13 Goedkeuring associatieovereenkomst en handelsovereenkomst

Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa tot stand gekomen Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Trb. 2012, 163) (33467);

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 26 juni 2012 te Brussel tot stand gekomen Handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (Trb. 2012, 178) (33591).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn over deze belangrijke akkoorden. Deze akkoorden zijn wat mij betreft bij uitstek voorbeelden van de wijze waarop handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar kunnen versterken. Ze dragen bij aan armoedebestrijding. Ze dragen verder bij aan duurzame groei. Bovendien scheppen ze kansen voor Nederlandse bedrijven. Daarmee zijn de akkoorden ook exemplarisch voor de meerwaarde van de Europese Unie. Over de akkoorden is onderhandeld om de banden tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika verder aan te halen. Latijns-Amerika is net als Azië en Afrika een continent dat internationaal steeds meer gewicht in de schaal legt. Er vindt gestage economische groei plaats. Er zijn veel kansen voor het lokale en het Europese bedrijfsleven. Het kabinet juicht het dan ook toe dat de politieke en economische banden worden versterkt.

Laat mij eerst nog kort ingaan op wat deze akkoorden nu opleveren voor de landen in Midden-Amerika en Peru en Colombia. Zoals bekend worden de schattingen in dit verband altijd uitvoerig bestudeerd door onderzoekers en consultants. De structurele toename van het bruto nationaal product als gevolg van de handelsliberalisering loopt in Midden-Amerika op tot 2,6 miljard euro. In Peru is de verwachting dat het vrijhandelsakkoord structureel 0,7% toevoegt aan het bnp. In Colombia is dat 1,3%. Zodoende wordt in potentie een forse bijdrage geleverd aan armoedebestrijding. In die zin kunnen vrijhandelsakkoorden kansen en ook banen scheppen. Qua effectiviteit laten ze zelfs veel banenplannen achter zich. Voor Peru, Colombia, Panama en Costa Rica zijn die handelsvoordelen nog eens extra belangrijk, omdat deze landen – en dat is het goede nieuws – zich ontwikkeld hebben tot hogemiddeninkomenslanden. Ze verliezen volgend jaar hun preferenties volgens het Algemeen Preferentieel Systeem. De verdragen waarover wij vandaag spreken, zorgen ervoor dat hun toegang tot de Europese markt beter wordt dan onder het APS. Ik zal daar straks ook nog iets over zeggen.

Nederland heeft er tijdens de onderhandelingen steeds op aangedrongen rekening te houden met het ontwikkelingsniveau van de verdragspartners. De EU zal de invoerrechten voor Midden-Amerika, Colombia en Peru sneller afschaffen, dus wij hebben op dat vlak een succes geboekt. De landen in de regio krijgen zo meer tijd om zich aan te passen. Nederland hecht bij dit soort akkoorden ook een groot belang aan politieke clausules over de bevordering van mensenrechten en democratie. Bij ernstige schending van die beginselen kan de overeenkomst eenzijdig worden opgeschort. Ook daar vertel ik straks meer over. In het geval van de onderhandelingen met Peru en Colombia was dit echt een lastig punt, omdat de opname van dergelijke bepalingen weliswaar voor de hand ligt in een associatieakkoord, maar niet in een handelsakkoord. Wij zijn blij dat wij een weg hebben gevonden en dat de clausule desondanks in beide akkoorden een plek heeft gekregen.

Akkoorden dragen bij aan duurzaamheid. Wederom op aandringen van Nederland is er een stevig hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling. Dit verplicht partijen om de fundamentele arbeidsnormen van de ILO, de International Labour Organization, te respecteren. Ik noem ze even, want ze zijn straks ook zeer relevant voor het vervolg van mijn betoog: vrijheid van vereniging; recht op collectieve onderhandeling; uitbanning van dwangarbeid en kinderarbeid. De goedkeuring en de implementatie van acht belangrijke internationale milieuverdragen en het opnemen van regelmatige consultaties met het maatschappelijk middenveld horen ook bij dat hoofdstuk. Dit geeft ons dus een goede positie om eventuele misstanden aan de kaak te stellen.

De overeenkomsten bevorderen bovendien regionale integratie in Latijns-Amerika. Dit is nodig. Er zijn veel grensoverschrijdende uitdagingen, zoals, niet in de laatste plaats, de drugsproblematiek. Enkele leden hebben dit ook genoemd.

De Europese Unie, dus ook Nederland, profiteert ook van de handelsliberalisering. De akkoorden leiden samen naar verwachting jaarlijks tot besparingen van ongeveer 360 miljoen euro op douanerechten voor EU-exporteurs. Ongeveer driekwart van de besparingen komt voor rekening van het akkoord met Peru en Colombia.

De ontmanteling van non-tarifaire barrières levert ook kansen op voor het Europese en Nederlandse bedrijfsleven. In Nederland zullen vooral de telecommunicatiesector en de zakelijke dienstverlening daarvan profiteren. In Peru en Colombia liggen voor Nederland vooral kansen in de maritieme en agrofoodsector.

Voor Nederland is er misschien nog een additioneel of intenser belang dan voor een aantal andere Europese lidstaten, vanwege de nabijheid van onze Caribische koninkrijksdelen. Zij hebben namelijk intensieve politieke, economische en culturele banden met die regio. Voor ons is dit dus specifiek van belang.

De overeenkomsten zijn, wat mij betreft, een uitstekende illustratie van onze Nederlandse agenda op het gebied van handel en OS. Ik hoop op uw steun, maar het is duidelijk dat ik daarvoor eerst een aantal vragen zal beantwoorden. Ik zal wat dieper ingaan op een aantal punten die ik net al aanstipte.

Misschien moet ik eerst even iets zeggen over het proces, naar aanleiding van vragen van met name de SP-fractie. De vraag was of we de akkoorden tegen kunnen houden. Wat gebeurt er dan eigenlijk? Het antwoord is: ja, dat kan. Ik zou het echter afraden, want dat zou een gemiste kans zijn, niet alleen vanuit het oogpunt van economische en duurzame groei, maar ook vanuit het oogpunt van de goede afspraken die we hebben kunnen maken in beide akkoorden over mensenrechten en duurzaamheid. Die zouden namelijk dan ook niet in werking treden. Bij afkeuring blijft Nederland gebonden aan alle afspraken waarvoor de EU exclusief bevoegd is. Dat betekent dat de voorlopige inwerkingtreding van het handelsdeel doorgaat. In beide gevallen betekent dit dat een groot deel van het akkoord doorgaat en dat wij datgene verliezen waar wij zo hard voor gestreden hebben, namelijk de afspraken over additionele clausules over mensenrechten en democratie.

Ik geef ter overweging dat het Nederland ook in een moeilijk juridisch parket zou brengen. Het is nog nooit voorgekomen. Dat is op zichzelf geen reden, maar dat betekent dat er ook geen precedentwerking is. Ik kan u dus niet vertellen hoe het vervolgtraject eruit zou zien. Wij moeten dan opnieuw met alle partijen om de tafel gaan zitten. Ik kan de uitkomst daarvan niet voorspellen.

Ik zal er nog iets meer in detail op ingaan. Handels- en associatieakkoorden zijn al voorlopig toegepast, voor zover het de EU-competenties betreft. Als wij er niet mee instemmen, zijn wij dus nog steeds gebonden aan de bepalingen die vallen onder de EU-competenties, de gemeenschappelijke handelspolitiek. Aan die voorlopige toepassing zit geen tijdslimiet. Dat betekent dat een en ander bij wijze van spreken tot het einde der dagen kan doorgaan, terwijl wij het platform van de onderwerpen waar wij, en de Kamer, zo'n belang aan hechten ook tot het einde der dagen kwijt zijn. Nogmaals, het is nog nooit voorgekomen. Het is dus ook onduidelijk wat het vervolg is. Het brengt ons in ieder geval in een lastig parket. Zoals ik het zie, lost het ook geen van de problemen op die de Kamer naar voren heeft gebracht. Deze problemen herken ik overigens wel. Ik zal daar zo nog iets over zeggen. Ik ga hier niet doen alsof die problemen met mensenrechtenschendingen niet bestaan. We hebben deze juist nadrukkelijk ingebracht in de besprekingen in de EU, om ze opgenomen te laten krijgen in de akkoorden.

De heer Elzinga (SP):

Ik spreek mijn waardering uit naar de minister dat Nederland geprobeerd heeft dit steeds op de agenda te houden. We zullen straks spreken over de wenselijkheid, maar nu is de vraag wat de juridische implicatie precies is. In de schriftelijke beantwoording was de minister volgens mij heel duidelijk: als een van de parlementen van welke EU-lidstaat dan ook niet ratificeert, is het gehele akkoord van de baan. Die mening delen we toch nog steeds?

Minister Ploumen:

Ja, dat klopt.

De heer Elzinga (SP):

Daarop volgend zegt u nu dat de voorlopige inwerkingtreding van het EU-verdrag, op basis van een verdrag dat dan dus geen verdrag meer is en het ook niet meer kan worden, kan voortbestaan tot in het oneindige. Dat lijkt me toch een vreemde situatie. Nederland heeft er input voor geleverd, maar het was toch een wens van de EU als geheel, van de Europese Commissie maar zeker ook van het Europees Parlement, om die clausules in het verdrag op te nemen? Men is voorlopig gestart met het deel waarmee men kon starten. De minister is een van de actoren in Europa. Ze zit tenslotte in de desbetreffende Raad. Als dit verdrag van de baan is, zal Europa, de Raad van Ministers en/of het Europees Parlement, toch niet zeggen dat het alleen maar doorgaat met het handelsdeel?

Minister Ploumen:

De heer Elzinga geeft een correcte weergave van de situatie. De akkoorden moeten door de nationale parlementen van alle lidstaten worden geratificeerd. Dat duurt een aantal jaren. Om die periode te overbruggen, is er een voorlopige toepassing. Aan die voorlopige toepassing zit echter geen tijdslimiet. Als een van de parlementen in het proces zegt dat het niet zal ratificeren, wil dat niet zeggen dat het vanzelfsprekend is dat de voorlopige toepassing van de baan is. Dat is niet zo.

De heer Schrijver (PvdA):

Nu kan ik gelukkig mijn hartstocht inzetten om de juistheid van de woorden van de minister nog even met een heel belangrijk voorbeeld te onderstrepen. Het lijkt eigenlijk wel een beetje hierop. In 1948 is het zogenaamde Charter for an International Trade Organization gesloten, het Havanna Charter. Daar zat ook flankerend beleid in, voor werkgelegenheid, grondstoffenprijzenregulering, arbeidsvoorwaarden en regulering van buitenlandse investeringen. Bij terugkomst kregen eigenlijk alle delegaties op hun kop, met name in het westen, dat ze te ver waren gegaan. Toen is één deel van die overeenkomst voorlopig in werking gebleven, nota bene vijftig jaar lang. Het gaat om een van de belangrijkste internationale economische verdragen die we hebben, de Algemene overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT). Die is dus altijd voorlopig in werking gebleven. Haïti is het enige land dat het geratificeerd heeft en met alle respect voor Haïti, dit was onvoldoende om het officieel in werking te doen treden.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog en zal daarbij ingaan op de opmerking die een aantal leden gemaakt hebben over de mensenrechtensituatie in een aantal van de betrokken landen. Ik wil aangeven wat de betekenis van deze akkoorden kan zijn voor die mensenrechtensituatie en wat de doorzettingsmacht daarvan is. Daarna geef ik inzicht in een vraag van de leden wat Nederland doet en nog meer kan doen om die zorgelijke mensenrechtensituatie te adresseren.

Tegen senator Elzinga zeg ik dat het goed is om met elkaar te wisselen dat als er een akkoord is, dit niet betekent dat er geen schending van mensenrechten meer plaatsvindt. Dat beweert de heer Elzinga overigens ook niet. De inzet van de Nederlandse regering is erop gericht om binnen het kader van zo'n handelsakkoord naar maximale mogelijkheden te zoeken om de mensenrechtensituatie op de agenda te krijgen en te houden; niet alleen in de bilaterale betrekkingen en in wat wij doorgaans al allemaal doen, maar ook in het kader van die akkoorden. Die akkoorden zijn immers belangrijk voor beide verdragspartners. Derhalve is er een hoge inzet. Wij willen van die hoge inzet gebruikmaken om ook in de vrijhandelsakkoorden nadrukkelijk bepalingen op te nemen rond de mensenrechtenschendingen. In het associatieakkoord ligt dat sowieso voor de hand, want dat gaat over handel, samenwerking én politieke samenwerking. Daar is dit "part and parcel" van de onderhandelingen.

De Nederlandse regering heeft zich goed vergewist van de mensenrechtensituatie in een aantal van die landen. Dat was natuurlijk ook geen nieuws, want wij zijn daar zeer actief met onze ambassades. Colombia wordt genoemd als een van de landen waar zorgen over zijn. Er zijn belangrijke stappen gezet op het gebied van de mensenrechten. Overigens betekent dit nog lang niet dat wij zijn waar wij zouden willen zijn. Er is een wet inzake slachtoffers en landteruggave. Die wet wordt ook internationaal beschouwd als een goede en positieve ontwikkeling. Ik zeg daarbij meteen dat die wet natuurlijk wel gehandhaafd moet worden. De Colombiaanse regering toont ook haar politieke wil om de situatie te verbeteren, maar zoals al gezegd is die nog niet rooskleurig.

In het vrijhandelsakkoord zijn afspraken over fundamentele arbeidsnormen herbevestigd door het opnemen van een mensenrechtenparagraaf en door het maken van afspraken over het betrekken van het maatschappelijk middenveld, inclusief organisaties van werkgevers en werknemers. Nederland onderschrijft natuurlijk ook de OESO guidelines for multinationals. Als het vermoeden bestaat dat die niet worden nageleefd, kan er altijd een goed onderbouwde melding gedaan worden bij het nationaal contactpunt. Die meldingen worden ook gedaan.

De heer Elzinga (SP):

Ik ken dit instrument. Daarvan kan altijd gebruik worden gemaakt, met of zonder handelsakkoord.

Ik wil even terug naar de opmerking van de minister dat de regering van Colombia goede wil toont. Ik heb in mijn termijn aangegeven dat er op papier inderdaad verbeteringen in wet- en regelgeving zijn doorgevoerd, waarmee iedereen terecht blij is, maar dat het vooral schort aan die handhaving. Ik heb aangegeven dat het weinig waarde heeft als alleen op papier mooie woorden worden gewisseld. Ik vraag de minister om aan te geven waaruit die politieke wil van de Colombiaanse regering bestaat, anders dan mooi meepraten, keer op keer de intenties herhalen en daarin toeschietelijk zijn richting Europese Unie, als niet uit de cijfers en uit de realiteit blijkt dat er werkelijk iets verbetert.

Minister Ploumen:

Het is een kwalitatieve inschatting of er sprake is van goede wil, onwil of passiviteit. Onze inschatting is natuurlijk ook gebaseerd op wat wij horen van onze ambassade in Colombia. Die inschatting is dat de Colombiaanse regering met onder andere wet- en regelgeving en met de intentie om die te handhaven, haar goede wil toont. De druk op de Colombiaanse regering moeten wij overigens niet loslaten, niet alleen in het kader van dit akkoord, maar zeer zeker ook daarbuiten.

Nederland neemt ook een actieve positie in, bijvoorbeeld bij het debat over duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit onderwerp moet in Colombia absoluut veel aandacht krijgen. Ik houd mij, zoals de heer Elzinga wellicht weet, zeer bezig met de steenkolendialoog. Die heeft veel met Colombia te maken. Colombia onderschrijft die vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO en heeft zich ook opnieuw gecommitteerd aan een aantal milieuconventies. Over de naleving daarvan vindt minimaal één keer per jaar overleg plaats. Onze inschatting is dat de Colombiaanse overheid zich ervan bewust is dat er op dit gebied stappen gezet móéten worden. Een van de redenen waarom Nederland zo getamboereerd heeft op het opnemen van mensenrechtenbepalingen in dat handelsakkoord is natuurlijk omdat wij nog niet tevreden zijn over hoe het nu gaat.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Misschien mag ik de minister op dit punt uitnodigen om in de slipstream ook mijn vraag mee te nemen, wat zij de Colombiaanse vakbonden antwoordt? Zij heeft het nu steeds over wat de overheid in Colombia kan, doet en wil. De Colombiaanse vakbonden vragen om eerst de mensenrechten goed aan de orde te stellen en pas daarna te spreken over handelspreferenties. Wat is haar antwoord aan die vakbonden?

Minister Ploumen:

Mijn antwoord zou zijn dat er door dit handelsakkoord meer mogelijkheden zijn, onder andere door de inzet van Nederland, om de mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen. Bovendien is er de verplichting om daarin het maatschappelijk middenveld te horen. Ik zou tegen de vakbonden willen zeggen: grijp dit handelsakkoord aan en gebruik het platform dat geboden wordt om die mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen. Daardoor raken de Europese Unie en de internationale gemeenschap wellicht meer geëngageerd in die dialoog dan tot nu toe mogelijk was. Bovendien zou ik tegen hen willen zeggen dat er een opschortingsclausule zit in die akkoorden. Als er binnen de lidstaten van de EU overeenstemming is dat de andere partij zich niet aan de afspraken houdt, kunnen er onmiddellijk passende maatregelen getroffen worden. Ik zou nogmaals tegen de vakbonden willen zeggen: zie dit nu als een extra mogelijkheid om de problemen aan te kaarten. Mag ik nog een voorbeeld geven dat dit wellicht extra onderstreept? In 2010 heeft de EU het algemeen preferentieel stelsel met Sri Lanka opgezegd, ook naar aanleiding van de ernstige mensenrechtenschendingen aldaar. De gevolgen daarvan zijn dat de textielindustrie de naaimachines heeft opgepakt en naar een ander land is gegaan, waardoor veel vrouwen werkloos zijn geworden. Het gevolg is ook dat er geen ingang meer is voor de Europese Unie om die mensenrechtenschendingen aan te kaarten. Natuurlijk is het een papieren werkelijkheid, maar Nederland heeft er echt hard voor gewerkt om die regels erin te krijgen. Nederland heeft dat met een reden gedaan, namelijk om die na te kunnen leven en ten volle te kunnen gebruiken.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik heb al in mijn bijdrage aangegeven dat ik die intentie deel. Voor mij zit daar geen verschil van mening.

Ik neem aan dat wij nog iets meer horen over het opschorten, over wat daarvoor de gronden zijn, hoe dat zal verlopen enzovoorts. Het voorbeeld dat de minister geeft maakt ons echter meer wantrouwend over de mogelijkheden van die opschortingsclausule. Ik lees de oproep van de Colombiaanse vakbonden zo, dat het handelsakkoord het grote risico in zich heeft dat het een vrijbrief wordt met lippendienst aan mensenrechten. Dan kun je op grond van zo'n akkoord nog weleens wat extra tamboereren op die mensenrechten, maar de boodschap die ik lees in die oproep is, dat met het tekenen van dit handelsakkoord je eigenlijk de druk uit handen hebt gegeven om nog iets aan die mensenrechten te kunnen doen. Als je daar achteraf mee komt, bijvoorbeeld in de sfeer van opschorting, dan ben je eigenlijk te laat, want het enige wat je dan nog kunt doen is je terugtrekken, met alle negatieve gevolgen van dien. Oftewel: doet het antwoord dat de minister aan die vakbonden zou willen geven recht aan hun vraag? Ik heb het gevoel van niet en dat het er ver vanaf staat.

De voorzitter:

Mijnheer Elzinga, hebt u een interruptie op hetzelfde punt?

De heer Elzinga (SP):

Ja.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u meteen uw interruptie plaatst.

De heer Elzinga (SP):

Dank u wel, voorzitter. Aanvullend op de vorige spreker, kan ik zeggen dat ik zijn inschatting deel van de boodschap van de vakbonden uit Colombia. Het is eigenlijk het verhaal van de wortel en de stok. Wil de minister eerst een verdrag om vervolgens te kunnen dreigen dat verdrag weer op te schorten? Of kan zij niet zeggen: het verdrag is een prachtige beloning of een mooie wortel die we in het vooruitzicht stellen maar dan moeten we eerst iets doen aan de mensenrechtenschendingen? Terugkomend op mijn eerste termijn – misschien dat de minister daarop in kan gaan als zij verder praat over de mogelijkheden om zo'n verdrag op te schorten – is mijn vraag hoeveel dodelijke slachtoffers er per zoveel dagen moeten vallen voordat we tot dat moment geraken.

Minister Ploumen:

In geval van ernstige mensenrechtenschendingen vind ik dat wij het aan onze stand verplicht zijn om alle middelen die we tot onze beschikking hebben, die uiteraard legaal en geweldloos zijn, in te zetten om deze mensenrechtenschendingen te adresseren. Deze akkoorden zie ik als een extra mogelijkheid om dat te doen, naast hetgeen er al gedaan wordt. Het is zeker niet zo dat de EU ofwel Nederland daar geen aandacht voor heeft, hetgeen overigens ook niet word gesuggereerd door de senatoren. Er zijn bindende hoofdstukken met eisen over sociaal beleid, bijvoorbeeld over fundamentele arbeidsnormen waarvan de vrijheid van vereniging onderdeel is. Verder noem ik het recht op collectieve onderhandelingen, de uitbanning van dwangarbeid en kinderarbeid, en non-discriminatie op het werk. Dat zijn bindende hoofdstukken en beide akkoorden voorzien nu juist in mechanismen die toezicht moeten houden op de implementatie van het duurzaamheidshoofdstuk. De verdragen bieden de mogelijkheid tot systematische monitoring. Bij die monitoring wordt nadrukkelijk het maatschappelijk middenveld betrokken. Dat is geen optie, dat hoort daar echt bij. De akkoorden voorzien tevens in de dialoog tussen de verdragspartijen ingeval van problemen bij de implementatie. Als wij vinden dat de implementatie van de ILO-conventie niet naar behoren is, geeft ons dat als lidstaat de mogelijkheid om dat aan te kaarten binnen de EU en om daarvoor medestanders te vinden en het op die manier nog eens extra op de agenda te zetten.

Wanneer dat alles niet bevredigend is, is er nog de opschalingsmogelijkheid. Dan kan er een panel van onafhankelijke experts bijeen worden geroepen dat gaat rapporteren over het specifieke probleem. Naar aanleiding van dat rapport kunnen maatregelen worden voorgesteld en genomen. Ik zou dan ook tegen de vakbonden willen zeggen: grijp deze mogelijkheid met beide handen aan, want die biedt een extra gelegenheid in de dialoog tussen de EU en Colombia, en overigens ook andere landen waar mensenrechten worden geschonden, om mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen. Dit is een extra mechanisme dat vastgelegd is, dat bindend is, dat opschalingsmogelijkheden biedt en dat eigenlijk een formeel kader biedt om deze dialoog te voeren, ook op het niveau van de politiek, dus van overheid tot overheid. Wat mij betreft is het ook voor Nederland een systematische mogelijkheid om in EU-verband dergelijke kwesties aan te kaarten als wij dat als Nederland nodig achten; op basis van wat hier gewisseld is, kunnen we volgens mij wel zeggen dat die noodzaak zeer zeker zal bestaan de komende periode. Dus laten we die mogelijkheid met beide handen aangrijpen. Laten we datgene waarvoor we zo hard gevochten hebben, ons nu niet zelf uit de handen slaan.

Vervolgens wil ik nog iets zeggen over de opschortingsclausule. Wanneer een van de verdragspartijen, zijnde de EU of een van de partnerlanden, constateert dat de andere partij zich niet aan de fundamentele mensenrechten houdt zoals ze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dan kunnen er onmiddellijk passende maatregelen worden getroffen die in het uiterste geval – ook daarbinnen zijn er natuurlijk nog opschalingsmogelijkheden – eenzijdige opschorting kunnen inhouden. De afspraak is – dan kom je inderdaad terecht in een kwalitatieve inschatting, zeg ik tegen de heer Elzinga – om die maatregelen wel proportioneel te laten zijn met de overtreding. De getroffen partij kan binnen twee weken een spoedbijeenkomst organiseren om te overleggen over de situatie en om een oplossing te zoeken. Ik zeg dat laatste niet alleen om u te laten weten dat het om twee weken gaat maar juist ook om nog eens het argument te versterken dat dit een clausule is met opschortende werking die ook de noodzakelijke bepalingen daarvoor bevat. Dus wat mij betreft is er geen sprake van een lippendienst, maar van een papieren werkelijkheid die als dat nodig is ingeroepen kan worden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Bij het associatieakkoord met Oekraïne spelen vergelijkbare vragen. In het BNc-fiche staat dat de regering ervoor kiest om dat akkoord op dit moment niet te ondertekenen omdat eerst de mensenrechten daar op orde moeten zijn. Kan de minister uitleggen waar dat verschil in zit? Dat puzzelt mij namelijk toch een beetje. Als associatieakkoorden er juist goed voor zijn om de mensenrechten te helpen verbeteren, waarom doen we dan de ene keer dit en de andere keer dat?

Minister Ploumen:

Zonder nu in heel technische beschouwingen te gaan vervallen over de manier waarop die verschillende associatieakkoorden projectgewijs tot stand komen, zou ik willen verwijzen naar het vorige debat over het vorige onderwerp. Je kunt zeggen dat we ons engageren. In het kader van dat arrangement zeggen we dan tegen het desbetreffende land: wederzijds dienen we aan de voorwaarden te voldoen en als je je er niet aan houdt, richten we maatregelen in om dat onderwerp van politieke dialoog te maken. Bij het associatieakkoord waarover de heer Ganzevoort spreekt, is ervoor gekozen om te wachten en om een assessment te maken. Dat betekent dat er een heel lange periode kan verstrijken – dat is een inschatting – waarbij de effectiviteit van de maatregelen verschillend ingeschat kan worden. Ik zou er echt voor willen pleiten om in het kader van dit akkoord de hoofdstukken die we hebben uitonderhandeld, te gebruiken om de mensenrechten aan de orde te stellen en die niet steeds voor ons uit te schuiven.

Om wellicht nog een extra level of comfort te geven aan de senatoren die, nogmaals, terecht zorgen hebben geuit over duurzaamheid en mensenrechten – die zorgen deel ik ook – zou ik nog iets willen zeggen over een van de instrumenten die ingezet zijn om na te gaan hoe we de sociale en ecologische impact van de verdragen kunnen evalueren. Hiervoor zijn assessments gedaan, onder andere door Ecorys. Dat werd al gemeld. Wat is er met die aanbevelingen gebeurd? Die vraag wordt terecht gesteld. Alle aanbevelingen zijn verwerkt in het hoofdstuk "handel en duurzame ontwikkeling" in beide akkoorden. Daar is dus echt naar gekeken bij de inrichting en opzet van die akkoorden.

Het Europees Parlement heeft nog een flankerende eis gesteld. Voor Colombia heeft het EP gezegd dat er een road-map moet komen. Het EP heeft op 11 december het handelsakkoord geratificeerd en is daarbij niet over één nacht ijs gegaan. Het heeft een road-map gevraagd en gekregen en is daar tevreden mee. Dat zeg ik niet om ons in slaap te sussen, maar om aan te geven dat er van die zijde nadrukkelijk gekeken is naar mogelijkheden om het akkoord zo goed mogelijk te voorzien van bepalingen die ons allen helpen bij het tegengaan van mensenrechtenschendingen.

Een vraag die hier goed bij past, is de vraag van de heer Schrijver. Hij zei: in het associatieakkoord zijn wel bepalingen opgenomen over het Internationaal Strafhof, maar niet voor Peru en Colombia. Komen die bepalingen ook in akkoorden met China, Rusland en de Verenigde Staten? De Europese Unie heeft afgesproken dat in alle politiekkaderakkoorden of associatieakkoorden bepaalde clausules worden opgenomen. Dat zijn vijf clausules: mensenrechten en democratie, proliferatie van massavernietigingswapens, kleine wapens, Internationaal Strafhof en contraterrorisme. Twee daarvan zijn aangemerkt als essentiële elementen. Dat wil zeggen dat die bepalingen een opschortende werking hebben in geval van schending. De twee essentiële elementen zijn de mensenrechten en non-proliferatie.

In het geval van Peru en Colombia is geen sprake van een associatieakkoord. Dat heeft te maken met het feit dat een aantal landen uit de onderhandelingen is gestapt. Daarover zal ik straks meer vertellen. Voor die twee landen is er sprake van een vrijhandelsakkoord.

Bij vrijhandelsakkoorden – nogmaals: Nederland zet daar steeds hard op in – zet de EU in op die twee essentiële elementen, de mensenrechten en de non-proliferatie. De standaardaanpak die ik net schetste, geldt voor alle lopende en toekomstige onderhandelingen van de EU, dus ook voor die met China, Rusland en de Verenigde Staten. De inzet van de EU is dus steeds om alle standaardclausules op te nemen in een politiekkaderakkoord of associatieakkoord en de twee belangrijkste clausules in een vrijhandelsakkoord. Met de VS onderhandelt de EU overigens alleen over een vrijhandelsakkoord. Voor Canada geldt dat het ook een vrijhandelsakkoord betreft, omdat dit land grote moeite heeft met een associatieakkoord. Daarmee wil ik zeggen dat zij daar betekenis aan hechten, om het argument extra te laten wegen. In die zin is het "gelijke monniken, gelijke kappen". Dat is de inzet van de EU. De Kamer kan zich voorstellen dat Nederland dit niet alleen van harte steunt, maar ook steeds onder de aandacht brengt.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik dank de minister voor de interessante uitleg. Wat vindt zij zelf van de standaardaanpak? Bestaat niet het gevaar dat deze wat al te blind wordt toegepast? Als je deze op Peru en Colombia laat slaan, spreken wij over de mensenrechten. Wij zullen het er allemaal over eens zijn dat die inderdaad een essentieel onderdeel zijn van de samenwerking die beoogd wordt. Ik geloof echter niet dat er proliferatiegevaren dreigen vanuit Peru en Colombia. Wij horen immers nooit van massavernietigingswapens in die landen. Wij horen echter wel veel over heel ernstige internationale misdrijven. Die twee landen, zeker de verdrukte groepen in die landen, zouden best baat kunnen hebben bij het proces om partij te worden bij het statuut van het Internationaal Strafhof, als zij hun strafwetgeving aanpassen en allerlei dingen uit het Statuut van Rome op het terrein van ernstige oorlogsmisdrijven – denk aan Colombia – in de binnenlandse wetgeving opnemen. Zou het niet interessant zijn als de minister hierover, als een van de ministers van de 28 lidstaten, in Brussel de vraag inbrengt of dit niet wat al te blind wordt toegepast? Ik vind het toch redelijk absurd overkomen dat de Europese Unie tegen Peru en Colombia zegt – dit gebeurt eigenlijk ook bij het andere akkoord – dat zij geen massavernietigingswapens mogen gebruiken of verwerven. Dat is toch helemaal geen issue?

Minister Ploumen:

Ik moet zeggen dat ik het punt dat de heer Schrijver naar voren brengt, buitengewoon interessant vind. Daarvoor heb ik een paar redenen. Een standaardclausule, wat de inhoud daarvan ook is, mag natuurlijk nooit verworden tot het aanvinken van hokjes. Daar heeft het Algemeen Preferentieel Stelsel overigens wel last van, als ik het zo mag zeggen. Laat daarover geen misverstand bestaan. Eigenlijk vraagt de heer Schrijver: zou je de elementen die je als essentieel aanmerkt, niet kunnen diversifiëren naargelang van de specifieke situatie in een bepaald land of een bepaalde regio? Ik ben bereid om daarnaar te kijken. Ik kan mij voorstellen dat dit al eerder is geprobeerd en op bezwaren of wellicht zelfs wetten is gestuit. Dat weet ik niet, maar ik zeg graag toe dat ik mij hierin zal verdiepen. Dat kan uiteraard niet gelden voor lopende of afgesloten onderhandelingen, maar ik vind het zeker interessant om na te gaan wat hiervoor de mogelijkheden zijn. Zowel de heer Schrijver als ik als de andere senatoren zijn, als ik het zo hoor, niet geïnteresseerd in afvinken, maar wel in werkende instrumenten.

Laat ik in het kader van de elementen in de vrijhandelsakkoorden en de associatieakkoorden maar meteen doorgaan naar de vraag van de heer Schrijver waarom het vrijhandelsakkoord geen afspraken bevat over culturele samenwerking. Die worden in een politieke samenwerkingsovereenkomst, dus in een associatieakkoord, opgenomen en niet in een vrijhandelsakkoord. In 2003 is een politiekaderakkoord gesloten waarin die bepalingen wel zijn opgenomen, bijvoorbeeld over de samenwerking inzake cultuur en het behoud van cultureel erfgoed. Wij hopen allemaal dat dit akkoord in werking kan treden.

Dit brengt mij tot de tweede vraag van de heer Schrijver in dit kader. Hij vroeg: speelt de EU de Andeslanden niet uit elkaar door een vrijhandelsakkoord te sluiten met Peru en Colombia en niet met de andere Andeslanden? Het vrijhandelsakkoord voorziet erin dat de andere Andeslanden later alsnog kunnen toetreden. Daar wordt op dit moment ook al over gesproken. In juli van dit jaar is, op hun verzoek, besloten om de onderhandelingen met Ecuador te herstarten. Ecuador had zich hiervoor zelf gemeld bij de Europese Commissie. Het uitgangspunt is dat deze landen zich moeten aansluiten bij de reeds gemaakte afspraken, maar dat er ook ergens schema's uitonderhandeld kunnen worden over liberalisatie van goederen en diensten. Nogmaals: de inzet van Nederland is om rekening te houden met de economische situatie en het niveau van ontwikkeling van landen. Bolivia heeft ook gevraagd of het alsnog tot het akkoord mag toetreden. Dat wordt nader bekeken. Het vrijhandelsakkoord doet niets af aan het politiekkaderakkoord dat met de Andesgemeenschap is gesloten. Het ratificatieproces daarvan loopt. Alleen het Europees Parlement moet het nog goedkeuren. Dat betekent dat het zo meer en meer op een totaalpakket gaat lijken.

We zijn in deze situatie beland doordat Bolivia uit de onderhandelingen is gestapt en het daardoor niet mogelijk was om een politiek akkoord te sluiten. Dan zouden we namelijk binnen één regio zitten met één akkoord dat alle landen dekt en één akkoord dat maar een deel van de landen dekt. Vandaar het vrijhandelsakkoord, met de mogelijkheid voor de andere landen om alsnog toe te treden.

In de regio voert de EU overigens onderhandelingen met nog een partij, namelijk Mercosur, zoals de Kamer ongetwijfeld weet. Ik was onlangs in Brazilië. Dat land heeft de eigen inzet gereed en brengt deze nu in Mercosur in. Brazilië heeft de laatste tijd bij herhaling aangegeven dat het bereid is om te kijken naar verschillende snelheden van lidstaten. Dat zal het, denk ik, gemakkelijker maken voor de landen in Mercosur om de onderhandelingen te starten.

Dit brengt mij bij een aantal vragen van met name de PvdA-fractie maar ook de SP-fractie over de toezichtmechanismen van de duurzaamheidshoofdstukken. Ik wil de Kamer niet de formele titels onthouden van de instituties die daarin een rol spelen. Zoals ik al zei, is er een nadrukkelijke rol voor het maatschappelijk middenveld, inclusief werkgevers- en werknemersorganisaties. Er is een forum voor dialoog met het maatschappelijk middenveld, dat zich buigt over de handelsbetrekkingen in relatie tot duurzame ontwikkeling. Dat forum komt minstens eenmaal per jaar samen. Daarnaast stelt het associatieakkoord, dat gaat niet over Peru en Colombia maar over het andere akkoord, een gemengd raadgevend comité in, dat de relevante signalen uit het maatschappelijk middenveld moet rapporteren aan de associatieraad. Dus ook daar is een aantal formele mechanismen in gang gezet die moeten borgen dat de papieren werkelijkheid niet alleen maar papier blijft als dat nodig wordt geacht door partijen.

Bijna en marge hiervan vroeg de woordvoerder van de PvdA-fractie naar een update van de stand van zaken rondom de Economic Partnership Agreements (EPA's), allicht een verwant onderwerp. Die vragen hadden vooral betrekking op de EPA's met zuidelijk Afrika en oost- en zuidelijk Afrika. De onderhandelingen met de regio zuidelijk Afrika zijn vergevorderd. Afronding ligt in het verschiet, hopelijk in het begin van 2014. De afronding hangt met name af van de politieke wil van Zuid-Afrika, waarbij het met name gaat om de landbouwtoegang. Zuid-Afrika stelt zich steeds constructiever op in de onderhandelingen. De indruk is dat daar waar de onderhandelingen nogal gepolitiseerd waren, men nu van beide kanten constructiever onderhandelt. De regio oost- en zuidelijk Afrika is in onderhandeling over EPA. Die onderhandelingen vorderen gestaag. Dat is doorgaans een eufemisme om te zeggen dat men voortgaat maar niet in het tempo dat men wellicht vooraf voor ogen had. Er is vooruitgang geboekt op de algemene tekst maar er zijn nog uitstaande kwesties. Met vier landen in die regio is vorig jaar wel een kleine doorbraak bereikt; Madagaskar, Mauritius, Seychellen en Zimbabwe passen hun interim-EPA ook nu daadwerkelijk toe, waarmee de basis verstevigd is voor een volwaardig EPA.

Ik ga terug naar het deel van de wereld waar ons debat zich op concentreert. De woordvoerder van de PvdA-fractie vroeg wat het handelseffect is van de nieuwe liberalisering op de positie van de ACS-staten. Het akkoord gaat een zekere preferentie-erosie met zich meebrengen aan de ACS-kant. Dat is zo. Die landen concurreren met Colombia en Peru voor wat betreft de export van met name bananen, suiker en rum. Voor die producten verlaagt de Europese Unie voor Colombia en Peru de invoerheffingen maar deze worden niet afgeschaft. De ACS-landen kunnen die producten wel tariefvrij exporteren, en behouden zo hun handelsvoordeel.

De logische vervolgvraag is wat het effect is op de handelsprivileges die de minst ontwikkelde landen krijgen onder wat bekend staat als het Everything but Arms-initiatief, EBA. Ik hoorde hier vandaag overigens ook een andere duiding van die afkorting, die ook voor niet-ingewijden beter in het geheugen blijft hangen. Ik zei zojuist al dat er sprake is van een zekere preferentie-erosie. Nederland en de EU proberen om hier nadrukkelijk rekening mee te houden in het beleid. De mate waarin die erosie plaatsvindt, hangt natuurlijk af van de structuur van de economie. Hoewel we hopen dat de minst ontwikkelde landen steeds meer in staat zullen zijn om waarde te gaan toevoegen, exporteren veel van deze landen nu nog vooral onverwerkte landbouwproducten en textiel. Daarop ondervinden zij weinig concurrentie van meer ontwikkelde landen. Dit is echter geen statische situatie, zeg ik tegen de heer Schrijver, dus Nederland houdt er nadrukkelijk wel een vinger aan de pols.

Ik zei al iets over de conventies die wel door APS-plus worden gedekt maar niet expliciet door het associatieakkoord. Dit punt werd naar voren gebracht door een aantal leden. Het gaat over verdragen over mensenrechten, corruptie, drugs en apartheid. De inhoud van die conventies wordt naar onze mening uitvoerig, en je zou bijna kunnen zeggen beter, geadresseerd door de bindende bepalingen in het associatieakkoord, waarover we al eerder spraken. Er zijn bijvoorbeeld specifieke afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van drugsbestrijding. APS-plus leidde toch tot veel "ticking the boxes", terwijl in het associatieverdrag de bindende afspraken ook een dialoog behelzen evenals het betrekken van het maatschappelijk middenveld, iets wat onder APS-plus niet aan de orde is.

Ik ga bijna afronden, voorzitter, ik zie u kijken. Ik wil echter de vragen graag recht doen. Er dienen zich in het leven van een minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet heel veel mogelijkheden aan om te spreken over deze associatieakkoorden. Ik hecht er daarom aan om niet alleen uw Kamer, maar ook de Tweede Kamer, zo volledig mogelijk te informeren in ieder stadium. Zo mochten we de complimenten accepteren van de Tweede Kamer over de uitvoerige informatie die wij geven in de aanloop naar een RBZ Handel. Ik zeg dit met enige nadruk, omdat ik zeer hecht aan de dialoog met de beide Kamers en het verantwoording afleggen aan de Kamers over deze onderwerpen. Immers, het moet er niet alleen maar om gaan dat we in deze fase een goed debat kunnen hebben, maar ook in de aanloop daarnaartoe.

Er is gevraagd welke mogelijkheden Nederland heeft om bij te dragen aan het verbeteren van de naleving van normen op het gebied van milieu, arbeid en mensenrechten. Voor Colombia staan het Mensenrechtenfonds en een transitiefaciliteit open. Colombia is geen partnerland meer, maar we hebben er nog wel een relatie mee. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een belangrijk onderdeel van die transitiefaciliteit. Voor Peru staat er een kleiner fonds ter beschikking, Leads for Economic Diplomacy genaamd. Onze ambassades kunnen ook de lokale overheden ondersteunen bij het uitvoeren van onafhankelijke sociale rapportages en milieueffectrapportages. Specifiek voor duurzame handel is in 2012 het Duurzame Handel Platform opgezet door een coalitie van de Nederlandse ambassade, de Colombiaanse overheid en de belangrijkste Colombiaanse exporteurs. Het doel is de verduurzaming van onder andere de handel in koffie en bananen, en ook de bloemensector. Die sector is belangrijk in Colombia.

Hoe kunnen we bijdragen aan de bestrijding van de drugshandel en van de daaraan verbonden criminaliteit? Voor Peru is er een groot drugsprogramma vanuit de EU opgezet, met de focus op handhaving, maar ook met aandacht voor het bevorderen van alternatieve ontwikkeling, en voor preventie, gezondheidszorg en voorlichting. Nederland heeft daarbinnen een adviserende rol voor de opzet van een taakeenheid op de luchthaven. Met Colombia werken we op dit gebied ook samen. Dat betekent dat onze Nationale Politie intensief samenwerkt om drugs en witwaspraktijken in de regio tegen te gaan. Ik noem als voorbeeld het KLPD. Die verzorgt in samenwerking met de KMar en de douane trainingen om lokale kennis en expertise te vergroten, bijvoorbeeld op het gebied van financieel rechercheren, maar ook op het gebied van efficiënte controles op de luchthaven.

De woordvoerder van GroenLinks heeft gevraagd hoe het, in relatie tot het vrijhandelsakkoord, staat met de mogelijkheden voor de lokale farmaceutische industrie. In het multilaterale kader kennen we flexibiliteiten voor ontwikkelingslanden, onder andere op het gebied van intellectueel eigendom. Dit zijn de zogenaamde TRIPS-flexibiliteiten. In beide akkoorden blijven deze faciliteiten bestaan. De landen hebben dus de ruimte om een juiste balans te zoeken tussen enerzijds de politieke belangen van toegang tot en gebruik van medicijnen, en anderzijds het belang van de rechthebbende op de bescherming van zijn intellectueel eigendom. Hieraan doen de akkoorden dus niets af. In deze akkoorden heeft dit een plek gekregen. De meer technische details hiervan zijn terug te lezen in de Kamerbrief met de titel Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives.

Ook heeft GroenLinks gevraagd of deze vrijhandelsakkoorden een wezenlijke bijdrage leveren aan inclusieve duurzame ontwikkeling. Of is dit een nieuwe vorm van koloniaal imperialisme? Volgens mij zullen de vrijhandelsakkoorden, zeker in de vorm waarin ze nu zijn uitonderhandeld, de mogelijkheid zeker bieden om een wezenlijke bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling. Men heeft bij deze akkoorden niet alleen maar oog voor de economische belangen, maar ook voor mensenrechtenbelangen en voor het belang van dialoog. Het is aan overheden om vervolgens op een fatsoenlijke manier aan herverdeling te doen. Ook daarvoor bieden de akkoorden meer dan alleen handvatten. Er staat bijvoorbeeld in: u zult de vier pijlers onder de ILO-conventies in acht nemen. Een ervan gaat over arbeidsnormen. Daaronder wordt ook fatsoenlijke salariëring begrepen. Landen besluiten zelf om de onderhandelingen te starten. Zij zitten aan de onderhandelingstafel. Nederland heeft altijd oog voor de onderhandelcapaciteit van landen. Je kunt immers wel zeggen dat een land aan tafel zit, maar het moet ook iets kunnen terugzeggen. Het moet iets kunnen inbrengen dat in het eigen belang is. Nederland zet zich daarvoor al jaren in, ook in WTO-verband. Ik ben met mijn hoofd al een klein beetje bij de negende ministeriële bijeenkomst van de WTO, in december in Indonesië. Nederland financiert bijvoorbeeld de WTO-Ombudsman.

Ik begon mijn betoog met te wijzen op het verschuiven van de verhoudingen in de wereld, en daarmee wil ik ook eindigen. In veel landen van Latijns-Amerika is sprake van economische groei. De landen ontwikkelen zich ook op democratisch vlak. Dat betekent dat partnerschappen, in dit geval het partnerschap tussen enerzijds de Europese Unie en anderzijds de landen in Latijns-Amerika of organisaties van die landen, steeds gelijkwaardiger worden. Volgens mij hebben velen in de Kamer die meer gelijkwaardige verhoudingen al jaren nagestreefd. Zij hebben zich zeer actief ingezet voor meer gelijkwaardigheid. In die zin is dit dus iets waar we altijd om hebben gevraagd. Er ontstaan gelijkwaardige partnerschappen met landen en regio's in andere delen van de wereld.

De voorzitter:

Wij zijn toe aan de tweede termijn van de Kamer. Het woord is aan de heer Elzinga.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Wij hoorden aan het eind van het betoog van de minister een interessante beschouwing over de vraag wat de voordelen kunnen zijn van vrijhandelsakkoorden. Volgens mij heeft de minister goed duidelijk gemaakt dat die akkoorden kansen bieden, en dat ze groei en banen kunnen opleveren. De minister heeft terecht ook gezegd dat veel daarbij afhankelijk is van flankerend en binnenlands beleid. Wat doet een regering zelf aan verdeling? Een akkoord om de vrijhandel of de handel te bevorderen, biedt nieuwe kansen, maar leidt ook tot meer concurrentie. Daarmee worden vaak sectoren in landen vernietigd die minder concurrerend zijn. De markt wordt immers groter en de concurrentie wordt heviger. De akkoorden bieden veel kansen voor de mensen die die kansen kunnen pakken en leiden tot grote bedreigingen voor de mensen die niet in staat zijn om de nieuwe kansen te pakken. Daardoor wordt het flankerend beleid alleen maar relevanter.

Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ze waren helder. In de eerste termijn vond een prettige en open uitwisseling plaats. De minister heeft voorbeelden benadrukt waarbij handel en ontwikkeling elkaar versterken. Zij benadrukte hoe een akkoord de politieke en economische banden tussen regio's kan versterken. Zij zei ook dat de akkoorden economische groei opleveren. Zij noemde daarbij de relevante voorbeelden en cijfers die op basis van onderzoek zijn verzameld. Daaruit blijkt dat in Latijns-Amerika vooral Colombia mooie groeicijfers kan produceren en dat Nederland de hoogste groeicijfers mag verwachten van het vrijhandelsverdrag met datzelfde Colombia. Daarmee staat dat land wel heel centraal in de discussies die wij vandaag voeren. Dat geldt ook omdat juist Colombia het land is waarvandaan veel van de voorbeelden van mensenrechtenschendingen kwamen die in de eerste termijn zijn genoemd. Het is in dat verband misschien spijtig om te moeten constateren dat het wel is gelukt om met Centraal-Amerika een breder associatieverdrag te sluiten, ondanks alle problemen die ook daar spelen, maar dat dit niet is gelukt met de landen waarover wij vandaag spreken. De minister zegt dat zij nog niet helemaal overtuigd is van dat associatieverdrag. De bindende voorwaarden in dat verdrag zouden echter eigenlijk meer garanties bieden dan de conventies die we onder het APS-plus tot onze beschikking hadden. Ik weet dat nog niet helemaal zeker, maar ik moet het aannemen van de minister. Wij moeten constateren dat dit met de Andesregio niet is gelukt. Daarmee is alleen voor 99% een vrijhandelsakkoord met Colombia en met Peru gesloten. In de overblijvende 1% moeten alleen mooie woorden ons handvatten bieden voor een dialoog. Het moet handvatten bieden aan het maatschappelijk middenveld, inclusief de vakbonden in Colombia en de landen die dit betreft. Dit zijn de handvatten die we kunnen gebruiken om de tafel te gaan zitten, om daar de mensenrechtenschendingen, die in deze landen een dagelijkse praktijk zijn, op de kaart te kunnen zetten.

Ik kom tot de conclusie dat die mensenrechtenschendingen eigenlijk al nu, hier in de Kamer, op de kaart staan, want daarover hebben we het nu. Is de vraag niet heel reëel die ons door de vakbonden is gesteld in de brief die wij in het voorjaar hebben ontvangen? Men vraagt ons of juist dit niet hét moment is. Op dit moment kunnen we dit verdrag als ultiem drukmiddel gebruiken. Is dit niet het moment om de schendingen te adresseren van vakbondsrechten, dus de schendingen van de vier Core Labor Standards, van de fundamentele vakbondsvrijheden? Op dit moment kunnen we ook alle andere mensenrechtenschendingen adresseren. Is het nú niet het moment om te zeggen: op die vlakken moet eerst iets gebeuren? We moeten niet alleen vragen om een intentie om er iets aan te doen, maar er moet ook politieke wil worden getoond, door daadwerkelijk iets aan handhaving te doen.

Mijn fractie ziet die politieke wil niet. Het is waar dat het Europees Parlement ervoor heeft gezorgd dat er een flankerende road map komt. Dat heb ik ook al in mijn eerste termijn gezegd. Ik heb echter ook al gezegd dat die volgens mij minder gedetailleerd is dan het Labor Action Plan van de Verenigde Staten. Ik zie niet hoe die roadmap tot meer handvaten kan gaan leiden als het gaat om handhaving en monitoring.

De heer Schrijver (PvdA):

Interessant om naar deze stemverklaring avant la lettre te luisteren. Wil de heer Elzinga in de loop van de week eens nadenken over de vraag of dit nu een effectieve strategie is? Immers door dit vrijhandelsakkoord niet te tekenen, geef je dus eigenlijk de mogelijkheid uit handen om flankerend beleid uit te oefenen. Er zit best een heel interessante structuur in om mensenrechtenschendingen en schendingen van arbeidsnormen en milieunormen aan de orde te stellen, eerst via consultaties en later eventueel met een deskundigenpanel. Uiteindelijk gebeurt dat via de stok van unilaterale maatregelen van de EU. Maar ik krijg uit de woorden van de heer Elzinga de indruk dat hij dat niet wil, want het is zo ernstig gesteld met de mensenrechten. Dat vinden wij ook, maar daarom vinden wij dat handelsbeleid geflankeerd moet worden door mensenrechten en arbeidsrechtelijke normen. Dát zit nu juist in dat verdrag. Als het er niet in zat, zou ik helemaal aan zijn kant staan. Maar hij heeft nog een week de tijd om dit op zich in te laten werken.

De heer Elzinga (SP):

Ik wil de heer Schrijver danken voor deze interventie. Hij heeft kort de belangrijkste argumenten van de minister herhaald waarom het wel een instrument is en waarom het een hefboom kan zijn. Mocht dit verdrag door alle landen geratificeerd worden en in werking treden, dan zal ik de vakbonden adviseren om maximaal gebruik te maken van de instrumenten die het verdrag biedt. Maar de vakbonden hebben ons nu juist gevraagd om de inwerkingtreding van dat verdrag voorwaardelijk te maken, door eerst iets te doen op het gebied van de mensenrechten. Vandaar ook mijn nog steeds niet bevredigend beantwoorde vraag: op welk moment vinden wij dat de mensenrechten dusdanig ernstig geschonden worden, dus hoeveel mensen moeten er nog meer dagelijks de dood vinden in Colombia, voordat kan worden gezegd dat dit mensenrechtenschendingen zijn die tot een dergelijke maatregel zouden kunnen leiden? Ik ben er nog niet van overtuigd. Tussen nu en de stemmingen zal ik zeker te rade gaan bij de verschillende partijen, waarbij ik de argumenten zal meenemen. Ik moet zeggen dat ik toch ook wel een beetje geschrokken ben dat, hoewel wij nog geen verdrag hebben – als maar één van de lidstaten niet ratificeert, zal er geen verdrag blijven – in theorie de voorlopige uitoefening van een deel van dat verdrag zonder enige verdragsbasis tot aan het einde der dagen kan blijven voortbestaan. Ik krijg graag de toezegging van de minister dat, als één land – het is onbelangrijk welk land dat is – niet ratificeert en het verdrag van de baan is, niet zonder dat flankerende beleid door kan worden gegaan met het vrijhandelsverdrag. We staan daarmee immers het Europese bedrijfsleven toe om te profiteren van de erbarmelijke omstandigheden, uitbuiting en onderdrukking daar. Ik krijg dus graag de toezegging van de minister dat, als het verdrag van de baan is, zij zich er hard voor zal maken dat we niet eeuwig doorgaan met de voorlopige uitoefening van een verdrag dat er niet komt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Het is een beetje de strijd van de koopman en de dominee. Aangezien ik beide in mijn cv heb staan, kan ik met beide kanten wel wat meevoelen. Het is het eeuwige dilemma hoe je pressie houdt op een ontwikkeling waarvan je vindt dat die een bepaalde kant op moet, waarbij je ziet dat het die kant wel een beetje op gaat, maar je nog niet zeker weet of dat ver genoeg gaat en stevig genoeg is. Je zou daarom verwachten dat zich langzamerhand wat criteria en principes ontwikkelen hoe daarmee om te gaan. Vandaar dat ik bij interruptie vroeg hoe het verschil te verklaren is tussen het Associatieakkoord met Oekraïne, waarover in het BNc-fiche staat: hier kiezen we ervoor om de druk erop te houden om zo te bewerkstelligen dat er eerst verbetering komt in de mensenrechtenpositie voordat we instemmen met handelsovereenkomsten. Bij deze verdragen wordt gekozen voor een andere route. Dat klinkt toch een beetje als een ad-hocargumentatie. Ook al begrijpt mijn fractie heel goed dat je uiteraard afwegingen maakt, ze zou graag zien op grond waarvan deze afwegingen worden gemaakt en waarom ze zo uitpakken. Wat zijn dan de ijkpunten en de parameters waaraan je kunt draaien om te beslissen dat het nu verstandig is om het een te doen, en niet het ander?

Dit lijkt mij ook van belang als we het hebben over samenhang in kabinetsbeleid. We hebben het uiteraard niet alleen over handel en ontwikkelingssamenwerking, maar ook over buitenlands beleid in den brede. Het zou ons daarom heel goed uitkomen als de minister bereid is om, bijvoorbeeld met haar ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken, te komen met een visie op het maken van dit soort afwegingen in meer generieke zin. Zijn daarvoor criteria, uitgangspunten of parameters te noemen? Op welke wijze wordt de beslissing genomen? Het lijkt ons verstandig als we daar niet alleen op ad-hocbasis, dus per casus over spreken, maar dat we ook iets hebben om aan te ijken.

De vraag is ook of het glas halfvol of halfleeg is. Hoe moet je taxeren waar we nu zijn? Ik denk dat dat het klassieke dilemma van de burgemeester in oorlogstijd is, waarbij je de oorlog mag zien als de spanningen in allerlei landen. Draag je bij aan de instandhouding van die situatie door al mee te gaan in die handelsovereenkomsten, maak je jezelf daarmee eigenlijk medeverantwoordelijk voor de misstanden, of probeer je binnen die nu eenmaal ingewikkelde context er nog het beste uit te halen? Ik vind dat een heel lastige afweging. Voordat collega Schrijver ook mij gaat adviseren om nog een week na te denken: ik zal dat doen, met mijn fractie. De zorg blijft namelijk wel overeind dat deze verdragen uiteindelijk meer de marktmacht van westerse landen en hun mogelijkheden om in die landen actief te zijn zal versterken dan dat zij de positie van de kwetsbaren, waar het ons primair om gaat, versterken. Dit raakt natuurlijk aan de onderliggende discussie over handel en hulp, handel en samenwerking en dergelijke. Het gegeven dat het hier gaat om een primair handelsverdrag met een slechts heel beperkte non-tradecomponent maakt die zorg niet kleiner, maar eerder groter.

Al met al speelt voor ons mee dat onder deze twee concrete verdragen – het gebeurt inderdaad niet zo heel erg vaak dat over zulke verdragen zo'n grote discussie wordt gevoerd – de basale vraag zit hoe de Nederlandse overheid zich in dit debat wil mengen. Wat ons betreft is daarbij van groot belang dat wordt benadrukt, juist in Europa – daarbij is er geen verschil qua intentie, maar misschien wel qua gewicht of qua positie van hoe daarmee om te gaan – dat de focus op mensenrechten en fundamentele vrijheden bij uitstek bepalend moet zijn voor de vraag of je een handelsverdrag wel of niet acceptabel vindt. In dat kader leg ik de Kamer graag de volgende motie voor.

Motie

De voorzitter: Door de leden Ganzevoort, Elzinga, Strik, Schrijver en Vos wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het regeringsbeleid internationale handelsrelaties een belangrijke hefboom zijn ter verbetering van fundamentele vrijheden en mensenrechten;

overwegende dat deze handelsrelaties vooral in multilaterale verdragen gestalte krijgen;

overwegende dat deze verdragen een belangrijk middel kunnen zijn om fundamentele rechten te borgen;

roept de regering op, zich er in internationale verbanden voor in te zetten dat de erkenning en handhaving van fundamentele vrijheden en mensenrechten doorslaggevend worden voor de totstandkoming van internationale economische afspraken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Ze krijgt letter D (33467).

De heer Schrijver (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de zeer uitvoerige beantwoording. Wij hebben een heel interessant debat gevoerd en in de marge ook nog gesproken over de EPA's, wat een goede prelude was voor de debatten die wij hopelijk volgend jaar daarover met de minister mogen voeren.

Voor de PvdA-fractie is duidelijk naar voren gekomen dat dit soort akkoorden potentieel een forse bijdrage kunnen leveren aan de armoedebestrijding, het creëren van werkgelegenheid en de handhaving van arbeids- en milieunormen. Wij hebben de overtuiging dat het beter is om dit soort verbanden te hebben dan om die niet te hebben. Ik vind het een speciaal gegeven dat per 1 januari 2014 het APS-plussysteem, het flankerend beleid bij de algemene tariefpreferenties, gaat verdwijnen, of wij dit nu leuk vinden of niet, omdat dit niet langer compatibel is met het WTO-recht. Daarom vinden wij het van groot belang om normen op de terreinen van mensenrechten, duurzaamheid en strikte milieunormen in te bedden in dit soort algemene verbonden.

Voor een groot deel ging de discussie over het meer beperkte verdrag tussen de EU en Colombia en Peru. Wij hebben in feite minder gesproken over het veelomvattender akkoord met de zes Midden-Amerikaanse landen. In die zes landen spelen ook enkele mensenrechtenkwesties. In mijn eerste termijn heb ik gewezen op de moeilijke mensenrechtensituatie in Guatemala en Honduras, maar naar mijn mening kunnen wij het erover eens zijn dat het meeromvattende Associatie-Akkoord heel goede instrumenten biedt om die aan de orde te stellen.

Ik ben blij van collega Elzinga te horen dat hij, als de Kamer volgende week het andere verdrag aanneemt, ten volle gebruik zal maken van de methodes die dit verdrag biedt. In de internationale betrekkingen noemen wij dit ook wel "freeridergedrag", maar collega Elzinga en wellicht ook collega Ganzevoort zijn zonder meer welkom op onze bandenwagen, omdat wij in feite strijden voor dezelfde zaak.

Het lijkt mij van belang om goed contact te houden met de maatschappelijke organisaties en de vakbonden, in het bijzonder in Colombia, maar ook in de andere door mij genoemde landen.

De minister is niet ingegaan op mijn punt over de rol en de eigen verantwoordelijkheid van het Nederlands bedrijfsleven en het Europees bedrijfsleven in het algemeen. Meer en meer zullen wij de in verdragen opgenomen normen moeten inbedden in het internationaal opereren van het bedrijfsleven. Graag ontvang ik op dit punt nog een reactie van de minister.

De heer Elzinga (SP):

Ik kom nog even terug op de opmerking over het freeridergedrag. Mij wordt dit gedrag kennelijk bij voorbaat verweten, omdat ik al zou weten hoe ik volgende week zal stemmen. Ik heb echter gezegd dat ik daarover nog een week zal nadenken. Moet de heer Schrijver daar ook nog over nadenken, of is dit zijn stemverklaring?

De heer Schrijver (PvdA):

Nee, wij denken er nog heel serieus over na. In het debat zijn ook door mijn twee collega's heel goede punten ingebracht, dus ik denk hardop na over de wijze waarop wij zo veel mogelijk methodes kunnen inzetten om de standaarden op de terreinen arbeid, milieu en duurzaamheid, waarover wij het allemaal eens zijn, ook daadwerkelijk te kunnen toepassen en naleven. Het lijkt mij goed de instrumenten te onderkennen waarover wij na ondertekening van het akkoord zullen beschikken, maar ik zal ook nog eens de documenten lezen die daartegen pleiten. Dit staat natuurlijk niet op zich; er is ook multilateraal beleid mogelijk bij de Verenigde Naties, bij de Universal Periodic Review, via de instrumenten van de Internationale Arbeidsorganisatie en via de verdragsorganen van de Verenigde Naties op het terrein van de rechten van de mensen. Het is belangrijk dat al deze zaken scharnieren.

Ik ben blij dat de minister hardop met ons meedenkt over de wijze waarop wij misschien wat minder blind een standaardpakket kunnen toepassen. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik het bizar vind dat wij mensenrechten en non-proliferatie ten aanzien van Colombia en Peru eruit lichten. Ik denk dat normen rond contraterrorisme en het beginsel van goed bestuur, in het bijzonder het tegengaan van corruptie als element van het streven naar goed bestuur, wat ook in het verdrag van Cotonou en in het Associatie-Akkoord met Midden-Amerika een belangrijk element is, een veel relevanter criterium zouden kunnen vormen. Ik ben dus erg blij met de toezegging van de minister om nog eens over diversifiëring van het standaardpakket na te denken.

Ik maak mij zorgen over de bananenexport van de minst ontwikkelde landen, maar het voelt of wij in deze tijd allemaal weer wat meer bananen moeten gaan eten, dus dan komt het misschien toch nog goed voor allen.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng en de gelegenheid die zij mij hebben geboden om het beleid nog eens toe te lichten, met alle dilemma's die daarbij horen.

De SP-fractie vroeg mij om toe te zeggen dat als een land, welk land dan ook, het verdrag niet zal ratificeren – overigens heeft het Europees Parlement ingestemd met de verdragen – Nederland dan de wijze waarop de overbruggingsregeling gestalte krijgt, zal aankaarten bij de Europese Commissie. Helaas raakt dit aan de exclusieve competentie van de Commissie, dus die toezegging kan ik niet doen.

De GroenLinksfractie vraagt mij om in een brief aan te geven hoe de regering de mensenrechtensituatie in de diverse landen waardeert en wat de afwegingen daarbij zijn. Ik wil daar twee dingen over zeggen. Ten eerste vind ik het van belang dat de regering heel contextspecifiek kan acteren – overigens is dat ook in de beide Kamers naar voren gebracht – en niet hoeft te vervallen in een soort "ticking the boxes"-exercitie. De richting die de regering voor zich ziet en waardoor zij zich laat leiden, is nadrukkelijk genoemd in de mensenrechtennota en voor een deel ook in de nota Wat de wereld verdient. Daarin wordt aangegeven op welke manier Nederland omgaat met de mensenrechtensituatie in verschillende landen. Wij willen recht doen aan zowel de context in die landen als de specifieke context van hetgeen nu voorligt. Een brief waarin een wat algemener kader wordt geschetst, voegt daar naar mijn mening niet veel aan toe. Sterker nog: dat worden wellicht algemeenheden en dat is niet wat de heer Ganzevoort voor ogen heeft.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat heeft de minister heel goed gedacht. Wij vragen haar niet om een soort checklist te maken waaruit blijkt hoe een en ander uitpakt. Het contextspecifieke is juist van belang. Precies om die reden spreken wij in verschillende contexten over een toetsingskader, zodat wij de afwegingen, die natuurlijk contextspecifiek zijn, enigszins kunnen objectiveren. Dan gaat het zeker over mensenrechten, maar het gaat over meer aspecten die in de onderhavige verdragen aan de orde zijn, zoals milieunormen en arbeidsnormen. Het gaat dus om een iets breder kader. Om die reden heb ik gevraagd om inzichtelijk te maken hoe de verschillende thema's en normen een rol spelen in de wijze waarop de afweging plaatsvindt. Dat is wat anders dan een checkbox, maar het is wel wat inzichtelijker dan te zeggen dat er wat dingen staan in de mensenrechtennota en wat dingen in een andere nota. Als we met die verschillende nota's in verschillende contexten tot totaal verschillende uitkomsten komen, zou ik graag iets van een toetsingskader willen zien om te kunnen narekenen op welke wijze de regering tot haar afweging komt. Dat is mijn vraag.

Minister Ploumen:

Ondanks de toelichting van de heer Ganzevoort houd ik vast aan mijn eerdere reactie op zijn verzoek. De uitgangspunten voor het mensenrechtenbeleid zijn helder en gestoeld op de universele verklaring en, als ik meer naar mijn terrein kijk, op de ILO-standaarden en de OESO-richtlijnen. Binnen die internationaal aanvaarde kaders, die niet fungeren als "ticking the boxes", waarover wij het zeer zeker eens zijn, maakt de regering per situatie een afweging. Ik zie niet hoe het nogmaals aanduiden wat de uitgangspunten zijn – die staan immers ook al in de mensenrechtennota van collega Timmermans – tot helderheid leidt. De afweging moet namelijk toch telkens opnieuw gemaakt worden. Telkens opnieuw lichten wij die op verzoek graag toe in dit huis of aan de overkant.

Ik kom te spreken over de motie-Ganzevoort c.s. op letter D. Ik voel mij altijd verlegen om wijzigingen op moties voor te stellen, aangezien die moties van de Kamer zijn en niet van de regering. Ik doe dat toch, met enige schroom, omdat ik graag recht zou willen doen aan de geest van het debat zoals ik die heb ervaren. We denken namelijk vanuit hetzelfde perspectief. Ik zou de motie graag zien als ondersteuning van beleid, maar daarvoor leg ik wel een tekstvoorstel aan de indiener voor, namelijk: "roept de regering op, zich in internationaal verband ervoor in te zetten dat de erkenning en handhaving van fundamentele vrijheden en mensenrechten niet doorslaggevend worden, maar nadrukkelijk worden meegewogen voor de totstandkoming van internationale economische afspraken". Als de tekst op deze wijze wordt gewijzigd, kan ik de motie zien als ondersteuning en zelfs als aansporing van mijn beleid, hoewel dat laatste geen officiële formulering is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik constateer dat de Kamer over beide wetsvoorstellen wenst te stemmen. Ik stel derhalve voor, volgende week dinsdag over beide wetsvoorstellen en de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.55 uur tot 18.51 uur geschorst.

Voorzitter: Broekers-Knol

Naar boven