Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | nr. 41, pagina 3273-3279 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | nr. 41, pagina 3273-3279 |
Er is geen inhoudsopgave aanwezig.
(Zie algemeen overleg van 13 december 1995.)
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Voorzitter! Verschillende keren is over het verstrekken van lintjes gesproken. Na het overleg van verleden week is er een patstelling ontstaan. Mijn fractie hecht eraan, nog voor het reces duidelijkheid te scheppen opdat wij volgend jaar niet opnieuw met dit probleem geconfronteerd worden.
De motie-Apostolou/Scheltema was duidelijk. Geen automatisme, volksvertegenwoordigers behandelen als ieder ander in Nederland. Dat betekent dat ook volksvertegenwoordigers moeten worden beoordeeld op hun bijzondere verdiensten. De minister had een goed punt bij de kop toen hij constateerde dat de beoordeling van volksvertegenwoordigers door het kabinet in ons systeem iets gewrongens heeft. Uiteindelijk is het de kiezer die de volksvertegenwoordiger beoordelen moet. Dit heeft mijn fractie ertoe gebracht, een ultieme poging te doen om te zien of nog een oplossing te bereiken is die aan beide aspecten voldoet: geen automatisme en geen beoordeling van een volksvertegenwoordiger in zijn of haar functie.
Ik heb dit in de volgende motie verwoord.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat in het nieuwe decoratiestelsel het "bij automatisme" verlenen van ridderorden wordt teruggedrongen;
van mening, dat dit ook bij het verlenen van ridderorden aan volksvertegenwoordigers het geval behoort te zijn;
overwegende, dat in ons staatsrechtelijk bestel de beoordeling van het functioneren van volksvertegenwoordigers aan de kiezers is voorbehouden, en dat een niet-automatische verlening van ridderorden aan volksvertegenwoordigers op dit beginsel enige inbreuk zal maken;
verzoekt de regering de automatische verlening van ridderorden aan volksvertegenwoordigers uit het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau te schrappen en tegelijkertijd in het reglement op te nemen dat aan volksvertegenwoordigers tijdens de uitoefening van hun functie geen ridderorde zal worden verleend vanwege de uitoefening van die functie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Scheltema-de Nie. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32 (20668, R1354).
De heer Apostolou (PvdA):
Voorzitter! Mag ik mevrouw Scheltema vragen wat het verschil is tussen deze motie en de motie die reeds door de Kamer is aangenomen? Mag ik haar verder vragen wat zij bedoelt met de derde overweging betreffende de inbreuk als gevolg van de niet-automatische verlening?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
De niet-automatische verlening van ridderorden betekent dat er een weging zal moeten plaatsvinden, een Scheltema-de Nieweging of een volksvertegenwoordiger een bijzondere verdienste heeft gehad ten opzichte van de samenleving. In het voorstel zoals het er nu ligt, is dit het geval, als een volksvertegenwoordiger een bepaalde tijd in de Kamer heeft gezeten, dan wel een bepaalde tijd in een gemeenteraad. Du moment dat je dit schrapt, zul je die bijzondere verdienste moeten gaan wegen en de minister heeft zeer terecht gezegd dat dit betekent, dat hij als minister een volksvertegenwoordiger, die gehouden is hem te controleren, moet beoordelen. Dat is niet passend in ons staatsbestel. Het oordeel over volksvertegenwoordigers is aan kiezers voorbehouden. Ik denk dat de minister daar een goed punt heeft.
Er is dan nog de vraag, hoe te handelen, als je uitgaat van de motie-Apostolou/Scheltema-de Nie. Moet je dan zeggen: dat automatisme is afgeschaft voor iedereen behalve voor volksvertegenwoordigers, om het kort samen te vatten, en dus moet er iets anders gebeuren? Dat vind ik nog steeds en dat "iets anders" probeer ik hier nu haarscherp te formuleren, namelijk dat je volksvertegenwoordigers tijdens de uitoefening van hun functie niet onderscheidt om datgene wat zij in die functie doen. Dat neemt niet weg dat wel degelijk een volksvertegenwoordiger onderscheiden zou kunnen worden, bijvoorbeeld doordat hij uit hoofde van een ander beroep wordt onderscheiden. Hier gaat het echter om de waardering voor het volksvertegenwoordigerschap. Dat moet tijdens de uitoefening van die functie niet via een ridderorde gehonoreerd kunnen worden.
De heer Apostolou (PvdA):
Er is dus geen verschil met die andere motie. Immers, dat was ook de bedoeling van de motie die door de Kamer is aangenomen.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Ik denk dat die motie – u moet haar nog maar eens goed doornemen; wij hebben haar trouwens samen opgesteld en ik weet het ook – niet zegt dat tijdens de uitoefening van de volksvertegenwoordigende functie geen lintje gegeven kan worden. Dat zegt die motie niet.
De heer Apostolou (PvdA):
Uw motie toch ook niet? Want u zegt: als in de periode dat iemand volksvertegenwoordiger is, deze een maatschappelijke verdienste heeft, dan kan hij alsnog onderscheiden worden.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
In mijn zojuist ingediende motie staat dat tijdens de uitoefening van het volksvertegenwoordigerschap geen lintje meer kan worden verleend wegens die functie. Wel eventueel vanwege andere dingen, maar dan gaat de minister daar niet over. Dan is het iemand anders, bijvoorbeeld de burgemeester. De minister gaat erover om te beoordelen om iemand in de uitoefening van zijn volksvertegenwoordigerschap in aanmerking komt voor een lintje of niet. Dat, zo zegt de minister terecht, moet hij niet doen, want dat is aan de kiezers voorbehouden.
De heer Apostolou (PvdA):
Als ik zeg dat er geen verschil is met de aangenomen motie, omdat die juist wees op het feit dat ook voor volksvertegenwoordigers dezelfde procedure als voor andere burgers zou gevolgd moeten worden, zegt u dan dat ik gelijk heb?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Dat is waar, maar deze motie gaat nog net iets verder, want die sluit uit dat tijdens de uitoefening van het volksvertegenwoordigerschap een lintje wegens dat volksvertegenwoordigerschap wordt verleend. De motie zegt dus hetzelfde maar gaat iets verder. Zij spitst het toe en dat is precies wat ik nu wil: dat wij duidelijk uitspraak doen om er van af te zijn. We moeten niet eindeloos door blijven praten over het al dan niet verlenen van lintjes. In mijn motie zit zowel het schrappen van het automatisme als het niet beoordelen van volksvertegenwoordigers. Ik hoop dat zij het haalt, dan zijn we namelijk van een probleem af. Wat mijn fractie betreft, zijn we er überhaupt van af als hoe dan ook de eindstemming over dit geheel komt.
De heer Poppe (SP):
Het is mij nog niet helemaal scherp wat u bedoelt. Bedoelt u, dat een volksvertegenwoordiger uit hoofde van zijn functie als volksvertegenwoordiger nooit een lintje kan krijgen, ook niet achteraf? Als hij nadat hij volksvertegenwoordiger is geweest een lintje krijgt, is het om andere redenen dan het feit dat hij bijvoorbeeld twaalf jaar volksvertegenwoordiger is geweest?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Dat is precies waar wij van mening verschillen. Tijdens het algemeen overleg de vorige week vond u, dat een volksvertegenwoordiger geen onderscheiding mag krijgen omdat hij volksvertegenwoordiger is geweest. Ik vind, dat het wel degelijk mogelijk is als een volksvertegenwoordiger iets anders is gaan doen. Bij de beoordeling of hij een lintje krijgt, kan dat volksvertegenwoordigerschap worden meegeteld.
De heer Poppe (SP):
Mijnheer de voorzitter! Dan heeft mevrouw Scheltema in ieder geval heel erg slecht geluisterd. Ik herhaal mijn vraag: kan een volksvertegenwoordiger door haar motie in aanmerking komen voor een koninklijke onderscheiding voor dingen die hij gedaan heeft in zijn functie van volksvertegenwoordiger?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Dat kan meetellen, nadat hij volksvertegenwoordiger is geweest.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):
Voorzitter! Ik begrijp de motie van mevrouw Scheltema niet. Wat is het verschil tussen haar motie en de motie die de heer Poppe en ik straks zullen indienen? Wij zeggen, dat wij geen prijs stellen op een lintje als volksvertegenwoordiger. Elke volksvertegenwoordiger kan, net als de gewone burger die in de maatschappij iets bijzonders heeft gedaan, een lintje krijgen. De persoon is namelijk geen volksvertegenwoordiger meer.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Nee, hij of zij is geen volksvertegenwoordiger meer. Hij of zij kan na afloop van het volksvertegenwoordigerschap beoordeeld worden op zijn functioneren of zijn bijzondere verdienste voor de maatschappij. Daar kan dat volksvertegenwoordigerschap wel in meetellen. Dat is het verschil met uw motie, omdat u zegt dat dit niet kan meetellen.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):
Ik zie het verschil niet!
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Voorzitter! Ik heb mijn zorgvuldige bewoording aan het einde al toegelicht. Tijdens de uitoefening van zijn functie kan de volksvertegenwoordiger niet onderscheiden worden vanwege het uitoefenen van die volksvertegenwoordigende functie. De motie kan daarmee een onderscheiding voor een geheel andere bijzondere gebeurtenis waar toevallig een volksvertegenwoordiger of een ander onderscheiden zou worden, niet in de weg staan. Ik noem bijvoorbeeld het redden van veel mensen uit het water of iets dergelijks. Je kunt allerlei bijzondere dingen bedenken, die niets te maken hebben met het volksvertegenwoordigerschap. Die moeten buiten de reikwijdte van deze motie worden gehouden.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter! Het automatisme waarmee politici een lintje krijgen uitsluitend op grond van het feit, een bepaalde tijd volksvertegenwoordiger te zijn, is natuurlijk belachelijk. Daarover is, naar ik heb begrepen, een meerderheid van deze Kamer het eens. De minister is van mening, dat het verstrekken van een lintje op grond van bijzondere verdiensten van politici niet mogelijk is omdat dit tot willekeur zou leiden. Daar kan natuurlijk ook niemand voorstander van zijn. Uit de pers heb ik zelfs begrepen, dat er hier maar weinig politici zijn die op een lintje zitten te wachten. Het is nu dus dè gelegenheid om een einde te maken aan dit ritueel. Dat betekent tevens, dat daarmee een einde wordt gemaakt aan de inflatie van de onderscheiding voor degenen die het echt verdienen.
Afschaffing van het automatisme, maar al dan niet achteraf beoordelen of een kamerlid, minister of staatssecretaris een belangrijke verdienste in die functie voor de samenleving heeft geleverd, slaat natuurlijk ook nergens op. Dat zal leiden tot willekeur achteraf. Trouwens, wat zou de maatstaf moeten zijn? Van elke politicus mogen de kiezers toch bijzondere prestaties verwachten? Wat een kamerlid, minister of staatssecretaris in of in verband met zijn functie ook doet, dat mag nooit een reden zijn voor een koninklijke onderscheiding. Dit brengt politisering van de lintjes met zich, omdat politici dan elkaar de maat gaan nemen. Politici dienen onzes inziens alleen door de kiezers onderscheiden te worden. Die moeten bepalen of hun werk wel of niet een beloning met hun stem waard is. Volgens mij is er slechts één oplossing om uit deze impasse te komen: het afschaffen van lintjes voor politici op grond van daden in functie. Alleen als een politicus als gewoon medemens een dappere daad verricht – in de commissie heb ik het voorbeeld gegeven van het redden van een oude dame uit het koude water – of zich jarenlang inzet als vrijwilliger voor een nuttige organisatie, zoals honderden andere Nederlanders doen, moet hij of zij voor een lintje voorgedragen kunnen worden, zoals ieder ander. Pas dan wordt het "gelijke monniken, gelijke kappen"-principe ingevoerd. Daarom dien ik mede namens mevrouw Varma de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de minister de motie-Apostolou/Scheltema-de Nie (20668, R1354, nr. 28) niet uitvoerbaar vindt zonder tot willekeur te vervallen;
van mening, dat de verlening van onderscheidingen aan ministers, staatssecretarissen en volksvertegenwoordigers op grond van hun functie of gewezen functie afgeschaft dient te worden;
verzoekt de regering het onderhavige reglement overeenkomstig te wijzigen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Poppe en Oedayraj Singh Varma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33 (20668, R1354).
De heer Apostolou (PvdA):
Voorzitter! In het algemeen overleg over het nieuwe decoratiestelsel hebben wij de minister er niet van kunnen overtuigen dat de afschaffing van het automatisme ook voor politieke ambtsdragers dient te gelden. Wij betreuren het dat de minister onze pogingen om via overleg een oplossing te vinden niet heeft willen honoreren. Wij hebben, helaas tevergeefs, suggesties gedaan om de politieke gevoeligheid van dit thema te omzeilen. De minister kiest voor een vermeende politieke neutraliteit en negeert niet alleen de wens van de Kamer, maar ook een wens die breder onder de bevolking leeft.
De fractie van de PvdA blijft grote bezwaren hebben tegen een systeem waarbij politieke ambtsdragers alleen op grond van het aantal jaren en zonder ook maar een enkele maatschappelijke verdienste buiten het ambt, voor onderscheiding in aanmerking komen. Daarmee wordt de bedoeling van het nieuwe decoratiestelsel geweld aangedaan.
Met het nieuwe stelsel willen wij afstand nemen van de traditie dat bepaalde maatschappelijke groeperingen meer dan andere in aanmerking komen voor een onderscheiding. Dit hebben wij de democratisering van het stelsel genoemd. Wat zien wij nu? Politici blijven de enige maatschappelijke groepering die zich aan het nieuwe decoratiestelsel onttrekt. Dit is voor onze fractie onverteerbaar. In het oude systeem gold dat automatisme alleen voor kamerleden en bewindslieden. Het nieuwe systeem introduceert een praktijk waarbij alle politici in Nederland automatisch een onderscheiding krijgen. Heeft het kabinet zich gerealiseerd dat het daarmee ook gemeenteraadsleden en leden van provinciale staten een onderscheiding opdringt? Deze politici deelden tot nu toe niet in het automatisme. Waarom moeten zij dit nu wel?
Het kabinet bevordert tegen de bedoelingen van de wet in een toeneming van het aantal lintjes voor politici. Het oude systeem was wat dat betreft beter. Al met al heeft mijn fractie geen goed woord voor deze toepassing van het decoratiestelsel over. De geloofwaardigheid van het nieuwe stelsel wordt ernstig aangetast.
Wat mijn fractie betreft is deze discussie niet afgerond. De Kamer heeft een uitspraak gedaan die staat. Mijn fractie zal een initiatiefvoorstel indienen. Zij zal het draagvlak daarvoor bij de andere fracties peilen. Wij nemen aan dat degenen die de motie hebben gesteund, meedoen als mede-indiener of als ondersteuner. Indien het automatisme na al deze pogingen gehandhaafd blijft, houden de leden van de PvdA-fractie de optie overeind dat zij in dit systeem geen onderscheiding wensen.
De motie van mevrouw Scheltema is sympathiek als poging om bepaalde onduidelijkheden weg te werken. Ik wacht de reactie van de minister hierop af. Gezien de discussie die wij net hadden, vrees ik dat wij met deze motie meer onduidelijkheden scheppen dan wegnemen. En omdat wij tegen ieder automatisme zijn, zijn wij ook tegen het automatisme dat door de motie-Poppe wordt geïntroduceerd. Daarom zullen wij die motie dan ook niet steunen.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter! Mijnheer de voorzitter! Wat is er nu onduidelijk? De motie die mevrouw Scheltema net ingediend heeft, is qua strekking vrijwel gelijk aan de eerste motie-Poppe/Varma en de tweede motie-Poppe/Varma. Daarin staat dat er geen ridderorde zal worden verleend vanwege de uitoefening van die functie. Alle andere keurige en dappere daden kunnen dus wel beloond worden. Dat is de strekking van onze twee moties. In totaal zijn er nu dus drie moties. Wat is daar onduidelijk aan?
De heer Apostolou (PvdA):
In de motie die wij als Kamer hebben aangenomen, zijn alle elementen die u noemt, verwoord. Dat is iets wat ik heel sterk vind, omdat de Kamer daar een besluit over heeft genomen. Uw motie is toentertijd verworpen. Dat is niet voor niets gebeurd, want daarin sprak u uit dat kamerleden geen onderscheiding mochten krijgen. Wij vinden dat je de gewone weg moet volgen, zoals die voor iedere onderscheiding gevolgd wordt. Maatschappelijke verdienste is de basis. Daarnaast kunnen dan nog andere dingen een rol spelen. Het gaat dus niet zozeer om de functie of het aantal jaren dat je plichtsgetrouw in een functie hebt gewerkt, maar veel meer om de maatschappelijke verdienste. U hebt indertijd voor de motie van mevrouw Scheltema en mij gestemd. Laten wij het daarbij houden!
De heer Poppe (SP):
Mijnheer de voorzitter! Of ik heb het onduidelijk gezegd of de heer Apostolou wil niet goed luisteren. Ik zal het nog één keer zeggen. In het algemeen overleg heb ik ook al duidelijk gemaakt dat wij absoluut geen lintje willen voor politici, zeker niet automatisch, voor zaken die zij uit hoofde van hun functie als volksvertegenwoordiger doen. Als zij daarnaast als gewoon medemens daden verrichten die een lintje waard zijn, dan komen zij daar net als ieder ander voor in aanmerking en dan kan het bij de burgemeester aangemeld worden enzovoort. Zij moeten echter geen lintje krijgen op grond van alleen hun functioneren als volksvertegenwoordiger. Hier is toch geen woord Frans bij. De heer Apostolou deed het net voorkomen alsof ik voorstel dat politici/volksvertegenwoordigers geen lintje moeten kunnen krijgen. Zij kunnen dat wel krijgen, maar niet vanwege die functie. Dat is iets heel anders.
De heer Apostolou (PvdA):
Dan hebt u de vorige keer goed gestemd. Dat is namelijk precies wat er staat in de motie die wij toen met z'n allen hebben aangenomen.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter!...
De voorzitter:
U vervalt in herhaling, mijnheer Poppe. Op enig moment zijn de standpunten verwoord. Er kunnen meningsverschillen blijven.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Voorzitter! De heer Apostolou heeft gezegd dat mijn motie onduidelijkheid schept. Ik geloof dat dat niet het geval is. Daarin wordt juist gezegd: als volksvertegenwoordigers hun functie uitoefenen, kunnen zij geen lintje krijgen. Daarna kan dat natuurlijk wel. Is de heer Apostolou met mij van mening dat een volksvertegenwoordiger vanwege die functie, als hij of zij geen volksvertegenwoordiger meer is, net als ieder ander in dit land wegens goede dienst en bijzondere verdiensten in zijn functie een onderscheiding kan krijgen?
De heer Apostolou (PvdA):
Zeker. Mijn bezwaar is erin gelegen dat hetgeen u nu zegt, allemaal verwoord is in de motie die aangenomen is. Ik wil dat die motie blijft. Door de nieuwe moties ontstaat het gevaar dat deze misschien afgestemd wordt. Daardoor ontstaat weer onduidelijkheid, terwijl wij glashelder waren in die motie, namelijk dat ten aanzien van politici inderdaad de algemene regels gevolgd moeten worden.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Daar zijn wij beiden het over eens. Ik stel nu voor, daaraan toe te voegen: tijdens de uitoefening van het volksvertegenwoordigerschap is het gewoon niet verstandig, vanwege die politieke toetsing, tot verlening van ridderorden over te gaan. Van u wil ik weten of u vindt dat daar iets redelijks in zit.
De heer Apostolou (PvdA):
Ik denk dat juist dat punt de onduidelijkheid met zich meebrengt, want wij zijn het erover eens dat iemand niet vanwege het kamerlidmaatschap, dus de jaren dat iemand hier zit, maar vanwege de maatschappelijke verdienste een onderscheiding moet kunnen krijgen. U zegt dat moet kunnen, maar tegelijkertijd zegt u dat iemand tijdens het kamerlidmaatschap geen onderscheiding mag krijgen vanwege het kamerlidmaatschap. Maar dat is heel expliciet in die motie verwoord. Daarom wil ik u houden aan die eerste motie, die al in stemming is geweest, zonder daarover verder te discussiëren.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):
Voorzitter! Nu de minister de motie van collega Apostolou niet zal uitvoeren en we dus terug zijn bij af, namelijk dat volksvertegenwoordigers automatisch een lintje krijgen, wil ik namens de fractie van GroenLinks zeggen dat wij ons standpunt dat volksvertegenwoordigers überhaupt geen lintje moeten krijgen, tenzij ze zich in de maatschappij verdienstelijk hebben gemaakt, net als iedere andere burger, staande houden. Het tien of meer jaren hier gezeten te hebben, of twee of drie keer herkozen te zijn, is geen bijzondere verdienste. Het gaat om meer dan dat. Wat heeft deze persoon nog meer gedaan, buiten het pluche om? Bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, dak- en thuislozenzorg, gehandicaptenzorg, vluchtelingenwerk enzovoorts. Mocht dat zo zijn, dan kan zo iemand gewoon, net als alle burgers, worden voorgedragen in de normale route, zoals dat bij iedere burger moet gebeuren, en niks geen voorkeursbehandeling voor volksvertegenwoordigers. Daarom vind ik het onzin dat volksvertegenwoordigers automatisch een lintje krijgen.
De motie van mevrouw Scheltema begrijp ik nog steeds niet, want haar motie vraagt om niets anders dan de door de heer Poppe en mij ingediende motie. Het gaat erom dat volksvertegenwoordigers geen lintje krijgen, tenzij ze in de maatschappij iets bijzonders hebben gedaan, zoals vrijwilligerswerk bij vluchtelingenopvang, dak- en thuislozenzorg, zwerversopvang, en verbetering van de positie van prostituées.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Ik vind dat het volksvertegenwoordigerschap wel degelijk ook na afloop van de functie mee mag tellen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een bijzondere verdienste, en u vindt van niet.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):
Hoe wilt u het ene kamerlid tegenover het andere kamerlid beoordelen?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Ze zijn geen kamerlid meer.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):
De leden van GroenLinks willen niet op dezelfde manier beoordeeld worden als bijvoorbeeld volksvertegenwoordigers van de CD.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Niemand ontneemt u het recht om uw eigen standpunt te kiezen, als de vraag aan de orde komt.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):
Daarom is het dus wel belangrijk, hoe mensen worden beoordeeld. Het is daarom zuiverder om volksvertegenwoordigers geen lintjes te geven, tenzij zij allerlei zaken in de maatschappij gedaan hebben die applaus verdienen.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter! Zou ik mevrouw Scheltema iets mogen vragen?
De voorzitter:
Nee!
De heer Poppe (SP):
Mag dat niet? Dat is zonde.
De voorzitter:
U bent daar te laat mee.
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter! Vandaag spreken we voor de vierde keer binnen zeven maanden over het reglement voor het decoratiestelsel. Het bijzondere is dat dit reglement door de regering is vastgesteld conform de bij de wetsbehandeling in 1993 door deze Kamer uitdrukkelijk uitgesproken wens. Het standpunt van de VVD-fractie was en is dat de democratisering van het decoratiestelsel niet mag leiden tot vertroebeling van politieke verhoudingen. Dat is het laatste waar de burgers belang bij hebben. Vertroebeling van die verhoudingen dreigt, als politici elkaar de maat gaan nemen over het al dan niet bijzondere verdiensten hebben. Dat kunnen ze gaan doen in gemeenteraden, colleges van B en W, in provinciale staten, in colleges van gedeputeerde staten, in de Kamers, in vak K, in het Europees Parlement, in de Staten van de Nederlandse Antillen en in de Staten van Aruba. Om dat allemaal te voorkomen, hebben wij in juni van dit jaar niet de motie van de heer Apostolou en mevrouw Scheltema, die het automatisme voor volksvertegenwoordigers wil afschaffen, gesteund. Wij hebben er begrip voor dat de minister van Binnenlandse Zaken nu moet melden dat het kabinet geen kans ziet om die motie uit te voeren. Wij hebben evenmin de motie-Poppe/Oedayraj Singh Varma gesteund, waarin werd gesteld dat volksvertegenwoordiger zijn geen reden voor decoreren is. Voor zovelen die tot drie keer toe zijn verkozen, is dat echter wel het geval. Daarom vinden wij deze uitsluiting niet juist. Ons standpunt wordt niet anders als deze door de Kamer afgestemde motie voor de tweede keer wordt ingediend.
De motie van mevrouw Scheltema heeft tot gevolg dat politici oud-politici de maat gaan nemen, en dat zal leiden tot vertroebeling van in dit geval partijpolitieke verhoudingen. Onze conclusie is dan ook: groen licht voor de uitvoering van het door de regering vastgestelde reglement.
De heer Poppe (SP):
De heer Kamp verwacht, denk ik, nog wel drie keer herkozen te worden. Wil hij dan een lintje ontvangen?
De heer Kamp (VVD):
Ik ben al vier keer herkozen. Ik denk dat de vraag of ik al dan niet een lintje wil ontvangen, de allerlaatste vraag is waar iemand antwoord op wil hebben.
Minister Dijkstal:
Mijnheer de voorzitter! Ik beschouw de motie van mevrouw Scheltema, precies zoals zij het aangeduid heeft, als een poging om uit een impasse te komen. Nu is een impasse in de staatsrechtelijke verhoudingen helemaal niet erg. Men kan van mening blijven verschillen en dan kan men naar elk middel zoeken dat men wil toepassen. Zij heeft als motief aangegeven dat het goed zou zijn als wij in ieder geval een streep onder deze discussie kunnen zetten, want wij kunnen niet door blijven discussiëren. Ik meen dat dat ook het gevoelen van de Kamer is. Ik wens haar motie in die zin te verstaan.
Ik denk dat het erg nauw aankomt op de exegese. Ik heb het vermoeden dat bijna elk woord in de motie zeer zorgvuldig is gewogen. Als ik dan naar die woorden kijk en de zorgvuldige formulering, dan kan ik – dat moet de Kamer respecteren – dat niet anders zien dan naast datgene wat ik in het laatste overleg heb gezegd over de suggestie die mevrouw Scheltema toen op tafel heeft gelegd. Ik heb toen drie dingen gezegd. Op zich kun je de vraag of je een koninklijke onderscheiding voor volksvertegenwoordigers uitreikt op het moment dat ze nog volksvertegenwoordiger zijn, dan wel op het moment van afscheid, bijna als een technisch punt beschouwen. Daar kun je voor kiezen.
Een ander punt dat toen uitgebreid aan de orde is geweest, betreft het begrip "marginale toetsing". Het ging daarbij om de vraag of men bijvoorbeeld op het moment van afscheid na moet gaan of de heer Pieterse of mevrouw Jansen op welke grond dan ook wel of niet voor een onderscheiding in aanmerking komt. Ik heb toen gezegd dat, zolang niet concreet kan worden aangegeven voor wie of aan de hand waarvan of op welke wijze die toetsing plaatsvindt, dat element van politisering erin zit. Dat is onvermijdelijk. Wij zijn ook uit elkaar gegaan met een oningevuld begrip "marginale toetsing". Het leek dat wij op dat punt van mening verschilden. In de motie die nu is ingediend, komt het begrip "marginale toetsing" niet meer voor. Als het niet van tafel zou zijn, zou het erin hebben gestaan, gegeven de voorgeschiedenis. Het gaat nu dus om de automatische verlening tijdens de uitoefening van het volksvertegenwoordigerschap. Dat automatisme wordt als onwenselijk beschouwd. Dat staat volgens mij in deze motie. Dan denk ik in alle eerlijkheid en openheid dat de motie openlaat dat bij afscheid, als men geen volksvertegenwoordiger meer is, het volksvertegenwoordiger geweest zijn als een bijzonder verdienste wordt beschouwd. Ik vind dat dat ook hoort. Ik vind dat dat in een democratische rechtsstaat ook een bijzondere verdienste is. Alleen al het volksvertegenwoordigerschap zou een titel kunnen zijn voor een koninklijke onderscheiding.
Ik leg de motie misschien op mijn manier uit. Ik kan dat niet helemaal overzien, maar in die afweging meen ik dat het een andere motie is dan de aanvankelijke motie-Apostolou/Scheltema-de Nie. Dat kan ook niet anders, want als het dezelfde motie zou zijn, zou er geen enkele reden zijn om haar nu weer in te dienen. Als ik de motie zo mag interpreteren, kan ik mij er iets bij voorstellen en wil ik in ieder geval op dat punt nagaan wat ik zou kunnen doen, recht doende aan het standpunt dat ik heb ingenomen.
Dan kom ik bij de heer Poppe die, met alle respect, een andere positie heeft ingenomen. Op zijn levendige manier schetste hij dat een politicus toch geen gewoon medemens is. Op basis van die stelling bouwde hij zijn redenatie verder op. De heer Poppe stelde dat hij het zijn van volksvertegenwoordiger op zichzelf niet als een bijzondere verdienste beschouwt en dat dit dus ook geen titel kan zijn voor een koninklijk onderscheiden. Het mag volgens hem wel meewegen naast een bijzondere prestatie, bijvoorbeeld, zoals hij zo mooi stelde, het redden van oude dames uit het water. In zijn ogen is het echter geen zelfstandige bijzondere verdienste. Ik ben het daar niet mee eens. Dat mag. En dat zeg ik nu, geloof ik, voor de vijfde keer tegen de heer Poppe. Dan gaat hij nu voor de zesde keer weer tegen mij zeggen dat een politicus toch echt geen gewoon medemens is.
De heer Poppe (SP):
Ik wilde de minister alleen vragen of hij met mij van mening is dat een kiezer van zijn vertegenwoordiger altijd bijzondere prestaties mag verwachten.
Minister Dijkstal:
Dat is juist, maar daar had ik het niet over.
De heer Poppe (SP):
Maar als dat het geval is, dan wordt het voor de minister wel erg moeilijk om een politicus te beoordelen op zijn bijzondere daden als politicus in zijn functie.
Minister Dijkstal:
Dat wil ik dus niet en daarom ga ik ervan uit dat het zijn van volksvertegenwoordiger, als hij de democratische rechtsstaat hoog heeft en als hij verschillende malen is verkozen, een op zichzelf staande bijzondere verdienste is. Ik gebruik die woorden, omdat het precies deze woorden zijn die in het reglement worden gebruikt als basis voor een koninklijke onderscheiding. Op dat punt verschillen wij van mening.
De heer Poppe (SP):
Die bijzondere verdienste is mij niet duidelijk. Als iemand drie keer op rij het vertrouwen van de kiezer krijgt, dan heeft hij de beloning toch al te pakken?
De voorzitter:
Ik geloof dat er nu sprake is van een herhaling van de argumentatie.
Minister Dijkstal:
Dat geloof ik ook. In ieder geval ontraad ik aanneming van de motie van de heer Poppe om de reden die ik heb gegeven.
Voorzitter! Voor de volledigheid ga ik nog in op een vraag van mevrouw Scheltema. Zij vroeg zich af of een volksvertegenwoordiger die nog in functie is wel een koninklijke onderscheiding kan krijgen uit hoofde van een ander beroep. Het antwoord daarop is natuurlijk "ja". Dat staat echter in deze discussie los van het hoofdpunt waarover wij het hebben gehad.
Vervolgens wil ik ingaan op de inbreng van de heren Kamp en Apostolou. De heer Kamp heeft rechtlijnig doorgeredeneerd op basis van een standpunt dat hij van het begin af aan heeft ingenomen. Ik was het met dat standpunt eens. Je zou ook kunnen zeggen dat hij het met mij eens was. Het was in ieder geval helder en consistent. Hetzelfde geldt voor de heer Apostolou. De heer Apostolou heeft een bepaalde positie ingenomen in zijn motie. Het kabinet stuit op de onmogelijkheid om die motie tot uitvoering te brengen. Hij heeft natuurlijk gelijk dat hij gebruik maakt van de rechten die het parlement hem biedt, ook al zou ik de motie willen ontraden. Uiteraard respecteer ik een dergelijk recht als iemand de volksvertegenwoordiging op zo'n bijzondere manier ziet.
De heer Apostolou (PvdA):
Kan de minister aangeven wat er met de motie-Scheltema-de Nie gebeurt? Zal hij een brief aan de Kamer sturen waarin hij aangeeft hoe hij uitvoering geeft aan die motie?
Minister Dijkstal:
Ik weet niet of die motie wordt aangenomen. Dus ik weet in deze situatie nog niet hoe ik daarop moet reageren. Ik heb de motie geïnterpreteerd op de wijze zoals ik zojuist heb aangegeven. Ik heb de tekst gelegd naast de tekst die uitgewisseld is in het algemeen overleg. Ik vind dat de motie in ieder geval tegemoetkomt aan het belangrijkste bezwaar dat ik in het algemeen overleg had tegen de suggestie van mevrouw Scheltema, namelijk de suggestie van een marginale toetsing die het gevaar van politisering in zich had. Als dat element eruit is, ontstaat er in ieder geval een andere situatie en daar wil ik graag over nadenken. Misschien kan ik het nog niet geheel overzien, maar ik ben zojuist in mijn uitleg van die tekst inhoudelijk volstrekt duidelijk geweest.
De heer Kamp (VVD):
Hoe denkt de minister over de volgende situatie? Aan het eind van de zittingsperiode van vier jaar voor een gemeenteraad worden er nieuwe gemeenteraadsverkiezingen gehouden. Er moeten dan vier raadsleden en twee wethouders vertrekken. Nu moet de burgemeester vervolgens bekijken voor welke wethouder en voor welke raadsleden er gesproken kan worden van bijzondere verdiensten. Op die manier ontstaat er een vertroebeling van de politieke verhoudingen. Dus ook als je achteraf, aan het eind van een periode, zittende politici oud-politici de maat laat nemen, dan krijg je toch weer een vertroebeling van de partijpolitieke verhoudingen. Is de minister daar niet bang voor?
Minister Dijkstal:
Ja, daar ben ik heel bang voor. Wat mij betreft, doen wij dat niet. Dat heb ik ook gezegd. Ik ben er niet bang voor om als leidraad te hanteren dat bijvoorbeeld tien jaar lid van een raad een bijzondere verdienste is. Alleen tijdens de uitoefening van het raadslidmaatschap kom je niet voor een koninklijke onderscheiding in aanmerking. Wanneer dan wel? Op het moment dat je dat niet meer bent.
De heer Kamp (VVD):
Het is de vraag of mevrouw Scheltema haar motie zo bedoelt. Stel dat politici of volksvertegenwoordigers aan het eind van hun periode zijn en voldoen aan de voorwaarden van drie termijnen. Zouden zij dan automatisch in aanmerking moeten komen voor decoratie? Of moet dan een inhoudelijke beoordeling plaatsvinden? Ik heb van mevrouw Scheltema begrepen, dat dan een inhoudelijke beoordeling moet plaatsvinden. Daarom lijkt het mij dat haar motie in strijd is met hetgeen de minister steeds heeft gezegd.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):
Ik meen dat bij de toetsing op het moment dat mensen uit de raad of uit de Kamer gaan, een soort gebruik zal ontstaan. Dan denk ik niet aan een automatisme, maar aan een gebruik waarbij het feit dat iemand lang in een raad of in een Kamer heeft gezeten wel degelijk als een bijzondere verdienste kan en zal worden aangemerkt, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dat niet te doen. Zo zal het volgens mij gaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aan het eind van deze vergadering over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19951996-41-3273-3279.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.