35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

Nr. 136 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 maart 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 9 februari 2022 over hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 132).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 februari 2022 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2022 zijn de vragen beantwoord. In de beantwoording ontbrak per abuis het antwoord op de gestelde vragen m.b.t. gezonde organisatie. Bij brief van 8 maart 2022 zijn deze antwoorden alsnog toegevoegd.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Brood

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Afgelopen vrijdag zonden wij uw Kamer de beantwoording op de vragen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer die zijn gesteld over de brief inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022 (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 135). In de beantwoording ontbrak per abuis het antwoord op een van de gestelde vragen m.b.t. gezonde organisatie. Hierbij treft u de volledige set beantwoording alsnog aan.

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief Justitie en Veiligheid. Zij hebben met overtuiging het coalitieakkoord onderschreven waarin belangrijke keuzes worden gemaakt en investeringen worden gedaan om Nederland veilig te houden, de aanpak van criminaliteit te verbeteren en onze rechtsstaat te versterken. Zij stellen graag de bewindspersonen nog enkele vragen over de hoofdlijnenbrief.

Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning

De leden van de VVD-fractie benoemen dat in het coalitieakkoord is afgesproken dat het Pact voor de Rechtsstaat wordt uitgevoerd. De ambitie die het Pact uitspreekt is een sterke terugdringing van drugscriminaliteit in tien jaar. Kan de Minister bevestigen dat alle aanbevelingen die in het Pact zijn beschreven worden uitgevoerd? Zo nee, welke maatregelen die de auteurs aanbevelen worden niet overgenomen? Een van de elementen die in het Pact nadrukkelijk wordt beschreven is het vergroten van de weerbaarheid van onze economische infrastructuur, met daarbij een focus op mainports en havens. Kan de Minister uiteenzetten welke maatregelen worden getroffen om juist de focus op mainports en havens uit te breiden? In het coalitieakkoord is eveneens afgesproken dat de controles worden verscherpt om fraude en corruptie bij logistieke knooppunten beter aan te pakken. Hoe wordt invulling gegeven aan deze afspraak? Wanneer worden de eerste controles verscherpt?

Antwoord:

Het coalitieakkoord bouwt voort op de aanpak die reeds met de Prinsjesdaggelden voor ondermijning is geïntensiveerd. Het Pact voor de Rechtstaat is een belangrijke basis voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Alle elementen van een effectieve aanpak van ondermijning komen daarbij aan bod: van preventie tot repressie, en van weerbaarheid tot executie. Momenteel worden de ambities uit het coalitieakkoord nader uitgewerkt in concrete maatregelen en intensiveringen. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over deze uitwerking van de brede aanpak van ondermijning.

Er wordt momenteel een plan van aanpak ontwikkeld om drugssmokkel via mainports en andere grote logistieke knooppunten tegen te gaan. Hiervoor is bij Prinsjesdag 2021 een structureel bedrag oplopend tot 24 miljoen euro beschikbaar gemaakt. Het plan krijgt vorm langs twee lijnen: 1) ondersteuning van de lokale publiek-private aanpak op specifieke knooppunten en 2) overkoepelende maatregelen om de aanpak in de breedte te versterken. Concreet ziet dit binnen de eerste lijn bijvoorbeeld op brede invoering van biometrische toegangscontrole, inzet van (slimme) camera’s, vergroting van de weerbaarheid van medewerkers, (operationele) samenwerking tussen knooppunten en extra capaciteit voor toezicht en opsporing. Binnen de tweede lijn wordt onder meer gewerkt aan samenwerking met bronlanden, samenwerking binnen de EU en het wegnemen van knelpunten ten aanzien van informatiedeling. In de zomer informeert de MJenV uw Kamer over het plan.

Specifiek ten aanzien van Douanecontroles: de Douane zet in op het verhogen van haar controles op specifieke modi operandi, als onderdeel van de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Om in de toekomst nog effectiever te kunnen controleren is de Douane bezig met het ontwikkelen van algoritmen die scanbeelden uit kunnen lezen.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie naar de extra mogelijkheden voor het confisqueren van crimineel vermogen. Welke mogelijkheden worden uitgewerkt door de regering en wanneer kan het nieuwe wetsvoorstel inzake confiscatie criminele goederen bij de Kamer worden ingediend?

De leden vragen voorts of er één actieprogramma voor de georganiseerde ondermijnende criminaliteit komt. Klopt het dat de aanpak van facilitators daar ook in zit? Wanneer krijgt de Kamer het wetgevingsprogramma voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit?

Antwoord:

In het wetsvoorstel Versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II is een regeling voor non conviction based confiscation, ook genoemd procedure NCBC, opgenomen. Deze procedure moet het mogelijk maken om goederen met een waarde van tenminste € 25.000 die in verband staan met enig strafbaar feit via een civielrechtelijke verzoekschriftprocedure te laten vervallen aan de Staat. In het wetsvoorstel is tevens de mogelijkheid voor het tijdelijk aanhouden van een financiële transactie opgenomen. Omdat het internationale betalingsverkeer steeds sneller en in toenemende mate digitaal plaatsvindt, wordt het moeilijker om criminele geldstromen te onderscheppen. Crimineel geld is al doorgesluisd voordat beslag kan worden gelegd in het belang van strafvordering. In dergelijke gevallen is het essentieel dat het tegoed ter grootte van de transactie kan worden vastgehouden op de rekening voordat duidelijk is of strafvorderlijk kan worden opgetreden. Het wetsvoorstel voorziet in de bevoegdheid voor de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-NL) om banken te verzoeken de uitvoering van een financiële transactie voor een korte periode (ten hoogste 5 werkdagen, die alleen bij verzoeken van buitenlandse FIUs eenmalig kan worden verlengd met maximaal 5 dagen) tijdelijk aan te houden. In die periode kan meer duidelijkheid worden verkregen of de gegevens rond de transactie van belang zijn voor het voorkomen en opsporen van witwassen of financieren van terrorisme. Het wetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II is in november 2021 in consultatie gegeven. Op dit moment is de MJenV in afwachting van de laatste consultatieadviezen. Zodra de Minister deze heeft ontvangen wordt gestart met de verwerking van alle reacties in het wetsvoorstel. Gelijktijdig worden de uitvoeringsconsequenties van het wetsvoorstel in beeld gebracht. De MJenV streeft ernaar het wetsvoorstel deze zomer aanhangig te maken bij de Raad van State voor advies.

De brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit kenmerkt zich door een samenhangend pakket aan maatregelen op het gebied van preventie, repressie en het onderuithalen van het criminele verdienmodel. Het coalitieakkoord bouwt voort op de brede aanpak die langs de lijnen van het Pact voor de Rechtstaat is ingezet. De komende periode worden de ambities uit het coalitieakkoord, waar de aanpak van facilitators deel van uitmaakt, nader uitgewerkt. Hierover wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd. Voor zover dit zal leiden tot aanpassing van wetgeving of tot nieuwe wetgevingsinitiatieven zal dit daarbij aan de orde komen. Overigens wordt uw Kamer in het kader van de periodieke voortgangsrapportages over de aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking tot de wetgeving.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de voorganger van deze Minister de aanbevelingen van Commissie-Bos omarmde. Zij vragen wat de volgende stappen zijn. Wanneer krijgt de Kamer een plan van aanpak voor de implementatie van het rapport van de Commissie-Bos? Hoe gaat de Minister om met de personele tekorten, met als uitgangspunt dat de politie niet eindeloos bij kan springen om het personele tekort op bewaken en beveiligen te dichten?

Antwoord:

In antwoord op de vragen van de leden van de VVD antwoorden wij u dat iedere burger die bedreigd wordt moet kunnen rekenen op de overheid, wanneer zijzelf of diens werkgever geen weerstand kunnen bieden tegen de dreiging. Functionarissen die de ruggengraat vormen van de democratische rechtsorde, moeten daarnaast hun functie kunnen blijven uitoefenen.

De leden van de VVD-fractie benoemen de urgentie voor het versterken en verbeteren van het stelsel bewaken en beveiligen en hebben vragen gesteld over de implementatie van de aanbevelingen van de Adviescommissie toekomstbestendig stelsel bewaken en beveiligen (Commissie Bos). Wij onderschrijven de urgentie die beide fracties tonen.

In de brief van 12 november (Kamerstuk 29 911, nr. 336) aan uw Kamer, is reeds de toezegging gedaan dat uw Kamer in het eerste kwartaal van 2022 nader wordt geïnformeerd over de uitwerking van bovenstaande aanbevelingen. De afgelopen weken zijn de aanbevelingen van de Commissie Bos omgezet in een strategische ontwikkelagenda, is een (multidisciplinair) structuur opgezet om de aanbevelingen op te pakken en lopen er diverse versterkingstrajecten. Daarbij is gekozen om die aanbevelingen prioriteit te geven, die tevens op korte termijn een effect hebben op het wegnemen van de dagelijkse operationele druk. Het gaat hierbij om onderwerpen als het inrichten van een krachtigere centrale aansturing, versterking van de uitvoeringscapaciteit en de zorg voor de te beveiligen persoon.

Begin april ontvangt uw Kamer een brief waarin uitgebreid wordt ingegaan op de voortgang van de eerste uitgezette acties en de planning voor de komende periode. Daarbij komen de capaciteit en het voornemen van private beveiliging aan de orde.

Jeugd

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling gelezen dat het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt beproefd, voordat de maatregelen uit het toekomstscenario definitief worden doorgevoerd. Kan de Minister nader toelichten welke elementen uit het toekomstscenario op welke plekken in het land via proeftuinen worden beproefd? Wanneer begint de eerste proeftuin? Ook vragen deze leden hoe het advies van medio 2022 over het versterken van de rechtsbescherming van kinderen zich verhoudt tot de ontwikkeling van de proeftuinen die nu worden voorbereid. Daarnaast vragen deze leden welke verbeteringen op korte termijn al kunnen worden doorgevoerd om concrete verbeteringen in de jeugdbeschermingsketen aan te brengen.

Antwoord:

Eind 2021 zijn zes proeftuinen1 Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gestart. Deze proeftuinen zijn voortzettingen van de zes voormalige pilots jeugdbescherming. In 2022 starten naar verwachting nog eens vier proeftuinen.

De basisprincipes van het toekomstscenario zijn voor alle proeftuinen leidend: gezinsgericht, rechtsbeschermend en transparant, eenvoudig en lerend. In de proeftuinen wordt de bescherming, hulp en ondersteuning voor kinderen en volwassenen zoveel als mogelijk om de gezinssituatie heen georganiseerd, aan de voorkant. Dit vraagt om sterke lokale (wijk)teams. Daarnaast werken de proeftuinen, binnen bestaande wet- en regelgeving, aan de in het toekomstscenario beoogde werkwijze met een regionaal veiligheidsteam. In dit veiligheidsteam worden functies van Gecertificeerde Instellingen (GI’s), Veilig Thuis en Raad voor de Kinderbescherming samengebracht, om de expertise op veiligheidsvraagstukken zoveel als mogelijk bij elkaar te brengen, met als doel eerder het lokale team te adviseren en ondersteunen in het werk met een kind, gezin of anders samengesteld huishouden, om uiteindelijk de inzet van de jeugdbescherming te voorkomen, te vereenvoudigen en te bekorten. De proeftuinen leveren ook ieder een bijdrage aan de uitwerking van een of meer inhoudelijke vraagstukken, zoals de verbinding met de volwassen GGZ, het werken met één dossier in de gehele keten, samenwerking van het lokale team met het regionale veiligheidsteam, en impactanalyse en strategie voor informatievoorziening. Zij leggen daarin hun eigen prioriteiten. De proeftuinen, professionals en regio’s worden door het Rijk en de VNG ondersteund, om van elkaar te leren en kennis en ervaring te delen.

Zoals in de hoofdlijnenbrief genoemd is ervoor gekozen een adviescommissie in te stellen met de opdracht te adviseren over het versterken van de rechtsbescherming van kinderen en ouders en over de positionering van de onafhankelijke toets en het advies aan de rechter. Dit is nodig om de fundamenten van de rechtsbescherming in het toekomstscenario te versterken en te borgen. Op basis van het advies van de adviescommissie zal verdere besluitvorming plaatsvinden. De inzichten en praktijkervaringen vanuit de proeftuinen worden hierbij betrokken.

Naast deze structurele verbeteringen middels het toekomstscenario werken we ook aan concrete verbeteringen in de jeugdbescherming die al op kortere termijn effect moeten hebben. Zo zijn afspraken gemaakt te komen tot een verlichting van de werkdruk bij de jeugdbeschermers door:

  • Het bevorderen van zij-instromers door bijvoorbeeld het inrichten van een loket bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) waar zij-instromers en herintreders terecht kunnen met vragen. Het streven is dat dit loket voor de zomer van 2022 gereed is.

  • Het bevorderen van functiedifferentiatie, zodat bijvoorbeeld mbo’ers ingezet kunnen worden voor meer ondersteunende taken.

  • Het vereenvoudigen van klacht- en tuchtprocedures en het tegengaan van agressie en geweld.

  • Het verbeteren van het imago om te laten zien dat het vak van jeugdbeschermer aantrekkelijk en boeiend is.

In aanvulling hierop is met de GI’s afgesproken om op afzienbare termijn tot een onderbouwde caseload te komen, als eerste stap in een bredere aanpak. Een onderbouwde caseload is van belang om verantwoorde tarieven vast te kunnen stellen, zodat jeugdbeschermers een redelijke caseload krijgen toegewezen en er ook meer tijd vrijkomt om nieuwe collega’s in te werken en te begeleiden. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Raemakers.2

Verder zijn in het kader van de doorbraakaanpak in 2021 incidentele financiële middelen beschikbaar gesteld voor met name de werkzaamheden van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast. Tot slot heeft het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ) met financiering van het Rijk de afgelopen jaren ondersteund bij het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en GI’s waar het tijdige passende jeugdhulp betreft. Daarnaast zet het OZJ in op training en coaching voor jeugdbeschermers rondom houding en gedrag bij tegengestelde belangen, zoals complexe echtscheidingen. De geleerde lessen hierover worden dit jaar landelijk verspreid.

Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van het feitenonderzoek, zie ook de reactie van het kabinet op de vragen van de leden van de D66-fractie hierover.

Nieuw Wetboek van Strafvordering

De leden van de VVD-fractie delen de inzet van het kabinet om zo snel mogelijk te komen tot een gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering, nu het huidige Wetboek dateert uit 1926 en daardoor niet langer optimaal geschikt is voor de digitalisering in de strafrechtketen en de aanpak van nieuwe vormen van (cyber)criminaliteit en ondermijning. Deze leden roepen in herinnering dat de aangenomen motie van het lid Ellian (Kamerstuk 29 279, nr. 667) verzoekt het eerste wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen en dat het Wetboek inmiddels meer dan tien maanden geleden naar de Raad van State is gestuurd. Kunnen de Ministers bevestigen dat zij nog steeds de interpretatie van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid van deze motie onderschrijven dat het wetsvoorstel voor het zomerreces van 2022 bij de Kamer wordt ingediend?3

Antwoord:

De vraag van de VVD-fractie of de Ministers kunnen bevestigen dat zij nog steeds de interpretatie van de toenmalige MJenV van deze motie onderschrijven dat het wetsvoorstel voor het zomerreces van 2022 bij de Kamer wordt ingediend, kunnen wij bevestigend beantwoorden. We hebben nog altijd de intentie het wetsvoorstel voor dit nieuwe wetboek zo snel als mogelijk bij uw Kamer in te dienen. Ook de D66-fractie geeft aan naar het wetsvoorstel uit te zien. Uiteraard is het precieze moment van indiening afhankelijk van het moment waarop we het advies van de Raad van State ontvangen en van de aard en omvang van het advies van de Raad. We zullen dat advies zo snel als mogelijk na ontvangst daarvan in het wetsvoorstel en memorie van toelichting verwerken.

Politie

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de capaciteitsproblemen bij de politie. Wat gaat dit kabinet doen om de werkdruk die voortkomt uit de tekorten in 2022 tot en met 2024 te verminderen? Hoe kan de inzet van particulieren hierbij helpen?

De leden wijzen op de motie van het lid Hermans waarmee er structureel middelen vrijkwamen voor veiligheid, waaronder voor 700 extra wijkagenten (Kamerstuk 35 925, nr. 13). Deze leden vragen wanneer de 700 extra wijkagenten beschikbaar zijn. Hoe vindt de verdeling plaats van de extra wijkagenten over het land? Hoe is de wens van de burgemeesters, niet zijnde de regioburgemeesters, geborgd?

De leden vragen voorts hoeveel extra geld er gaat naar de Landelijke Recherche. Wie bepaalt hoe die middelen binnen de Landelijke Recherche worden verdeeld, in het bijzonder bij cyber, ondermijning en kinderporno?

Antwoord:

De komende jaren zal de druk op de politiecapaciteit groot zijn. Om de werkdruk waar mogelijk te verlichten wordt een tal van maatregelen genomen, met name door politie zelf en in overleg met de gezagen en vakorganisaties. In de brief van 2 december jl. bent u daarover uitgebreid geïnformeerd.4 In de genoemde brief komt aan de orde dat het kabinet de bijdrage die politie ontvangt voor het verlichten van de druk op de Gebiedsgebonden politiezorg (GGP) met twee jaar (2022 en 2023) verlengt. Deze bijdrage van in totaal € 15 mln. kunnen de eenheden bijvoorbeeld inzetten voor het inhuren van niet-executieve medewerkers.

In het CD politie van 17 februari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1073) hebben wij gesproken over de mogelijkheden om door inzet van particuliere partijen de taak van politie te verlichten. Zoals bij die gelegenheid toegezegd, zal de MJenV voor de zomer een visie over de samenwerking met private partijen aan uw Kamer doen toekomen.

Vanaf 2024 is er bij de Politieacademie weer ruimte voor het opleiden van extra aspiranten. Na afronding van de basispolitieopleiding kunnen de 700 extra agenten dan vanaf 2026 aan de slag in de wijk. De verdeling van de extra agenten in de wijk over de regionale eenheden van de politie zal worden vastgesteld na bespreking met de Regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). De regioburgemeester vertolkt daarbij de wensen en belangen van de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en legt hierover ook verantwoording aan hen af. De verdeling van de extra agenten binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.

Ten aanzien van de versterking van de Landelijke Recherche, zoals geformuleerd in het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), vinden thans net zoals bij de verdeling van de andere posten besprekingen plaats. Uw Kamer zal hierover bij Voorjaarsnota 2022 worden geïnformeerd. Overigens wordt met de gelden uit de motie van het lid Hermans 20 mln breed geïnvesteerd in de Landelijk Eenheid.

Nationale veiligheid

De leden van de VVD-fractie lezen in een brief van 25 januari jl. over uitreizigers en hun kinderen dat zich de afgelopen jaren een deel van de uitreizigers heeft gemeld bij een vertegenwoordiging of consulaat in de regio met het oog op terugkeer naar Nederland (Kamerstuk 29 754, nr. 626). Hoe verhoudt de inzet om géén IS-terroristen terug te halen tenzij dat uitdrukkelijk moet na een uitspraak van de rechter zich tot die passage?

Antwoord:

De uitreizigers genoemd in de brief van 25 januari 2022 zijn op eigen gelegenheid, zonder hulp van de Nederlandse overheid, naar een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio gereisd. Personen die in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit kan de toegang tot Nederland gelet op artikel 3, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet worden geweigerd en wordt hen op grond van artikel 16 van de Paspoortwet een noodreisdocument verstrekt waarmee zij – onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee – zijn teruggekeerd naar Nederland. In deze gevallen (van circa 65 volwassenen en 30 kinderen) is derhalve geen sprake van actief terughalen van uitreizigers.

Zes volwassenen en dertien bij hen horende kinderen zijn wel actief naar Nederland overgebracht om straffeloosheid te voorkomen. Over deze gevallen is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 3 februari 2022 (Kamerstuk 29 754, nr. 638) en 5 juni 2021 (Kamerstuk 29 754, nr. 594).

Cyber

De leden van de VVD-fractie zouden graag een overzicht willen van de verdeling van cybergelden. Deze leden willen onder andere graag weten hoeveel geld er gaat naar het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC). Ook willen deze leden graag weten welke budgetten er structureel zijn voor lokale overheden om cybercrime aan te pakken. Daarnaast zouden de leden graag willen weten wat de status is van de uitvoering van de motie van het lid Hermans c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 120). Specifiek op welke wijze het geld ingezet wordt om ondernemers te beschermen tegen cybercrime.

Antwoord:

Op dit moment heeft het NCSC een structurele financiering van 25,3 miljoen euro. Voor het DTC is dit 2,5 miljoen euro. De Nederlandse samenleving en economie zijn hoogontwikkeld, innovatief en sterk internationaal verbonden. De openheid van de Nederlandse markt vormt de basis van onze welvaart. Cybercriminaliteit, (digitale) spionage, ongewenste buitenlandse overnames en investeringen, inmenging en zelfs sabotage bedreigen het ongestoord functioneren van onze economie en onze samenleving. Niets doen kan tot grote economische schade leiden doordat het onze concurrentiepositie verzwakt, ons groeipotentieel verlaagt en de democratische rechtsstaat aantast. Het kabinet kiest er daarom voor om – in een oplopende reeks tot 2027 – structureel 300 miljoen te investeren in de slagkracht van de AIVD en MIVD, en het bredere beleidsterrein van economische veiligheid, cybersecurity en de vitale infrastructuur. Deze complexe opgave vraagt om een integrale benadering van wat er daadwerkelijk nodig is om Nederland weerbaar te maken. Om hier invulling aan te geven voor het onderwerp cybersecurity werkt het kabinet aan een nieuwe Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS). Hierin worden de ambities voor de komende jaren verder uitgewerkt. Het kabinet zal de Kamer medio 2022 informeren over de precieze uitwerking en besteding van deze middelen.

Lokale overheden gaan over hun eigen begroting, inclusief welk deel zij daarvan inzetten voor de lokale bestrijding van cybercrime. Hier hebben wij geen overzicht van, maar wij vinden het onderwerp uiteraard van groot belang. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn financiële middelen beschikbaar om lokale cyberprojecten te starten. Het gaat specifiek om het aanvragen van projectgelden voor nieuwe innovatieve cyberprojecten met 1 van deze 2 verschillende oogmerken:

  • Verhogen cyberweerbaarheid wijkniveau en kwetsbare groepen

  • Verhogen cyberweerbaarheid MKB

Daarnaast wordt bijvoorbeeld ook via de VNG-agenda Digitale Veiligheid gewerkt aan de preventie van cybercrime.

Zoals hierboven aangegeven is de inzet van het kabinet om Nederland weerbaar te maken tegen bedreigingen van onze samenleving en economie. Het kabinet onderschrijft daarbij ook het belang van een digitaal weerbaar MKB. De Ministeries van JenV en EZK bezien gezamenlijk hoe de motie van het lid Hermans c.s. kan worden uitgevoerd. De Kamer wordt hier voor de zomer over geïnformeerd. Momenteel wordt tevens bezien of en in hoeverre de bedragen uit de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord hiervoor worden ingezet.

2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief Justitie en Veiligheid en hebben daarover nog enkele vragen.

Sterke rechtsstaat

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van het investeren in de organisaties van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak ten behoeve van verbeteren van de capaciteit, de wendbaarheid, de kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en verbetering van de ketensamenwerking. Zij benadrukken echter dat de justitiële keten zo zwak is als de zwakste schakel daarin. Investeringen in onderdelen van de keten hebben gevolgen voor de andere organisaties in de keten. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Stichting Economisch Onderzoek (SEO) dat opeenvolgende bezuinigingen en intensiveringen in een relatief kort tijdsbestek leiden tot problemen binnen de ketenorganisaties, zoals risico’s op het gebied van personele en materiële capaciteit en bemoeilijking van ketensamenwerking (Kamerstuk 29 279, nr. 649). Kan de Minister uitleggen op grond van welke berekeningsmethodiek een verdeling van middelen tussen de ketenorganisaties zal plaatsvinden? Is in die methodiek voldoende rekening gehouden met de keteneffecten van investeringen?

Antwoord:

De basis voor de financiering van de keten is grotendeels te vinden in het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ). In dit model wordt rekening gehouden met de behoefte van de gehele keten, gegeven de demografische, economische, maatschappelijke en overige ontwikkelingen in de strafrechtketen en de civiele- en bestuursrechtelijke keten. Dit wordt aangevuld met de effecten van vastgestelde beleidswijzigingen en de gevolgen van wet- en regelgeving. Dit wordt gedaan voor de keten als geheel.

Aangezien PMJ zich richt op de zaaksaantallen, wordt daarnaast ook gekeken naar ontwikkelingen met betrekking tot bijvoorbeeld investeringen in ICT, huisvesting, kwaliteit etc. die veelal organisatie gebonden zijn en dus maatwerk vergen en investeringen die in mindere mate of helemaal niet gericht zijn op zaaksaantallen, zoals preventie of slachtofferbeleid.

Onderschrijft de Minister net als de leden van de D66-fractie het belang van structureel investeren in de justitiële keten en onderkent de Minister dat onzekerheid over financiering het behalen van de beoogde investeringsdoelen juist kan bemoeilijken?

Antwoord:

Ja. Onzekerheid over structurele financiering kan een beoogd investeringsdoel inderdaad bemoeilijken. Het kabinet heeft er dan ook voor gekozen om structureel te investeren in de justitiële ketens, zoals blijkt uit de financiële bijlage van het Coalitieakkoord.

De leden van de D66-fractie verwijzen nogmaals naar het onderzoek van SEO, waaruit blijkt dat organisaties binnen de justitiële keten soms een keuze moeten maken tussen het behalen van maatschappelijke doelen en het behalen van financieel gewin. Zij achten dit onwenselijk en benadrukken het belang van maatschappelijk gedreven beleidskeuzes binnen de justitiële keten. Kan de Minister uiteenzetten hoe financiële prikkels aan de keten kunnen worden gestroomlijnd met gewenste maatschappelijke uitkomsten?

Antwoord:

Er is nadrukkelijk aandacht voor de relatie tussen de bekostiging van de organisaties in de justitiële keten en de gewenste maatschappelijke uitkomsten. De wijze van bekostigen kan verschillen per organisatie, juist omdat rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken en taken per organisatie. In samenspraak met de betrokken organisaties, wordt goed de vinger aan de pols gehouden zodat waar nodig aanpassingen kunnen worden overwogen als zich knelpunten voordoen die te maken hebben met de wijze van bekostiging. Daarbij wordt ook bekeken of en hoe – daar waar nodig en mogelijk – de financiering past bij de beoogde maatschappelijke resultaten. Het Bestuurlijk Ketenberaad strafrechtketen heeft hierover al een advies uitgebracht, dat aan de orde is geweest in een commissiedebat over de strafrechtketen op 10 februari 2022. In overleg met het Bestuurlijk Ketenberaad zal worden bekeken hoe dit advies binnen de kaders van het coalitieakkoord het beste kan worden uitgevoerd.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de toegang tot het recht en tot de rechter voor burgers en het midden- en kleinbedrijf wordt versterkt door verlaging van de griffierechten. Zij benadrukken het belang van tijdige invoer van deze verlaging. Op welke termijn zal de regering de benodigde wetswijziging aan de Kamer aanbieden? Kan de Minister toezeggen zich in te spannen om dit op een zo kort mogelijke termijn te bewerkstelligen?

Antwoord:

Het Kabinet ziet de verlaging van griffierechten als belangrijke maatregel om de toegang tot het recht en de rechter te verbeteren. Het streven is dat de benodigde wetswijziging voor deze verlaging voor de zomer in consultatie kan gaan en nog dit jaar aan de Kamer aangeboden wordt. Onze inzet is erop gericht om de wetswijziging op 1-1-2024 in werking te laten treden.

De leden van de D66-fractie onderschrijven net als het kabinet het belang van het versterken van de sociale advocatuur in lijn met scenario 1 van de aanbevelingen van de Commissie evaluatie puntentoekenning gefinancierde rechtsbijstand (Commissie-Van der Meer). Echter vragen deze leden of voldoende rekening is gehouden met de gevolgen van een aantal recente ontwikkelingen voor de uitvoer van dat scenario, zoals rechtsbijstand die benodigd zal zijn in het kader van de toeslagenaffaire, de gaswinning in Groningen, het vernieuwde Wetboek van Strafvordering en aan minderjarige asielzoekers. Kan de Minister uiteenzetten of met deze ontwikkelingen voldoende rekening is gehouden? Zullen deze ontwikkelingen gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van scenario 1?

Antwoord:

De genoemde ontwikkelingen staan los van de implementatie van scenario 1 van Commissie-Van der Meer. Wel wordt van sommige ontwikkelingen bezien wat de impact is op het stelsel van rechtsbijstand. De kinderopvangtoeslagaffaire vraagt bijvoorbeeld om een overheidsbrede reflectie, ook waar het de rechtsbijstand betreft. Zo gaat de Wrb uit van een bepaalde mate van zelfredzaamheid van burgers, waarbij gekeken wordt in hoeverre iemand zijn belang zelf kan behartigen, al dan niet met bijstand van een ander. In dit licht doet het WODC momenteel onderzoek naar de toepassing van dit zelfredzaamheidscriterium en komt met aanbevelingen voor de toekomst. En sinds juli van 2021 kunnen rechtzoekenden op grond van de Regeling Advies Toevoeging Zelfredzaamheid (hierna: de RATZ) een adviestoevoeging krijgen wanneer hun probleem dit vereist en waarin de toepassing van de huidige wet- en regelgeving niet voorziet. Dit geldt onder andere voor problemen die zien op belastingrechtelijke geschillen of die te maken hebben met afbetalingsregelingen.

De leden van de D66-fractie onderkennen het belang van het beperken van het aantal procedures dat de overheid voert tegen burgers. Kan de Minister uiteenzetten hoeveel procedures de overheid op dit moment voert tegen burgers en naar welke afname zij streeft binnen welke termijn? Welke maatregelen neemt de Minister om dat doel te behalen?

Antwoord:

Bestuursorganen hebben in het bestuursrecht verschillende rollen. Het deelprogramma Burgergerichte overheid, onderdeel van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand, ondersteunt en stimuleert bestuursorganen om in alle rollen zo veel mogelijk onnodige procedures te voorkomen en in te zetten op de escalatie, alternatieve geschilbeslechting en het zo vroegtijdig mogelijk oplossen van het probleem van de burger. Hiermee worden onnodige procedures voorkomen. Dat wil niet zeggen dat iedere procedure tussen burger en overheid onnodig is of vermeden zou moeten worden. Het kan ook zijn dat de burger het meeste gebaat is bij een formele procedure voor de oplossing van zijn probleem. De focus ligt daarom nu niet primair op een cijfermatige doelstelling ten aanzien van het aantal procedures tussen burger en overheid binnen het bestuursrecht. De MRb zet in op een kwaliteitsslag in het burgergericht procederen door bestuursorganen, waarbij het primaire doel is om het probleem van de burger in een zo vroeg mogelijk stadium op te lossen, en, daar waar een procedure toch onvermijdbaar blijkt, zo burgergericht mogelijk te procederen. Het WODC start in opdracht van het deelprogramma Burgergerichte overheid op korte termijn een onderzoek naar het instellen van hoger beroep door bestuursorganen in procedures gevoerd tegen burgers. De vragen hoe vaak en waarom bestuursorganen binnen het bestuursrecht in hoger beroep gaan in zaken tegen burgers, hoe de burger hierin wordt begeleid en hoe vaak deze hoger beroepen gegrond of niet gegrond blijken te zijn, staan hierbij centraal. Dit onderzoek zal daarmee ook inzicht geven in aantallen procedures ingesteld door bestuursorganen. De verwachting is dat het onderzoek voor het eind van het jaar zal zijn afgerond. De uitkomsten zullen met uw Kamer worden gedeeld.

De leden van de D66-fractie stellen dat er de afgelopen jaren veel is geïnvesteerd in de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafrecht. De Minister stelt in de hoofdlijnenbrief dat de positie van het slachtoffer zal worden geborgd. Deze leden onderschrijven het borgen van bestaande slachtofferrechten, zodat deze in de praktijk kunnen worden uitgeoefend. Zij benadrukken het belang van een goede balans tussen de belangen van het slachtoffer en de verdachte in het strafrecht. Kan de Minister toelichten hoe hij kan voorkomen dat de balans in het strafproces wordt verstoord bij de borging van slachtofferrechten?

Antwoord:

Het slachtoffer komt als procesdeelnemer specifieke rechten toe, zoals het spreekrecht, het recht op informatie en het recht op kennisname van het dossier. Bij het toekennen van deze rechten aan slachtoffers is nadrukkelijk stil gestaan bij de positie van de verdachte. Ook in het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt de positie van de verschillende procesdeelnemers in onderlinge samenhang bekeken, zodat er geen onevenwichtigheid ontstaat.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor een versterking van de toegang tot het recht ook van belang is dat rechtspraak transparant is. Zij vinden daarom dat meer uitspraken digitaal toegankelijk moeten worden gemaakt. In het coalitieakkoord is dat ook afgesproken. Er is op dit moment geen wettelijke grondslag waaruit blijkt wanneer uitspraken gepubliceerd moeten worden. Deze leden vragen de Minister daarom: kunnen zij een dergelijke grondslag verwachten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wat is de Minister dan voornemens te doen om het aantal uitspraken dat openbaar is te vergroten?

Antwoord:

De Raad voor de rechtspraak geeft de komende jaren met het programma «Meer en verantwoord publiceren» invulling aan het streven om het merendeel van de rechterlijke uitspraken online te gaan publiceren. De MRb onderschrijft dit streven en is over de uitvoering van dat programma in overleg met de Raad voor de rechtspraak. Daarbij komt ook aan de orde of een wettelijke grondslag wenselijk is. De MRb zal uw Kamer hierover schriftelijk op de hoogte houden.

De leden van de D66-fractie lezen dat de uitwerking van constitutionele toetsing samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter hand wordt genomen en de Kamer hier voor de zomer een notitie over ontvangt. Deze leden zijn benieuwd naar de rolverdeling tussen de Minister voor Rechtsbescherming en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierbij. Wie is waarvoor verantwoordelijk?

Antwoord:

Het betreft een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die ook steeds tot uitdrukking komt in de medeondertekening van beide bewindspersonen van Kamerbrieven over dit onderwerp. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de inhoudelijk eerstverantwoordelijke Minister voor (mogelijke) grondwetswijzigingen. De MRb is verantwoordelijk voor het rechtsbestel en de organisatie van de rechtspraak.

De leden van de D66-fractie lezen dat de gevolgen van de wijzigingen bij het Wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs) inhoudelijk en financieel in kaart worden gebracht en de Kamer daar voor het zomerreces over geïnformeerd wordt. Deze leden vinden het belangrijk dat deze wijzigingen zorgvuldig in kaart worden gebracht. Zij willen de Staatssecretaris graag meegeven dat het hierbij van belang is dat er voldoende inspraak is van de beroepsgroep zelf. Kan de Staatssecretaris garanderen dat nieuw beleid niet alleen gaat over sekswerkers, maar samen met hen wordt gemaakt?

Antwoord:

De intentie van de SJenV is om de wijzigingen zoveel mogelijk samen met de doelgroep en uitvoerende partijen in kaart te brengen.

Daarnaast zouden deze leden graag weten wat de Staatssecretaris gaat doen om de sociale en juridische positie van sekswerkers te verbeteren en hoe hij wil zorgen voor een betere toeleiding naar werk voor uitgestapte sekswerkers.

Antwoord:

Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Simons (Kamerstuk 28 638, nr. 194) om te komen tot een plan van aanpak om de sociale en juridische positie van sekswerkers te verbeteren van 22 juni 2021 is het ministerie tezamen met de Sekswerk Alliantie De-stigmatisering (SWAD) gestart met het maken van dit plan. In dit plan zal onder meer aandacht zijn voor de bejegening en benadering van sekswerkers, de-stigmatisering van sekswerk, voorlichting en hulpverlening aan sekswerkers en geweld tegen sekswerkers. Concrete acties zullen onder andere zijn zorgen voor toegang tot verzekeringen, zakelijke bankrekeningen en andere (financiële) dienstverlening. De afgelopen maanden zijn gesprekken gevoerd met de SWAD, belangenorganisaties, sekswerkers en hulpverleners. Gestreefd wordt het plan van aanpak in dit voorjaar gereed te hebben. Ondertussen worden de activiteiten van de SWAD in 2022 gecontinueerd, zal Ugly Mugs, het platform waarop sekswerkers elkaar kunnen waarschuwen voor gewelddadige klanten, in maart operationeel worden en is de klachtenbalie sinds december officieel open en vindbaar voor sekswerkers. Voor sekswerkers die willen uitstappen bestaat de decentralisatie uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP) die is toegekend aan 18 centrumgemeenten. Het is aan de DUUP-centrumgemeenten zelf om te bepalen hoe en waar ze de extra gelden op in gaan zetten. Met betrokken partijen wordt gekeken hoe betere toeleiding naar werk kan worden gerealiseerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan een handreiking voor onder meer gemeenten over het uniform en praktisch regelen van inkomen en werktoeleiding.

Voorts vragen deze leden de Staatssecretaris wat het in kaart brengen van wijzigingen betekent voor de Wrs. Zij achten het wenselijk dat deze wijzigingen worden meegenomen in een gewijzigd voorstel van wet dat in één keer door de Kamer wordt behandeld. Kan de Staatssecretaris daarop een reactie geven?

Antwoord:

Uit het Coalitieakkoord vloeit een aantal aanpassingen van de Wrs voort. Bij het in kaart brengen van de wijzigingen wordt onderzocht op welke manier het wetsvoorstel aangepast moet worden en wat de financiële gevolgen hiervan zijn. De SJenV kan op dit moment daarop nog niet inhoudelijk ingaan, want de wijzigingen en financiële consequenties dienen eerst in samenhang te worden bezien. Hierover zal de Kamer vóór de zomer geïnformeerd worden.

In het verlengde hiervan vragen deze leden tenslotte naar het voornemen van de Staatssecretaris om – in afwachting van de Wrs – een wettelijke grondslag te creëren voor gemeenten om gegevens van sekswerkers te verwerken voor het kunnen houden van toezicht op de naleving. In hoeverre is het noodzakelijk om twee wetstrajecten te starten als de verwerkingsgrondslag ook met de Wrs zal worden geregeld?

Antwoord:

De motie van het lid Wiersma om te komen tot een wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van sekswerkers van 22 juni 2021 (Kamerstuk 28 638, nr. 193) is in de Tweede Kamer aangenomen. De nadrukkelijke wens van de Tweede Kamer om met spoed te komen tot deze wettelijke grondslag wordt gehonoreerd met een wijziging van artikel 151a van de Gemeentewet. Dit vanwege het belang dat gemeenten bevoegd worden gegevens van sekswerkers te verwerken ten behoeve van het toezicht op de naleving van de relevante gemeentelijke regels inzake prostitutie. Deze aanpassing kan fungeren als tijdelijke overbrugging, mits dit traject op substantieel kortere termijn afgerond kan worden dan de Wrs. Zolang de Kamer niet anders te kennen geeft, wordt aan beide voorstellen gewerkt.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de toezegging om de Kamer in het voorjaar 2022 te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de experimenten met een gesloten coffeeshopketen. Deze leden benadrukken dat bestuurlijke aandacht en daadkracht vereist is om deze experimenten zo spoedig mogelijk van start te laten gaan en eventuele obstakels – samen met de deelnemende gemeenten, telers, coffeeshops, banken en andere relevante betrokkenen – voortvarend aan te pakken. Ditzelfde geldt voor de andere afspraken uit het coalitieakkoord met betrekking tot het opstellen van de evaluatie criteria. Graag vernemen deze leden dan ook op korte termijn op welke wijze de Minister invulling wil geven aan deze verantwoordelijkheden.

Antwoord:

In de brief zal de Kamer dit voorjaar geïnformeerd worden over de stand van zaken van het Experiment gesloten coffeeshopketen. Onderdeel van die stand van zaken zal ook de uitwerking zijn van de afspraken in het coalitieakkoord. Verder wordt de Kamer na afstemming tussen Ministers van JenV, VWS en Fin per brief geïnformeerd over de problematiek van een aantal telers vanwege het niet verkrijgen van een bankrekening.

Migratie, nationaliteit en grenstoezicht

De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van het verbeteren en versterken van legale migratieroutes. Deze leden vragen de Staatssecretaris nader toe te lichten hoe hij vorm wil gaan geven aan de afspraken uit het coalitieakkoord om «meer structuur in arbeidsmigratie te gaan realiseren» (juist ook van arbeidsmigratie buiten de Europese Unie) en «beleid [te maken] om gerichte visumverlening en tijdelijke legale en circulaire arbeidsmigratie mogelijk te maken», mede gelet op het feit dat er sprake is van enorme krapte op de arbeidsmarkt en verschillende bedrijven en sectoren deze mensen heel hard nodig hebben. Deze leden ontvangen graag een tijdslijn van de Staatssecretaris om inzicht te krijgen in de vervolgstappen van het proces om deze afspraken te realiseren.

Antwoord:

De beantwoording van deze vragen gaan tevens in op de vragen van de SP-fractie en SGP-fractie met betrekking tot arbeidsmigratie, kennismigratie en vragen omtrent grip op migratie.

Het kabinet wil als onderdeel van afspraken met derde landen over het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers, beleid maken om gerichte visumverlening en tijdelijke legale en of circulaire arbeidsmigratie mogelijk te maken. Legale migratie kan dan als strategisch instrument worden ingezet om resultaten op terugkeer te bevorderen. Circulaire migratie zou een mogelijke vorm van legale migratie kunnen zijn. De komende maanden zal het kabinet, en dat vergt een interdepartementale inspanning, zich buigen over op welke wijze dit vorm kan worden gegeven.

Om meer grip te krijgen op migratie en tijdig te kunnen anticiperen wil het kabinet periodiek inzicht op de verwachte arbeids-, kennis- en asielmigratie en zet het kabinet in op een robuuste en evenwichtige Europese aanpak. Daarbij is een mogelijkheid om te gaan werken met een beleidsmatig richtgetal van migratie naar Duits voorbeeld. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) is gevraagd in hoeverre en op welke wijze beleidsmatige richtgetallen kunnen bijdragen aan sturing van asiel- en reguliere migratie naar Nederland. Hierbij is de ACVZ gevraagd om eventuele beperkingen ten aanzien van het bepalen of hanteren van richtgetallen, als aanvulling op prognoses, te overwegen en te onderzoeken aan welke doelen een beleidsmatig richtgetal bij kan dragen. Naast de behoefte op de arbeidsmarkt, is de ACVZ verzocht om in het bijzonder ook het incorporatievermogen van de Nederlandse samenleving mee te nemen. De ACVZ is gevraagd om de motie van de leden Stoffer en Eerdmans over het onderzoeken van een migratiequotum (Kamerstuk 32 824, nr. 330) daarbij in acht te nemen. Dit advies wordt eind juni verwacht en zal zwaar wegen bij de beleidsontwikkeling. Deze inzet laat onverlet dat het kabinet de aanbevelingen van de Commissie Roemer uitvoert.

Wat betreft kennismigratie, benadrukt het kabinet de belangrijke en waardevolle bijdrage hiervan aan de Nederlandse (kennis)economie. In het coalitieakkoord wordt aangegeven dat werkgevers in verschillende bedrijven en sectoren kennismigranten hard nodig hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor innovatieve startups en scale-ups. Het kabinet blijft daarom inzetten op een solide Europees en nationaal wetgevend kader dat de instroom van kennismigranten, faciliteert. De herziene Richtlijn Europese blauwe kaart, die op het moment wordt geïmplementeerd, en de recent gelanceerde verblijfsregeling voor essentieel startup personeel in pilotvorm zijn voorbeelden van recente en positieve stappen richting een verdere versterking van dit kader. Om de positionering van Nederland als aantrekkelijk vestigingsland voor internationaal talent te versterken, heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat recent een nationale informatie- en landingspagina voor kennismigranten ontwikkeld: www.welcome-to-nl.nl.5 Speciale focus gaat uit naar het versterken van de instroom van technisch geschoolde kennismigranten ten behoeve van uitdagingen rond de energietransitie, digitalisering en de ontwikkeling van sleuteltechnologieën.

Ten aanzien van de instroom van internationale studenten zal het kabinet verdere invulling geven aan de Internationale Kennis- en Talentstrategie, waarin de ambitie is uitgesproken te werken aan een betere verbinding tussen de instroom van buitenlandse studenten met de vraag op de arbeidsmarkt. De Minister van OCW heeft daarnaast in het debat over kennisveiligheid en internationalisering van het hoger onderwijs van 9 februari jl., waarin dit onderwerp ook aan de orde kwam, aangegeven over enkele weken een brief hierover naar de Tweede Kamer te sturen.

Preventie

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang meer aandacht voor preventie in het veiligheidsbeleid. Zij onderschrijven het belang van een domein overstijgende gebiedsgerichte aanpak. Kunnen de Ministers toelichten hoe zij de justitiële functies in de wijk willen versterken? Kunnen zij voorbeelden geven van waarop wordt gedoeld met situationele, slachtoffer- en dadergerichte maatregelen? Delen zij de mening dat preventie juist gaat over meer dan alleen de justitiële aanpak?

Voornoemde leden onderkennen het belang van meer inzet op kwetsbare wijken. In het coalitieakkoord wordt in dat kader specifiek gesteld dat «bij de uitwerking hiervan het door gemeenten bepleite meerjarige programma Leefbaarheid en veiligheid [wordt] betrokken». Waarom wordt dit programma niet genoemd in de brief op hoofdlijnen? Op welke manier willen de Ministers wijken selecteren voor de gebiedsgerichte aanpak? Op welke manier worden gemeenten daarbij betrokken?

Antwoord:

De kern van het probleem is dat er een voedingsbodem in kwetsbare wijken en buurten bestaat voor jongeren om af te glijden naar (ernstige) overlast en criminaliteit. We zien daar een opeenstapeling van risicofactoren, zoals fysieke en sociale factoren. Om de aanwas van criminelen op volwassen leeftijd te voorkomen is het van belang al op jonge leeftijd de ontwikkeling van grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan. Door zowel te investeren in wijken en gemeenten, als in de versterking van de justitiële functies in de wijk wordt vorm gegeven aan preventie met gezag. Jongeren in kwetsbare wijken wordt meer perspectief geboden met behulp van o.a. sociale (gedrags-)interventies, opleiding en toeleiding naar werk. Naast kansen bieden, is het belangrijk ook grenzen te stellen door te investeren in bijvoorbeeld (extra) agenten in de wijk en in de versterking van andere justitiële organisaties in de wijk, zoals gebiedsofficieren, (jeugd)reclassering, zorg- en veiligheidshuizen, de Kinderbescherming en eventueel ook (wijk)rechtspraak. Bij de aanpak wordt aangesloten bij de reeds eerder ingezette aanpak van jeugdcriminaliteit, de preventieve aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, het voorkomen en tegengaan van extremisme en terrorisme en het programma Leefbaarheid en Veiligheid van BZK.

Deze (preventieve) aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit krijgt op dit moment verder vorm. Uw Kamer zal hierover voor de zomer worden bericht. Hierbij wordt ook aandacht aan de keuze van te selecteren wijken besteed. Op basis van criminaliteitscijfers en in overleg met gemeenten, wetenschap, collega-departementen, zoals BZK, OCW, VWS en SZW, en betrokken ketenpartners wordt gekeken waar de aanpak het beste kan worden ingezet, ook met het oog op bijvoorbeeld gebieds- en regionale effecten. Dit zullen gebieden en wijken zijn, in aanvulling op de 16 wijken – ook betrokken bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – in het programma Leefbaarheid en Veiligheid van BZK.

De maatregelen zijn veelal een mix van situationele, dadergerichte en slachtoffergerichte maatregelen. Bij situationele maatregelen kan het bijvoorbeeld gaan om het nemen van maatregelen, zoals het aanbrengen van extra verlichting op plekken waar jongeren zich ophouden, zoals parken of pleinen of het voorlichten van jongeren en inzet van extra toezicht rond een druk station of in uitgaansgebieden waar straatroven plaatsvinden. Voor het voorkomen van daderschap en slachtofferschap van kwetsbare jongeren worden gemeente gestimuleerd om bijvoorbeeld vroegsignalering van risicogedrag op scholen op te pakken door effectieve interventies in te zetten die kinderen, ouders en docenten ondersteunen. Voor de brede uitrol van effectieve interventies, zoals Alleen jij bepaalt wie je bent, zetten we ter voorkoming van daderschap ook in op gebieden/wijken waar de problematiek groot is of waar juist preventief ingrijpen toename van de problematiek kan voorkomen. Ook het voorkomen van herhaald daderschap van belang: jongeren en jongvolwassenen worden actief begeleid bij hun re-integratie, waarmee tijdens detentie wordt gestart.

De leden van D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de beschikbaarheid van laagdrempelige bemoeizorg op lokaal niveau (zoals wijk-GGD’ers) gestimuleerd wordt. Kan de Minister toelichten in hoeveel gemeenten al gewerkt wordt met wijk-GGD’ers? Wat zijn de ervaringen daarmee? En hoe denkt de Minister deze en andere vormen van «laagdrempelige bemoeizorg» te kunnen stimuleren?

Antwoord:

Er wordt inmiddels in 47 gemeenten gewerkt met wijk-GGD’ers. In januari 2022 zijn nog eens 21 nieuwe gemeenten gestart met het implementeren van de wijk-GGD’er. De Ministeries van JenV en VWS ondersteunen deze aanpak, via het genoemde actieprogramma «Grip op onbegrip» van ZonMW en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV).6 Uit onderzoek van het CCV blijkt dat de inzet van een Wijk-GGD’er, als verbindingsofficier tussen zorg en veiligheid en gericht op preventie, veel voordelen oplevert voor zowel de betrokken cliënten als de ketenpartners.7 In het actieprogramma «Grip op onbegrip» worden de onderliggende mechanismen van goede voorbeelden van de afgelopen jaren verder ontwikkeld, breder verspreid en worden initiatieven gestimuleerd die ten goede komen aan de doelgroep personen met verward gedrag.

De leden van de D66-fractie onderkennen het belang van voorkoming van recidive en meer maatwerk in het gevangenisregime waar reintegratie in de samenleving een belangrijk onderdeel van is. Zij zijn dan ook verheugd te lezen dat de Minister hier een speerpunt van maakt en in wil zetten op het scheppen van goede randvoorwaarden op relevante leefgebieden na detentie. Evenwel bereiken deze leden ook signalen dat ondanks goede beleidsvoornemens er nog uitdagingen zijn voor het tot uiting laten komen van deze randvoorwaarden. Op alle basisvoorwaarden die gelden voor succesvolle re-integratie – werk en inkomen, huisvesting, financiën en schulden, doorlopende zorgverzekering en een geldig identiteitsbewijs – zien zij uitdagingen. Zo signaleren zij dat het lastig is om zorgverzekeringen te laten doorlopen voor gedetineerden en zijn zelfmelders sinds de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen niet welkom op de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA-afdelingen), waardoor zij hun werk stop moeten zetten. Kan de Minister toelichten wat hij gaat doen om de vijf basisvoorwaarden voor succesvolle re-integratie te laten doorlopen?

Antwoord:

DJI, de reclassering en de gemeente zetten er op in om met gedetineerde al bij aanvang van detentie een detentie- en re-integratieplan uit te werken. Dit is mede afhankelijk van de mate waarin de gedetineerde mee wil werken hetgeen ook bepalend is voor de mogelijkheden die gedetineerde wordt geboden tijdens detentie. Daarin staat ook wat de gedetineerde na detentie nodig heeft op de basisvoorwaarden (werk/inkomen, onderdak, schulden, zorg en identiteitsbewijs) en werken samen aan het uitvoeren daarvan.

De leden van de D66-fractie lezen ook dat wordt ingezet op het verhogen van de kwaliteit van forensische zorg door het maken van eenduidige afspraken met de sector over kwaliteitseisen. Kan de Minister toelichten wat hij daar precies onder verstaat? Deze leden willen benadrukken dat zij waarde hechten aan maatwerk en ruimte voor forensisch vakmanschap en eigen oordeelsvermogen van mensen die werkzaam zijn in de forensische zorg. Kan de Minister garanderen dat hier ruimte voor blijft? Daarnaast willen deze leden benadrukken dat voor het verhogen van de kwaliteit van de forensische zorg noodzakelijk is dat de forensische zorgsector beschikking heeft over voldoende specifiek opgeleid personeel. Zij begrijpen evenwel dat er behoorlijke capacitaire uitdagingen in de forensische zorgsector leven die leiden tot een zeer hoge werkdruk bij personeel. Dat baart deze leden zorgen. Kan de Minister aangeven hoe hij hiernaar kijkt wat hij gaat doen om de deze uitdagingen het hoofd te bieden?

Antwoord:

Op dit moment is in de forensische zorg geen sprake van een eenduidige omschrijving van wat onder kwalitatief goede forensische zorg wordt verstaan. In het kwaliteitskader forensische zorg heeft de sector zelf omschreven wat goede kwaliteit van forensische zorg is. Doordat het kwaliteitskader voor de hele sector gaat gelden wordt gezorgd voor een eenduidig kader. Dat is nodig om gezamenlijk te kunnen werken aan het verhogen van de kwaliteit. Verder geeft de D66-fractie aan waarde te hechten aan maatwerk en ruimte voor forensisch vakmanschap. De MRb is het hiermee eens. Vanaf het begin van de ontwikkeling van het kwaliteitskader is dan ook als uitgangspunt geformuleerd dat het kwaliteitskader ruimte moet bieden aan zorgaanbieders over hoe zij de forensische zorg leveren. De sector zelf hecht ook belang aan die professionele ruimte. Gegeven het feit dat de sector inhoudelijk achter het kwaliteitskader staat stelt de MRb vast dat aan dit uitgangspunt is voldaan.

De D66-fractie vraagt naar de gevolgen van de capaciteitsdruk voor de werkdruk van het personeel. DJI doet er alles aan om voldoende capaciteit in te kopen. In overleg met het veld wordt gewerkt aan oplossingen voor de korte en lange termijn. Zoals reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer van 26 november 20218, zijn bijvoorbeeld maatregelen getroffen om ruimte voor overplaatsingen tussen tbs-klinieken onderling te realiseren. Ook wordt er gewerkt aan de mogelijkheden om de uitstroom vanuit de TBS op een verantwoorde wijze te versterken. Hierbij speelt een afhankelijkheid met de voorzieningen op gemeentelijk niveau en de GGZ. Daarnaast is MRb met het veld in gesprek over het mogelijk maken van capaciteitsuitbreidingen bij zorgaanbieders om in de stijgende behoefte aan beveiligde plaatsen te kunnen blijven voldoen. Deze resultaten zijn er echter niet vandaag of morgen. Feit is dat de behoefte aan capaciteit sneller is toegenomen dan dat er resultaten zijn van deze inspanningen. Naast de gebouwelijke capaciteit is ook de personele capaciteit een aandachtspunt. Om (ook in de toekomst) aan de capaciteitsvraag te kunnen voldoen is de beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief goed personeel voor de forensische zorg in een competitieve arbeidsmarkt een belangrijk thema. In dat kader heeft de Taskforce Forensische Zorg de afgelopen jaren de arbeidsmarktaanpak «Werken in de forensische zorg» gelanceerd om de bekendheid van de forensische zorg onder werkzoekenden te vergroten. Samen met de Nederlandse ggz, de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Valente wordt momenteel in overleg met zorgaanbieders uitgewerkt op welke manier de arbeidsmarktaanpak een vervolg kan krijgen.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat gekeken wordt naar mogelijkheden om recidive op termijn terug te dringen door het verkennen van een betere en alternatieve invulling van sancties. Deze leden willen in dat kader vragen wat de status is van het aangekondigde onderzoek naar het opnemen van elektronische detentie als hoofdstraf in artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering.

Antwoord:

Zoals eerder met uw Kamer gedeeld in de reactie op het RSJ advies inzake korte detenties9, zal worden verkend of elektronische detentie een waardevolle aanvulling kan zijn op het sanctiepalet. In dit kader zal eerst een dialoog worden gevoerd met de betrokken ketenpartners en wetenschap. Dit gesprek zal binnenkort plaatsvinden.

Deze leden willen benadrukken dat bij de verkenning van alternatieve sancties ook gekeken dient te worden naar de inzet van de voorlopige vervangende taakstraf (VVT) in plaats van de voorlopige vervangende hechtenis (VVH) bij het niet betalen van boetes. Ondanks de duidelijke conclusie uit eerder onderzoek van het WODC dat bij het niet betalen van boetes de VVT allerlei voordelen heeft boven de VVH werd geconcludeerd dat er toch meer onderzoek nodig is voor het invoeren van de VVT. Kan de Minister aangeven wat nog onderzocht moet worden om de conclusie te kunnen trekken dat VVT een goed alternatief is voor de VVH bij het niet betalen van geldboetes? Kunt u aangeven wat de status is van dit onderzoek?

Antwoord:

In 2021 heeft de voormalig MRb een onderzoek laten uitvoeren naar de vervangende taakstraf. Of invoering van een vervangende taakstraf voor niet betaalde geldboetes zinvol is hangt van diverse factoren af. Enkele staan genoemd in de beleidsreactie van 7 juli 202110. Bijvoorbeeld moet nog onderzocht moet worden in hoeverre de potentiële doelgroep kan worden bereikt en geschikt is om een vervangende taakstraf uit te voeren. Bekend is dat zij vaak niet reageren op brieven en meestal moeten worden gearresteerd om vervangende hechtenis uit te zitten. Vanwege de zeer korte duur van de vervangende hechtenis zal de vervangende taakstraf bovendien zeer kort zijn (een of enkele dagen). Gekeken wordt daarom ook hoe zo’n korte tijd goed kan worden ingevuld en in hoeverre dit meerwaarde zal hebben ten opzichte van de vervangende hechtenis. Verder worden ook de kosten van dit instrument in kaart gebracht. De verwachting is dat de verkenning voor de zomer kan worden afgerond.

Daarnaast willen de leden van de D66-fractie graag benadrukken dat voor het voorkomen van recidive van belang is dat de Reclassering rechters van advies kan voorzien voor zij een straf opleggen. Om dit goed te kunnen doen is meer capaciteit nodig bij de Reclassering en moeten rechters en het OM vaker om advies vragen. Eerder werd aangegeven dat onderzoek zou worden gedaan naar hoe Reclassering vaker en beter om advies kon worden gevraagd. Kan de Minister aangeven hoe het met dit onderzoek staat en welke maatregelen hij gaat nemen om aan dit beleidsvoornemen tegemoet te komen?

Antwoord:

Met de reclassering, het OM en DJI is een onderzoek in voorbereiding naar verbetermogelijkheden van het reclasseringsadvies. Op basis daarvan zullen de vervolgstappen worden bepaald. De MRb verwacht deze verkenning na het zomerreces met u te kunnen delen.

Nationale veiligheid, cybersecurity, vitale belangen, economische veiligheid en bewaken & beveiligen

De leden van de D66-fractie delen het gevoel van urgentie met betrekking tot het verbeteren van het stelsel bewaken en beveiligen, in het bijzonder de opvolging van de aanbevelingen van de Commissie-Bos. Kan de Minister een concreter tijdspad geven van welke verbeteringen aan het stelsel wanneer plaats dienen te vinden? Hoe wordt daarin omgegaan met de spanning tussen de verwachtte capaciteitsproblemen van het stelsel enerzijds en de bestaande capaciteitsproblemen bij de politie anderzijds?

Antwoord:

Zie beantwoording VVD fractie.

Politie

De leden van de D66-fractie lezen in de brief op hoofdlijnen dat het beleid ten opzichte van de politie wordt vastgesteld langs de lijnen van het coalitieakkoord en op basis van een aantal rapporten. Kan de Minister iets meer toelichting geven over hoe dat beleid wordt uitgewerkt? Op welke manier wordt er gezorgd voor meer wijkagenten, en in het bijzonder meer jeugdwijkagenten? Hoe wordt vanuit de politie de intensievere samenwerking met de GGZ-vorm gegeven? Hoe wordt het «zorgstelsel politie» verder versterkt?

Antwoord:

Met de extra investering naar aanleiding van de motie Hermans wordt geïnvesteerd in 700 extra agenten voor de wijk. De verdeling van de agenten over de regionale eenheden van de politie zal de MJenV vaststellen na bespreking met de Regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). De verdeling van de extra agenten binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. Zoals ook in de brief van 19 november jl.11 aangegeven, is met de Regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureursgeneraal besproken dat er behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt.

Bij de uitwerking van het coalitieakkoord richten we ons op het vormgeven van initiatieven die als doel hebben de samenwerking tussen politie en zorg en sociaal domein op straat te verbeteren en efficiënter in te richten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van inzichten uit de ZonMW pilots over het verbeteren van de samenwerking politie-zorgpartners en uit de pilots «streettriage». De Kamer wordt voor het zomerreces nader geïnformeerd over de uitwerking van deze opgave.

Radicalisering, terrorisme en extremisme

De leden van de D66-fractie delen het gevoel van urgentie om de dreiging van rechts-extremistische netwerken beter in beeld te brengen en onderschrijven dat dit een absolute prioriteit moet zijn. Zij kijken uit naar de rapportage over de aanpak van terrorisme (en extremisme) met daarin het integrale beeld van wat er al gebeurt en wat de nieuwe methoden zijn. Kan de Minister vooruitlopend daarop al toelichten op welke punten het beleid rondom de persoonsgerichte aanpak dient te worden aangepast of uitgebreid om recht te doen aan de specifieke dreiging van het rechts-extremisme?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de kamerbrief van 26 oktober 202112 kunnen aanhangers van het accelerationisme volgens de daarvoor breed toepasbare werkwijze worden opgenomen in de lokale (persoonsgerichte) aanpak. Het accelerationisme is een rechts-extremistische ideologie die via diverse – voornamelijk besloten – sociale media platformen wordt verspreid. Deze bestaande aanpak is toepasbaar op de dreiging vanuit rechts-extremistische en -terroristische hoek. Een belangrijk aandachtspunt is de signalering van de Nederlandse, vaak jonge volgers van rechts-extremistische online netwerken. De reguliere (offline) signaleringsstructuren lijken minder effect te kunnen sorteren. Het vorige kabinet heeft met Prinsjesdag de eerste noodzakelijke middelen vrijgemaakt ter versterking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, onder andere met als doel om extra onderzoek naar rechts-extremisme en de samenhangende geweldsdreiging te doen. Over de wijze waarop de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dit doen, en het tijdspad waarin, worden in de openbaarheid geen uitspraken gedaan. De voormalig MJenV heeft tijdens het debat over de wijziging van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding op 7 december 2021 toegezegd om een voortgangsrapportage over de integrale aanpak aan uw Kamer te versturen (Handelingen II 2021/22, nr. 31, item 55). In deze voortgangsrapportage zal u ook nader geïnformeerd worden over de aanpak ten aanzien van de dreiging van rechts-extremisme.

Jeugd

De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang van een goed feitenonderzoek in het kader van jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze leden ontvangen veel signalen dat dit nog onvoldoende is en al lang speelt. Kan de Minister aangeven in hoeverre het huidige actieplan Verbeteren Feitenonderzoek daarvoor genoeg aanknopingspunten biedt of dat hij voornemens is om aanvullende actie te ondernemen? Kunnen lessen vanuit de pilots uit dit actieplan al gebruikt worden om het feitenonderzoek in brede zin te verbeteren? Welke concrete doelen stelt de Minister voor het verbeteren van het feitenonderzoek en wanneer vindt er een toetsmoment plaats om te beoordelen of aanvullende actie nodig is?

De leden van de D66-fractie willen aanvullend daarop aandacht vragen voor ouders en kinderen die eventueel zijn benadeeld door gebrekkig feitenonderzoek in het verleden. In hoeverre wordt er in die gevallen gewerkt aan een terugkeer van kinderen naar het ouderlijk huis waar mogelijk? Maken acties om een oplossing te bieden voor deze groep ouders en kinderen nadrukkelijk onderdeel uit van de beleidsvoornemens van dit kabinet? Welke acties ziet de Minister daarbij voor zich en welke concrete doelen ziet de Minister hierbij? Kan de Minister daarbij specifiek ingaan op het verbeteren van de rechtspositie?

De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang van het voornemen uit het coalitieakkoord om de jeugdbeschermingsketen te verbeteren. Begrijpen voornoemde leden goed dat verbeteringen vooralsnog beperkt blijven tot het toekomstscenario of is de Minister bereid om te onderzoeken indien nadere maatregelen nodig zijn om de jeugdbeschermingsketen te verbeteren? Is daarbij ook specifiek aandacht voor verdere versimpeling van de keten, zoals fusie? Welke concrete doelen op welke termijn stelt de Minister bij het verbeteren van de jeugdbeschermingsketen?

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat veel specialisten aangeven dat een gebrek aan tijd voor rechters een belangrijk knelpunt is in de huidige jeugdbeschermingsketen. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de extra middelen voor de rechtspraak ook specifiek ingezet gaan worden voor het verbeteren van het jeugdbeschermingsrecht? Kan de Minister daar nadere toelichting op geven.

Antwoord:

De maatregelen en activiteiten gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het feitenonderzoek komen deels voort uit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen (hierna: Actieplan) en deels uit doorlopende inzet van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI’s op de verbetering van de kwaliteit van het feitenonderzoek. Het Actieplan had een looptijd tot eind 2021. Het WODC start in maart 2022 met een eindevaluatie van het Actieplan, waarbij wordt nagegaan hoe uitvoering is gegeven aan het Actieplan en welke aanvullende acties nog nodig zijn om de kwaliteit van het feitenonderzoek (verder) te verbeteren. Daarnaast is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: Inspecties) recent gestart met een toezichtsonderzoek naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. In dit onderzoek kijkt de Inspectie naar de kwaliteit van het feitenonderzoek bij gedwongen uithuisplaatsingen. Het feitenonderzoek omvat het onderzoek en analyse die ten grondslag liggen aan het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing, de besluitvorming, de rapportage en het functioneren van in- en externe tegenspraak (waaronder klachtbehandeling). Op basis van de uitkomsten van beide onderzoeken zal met betrokken partijen worden beoordeeld welke (aanvullende) maatregelen nodig zijn en zal de MRb u daarover informeren.

De leden van de D66-fractie stellen ook de vraag of er gewerkt wordt aan terugplaatsing in het geval van gebrekkig feitenonderzoek in het verleden, vragen of er acties zijn om een oplossing te bieden voor deze groep ouders en kinderen en vragen daarbij specifiek naar het verbeteren van de rechtspositie. In principe wordt in alle gevallen gedurende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gewerkt aan terugplaatsing. De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is er namelijk op gericht dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen en dat eventuele behandeling van een kind vanuit de thuissituatie geboden kan worden.

Er zijn in het systeem verschillende «checks and balances» ingebouwd om onvolkomenheden in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming te herstellen. Zo moeten bijvoorbeeld alle instellingen die onderzoek doen (VT, GI en de RvdK) hoor en wederhoor toepassen. Ouders kunnen daarnaast terecht bij het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg voor gratis onafhankelijke hulp en bijstand. Indien ouders of kinderen van mening zijn dat foutieve informatie door de RvdK of GI ten onrechte niet wordt gecorrigeerd, dan kunnen zij hierover een formele klacht indienen bij de desbetreffende organisatie. Als een klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht wordt afgehandeld, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman of Kinderombudsman.

Ook een kinderrechter heeft verschillende instrumenten in huis om onvolledige dossiers of dossiers met mogelijk incorrecte informatie te laten corrigeren. Als een kinderrechter twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, dan kan hij de zaak aanhouden om eventuele onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier op te helderen en/ of verzoeken om nader deskundigenonderzoek te laten verrichten. Verder toetst een kinderrechter altijd, minimaal eens per jaar, of een eventuele verlenging van een maatregel noodzakelijk is. Tot slot staat tegen een beslissing van een kinderbeschermingsmaatregel de mogelijkheid voor hoger beroep open voor ouders. Wanneer na het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel een onvolkomenheid wordt geconstateerd, dan betekent dit niet dat een kind zonder meer kan worden teruggeplaatst. Dat zal per situatie bekeken moeten worden, waarbij het belang van het kind centraal staat.

Als het gaat om het versterken van de rechtspositie zetten we reeds concrete stappen. Zo is in het kader van de opvolging van het RSJ-advies «Perspectiefbesluit in de jeugdbescherming» een projectleider aangesteld die in samenwerking met de RvdK en GI’s uitwerkt op welke wijze de rechtsbescherming van ouders en kind het best kan worden geborgd na het nemen van een perspectiefbesluit. De Raad voor de Rechtspraak is hier ook bij betrokken. Het project heeft een looptijd tot oktober 2022. Daarnaast is het WODC gevraagd onderzoek te doen naar de praktijk van terugplaatsing, om het duurzaam terug plaatsen van kinderen na een uithuisplaatsing te bevorderen. Verder wordt in het kader van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming een adviescommissie ingesteld die specifiek wordt gevraagd om een advies uit te brengen over het versterken van de rechtsbescherming van ouders en kinderen binnen de jeugdbeschermingsketen.

De leden van de D66-fractie vragen zich ook af of de verbeteringen in de jeugdbeschermingsketen vooralsnog beperkt blijven tot het toekomstscenario en of er ook aandacht is voor versimpeling van de keten. De verbeteringen in de jeugdbeschermingsketen beperken zich zeker niet tot het toekomstscenario, ook op de kortere termijn lopen er verschillende trajecten, zoals in de hoofdlijnenbrief is toegelicht. Het gaat dan onder meer over verbeteringen in het feitenonderzoek zoals hierboven reeds toegelicht, acties gericht op de arbeidsmarktproblematiek en het verbeteren van klachtprocedures. In het antwoord op de vragen van de VVD-fractie is daarop reeds uitvoeriger ingegaan. Het vereenvoudigen van de keten, inclusief benodigde structuurwijzigingen, is expliciet onderdeel van het eerdergenoemde toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.

De leden van de D66-fractie vragen verder of de extra middelen voor de Rechtspraak ook benut worden voor het verbeteren van het jeugdbeschermingsrecht. Met de Raad voor de rechtspraak zijn prijsafspraken gemaakt voor de periode 2020 tot en met 2022, waarbij jaarlijks extra middelen voor de Rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden ingezet voor extra capaciteit en voor de aanpak van werkdruk. Het is aan de gerechten om de toegekende middelen te verdelen over de verschillende zaaksoorten, waarbij ze ook rekening kunnen houden met een eventueel gebrek aan tijd voor rechters op het terrein van het jeugdrecht.

Nieuw Wetboek van Strafvordering

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de invoering van een nieuw Wetboek van Strafvordering een van de pijlers is van het beleid van Justitie en Veiligheid. Deze leden onderkennen het belang van een nieuw wetboek voor het goed functioneren van de democratische rechtstaat. Een nieuw Wetboek van Strafvordering is nodig om mogelijkheden te bieden aan de opsporing om haar taak te verrichten in tijden van digitalisering en nieuwe vormen van criminaliteit. Tegelijkertijd dient een nieuw wetboek ook te voorzien in een verbetering voor de positie van burgers die te maken krijgen met het strafrecht. Deze leden lezen graag het advies van de Raad van State bij deze wet en kijken uit naar de daaropvolgende behandeling in de Kamer.

3. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over hoofdlijnen beleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Naar aanleiding van die brief van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben de leden van de PVV-fractie nog de volgende vragen.

Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning

De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister voor Rechtsbescherming schrijft: «We gaan onder andere de omstandigheden in de extra beveiligde inrichting (EBI) en het Italiaanse gevangenisregime vergelijken om te voorkomen dat vanuit gevangenschap netwerken worden aangestuurd.»

Op 10 februari 2022 is de motie van leden van de PVV-fractie (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 43) aangenomen die vraagt om een onderzoek naar de invoering van een wetsartikel vergelijkbaar met artikel 41 bis gevangeniswezen dat in Italië wordt gehanteerd bij het in vrijwel volledige isolatie plaatsen van gevangenen om het contact met de buitenwereld tot een zodanig minimum te beperken dat aansturing van netwerken vanuit de gevangenis, dan wel het voortzetten het criminele activiteiten vrijwel onmogelijk is.

Kan de Minister aangeven hoe het onderzoek eruit komt te zien, door wie het zal worden uitgevoerd en wanneer het zal starten? Is de Minister bereid de Kamer hierover periodiek te informeren, indien mogelijk voorafgaande aan commissiedebatten over georganiseerde criminaliteit?

Antwoord:

Op dit moment is de MRb samen met de betrokken organisaties uit de strafrechtketen bezig om het huidige detentieregime in de EBI te vergelijken met het Italiaanse 41bis-regime. Als er maatregelen in Italië zijn die in Nederland nog niet worden ingezet en deze kunnen bijdragen aan het tegengaan van Voortgezet Crimineel Handelen in Detentie (VCHD) en het borgen van de veiligheid, dan zal worden uitgewerkt om die ook in Nederland in te voeren met aangepaste wetgeving indien nodig. Daarbij wordt gekeken hoe deze zich verhouden tot de kaders en waarden van onze rechtsstaat. Daarbij wordt niet uit het oog verloren de voorwaarden waaronder maatregelen kunnen worden genomen, de betrokken actoren, de waarborgen en rechtsbescherming van gedetineerden en de onderbouwing van de noodzaak om beperkende maatregelen te nemen. Hierbij worden ook de (internationale) grondrechten en regelgeving bezien. Eind dit voorjaar zal uw Kamer via de voortgangsbrief over de aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting verder geïnformeerd worden.

Preventie

De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid schrijft: «Politie en GGZ gaan intensiever samenwerken om ervoor te zorgen dat personen met verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden.» Dit mantra horen deze leden nu al jaren: «politie en GGZ gaan beter samenwerken.» Deze leden vragen wat dat dan betekent. Het ligt nu ten onrechte al jaren op het bordje van de politie, met alle gevolgen van dien, namelijk capaciteitstekort op het gebied van zowel agenten als middelen (bijvoorbeeld auto’s). Het aantal incidenten met verwarde personen stijgt ieder jaar. In 2021 waren er ruim 130.000 incidenten met verwarde personen, dat is 11 procent meer dan in 2020. Wat gaat de Minister concreet doen om de politie nu eindelijk eens te ontlasten op dit onderwerp?

Antwoord:

De MJenV is het met de leden van de PVV-fractie eens dat het te vaak voorkomt dat de politie wordt ingezet bij meldingen over personen met verward gedrag, terwijl inzet van zorg en ondersteuning meer aangewezen zou zijn geweest. Daarom is de inzet erop gericht om te voorkomen dat de politie moet worden ingeschakeld. De Kamer wordt voor het zomerreces nader geïnformeerd over de uitwerking van deze opgave.

Nationale veiligheid, cybersecurity, vitale belangen, economische veiligheid en bewaken & beveiligen

De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid stelt: «De groeiende verwevenheid tussen interne en externe veiligheid vereist een integrale aanpak. Momenteel wordt met vele partners gewerkt aan een Rijksbrede Veiligheidsstrategie die eind 2022 gereed zal zijn.» De leden van de PVV-fractie vragen waarom hier geen domeinoverstijgende Minister voor is? Waarom blijft de aanpak zo versnipperd, ofwel verdeeld over diverse ministeries?

Antwoord:

Voor de bescherming van de nationale veiligheid onderscheiden we zes nationale veiligheidsbelangen (Nationale Veiligheidsstrategie 2019), namelijk de territoriale, fysieke, economische en ecologische veiligheid, de sociale/politieke stabiliteit en de internationale rechtsorde. Deze zes belangen laten de diversiteit zien van de vraagstukken rond nationale veiligheid; van militaire en terroristische dreigingen, tot natuurrampen en infectieziekten. Dit vraagt om betrokkenheid van een verscheidenheid aan vakdepartementen en (regionale) veiligheidspartners, die ieder vanuit domein specifieke expertise de vertaalslag kunnen maken van dreigingen op hun vakgebied naar de (potentiële) impact op de nationale veiligheid. Onder regie van een interdepartementale stuurgroep, waarin alle departementen zijn vertegenwoordigd en die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid), wordt in brede samenwerking tussen nationale en regionale partners gewerkt aan domeinoverstijgende beleid- en strategievorming op het gebied van nationale veiligheid, in de vorm van de Rijksbrede Veiligheidsstrategie. Op deze manier is zowel de inhoudelijke als bestuurlijke integraliteit in de besluitvorming geborgd.

Politie

De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid aangeeft dat in het eerstvolgende Halfjaarbericht politie verder wordt ingaan op haar beleidsprioriteiten. De politie zal deze middelen toegekend krijgt zodra ze door Justitie en Veiligheid op de begroting zijn ontvangen en ze dan direct op de afgesproken onderwerpen kan inzetten. Waarom kan dat niet eerder dan, naar verwachting, in juni 2022? Er is vanwege de lange onderhandelingsperiode al veel tijd onnodig verloren gegaan terwijl de politie wel veel meer werd ingezet. Kan de Minister concreter aangeven wanneer de «toegekende middelen» beschikbaar zijn voor de politie en tevens concreet daarbij aangeven per bedrag voor wel onderwerp?

Antwoord:

De politie ontvangt vijf keer per jaar een deel van de jaarlijkse bijdrage door het departement, door middel van vier kwartaalbetalingen en een nabetaling. De eerste en tweede kwartaalbetaling vinden respectievelijk medio januari en medio april plaats. Besluitvorming in de ministerraad over de inzet van de CA-middelen vindt eind april plaats. Dit betekent dat politie zo spoedig mogelijk daarna de toegekende middelen ontvangt. Dit zal zijn bij de derde kwartaalbetaling, die in juli plaatsvindt. Dit neemt niet weg dat politie direct na definitieve besluitvorming in de ministerraad kan starten met besteding van de toegekende middelen. De MJenV kan op dit moment niet concreet aangeven welk bedrag voor welk onderwerp is bestemd, vanwege het nog lopende besluitvormingstraject.

4. Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn blij met de mogelijkheid om in hoofdlijnen over het kabinetsbeleid op het gebied van Justitie en Veiligheid te spreken. Zij willen dit schriftelijk overleg gebruiken om zowel vragen te stellen over het toekomstige beleid als over zaken die zijn blijven liggen bij het vorige kabinet.

Sterke Rechtsstaat

De leden van de SP-fractie lezen in de hoofdlijnenbrief dat een goede rechtsstaat essentieel is voor het vertrouwen in de overheid. Delen de bewindspersonen de mening van deze leden dat het tegenovergestelde minstens zo belangrijk is, namelijk dat de overheid vertrouwen heeft in haar inwoners? Wat gaan deze bewindspersonen doen om inwoners weer het vertrouwen in de overheid te geven?

Antwoord:

Het deelprogramma Burgergerichte overheid, onderdeel van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand, stimuleert en faciliteert uitvoeringsorganisaties en gemeenten om binnen het bestuursrecht het probleem van de burger centraal te stellen en te proberen dit zo vroegtijdig mogelijk op te lossen, onder meer door meer oog te hebben voor maatwerk en de menselijke maat. Dit voorkomt onnodige procedures en draagt zo bij aan meer vertrouwen tussen burger en overheid. Het deelprogramma doet dit door in verschillende pilots en andere activiteiten in te zetten op meer burgergerichte dienstverlening en meer burgergerichte wet- en regelgeving. Daarbij wordt samengewerkt met andere initiatieven die burgergericht werken stimuleren, zoals Prettig Contact met de Overheid (PCMO) en Werk aan Uitvoering (WaU).

Daarnaast ontbreekt wat de leden van de SP-fractie betreft in de opsomming van grondrechten in de hoofdlijnenbrief het recht op een eerlijk proces. Dat zou wat deze leden betreft een meer prominente plaats mogen krijgen. Vooral omdat het recht op eerlijk proces in de praktijk lijkt te schuren met de gebrekkige capaciteit van de justitiële keten, de onderbezetting van de ketenpartners, onderbetaalde functionarissen en lange doorlooptijden in de justitiële keten. De aangekondigde investeringen in de justitiële keten zijn hard nodig. Deze leden vragen of deze investeringen op tijd en voldoende zijn. Zo ja, waar baseert de Minister dat op?

Antwoord:

Definitieve besluitvorming over de investeringen in de justitiële keten moet nog plaatsvinden in het kabinet, op dit moment zijn de gesprekken met de betrokken organisaties nog gaande. De inzet is de organisaties in de justitiële keten de gelegenheid te geven om zich versterken om het toegenomen werk bij de afhandeling van zaken op te kunnen vangen. Deze taakverzwaring heeft zich voorgedaan door in de loop der jaren toegenomen eisen aan het werk, zoals verandering van de criminaliteit, nieuwe taken, het versterken van de positie van slachtoffers, een grotere bijdrage die organisaties leveren aan het voorkomen van delicten en complexer wordende strafzaken. Het gaat dus om versterking vanwege voorgedane ontwikkelingen. Het beschikbare budget wordt zo evenredig mogelijk verdeeld. Na de besluitvorming over de voorjaarsnota zal de Kamer nader worden geïnformeerd. Met deze extra investeringen wordt een belangrijke stap gezet om de basis te versterken en het functioneren van de justitiële keten te verbeteren. Of de daarmee bekostigde versterkingen afdoende zijn kan pas worden beoordeeld nadat enige tijd ervaring met de versterkte bezetting en faciliteiten is opgedaan.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de werkdruk voor rechters hoog is, de doorlooptijden lang en er een tekort aan rechters is. Wanneer denkt de Minister de basis weer op orde te hebben in de rechtspraak?

Antwoord:

Het tekort aan rechters is nog niet opgelost. Om de capaciteit op orde te krijgen zijn de afgelopen jaren veel nieuwe rechters geworven. Daar gaat de rechtspraak de komende jaren mee door. Dit kost echter tijd. Nieuwe rechters moeten immers worden geworven, opgeleid en begeleid. Om aan het aanvullen van het rechterstekort een extra impuls te geven heeft de Rechtspraak, zoals vermeld in de brief van 19 november 2021 (Kamerstuk 29 279, nr. 686) aan uw Kamer, besloten de opleidingscapaciteit van de Rechtspraak aanzienlijk uit te breiden. Waar eerst 80 nieuwe rechters per jaar werden opgeleid, worden er momenteel 130 nieuwe rechters jaarlijks opgeleid. Hiermee heeft de rechtspraak voor de komende jaren het maximale aantal opleidingsplekken bereikt. De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat door het werven van extra rechters het tekort binnen een paar jaar kan worden ingelopen. Voorts wil de rechtspraak door middel van de inzet van strategische personeelsplanning inzicht verkrijgen in de meerjarige behoefte aan, en de inzet van personeel. De doorlooptijden worden aangepakt onder het programma Tijdige rechtspraak. Daarin wordt het probleem van de doorlooptijden van diverse kanten aangevlogen. Achterstanden worden weggewerkt, werkprocessen en de planning van zaken worden efficiënter gemaakt en de voorspelbaarheid richting de burger wordt vergroot. Het doel van Tijdige rechtspraak is om een over de gehele linie een duurzame en structurele verandering in de werkwijze van de gerechten tot stand te brengen. Dit vergt een substantiële en structurele inzet van de gerechten waarmee de nodige tijd is gemoeid. Tot slot investeert het kabinet structureel in de justitiële keten, waaronder de rechtspraak. Hiermee wordt een stabiele en robuuste financiering van de rechtspraak gerealiseerd die de rechtspraak ondersteunt bij de aanpak van de bestaande problematiek. Over de definitieve verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden.

Voorts vragen deze leden welke maatregelen op dit moment gelden om de achterstanden weg te werken.

Antwoord:

In het kader van het programma Tijdige rechtspraak kunnen de inloopkamers worden ingeschakeld om achterstanden in specifieke zaakstromen weg te werken. Er zijn nu op alle rechtsgebieden inloopkamers actief. Daarnaast geldt tot 2023 de tijdelijke maatregel die mogelijk maakt dat rechters boven de leeftijd van 70 jaar kunnen worden ingeschakeld om te helpen bij het wegwerken van achterstanden. Ten aanzien van de aanpak van de achterstanden is uw Kamer bij brief van 19 november 202113 geïnformeerd over de op dat gebied getroffen maatregelen en de actuele stand van zaken. De rechtspraak en OM zijn daarnaast een overleg gestart, dat naar verwachting zal leiden tot een meerjarenaanpak met het doel de zittingscapaciteit en het rendement van zittingen structureel te vergroten. Ook hebben de partners in de strafrechtketen een beroep gedaan op de rechtspraak om ook in 2022 het enkelvoudig – in plaats van meervoudig – afdoen van zaken die daarvoor in aanmerking komen, voort te zetten.

Welke van deze specifieke maatregelen zou de Minister eventueel structureel willen blijven inzetten? Hoe worden de kwaliteit voor en de grondrechten van betrokkenen gewaarborgd met al die tijdelijke maatregelen die vooral een kwantitatief doel dienen?

Antwoord:

Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen zeggen welke maatregelen eventueel structureel kunnen worden ingezet. Zoals vermeld in de brief van 19 november jl., wordt op dit moment in overleg met de betrokken organisaties bekeken welke innovaties of maatregelen die tijdens de coronapandemie zijn toegepast, mogelijk ook in de toekomst op meer structurele wijze benut zouden kunnen worden. Op dit moment worden het gebruik en de behoefte van de verschillende betrokken partners door het Ministerie van JenV geïnventariseerd. Voor de eerste inzichten die deze inventarisatie heeft opgeleverd wordt u verwezen naar voornoemde brief van 19 november. Daarnaast zal er begin voorjaar 2022 aan uw Kamer een brief worden gestuurd over videoconferentie in de verschillende rechtsgebieden. Bij de totstandkoming van de tijdelijke maatregelen is de kwaliteit en de benodigde zorgvuldigheid van rechtspraak en het waarborgen van de grondrechten van betrokken steeds zorgvuldig afgewogen. Ook bij het mogelijk structureel maken van maatregelen vindt deze afweging plaats. De wens om achterstanden weg te werken mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het rechterlijk werk en de (grond)rechten waar betrokkenen op moeten kunnen rekenen. In opdracht van het WODC loopt momenteel een onderzoek naar de praktijkervaringen met de inzet van elektronische middelen in de rechtspleging. De uitkomsten van dit laatste onderzoek komen naar verwachting rond mei 2022 beschikbaar. De uitkomsten hiervan zullen worden betrokken bij de verdere besluitvorming. De inloopkamers zijn onderdeel van het programma Tijdige rechtspraak. Het gaat hier dus niet om een tijdelijke maatregel die is genomen om de werkvoorraden als gevolg van corona aan te pakken. Het is aan de Rechtspraak om te besluiten of de inloopkamers op termijn structureel kunnen worden ingezet om achterstanden in specifieke zaakstromen weg te werken.

Welke concrete plannen heeft de Minister om voor voldoende rechters in opleiding te zorgen?

Antwoord:

Het is aan de Rechtspraak om te zorgen dat voldoende rechters worden geworven en worden opgeleid. Om hieraan een impuls te geven heeft de Rechtspraak besloten de opleidingscapaciteit aanzienlijk uit te breiden. Voorts wil de rechtspraak door middel van de inzet van strategische personeelsplanning inzicht verkrijgen in de meerjarige behoefte aan, en de inzet van personeel.

Hoe kijkt de Minister aan tegen de Code zaakstoedeling? Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat die code nog te veel ruimte laat om zaken niet willekeurig toe te delen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De Code Zaakstoedeling is in februari 2020 gepubliceerd. Op 1 april 2021 zijn een groot aantal nieuwe regelingen die gebaseerd zijn op de uitgangspunten van de Code in werking getreden. Uit punt 3 en 4 van de Code zaakstoedeling blijkt dat zaken in beginsel aselect worden toebedeeld. Wanneer de toedeling maatwerk vereist gebeurt dit op een objectieve wijze die de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van tijdige en deskundige rechtspraak waarborgt. In de zaaktoedelingsregelingen van de gerechten wordt bepaald welke categorieën van zaken niet aselect worden toegedeeld omdat de toedeling ervan maatwerk vergt. In de toelichting op punt 4 van de Code wordt vervolgens beargumenteerd waarom en in welke gevallen het nodig kan zijn dat de teamvoorzitter een zaak op maat toedeelt. Voorbeelden die daarvan worden gegeven zijn (potentieel) geruchtmakende zaken, clusters van zaken en vervolgzaken. Daarmee geeft de Rechtspraak invulling aan de eisen die voortvloeien uit internationale jurisprudentie en standaarden, die ruimte laten om in bepaalde gevallen af te wijken van een willekeurige toedeling van zaken. De MRb deelt uw standpunt dat de code te veel ruimte zou laten voor een niet-willekeurige toedeling dan ook niet.

Hoe kijkt de Minister aan tegen het idee om de rechtspraak over haar eigen begroting te laten gaan?

Antwoord:

De begroting van de Rechtspraak is onderdeel van het begrotingshoofdstuk van Justitie en Veiligheid. De huidige wetgeving biedt balans met aan de ene kant de wens tot waarborging van de onafhankelijkheid van de rechtspraak en aan de andere kant de ministeriële verantwoordelijkheid, het budgetrecht van het parlement en de formele positie van de wetgever. Deze balans is na uitgebreide overweging onder de huidige wetgeving bereikt. Er zijn bij het ontwerp van de huidige wetgeving ook andere constructies overwogen, maar die werden niet passend geacht in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen. In dit kader zij ook verwezen naar de in het parlement gevoerde discussie naar aanleiding van het initiatiefvoorstel-Van Nispen eigen begroting Raad voor de rechtspraak en het advies Raad van State d.d. 7 februari 2017 (Kamerstuk 34 618).

Welke plannen heeft de Minister om de financiële belangen en nevenfuncties van rechters publiekelijk kenbaar te maken? Hoe gaat de Minister de ambitie waarmaken om meer uitspraken van rechters te publiceren?

Antwoord:

Nevenbetrekkingen van rechters zijn publiekelijk kenbaar. Op grond van artikel 44a lid 2 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren dienen nevenbetrekkingen van rechters opgenomen te worden in een openbaar register. Dit register Beroepsgegevens en nevenfuncties van rechters is te raadplegen via rechtspraak.nl. Waar de vraag ziet op een regeling inzake het bezit en melden van bepaalde financiële belangen door rechterlijke ambtenaren kan gemeld worden dat hiervoor een bepaling is opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de Raad van State en enige andere wetten in verband met enkele wijzigingen in het belang van integere, onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak. Dit wetsvoorstel is op 11 november 2021 in consultatie gebracht. Inmiddels is de consultatietermijn verstreken en worden de ontvangen adviezen, zodra ook het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens is ontvangen, verwerkt. Na verwerking van deze adviezen en na overleg met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak zal het wetsvoorstel voor advies worden aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat de huidige drempel om tot een herziening in strafzaken te komen te hoog is en dat het «novum-criterium» moet worden aangepast? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hiertoe een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Herziening ten voordele is een buitengewoon rechtsmiddel waardoor onherroepelijke veroordelingen in uitzonderlijke gevallen kunnen worden herzien. Een van de gronden waarop herziening mogelijk is, betreft het novum. Met de Wet hervorming herziening ten voordele is het novumcriterium al aanzienlijk verruimd. In de brief van 6 april 202014 is uitvoerig ingegaan op deze verruiming. Op gronden die in deze brief uitvoeriger zijn uiteengezet, is een verdere verruiming van het novumcriterium ongewenst. Dit zou naar verwachting leiden tot een forse toename van het aantal herzieningsaanvragen, ook in zaken waarin de veroordeling terecht is. De grote toestroom van dergelijke herzieningsaanvragen zou veel onrust creëren en ten onrechte uitstralen dat er iets mis is met de kwaliteit van de rechtspraak. Daarnaast zou dit een voortdurende onzekerheid en onrust bij slachtoffers en nabestaanden met zich brengen. Ook uit de evaluatie van de Wet hervorming herziening ten voordele blijkt dat een verdere verruiming van het novumcriterium niet aangewezen is. Uit de evaluatie volgt ook dat met de huidige wettelijke regeling een goede balans is ontstaan tussen aan de ene kant het belang van rechtsbescherming, die borgt dat tegen een onjuiste onherroepelijke veroordeling door de veroordeelde kan worden opgekomen en aan de andere kant het belang van rechtszekerheid, die gebaat is bij rechterlijk uitsluitsel over een zaak in de vorm van een onherroepelijk vonnis.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie welke concrete lessen de Minister heeft geleerd van het toeslagenschandaal op het terrein van de rechtspraak? Hoe ziet de Minister bijvoorbeeld de toekomst van de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State? Zou het niet beter zijn om de rechtsprekende taak bij de Raad van State weg te halen en onder te brengen bij de rechterlijke macht, bijvoorbeeld in een bestuursrechtelijk gerechtshof? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Alle staatsmachten hebben, elk op eigen wijze, lessen getrokken uit de toeslagenaffaire. Wat het kabinet betreft wijst de MRb op het pakket van acties dat in gang is gezet naar aanleiding van de reactie van het vorige kabinet op het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag15. Ook de rechtsprekende macht heeft uitvoerig gereflecteerd op de gebeurtenissen en hieruit lering getrokken. Bij de rechtbanken heeft dat zijn neerslag gekregen in het in oktober 2021 uitgebrachte rapport «Recht vinden bij de rechtbank. Lessen uit kinderopvangtoeslagzaken» van de Werkgroep reflectie toeslagenaffaire rechtbanken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kwam in november 2021 met het reflectierapport «Lessen uit de kinderopvangtoeslagzaken». De rechtsprekende instanties hebben zichzelf hierbij bepaald niet gespaard. Het zijn eerlijke rapporten, waarin kritisch op de eigen rol wordt teruggekeken. De rapporten bevatten tal van waardevolle actiepunten en aanbevelingen om het vertrouwen in de bestuursrechtspraak te herstellen. Dat proces bij de rechtsprekende instanties is volop gaande. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State staat voor het kabinet buiten kijf. Het elders onderbrengen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State of andere reorganisaties van de bestuursrechtspraak acht het kabinet niet de juiste oplossing om het geschonden vertrouwen te herstellen en doet geen recht aan de inspanningen van de Afdeling bestuursrechtspraak en andere rechterlijke instanties om uitvoering te geven aan de reflectierapporten. Uit de verwerping op 30 november jl. door de Tweede Kamer van de bij de laatste JenV-begrotingsbehandeling ingediende motie van de leden Van Nispen en Omtzigt16, waarin hetzelfde voorstel werd gedaan als de leden van de SP-fractie in hun vraag verwoorden, constateren wij dat een meerderheid van de Tweede Kamer deze opvatting deelt. Ook wijzen wij op de gezamenlijke oproep die de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak, de Raad voor de rechtspraak, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven in 2017 aan het vorige kabinet hebben gedaan om geen institutionele 6 veranderingen in de organisatie van de hoogste bestuursrechtspraak voor te stellen. Ook dit kabinet acht het van belang deze wens te respecteren.

De leden van de SP-fractie wijzen op het belang in de rechtsketen van goede tolken en vertalers. Zij waarborgen dat de justitiële keten ook functioneert wanneer het personen aangaat die de Nederlandse taal niet machtig zijn. Met de aanbestedingen per 2021 is de situatie onder tolken en vertalers verslechterd. Deze leden horen graag welke plannen de Minister heeft met deze beroepsgroep. Kunnen zij een broodnodige verhoging van de vergoedingen tegemoet zien? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Ja. Met de stelselherziening komen de tarieven van tolken en vertalers tot stand op basis van vraag en aanbod en gevraagde expertise. Hierbij is het minimumtarief als ondergrens gesteld. Mocht uit de monitoring blijken dat marktwerking niet voorziet in een redelijke vergoeding voor de tolken en vertalers kan hierop ingespeeld worden, zoals in de brief van 7 december 202117 is aangeven. Ter aanvulling op de monitoring is een onderzoek uitgezet naar de ontwikkeling van de tarieven, hier zal de MJenV in een brief in maart op terug komen. Daarnaast heeft zij toegezegd in gesprek te treden met de actievoerende tolken, dit gesprek wordt momenteel ingepland.

Daarnaast bereiken deze leden nog altijd signalen dat er te gemakkelijk wordt uitgeweken naar tolken en vertalers van B2-niveau. Tolken en vertalers van C1-niveau geven aan dat zij door bemiddelaars niet zijn benaderd voor een bepaalde opdracht, terwijl er vervolgens toch een B2-tolk of vertaler is op komen dagen. Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat alleen in noodgevallen uitgeweken mag worden naar de minder geëquipeerde B2-tolken en vertalers? En zo ja, hoe gaat de Minister hiervoor zorgen?

Antwoord:

Ja, de MJenV deel de mening dat er alleen in noodgevallen kan worden afgeweken naar B2-tolken voor wat betreft de afnameplichtige organisaties uit artikel 28 Wet beëdigde tolken en vertalers. Voor deze organisaties is ook een groeipad opgenomen in de contracten met de intermediairs. Dat groeipad is gebaseerd op de huidige inzet C1 tolken bij inwerkingtreding van het contract en moet in maximaal 4 jaar groeien naar 95% inzet van registertolken op het C1-niveau. Hierdoor en mede doordat voor de gehele overheid registertolken wordt ingezet, stijgt de vraag en worden er juist meer registertolken op C1-niveau ingezet dan voorheen. Het departement ontvangt maandelijks de cijfers van de inzet op C1-niveau, zowel voor afnameplichtige als niet afnameplichtige organisaties, waar reeds een contract in werking is getreden op basis van de vernieuwde systematiek. Voor afnameplichtige organisaties geldt dat alleen gemotiveerd mag worden afgeweken van het C1-niveau, daarnaast dient de opdracht gevende partij nadrukkelijk en vooraf akkoord te zijn gegaan met het afwijken van een C1- tolk.

Als laatste willen deze leden graag horen wanneer het stelsel van monitoring van de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten in werking gaat treden.

Antwoord:

De monitoring van de contracten naar aanleiding van de aanbestedingen starten bij de inwerkingtreding van het contract. Doordat de aanbestedingen dakpansgewijs zijn (of worden) uitgezet zijn de resultaten nog niet eenduidig te zien in de praktijk. Zoals in de brief van 7 december 2021 (Kamerstuk 29 936, nr. 61) is aangekondigd dient er nog een groot aantal percelen aanbesteed te worden. Contracten die al wel in werking zijn getreden, zijn de Raad voor de rechtspraak, DTenV, het COA en de telefonische tolkdiensten voor de Politie. Daarnaast is er een aantal grote afnemers van tolk- en vertaaldiensten nog niet geïmplementeerd. Zo zijn de aanbestedingen van de Politie reeds gegund en treden deze contracten in de eerste helft van 2022 in werking. De tolkaanbesteding van de IND wordt naar verwachting de eerste helft van 2022 gepubliceerd, de publicatie van het OM zal hierop volgen. Met het oog op een zorgvuldig aanbestedings- en implementatietraject is de verwachting dat de monitoring op de verschillende af te sluiten contracten eind 2022, begin 2023 kan starten. Hoe meer contracten er geïmplementeerd worden, hoe duidelijker de ontwikkeling van de stelselwijziging zichtbaar worden.

De leden van de SP-fractie verwelkomen de inzet op het verbeteren van de toegang tot het recht. Dit is wat deze leden betreft een cruciaal punt binnen het domein van Justitie en Veiligheid. De aangekondigde verlaging van de griffierechten voor inwoners en het midden- en kleinbedrijf (mkb) is een stap in de goede richting. Net als het uitvoeren van scenario 1 van de Commissie-Van der Meer. Deze leden vragen de Minister echter wel haast te maken met wetgeving die een verlaging van de griffierechten mogelijk maakt. Wat deze leden betreft kan dit punt niet wachten tot het einde van deze kabinetsperiode. Ook vragen voornoemde leden of het uitvoeren van scenario 1 van de Commissie-Van der Meer nog wel op tijd en voldoende is om de leegloop van advocaten in de sociaal advocatuur te keren. Hoe gaat de Minister zorgen voor voldoende aanwas van nieuwe sociaal advocaten?

Antwoord:

Tot nu toe baart het aantal deelnemende advocaten nog geen zorgen. De leeftijdsopbouw en regionale spreiding is wel een punt van aandacht. Voor 2022 is de MRb dan ook voornemens om een nieuwe subsidieregeling beroepsopleiding sociale advocatuur vast te laten stellen. Deze regeling voorziet in een subsidie ter dekking van de kosten van de beroepsopleiding van advocaat-stagiaires die werkzaam zijn voor advocatenkantoren met een toevoegingspraktijk. Aan de uitvoering van dit voornemen wordt op dit moment de laatste hand gelegd. Daarnaast is de Raad voor Rechtsbijstand een onderzoek naar de stand van de sociale advocatuur gestart. Dit onderzoek levert informatie op voor de vraag hoeveel aanwas er nodig is. In de komende voortgangsrapportage, die voor het zomerreces wordt verzonden, informeert de MRb de Kamer over de laatste stand van zaken.

De inzet op het beperken van bestuursrechtelijke procedures, het borgen van maatschappelijk effectieve rechtspraak, laagdrempelige alternatieve geschillenbeslechting en herstelrecht worden tevens verwelkomt door de leden van de SP-fractie. Zij vragen echter of deze voornemens concreter kunnen worden ingevuld. Wat is de Minister van plan met de tal van pilots met buurtrechtspraak? Kunnen deze leden uitkijken naar het landelijk opschalen van buurtrechtspraak waarbij laagdrempelige en adequate rechtshulp in de buurt wordt geborgd? Wordt er in dit kader ook gekeken naar het opschalen en uitbreiden van de activiteiten van het Juridisch Loket?

Antwoord:

Elke pilot onder maatschappelijk effectieve rechtspraak (MER) volgt een vast pad, waarbij steeds na evaluatie een besluit door de Rechtspraak wordt genomen over het vervolg. Dat kan zijn dat de pilot geen vervolg krijgt als de beproefde werkwijze niet tot een voldoende positief effect heeft geleid of, als dat wel het geval is, dat de pilot rechtspraakbreed wordt ingevoerd. Verder is het ook mogelijk dat de Rechtspraak in overleg met mij besluit om de werkwijze verder te beproeven als experiment onder de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging. Aan de werkwijze van de pilots die zien op eenvoudige civiele geschillen wordt een vervolg gegeven onder de Tijdelijke experimentenwet Rechtspleging: er wordt een algemene maatregel van bestuur voorbereid voor een experiment met de Nabijheidsrechter. De Nabijheidsrechter kan naar verwachting volgend jaar van start gaan. Op basis van de uitkomsten van het experiment met de Nabijheidsrechter wordt besloten of deze werkwijze landelijk kan worden opgeschaald. Daarnaast lopen er enkele pilots onder de noemer multiproblematiek/wijkrechtspraak. In die pilots staat de integrale persoonsgerichte benadering centraal bij de aanpak van multiproblematiek. Wijkrechtspraak wordt gezien als een belangrijke schakel in de preventieve aanpak van ondermijning. Door een integrale aanpak van multiproblematiek kan worden voorkomen dat iemand afglijdt en vatbaarder wordt voor de verlokkingen van ondermijnende activiteiten. Er zal – bezien vanuit de lokale behoefte – worden bekeken of pilots in verbinding kunnen worden gebracht met andere initiatieven die zien op de verbetering van de lokale samenwerking in het sociaal en juridisch domein, zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Huis van het Recht in Heerlen. Op de rol van het Juridisch Loket wordt nader ingegaan in het antwoord op de vraag van de SP-fractie over de initiatiefnota «Huizen van het Recht».

Hoe wordt alternatieve geschillenbeslechting en herstelrecht vervorderd?

Antwoord:

Burgers, bedrijven en overheden die een geschil hebben, kunnen baat hebben bij een buitengerechtelijke oplossing voor hun geschil, bijvoorbeeld door mediation, arbitrage, een geschillencommissie of het treffen van een betalingsregeling. Ook in het strafrecht kan contact tussen verdachte/dader en slachtoffer voor beiden behulpzaam zijn (herstelrecht). Verschillende initiatieven worden ontplooid om deze vormen van geschiloplossing te stimuleren en de aansluiting tussen gerechtelijke en buitengerechtelijke geschiloplossing te versterken. Voor de maatregelen die worden genomen om het gebruik van alternatieve geschilbeslechting, waaronder mediation, te bevorderen wordt verwezen naar de brief van 25 juni jl. (Kamerstuk 29 528, nr. 13). Zoals ook aangegeven in de antwoorden op de vragen uit het schriftelijk overleg inzake mediation en het rechtsbestel wordt in aanvulling hierop samen met de Raad voor de rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand de mogelijkheid voor het invoeren van een startbijdrage voor partijen die deelnemen aan een mediationtraject in hun rechtszaak onderzocht. De startbijdrage houdt in dat partijen de eerste paar uur van de mediation niet hoeven te betalen. De startbijdrage is een maatregel om het gebruik van mediation te bevorderen door het voor partijen aantrekkelijker te maken met elkaar het gesprek aan te gaan onder begeleiding van een professionele mediator. Daarnaast is de MRb met de MfN in gesprek over een mogelijke campagne om de bekendheid van mediation te vergroten en het gebruik ervan te stimuleren. De MRb blijft voortdurend in gesprek met betrokkenen in het veld om te bezien welke eventuele aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn. Dit laatste geldt ook voor het herstelrecht. Op 23 maart vindt het Commissiedebat Arbitrage, mediation en herstelrecht plaats. Voor dit Commissiedebat zal een brief naar de Kamer gestuurd worden waarin specifiek wordt ingegaan op het herstelrecht.

Hoe kijkt de Minister in dit licht aan tegen de initiatiefnota «Huizen van het Recht» van het lid Van Nispen van de SP-fractie (Kamerstuk 35 974)? Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op die initiatiefnota tegemoet zien?

Antwoord:

Het verbeteren van de toegang tot het recht is één van de speerpunten. Binnen de vernieuwing van het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand wordt hieraan invulling gegeven door onder andere de fysieke toegang tot informatie, advies en hulp te verbeteren en dichter bij mensen te brengen. Een belangrijk element hierbij is betere samenwerking tussen het juridisch en het sociaal domein zodat problemen in een vroeg stadium worden herkend en duurzaam door de meest aangewezen hulpverlener kunnen worden opgelost. Op dit moment wordt in verschillende pilots geëxperimenteerd met manieren waarop de samenwerking op lokaal niveau verbeterd kan worden. Zo zijn er eind vorig jaar negen pilots gestart onder het project Rechtshulp en Sociaal Domein van Divosa waarin juist die laagdrempelige toegang tot het recht en de verbinding tussen het sociaal en juridisch domein centraal staat. Ook de recent opgeschaalde pilot in Rotterdam-Zuid laat zien hoe belangrijk die lokale verbinding is, net als de pilot Huis van het Recht in Heerlen. In het totale plaatje van de toegang tot het recht op lokaal niveau wordt uiteraard ook gekeken naar de rol van het Juridisch Loket en op welke manier het Loket kan bijdragen, bijvoorbeeld door het organiseren van meer spreekuren op locatie. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het Huis van het Recht zal nader worden ingaan op de manier waarop de MRb kijkt naar het verbeteren van de lokale toegang tot het recht en op welke wijze hij kijkt naar een landelijke opschaling van dit soort initiatieven. De verwachting is dat deze reactie voor het commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand van 7 april aan uw Kamer wordt gestuurd.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat onder het vorige kabinet een begin is gemaakt met de stelselherziening van de gesubsidieerde rechtsbijstand. In een poging om het aantal procedures en zo de kosten voor de gesubsidieerde rechtsbijstand te drukken is er een omvangrijk pakket aan maatregelen aangekondigd. Deze leden zijn erg benieuwd naar het voornemen van dit kabinet met de stelselherziening rechtsbijstand. Zij vragen of de Minister dit gedetailleerd uiteen kan zetten. In het bijzonder vernemen deze leden graag wat de plannen zijn met de onderdelen van de verplichte poortwachter, de rechtshulppakketten, de aanbestedingen van rechtshulppakketten, schaalvergroting, het loslaten van maatwerk en het versterken van de zogenaamde nulde- en eerste lijn? Waarin wijken de plannen van dit kabinet af van de vorige en waarin juist niet? Hoe kijkt dit kabinet aan tegen de zelfredzaamheid van Nederlanders? Hoe worden de Raad voor Rechtsbijstand, advocaten en sociaal advocaten, verzekeraars, het Juridisch Loket, sociaal raadslieden en mediators betrokken bij deze plannen? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reactie op dit punt.

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de separate brief van 4 maart 2022 van de MRb aan Tweede Kamer (Kamerstuk 31 753, nr. 249) in reactie op het verzoek van de vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid van 20 januari 2022 om de stand van zaken ten aanzien van de stelselvernieuwing rechtsbijstand en de plannen van het nieuwe kabinet hieromtrent te schetsen

De leden van de SP-fractie hebben de vorige kabinetsperiode veelvuldig aandacht gevraagd voor mogelijke vormen van klassenjustitie in Nederland. Naar aanleiding van een motie van het lid Van Nispen is de toenmalige Minister een onderzoek naar klassenjustitie in de strafrechtketen gestart (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 53). De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de aangenomen motie vraagt om een veel breder onderzoek naar klassenjustitie dan slechts een onderzoek naar klassenjustitie in de strafrechtketen. Graag horen zij of de Minister nog voornemens is een dergelijk, breder, onderzoek naar klassenjustitie uit te voeren. Zo ja, dan horen zij graag wanneer dit onderzoek verwacht kan worden. Ook vragen deze leden de Minister vaart te maken met het aanvullende, kwantitatieve onderzoek naar klassenjustitie in de strafrechtketen, daar de eerdergenoemde motie al uit 2018 stamt.

Antwoord:

Het vraagstuk van (mogelijke) klassenjustitie is een belangrijk en maatschappelijk gevoelig onderwerp dat gedegen aandacht behoeft. Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting in de Eerste Kamer in 1997 is destijds specifiek verzocht om onderzoek te laten verrichten naar een tweedeling in het strafrecht. Naar aanleiding van dat verzoek is onderzoek verricht naar selectiviteit in de Nederlandse strafrechtketen. In navolging van de motie van het lid Van Nispen uit 2018, waarbij door hem ook werd verwezen naar het onderzoek van twintig jaar geleden, is het WODC gevraagd hoe een onafhankelijk onderzoek naar klassenjustitie het beste kan worden vormgegeven. Het WODC heeft daarop laten weten een vergelijkbare analyse te willen laten uitvoeren als in het onderzoek uit 1999, maar met een bredere opzet18. Die benadering maakt de uitkomsten ook voor een belangrijk deel vergelijkbaar. In beginsel kan voor ieder denkbaar rechtsgebied een onderzoek plaatsvinden naar klassenjustitie. Hoewel in het licht van de voorgeschiedenis de focus vooralsnog ligt op klassenjustitie binnen de strafrechtketen, zou ook onderzoek kunnen worden gedaan naar klassenjustitie binnen bijvoorbeeld het verbintenissenrecht, het algemeen bestuursrecht, het milieurecht, het ruimtelijke ordeningsrecht, het belastingrecht, het huurrecht, het subsidierecht, het arbeidsrecht, het verzekeringsrecht, het Europees recht, etc. Daarbij wijzen wij erop dat de binnenkort te verschijnen haalbaarheidsstudie naar een kwantitatief onderzoek naar klassenjustitie binnen de strafrechtketen beter inzichtelijk zal maken wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn om (in ieder geval) binnen de strafrechtketen een dergelijk onderzoek te verrichten. Wij stellen ons voor dat een dergelijk haalbaarheidsonderzoek ook aanknopingspunten kan bieden voor eventuele (kwantitatieve) onderzoeken naar klassenjustitie op andere rechtsgebieden. Naar aanleiding van de binnenkort te verschijnen haalbaarheidsstudie zullen wij hierover graag met Uw Kamer nader van gedachten wisselen.

Het is niet normaal dat mensen worden doodgeschoten door drugscriminelen. De leden van de SP-fractie merken daarbij op dat als iemand geld heeft, iemand zelf voor meer veiligheid kan zorgen. Men kan een eigen camera ophangen of grote bedrijven huren particuliere beveiligers in. Maar wat als iemand in een armere wijk woont, met huizen waar inbreken makkelijker is? Of als iemand een kleine onderneming heeft en dat geld niet kunt missen? De wat rijkere gemeenten hebben financiële middelen om meer boa’s aan te stellen of particuliere beveiligers in te huren, gemeenten met minder geld hebben daar de mogelijkheden niet voor. De genoemde leden maken zich zorgen dat zo de tweedeling in de samenleving ook op het gebied van veiligheid wordt vergroot. Worden deze zorgen door het kabinet gedeeld? Ziet het kabinet ook de toenemende privatisering op het gebied van veiligheid? Welke cijfers en feiten heeft het kabinet om dit standpunt te onderbouwen?

Antwoord:

Het kabinet onderschrijft het belang van het voorkomen van een tweedeling binnen de samenleving en herkent de vraagstukken die de leden van de SP-fractie in dat verband aansnijden. Voor zover het gaat om het vraagstuk van een optimale verdeling van financiële middelen tussen gemeenten, gelden er wettelijke waarborgen voor een evenwichtige verdeling van de beschikbare middelen. Zo worden de middelen uit het Gemeentefonds op basis van zorgvuldige afgewogen criteria door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de gemeenten verdeeld. De Politiewet 2012 bevat waarborgen voor een evenwichtige verdeling van de beschikbare politiecapaciteit, zij het dat de politiecapaciteit per definitie schaars is. In aanvulling op de veiligheidsinzet van de politie kunnen gemeenten, particulieren en private partijen nog extra maatregelen nemen. Hierbij merkt het kabinet overigens op dat het binnen onze gedecentraliseerde eenheidsstaat aan gemeentebesturen is om, gegeven de wettelijke kaders en beschikbare middelen, zelf beleidsprioriteiten te stellen. Binnen die wettelijke kaders wordt ook in lokale driehoeksoverleggen steeds bezien welke locaties extra aandacht van politie en boa’s behoeven. Het kabinet treedt in dat opzicht niet in de verantwoordelijkheden van gemeentebesturen. Private partijen kunnen een belangrijke aanvullende rol spelen in het veiligheidsdomein en specifiek op het gebied van preventie, variërend van het inbraakproof maken van woningen tot het bevorderen van weerbaarheid tegen digitale oplichting. Zo heeft ook een ontwikkeling plaatsgevonden waarbij organisatoren van evenementen en eigenaren en exploitanten van terreinen in toenemende mate zelf verantwoordelijk worden geacht voor de veiligheid op het eigen terrein (en niet de politie). Op die wijze kan de beschikbare politiecapaciteit ook beter worden ingezet ten behoeve van de publieke ruimte. In het Commissiedebat van 17 februari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1073) heeft de MJenV u toegezegd te komen met een visie op samenwerking tussen politie en private beveiligingsorganisaties. Voor zover er relevante cijfers en feiten zijn die betrokken dienen te worden bij dit vraagstuk zullen deze worden opgenomen in dat kabinetsstandpunt.

De leden van de SP-fractie hebben al vaak hun zorgen geuit over de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen op het gebied van veiligheid. Door het gebrek aan agenten is de wijkagent veel tijd kwijt aan het draaien van noodhulpdiensten. Terwijl de wijkagent ook de belangrijke taak heeft om misdaad te voorkomen. Honderden politiebureaus zijn er verdwenen uit de buurten. Door de bezuinigingen op de GGZ krijgen politiemensen vaak te maken met mensen die zorg nodig hebben. Agenten moeten soms tientallen kilometers rijden als ze een melding krijgen in een landelijk gebied. Zoveel tijd is er echter niet als er een inbreker in je huis staat. Aangifte doen kan vaak alleen op beperkte tijden en veel mensen doen vaak al niet eens meer aangifte, omdat ze denken dat het zinloos is. Deze leden vinden het niet normaal dat de politie en de overheid er niet voor iemand kunnen zijn als diegene hulp nodig heeft. Welke maatregelen ziet de Minister om ervoor te zorgen dat de veiligheid, en de bereikbaarheid van de politie, in de buurten toeneemt? Wat vindt de Minister ervan dat als de politie gebeld moet worden als er geen spoed is, dit nog altijd gaat via een betaalnummer? Wordt daarmee de toegankelijkheid van de politie vergroot?

Antwoord:

Belangrijk uitgangspunt voor de politie is haar aanwezigheid en zichtbaarheid in de wijken. Een politiebureau in de wijk is een van de manieren waarop deze nabijheid wordt vormgegeven. De digitalisering van de samenleving vraagt ook om andere, meer eigentijdse manieren van nabijheid zoals pop-up politiebureaus, digitale aanwezigheid van agenten in de wijk en andere innovatieve manieren om aan te sluiten op de behoeften van burgers. Ook kunnen (wijk)agenten steeds beter tijd- en plaatsonafhankelijk werken, bijvoorbeeld door het gebruik van moderne digitale middelen, waardoor zij bij mensen thuis aangiften kunnen opnemen. Agenten op straat kunnen bovendien door het gebruik van de app Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS) beschikken over actuele informatie.

In het Strategisch Huisvestingsplan Politie wordt een overzicht gegeven van alle politiebureaus en politieposten. Dit plan is, na afstemming met het lokaal gezag vastgesteld. Bij de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten is rekening gehouden met de veiligheidssituatie, spreiding en reactietijden voor de politie, ook op het platteland. Met het lokaal gezag worden door de politie afspraken gemaakt over de openingstijden van bureaus en posten, hierdoor kunnen de openingstijden naar gelang de lokale situatie verschillen.

Er is zorg over de onderbezetting en de daarmee samenhangende rooster- en werkdruk in de gebiedsgebonden politiezorg (GGP). We zien dat wijkagenten moeten meedraaien in de incidentafhandeling en daardoor minder toekomen aan wijkgerelateerd werk. Ook toename in het werkaanbod, zoals het aantal meldingen van overlast door personen met verward gedrag of bewaken en beveiligen, legt druk op de capaciteit in de basisteams. Inmiddels zijn er mitigerende maatregelen genomen om de druk op de GGP – waar (nog) mogelijk – te verlichten19. De bedoeling en het verwachte effect van die maatregelen is dat de incidentafhandeling (noodhulp) kan blijven doorgaan en het extra beroep dat hiervoor nu op wijkagenten wordt gedaan afneemt zodat wijkagenten meer tijd hebben voor werkzaamheden in en voor hun wijk.

De politie zet in op een goede dienstverlening en laagdrempelige contactmogelijkheden voor de burger. Hiertoe biedt de politie verschillende kanalen aan waarmee de burger in contact kan met haar kan komen. Het landelijke politienummer 0900-8844 is één van die kanalen. Voor het gebruik van dit nummer berekent de politie een deel van de servicekosten door aan de burger. Daarnaast betaalt de burger ook de gebruikelijke belkosten aan de telecomprovider conform zijn abonnementsvorm. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de meldingen die de politie via 0900-8844 bereiken in hun aard minder urgent en divers zijn en er alternatieven zijn voor het contact met de politie. Daarbij monitort de politie haar contact met de burger en de mate waarin de aangeboden kanalen voorzien in de maatschappelijke behoeften continu.

Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning

De leden van de SP-fractie hebben al vaker hun licht laten schijnen over de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Wat deze leden betreft past hier onder andere een nog stevigere inzet op het volgen van de geldstromen bij, niet alleen ondergronds maar ook bovengronds. Deze leden vragen op welke manier de Minister gaat inzetten op het beter volgen van illegale geldstromen, zeker nu door de financiële poortwachters meer meldingen gedaan worden van verdachte transacties dan ooit. Hebben Openbaar Ministerie en politie wel genoeg capaciteit om al deze meldingen te onderzoeken en criminele geldstromen goed in beeld te brengen én dicht te draaien?

De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van het doen van meldingen van verdachte transacties door financiële poortwachters om criminelen te kunnen pakken, maar het doen van een melding is niet altijd zonder risico. In dat kader hebben deze leden eerder een motie ingediend, die ertoe strekte melders van verdachte transacties te anonimiseren in strafdossiers om hen daarmee beter te beschermen (Kamerstuk 31 753, nr. 212). Is de Minister bereid werk te maken van de mogelijkheid om melder van een ongebruikelijke transactie in het strafdossier standaard te anonimiseren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Poortwachters vervullen een belangrijke rol om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Poortwachters zijn verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten, klanten en transacties te monitoren en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-NL. Het is belangrijk dat die meldingen goed worden opgepakt. Daarom zijn de afgelopen jaren voor de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en van witwassen extra (veelal structurele) middelen beschikbaar gesteld aan publieke partners, waaronder de FIU-NL, de (bijzondere) opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie (OM). Een deel van deze investeringen ziet op technologische intensiveringen bij de FIU-NL, zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de analyse van de gemelde signalen. Een ander deel ziet op de verdere versterking van capaciteit. Met deze investeringen wordt tegemoetgekomen aan het groeiend aantal meldingen van ongebruikelijke transacties.

Met de SP-fractie zijn wij van mening dat de veiligheid van melders van ongebruikelijke transacties belangrijk is. In goed overleg met de politie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het OM alsook de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) wordt nog meer aandacht besteed aan het waarborgen van de veiligheid van een melder van een ongebruikelijke transactie. Een ongebruikelijke transactie die door FIU-NL verdacht is verklaard, kan als bewijs worden toegevoegd aan het strafdossier. Als dit overwogen wordt bij een door een kleine onderneming gemelde ongebruikelijke transactie, ondernemen opsporingsdiensten nadere actie. Er wordt dan contact opgenomen met de melder om na te gaan of zich (voorziene) dreigingsrisico’s voordoen bij opname in het strafdossier. Het OM maakt dan een afweging of maatregelen kunnen worden genomen ter bescherming van de melder, zoals het anonimiseren van de gegevens van de meldingsplichtige instelling in het strafdossier. Het standaard anonimiseren van gegevens in het strafdossier acht de MJenV niet wenselijk en noodzakelijk. Transparantie, herleidbaarheid en controle van informatie voor opsporingsdiensten en OM alsook voor (de verdediging van) de verdachte en gerechtelijke instanties is een essentieel uitgangspunt voor ons rechtsstelsel. Een systeem van het standaard anonimiseren van gegevens draagt hieraan niet bij.

Migratie, nationaliteit en grenstoezicht

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de twee pijlers waar het migratie beleid op wordt gestoeld, namelijk een toename van legale migratie en het beperken van irreguliere migratie. Hierover en over diverse aanverwante thema’s hebben deze leden diverse vragen.

Ten eerste zijn de leden van de SP-fractie erg benieuwd hoe het kabinet de grondoorzaken van migratie wil aanpakken. Kan de Staatssecretaris daar al iets meer over vertellen dan wat in het coalitieakkoord staat?

Antwoord:

Een erg belangrijk element van het tegengaan van irreguliere migratie is het aanpakken van grondoorzaken van armoede en migratie in herkomstlanden. Het kabinet heeft daartoe een aantal instrumenten tot haar beschikking, waaronder de inzet van ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel. Voor de precieze uitwerking van de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie in het kader van Ontwikkelingssamenwerking en handel, wordt u verwezen naar de integrale nota van de beleidsterreinen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) die gepland staat uw Kamer toegezonden te worden vóór het zomerreces. Het kabinet zal in deze nota uitgebreider ingaan op het te voeren beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel, gericht op onder andere het aanpakken van grondoorzaken van irreguliere migratie.

De leden van de SP-fractie waarderen het plan uit het coalitieakkoord om het UNHCR-quotum van kwetsbare vluchtelingen te verhogen van 500 naar 900. Kan de Staatssecretaris toelichten waar het getal van 900 op is gebaseerd? Waarom niet 1.000? Wat wordt in het coalitieakkoord bedoeld met de toevoeging dat het quotum pas wordt verhoogd nadat de maatregelen ten behoeve van terugkeer worden ingevoerd? Kan de Staatssecretaris daar een datum aan plakken?

Antwoord:

Het kabinet heeft bewust ervoor gekozen dat de stap van 500 naar 900 enerzijds een significante verhoging betreft en anderzijds voldoende balans houdt met andere zaken waar het kabinet belang aan hecht, zoals het behoud van draagvlak voor de opvang van vluchtelingen door het bevorderen van het vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven. Het kabinet vindt het belangrijk bij te dragen aan hervestiging en heeft in het Regeerakkoord tot uitdrukking gebracht dat het onder bepaalde omstandigheden ruimte ziet om de huidige bijdrage te verhogen. Het kabinet kan hier nog geen datum aan plakken. Op dit moment is het zaak aan de slag te gaan met de aangekondigde maatregelen ten behoeve van terugkeer, en het voortvarend realiseren van de maatregelen rondom ongewenstverklaring en handhaving, met bijzondere aandacht voor personen die overlast veroorzaken.

De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over het voornemen om meer arbeidsmigranten naar Nederland te halen. Kan de Staatssecretaris toelichten wat het doel van dit beleid is? Waarom meent het kabinet dat het in belang van Nederland is om meer arbeidsmigranten naar Nederland te halen? Wat betekent dat voor het voornemen van het kabinet om de aanbevelingen van de Commissie-Roemer uit te voeren? Het vergt sowieso enorme inzet om die aanbevelingen waar te maken, wordt het niet nog lastiger als er nog meer arbeidsmigranten naar Nederland komen? Wat zijn volgens het kabinet de gevolgen van arbeidsmigratie naar Nederland voor de werkloosheid en loonontwikkelingen? Hoe zijn die effecten gewogen in deze beleidsopvatting? Deze leden ontvangen graag een reactie op dit punt.

Antwoord:

Zie beantwoording vragen D66-fractie.

In het verlengde hiervan ligt het vraagstuk van kennismigratie. Hierover komt in de hoofdlijnenbrief, noch in het coalitieakkoord enige beleidsopvatting naar voren. Wat zijn daar de plannen voor? Moet kennismigratie ook toenemen volgens het kabinet? En hoe reageert het kabinet dan op het recente pleidooi van Nederlandse universiteiten om het aantal internationale studenten te beperken?

Antwoord:

Zie beantwoording vragen D66-fractie.

In het coalitieakkoord lezen de leden van de SP-fractie tevens dat het kabinet naar een beleidsmatig streefgetal toe wil om meer grip op migratie te krijgen. Kan de Staatssecretaris dit toelichten? Wat is de doelstelling van het streefgetal? Wat moet er gebeuren als het getal niet wordt behaald of juist wordt overstegen? Wanneer en welk advies wordt er precies aan het Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gevraagd op dit punt? Deze leden ontvangen graag een toelichting op dit punt.

Antwoord:

Zie beantwoording vragen D66-fractie.

De leden van de SP-fractie onderschrijven de pijler van het kabinet om irreguliere migratie terug te dringen. Migratiestromen over zee en over land leiden tot veel slachtoffers. Het voorkomen van sterfgevallen zou absolute prioriteit moeten zijn. In het coalitieakkoord lezen deze leden dat er via migratiepartnerschappen, stevigere buitengrenzen van de Europese Unie en het zwaarder bestraffen van mensenhandel tot een afname van de migratiestromen moet komen. Kan de Staatssecretaris dit verder toelichten? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de mogelijkheden voor meer opvang in de regio? Deze leden ontvangen graag een reactie op dit punt.

Antwoord:

Als aangegeven in het coalitieakkoord streeft het kabinet er naar meer grip te krijgen op migratie. De inzet van het kabinet is er te allen tijde op gericht om verlies van migrantenlevens te voorkomen. Dat vergt een integrale aanpak, waar het verstevigen van de buitengrenzen van de EU-onderdeel van is. Deze inzet richt zich op betere screening en registratie aan de buitengrenzen om secundaire migratie tegen te gaan, aanpak van mensenhandel- en smokkel, samenwerking met derde landen (zowel bilateraal als Europees), en investeren in opvang in de regio. Daartoe zal worden ingezet op lopende trajecten, zoals de gesprekken over een stap-voor-stap aanpak van het migratie- en asielpact, de herziening van de Schengengrenscode20, deelname en bijdrage aan het EU actieplan mensensmokkel, en de Actieplannen die de Europese Commissie uitwerkt t.a.v. samenwerking met derde landen. Over de verdere uitwerking van het regeerakkoord, zal uw Kamer separaat geïnformeerd worden, onder meer via de Staat van Migratie. Daarin zal een integraal beeld worden gedeeld van de uitwerking van de maatregelen. Het is het streven van het kabinet om u deze voor de zomer toe te sturen.

Zoals hierboven genoemd zet het kabinet in op de intensivering van opvang van vluchtelingen in de regio. Daartoe zullen meer middelen via de BHOS-begroting beschikbaar worden gesteld. Voor nadere uitwerking van deze intensivering wordt u verwezen naar de integrale nota van de beleidsterreinen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die gepland staat uw Kamer toegezonden te worden vóór het zomerreces.

Het voornemen van het kabinet om uitgeprocedeerde asielzoekers effectiever uit te zetten kan op de steun van de deze leden rekenen. Dat is nodig om het draagvlak voor de opvang van asielzoekers te behouden, verschaft helderheid aan de asielzoekers zelf en ontlast de asielketen waardoor echte vluchtelingen kunnen worden opgevangen. Toch hebben de leden van de SP-fractie hier nog vragen over. Hoe wil de Staatssecretaris vrijwillige terugkeer gaan stimuleren? Hoe komt de intensievere begeleiding zoals die in het coalitieakkoord is aangekondigd er uit te zien? Voor welke groep meent de Staatssecretaris de ongewenstverklaring uit te breiden? Wordt met de ongewenstverklaring ook het inreisverbod voor niet-EU onderdanen bedoeld?

Antwoord:

Vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland moeten Nederland verlaten. Het uitgangspunt daarbij is: vrijwillig vertrek waar mogelijk, gedwongen waar dat noodzakelijk is. Om dit te faciliteren en te stimuleren kunnen vreemdelingen ondersteuning hierbij krijgen van de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en verschillende non-gouvernementele organisaties. Het gaat hierbij enerzijds om het wegnemen van praktische belemmeringen, door hulp bij en financiering van het aanvragen van vervangende reisdocumenten en vliegtickets. Anderzijds kunnen vreemdelingen ondersteuning krijgen bij de herintegratie in het land van herkomst. Het kabinet is voornemens om deze mogelijkheden tot ondersteuning voort te zetten. Voor gedwongen terugkeer wordt nadrukkelijk ingezet op het bevorderen van meer samenwerking, en ook op het wegnemen van obstakels die in de weg staan aan overdracht en terugkeer, zoals ook beschreven in de Kamerbrief (Kamerstuk 29 344, nr. 148) naar aanleiding van de Motie van het lid Valstar (Kamerstuk 32 317, nr. 716).

Om meer terugkeer te bewerkstelligen wil het kabinet daarnaast onder meer inzetten op uitbreiding van de intensieve begeleiding via het terugkeerspoor. In het terugkeerspoor, zoals dat tot nu toe vorm is gegeven, werken ketenpartners intensief samen in een multidisciplinair overleg om voor iedere vreemdeling een gezamenlijke aanpak te bepalen, de uitvoering op strakke wijze te coördineren en procedurele belemmeringen voor terugkeer of overdracht weg te nemen. In januari 2020 is gestart met een pilot «terugkeerspoor» waarin deze werkwijze wordt toegepast op zaken waarin een terugname-akkoord is verkregen of reisdocumenten zijn afgegeven of gemakkelijk verkregen kunnen worden, maar waarbij een herhaalde asielaanvraag effectuering van het vertrek in de weg staat. Thans wordt uitgewerkt hoe het terugkeerspoor verder kan worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door deze vorm van intensieve ketensamenwerking op meer doelgroepen toe te passen. Wanneer nader is uitgewerkt hoe dit eruit gaat zien, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd. In antwoord op de vragen van de SP-fractie over de ongewenstverklaring wordt allereerst opgemerkt dat op dit moment ook dit onderdeel van het coalitieakkoord wordt vormgegeven. Het zal daarbij gaan om het uitbreiden van het toepassingsbereik van de ongewenstverklaring naar derdelanders, met een stevige oriëntatie op personen die overlast veroorzaken, waarbij ook gekeken wordt naar handhaving.

Voornoemde leden onderschrijven het voornemen om overlast en criminaliteit van asielzoekers verder terug te dringen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke instrumenten hij in gaat zetten om dat doel te behalen? Welke lessen zijn geleerd uit de overlast in het openbaar vervoer in de route richting Ter Apel? Aan welke instrumenten ontbreekt het op dit moment?

Antwoord:

Nederland wil bescherming bieden aan personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Een deel van de asielzoekers veroorzaakt (ernstige) overlast en kalft het draagvlak voor de asielopvang aan. Dit is onacceptabel en daarom wordt er een uitgebreid palet aan maatregelen ingezet dat door onder meer het COA, de IND, de DT&V, de politie, het OM en het lokaal bestuur zijn ontwikkeld om overlast veroorzaakt door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken. Er is tijd nodig om meer effect te sorteren met de inzet van deze maatregelen. Er valt winst te behalen met een nog intensievere integrale inzet van maatregelen voor incidenten met (grote) impact die buiten het COA-terrein plaatsvinden, zoals de combinatie van het opleggen van een gebiedsverbod door de gemeente, waarop het COA kan beslissen of betrokkene in de Handhaving- en Toezichtlocatie wordt geplaatst. Lokale problematiek vraagt om maatwerk. In aanvulling op deze maatregelen zal continu gekeken worden welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn. Dat zal gebeuren met alle betrokken partijen. Dit is een gezamenlijke opgave waar de inzet van alle partijen hard nodig is.

Overlast in het openbaar vervoer is een hardnekkig vraagstuk. Dat geldt ook voor overlast in het openbaar vervoer veroorzaakt door asielzoekers. Een integrale aanpak in samenwerking met alle betrokken partijen zoals vervoerders, chauffeurs en machinisten, de gemeenten, de provincies en het Rijk is essentieel. Naast de maatregelen die al getroffen zijn zoals de Top-X aanpak, de toolbox, inzet van ketenmariniers, toepassing van de handhavings- en toezichtslocatie of het beschikbaar stellen van een pendelbus, blijven maatregelen noodzakelijk. Met alle betrokken partijen is de SJenV de integrale aanpak van overlast verder aan het versterken. We zijn er nog niet, getuige de verschillende signalen die vanuit de sector zijn ontvangen. Hoewel overlast in het openbaar vervoer niet voor de volle 100% voorkomen kan worden, moet iedere burger met een veilig gevoel gebruik kunnen maken van of kunnen werken in het openbaar vervoer.

Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, vervoerders, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. De SJenV onderzoekt samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Dat staat niet op zichzelf, met alle betrokken partijen wordt ervoor gezorgd dat deze aanpak ook ingebed is in de gezamenlijke aanpak en verantwoordelijkheid zoals neergelegd in het Convenant Sociale Veiligheid21. Uiteraard zal uw Kamer geinformeerd worden over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven.

De leden van de SP-fractie hebben tot slot nog enkele specifieke vragen over het thema asiel. Deze leden willen vooropstellen dat zij de extra investeringen in het COA en de IND verwelkomen. Toch willen zij van de Staatssecretaris weten of hij meent dat de bedragen toereikend zijn voor de huidige situatie. Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet? Is dit voldoende om de extreme doorlooptijden bij de IND terug te dringen?

Antwoord:

De IND heeft voor het eerste kwartaal 2022 een majeure opgave om er voor te zorgen dat er geen aanvragen buiten de wettelijke termijn zullen lopen. Om dat te kunnen bewerkstelligen heeft de IND reeds enkele maatregelen in gang gezet. Voorbeelden hiervan zijn: de doorontwikkeling van videogehoren waarbij de IND de gehoren op hybride wijze vormgeeft om onder verschillende omstandigheden operationeel te kunnen blijven, de doorontwikkeling van de verkeerstoren waardoor meer overzicht en inzicht ontstaat in de te behandelen zaken en het versterken van de operationele sturing en leiderschap.

Door een hogere dan verwachte asielinstroom in combinatie met de crisis in Afghanistan en Oekraïne blijft de druk binnen de IND onverminderd hoog, de praktijk toont aan dat er plotselinge ontwikkelingen kunnen zijn. Op dit moment lopen de voorraden verder op waardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Het kabinet is ook voornemens om de aanbevelingen van Commissie-Van Zwol over te nemen. Maar wat gaat de Staatssecretaris doen met de diverse rapporten van de ACVZ die het afgelopen jaar ten tijde van het demissionaire kabinet zijn gepubliceerd? En wat gaat de Staatssecretaris doen met de rapporten van de doorlichting van de IND en de gehele asielketen?

Antwoord:

Op 20 mei 2021 heeft EY de eindrapportage opgeleverd over de doorlichting van de IND22. Doel van het onderzoek was om de belangrijkste knelpunten in kaart te brengen die belemmerend werken op het functioneren van de IND en om te inventariseren welke verbeteringen te realiseren zijn. De IND heeft per brief aan de Kamer van 12 juli 202123 gereageerd op de bevindingen en handelingsperspectieven uit het rapport. In deze brief is toegelicht dat het rapport is geïnternaliseerd en onderdeel is geworden van het Verandertraject van de IND. Een aantal in het rapport genoemde knelpunten en thema’s zijn door de IND, mede op grond van het Significant rapport uit 2020, al onderkend en als veranderurgentie vastgesteld. Om de basis op orde te krijgen en een wendbare organisatie te zijn is tijd, volharding en stabiele financiering (blijvend) nodig. Zoals volgt uit het rapport, biedt het stapelen van verandering op verandering geen oplossing. Het rapport van EY laat zien dat de weg die de IND is ingeslagen de goede weg is. Tegelijk volgt uit het rapport dat een stevigere veranderstrategie nodig is om de basis op orde te krijgen en dit structureel voor de langere termijn vast te houden. Het vergroten van de betrouwbaarheid, het responsief zijn en het beter presteren op de opdracht vormen de kern van de veranderopgave. Met de veranderopgave wordt ook een bijdrage geleverd aan het aanpakken van de in het traject Werk aan Uitvoering en het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag geconstateerde Rijksbrede knelpunten inzake politieke opdrachten, financiering en digitale systemen. De handelingsperspectieven uit het EY-rapport laten zich clusteren in vijf thema’s: sturing op de IND, sturing binnen de IND, personeel en productiviteit, cultuur en informatievoorziening (IV). EY stelt dat het uitvoeren van een aantal handelingsperspectieven intensief zal zijn. De veranderstrategie betreft inderdaad een majeure opdracht, die een meerjarige investering vraagt en een verandering in alle lagen van de organisatie vergt. De IND gaat gefaseerd aan de slag met de aanbevelingen, met als doel om die in 2023 onderdeel te laten zijn van de reguliere werkwijze. Vanwege de omvang en complexiteit van sommige aanbevelingen, waaronder de vernieuwing van de IV, is op sommige punten een langere realisatietijd voorzien. De nadere operationele uitwerking en implementatie van de handelingsperspectieven is opgenomen in de jaarplancyclus van de IND, zodat het integraal onderdeel wordt van de bedrijfsvoering.

In de afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeken uitgevoerd binnen de migratieketen. Deze onderzoeken waren gericht op enerzijds het functioneren van het stelsel en anderzijds op operationele processen binnen de keten. De handelingsperspectieven waarover aan de Kamer gecommuniceerd is, zijn geclusterd in een aantal grote thema’s: bewuster werken vanuit de ketengedachte, verbeteren van de governance en sturing, optimaliseren van de informatievoorziening en een bekostiging die past bij de dynamiek van de migratieketen. Hieraan opvolging geven betekent een stevige veranderopgave voor de gehele migratieketen en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit is een kans om structurele verbeteringen door te voeren, die bijdragen aan een robuuste en toekomstbestendige migratieketen. Inmiddels is de regisseur aan de slag, die voor deze veranderopgave specifiek geworven is door de directie Regie Migratieketen van het Directoraat-Generaal Migratie. Deze jaagt de opvolging en implementatie van de aanbevelingen aan, die in nauwe samenwerking met ketenpartners IND, COA, DT&V, politie en de KMar, de komende anderhalf jaar binnen de migratieketen hun beslag moeten krijgen. Een belangrijke volgende stap is het formuleren van een nieuw meerjarig ketenplan voor 2023 en verder. Aan de hand van een gezamenlijke ketendoelstelling kunnen de huidige processen, taken en verantwoordelijkheden meer met elkaar in lijn worden gebracht. Hierbij horen ook heldere afspraken over governance en sturing en het investeren in de samenwerkingscultuur binnen de migratieketen. Over de voortgang van deze veranderopgave wordt uw Kamer op de reguliere verantwoordingsmomenten geïnformeerd.

Wat gaat de Staatssecretaris doen met de conclusies en aanbevelingen in het artikel Ongezien onrecht in het vreemdelingenrecht24 en de verhalenbundel Ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht25? Hoe garandeert de Staatssecretaris dat de IND maatwerk toepast zodat asielaanvragen niet ten onrechte worden afgewezen zodat er een herhaalde asielaanvraag moet worden ingediend? Deze leden ontvangen graag een reactie.

Antwoord:

In een brief aan uw Kamer van 8 juli 2021 heeft SJenV gereageerd op het bericht «Behandeling migranten lijkt op die van slachtoffers toeslagenaffaire»26. Dit ging over de bundel «Ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht» en het artikel «Ongezien onrecht in het vreemdelingenrecht», en daarin is toegelicht welke vervolgstappen zijn genomen. Uw Kamer zal worden geinformeerd over de verdere ontwikkelingen met betrekking tot dit onderwerp. Voor wat betreft de beoordeling van asielaanvragen is het uitgangspunt dat de IND de aanvragen individueel beoordeeld. Daarbij vormen zorgvuldigheid, veiligheid en uitvoerbaarheid van het asielproces de ijkpunten.

Eén van de zaken waar de leden van de SP-fractie expliciet aandacht voor willen vragen is die van de zogenaamde pardonners. Onder druk van leden van de SP-fractie en CDA-fractie is de groep RANOV (Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet)-pardonners toegezegd dat zij eindelijk een paspoort zouden krijgen. Inmiddels blijkt dat dit voor een grote groep nog steeds niet haalbaar is. Kan de Staatssecretaris toelichten wat er aan de hand is en waarom deze groep nog steeds geen paspoort kan krijgen? Heeft de Staatssecretaris überhaupt plannen om het komende jaar naturalisatie te vergemakkelijken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Op 1 november 2021 is de beleidswijziging ingegaan op grond waarvan Ranov-vergunninghouders om te kunnen naturaliseren niet langer buitenlandse identiteits- en nationaliteitsdocumenten hoeven te overleggen. Ook hoeven zij niet langer afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Hiermee is opvolging gegeven aan de motie van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg27. Wel moet deze groep, net zoals iedereen die een aanvraag doet voor naturalisatie, voldoen aan een aantal andere voorwaarden, zoals de inburgering, en mag iemand geen gevaar vormen voor de openbare orde. Ook wordt de aanvraag afgewezen wanneer sprake is van gerede twijfel aan de gestelde identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager. Het is dus altijd mogelijk dat een verzoek niet wordt ingewilligd. Dat voor een grote groep Ranov-vergunninghouders het Nederlanderschap onmogelijk te verkrijgen is, deelt de SJenV niet. In lijn met het coalitieakkoord heeft de SJenV geen voornemen om naturalisatie het komende jaar te vergemakkelijken. De SJenV ziet de voorwaarden voor naturalisatie als belangrijke voorwaarden, waarmee niet lichtvaardig moet worden omgegaan. In het coalitieakkoord is over de voorwaarden voor naturalisatie opgenomen dat het steven er op gericht blijft bij naturalisatie het taalniveau zo veel mogelijk naar B1 te verhogen. Het kabinet verkent hiertoe de mogelijkheden tot maatwerk.

De leden van de SP-fractie zijn ook erg benieuwd naar de voornemens van dit kabinet betreffende het kinderpardon. Zij zijn teleurgesteld dat het kinderpardon niet in het coalitieakkoord voorkwam, noch in de hoofdlijnenbrief. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het kinderpardon te strikt is uitgevoerd? Wat gaat de Staatssecretaris in dit kader doen met de gewijzigde motie van het lid Jasper van Dijk (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 125)? Is de Staatssecretaris bereid om andere formele eisen van de Afsluitingsregeling verder te versoepelen? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris voornemens met een nieuw kinderpardon te komen? Zo nee, waarom niet? Hoe meent de Staatssecretaris het belang van het kind in de asielprocedure te waarborgen? Deze leden ontvangen graag een reactie.

Antwoord:

De Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (Afsluitingsregeling) is een tijdelijke regeling in de vorm van begunstigend beleid waar geen internationale of wettelijke verplichting toe bestond. Bij de Afsluitingsregeling is een ruimhartiger beoordelingscriterium gehanteerd dan bij de daarvóór geldende Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen. Om voor de Afsluitingsregeling in aanmerking te komen moet alsnog wel aan verschillende voorwaarden worden voldaan en wordt gekeken naar de aanwezigheid van contra-indicaties. Over deze voorwaarden bent u geïnformeerd bij brief d.d. 15 februari 2019.28 Het is niet langer mogelijk om een nieuwe aanvraag in te dienen op grond van een van deze regelingen.

De IND heeft, zoals ook de bedoeling was, in alle zaken beoordeeld of aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling is voldaan. Het is echter inherent aan het stellen van voorwaarden en contra-indicaties dat er ook mensen niet aan voldoen, met een afwijzing van de aanvraag en een vertrekplicht tot gevolg. De SJenV is enkel op basis daarvan dan ook niet van mening dat de Afsluitingsregeling te strikt is uitgevoerd.

De motie Van Dijk getuigt daarvan. Zoals uw Kamer weet is deze motie ingediend naar aanleiding van een tijdelijke welwillende beoordelingswijze waarbij het indienen van een M-35K formulier voor een kind dat werd geboren na afloop van de asielprocedure van de ouders in het kader van de Afsluitingsregeling werd gezien als ware het een asielaanvraag voor dat kind. Uw Kamer zal spoedig per brief worden geïnformeerd over de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de motie Van Dijk.

Er zijn geen voornemens de Afsluitingsregeling te versoepelen of om met een nieuw kinderpardon te komen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat de aanbevelingen van het rapport van de Commissie Langdurig Verblijvende Vreemdelingen integraal worden uitgevoerd. Relevant is dat eén van deze aanbevelingen is om onbedoelde prikkels tot «stapelen» van procedures te voorkomen. Hierbij benoemt deze Commissie dat de begunstigende regelingen van de afgelopen jaren, waaronder de Regeling langdurig verblijvende kinderen, voeding geven aan de hoop op alsnog een verblijfsvergunning. Zolang er eens in de zoveel jaar een pardonregeling tot stand komt voor uitgeprocedeerde asielzoekers, zullen zij die nog niet onder een eerdere regeling vielen, niet willen geloven dat de uitzondering niet voor hen geldt.

Ten aanzien van het belang van het kind in de asielprocedure geldt dat dit onderdeel van het coalitieakkoord nog nader wordt uitgewerkt. De SJenV zal uw Kamer uiteraard informeren over de relevante ontwikkelingen op dit vlak.

Helemaal tot slot spreken de leden van de SP-fractie hun zorgen uit over de huidige asielcrisis in Nederland. Het aantal opvangplekken is de afgelopen jaren afgenomen en dat knelt nu enorm. Er dreigen tekorten van duizenden bedden. Hoe schat de Staatssecretaris de ontwikkelingen voor de komende maanden in? Op welke moment is er volgens de Staatssecretaris behoefte aan het uitroepen van een crisis waarbij gemeenten een beroep kunnen doen op de veiligheidsregio’s? Is Nederland voorbereid als er inderdaad duizenden plekken tekort komen? Heeft het versoepelen van de coronamaatregelen nog gevolgen voor het aantal beschikbare opvangplekken?

Antwoord:

De opvangcapaciteit blijft de komende maanden onder druk staan. Vanaf eind maart is voorzien dat veel (tijdelijke) noodopvanglocaties sluiten. De inzet van deze locaties moet worden verlengd of er moeten nieuwe opvanglocaties worden geworven, zodat het COA over voldoende opvangcapaciteit blijft beschikken. Daarnaast blijft het zaak dat gemeenten in 2022 doorgaan met de versnelling om vergunninghouders te huisvesten. Het streven is nog steeds dat er voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is om iedereen met recht op opvang daarvan te kunnen voorzien. Aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, waar het Rijk en medeoverheden gezamenlijk zitting hebben, worden de ontwikkelingen met betrekking tot de verlenging van bestaande opvangplekken of de realisatie van nieuwe opvangplekken en de verwachte behoefte aan asielopvang nauwgezet gevolgd en waar nodig worden verdere afspraken gemaakt.

Het versoepelen van de wereldwijde maatregen om de COVID-19 pandemie te bestrijden heeft er vanaf de zomer van 2021 voor gezorgd dat meer nieuwe asielzoekers en nareizigers in het kader van gezinshereniging naar Nederland konden komen. Het is evenwel niet de verwachting dat met het verder versoepelen van maatregelen wereldwijd de asielinstroom nog verder toeneemt. Echter, de exacte invloed laat zich lastig voorspellen aangezien dit een unieke gebeurtenis is en er daarom geen vergelijkingsmateriaal is. In hoeverre de versoepelingen het vertrek van asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen beter mogelijk maken is de vooralsnog lastig in te schatten. Naast de ontwikkelingen omtrent COVID zijn er ook geopolitieke ontwikkelingen die van invloed zijn op het aantal benodigde opvangplekken.

Preventie

De leden van de SP-fractie laten geen debat over criminaliteit voorbijgaan zonder aandacht te vragen voor preventie. Voorkomen is en blijft beter dan genezen. In dat kader zijn deze leden dan ook blij met de aandacht voor dit onderwerp in de hoofdlijnenbrief. Wel hebben zij hierover nog enkele vragen. Zo vragen deze leden of het kabinet concreet van plan is meer geld uit te trekken voor meer jongerenwerkers in de wijken.

Antwoord:

De inzet (en inhuur) van jongerenwerk is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Bij de domeinoverstijgende wijkgerichte aanpak zal aan gemeenten worden gevraagd met plannen te komen voor de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) (jeugd)criminaliteit. Het is mogelijk dat gemeenten daar ook jongerenwerk of vergelijkbare begeleiding bij betrekken.

Zo nee, waarom niet? Ook vragen zij of de Minister aan de slag wil gaan met het plan van een multidisciplinair toezichtsteam, wat deze leden al vaker te berde hebben gebracht. Zo nee, waarom niet en is zij dan in ieder geval bereid verder in gesprek te gaan over dit plan met Reclassering Nederland?

Antwoord:

De MRb onderschrijft het belang om toezicht multidisciplinair vorm te geven. De aanpak binnen de Zorg- en veiligheidshuizen vormt hier een voorbeeld van. In de lijn met de wens van de SP wordt verkend wat de mogelijkheden zijn om dit te versterken. In overleg met het ministerie is met de gemeente Utrecht en Reclassering Nederland afgesproken om in Utrecht een pilot met een multidisciplinair toezichtsteam te starten. In deze pilot zal in een vroeger stadium dan nu binnen het strafrecht gebruikelijk is, intensiever reclasseringstoezicht worden toegepast. Het doel hiervan is om doorgroei van jonge aanwas in de drugsgerelateerde criminaliteit te voorkomen. Dit vraagt om een bundeling van krachten van politie, justitie, DJI, reclassering, gemeente en jongerenwerk in een multidisciplinair toezichtsteam. De pilot moet ook inzicht geven of en, zo ja, op welke wijze een multidisciplinair toezichtsteam van meerwaarde kan zijn, waardoor vaker en/of intensiever reclasseringstoezicht kan worden opgelegd door de rechter. Het projectvoorstel zal in maart gereed zijn, zodat de pilot van start kan gaan.

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet personen met verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wil bieden en daarvoor de toeleiding naar passende zorg en ondersteuning wil verbeteren. Dat klinkt goed, maar hoe wil zij dit precies doen? Betekent dit concreet meer geld voor de GGZ? Zo ja, hoe wordt dan de bezuiniging van 100 miljoen euro op dit punt verklaard uit het regeerakkoord (zie maatregel CA_303). Zo nee, waarom niet? Hoe gaat het kabinet zorgen voor voldoende bedden voor bijvoorbeeld personen met verward of onbegrepen gedrag, zodat zij niet in de gevangenis belanden, daar niet de juiste zorg krijgen, naar verloop van tijd weer op straat staan en het riedeltje weer van voor af aan begint?

Antwoord:

Het is belangrijk hier te benadrukken dat de groep personen met verward en onbegrepen gedrag divers is. De nodige zorg en ondersteuning verschilt per individu. De eerste stap is om deze mensen vroegtijdig in beeld te hebben. Dit kan bijvoorbeeld doordat een melding wordt gedaan bij het gemeentelijke meldpunt voor niet-acute zorgen of doordat iemand in beeld is bij de politie, een wijkteam of bemoeizorg. Intensivering van deze opvolging en het bevorderen van de samenwerking tussen wijkteams met de politie is noodzakelijk. Voor de personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico wordt de implementatie van de ketenveldnorm levensloopaanpak voortgezet. Bij de nadere uitwerking van het coalitieakkoord hebben de toeleiding naar passende zorg- en beschikbaarheid van voldoende beveiligde bedden, prioriteit.

Radicalisering, extremisme en terrorisme

De leden van de SP-fractie vragen hoe het kabinet de rol van de NCTV beziet ten opzichte van de AIVD, MIVD en de rol van de politie en gemeenten in het bestrijden van terreur en extremisme. Kan het kabinet hier een uitgebreide toelichting op geven en daarbij ook ingaan hoe effectief de bestrijding is als deze is verdeeld over meerdere organisaties?

Antwoord:

Bij de bestrijding van terrorisme en extremisme werken veel verschillende partijen samen die ieder een specifieke rol en verantwoordelijkheid hebben. De NCTV (voorheen NCTb) kreeg in 2004 de taak om de samenwerking met deze partijen op het gebied van terrorismebestrijding te verbeteren, dreigingsinformatie bijeen te brengen en het beleid en de uitvoering daarvan te coördineren. De NCTV brengt trends en fenomenen in beeld die de nationale veiligheid kunnen bedreigen. Dit is ook een belangrijk verschil ten aanzien van het domein van de opsporing van strafbare feiten en inlichtingenonderzoek, waarin er onderzoek wordt gedaan naar personen. De NCTV mag en doet dit niet. Gemeenten vervullen, anders dan de NCTV, een sleutelrol in de afstemming van maatregelen op persoonsniveau. In het kader van radicalisering, extremisme en terrorisme, voeren de gemeenten de regie over lokale casusoverleggen. De NCTV heeft daarin een adviserende rol in het dreigingsbeeld, denkt mee over beleidsknelpunten en over de inrichting van de aanpak.

Juist om de verdeling van bevoegdheden te verduidelijken bevat het wetsvoorstel een duidelijke afbakening tussen de (analyse)taken van de NCTV en de taken van de AIVD en politie. De NCTV is en wordt geen inlichtingen- of opsporingsdienst. De NCTV krijgt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel dan ook niet de bevoegdheid voor het inzetten van bijzondere inlichtingen- of opsporingsmiddelen. De analyse en coördinatietaken van de NCTV staan in feite aan de basis van het wetsvoorstel «verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid», met dien verstande dat bedreigingen en risico’s voor de nationale veiligheid niet alleen gelegen hoeven te zijn in terrorisme.

Gezonde organisatie

De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken met de uitvoering van motie van leden van de SP-fractie en CDA-fractie, over een Interdepartementaal Pilotproject voor bijzondere vertrouwenspersonen in klokkenluiderszaken (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 21). Klopt het dat er inmiddels veel steun voor is, ook bijvoorbeeld vanuit politievakbonden? Klopt het dat beoogde werkwijzen zich reeds in de praktijk bewezen hebben met goede resultaten? Erkent het kabinet dat het essentieel is dat klokkenluiders goede bescherming krijgen?

Antwoord

Klokkenluiders steken hun nek uit en stellen het maatschappelijk belang boven hun eigenbelang. Deze mensen verdienen bescherming. Het is daarom van groot belang dat klokkenluiders een beroep kunnen doen op die bescherming. Op dit moment ligt het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese klokkenluidersrichtlijn voor aan uw Kamer, waarmee wordt beoogd de huidige wettelijke bescherming voor klokkenluiders verder te verbeteren. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief aan uw Kamer van 4 februari jl.29 voorgesteld om met uw Kamer te bezien op welke punten uit de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese klokkenluidersrichtlijn kan worden aangevuld met het oog op verdere versterking van de positie van klokkenluiders.

De leden van de SP-fractie hebben specifiek gevraagd naar de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de toenmalige leden Van Raak en Van der Molen waarin de regering is verzocht een pilotproject te starten voor de ondersteuning van klokkenluiders op de ministeries en in diensten, in de vorm van een bijzondere vertrouwenspersoon30. De heer Van Raak heeft toegelicht dat deze motie vooral bedoeld was voor de Minister van Justitie en Veiligheid31. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer vorig jaar gemeld dat de pilot geen doorgang heeft gevonden, omdat zowel de gezamenlijke vakbonden als de departementale ondernemingsraad bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid hier geen instemming aan hebben gegeven32. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gestart met een pilot om zicht te krijgen op de best mogelijke structurele opzet en inrichting van juridische ondersteuning voor klokkenluiders. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is een pilot mediation en juridische ondersteuning bij de sector Rijk vanaf 1 januari 2022 overeengekomen met de vakbonden in het Sectoroverleg Rijk. Hiermee heeft zij tevens voor ogen het beoogde doel van de motie van de leden Van Raak en Van der Molen te realiseren, omdat die motie eveneens strekt tot een pilot waarmee klokkenluiders extra ondersteund worden.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast specifiek naar de politieorganisatie. Bij de politie is recentelijk een aantal initiatieven gestart die de strekking van de motie omarmen. Zo is er een politieombudsfunctionaris aangesteld die buiten de lijnverantwoordelijkheid een signaleringsfunctie heeft en ook een laagdrempelig aanspreekpunt is voor de mensen in de organisatie. Daarnaast kan men bij het vermoeden van een misstand terecht bij de eigen leidinggevende(n) en vertrouwenspersonen, en zijn er korpspsychologen voor medewerkers die mentaal beraad wensen. Ook kan een medewerker altijd naar het Huis voor klokkenluiders stappen. In november 202033 heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid een aantal verandermaatregelen aangekondigd samen met de korpschef om het stelsel Veiligheid, Integriteit en Klachten te verbeteren. Deze maatregelen worden momenteel uitgerold, waarna nog gekeken kan worden of er aanvullende loketten nodig zijn.

Overige onderwerpen

Brandweer

De leden van de SP-fractie lezen in het coalitieakkoord en de hoofdlijnenbrief helaas niets over de brandweer. Dit terwijl de problemen bij de brandweer niet gering zijn; zoals een forse afname van het aantal brandweervrijwilligers en de experimenten met variabele voertuigbezetting. Hoe beziet de Minister dit? Waarom heeft de Minister hierover niks in de hoofdlijnenbrief opgenomen? Ook wijzen deze leden erop dat er nog steeds discussies lopen over bijvoorbeeld de eis dat brandweerpersoneel na 20 jaar moet stoppen terwijl het personeel dat niet wil, en de voorgenomen Europese regels waardoor de verschillen in taken tussen beroepsbrandweer en brandweervrijwilligers zullen toenemen. Kan de Minister aangeven wat op beide dossiers de huidige stand van zaken is en wat hierop ondernomen wordt? De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of het kabinet ook ziet dat het ontbreken van cijfers, bijvoorbeeld over het aantal kazernes, brandweervoertuigen en brandweerpersoneel, zorgwekkend is. Wat wordt hierop ondernomen zodat op korte termijn meer inzicht verschaft kan worden over de huidige staat van de brandweer? Kan de Minister hierbij ook ingaan op de rol van de veiligheidsregio’s bij het ontbreken van dit soort kerndata?

Antwoord:

In Nederland beschikken we over goede basis brandweerzorg. De gemiddelde opkomsttijd in Nederland is al jarenlang constant en snel, ook het aantal slachtoffers bij woningbranden behoort al jaren tot de laagste in Europa. Uit de landelijke en regionale incidentenstatistiek volgen ook geen signalen over verslechterende kwaliteit van brandweerzorg. De MJenV staat achter de kwaliteit die de brandweer iedere dag levert. Daar mogen we trots op zijn, er is geen reden daaraan te twijfelen.

De inrichting van de basis brandweerzorg is primair de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. De besturen van de veiligheidsregio’s leggen hierover aan de hand van het vastgestelde dekkingsplannen verantwoording af aan de gemeenteraden binnen de regio. In de brief «Brandweer» van 16 december 2020 (Kamerstuk 29 517, nr. 189) heeft de voormalig MJenV de evaluatie van het Veiligheidsberaad-kader Uitruk op Maat aan de Tweede Kamer aangeboden, samen met de reactie van het Veiligheidsberaad op de evaluatie. Het Veiligheidsberaad heeft de conclusies van de evaluatie onderschreven.

De Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio werkt op dit moment in opdracht van het Veiligheidsberaad aan een bijstelling van het kader Uitruk op Maat en komt ook tot nadere afspraken over de naleving daarvan. In lijn met de motie Helder hecht ik sterk aan de betrokkenheid van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) en de bonden. Uw kamer wordt hierover nader geïnformeerd.

De veiligheidsregio’s zijn als werkgever van het brandweerpersoneel samen met de werknemers verantwoordelijk voor de uitvoering van het tweede loopbaanbeleid. Het tweede loopbaanbeleid is gebaseerd op afspraken tussen werkgevers en werknemers. Brandweerwerkzaamheden brengen gezondheidsrisico’s met zich mee. Daarom geldt vanaf 1 januari 2006 voor nieuwe medewerkers dat zij maximaal twintig jaar in de operationele dienst werkzaam kunnen zijn. In lijn met de motie van het lid Van Nispen34 heeft de MJenV het onderwerp schriftelijk onder de aandacht gebracht van de veiligheidsregio’s. In het gesprek met het Veiligheidsberaad van 21 maart zal MJenV aandacht vragen voor de motie.

Voorafgaand aan het Commissiedebat Brandweer en Crisisbeheersing van 24 maart a.s. zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang op het dossier rechtspositie brandweervrijwilligers.

Cijfers over het aantal kazernes en brandweerpersoneel zijn t/m 2020 jaarlijks gepubliceerd door het CBS en IFV in de brandweerkerndatarapportages35. Kerncijfers over incidenten en reactietijden zijn te zien op het kerncijfersdashboard van het IFV36. Vanaf 2019 is het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) namens de veiligheidsregio’s de verantwoordelijkheid voor de dataverzameling en statistiek van de veiligheidsregio’s. Het eigenaarschap van de gegevens ligt bij de individuele veiligheidsregio’s en het delen van data door veiligheidsregio’s geschied op vrijwillige basis. Het Ministerie van JenV is met het IFV en het Veiligheidsberaad in gesprek om te bezien hoe gekomen kan worden tot een structurele en duurzame informatievoorziening zodat er meer inzicht verschaft kan worden over de huidige staat van de brandweer. De MJenV heeft het IFV en het Veiligheidsberaad gevraagd om te komen met een plan van aanpak.

Afhandeling Letselschade

De leden van de SP-fractie willen graag van de mogelijkheid gebruikmaken om de aandacht te vestigen op een aantal aangenomen moties die helaas nog niet, of onvoldoende, zijn uitgevoerd. Zo hebben deze leden gedurende de vorige kabinetsperiode veel aandacht gevraagd voor de afhandeling van letselschade door verzekeraars. Zij hebben samen met leden van de PvdA-fractie en de CDA-fractie een notitie aangeboden aan het toenmalige kabinet en de Kamer, en zij hebben hierover moties ingediend. Voorstellen om regels voor verzekeraars aan te scherpen (met afdwingbare boetes of dwangsommen) en deze in de wet te verankeren zijn door de Kamer aangenomen, als ls ook het voorstel om onafhankelijk tuchtrecht in de wet te verankeren. Helaas hebben deze leden hier nog weinig vooruitgang op gezien. Kan worden verduidelijkt wanneer deze moties precies uitgevoerd gaan worden (Kamerstuk 33 552, nrs. 74 en 77)?

Kan verder worden aangegeven welke plannen dit kabinet heeft om de lange duur van letselschadezaken te beperken en slachtoffers te beschermen tegen de macht van verzekeraars?

Antwoord:

Lichamelijk letsel vraagt veel van slachtoffers en hun naasten. Als de schade door een ander is veroorzaakt, komt daar nog bij dat het slachtoffer zijn schade dient te verhalen. Het kabinet vindt het daarom van groot belang dat het afwikkelen van de schade op een goede manier plaatsvindt, met zo min mogelijk extra lasten en zorgen. Daarop wordt ingezet. In dat kader wordt uitvoering gegeven aan de door uw Kamer aangenomen moties over het wettelijk verankeren van de Gedragscode Behandeling Letselschade37 en non-hiërarchisch tuchtrecht38. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de regulering van financiële markten, waaronder de verzekeringssector valt. Ter uitvoering van de moties bereidt de Minister van Financiën een wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor.1 De wijzigingen gaan mee in het eerstvolgende wijzigingstraject van de Wft en onderliggende regelgeving. De Minister van Financiën streeft ernaar om het voorstel tot wijziging van de wet uiterlijk in april in consultatie te geven. Het kabinet wil daarnaast stimuleren dat slachtoffer en schadeverzekeraar samen zoeken naar oplossingen voor het slachtoffer. De sector zelf speelt een belangrijke rol in de verbetering van de afhandeling van langlopende letselschadezaken. De Letselschade Raad (DLR) heeft van het vorige kabinet 150.000 euro ontvangen voor een pilot over het vaker aanbieden van mediation en herstelbemiddeling. De insteek van de pilot is om te bezien of mediation en herstelbemiddeling een positieve stimulans kunnen geven aan de verbetering en versnelling van de afwikkeling van letselschade. Het doel is het slachtoffer meer te betrekken in het proces van schadeafhandeling. De pilot is naar verwachting voor de zomer afgerond. De MRb zal uw Kamer over de uitkomsten informeren. DLR heeft per 1 mei 2021 de Kamer voor Langlopende Letselschadezaken als pilot ingesteld. Het doel van deze Kamer is om bestaande langlopende zaken vlot te trekken, zodat slachtoffers verder kunnen met hun leven. De Kamer voorziet daartoe in onafhankelijke, laagdrempelige, snelle en kosteloze geschiloplossing. De pilot loopt tot mei 2022 en wordt daarna door DLR geëvalueerd. De MRb zal uw Kamer over de uitkomsten informeren. Per 1 januari 2021 is ten slotte het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) van start gegaan. Het NKL is een overkoepelend kwaliteitskeurmerk voor alle professionals werkzaam in de letselschadebranche. Het NKL bevordert dat slachtoffers geïnformeerd een keuze kunnen maken voor kwalitatieve dienstverleners. Daarnaast dient het NKL om de kwaliteit van de letselschadebehandeling te vergroten en meer transparant te maken.

Terugdringen marktwerking in forensische zorg

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat tijdens de vorige kabinetsperiode deze leden en leden van de CDA-fractie een motie hebben ingediend om de marktwerking in de forensische zorg terug te dringen (Kamerstuk 24 587, nr. 794). Dit omdat nu al meerdere malen is aangetoond dat de marktwerking de zorg niet ten goede is gekomen en verschillende zorgverleners al op omvallen hebben gestaan, wat mogelijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de patiënten en ook voor de veiligheid van de samenleving. De toenmalig Minister voor Rechtsbescherming heeft in augustus van het vorige jaar een aantal scenario’s geschetst, maar klopt het dat het denken daar is gestopt op het ministerie (Kamerstuk 33 628, nr. 82)? Welke stappen zijn er sindsdien gezet om toe te werken naar een forensische zorg die vrij is van marktwerking? Is deze Minister bereid de marktwerking in de forensische zorg alsnog zo snel als mogelijk terug te dringen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De leden van de SP-fractie refereren aan de motie waarin werd gevraagd om scenario’s om marktwerking terug te dringen in kaart te brengen.39 Dat heeft de voormalig MRb gedaan en daarbij is de Kamer ook geïnformeerd dat ervoor is gekozen het scenario te volgen waarbij de inkoopstrategie wordt verbeterd om zo de door de Kamer gedeelde knelpunten te adresseren.40 Voorbeelden daarvan zijn hoge winsten bij enkele zorgaanbieders, hoge administratieve lasten bij aanbestedingsprocedures en beperkte sturing op kwaliteit en capaciteit. Door de aanbestedingsprocedure anders in te richten pakken we deze knelpunten aan. Uitgangspunt daarbij is een passend tarief voor de geleverde zorg. Daarnaast gaat DJI langere contracten afsluiten met bepaalde segmenten zorgaanbieders. Een meer duurzame samenwerkingsrelatie zorgt voor meer zekerheid voor zorgaanbieders. Tot slot gaat de nieuwe manier van aanbesteden, in combinatie met het kwaliteitskader forensische zorg, bijdragen aan het beter sturen op kwaliteit. DJI kan hierdoor namelijk betere afspraken maken met zorgaanbieders en daarop sturen tijdens de looptijd van het contract.

Strafrecht inzetten bij ouderverstoting

De leden van de SP-fractie wijzen op het grote maatschappelijke probleem van ouderverstoting. Zij hebben hierover in de vorige kabinetsperiode samen met leden van de D66-fractie aandacht voor gevraagd middels een notitie en ook hebben zij op dit punt een aangenomen Kamermotie (Kamerstuk 31 265, nr. 83). De motie zag specifiek op het punt dat het onrechtmatig weghouden van kinderen bij een van beide ouders na scheiding niet onbestraft mag blijven. Het Expertteam Ouderverstoting deed de aanbeveling om ouders in een vroegtijdig stadium te waarschuwen dat zij de wet overtreden en dat het vaststellen van sancties snel moet gebeuren, bijvoorbeeld uiterlijk binnen twee weken, dat hiervoor een korte procedure met de rechterlijke macht wenselijk is en dat de uitvoering moet plaatsvinden door gespecialiseerde politie in burger. De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie. Wanneer gaat de politie aan de slag met deze motie, zodat zij een stevigere rol krijgt bij het voorkomen van ouderverstoting in de preventieve fase? Bent u bereid dit punt op te pakken en zo snel als mogelijk met een pilot te starten?

Antwoord:

De MRb onderschrijft de urgentie voor een actief handhavingsbeleid als een zorg-of omgangregeling niet wordt nageleefd en zie tegelijkertijd de noodzaak om (verdere) schade voor het kind te voorkomen. Daarbij vindt de MRb het belangrijk dat het belang van het kind altijd de eerste overweging is bij de inzet van politie en het toepassen van strafrecht/sancties. Met de inzet van politie moet daarom altijd heel zorgvuldig en terughoudend worden omgesprongen. Over het algemeen zal dwang en/of het vaststellen van sancties op korte termijn (tijdelijk) tot het nakomen van de omgangsafspraken leiden, maar is het de vraag of dit tot een duurzame oplossing en een positieve ouder-kindrelatie leidt op de lange termijn.

Het is daarom gericht op een preventieve aanpak en het zo vroeg mogelijk signaleren/voorkomen van ouderverstoting. Hiervoor is vorig jaar in het Programma Scheiden zonder Schade de pilot Specialist Contactverlies opgezet. In de pilot Specialist Contactverlies werden ouders waar ouderverstoting dreigt of het kind werd weggehouden bij een van de ouders, door middel van circa drie gesprekken met een specialist contactverlies gemotiveerd om escalatie van de strijd, ouderverstoting en de inzet van sancties te voorkomen of verhelpen. De specialist contactverlies kan ook snel schakelen met andere instanties en vice versa, waaronder -indien nodig- de politie. Dit gebeurt in de situaties waar acute onveiligheid speelt. Maar de specialist kan ook casuïstiek inbrengen in netwerken waar zorg en straf samenkomen, zoals MDA++.41

Dit neemt niet weg dat er ondanks de preventieve inzet, niet in alle gevallen ouderverstoting kan worden voorkomen. Met betrekking tot de inzet op adequate hulp bij naleving en handhavend optreden in complexe vastgelopen zaken, zijn daarom de afgelopen periode gesprekken gevoerd met de politie, maar ook met onder meer het openbaar ministerie, Veilig Thuis en de Raad van de Kinderbescherming, conform de aangenomen Kamermotie42. Tijdens deze gesprekken is verkend hoe de werkwijze en samenwerking, bij het voorkomen van ouderverstoting, verder kan worden verstevigd. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat er behoefte is aan meer handelingsperspectief specifiek gericht op de wijze waarop de vaak ingewikkelde situaties met omgangsproblemen gezamenlijk benaderd en aangepakt kunnen worden. Samen met deze partijen wil de MRb de komende periode inzetten om hier nader handen en voeten aan te geven. Hierbij worden ook de eerste uitkomsten van de pilot Specialist Contactverlies betrokken.

5. Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen de bewindslieden en zien uit naar een prettige samenwerking. Deze leden hopen van harte dat de beleidsvoornemens zullen leiden tot een veiliger samenleving en een versterkte rechtstaat. Deze leden realiseren zich echter ook dat in het afgelopen decennium onder meer politie, justitie, rechtspraak, rechtsbijstand en reclassering, maar bijvoorbeeld ook het gevangeniswezen, de IND en het COA, door opeenvolgende taakstellingen fors hebben ingeboet op kwaliteit van handelen. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat deze essentiële organisaties uitzicht krijgen op structurele en duurzame financiering, waardoor het mogelijk wordt langdurig in te zetten op versterking van het functioneren. Deze leden zijn erg benieuwd welke initiatieven de bewindslieden voor ogen hebben om de organen van JenV stabiliteit te bieden. Daarnaast zien deze leden ook de gevaren die met voortschrijdende digitalisering gepaard gaan. De toepassing van artificiële intelligentie, bijvoorbeeld via algoritmen, biedt kansen én bedreigingen. Nieuwe vormen van digitaal slachtofferschap vragen om een nieuwe aanpak.

Sterke rechtstaat

De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het belang van een sterke rechtstaat, die enerzijds burgers in staat stelt veilig en vreedzaam samen te leven en anderzijds is opgewassen tegen de bedreigingen van de samenleving. Ook onderschrijven deze leden het belang van het versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van burgers, de versterking van de toegang tot het recht en tot de rechter en vooral de actieve inzet op preventie. Deze leden zijn zeer benieuwd hoe de bewindslieden preventie willen vormgeven.

Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning

Iedereen, ook de leden van de GroenLinks-fractie, is doordrongen van het belang van de bestrijding van ondermijnende georganiseerde criminaliteit. Het is goed dat nationale en internationale samenwerking wordt gezocht om deze grensoverschrijdende criminaliteit effectief aan te pakken. Daarbij past wel de nodige zorgvuldigheid om gerechtelijke dwalingen en onterechte verdachtmaking te voorkomen. Criminaliteitsbestrijding en rechtstatelijke waarborgen dienen hand in hand te gaan. Daarnaast vragen deze leden of op dit moment voldoende wordt geïntensiveerd om een langjarige, effectieve aanpak te faciliteren. Voornoemde leden hebben de nodige zorgen over de uitvoering van de kabinetsvoornemens. Hoe wordt bijvoorbeeld de gewenste politiesterkte gerealiseerd en hoe wordt voorzien in voldoende beveiligingscapaciteit? De leden van de GroenLinks-fractie hebben de nodige zorgen over het voornemen om daarbij private beveiliging te betrekken. Hoe gaat dit er precies uitzien, zo vragen deze leden.

Antwoord:

Het kabinet beschouwt het realiseren van goede rechtstatelijke waarborgen als uitgangspunt en belangrijke voorwaarde bij het vormgeven en uitvoeren van maatregelen voor criminaliteitsbestrijding, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Met de huidige structurele investeringen kan een forse impuls worden gegeven aan de langjarige aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarmee wordt niet alleen ingezet op het vergroten van de capaciteit, maar ook op een versterkte samenwerking, zodat meer effect kan worden bereikt.

Begin april zal de MJenV uw Kamer middels een brief uitgebreider informeren over de acties en de planning met betrekking tot opvolging van de aanbevelingen van de Commissie Bos. Daarbij wordt ook ingegaan op de capaciteit en het voornemen van private beveiliging (zie ook het antwoord op de vragen van de VVD).

Migratie, nationaliteit en grenstoezicht

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat geïnvesteerd wordt in de IND en het COA. Elke asielzoeker heeft recht op een zorgvuldige en spoedige beslissing op zijn of haar asielverzoek. Deze leden vinden versterking van legale migratie een logische keuze: de langetermijn ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt maken het toelaten van arbeidsmigranten onvermijdelijk.

Het valt deze leden op dat veel noodzakelijke verbeteringen in de asielketen afhankelijk worden gesteld van de realisatie van terugkeer-bevorderende maatregelen. Goede voorbeelden daarvan zijn de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) en de verhoging van het vluchtelingenquotum. De LVV is succesvol, omdat niet alleen gekeken wordt naar terugkeermogelijkheden, maar ook naar de mogelijkheden om alsnog legaal verblijf in Nederland te realiseren of legaal naar elders te migreren. Dat vergroot de bereidheid tot terugkeer. Waarom wordt bij de LVV louter ingezet op terugkeer en dus de kans aanzienlijk is dat uitgeprocedeerden zich daaraan zullen gaan onttrekken?

Antwoord:

De LVV is bedoeld voor vreemdelingen zonder recht op Rijksopvang of rechtmatig verblijf in Nederland, waarvan in de regel tijdens eerdere verblijfsprocedures is beoordeeld dat zij niet in Nederland mogen blijven. Gezien die feitelijk achtergrond van de betreffende personen is het dan ook logisch en passend om vertrek als uitgangspunt te nemen. Vanzelfsprekend zal bij de uitwerking daarvan ook bezien worden op welke wijze recht kan worden gedaan aan de situatie van de individuele gevallen die thans in de LVV verblijven. Hoe dit plaats zal vinden dient nog nader te worden uitgewerkt; dit gebeurt samen met betrokken partners. Uw Kamer wordt daarover nader geïnformeerd.

Waarom wordt het Nederlandse vluchtelingenquotum pas verhoogd als alle terugkeerbevorderende maatregelen zijn gerealiseerd?

Antwoord:

Het kabinet vindt belangrijk dat er draagvlak in de Nederlandse samenleving bestaat voor de opvang van vluchtelingen die onze bescherming nodig hebben. Dat draagvlak brokkelt af als personen die een beroep doen op asielbescherming in Nederland maar daar niet voor in aanmerking komen, niet terugkeren naar hun land van herkomst. Voor het behoud van het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen, vindt het kabinet het van belang dat er maatregelen worden genomen die zijn gericht op het bevorderen van het vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven, en in het licht daarvan vervolgens de verhoging van het hervestigingsquotum te bezien.

Hoe verhoudt zich dat tot de gewenste solidariteit met andere (EU-)staten die momenteel gebukt gaan onder enorme vluchtelingenstromen?

Antwoord:

Het kabinet hecht belang aan balans en het betrachten van solidariteit op een manier waarmee onmisbare elementen als het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen en ook de kwaliteit en zorgvuldigheid van het asielproces worden behouden. Nederland zet zich onder opvolgende kabinetten in het kader van een integrale benadering van migratie reeds op verschillende manieren in om landen en EU-lidstaten te ondersteunen bij de opvang van vluchtelingen. In het Regeerakkoord heeft het kabinet tot uitdrukking gebracht dat het onder bepaalde omstandigheden ruimte ziet om de huidige bijdrage aan hervestiging te verhogen. Het kabinet is van oordeel dat de in het Regeerakkoord aangegeven wijze het mogelijk maakt om dergelijke extra solidariteit op een verantwoorde manier te kunnen realiseren.

Is het kabinet bereid om met het oog op de humanitaire crises nu al extra vluchtelingen op te nemen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Zoals hiervoor aangegeven hecht het kabinet aan een goede balans en beziet deze in het Regeerakkoord genoemde maatregelen in samenhang, waarmee het antwoord op dit moment nee is.

Hoe wordt de voorgenomen Nederlandse inzet in het EU-vluchtelingenbeleid precies geconcretiseerd? Tot slot vragen deze leden zich hier af hoe precies zal worden voorzien in een adequaat stelsel van opvangvoorzieningen, waardoor paniekerige ad hoc opvangmaatregelen van de afgelopen tijd overbodig worden.

Antwoord:

In het coalitieakkoord is opgenomen dat de financiering van de partners in de asielketen stabieler en toekomstbestendig moet worden. Met deze toevoeging aan het basispad uit de begroting is de asielketen financieel stabieler geworden. Echter, toekomstbestendigheid vraagt meer dan alleen een financiële reeks. Een stabiele basis biedt een fundament voor het versterken van de wendbaarheid van de keten en is essentieel om als keten toekomstbestendig te zijn. Hiertoe worden maatregelen uitgewerkt door de organisaties in de migratieketen.

Ten aanzien van opvang zien deze maatregelen op een opvangsysteem dat gericht is op wendbaarheid en stabiliteit. Stabiel door ten tijde van een dalende bezetting in de asielopvang meer geleidelijk af te schalen waar mogelijk onder andere door het aanhouden van reservecapaciteit mogelijk in de vorm van het flexibel inzetten van locaties. Wendbaar in de zin dat fluctuaties in de benodigde opvangcapaciteit binnen het opvangsysteem kunnen worden opgevangen door bijvoorbeeld concrete plannen te maken voor opschaling. Daarnaast ziet wendbaarheid op een opvangsysteem dat mee kan bewegen met veranderende verhoudingen in de asielpopulatie, bijvoorbeeld meer of minder kansrijke asielzoekers, Dublinclaimanten etc.

Preventie

De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen de preventieve criminaliteitsaanpak. Deze leden vragen of, en zo ja hoe, lokale ervaringen tot nu toe zullen worden meegenomen in de uiteindelijke aanpak. Er lopen de nodige initiatieven. Is het kabinet bereid om deze initiatieven te ondersteunen en de eventuele succesvolle uitkomsten verder uit te rollen?

Antwoord:

De effectiviteit van de diverse aanpakken is van groot belang, dat geldt voor de aanpak van jeugdcriminaliteit, personen met verward gedrag en het voorkomen van recidive. Het is goed dat geleerd kan worden van de – goede en minder goede – ervaringen in het land zodat deze breder kunnen worden benut. Het kabinet zal in samenwerking met gemeenten bezien welke goede ervaringen er zijn en het delen van deze ervaringen faciliteren. Eerdere ervaringen in de samenwerking zullen hierbij behulpzaam zijn.

Ook zijn deze leden benieuwd hoe de aanpak van personen met verward gedrag precies eruit gaat zien. Moet in dit verband bijvoorbeeld niet ook de beschikbare (gesloten) GGZ-capaciteit worden betrokken?

Antwoord:

De Kamer wordt voor het zomerreces nader geïnformeerd over de uitwerking van de preventie opgaven waarvan de aanpak van personen met verward en onbegrepen gedrag onderdeel uitmaakt. Onderdeel van de uitwerking van deze opgave is voortzetting van de implementatie van de ketenveldnorm levensloopaanpak voor personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico. Daarnaast hebben de Ministeries van JenV en VWS, zorgverzekeraars, zorginkopers en zorgaanbieders in 2021 het dashboard beveiligde bedden en het landelijke coördinatiepunt beveiligde bedden ingericht om meer inzicht te krijgen in de beschikbaarheid van beveiligde bedden binnen de ggz en om het «leuren» met patiënten te voorkomen. Deze samenwerking draagt bij aan het verbeteren van de beschikbaarheid van deze zorg en het inzichtelijk maken van bestaande knelpunten wat betreft capaciteit en door- en uitstroom.43

Wanneer kan de Kamer een concretisering van de kabinetsvoornemens op preventie tegemoet zien?

Antwoord:

De eerste concretisering van de kabinetsvoornemens ten aanzien van preventie zal voor het zomerreces naar de Kamer worden gestuurd.

6. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie danken de bewindspersonen voor de hoofdlijnenbrief Justitie en Veiligheid. Zij onderschrijven volmondig het belang van een sterke rechtstaat voor vertrouwen van burgers in de overheid en voor een vrije, veilige en rechtvaardige samenleving.

Sterke Rechtsstaat

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet stelt dat de justitiële keten wordt versterkt door investeringen in de organisaties van Openbaar Ministerie en rechtspraak en dat rekening wordt gehouden met keteneffecten. Zij hechten eraan op te merken dat het coalitieakkoord spreekt van investeringen in de gehele justitie- en veiligheidsketen en daarbij ook reclassering en preventie noemt. Hoe gaat het kabinet tot een systematiek komen waarbij investeringen in bijvoorbeeld politie of bijvoorbeeld rechtspraak, ook automatisch tot de benodigde investeringen bij de rest van de keten leiden?

Antwoord:

Zie ook het eerdere antwoord op vragen van D66. De basis voor de financiering van de keten is grotendeels te vinden in het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ). In dit model wordt rekening gehouden met de behoefte van de gehele keten geven de demografische, economische, maatschappelijke en overige ontwikkelingen in de strafrechtketen en de civiele- en bestuursrechtelijke keten. Dit wordt aangevuld met de effecten van vastgestelde beleidswijzigingen en de gevolgen van wet- en regelgeving. Dit wordt gedaan voor de keten als geheel. Aangezien PMJ zich richt op de zaaksaantallen, wordt daarnaast ook gekeken naar ontwikkelingen met betrekking tot de prijs, zoals investeringen in ICT, huisvesting, kwaliteit etc. en investeringen die minder of niet gericht zijn op zaaksaantallen, zoals bijvoorbeeld preventie of slachtofferbeleid.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn enthousiast dat het kabinet voortvarend aan de slag gaat om werk te maken van de verbetering van de toegang tot het recht. Zij vragen of hierbij ook nadrukkelijk de toegang tot het recht in het bestuursrecht kritisch wordt bekeken, bijvoorbeeld waar het de zelfredzaamheidstoets voor rechtsbijstand betreft.

Antwoord:

Zelfredzaamheid, met name in het bestuursrecht, staat sinds de toeslagenaffaire nadrukkelijk op de agenda. Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen (SP) en Van der Graaf (CU) (Kamerstuk 31 753, nr. 234) is het WODC een onderzoek gestart naar onder andere de knelpunten die de Raad voor Rechtsbijstand ervaart bij het toetsen aan zelfredzaamheid.1 Daarbij kijkt het WODC ook nadrukkelijk naar de veranderingen in de tijd en veranderende maatschappelijke opvattingen die impact hebben (gehad) op de definitie van zelfredzaamheid. Daarnaast zijn de Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket, de Nederlandse Orde van Advocaten en ook Sociaal Werk Nederland extra alert op signalen over een mogelijk gebrek aan zelfredzaamheid en/of rechtsbijstand en pakken die – waar nodig in gezamenlijkheid – in een zo vroeg mogelijk stadium op. Zo wordt voorkomen dat rechtzoekenden in complexe zaken tussen wal en schip vallen. Tot slot kan de Raad voor Rechtsbijstand sinds 1 juli 2021 op grond van de Regeling Advies Toevoeging Zelfredzaamheid (hierna: RATZ) een toevoeging verlenen aan deze rechtzoekenden. Naar aanleiding van de resultaten van het bovengenoemde WODC-onderzoek en de ervaringen met de RATZ wordt bezien of aanpassing van het zelfredzaamheidscriterium in de rede ligt.

De leden van de ChristenUnie-fractie zien uit naar de hoofdlijnennotitie ten aanzien van de uitwerking van constitutionele toetsing. Zij moedigen het kabinet aan om aan te sturen op afronding van een eerste lezing van een grondwetswijziging in deze kabinetsperiode. Is dit ook de ambitie van de Minister?

Antwoord:

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de MRb zijn voornemens de hoofdlijnenbrief voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden. Op basis daarvan gaan beide bewindspersonen graag met uw Kamer in gesprek.

7. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie en de CDA-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie wensen voort een aantal zaken in te brengen, mede namens de leden van de CDA-fractie.

Sterke Rechtsstaat

De leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie zijn enthousiast over de extra middelen die zijn vrijgekomen voor de bestrijding van mensenhandel. Voorts hechten zij eraan dat de aanpak van mensenhandel, conform coalitieakkoord, prioriteit houdt. Is het dan ook de ambitie van het kabinet om mensenhandel prioriteit te laten blijven in de Veiligheidsagenda? Op welke manier zullen de extra middelen voor de aanpak van mensenhandel worden ingezet? Op welke termijn verwacht de Minister de Kamer te informeren over de modernisering van artikel 273f Sr?

Antwoord:

In het coalitieakkoord is vanaf 2023 structureel 2 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de doorontwikkeling van en het geven van een flinke impuls aan het Programma «Samen tegen mensenhandel». In het voorjaar wordt, tezamen met alle relevante departementen, ketenpartners en maatschappelijke organisaties, bezien welke thema’s als prioriteiten van het nieuwe programma worden neergezet. Uw Kamer wordt daarover voor het zomerreces nader geïnformeerd. Ten aanzien van de modernisering van artikel 273f Sr geldt dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid op dit moment, samen met het Ministerie van SZW, in kaart brengt in welke vorm deze modernisering zijn beslag moet krijgen en welke financiële consequenties daaraan vastzitten. Over de uitkomsten daarvan wordt uw Kamer spoedig daarna bericht. De MJenV stelt ten minste eenmaal in de vier jaar, gehoord hebbende het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters, de landelijke beleidsdoelstellingen vast ten aanzien van de taakuitvoering van de politie. In dit verband wordt op dit moment in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) gesproken over de invulling van de volgende Veiligheidsagenda. Daarbij wordt mensenhandel als een mogelijk thema verkend. Op de uitkomst van het gesprek hierover kan nog niet worden vooruitgelopen. Het is bij de regering bekend dat de Kamer het thema mensenhandel prioriteit wenst te geven.

De leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie hechten er met nadruk aan dat het Wetsvoorstel Regulering Sekswerk op korte termijn in de Kamer kan worden behandeld. Dit mede vanwege de lange voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of zij de brief dan ook goed lezen dat de Kamer voor het zomerreces een eventuele nota van wijziging kan verwachten en dat de Minister er alles aan zal doen om tot een voortvarende behandeling van het wetsvoorstel te komen?

Antwoord:

De SJenV zal zeker zijn best doen, maar het is niet mogelijk al voor het zomerreces een uitgewerkt voorstel aan de Kamer aan te bieden. Momenteel worden de wijzigingen van de Wrs inhoudelijk en financieel in kaart gebracht. De consequenties van de wijzigingen worden voor het zomerreces met de Tweede Kamer gedeeld. Hierna worden de wijzigingen vormgegeven als een wettekst met toelichting. Vervolgens zal het gebruikelijke traject moeten worden afgelegd, waaronder internetconsultatie, advisering door de Autoriteit Persoonsgegevens en advisering door de Raad van State. Het gewijzigde wetsvoorstel wordt daarna zo snel als mogelijk aangeboden aan de Kamer.

Preventie

De leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie vinden het positief dat er nadrukkelijk aandacht is voor preventie in de hoofdlijnenbrief. Op welke termijn verwacht de Minister de aangekondigde aanpak te kunnen realiseren? Voorts vragen deze leden hoe, conform coalitieakkoord, intensiever en actiever wordt ingezet op een effectieve drugspreventieaanpak, in het bijzonder om kwetsbare jongeren te beschermen. Worden hierbij ook de preventiemaatregelen en daarvoor benodigde middelen uit het Pact voor de Rechtsstaat betrokken?

Antwoord:

De brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit kenmerkt zich door een samenhangend pakket aan maatregelen op het gebied van preventie, repressie en het onderuithalen van het criminele verdienmodel. In samenhang hiermee wordt de preventieve aanpak uit het coalitieakkoord nader vorm gegeven. De Kamer ontvangt voor de zomer een nadere concretisering van de plannen voor de aanpak van jeugdcriminaliteit, de aanpak van personen met verward gedrag en de re-integratie van (ex)-gedetineerden. Op dat moment zal ook meer zicht ontstaan op het moment van inzetten van specifieke maatregelen en interventies. Preventie vraagt veelal om een langdurige aanpak. Het kan een aantal jaar duren voordat maatschappelijke effecten zichtbaar worden.

Preventie van drugsgebruik is primair de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS. Momenteel werkt de Minister van VWS deze passage, in nauwe samenwerking met de MJenV, nader uit. Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is het voorkomen dat jongeren terechtkomen in de (georganiseerde en ondermijnende drugs-) criminaliteit of daarin verder afglijden. De maatregelen die in het Pact voor de Rechtstaat worden voorgesteld, vormen een mix van preventieve en repressieve maatregelen. Zoals het Pact zegt: «Repressie zonder preventie is eindeloos, preventie zonder repressie is tandeloos.» Het Pact pleit op gebied van preventie voor een wijkgerichte aanpak, een offensief waarbij sociale en justitiële maatregelen worden gecombineerd. Dit is precies wat samen met de partners uit het Strategisch Beraad Ondermijning en gemeenten wordt vormgeven onder de noemer Preventie met gezag. In de nadere uitwerking wordt bezien hoe de inzet op het voorkomen van drugsgebruik en het voorkomen van jonge aanwas in de (georganiseerden en ondermijnende) criminaliteit elkaar mogelijk kan versterken.

Politie

Ten aanzien van de politie vragen de leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie hoe hierbij nadrukkelijk ook aandacht is voor de capaciteitsvraagstukken in kwetsbare wijken enerzijds en in het landelijk gebied anderzijds, gezien hier de norm van 1 wijkagent op 5000 bewoners om verschillende redenen niet altijd volstaat.

Antwoord:

De verdeling van (extra) politiecapaciteit over de eenheden van de politie wordt vastgesteld door de MJenV, gehoord hebbende het College van procureurs-generaal en de Regioburgemeesters in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). Bij die verdeling hoort ook het bewaken van de wettelijke norm van één wijkagent per 5.000 inwoners (artikel 38a Politiewet 2012). Dit betreft een landelijke norm die geldt als gemiddelde op eenheidsniveau. Landelijk bezien wordt er op dit moment voldaan aan de norm. Eind december 2021 zijn er 3.603 wijkagenten. Afgezet tegen het inwoneraantal op dat moment (17.591.394) is dat 85 fte boven de wettelijke norm.

De verdeling van (extra) politiecapaciteit binnen de eenheden is vervolgens aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. Zij hebben ruimte om de norm contextgebonden in te vullen, dat wil zeggen extra wijkagenten in wijken of gebieden waar dat nodig is. Over de uiteindelijke inzet van de politie worden afspraken gemaakt in de lokale driehoek.

Op dit moment is het door de onderbezetting in de gebiedsgebonden politiezorg binnen de eenheden veelal kiezen in schaarste. Bij de gesprekken die binnenkort in het LOVP gevoerd zullen worden over de verdeling van de 700 extra agenten voor de wijk zal de MJenV conform de motie van het lid Bisschop (SGP) c.s. aandacht vragen voor het aantal wijkagenten in het buitengebied (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 96).

8. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief en hebben daarover nog de volgende vragen en opmerkingen.

Sterke Rechtsstaat

De leden van de Volt-fractie stellen graag voorop dat de rechtsstaat essentieel is voor het beschermen van de rechten van de mens en de democratische samenleving. Vanuit dat startpunt gedacht, hebben deze leden een aantal vragen over de rechtsstaat.

De leden van de Volt-fractie vragen wanneer wordt geïnvesteerd in de justitiële keten en hoe de middelen dan worden verdeeld. Wordt er evenwichtig geïnvesteerd zodat geen bottlenecks ontstaan ergens in de keten? Welke middelen worden er structureel vrijgemaakt om de IT-voorziening binnen de justitiële keten te verbeteren?

Antwoord:

Definitieve besluitvorming over de investeringen in de justitiële keten moet nog plaatsvinden in het kabinet, op dit moment zijn de gesprekken met de betrokken organisaties nog gaande. Bij de verdeling van het beschikbare budget wordt rekening gehouden met keteneffecten. Voor verbetering van de IT-voorzieningen bij de organisaties in de justitiële keten worden investeringen gedaan uit zowel de (incidentele) middelen die onlangs door het vorige kabinet beschikbaar zijn gesteld bij de ontwerpbegroting 2022 als de middelen uit het Coalitieakkoord die onder de noemer «Justitiële ketens (OM/ZM)» staan vermeld.

De leden van de Volt-fractie lezen in het coalitieakkoord over een substantiële maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur aan de sociale advocatuur. Hoe zou dit er volgens de Minister concreet uit moeten komen te zien? Het kan niet zo zijn dat de sociale advocatuur (deels) afhankelijk wordt van bijdragen van commerciële kantoren. Het krijgen van rechtsbijstand is een grondrecht.

Antwoord:

Het kabinet zet in op het realiseren van een substantiële maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur. Rechtshulp aan mensen met een kleine portemonnee is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op welke wijze een dergelijke bijdrage precies zal moeten worden geleverd vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. In de komende voortgangsrapportage, die voor het zomerreces wordt verzonden, informeert de MRb de Kamer over de laatste stand van zaken.

Deze leden vragen de Minister ook of de verhoging van de tarieven in de sociale advocatuur voldoende zijn om nieuwe mensen op te leiden?

Antwoord:

Met de uitvoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer moet een advocaat werkzaam in het stelsel redelijkerwijs een inkomen kunnen verdienen dat overeenkomt met schaal 12 voor rijksambtenaren. De verwachting is dat dit voor kantoren voldoende prikkel is om nieuwe advocaten aan te nemen. De Raad voor Rechtsbijstand is een onderzoek naar de stand van de sociale advocatuur gestart, waarbij tevens wordt bezien hoeveel aanwas er nodig is. Zie tevens het antwoord op de vraag van de SP-fractie over dit onderwerp.

De leden van de Volt-fractie vragen welke digitale middelen de Minister gaat inzetten om toegang tot het recht te vergroten.

Antwoord:

Toegang tot het recht is een voorwaarde voor een goed functionerende rechtsstaat. Dat houdt onder meer in dat mensen toegang hebben tot informatie, advies, begeleiding bij onderhandeling, rechtsbijstand en de mogelijkheid van een beslissing van een neutrale (rechterlijke) instantie. In deze tijd is het vanzelfsprekend dat ook digitale middelen kunnen bijdragen aan het bieden van toegang tot het recht. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de verbetering van het online aanbod van informatie en advies door het Juridisch Loket in het kader van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand, zoals de chatbot JuLo en de pilot videobellen44. Een ander voorbeeld is de inzet van videoconferentie in de rechtspraak, waardoor rechters bijvoorbeeld verdachten of partijen op afstand kunnen horen. Ook het meer en verantwoord (online) publiceren van rechterlijke uitspraken draagt bij aan een betere toegang tot het recht. Een laatste voorbeeld betreft de wijze waarop in Europees verband, zoals de Verordening over de digitalisering van de justitiële samenwerking en toegang tot het recht in de Europese Unie45, aandacht wordt besteed aan de inzet van digitale middelen ten behoeve van de verbetering van de toegang tot het recht. De Mrb blijft uw Kamer graag informeren over de wijze waarop de toegang tot het recht kan worden verbeterd.

Hoe kijkt dit kabinet tegen een geheel of gedeeltelijk verbod op geautomatiseerde gezichtsherkenning in de publieke ruimte?

Antwoord:

In het Coalitieakkoord is opgenomen dat gezichtsherkenning niet wordt toegepast zonder strenge wettelijke afbakening en controle. De in EU-verband voorliggende concept AI-verordening vormt in dit licht een welkome aanvulling op het reeds geldend juridisch kader. Het vorig kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd over het geldend juridisch kader bij de inzet van gezichtsherkenning46. Voorts is in reactie op vragen van de leden van uw Kamer van Ginneken (D66) en Dassen (VOLT) door de vorige Ministers van Justitie en Veiligheid en Rechtsbescherming ingegaan op gezichtsherkenning in de publieke ruimte ten behoeve van de rechtshandhaving en inzet hiervan door andere organisaties (Kamerstukken 32 761 en 30 821, nr. 206). Hieruit volgt dat geautomatiseerde gezichtsherkenning in de publieke ruimte al grotendeels verboden is en slechts in uitzonderingssituaties rechtmatig plaats kan vinden

Hoe oordeelt dit kabinet over de huidige staat van het wettelijk kader met betrekking tot de genoemde vraagstukken (AI, gezichtsherkenning, deepfakes en immersieve technologieën)?

Antwoord:

Het is van belang regelmatig te toetsen of onze juridische kaders voldoende toekomstbestendig en toegesneden zijn en burgers voldoende bescherming bieden. Hiertoe zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de door de leden van uw Kamer genoemde onderwerpen. Het vorige kabinet heeft eerder in een brief aan de Tweede Kamer het juridisch kader omtrent de (inzet van) algoritmen uiteengezet47. De conclusie was dat de inzet van algoritmen niet in een juridisch vacuüm vallen. Veel van de regels die de digitale wereld vereist staan al in de wet: discriminatie door artificiële intelligentie stuit op onze Grondwet, en de overheid moet besluiten ingevolge de Algemene wet bestuursrecht motiveren, ongeacht of deze genomen zijn met behulp van algoritmen. Dergelijke uitgangspunten gelden onverkort. Uiteraard moet ook de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden genoemd. Voortbouwend hierop ontvangt uw Kamer nog voor de zomer een beleidsreactie op twee onderzoeken betreffende de regulering van deepfakes en immersieve technologie. Daarnaast laat het kabinet onderzoek verrichten naar de rechtsbescherming die de AVG biedt gelet op de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van (de)anonimisering. Het kabinet aarzelt niet indien nodig nieuwe wetgeving voor te stellen om grondrechten en veiligheid van burgers te borgen. Een voorbeeld van dergelijk handelen is de introductie van de AI-verordening in EU-verband, waarbij Nederland een actieve positie inneemt. Het kan echter ook gaan om aanscherpingen in nationale wetgeving, zoals door het beperken van de mogelijkheden voor verwerkingen van biometrische gegevens in de Uitvoeringswet AVG, waarmee ook de mogelijkheden voor de inzet van gezichtsherkenning verder worden beperkt. Anderzijds kan het ook gaan om het introduceren van wettelijke grondslagen voor gegevensverwerkingen met de juiste waarborgen zoals om doelbinding, proportionaliteit en adequaat toezicht te borgen, om burgers ook in het digitale domein te kunnen beschermen.

Zal digitalisering een van de speerpunten van deze Ministers worden?

Hoe zal de samenwerking met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering worden vormgegeven? Er is immers veel overlap tussen het werk van deze Staatssecretaris en de Ministers op Justitie en Veiligheid.

Antwoord:

Ja, digitalisering is een van de speerpunten van dit kabinet. Digitalisering vergt continue aandacht vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor juridische waarborgen bij de inzet van digitale toepassingen, de naleving en het toezicht erop. Daarnaast is Justitie en Veiligheid vanzelfsprekend verantwoordelijk voor onder meer de preventie en bestrijding van digitale vormen van criminaliteit, als mede voor cybersecurity. Op dit moment wordt in het kader van de hoofdlijnenbrief van de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering gezamenlijk gewerkt aan een effectieve governance, verantwoordelijkheidsverdeling en een digitaliseringsagenda voor deze kabinetsperiode die recht doet aan de (nieuwe) portefeuilleverdeling. Zo zal er een periodiek bewindspersonenoverleg worden ingesteld. Een eerste bijeenkomst hiervan heeft reeds plaatsgevonden. Uw Kamer wordt hier direct na het voorjaarsreces nader over geïnformeerd

De leden van de Volt-fractie constateren dat de partijprogramma’s van de verschillende coalitiepartijen wisselend zijn in hun standpunt met betrekking tot drugs. Met welk doel worden de experimenten met een gesloten coffeeshopketen voortgezet? Is er zicht op het permanent maken van bepaalde legalisering van drugs?

Antwoord:

Het doel van het experiment en ook van het voortzetten ervan, is het opdoen van ervaring met een gereguleerde coffeeshopketen en het meten van de effecten. Aan de hand van deze verkregen informatie kan het kabinet besluiten over het vervolg. Op dit moment is er geen zicht op permanent maken van legaliseren van hennep en hasjiesj voor recreatief gebruik.

Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning

Onder het vorige kabinet is ondermijnende criminaliteit onder andere aangepakt op in RIEC-/LIEC-verband, Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC) (Kamerstuk 29 911, nr. 292). De praktijk heeft laten zien dat regionale projecten vaak te maken hadden met forse onder uitputting. Hoe wordt ervoor gezorgd dat bij het voortbouwen op de aanpak van het vorige kabinet geleerd is van deze problemen?

Antwoord:

Het vorige kabinet heeft middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van regionale versterkingsprogramma’s in de periode 2019–2021. In de zomer van 2020 is een midterm review uitgevoerd, om de stand van zaken halverwege deze periode onder de loep te nemen. De review bevestigde dat de basis voor een brede landelijke beweging tegen ondermijning was gelegd. Tegelijk werd geconstateerd dat er sprake was van een vertraging bij de start van de programma’s. Dit hing samen met de aanloopfase, en ook de coronacrisis heeft daarna invloed gehad op de voortgang. De resultaten die in de periode daarop volgden, lieten zien dat daarna een inhaalslag is gemaakt.

Met de structurele gelden die vanaf 2022 voor de regionale versterkingen beschikbaar zijn, kunnen onder meer succesvolle initiatieven worden voortgezet. Hierdoor zal beperkt sprake zijn van vertraging in de aanloopfase. Daar waar nieuwe projecten worden geïnitieerd, zal gevraagd worden om een realistische planning voor de implementatie.

Er wordt een evaluatie-onderzoek uitgevoerd naar de regionale versterkingsprogramma’s over de periode 2019–2021. Vooruitlopend op de eindevaluatie die medio 2022 zal worden opgeleverd, hebben de onderzoekers medio 2021 reeds een tussenrapportage afgerond. De lessen over de voortgang van de lopende projecten worden betrokken bij het opstellen van de randvoorwaarden voor de versterkingsprogramma’s die vanaf 2022 worden ingericht.

Uit de hoofdlijnenbrief blijkt dat de georganiseerde misdaad misbruik maakt van de gunstige factoren die wij in Nederland kennen, zoals een open samenleving, een succesvolle economie en een goed ontwikkelde infrastructuur. Uit verschillende onderzoeken4849 is gebleken dat havens als Amsterdam en met name Rotterdam vele kwetsbaarheden kennen. Nu suggereert de hoofdlijnenbrief dat er gekozen wordt voor een repressieve aanpak. Wat zijn de plannen van het kabinet om deze kwetsbaarheden in knooppunten zoals havens aan te pakken

Antwoord:

Voor het tegengaan van drugssmokkel via onze logistieke knooppunten is een integrale benadering van belang, met een focus op zowel preventie, repressie als het onderuithalen van het verdienmodel. Met alleen een repressieve aanpak is het dweilen met de kraan open. We moeten het hele logistieke proces op en rond knooppunten in ogenschouw nemen en daarbinnen de juiste maatregelen nemen. Op die manier kunnen we én aan de voorkant de gelegenheidsstructuren doorbreken, onder meer door kwetsbaarheden te voorkomen en aan te pakken, én aan de achterkant misbruik van onze open economie bestraffen.

Daarom werkt de MJenV met landelijke en lokale partners aan een integraal plan van aanpak. Hiervoor is bij Prinsjesdag 2021 een structureel bedrag oplopend tot 24 miljoen euro beschikbaar gemaakt. Onderdelen die zien op het terugdringen van kwetsbaarheden zijn bijvoorbeeld brede invoering van biometrische toegangscontrole, inzet van (slimme) camera’s, vergroting van de weerbaarheid van medewerkers en (operationele) samenwerking tussen knooppunten. In de zomer informeert de Minister uw Kamer over het plan.

Een belangrijke rol in het de georganiseerde criminaliteit is weggelegd voor facilitators. Uit een rapport van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) blijkt dat er een belangrijk onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds mensen die onbewust diensten verlenen aan criminele samenwerkingsverbanden en anderzijds zij die dit bewust doen.50 In het coalitieakkoord wordt er aangegeven dat er wordt ingezet op een steviger aanpak van criminele dienstverleners, hoe wordt dit onderscheid tussen facilitators meegenomen?

Antwoord:

Facilitators vervullen een sleutelrol in het criminele bedrijfsproces en het criminele verdienmodel. Uithalers halen duizenden kilo’s cocaïne uit de containers in de haven van Rotterdam. Financiële facilitators zetten hun kennis en expertise in om het vele criminele geld wit te wassen. Daarom wordt stevig inzet op de aanpak van facilitators. Bijvoorbeeld door de uitvoering van het plan van aanpak witwassen met 49 concrete maatregelen. Bij de beleidsmaatregelen wordt geen onderscheid gemaakt in onbewuste, bewuste of criminele dienstverleners. Wel kan dit onderscheid strafrechtelijk relevant zijn vanwege de strafbaarstelling. Zo bestaat bijvoorbeeld voor witwassen een opzetvariant (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht) en een schuldvariant (artikel 420quater Wetboek van Strafrecht). Het is aan het OM en de rechtspraak om aan dit onderscheid invulling te geven, als strafvervolging wordt ingesteld tegen personen, rechtspersonen en hun bestuurders vanwege het faciliteren van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.

In de brief aan de Kamer van 4 oktober 2021 staat vermeld dat er beoogd wordt 4 miljoen euro uit te trekken voor de internationale aanpak van georganiseerde misdaad en ondermijning (Kamerstuk 29 911, nr. 329). In de hoofdlijnenbrief gaat er ook aandacht uit naar een verbetering en verbreding van internationale samenwerking op dit gebied. Hoe verhoudt Nederland zich tot andere Europese landen op het gebied van de internationale aanpak van georganiseerde misdaad en ondermijning, en worden deze gelden ook besteed aan andere zaken dan uitsluitend de zogenoemde liaison officers?

Antwoord:

Nederland kijkt veel naar andere Europese landen daar waar het gaat om de internationale aanpak van ondermijning. Bijvoorbeeld naar de Italiaanse wet- en regelgeving rondom de bestrijding van de georganiseerde misdaad, voornamelijk op het gebied van opsporing, berechting en detentie. Daarnaast worden met het Verenigd Koninkrijk (VK) ervaringen gedeeld over onder andere de zogenaamde «1-overheid aanpak» in de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Ook wordt met het VK gesproken over knelpunten en kansen tot samenwerking ten aanzien van upstream disruption en confiscatie van crimineel vermogen.

Naast kennis vergaren en expertise delen werkt Nederland nauw samen in het Koninkrijk, met de buurlanden, Europese en internationale partners buiten Europa op zowel politiek, beleidsmatig en operationeel vlak. Zo is afgelopen december een startschot gegeven voor Europese coalitie met Frankrijk, België en Spanje in de aanpak ondermijning. Ook werkt Nederland met partners operationeel en multidisciplinair samen in EU EMPACT (European Multidisciplinairy Platform against Criminal Threats), en werkt het in het Maritime Analysis and Operations Centre on Narcotics (MAOC-N) op civiel-militaire wijze samen met zes andere landen voor het onderscheppen van drugs. Ook wordt met andere landen operationeel samengewerkt via rechtshulpverzoeken en/of joint investigation teams. In wetgevende zin wordt verdragsrechtelijk en via EU wetgeving voortdurend gewerkt aan het verbeteren van de weerbaarheid van de samenleving en de bescherming van burgers tegen georganiseerde criminaliteit.

De (extra) structurele financiering van 4 miljoen euro voor de internationale aanpak van ondermijning wordt, naast de versterking van het netwerk van liaison officers (LO’s) in onze aandachtslanden, ook gebruikt om de multidisciplinaire samenwerking en informatiedeling in ons Koninkrijk te versterken. Dit draagt bij aan het kunnen oprollen van grensoverschrijdende netwerken en het vroegtijdig signaleren van nieuwe ontwikkelingen in criminaliteit. Ook wordt het gebruikt voor deelname aan projecten en programma’s gericht op de versterking van de drugsbestrijding in bron- en transitlanden en de aanpak van grootschalige invoer van cocaïne met bestemming Nederland. Deze plannen worden de komende tijd verder geconcretiseerd en uitgevoerd.

In dezelfde Kamerbrief van 4 oktober jl. staat vermeld dat er op Prinsjesdag bekend is geworden dat het demissionaire kabinet voor de aanpak van ondermijning in 2022 een bedrag van € 524 miljoen structureel beschikbaar stelt, waarvan € 434 miljoen. In de startnota van 2022 wordt er onder het kopje «tegengaan ondermijning» minder besteed, namelijk 320 miljoen over de periode 2022–2026 (waarvan 100 miljoen structureel vanaf 2026) (Kamerstuk 35 925, nr. 143). Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?

Antwoord:

In de startnota worden de middelen weergegeven die beschikbaar worden gesteld met het coalitieakkoord. Voor het tegengaan van ondermijning stelt het coalitieakkoord 320 mln. beschikbaar voor de periode van 2022 tot 2026. Deze middelen zijn aanvullend op de 434 mln. die structureel beschikbaar is gesteld op Prinsjesdag waar de Kamer op 4 oktober jl. over is geïnformeerd.

In de hoofdlijnenbrief wordt vermeld dat er lessen worden getrokken uit de bestrijding van de maffia in Italië. Dit lijkt in navolging te zijn op voorstellen gedaan door de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming op 21 november 2021 in zijn brief aan de Kamer (Kamerstuk 29 911, nr. 339). In de hoofdlijnenbrief wordt van deze plannen echter alleen aandacht geschonken aan de omstandigheden in de extra beveiligde inrichting (EBI). Welke van de andere plannen, zoals het beperken van de vrije advocaatkeuze en het vierogenprincipe, is de Minister voornemens om door te voeren? Hoe zorgt de Minister ervoor dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wordt gewaarborgd bij de mogelijke implementatie van deze plannen?

Antwoord:

De leden van Volt vragen welke plannen uit de brief51 over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens berechting en detentie worden ingevoerd. Voor de uitvoering van de maatregelen uit genoemde brief is een Taskforce «Aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting» opgericht. Bij deze Taskforce zijn Politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Rechtspraak, DJI, de NOvA en het ministerie aangesloten. Deze Taskforce heeft als opdracht meegekregen om zorg te dragen dat de maatregelen die zijn aangekondigd in genoemde brief zo snel als mogelijk worden ingevoerd. Daarbij zal uiteraard worden meegenomen dat de waarborgen in onze rechtsstaat, waaronder artikel 6 EVRM, randvoorwaardelijk zijn bij de verdere uitwerking van de maatregelen. Met de invoering van een deel van de maatregelen is reeds begonnen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aangekondigde maatregelen met betrekking tot de Justitiële Complexen en de aanpassing van het Besluit Videoconferentie. Andere plannen of maatregelen uit de brief worden op dit moment onderzocht.

Het kabinet stelt dat de Kamer voor 1 maart 2021 geïnformeerd zal worden over programmagelden die concreet bij de afzonderlijke betrokken organisaties en samenwerkingsverbanden terecht komen. Graag zou de leden van de Volt-fractie willen weten wat er met de programmagelden voor de samenwerkingsverbanden gedaan wordt, ook kijkend naar de recente ontwikkelingen op het gebied van de Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden (WGS). Welke programmagelden gaan naar welke samenwerkingsverbanden, ook kijkend naar de mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden onder de WGS, aangezien de WGS toestaat dat naar loop van tijd «nieuwe partners» van de overheid toegang tot gegevens van personen krijgen? De vraag is dus of (indien deze programmagelden verband houden met WGS) duidelijk is naar wie de gelden gaan.

Antwoord:

Met de programma middelen die op Prinsjesdag beschikbaar zijn gesteld ter versterking van de ondermijningsaanpak kunnen ook samenwerkingsverbanden nu structureler worden gefinancierd. Het programmageld is niet bestemd voor het wetsvoorstel WGS. Op de financiering daarvan komt de MJenV op een later moment terug.

Toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid heeft de Kamer op 20 november 2020 laten weten te kijken naar de mogelijkheden voor de invoering van Non-conviction based conviscation (NCBC) in Nederland, om zo ondermijnende criminaliteit harder aan te pakken (Kamerstuk 29 911, nr. 297). Zoals in de hoofdlijnenbrief vermeld staat wordt er gekeken naar mogelijke invoering van Italiaanse methoden ter bestrijding van georganiseerde misdaad. In Italië is er al sprake van NCBC om de georganiseerde misdaad aan te pakken. NCBC kent echter wel veel kanttekeningen, zo kunnen ondernemers onterecht al hun bezit bevroren zien worden met als mogelijk gevolg faillissement. Zou de Minister dergelijk NCBC ook in Nederland gerealiseerd willen zien worden? Zo ja, welke wettelijke kaders worden hieraan gesteld?

Antwoord:

Eind vorig jaar is het wetsvoorstel Versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II en de toelichting daarop in consultatie gegeven. In dit wetsvoorstel is een regeling voor non conviction based confiscation, ook genoemd procedure NCBC, opgenomen. Deze procedure moet het mogelijk maken om goederen met een waarde van tenminste € 25.000 die in verband staan met enig strafbaar feit via een civielrechtelijke verzoekschriftprocedure te laten vervallen aan de Staat. Met deze procedure worden de belangen van de belanghebbenden ten aanzien van het goed bij de confiscatiebeslissing betrokken en is rechterlijke tussenkomst gewaarborgd. Dit geldt zowel voor de confiscatiebeslissing zelf, als voor het daaraan voorafgaande verzoek aan de voorzieningenrechter om beslag te leggen op het te confisqueren goed. Het zal daarnaast mogelijk zijn belanghebbenden te compenseren indien ten onrechte beslag is gelegd of als zij door een confiscatiebeslissing onevenredig worden getroffen.

Op dit moment is de MJenV in afwachting van de laatste consultatieadviezen. Zodra deze zijn ontvangen wordt gestart met de verwerking van alle reacties in het wetsvoorstel. Gelijktijdig worden de uitvoeringsconsequenties van het wetsvoorstel in beeld gebracht. De Minister streeft ernaar het wetsvoorstel deze zomer aanhangig te maken bij de Raad van State voor advies.

Eind 2021 zijn er verschillende meldingen gedaan over technische problemen bij het Openbaar Ministerie52. Uit de startnota blijkt dat er in de periode 2022–2026 in totaal € 48 miljoen van de € 4.175,6 miljoen wordt besteed aan «OM – ICT en opsporing». Welk deel van de € 48 miljoen wordt besteed aan het verhelpen van deze technische problemen, en hoe worden deze verholpen?

Antwoord:

Over de verdeling van de € 48 mln. die onder de noemer «OM – ICT en opsporing» staat vindt nog definitieve besluitvorming plaats en wordt u uw Kamer bij de Voorjaarsnota geïnformeerd. Het verhelpen van de ICT problemen bij het OM zal worden bekostigd uit (incidentele) middelen die onlangs door het vorige kabinet beschikbaar zijn gesteld bij de ontwerpbegroting 2022 en de middelen uit het Coalitieakkoord die onder de noemer «Justitiële ketens (OM/ZM)» staan vermeld. Aan het oplossen van de ICT-problemen bij het OM wordt op dit moment gewerkt. Een van de grootste uitdagingen is het vervangen van het centrale systeem in de strafrechtketen, het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS). Dit traject zal niet op korte termijn worden afgerond: de vervanging van GPS zal enkele jaren in beslag nemen.

Uit de startnota van Rutte-IV blijkt dat er structureel minder geld naar de algoritme waakhond van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gaat dan was beoogd bij het coalitieakkoord. De AP heeft meermaals aangegeven meer gelden te willen ontvangen5354. Nu het plan voor een WGS op tafel ligt is extra toezicht op wat er met de gegevens van burgers gedaan wordt nodig. De AP heeft zelf al aangegeven hier geen voorstander van te zijn55. Is het kabinet voornemens om meer geld aan dergelijk algoritmewaakhond te besteden indien de WGS gerealiseerd wordt.

Antwoord:

Er gaat niet structureel minder geld naar de algoritmetoezichthouder dan was beoogd bij het Coalitieakkoord. Dat Coalitieakkoord geeft weer dat wettelijk geregeld wordt dat algoritmes worden gecontroleerd op transparantie, discriminatie en willekeur en dat een algoritmetoezichthouder dit bewaakt. Voor deze nieuwe toezichthouder is in de budgettaire onderbouwing van het Coalitieakkoord een aparte financiële reeks opgenomen (oplopend naar structureel 3,6 miljoen euro vanaf 2026). Het ligt voor de hand dat deze toezichthouder onderdeel wordt van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarnaast wordt het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens ook verhoogd, met een oplopende reeks naar structureel 8 miljoen euro extra vanaf 2025. Het voorstel voor de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) staat los van deze budgetreeksen.

Migratie, nationaliteit en grenstoezicht

De leden van de Volt-fractie vinden het positief dat het kabinet inzet op een rechtvaardig en humaan asiel- en migratiebeleid. Belangrijk daarin zijn een aantal aspecten, waaronder de aandacht voor de ontwikkelingen en wetgeving op Europees niveau, de implementatie en monitoring van bestaande wetgeving en duurzame investeringen op nationaal niveau. Daarom hebben deze leden nog de volgende vragen.

Het kabinet zal inzetten op het beperken van irreguliere migratie. Onderdeel daarvan is het bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf. Dit zijn ook voor deze leden belangrijke doelstellingen. Tegelijkertijd zien zij dat bepaalde wetgeving ervoor zorgt dat vluchtelingen die wel recht hebben op asiel de grens alleen kunnen bereiken door gebruik te maken van illegale vluchtwegen, zoals mensensmokkel. Welke stappen zal het kabinet nemen in het tegengaan van irreguliere migratie, om dit soort oorzaken van irreguliere migratie tegen te gaan, zoals het gebrek aan legale routes voor asielzoekers? Op welke wijze en binnen welke termijn onderzoekt de Staatssecretaris, of is de Staatssecretaris voornemens om deze grondoorzaken in kaart te brengen?

Antwoord:

Nederland zal altijd bescherming bieden aan hen die daar recht op hebben, conform het Vluchtelingenverdrag. Evenwel gaat het vluchtelingenrecht uit van bescherming van personen die zich in de rechtsmacht van de Nederlandse overheid bevinden. Het kabinet zet ook in op het tegengaan van irreguliere migratie waar mensensmokkel een onderdeel van is, en opvang in de regio. Samenwerking met derde landen is daarin van groot belang. Bovendien kent Nederland een lange traditie van hervestiging – waarbij een vluchteling vanuit een gastland wordt overgebracht naar een derde land (dat Nederland kan zijn). Daarmee is het een legaal instrument van gecontroleerde overkomst naar Nederland die bijdraagt aan ontlasten van regio’s van opvang.

Zoals hierboven genoemd zal uw Kamer over de verdere uitwerking van de maatregelen in het coalitieakkoord separaat geïnformeerd worden, onder meer via de Staat van Migratie. Het is het streven van het kabinet om u deze voor de zomer toe te sturen.

Het kabinet zet voornamelijk in op opvang in de regio. Gezien het feit dat de UNHCR heeft geconcludeerd dat ten minste 86 procent van de asielzoekers sowieso al in de regio blijven, betekent dit dat het kabinet dit nummer verder wil ophogen? Kan de Staatssecretaris aangeven of en op welke termijn hij een onderzoek gaat doen naar de negatieve consequenties van de huidige vorm van opvang in de regio voor asielzoekers, specifiek voor kwetsbare groepen, zoals kinderen en LHBTI-ers? Welke stappen zal de Staatssecretaris nemen om opvang in de regio beter te organiseren, te hervormen, zodat het voldoet aan internationale wetgeving en de standaarden van fundamentele rechten?

Antwoord:

Het kabinet ziet opvang in de regio als integraal onderdeel van het Nederlandse migratiebeleid. Nederland heeft een actieve inzet op opvang van vluchtelingen in de regio. Voor meer informatie over deze inzet en de voortgang wordt u verwezen naar de brief die uw Kamer is gestuurd d.d. 25 januari 2021 namens de vorige Minister voor BHOS56. Het kabinet is voornemens de inzet op opvang in de regio te intensiveren. Voor zowel de huidige als toekomstige inzet geldt dat Nederland zich vanzelfsprekend gehouden ziet aan het bestaande nationale, Europese en internationale standaarden en regelgeving.

In het kader van terugkeer en het bevorderen daarvan, hebben de leden van de Volt-fractie enkele vragen.

Wat zijn de consequenties van het aanbieden van onderwijs in de taal van het land van herkomst op de integratie van asielzoekers die wel recht hebben op verblijf?

Antwoord:

In het coalitieakkoord zijn voorgenomen maatregelen opgenomen die gericht zijn op of bijdragen aan terugkeer of vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven. Een van de genoemde voorgenomen maatregelen is het inrichten van onderwijs in de taal van het land van herkomst aan kinderen zonder verblijfsrecht in gezinslocaties in azc’s. Deze maatregel richt zich op kinderen zonder toekomstperspectief in Nederland en heeft dan ook geen consequenties voor de integratie van kinderen met verblijfsrecht in Nederland.

Hoe houdt de uitbreiding van de LVV, waarbij de opvang altijd gericht is op terugkeer, rekening met asielzoekers en uitgeprocedeerden die niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, bijvoorbeeld asielzoekers die uiteindelijk wel legaal verblijf wordt toegekend of die door migreren naar het land van herkomst? Hoe wordt hierbij een groei in dakloosheid voorkomen? Doet de Staatssecretaris onderzoek naar de effecten hiervan? Het beperken van de opties voor terugkeer leidt namelijk tot een restrictieve interpretatie, waardoor mensen minder geneigd zijn mee te werken en terugkeer juist tegengewerkt in plaats van gefaciliteerd wordt. Hoe zet de Staatssecretaris hierbij ook in op goede begeleiding van asielzoekers, zoals met laagdrempelige lokale loketten en gespecialiseerde sociaal werkers?

Antwoord:

Voor wat betreft het voornemen uit het coalitieakkoord om de LVV uit te breiden naar een landelijk dekkend netwerk waarbij de opvang altijd gericht is op terugkeer wordt u verwezen naar het antwoord op de vraag van de fractie van GroenLinks. Ten aanzien van de effecten van de huidige LVV-pilots geldt dat er is voorzien in een eindevaluatie. Het WODC treft hier momenteel de voorbereidingen voor. Binnen de huidige afspraken met de vijf pilotgemeenten wordt in de begeleiding voorzien door (lokale) maatschappelijke organisaties die worden gecontracteerd door de betrokken pilotgemeenten. Laagdrempelige toegang is beschikbaar door dat personen zich kunnen melden bij de betrokken lokale organisaties of overheden om te worden voorgedragen als kandidaat voor begeleiding in de pilot-LVV’s. Opgedane ervaring en geleerde lessen van de verschillende pilot-LVV’s worden meegenomen bij de uitbreiding naar een landelijk dekkend netwerk.

Met betrekking tot de ongewenstverklaring vragen deze leden of de Staatssecretaris van plan is een onderzoek uit te voeren naar de effectiviteit van deze maatregel. Zo ja, op welke termijn? Kan de Staatssecretaris uitweiden hoe de ongewenstverklaring zal bijdragen aan terugkeer en dat onderbouwen? Hoe verhoudt zich dit tot de opgedane ervaringen van het strafbaar stellen van illegaliteit? Kan de Staatssecretaris uiteenzetten hoe de ongewenstverklaring een andere invulling geeft aan mogelijke inreisverboden, het niet kunnen verkrijgen van een status en in strafdetentie kunnen plaatsen van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning?

Antwoord:

Op dit moment wordt bezien op welke wijze de inzet van het coalitieakkoord voortvarend kan worden verwezenlijkt. Van belang is dat het Europese inreisverbod neergelegd in de terugkeerrichtlijn, regelt in welke gevallen en voor hoe lang vreemdelingen na hun vertrek niet meer mogen terugkeren naar de EU. De ongewenstverklaring is een nationale maatregel, die haar belangrijkste effect heeft op de rechtspositie van de vreemdeling voorafgaand aan het vertrek. De ongewenstverklaring op basis van het nationale recht zal uiteraard niet het nuttig effect mogen ontnemen aan het inreisverbod zoals dat op basis van de terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd.

Uiteraard wordt voorafgaand aan elk wetgevingsvoorstel een inschatting gemaakt van de effecten voor de uitvoering en handhaving. De ongewenstverklaring zal een beslissing van de IND vereisen waarin op de omstandigheden van het geval wordt ingegaan. Bovendien zal de vreemdeling de mogelijkheid krijgen zelfstandig te vertrekken, en zal eerst bij uitblijven daarvan worden ingezet op uitzetting. Als vervolgens aantoonbaar is dat het aan de vreemdeling te wijten is dat dit niet is gelukt, zal eventuele strafvervolging aan de orde kunnen zijn. Zelfstandige terugkeer blijft dus de eerste inzet. Daarbij is gewenst dat gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden om strafrechtelijk te sanctioneren, in het bijzonder bij criminele, overlast gevende vreemdelingen die weigeren te vertrekken.

Is de Staatssecretaris voornemens om naast repressieve maatregelen ook in te zetten op progressieve maatregelen, zoals perspectief voor afgewezen vreemdelingen in landen van herkomst?

Antwoord:

Zoals ook aangegeven op de vragen van de SP-fractie kunnen vreemdelingen die Nederland moeten verlaten in aanmerking komen voor ondersteuning bij hun vertrek en terugkeer naar het land van herkomst. Het gaat hierbij niet alleen om het wegnemen van praktische belemmeringen maar ook om ondersteuning bij de herintegratie in het land van herkomst. Vreemdelingen kunnen zich hiervoor melden bij de DT&V, IOM en verschillende ngo’s. Samen met de vreemdeling wordt gekeken hoe betrokkene het beste kan worden ondersteund. Dit kan bijvoorbeeld zijn met een (verkorte) cursus maar ook met de aankoop en verschepen van materialen die in het land van herkomst kunnen worden gebruikt of met hulp bij het opzetten van een eigen bedrijf(je).

Met betrekking tot het Wetsvoorstel vaststellingsprocedure staatloosheid (Kamerstuk 35 687) gaf het kabinet aan eerst een aanvullend onderzoek te doen naar omvang van en omgang met langdurig verblijvende ongedocumenteerden en staatlozen in Nederland. Op welke termijn is de Staatssecretaris voornemens dit onderzoek in gang te zetten? Wat zal de termijn zijn van dit onderzoek? Is de Staatssecretaris voornemens hierin een route naar verblijfsrecht voor staatlozen in limbo te faciliteren en het recht van ieder (staatloos) kind op een nationaliteit te garanderen?

Antwoord:

Het Kabinet heeft in het coalitieakkoord opgenomen de behandeling van het wetsvoorstel vaststellingsprocedure staatloosheid (Kamerstuk 35 687) voort te zullen zetten en hierbij (en niet voorafgaand aan) te bezien of aanvullend onderzoek van belang is naar de omvang van en de omgang met langdurig verblijvende ongedocumenteerden en staatlozen in Nederland.

Er vindt voorafgaand aan de behandeling van het wetvoorstel geen aanvullend onderzoek plaats. Uw Kamer heeft de plenaire behandeling van het wetsvoorstel inmiddels geagendeerd voor week 13.

In het wetvoorstel vaststellingsprocedure staatloosheid is opgenomen dat een vastgestelde staatloosheid op zichzelf geen grond is voor verblijfsrecht. In het wetsvoorstel tot aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat tegelijkertijd is ingediend en gezamenlijk met het voornoemde wetsvoorstel wordt behandeld, is opgenomen dat een staatloos in Nederland geboren kind, onder voorwaarden, in aanmerking kan komen voor de Nederlandse nationaliteit, ook als het kind niet rechtmatig in Nederland verblijft. Daarmee wordt geen ongelimiteerd recht op de Nederlandse nationaliteit toegekend aan ieder (staatloos) kind.

Er moet nog worden bezien of er in dit kader aanleiding zou zijn voor aanvullend onderzoek.

Het kabinet heeft aangeven dat het Nederland het UNHCR quotum pas zal verhogen nadat de maatregelen ten behoeven van terugkeer geïnstalleerd zijn, maar relocatie van asielzoekers is juist een vorm van gecontroleerde migratie en integratie van asielzoekers waarbij op voorhand al duidelijk is dat zij recht hebben op verblijf, waardoor er minder druk staat op het asielsysteem en er beter ingespeeld kan worden op het integratietraject, zelfs met additionele financiering vanuit de VN. Hoe rijmt de Staatssecretaris de vertraging daarvan in het licht van het stimuleren van legale migratieroutes?

Antwoord:

Het kabinet merkt op dat het UNHCR-quotum waarnaar de fractie van VOLT verwijst, ziet op «hervestiging». Het kabinet verwijst naar de antwoorden op gelijksoortige vragen van de leden van GroenLinks. In die antwoorden is onder meer aangegeven dat met het oog op behoud van het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen, verhoging van het hervestigingsquotum wordt bezien in samenhang met het nemen van maatregelen gericht op het bevorderen van het vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven.

Wat betreft samenwerking met derde landen zet het kabinet voornamelijk in op conditionaliteit. Zo staat in het coalitieakkoord dat «In ruil voor bijvoorbeeld afspraken over handel, hulp, steun bij opvang en tijdelijke legale en circulaire arbeidsmigratie, worden afspraken gemaakt om uitgeprocedeerde asielzoekers uit deze landen terug te nemen en irreguliere migratie tegen te gaan. Tegelijkertijd kunnen aan landen die niet meewerken instrumenten worden onthouden die voor hen van belang zijn, bijvoorbeeld visa.» Hiermee worden handel en arbeidsmigratie afhankelijk gemaakt van de bereidheid van landen om asielzoekers terug te nemen en tegen te houden. Dit staat mogelijke positieve gevolgen van handel en arbeidsmigratie, zoals het creëren van welvaart, ontwikkeling en democratisering in de weg en heeft daarnaast ook een koloniale bijklank met als gevolg een negatieve impact op de relatie met Afrika in het algemeen. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren?

Antwoord:

Migratie is een multidisciplinair thema en vereist een integrale aanpak. Daarom is het kabinet voornemens om afspraken te maken met derde landen, via de EU en bilateraal, over de volle breedte van de migratie-agenda. Met derde landen kan gesproken worden over bijvoorbeeld legale migratie waaronder arbeidsmigratie, steun aan opvang in de regio, terugkeersamenwerking, aanpak van grondoorzaken.

Deze gesprekken dienen plaats te vinden op basis van wederzijdse belangen en hebben vanzelfsprekend gelijkwaardigheid als uitgangspunt.

Tegelijkertijd heeft de Europese Rekenkamer geoordeeld dat partnerschappen met landen van herkomst door lidstaten, Europees-breed terugkeerbeleid ondermijnt en daarmee ook de effectiviteit van terugkeer op lidstaatniveau. Wil de Staatssecretaris alsnog nationaal inzetten op terugkeer? Hoe verhoudt zich dit tot de partnerschappen met derde landen, als onderdeel van het Asiel- en Migratiepact?

Antwoord:

Er zal onverminderd worden ingezet op het versterken van de terugkeerresultaten met de landen van herkomst, zowel in Europees verband als bilateraal. Zoals eerder aangegeven, is het in veel gevallen krachtiger om in te zetten op terugkeer afspraken in EU verband. Terugkeer dient dan ook nadrukkelijk onderdeel te zijn van Europese migratiepartnerschappen. Voor deze inzet is het maken van afspraken op het Asiel- en Migratiepact geen randvoorwaarde. Waar samenwerking op het niveau van de EU nog niet lukt zal samen met andere landen worden opgetrokken, bijvoorbeeld in Benelux verband. Waar het effectief, zullen ook bilaterale afspraken gemaakt worden, naast uiteraard de voortdurende inzet op uitvoeringsniveau om de samenwerking te versterken. Voor veel herkomstlanden is zeer wel bespreekbaar of voor dat land gunstige afspraken te maken over de in het coalitieakkoord genoemde onderdelen. Welke vorm dat zal krijgen, is uiteraard per geval verschillend. De inzet op terugkeersamenwerking is natuurlijk complementair aan de inzet in het nationale migratiesysteem het nationale systeem alle middelen en prikkels moeten worden ingezet voor een rechtvaardig en humaan migratiebeleid.

Verder hebben de leden van de Volt-fractie ook een aantal vragen over de uitvoering. Het Nederlandse asiel- en migratiesysteem wordt door velen in Europa als voorbeeld aangedragen. Tegelijkertijd zien we dat door structurele bezuinigingen op opvang en uitvoering het asielsysteem in Nederland spaak loopt. De groeiende repressieve aanpak heeft eerder negatieve dan positieve effecten en biedt geen oplossingen voor het gebrek aan capaciteit. Deze leden vinden het daarom positief dat het kabinet zich gecommitteerd heeft aan het integraal uitvoeren van de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie-Van Zwol. Verkent de Staatssecretaris hier ook de mogelijkheden naar nieuwe vormen van opvang of verblijf, waarbij alle diensten in de opvanggebouwen aanwezig zijn, net als maatschappelijk middenveld en sociaal werkers, zoals bijvoorbeeld in Zweden of Zwitserland het geval is?

Antwoord:

In de migratieketen wordt gewerkt aan de realisatie van gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties (GVL). Dit zijn middelgrote opvanglocaties waar verschillende ketenpartners, bijvoorbeeld IND, COA, DT&V, KMar en politie, samen onder één dak werken. Die GVL’s zullen zijn verdeeld over verscheidene locaties in Nederland.

Daarnaast zijn op veel opvanglocaties ook partijen buiten de migratieketen actief. Zo is Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) vertegenwoordigd op alle locaties voor medische hulp aan bewoners. Daarnaast zijn VluchtelingenWerk Nederland en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) op veel opvanglocaties actief om asielzoekers te ondersteunen. Op de centrale opvanglocaties (COL) zijn ook vertegenwoordigers van de Raad voor Rechtsbijstand werkzaam.

Wat betreft financiering van de partners in de asielketen vinden de leden van de Volt-fractie het positief dat er sprake is van structurele financiering, alsook de versterking van expertise inzake de beoordeling van de LHBTI’ers en bekeerlingen waarbij externe expertise wordt betrokken. Kan de Staatssecretaris aangeven of er ook stappen worden genomen voor het creëren van aangepaste opvang voor LBHTI-ers, gezinnen met kinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers)? Is de Staatssecretaris voornemens te toetsen of de structurele impuls voldoende is om de huidige tekorten en problemen in de asielketen op te lossen?

Antwoord:

Het COA probeert voor iedereen een zo goed mogelijke opvangplek te bieden, waarbij goede kwalitatieve opvang en begeleiding (bijvoorbeeld de mogelijkheid voor onderwijs aan kinderen) en veiligheid centraal staan. Bij het plaatsen van asielzoekers in opvangcentra houdt het COA daarom rekening met verschillende factoren, zoals nationaliteit, leeftijd, gezinsopbouw en indicatoren die erop wijzen dat extra aandacht nodig is zoals LHBTI, bekering etc. Indien gewenst en mogelijk op de locatie, kunnen LHBTI-asielzoekers asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit is echter geen structurele of categorale opvang voor LHBTI-ers. Categorale opvang voor LHBTI-ers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland, kan leiden tot stigmatisering en doet daarmee geen recht aan de positie van deze groep.

Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) tot en met 14 jaar worden opgevangen in opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van voogdijinstelling Nidos. Amv’s van 15 jaar en ouder en amv’s jonger dan 15 jaar, die niet geplaatst kunnen worden in een opvanggezin, worden door het COA op separate locaties opgevangen of op afgescheiden delen van azc’s. Amv’s die een verblijfsvergunning verkrijgen worden, indien mogelijk, door Nidos opgevangen in kleinschalige locaties.

In het coalitieakkoord is opgenomen dat de financiering van de partners in de asielketen stabieler en toekomstbestendig moet worden. Met deze toevoeging aan het basispad uit de begroting is de asielketen financieel stabieler geworden. Echter, toekomstbestendigheid vraagt meer dan alleen een financiële reeks. Een stabiele basis biedt een fundament voor het versterken van de wendbaarheid van de keten en is essentieel om als keten toekomstbestendig te zijn. Hiertoe worden maatregelen uitgewerkt door de organisaties in de migratieketen. Deze maatregelen zullen worden opgenomen in een bestedingsplan waarbij uiteraard wordt getoetst in welke mate deze bijdragen aan het stabieler en wendbaarder maken van de keten.

Ook hebben deze leden een aantal vragen over een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid. Deze leden betreuren dat de Staatssecretaris in de hoofdlijnenbrief weinig aandacht geeft aan de Europese tak van het asiel- en migratiebeleid, omdat een goed functionerend Europees-breed beleid een essentiële pilaar is voor een goed functionerend Nederlands asiel- en migratiebeleid. Ambities met betrekking tot de voortgang van het Asiel en Migratiepact zijn niet opgenomen in de brief. Daarnaast focust zowel de brief als het coalitieakkoord louter op de veiligheidsmaatregelen uit het Pact, zoals grensbewaking en screeningprocedures, maar is er geen tot weinig reflectie op solidariteitsmechanismen uit het Pact. Kan de Staatssecretaris uitweiden over mogelijke stappen tot het herzien van het Dublin-systeem, relocatie-mechanismen en collectieve verantwoordelijkheid voor asielzoekers aan de Europese buitengrenzen? Kan de Staatssecretaris daarnaast uitweiden over de positie van het huidige kabinet voor het verbeteren van monitormechanismen aan de grens om schendingen van asielrecht en fundamentele rechten in het algemeen beter in kaart te brengen en te adresseren?

Antwoord:

In antwoord op deze vragen wijst het kabinet allereerst op de passage in het Regeerakkoord waarin staat dat het kabinet in deze kabinetsperiode werkt aan een fundamentele herziening van het gezamenlijke Europese asielsysteem (GEAS) zoals voorgesteld door de Europese Commissie en neergelegd in de kabinetsappreciatie. De desbetreffende BNC-fiches, die ook een appreciatie bevatten van het door de Commissie voorgestelde solidariteitsmechanisme, zijn per brief van 5 november 2020 aan uw Kamer toegestuurd57. Zoals uw Kamer bekend tracht het Franse voorzitterschap momenteel door een stapsgewijze benadering de impasse rondom de voorstellen van de Commissie voor een Europees asiel- en migratiepact te doorbreken. Over de Nederlandse inzet op deze aanpak bent en wordt u geïnformeerd via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-Raden. In antwoorden op de specifieke deelvragen over het monitormechanisme wijst het kabinet erop dat in het Commissievoorstel van de screeningsverordening is neergelegd dat in elke lidstaat een onafhankelijk monitoringsmechanisme aanwezig is dat moet monitoren of de fundamentele rechten van de vreemdeling tijdens het uitvoeren van de screening geborgd zijn. Daarnaast is een van de beoogde doelen van de door de Commissie voorgestelde wijziging van de Verordening voor het Schengenevaluatiemechanisme dat het aspect van waarborging en monitoring van fundamentele rechten tijdens de uitvoering van het Schengenacquis wordt versterkt58. Nederland is hier voorstander van, zoals ook is verwoord in het BNC-fiche dat hierover met de Kamer is gedeeld.

Preventie

De leden van de Volt-fractie constateren dat ten aanzien van preventie de hoofdlijnenbrief evenals het coalitieakkoord grote ambities bevat, dat stemt deze leden positief. Zij zijn wel benieuwd naar de concrete uitwerking. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.

Hoe zal de preventie inzet van dit kabinet anders zijn dan de preventie inzet van eerdere kabinetten? Krijgt het een prominentere rol in de mix?

Antwoord:

Door de beschikbaarheid van structurele middelen voor preventie in dit coalitieakkoord, zal preventie een nadrukkelijker rol kunnen krijgen naast de repressieve aanpak. Zo kunnen Rijk en gemeenten bij de aanpak van jeugdcriminaliteit duurzamer inzetten op preventie. Inmiddels zijn er voor verschillende kwetsbare groepen en voor verschillende criminaliteitsfenomenen effectieve maatregelen ontwikkeld die structureel ingezet kunnen worden.

Op basis waarvan worden de te selecteren wijken voor een gebiedsgerichte aanpak geselecteerd? Welke indicatoren worden daarvoor gebruikt? En hoe wordt het risico op discriminatie voorkomen?

Wordt in het kader van de preventieve aanpak ook gekeken naar een aanpak die zich richt op sociale (gelegenheids)structuren? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe?

Antwoord:

De aanpak van jeugdcriminaliteit krijgt op dit moment verder vorm. Uw Kamer zal hierover voor de zomer worden bericht. Hierbij zal ook aandacht aan de keuze van te selecteren wijken worden besteed. Bij het vorm geven van de aanpak wordt gekeken naar risicofactoren en beschermende factoren. Sociale (gelegenheids)structuren zijn hier onderdeel van. De huidige verwachting is dat op basis van criminaliteitscijfers en in overleg met gemeenten, wetenschap, collega-departementen, zoals BZK, OCW, VWS en SZW, en betrokken ketenpartners wordt gekeken waar de aanpak het beste kan worden ingezet, ook met het oog op bijvoorbeeld gebieds- en regionale effecten. Dit zullen gebieden en wijken zijn in aanvulling op de 16 wijken – ook betrokken bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – in het programma Leefbaarheid en Veiligheid van BZK.

Wordt er met mensen in uitvoerende functies binnen de politie en GGZ gesproken over de intensivering van de samenwerking? Deze leden stellen dat alleen op die manier ervoor kan worden gezorgd dat de samenwerking slaagt.

In het verlengde daarvan zijn deze leden ook van mening dat bij het verhogen van de kwaliteit van forensische zorg gesproken moet worden met mensen in uitvoerende functies, zodat hun expertise wordt gebruikt om de vrij te maken middelen voor deze kwaliteitsslag effectief besteed zullen worden.

Antwoord:

Het is nadrukkelijk de bedoeling dat bij de verdere uitwerking van het coalitieakkoord de professionals van de politie, zorg, gemeenten en andere relevante organisaties worden betrokken. De MRb is het met de leden van Volt eens dat het cruciaal is dat expertise en ervaring van medewerkers uit de forensische zorgsector betrokken moeten worden bij het verhogen van de kwaliteit van de forensische zorg. Daarom zijn professionals uit de forensische zorg de afgelopen twee jaar betrokken geweest bij het opstellen van het kwaliteitskader forensische zorg. Ook tijdens de implementatie van het kwaliteitskader wordt hun betrokkenheid geborgd.

Nationale veiligheid, cybersecurity, vitale belangen, economische veiligheid en bewaken & beveiligen

De leden van de Volt-fractie lezen dat het coalitieakkoord inderdaad ambitie toont op het gebied van cybersecurity, bescherming van vitale belangen en processen en economische veiligheid. Tegelijkertijd staat er weinig over hoe die ambities behaald zullen worden. Wordt bij de nieuwe Nederlandse Cybersecuritystrategie ook gesproken met private partijen die een rol kunnen spelen?

Welke aanbevelingen uit de WODC-evaluatie van de Nationale Cybersecurity Agenda en het advies van de Cyber Security Raad zullen door het kabinet worden overgenomen in het maken van een nieuwe strategie (Kamerstuk 26 643, nr. 763)?

Antwoord:

Zoals ook aangegeven in beantwoording op de vragen van de leden van de VVD-fractie kiest het kabinet ervoor om – in een oplopende reeks tot 2027 – structureel 300 miljoen te investeren in de slagkracht van de AIVD en MIVD, en het bredere beleidsterrein van economische veiligheid, cybersecurity en de vitale infrastructuur. Deze complexe opgave vraagt om een integrale benadering van wat er daadwerkelijk nodig is om Nederland weerbaar te maken. Het kabinet werkt in dit kader onder andere aan een nieuwe Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS), waar de ambities voor de komende jaren verder in worden uitgewerkt. Onderzoek naar cybersecurity kan ons helpen om de digitale weerbaarheid van Nederland te verhogen. Dit blijkt onder andere ook uit het advies van de CSR over de toepassing van nieuwe technologieën voor de cyberweerbaarheid van Nederland. In het kader van de NLCS zal de MJenV hierover dan ook in gesprek gaan met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Bij het opstellen van de NLCS zullen de aanbevelingen uit de evaluatie van de Nederlandse Cybersecurity Agenda door het WODC en het advies over een integrale aanpak cyberweerbaarheid van de CSR worden betrokken, evenals inzichten van andere relevante partijen.

Het kabinet streeft ernaar om de NLCS medio 2022 aan uw Kamer aan te bieden en een uitwerking te geven van de besteding van de eerdergenoemde middelen. Uiteraard vindt de MJenV het daarnaast van belang dat we ook binnen de bestaande geldstromen kijken naar mogelijkheden. In dat kader wordt al tussen verschillende departementen samengewerkt aan cybersecurityonderzoek via Dcypher.

In het coalitieakkoord is afgesproken dat wettelijk geregeld wordt dat algoritmes worden gecontroleerd op transparantie, discriminatie en willekeur en dat een algoritmetoezichthouder dit bewaakt. Voor deze nieuwe toezichthouder is in de budgettaire onderbouwing van het coalitieakkoord een aparte financiële reeks opgenomen (oplopend naar structureel 3,6 miljoen euro vanaf 2026). Het ligt voor de hand dat deze toezichthouder onderdeel wordt van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarnaast wordt het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens ook verhoogd, met een oplopende reeks naar structureel 8 miljoen euro extra vanaf 2025. Investeringen in het NCSC en NCTV staan los van deze budgetreeksen.

Is de Minister van Justitie en Veiligheid met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap in overleg over het structureel vrijmaken van middelen voor (strategisch) onderzoek naar cybersecurity gerelateerde onderwerpen? Ziet zij hierin een meerwaarde?

De investeringen in de NCSC en NCTV kunnen bijdragen aan het vergroten van onze nationale veiligheid. De Ministers willen echter nog niet structureel en effectief investeren in de Autoriteit Persoonsgegevens die onder meer op de NCSC toezicht moet houden, maar toezicht moeten houden op het veilig gebruiken van algoritmes door de overheid en veilig verwerken van persoonsgegevens. Hoe gaat de Minister de investeringen in de Autoriteit Persoonsgegevens mee laten stijgen met de investeringen in de NCSC en NCTV?

Antwoord:

Zie bovenstaand antwoord.

De leden van de Volt-fractie vinden het zeer positief dat de groeiende gevaren in de vorm van geweld en agressie tegenover criminaliteitsbestrijders, journalisten, rechters, advocaten, bestuurders en andere hoeders van de rechtsstaat een meer prominentere rol krijgen in het JenV beleidsdomein. Tegelijkertijd missen deze leden een aantal elementen in de reflectie, waaronder de onderlinge verhoudingen en wederzijds begrip tussen bijvoorbeeld journalisten en politie, alsook de inachtneming van de bredere trends en structurele aanpak ter preventie van het groeiende geweld.

Ondanks dat een capaciteitsversterking noodzakelijk is, is er ook wederzijds begrip nodig voor elkaars functie. Zo krijgen journalisten van politie vaak te horen dat zij niet meer bescherming kunnen bieden dan aan andere burgers (bijvoorbeeld bij gewelddadige protesten), terwijl journalisten, net als politie, in een professionele capaciteit aanwezig zijn en niet uit vrije keuze. Soms worden zij ook actief belemmerd in hun werkzaamheden door de politie. Tegelijkertijd werkt dit ook de andere kant op. Journalisten laten hun perskaart pas laat zien of kunnen soms het politiewerk belemmeren. Zal de Minister ook stappen nemen om ervoor te zorgen dat journalisten en politie elkaar respecteren door bijvoorbeeld verplichte trainingen en workshops om extra aandacht te besteden aan de kennis over de richtlijnen voor omgang met de pers? Zo ja, welke? Hoe staat de Minister tegenover het nomineren van liaison officieren die de pers voor een demonstratie op de hoogte brengen van mogelijke risico’s?

In het kader van de structurele aanpak ter preventie van agressie tegen journalisten en andere hoeders van de rechtsstaat, is de online omgeving een groeiende bedreiging. Welke stappen zal de Minister nemen om een veilige online omgeving te creëren? Hoe zal de Minister uitvoering geven aan de Aanbeveling van de Europese Commissie inzake het waarborgen van de bescherming, veiligheid en emancipatie en andere media professionals in de Europese Unie? Zijn er gelijkaardige aanbevelingen voor de bescherming van rechters, advocaten, bestuurders en andere hoeders van de rechtsstaat? Zo nee, zal de Minister deze zelf opstellen? Wat is daarvoor de termijn?

Antwoord:

Het is van cruciaal belang dat wij als gehele samenleving respect voor elkaar en elkaars mening blijven tonen. Het oneens zijn met een ander mag, maar het is nooit of te nimmer acceptabel om journalisten te bedreigen, te intimideren of verbaal of fysiek agressief te bejegenen, enkel omdat zij hun werk doen. De MJenV roept eenieder dan ook op om verantwoordelijkheid te nemen in het tonen van tolerantie en respect voor elkaar. Journalisten vervullen een essentiële rol in onze democratie. Het is van het allergrootste belang dat zij vrij, onafhankelijk en veilig hun werk kunnen doen.

Omgang met pers op bij voorbeeld een plaats delict of andere grotere incidenten krijgt nadrukkelijk aandacht in de praktijk modules op straat van de politie. Daarnaast bestaat op het politie-Intranet een themapagina waar wet- en regelgeving ten aanzien van omgang, politieperskaart e.d staan beschreven. Actuele issues met de pers krijgen een vertaling op Intranet, waarbij het aspect van persveilig, Politieperskaart e.d. steeds onder de aandacht van het personeel worden gebracht.

Voorafgaand aan een demonstratie is voor de politie niet vast te stellen welke journalisten hierbij aanwezig willen zijn. Het initiatief om zich kenbaar te maken bij de politie moet dus bij de journalist vandaan komen. In het kader van Persveilig heeft de politie een Handelingskader veilig werken voor journalisten bij demonstraties, evenementen en in wijken opgesteld. Onderdeel daarvan is een beschrijving van de manier waarop de journalist de beoogde aanwezigheid bij een demonstratie of evenement of in een wijk kan aankondigen en hoe de politie kan bijdragen aan het veilig werken door de journalist. Daarbij wil de MJenV opmerken dat het primair een verantwoordelijkheid van de journalist, de werkgevers en opdrachtgevers is om te zorgen voor de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de bij hen werkzame journalisten.

In het BNC-fiche dat naar aanleiding van de aanbevelingen van de Europese Commissie is opgesteld wordt geschetst dat het kabinet zich aansluit bij de aanbevelingen die gedaan zijn in relatie tot het waarborgen van online veiligheid en digitale weerbaarheid.59 Samenwerking tussen autoriteiten en online platforms is er momenteel in beperkte mate. Deze richt zich met name op het tegengaan van illegale content zoals online seksueel kindermisbruik. Voor journalisten en intimidaties en bedreigingen jegens hen is dergelijke samenwerking tussen autoriteiten en online platforms momenteel niet geregeld. De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Aanbeveling van de Europese Commissie wordt beschreven in het hierboven genoemde BNC-fiche.

Voor zover bij ons bekend zijn er geen vergelijkbare aanbevelingen van de Europese Commissie gedaan over advocaten, bestuurders en andere beroepsgroepen die van belang zijn voor het functioneren van de rechtsstaat.

De onafhankelijkheid van de advocatuur is wel actueel. Het Voorzitterschap voorziet een gedachtewisseling in de Raad over de onafhankelijkheid van de advocatuur als onderdeel van een goed functionerende rechtsstaat. Het Voorzitterschap heeft hiertoe een discussiestuk opgesteld met als doel te onderzoeken of behoefte is aan een Europees statuut voor advocaten dat de onafhankelijkheid moet borgen en daarmee de rechtsstaat eerbiedigen. Voorts wordt de Raad gevraagd de uitdagingen te identificeren waarmee advocaten in de EU worden geconfronteerd bij hun werkzaamheden om de rechtsstaat te verdedigen en hoe de EU zou kunnen helpen deze aan te pakken.

Het kabinet onderschrijft het belang van het beschermen van advocaten en de onafhankelijke positie van de advocaat als een integraal onderdeel van de rechtsstaat. Advocaten moeten kunnen optreden als onafhankelijke tegenmacht. Het kabinet verwijst in dit kader naar aanbevelingen60 en initiatieven van de Raad van Europa61op dit vlak. De Raad van Europa, die gestoeld is op bescherming en bevordering van rechtsstaat, democratie en mensenrechten, heeft in het verleden ook aanbevelingen gedaan over het belang van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters.

Het belang van een goed functionerende rechtsstaat vraagt onze constante aandacht. Er is echter wat mij betreft geen (extra) aanbeveling van de Europese Commissie nodig om beleid te voeren om te zorgen dat deze beroepsgroepen veilig hun belangrijke werk voor de rechtsstaat kunnen blijven doen. Dat beleid wordt nu ook al uitgevoerd, bijvoorbeeld door het fonds «weerbare beroepsgroepen».

Verder is de groeiende trend omtrent desinformatie, specifiek in de COVID-pandemie maar ook daarvoor, een oorzaak gebleken in de groeiende agressie tegenover hoeders van de rechtsstaat. Welke stappen wil de Minister zetten om dit probleem specifiek aan te pakken? Met welke andere Ministers en departement zal de Minister samenwerken?

Antwoord:

Een veelheid aan opvattingen en kritische debatten geeft zuurstof aan onze democratie. Het verspreiden van desinformatie, complottheorieën, anti-overheids- of antidemocratische sentimenten kan de democratie en samenleving echter ondermijnen. Statelijke actoren kunnen deze middelen daarnaast inzetten in het kader van hybride conflictvoering om onze democratische samenleving te verzwakken. De Europese Commissie heeft daarom in het Europees Democratie Actieplan aangekondigd een EU-instrumentarium voor het tegengaan van buitenlandse inmengings- en beïnvloedingsoperaties te ontwikkelen. Hierbij horen nieuwe instrumenten die het mogelijk maken kosten op te leggen aan actoren achter beïnvloedingsoperaties. Wij trekken in dit kader gezamenlijk op met onze ambtsgenoten van BZK, Defensie en BZ. Onder coördinatie van de Minister van BZK wordt voorts hard gewerkt aan de aanpak van desinformatie. Het kabinetsbeleid ten aanzien van desinformatie kent momenteel drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en (waar nodig) reactie. Bij de realisatie van deze actielijnen wordt gebruik gemaakt van een multi-stakeholderaanpak met een groot aantal beleidsmaatregelen. In de aanpak van desinformatie wordt tevens nauw samengewerkt met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, die de rol van online platformen bij het tegengaan van de verspreiding van desinformatie en haatzaaien in haar portefeuille heeft. Voor het zomerreces zal de Minister van BZK een nieuwe beleidsbrief over de aanpak van desinformatie naar het parlement verzenden.

Het beleid om agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak tegen te gaan bestaat grofweg uit twee delen. Ten eerste een preventief deel dat door de verschillende vakdepartementen wordt uitgevoerd die (beleids)verantwoordelijkheid dragen voor de in die sectoren werkzame groepen. Dat is bijvoorbeeld voor het onderwijs OCW, voor de zorg is dat VWS, en voor publieke ambtsdragers is dat BZK. Met deze relevante vakdepartementen werken wijnauw samen. Voor politie, brandweer en boa’s heeft de voormalig MJenV de Taskforce «onze hulpverleners veilig» opgericht, die onder meer preventieve maatregelen stimuleert en werkt aan een maatschappelijke normverandering. Ten tweede het repressieve deel, waarin agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak harder bestraft wordt. Zo is het in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie opgenomen dat de officier van justitie zijn strafeis met +200% verhoogt indien het gaat om een zaak waarin een persoon met een publieke taak het slachtoffer is. Tevens wordt waar mogelijk lik-op-stukbeleid toegepast.

Politie

De leden van de Volt-fractie vragen welke middelen er worden vrijgemaakt voor investeringen in het up-to-date houden van de IT-voorzieningen van de politie en tegelijkertijd investeringen op het gebied van digitale opsporing en innovatie in de opsporing. Is dit volgens de Minister voldoende? Welke rol speelt IT volgens de Minister in het werk van de politie?

Antwoord:

Om de politietaken goed te verrichten vormt IT een onontbeerlijk bedrijfsonderdeel bij de politie. Allereerst is het criminaliteitsbeeld structureel aan het veranderen. De klassieke/fysieke criminaliteit neemt verder af en de digitale criminaliteit stijgt. Dat vraagt om een politie die qua digitale middelen en vaardigheidsniveau voorop loopt en voorop blijft lopen. Naast dat de criminaliteit meer digitaal wordt, worden de opsporing en handhavingsmodaliteiten steeds meer datagedreven. Zowel binnen de politie zelf als met ketenpartners wordt het belang van samenwerking en (verantwoorde) informatiedeling steeds groter voor een effectieve politie-inzet. Tenslotte blijft de mate van digitale dreiging toenemen. Zowel statelijke actoren als (internationaal opererende) cybercriminelen plegen steeds vaker gerichte en ongerichte digitale aanvallen. Deze aanvallen kunnen verstorend werken op de politieorganisatie. Gelet op de vertrouwelijke informatie binnen het politiedomein past een hoge mate van digitale waakzaamheid en een dito beveiligingsniveau.

Het is een continue afwegingskwestie tussen inzetten van middelen voor robuuste IV-voorzieningen, technologische vooruitgang en cyberveiligheid. De precieze besteding van de CA-middelen is nog onderhavig aan politieke besluitvorming. Zoals het er zich nu laat aanzien, komen er meer stabiele middelen die de Politie ruimte geeft om meerjarig vooruit te plannen en te investeren in het verbeteren van haar IV voorzieningen. Verder gaat het om de volgende prioritaire IV-aandachtsgebieden:

  • Basis op orde van de IV-infrastructuur en IV-basisvoorzieningen; (toekomstvaste voorzieningen in de bedrijfsvoering en de primaire processen)

  • Het verder instrumenteren en digitaal vaardig maken van de politieorganisatie om de transformatie te maken naar datagedreven werken, waaronder het beter toerusten van medewerkers met middelen (devices, tapsysteem);

  • Het beter benutten van de huidige technologie voor de politietaak, waaronder bijvoorbeeld artificiële intelligentie en datascience;

  • De nadere verankering voldoening aan gegevensbescherming.

Radicalisering, terrorisme en extremisme

De leden van de Volt-fractie lezen dat de Minister in de hoofdlijnenbrief aangeeft dat de huidige radicalisering, terrorisme en extremisme aanpak zijn vruchten afwerpt. Voor het reces besprak de Kamer echter een aantal verlengingen van wetsvoorstellen zoals intrekken Nederlanderschap, Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding en de PNR-richtlijn. In alledrie de gevallen oordeelde de Raad van State en de WODC dat de effectiviteit, proportionaliteit en evenredigheid van de wetsvoorstellen onvoldoende gewaarborgd waren. In dat kader vragen deze leden waarop de Minister baseert dat de huidige aanpak van terrorismebestrijding zijn vruchten afwerpt. Kan de Minister daarbij cijfers, voorbeelden of onderzoeken noemen ter ondersteuning van dit argument? Welke voorstellen zal deze Minister doen om gelijkaardige oordelen in huidige of toekomstige wetgeving te ondervangen? Zal de Minister bijvoorbeeld aan de slag gaan met verbetering van de monitormechanismen?

Antwoord:

Het kabinet is er alles aan gelegen dat alle vormen van extremisme en terrorisme worden aangepakt. In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland is geconstateerd dat de jihadistische beweging de druk voelt van de huidige repressieve overheidsmaatregelen. Aanhoudende overheidsdruk is en blijft daarom van belang om dit proces bij alle vormen van extremisme en terrorisme te bevorderen. Uw Kamer is voor de zomer een nieuwe Rapportage Integrale aanpak terrorisme toegezegd. Daarin zal nader worden ingegaan op de aanpak van terrorisme.

In dit verband wijs ik uw Kamer ook graag op de uitvoering van de motie van het lid Bikker c.s. (Kamerstuk 34 775 VI, nr. T) Deze motie verzoekt de regering de contra-terrorismewetgeving in samenhang te evalueren, en daarbij ook het decentrale bestuur te betrekken. Dit door de Eerste Kamer gevraagde onderzoek is inmiddels in uitvoering genomen door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. De verwachting is dat dit onderzoek eind 2022 is afgerond. Het kabinet kijkt uit naar de conclusies van dit onderzoek.

Ook verwijzen we graag naar de Beleidsreactie op de evaluatie van de PNR (Passenger Name Record) wet door het WODC62 en het verslag van het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit t.a.v. intra-EU PNR63. Hierin wordt ingegaan op de resultaten van de toepassing van de PNR-wet en de verbetering van het monitoringsinstrumentarium.

Het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 55) geeft inderdaad aan dat jihadistisch gedachtegoed de grootste bedreiging blijft vormen voor Nederland, maar geeft tegelijkertijd aan dat het online verspreiden van jihadistisch gedachtegoed juist significant afneemt, terwijl het rechts-extremistische gedachtegoed online steeds verder toeneemt (Kamerstuk 29 754, nr. 620). Kan de Minister aangeven wat het tijdspad is voor het in beeld krijgen van aanhangers van (rechts-)extremistische en terroristische netwerken en het opnemen van aanhangers in de lokale (persoonsgerichte) aanpak? Hoe wordt hierin ook gekeken naar de ontwikkelingen over grenzen heen, bijvoorbeeld binnen het Schengengebied? Gezien het feit dat in andere Europese landen niet jihadisme maar rechts-extremisme de grootste dreiging vormt, vragen deze leden of de Minister hiervan effecten verwacht op de Nederlandse groei van rechts-extremisme.

Antwoord:

Zie beantwoording vragen D66 fractie.

In het DTN 55 wordt ook aangegeven dat extremisme en radicalisering veel voorkomt bij jongeren, die kampen met psychische problematiek en een gebrekkig sociaal vangnet hebben. Tegelijkertijd zien deze leden dit gedachtegoed steeds vaker opduiken bij mensen die weinig aansluiting voelen bij hun gemeenschap en waar het vertrouwen in de overheid en dat de overheid ook voor je werkt erg laag is. In het coalitieakkoord wordt echter voornamelijk ingezet op repressieve maatregelen en het verhogen van straffen, die dit gevoel juist zouden kunnen versterken. Welke maatregelen zal de Minister nemen om deze balans beter in te zetten? Kan de Minister ook ingaan op de rol van sociaal werk en onderwijs?

Antwoord:

Zoals genoemd in de hoofdlijnenbrief van 9 februari jl.64. aan de Kamer hanteert het kabinet de brede benadering als het gaat om de aanpak van contraterrorisme en extremisme. De brede benadering is gericht op zowel preventie, repressie en curatie. Verschillende partijen zijn betrokken bij de preventieve aanpak. Verschillende partijen in het sociaal domein (SZW, VWS en OC&W) hebben een rol in de brede benadering.

Lokale overheden hebben een belangrijke taak in het signaleren en bestrijden van radicalisering en terrorisme. De lokale integrale aanpak is hierbij het middel om zicht te krijgen op de lokale problematiek en daar vervolgens op te interveniëren. De gemeenten, in hun rol van regievoerder, werken samen met een groot aantal partners «in de haarvaten» van buurten en wijken om signalen van radicalisering en extremisme in een vroegtijdig stadium te kunnen signaleren, duiden en waar nodig op te interveniëren. Vele eerstelijnsprofessionals zijn opgeleid in het herkennen van signalen van radicalisering en extremisme; van ambtenaren openbare orde en veiligheid tot wijkagenten, van jongerenwerkers tot docenten in het onderwijs, van buurtteammedewerkers tot BOA’s. Samen vormen zij hechte netwerken die nauw in verbinding staan met sleutelfiguren van diverse gemeenschappen, met scholen, wijk- en buurtcomités, met moskeebesturen en zorginstanties.

Ter ondersteuning van de lokale aanpak en de professionals zijn er landelijke faciliteiten ingericht, zoals het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) en het Rijksopleidinginstituut Tegengaan Radicalisering (ROR). Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt specialistische hulp aan burgers en professionals op het gebied van radicalisering en extremisme.

Het LSE richt zich op drie pijlers:

  • consultatie en advies aan burgers, professionals en gemeenten;

  • begeleiding en behandeling voor individuen en families in risicovolle casussen;

  • kennisontwikkeling en -verspreiding.

Het ROR verspreidt kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van radicalisering en extremisme.

Kan de Minister ook ingaan op de stappen die zij wil zetten om het vertrouwen in de overheid weer te herstellen?

Antwoord:

Het kabinet ziet een sterke overheid voor zich die oog heeft voor de menselijke maat, begrijpelijk, bereikbaar en aanspreekbaar is voor inwoners, en op die manier het vertrouwen herstelt. De rechtsstaat is essentieel voor dit vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet in hoofdlijnenbrief Justitie en Veiligheid van 9 februari jl. investeren we daarom in een rechtstaat die bij de tijd is en burgers het vertrouwen geeft dat (grond)rechten, zoals eigendom en privacy, beschermd worden, conflicten en geschillen effectief worden opgelost, dat criminaliteit en onveiligheid zoveel mogelijk worden voorkomen en bestreden en dat normen worden gehandhaafd. In gezamenlijkheid tussen het ministerie en de JenV taakorganisaties zetten wij ons er daarnaast voor in dat deze organisaties gezond zijn en goed zijn uitgerust, waarbij ook wordt gekeken naar het verbeteren van de dienstverlening.

Tevens willen de leden van de Volt-fractie hier ingaan op de internationale samenwerking. Het valt op dat er in de hoofdlijnenbrief niet wordt ingegaan op internationale samenwerking en gegevensuitwisseling als een van de belangrijkste tools om terrorismebestrijding tegen te gaan, zoals ook gebleken is uit aanslagen in buurlanden. Kan de Minister uitweiden over de visie van het kabinet met betrekking tot internationale samenwerking op het gebied van radicalisering en terrorisme en daarbij specifiek ingaan via welke kanalen dit gebeurt of zou moeten gebeuren?

Antwoord:

Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen SO JBZ 3–4 februari65 acht het kabinet internationale samenwerking en verdere optimalisatie/versterking van informatie-uitwisseling van cruciaal belang. Hiertoe zet het kabinet de huidige inzet voort, waarbij Nederland actief is betrokken bij de ontwikkeling van internationaal beleid op het gebied van terrorismebestrijding en het voorkomen en tegengaan van gewelddadig extremisme en op een aantal deelonderwerpen een voortrekkersrol heeft. Nederland opereert in verschillende multilaterale fora, zoals de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie (EU) en de NAVO, en is Nederland ook betrokken bij de Anti-ISIS Coalitie en het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), en het Global Community Engagement and Resilience Fund (GCERF). Tevens onderhoudt Nederland intensieve samenwerkingsrelaties met diverse landen. Ook is Nederland nauw betrokken bij de ontwikkelingen van het CT-beleid in Brussel vanwege de directe werking van EU-regelgeving binnen het nationale domein en vanwege het grensoverschrijdende karakter van terrorisme dat om een gezamenlijke EU-aanpak vraagt. Prioriteiten hierbij zijn preventie, tegengaan ongewenste buitenlandse financiering en de online aanpak. De inspanningen ter bestrijding en het voorkomen van (uitingen van) gewelddadig extremisme, en extremistisch gedachtengoed en terrorisme leidend daartoe, zowel nationaal als internationaal, sluiten aan op en worden versterkt door inzet van onze partners, bilateraal, in EU verband en in de VN.

Intensieve internationale samenwerking op onder meer het thema informatie-uitwisseling vormt dan ook een nadrukkelijk strategisch uitgangspunt in de aankomende contraterrorisme strategie.

De leden van de Volt-fractie begrijpen dat er veel waarde wordt gehecht aan de voortgang van het Wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid (Kamerstuk 35 958), maar vragen daarbij wat de gevolgen zijn voor de bevoegdheden van de NCTV en het functioneren van de NCTV zelf. Hoe lost dit wetsvoorstel de kwetsbaarheden op wat betreft het inbouwen van voldoende controles en garanties met betrekking tot het gebruik van persoonsgegevens? Hoe ziet de nieuwe Minister de rol van de AP hierin en welke stappen zal de Minister zetten om het AP beter te ondersteunen?

Kan de Minister daarnaast uitweiden welke stappen worden ondernomen om etnische prolfilering binnen de NCTV te voorkomen en ervoor te zorgen dat er voldoende controlemechanismen zijn om te controleren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?

Antwoord:

Het wetsvoorstel regelt duidelijk de taken en bevoegdheden van de NCTV en stelt ook duidelijk de grenzen aan de taken en bevoegdheden. Er is dan ook geen sprake van een één-op-één voortzetting van de werkwijze uit het verleden nu werkzaamheden die niet binnen dit kader vallen niet mogelijk zijn. Zo verbiedt het wetsvoorstel het gebruik maken van technische hulpmiddelen die op basis van profilering persoonsgegevens verzamelen, analyseren en combineren. Ook bevat het voorstel een maximale bewaartermijn van persoonsgegevens, een controlemechanisme voor periodieke audits, regels over pseudonimisering van persoonsgegevens en andere waarborgen voor een werkwijze conform de AVG die nader uitgewerkt worden bij algemene maatregel van bestuur.

Het wetsvoorstel bevat daarnaast een duidelijke afbakening tussen de (analyse)taken van de NCTV en de taken van de AIVD of de taken van de politie, aangezien de NCTV geen inlichtingen- of opsporingsdienst is noch wil zijn. De NCTV krijgt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel dan ook niet de bevoegdheid voor het inzetten van bijzondere inlichtingen- of opsporingsmiddelen.

Een voorbeeld van een extra waarborg in het wetsvoorstel is het opnemen van een bepaling dat een privacy audit moet worden verricht ten aanzien van het gebruik van publiek toegankelijke online-bronnen voor de analysetaken. Daarbij wordt getoetst of aan de wettelijke eisen waaronder de privacy-eisen wordt voldaan. Door middel van de privacy-audit vindt er controle en verantwoording plaats.

Met de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen (Kamerstuk 30 821, nr. 138) tijdens het debat van 15 juni 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 88, item 26) om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, is de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde wetsvoorstel.

Ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel is de AVG van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV en daarmee ligt het toezicht bij de AP. Om de AP zijn wettelijke toezichtstaak uit te kunnen laten oefenen zijn, mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State, extra waarborgen in het wetsvoorstel opgenomen om de NCTV conform de AVG zijn taken te kunnen laten uitoefenen.

Jeugd

De leden van de Volt-fractie vragen of er een integrale en domein overstijgende aanpak voor jeugdbescherming en jeugdzorg in ontwikkeling is. Zo nee, zal daar in reactie op het rapport van de adviescommissie die medio 2022 zal adviseren over het versterken van de rechtsbescherming van kinderen en ouders die met jeugdbescherming te maken krijgen, aan worden gewerkt?

Antwoord:

De adviescommissie waar de leden van de Volt-fractie naar verwijzen zal specifiek ingesteld worden in het kader van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en zal adviseren over de positionering van de onafhankelijke toets en het advies aan de rechter enerzijds en de versterking van de rechtsbescherming van ouders en kinderen anderzijds. De adviezen op deze onderdelen worden te zijner tijd expliciet meegenomen in de verdere uitwerking van het toekomstscenario. Een van de uitgangspunten van het toekomstscenario is gezinsgericht werken waarbij integrale ondersteuning van het gezin centraal staat.

Voor een brede aanpak verwijst het kabinet verder ook naar de voorbereidingen van de Hervormingsagenda Jeugd, zoals is toegelicht in de voortgangsbrief jeugd van 23 november 202166. Hiermee beoogd het kabinet dat er – binnen een stelsel dat duurzaam financieel houdbaar is – voor kinderen en gezinnen betere en tijdige hulp en ondersteuning beschikbaar is, op de juiste plek en wanneer dit nodig is.

9. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie

Sterke Rechtsstaat

De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet wil investeren in een vrije en rechtvaardige rechtsstaat die burgers vertrouwen geeft en beschermt. Deze leden lezen in het coalitieakkoord dat het experiment gesloten coffeeshopketen wordt uitgebreid en constateren dat dit op gespannen voet staat met de strijd die in dit land gevoerd wordt tegen de georganiseerde criminaliteit die veelal in de drugswereld plaatsvindt. Deze leden vragen de Minister of zij met de SGP-fractie van mening is dat gebruikers van drugs een systeem van georganiseerde criminaliteit in stand houden en dat gebruikers van drugs moeten worden bestraft.

Antwoord:

Gebruikers moeten zich inderdaad realiseren dat zij een criminele industrie in stand houden. Het bezit van drugs in elke hoeveelheid is strafbaar volgens de Opiumwet. Bij kleine hoeveelheden voor eigen gebruik geldt een lage opsporingsprioriteit. Het gebruik van drugs an sich is in Nederland niet strafbaar, aangezien gebruikers zich ook veilig moeten weten om (medische) hulp te zoeken. Het Nederlandse drugsbeleid kenmerkt zich daarmee door een balans tussen het voorkomen en beperken van gezondheidsschade door drugs enerzijds en de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugsgerelateerde criminaliteit anderzijds.

Deze leden vragen of de Minister voornemens is het experiment gesloten coffeeshopketen te staken indien blijkt dat dit bijdraagt aan het criminele milieu rondom drugs.

Antwoord:

Het vroegtijdig beëindigen van het experiment vanwege een eventuele bijdrage aan het criminele milieu is niet voorzien. Het experiment moet juist uitwijzen welke effecten optreden vanwege de gesloten coffeeshopketen. De effecten op het gebied van veiligheid maken onderdeel uit van de effectmeting. Vervolgens heeft de onafhankelijke en wettelijk ingestelde Begeleidings-en evaluatiecommissie de taak om verslag te doen over het experiment en de evaluatie. Het kabinet zal op basis van dat verslag een kabinetsstandpunt aan de Kamer doen toekomen.

Deze leden vragen de Minister of zij in de strijd tegen ondermijnende criminaliteit ook oog heeft voor shishalounges en andere plekken waar via de achterdeur harddrugs verhandeld wordt. Wat is de inzet van de Minister om de vermenging tussen bovenwereld en onderwereld tegen te gaan?

Antwoord:

Het verhandelen van harddrugs is in alle gevallen en hoeveelheden strafbaar. Het OM stelt vervolging in als er sprake is van dergelijke strafbare feiten. Het lokaal bestuur heeft eigen bevoegdheden, bijvoorbeeld als het gaat om het sluiten van (horeca-)panden van waaruit drugs worden verhandeld. De MJenV zet in op een brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De lokale prioritering en inzet van capaciteit wordt bepaald in de driehoek.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de justitiële keten wordt versterkt door investeringen in de organisaties van OM en rechtspraak. Hoe gaat de Minister het tekort bij de rechtspraak wegwerken en ervoor zorgen dat er voldoende capaciteit is bij recherche, OM en rechtspraak om de gekraakte EncroChat-telefoons te doorzoeken, gebruikers te vervolgen en te berechten?

Antwoord:

Definitieve besluitvorming over de investeringen in de justitiële keten moet nog plaatsvinden in het kabinet op dit moment zijn de gesprekken met de betrokken organisaties nog gaande. De inzet is de organisaties in de justitiële keten de gelegenheid te geven om zich versterken om het toegenomen werk bij de afhandeling van strafzaken op te kunnen vangen. Binnen de politie en het OM is er capaciteit vrijgemaakt voor opvolging van onderschepte berichten, zoals in het voorbeeld van EncroChat.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de aanpak van mensenhandel onverkort wordt voortgezet met het Actieplan Samen tegen Mensenhandel om slachtoffers zoveel mogelijk te beschermen. Deze leden constateren dat het aanbod op prostitutie- en pornowebsites blijft groeien en vragen wat het kabinet gaat doen om te voorkomen dat dit aanbod blijft stijgen en de mensenhandel onverkort voortduurt. Hoe wordt tegen aanbieders van porno- en prostitutiewebsites opgetreden? Wat zijn de middelen waarover het OM beschikt? Kunnen deze sites uit de lucht gehaald worden indien er sprake is van mensenhandel?

Antwoord:

Het kabinet is niet van plan om te interveniëren in het totale aanbod van prostitutie- en pornowebsites. Wel is het van belang om alert te zijn op misstanden die zich op deze platformen kunnen voordoen. Het Nederlands kabinetsbeleid is erop gericht om illegale content zo snel mogelijk offline te kunnen halen. Ten aanzien van maatregelen die specifiek gelden in geval van mensenhandel is uw Kamer tevens geïnformeerd in de voortgangsbrief van het programma Samen tegen mensenhandel van 17 november 2021 (Kamerstuk 28 638, nr. 205). Hierin wordt onder andere ingegaan op de Digital Services Act. Binnen de Europese regelgeving worden verschillende voorstellen gedaan om online platformen hun verantwoordelijkheid te laten nemen om verspreiding van illegale content tegen te gaan. Denk hierbij aan de verplichting aan websites om bij verdenkingen van criminele activiteiten melding te maken bij autoriteiten. In het geval de verdenking rijst dat bij bepaald aanbod op een porno- of prostitutiewebsite sprake is van mensenhandel, dan kan de officier van justitie de aanbieder van de desbetreffende website bevelen om terstond alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die gegevens ontoegankelijk te maken (artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering). Wanneer die aanbieder niet voldoet aan de inspanningsverplichting van zo’n bevel, dan riskeert deze vervolging voor het niet opvolgen van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel in de zin van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Onder omstandigheden kan het OM de aanbieder van de website tevens strafrechtelijk vervolgen ter zake van het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander (artikel 273f, eerste lid onder 6, Sr).

Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning

De leden van de SGP-fractie lezen dat de georganiseerde drugscriminaliteit misbruik maakt van juist die factoren die Nederland tot een open samenleving en succesvolle economie maken en daarmee onze economie en rechtsstaat ondermijnt. Deze leden vragen of de hoeveelheid coffeeshops die gedoogd wordt niet ook een bijdrage levert aan de instandhouding van de gedachte dat Nederland coulant omgaat met drugs.

Antwoord:

De georganiseerde drugscriminaliteit maakt inderdaad misbruik van de factoren die Nederland tot een open samenleving en succesvolle economie maken. Daarom is de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit ook gericht op het weerbaar(der) maken van onze samenleving en economie. Bijvoorbeeld met de aanpak logistieke knooppunten, om te zorgen dat drugs minder makkelijk ons land binnen kunnen komen.

De Opiumwet maakt een onderscheid tussen harddrugs (Lijst I) en softdrugs (Lijst II). Omdat softdrugs minder schadelijk zijn voor de gezondheid dan harddrugs, gelden hiervoor soms andere regels. Coffeeshops mogen onder strenge voorwaarden hennep en hasj verkopen. Dit geldt voor geen enkele ander drug. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor een experiment met de legale teelt en verkoop van hennep en hasjiesj, met als doel om te bezien of en hoe een gesloten coffeeshopketen mogelijk is met op kwaliteit gecontroleerde hennep en hasjiesj. Het doel van het gedifferentieerde beleid is dat de markten van soft- en harddrugs gescheiden zijn en dat softdrugsgebruikers niet aangewezen zijn op de handel op straat.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering inzet op een steviger aanpak van criminele dienstverleners (facilitators). Deze leden vragen de Minister of zij hiermee zicht heeft op alle bedrijven die hieraan een bijdrage leveren zoals ook garagebedrijven die verborgen ruimtes inbouwen in auto’s om drugs en grote sommen contant geld te vervoeren. Hoe gaat de Minister hiertegen optreden? Is de Minister voornemens op zichzelf legale handelingen te verbieden?

Antwoord:

Zoals in antwoord op de VVD-fractie en Volt-fractie is aangegeven, maakt de aanpak van facilitators onderdeel uit van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Ten aanzien van het inbouwen van verborgen ruimten in auto’s – om drugs, grote sommen contant geld of wapens te vervoeren – onderzoekt de MJenV momenteel in hoeverre dit handelen strafbaar gesteld zou kunnen worden. Daarbij wordt uiteraard gelet op de proportionaliteit van een dergelijke maatregel.

Migratie, nationaliteit en grenstoezicht

De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet wil dat er meer grip op migratie komt. Zij vragen de Staatssecretaris hoe hij dit wil gaan realiseren, en welke beleidsinstrumenten hij hiervoor in wil zetten. Deze leden vragen blijvende aandacht voor de demografische consequenties van migratie in onze samenleving. Welke rol speelt de motie van de leden Stoffer en Eerdmans over het onderzoeken van een migratiequotum daarin (Kamerstuk 32 824, nr. 330)?

Antwoord:

Zie beantwoording vragen D66-fractie.

Preventie

De leden van de SGP-fractie lezen dat de politie en GGZ intensiever gaan samenwerken om ervoor te zorgen dat personen met verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden. Deze leden constateren dat in de praktijk vaak de politie op verwarde personen afgaat en dat niet direct duidelijk is dat deze persoon voor GGZ in aanmerking komt. Hoe gaat het kabinet deze samenwerking vormgeven? Moet elke agent bij de GGZ op cursus? Deze leden vragen het kabinet of het budget van de GGZ verhoogd wordt om personen met verward gedrag ook direct op te kunnen vangen in plaats van dat zij maandenlang op een wachtlijst staan en het vervolgens eerst misgaat alvorens zij opgenomen worden.

Antwoord:

De MJenV is het met de leden van de SGP fractie eens dat het te vaak voorkomt dat de politie wordt ingezet bij meldingen over personen met verward gedrag, terwijl inzet van zorg en ondersteuning meer aangewezen zou zijn geweest. Daarom richten we ons op het voorkomen dat de politie moet worden ingeschakeld. De Kamer wordt voor het zomerreces nader geïnformeerd over de uitwerking van deze opgave.

De leden van de SGP-fractie lezen dat wordt gekeken naar mogelijkheden om recidive op termijn terug te dringen door het verkennen van een betere en alternatieve invulling van sancties. Deze leden vragen de Minister of hierbij wel voldoende rekening wordt gehouden met het punitieve karakter van sancties en het gevoel dat dit bij slachtoffers geeft wanneer het punitieve deel van straf ontbreekt.

Antwoord:

De MRb deelt de mening van de leden van de SGP-fractie dat een straf meerdere strafdoelen heeft. Terugdringen van recidive is uiteraard een belangrijk element, maar ook hoe straffen overkomen bij de samenleving en bij slachtoffers moet niet uit het oog verloren worden. De MRb heeft het WODC verzocht onderzoek doen te doen naar de effectiviteit van korte detenties. In dit onderzoek wordt niet alleen worden gekeken naar het effect van korte detenties maar ook naar het effect van andere sancties zoals de taakstraf en de geldboete. Daarbij zal het WODC niet alleen kijken naar het voorkomen van recidive, maar ook naar de effecten op de andere strafdoelen, zoals vergelding en genoegdoening. De MRb verwacht na de zomer de eerste resultaten van dit onderzoek met uw Kamer te kunnen delen.

Politie

De leden van de SGP-fractie lezen dat de basis bij de politie op orde wordt gebracht. Deze leden constateren dat de capaciteit van de basisteams pas in 2025/2026 op volle sterkte is. Deze leden vragen de Minister hoe zij de politie op orde gaat brengen in deze kabinetsperiode.

Voornoemde leden lezen dat de politie aanwezig is in de wijk, op het web en in de wereld. Zij constateren dat de politie te weinig aanwezig is in de wijk en dat de norm van een wijkagent op 5000 inwoners te vaak niet gehaald wordt. Deze leden vragen hoe de Minister wil borgen dat de politie aanwezig is in de wijk, op het web en in de wereld met een groot capaciteitstekort van tien procent.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het politiewerk moet worden ondersteund door inzet op digitale ontwikkelingen, een gezonde bedrijfsvoering en een goede CAO. Deze leden vragen wat de inzet van de Minister is voor deze CAO.

Antwoord:

De Strategische Personeelsprognose Politie (SPP) vormt de basis voor de verwachte in-, door- en uitstroom in het korps. De SPP geeft inzicht in de personeelssamenstelling en de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan personeel. Dit inzicht wordt onder andere gebruikt om te bepalen hoeveel nieuwe aspiranten, maar ook hoeveel zij-instromers, moeten worden aangetrokken ter compensatie van personeelsuitstroom, dan wel ten behoeve van capaciteitsuitbreidingen. Jaarlijks actualiseert politie de SPP in haar Begroting en Beheersplan (laatst voor de periode 2022–2026). Uit de laatst opgestelde SPP blijkt dat de onderbezetting momenteel het grootst is, maar ook dat formatie en bezetting van de operationele sterkte over het geheel genomen in 2024 weer in balans komt. In de basisteams, waar de capaciteitsdruk het grootst is, komt volgens deze prognoses de formatie en bezetting in 2025 in balans.

Om voor een goede lokale inbedding van de politie te zorgen schrijft de wet voor dat er ten minste 1 wijkagent is per 5.000 inwoners is (artikel 38a Politiewet 2012). Dit betreft een landelijke norm die geldt als gemiddelde op eenheidsniveau. Landelijk bezien wordt op dit moment voldaan aan deze norm. Eind december 2021 zijn er 3.603 wijkagenten. Afgezet tegen het inwoneraantal op dat moment (17.591.394) is dat 85 fte boven de wettelijke norm.

De lokale aanwezigheid van de politie staat momenteel echter in sommige basisteams onder druk als gevolg van de onderbezetting en de daarmee samenhangende rooster- en werkdruk in de gebiedsgebonden politiezorg (GGP). We zien dan dat wijkagenten moeten meedraaien in de incidentafhandeling en daardoor minder toekomen aan wijkgerelateerd werk. Inmiddels zijn er mitigerende maatregelen genomen om de druk op de GGP – waar (nog) mogelijk – te verlichten67. De verwachting is dat het extra beroep dat vanuit de incidentafhandeling op wijkagenten wordt gedaan hierdoor zal afnemen. Niettemin blijft de aanwezigheid van de politie in de wijk nog enige tijd onder druk staan. Door politie wordt doorlopend gewerkt aan het doorontwikkelen van eigentijdse manieren om de lokale verankering van de politie vorm te geven, bijvoorbeeld in het kader van de ontwikkelagenda GGP. Voor de middellange en lange termijn worden maatregelen verkend die toezien op het aantrekkelijker maken en verduurzamen van het werk in de GGP.

Radicalisering, terrorisme en extremisme

De leden van de SGP-fractie lezen dat de meest aanzienlijke terroristische dreiging voortkomt uit het jihadistisch gedachtegoed. Deze leden vragen of het mogelijk is om bij dreiging sneller over te gaan tot vervolging om een daadwerkelijke aanslag te voorkomen. Deze leden vragen in dit licht hoe deze personen gemonitord worden, is dit 24/7? Is daar voldoende capaciteit voor? Groeit deze groep personen of krimpt deze? Deze leden vragen hoe deze jihadistische dreiging eruit ziet. Hoe uit zich deze en is dit altijd in de vorm van een aanslag?

Antwoord:

In DTN 55 wordt beschreven dat jihadistisch geweld gepleegd door alleenhandelende daders of kleine groepen in Nederland het meest voorstelbaar is, maar terroristisch geweld gepleegd in groepsverband behoort ook nog steeds tot de mogelijkheden.

Het DTN 55 stelt dat de belangrijkste terroristische geweldsdreiging nog altijd vanuit de jihadistische beweging afkomstig is. De Nederlandse jihadistische beweging kent de laatste jaren een min of meer stabiel aantal aanhangers. Sinds de sterke toename van het aantal aanhangers vóór 2018 bestaat de beweging in Nederland uit ongeveer vijfhonderd personen. Er is in beperkte mate sprake van zowel toe- als uittreding, waarmee de omvang van de beweging feitelijk onveranderd blijft. Groei van de beweging wordt, vanwege verdeeldheid en voorzichtigheid binnen de groep, op dit moment niet waarschijnlijk geacht. Naast het feit dat van jihadisten een concrete geweldsdreiging uit kan gaan, kunnen zij ook op niet-gewelddadige wijze bijdragen aan de jihadistische beweging, bijvoorbeeld door het verspreiden van online propaganda of het inzamelen van geld ten bate van de jihadistische strijd.

De politie kan bij vermoedens of aanwijzingen van strafbare feiten, opsporingsmiddelen inzetten ten behoeve van het strafrechtelijke onderzoek. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan. Daarnaast doet de AIVD binnen de kaders van de WIV 2017 haar werk. Wij kunnen echter geen mededelingen doen over de werkwijze en ingezette capaciteit van de opsporings- en inlichtingendiensten.

De leden van de SGP-fractie lezen dat er ook een risico is van rechts-extremisme. Deze leden vragen hoe de dreiging van rechts-extremisten zich uit. Is dit in de vorm van dreiging van een aanslag? Hoe gaat de Minister dit risico indammen?

Antwoord:

In DTN 55 wordt gesteld dat de voorstelbaarheid van een terroristische aanlag in Nederland uit rechts-extremistische hoek met name gebaseerd is op de betrokkenheid van enkele honderden jonge Nederlandse mannen die actief zijn op internationale, online gremia waarin het accelerationistische gedachtegoed wordt verspreid. Aanhangers van het accelerationisme verheerlijken en rechtvaardigen terroristisch geweld om versneld een rassenoorlog te ontketenen. Hierdoor willen zij chaos creëren in de samenleving waarin het huidige politieke bestel kan worden vervangen door een witte (nationaalsocialistische) etnostaat. Deze ideologie is een vast bestandsdeel geworden van het rechts-extremistische landschap en heeft mede in de afgelopen jaren in westerse landen geleid tot enkele terroristische geweldsdaden of concrete plannen daartoe. Behalve het delen van terroristische plannen verspreiden accelerationisten boodschappen van haat, versterken zij vijandbeelden en roepen ze op tot geweld. In de kamerbrief van 26 oktober 202168 is ingegaan op het beleid van het kabinet op het tegengaan van rechts-extremisme en -terrorisme.

Dat het accelerationisme ook in Nederland bij sommigen voet aan de grond krijgt, werd duidelijk tijdens de twee rechtszaken tegen twee jongvolwassenen. In December 2021 zijn zij veroordeeld voor deelname een terroristische organisatie en opruiing tot een terroristisch misdrijf.

Deze leden vragen of niet ook gekeken moet worden naar risico van links-extremisme nu er in bijvoorbeeld Canada katholieke kerken in brand worden gestoken om wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Heeft de Minister alle dreigingen goed op orde en ziet zij daarbij sluimerende gevaren niet over het hoofd?

Antwoord:

De ontwikkelingen van alle vormen extremisme in Nederland worden constant en scherp in de gaten gehouden en periodiek beschreven en geduid in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het linksextremisme in Nederland is beperkt in omvang en versplinterd, dat maakt dat de dreiging momenteel gering is.

10. Vragen en opmerkingen vanuit de BIJ1-fractie

Sterke Rechtsstaat

Het lid van de BIJ1-fractie is benieuwd naar de richting die de hoofdlijnennotitie van de constitutionele toetsing zal volgen. Zal het kabinet meerdere vormen van constitutionele toetsing uitwerken waar de Kamer vervolgens over kan stemmen of kiest het kabinet zelf één vorm die uitgewerkt zal worden? In het geval van het laatste, welke vorm zal dat dan zijn?

Antwoord:

De Minister van BZK en MRb zullen in de komende periode gezamenlijk mogelijke varianten van constitutionele toetsing uitwerken in een hoofdlijnenbrief. Zij zijn voornemens om de daarbij behorende dilemma’s aan uw Kamer voor te leggen. Indien de Minister van BZK en MRb – na alle varianten op hun merites te hebben beoordeeld – een voorkeur hebben voor een bepaalde variant dan zal deze voorkeur in de hoofdlijnenbrief kenbaar gemaakt worden.

Het lid van de BIJ1-fractie hoort graag meer over de inhoudelijke consequenties van de wijzigingen die in kaart worden gebracht met betrekking tot het wetsvoorstel Regulering Sekswerk. Consequenties voor wie en wanneer kan de Kamer de wijzigingen verwachten? Is de Staatssecretaris bereid de nota van wijziging ruim voor het zomerreces (minstens een maand) in de richting van de Kamer te sturen zodat het wetsvoorstel nog voor het zomerreces behandeld kan worden?

Antwoord:

Het is niet mogelijk aan dit verzoek te voldoen. Voor uitleg van het verdere proces van de Wrs wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie.

Migratie, nationaliteit en grenstoezicht

Het lid van de BIJ1-fractie vindt het opmerkelijk dat rechtvaardigheid, humaniteit en effectiviteit in het asiel- en migratiebeleid worden benoemd als de kern van het coalitieakkoord. Als rechtvaardigheid daadwerkelijk de kern is van asielbeleid, hoe verhoudt dat zich dan tot het feit dat ongedocumenteerde Surinaamse Nederlanders nog altijd verwacht worden terug te keren naar Suriname? Dit lid herhaalt nogmaals dat Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van inwoners van voormalige Nederlandse koloniën. Dit lid vraagt hoe het kabinet hier momenteel naar kijkt, en wat het kabinet heeft geleerd van het rondetafelgesprek omtrent het Nederlands slavernijverleden69. Het lid vraagt hoe het kabinet de geleerde lessen uit dat rondetafelgesprek (bijvoorbeeld met betrekking tot reparations) laat terugkomen in dit soort situaties.

Antwoord:

De kern van het Nederlandse asiel- en migratiebeleid is dat vreemdelingen die voldoen aan de democratisch vastgestelde voorwaarden voor toelating in Nederland mogen verblijven en dan onderdeel zijn van de Nederlandse samenleving met de daarbij behorende rechten en plichten. Dat betekent evenwel ook dat van diegenen die niet in aanmerking komen voor verblijf verwacht mag worden dat zij, in beginsel vrijwillig, uit Nederland vertrekken. Voor Surinaamse onderdanen gelden dezelfde toelatingsregels als voor anderen uit derde landen.

Als humaniteit eveneens de kern is van asiel- en migratiebeleid, hoe verklaart de Staatssecretaris dan bijvoorbeeld dat de omstandigheden van de asielopvangcentra nog steeds ver ondermaats zijn, dat onrechtmatig verblijf met de komst van de ongewenstverklaring de facto zal worden gecriminaliseerd en dat – ondanks het feit dat asielzoekers niet zonder gegronde reden op voorhouden in vreemdelingenbewaring kunnen worden gesteld – er momenteel toch voorbereidingen getroffen worden voor een pilot die ervoor moet zorgen dat, waar mogelijk, personen uit de groep «veiligelanders» wier asielaanvraag versneld behandeld wordt tóch vaker in vreemdelingenbewaring te stellen?

Antwoord:

In reactie op de vraag van BIJ1 over de humaniteit van het asiel- en migratiebeleid is het van belang om aan te geven dat het kabinet zich inzet om voldoende asielopvang en huisvesting van vergunninghouders te realiseren. Deze inzet is van groot belang om te kunnen waarborgen dat asielzoekers en statushouders kwalitatief goed worden opgevangen.

In antwoord op de vraag over ongewenstverklaring kan worden aangegeven dat binnen het coalitieakkoord is gekozen voor uitbreiding van het instrument van de ongewenstverklaring omdat het kabinet meent dat daarmee op passende en proportionele wijze invulling kan worden gegeven aan de wens om vreemdelingen met een vertrekplicht aan te zetten tot vertrek. De wijze waarop hieraan invulling zal worden gegeven is nog onderwerp van nadere uitwerking. Het instrument van de ongewenstverklaring is niet nieuw en oplegging van een ongewenstverklaring zal steeds individueel plaatsvinden.

In relatie tot de voornemens inzake vreemdelingenbewaring is van belang dat bewaring altijd plaats zal vinden plaats op individuele feiten en omstandigheden van de betrokken persoon. Het opleggen van de bewaring blijft gebaseerd op huidige wetgeving en een gegronde reden zal dan ook altijd voorwaardelijk zijn.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt ook naar wat er wordt verstaan onder «het inzetten op duurzame opvang van asielzoekers» en hoe dat zich verhoudt tot noties en intenties van het kabinet om sobere opvang te bewerkstelligen.

Antwoord:

Duurzame opvang heeft betrekking op het gehele opvangsysteem en is gericht op wendbaarheid en stabiliteit. Stabiel door ten tijde van een dalende bezetting in de asielopvang meer geleidelijk af te schalen waar mogelijk onder andere door het aanhouden van reservecapaciteit mogelijk door het flexibel inzetten van locaties. Wendbaar in de zin dat fluctuaties in de benodigde opvangcapaciteit binnen het opvangsysteem kunnen worden opgevangen door bijvoorbeeld concrete plannen te maken voor opschaling. Daarnaast ziet wendbaarheid op een opvangsysteem dat mee kan bewegen met veranderende verhoudingen in de asielpopulatie, bijvoorbeeld meer of minder kansrijke asielzoekers, Dublinclaimanten etc.

Versoberde opvang ziet op een specifieke opvangvorm voor groepen asielzoekers die een kleine kans maken op een verblijfsvergunning, zoals Dublinclaimanten en asielzoekers uit veilige landen van herkomst. Het doel van deze opvangvorm is om de komst naar Nederland van deze groepen te ontmoedigen, onnodige druk op de asielketen te voorkomen en draagvlak voor de asielopvang van personen met een kansrijk asielmotief te vergroten. De versoberde opvang is onderdeel van een bredere aanpak om de komst van Dublinclaimanten en veilige landers te ontmoedigen, zoals snelle asielprocedures. Het past hierbij ook bij een duurzaam opvangsysteem.

Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt ten slotte naar de invulling van de incidentele uitkering van 10 miljoen euro voor de opvang en begeleiding van ex-amv’s met een verblijfsvergunning. Tijdens de begrotingsbehandelingen van het Ministerie van J&V pleitte dit lid er reeds voor om de begeleiding van ex-amv’s te verlengen. Niet slechts tot 21 jaar, maar zolang als nodig is totdat de jongeren verzekerd zijn van de BIG 5: support, wonen, werk en school inkomen en schulden, zorg en ondersteuning. Is de Staatssecretaris bereid om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken en daarop door te pakken? Is de Staatssecretaris bereid om de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman te vragen om het belang van begeleiding tot het moment dat de BIG 5 zijn verzekerd mee te nemen in hun onderzoek naar de overgang naar meerderjarigheid van amv’s met een status? Hoe staat de Staatssecretaris tegenover het oprichten van een nationale helpdesk voor (ex-)amv’s in navolging van organisaties zoals SAMAH?

Antwoord:

Zoals u in uw vraag aanhaalt, is door het vorige kabinet reeds incidenteel 10 miljoen euro vrijgemaakt ten behoeve van de verlengde opvang en begeleiding van ex-amv’s met een status. De vrijgekomen middelen zullen aan gemeenten worden overgedragen aan de hand van een verdeelsleutel. Het kabinet, de VNG en Stichting Nidos bezien of het standaard verlengen van opvang en begeleiding van ex-amv’s tot 21 jaar bijdraagt aan een betere voorbereiding op volwassenheid en zelfstandigheid. De leeftijdsgrens van 21 jaar is in lijn met de leeftijdsgrens binnen de (verlengde) pleegzorg. Indien een ex-amv na zijn of haar 21ste nog steeds hulpbehoevend is in enige vorm, bestaan er verschillende middelen en hulpinstanties waarop een beroep gedaan kan worden ten einde hem of haar te helpen meer zelfredzaam te worden. Dit is ook het geval voor andere jongeren in Nederland. Deze aanpak vraagt om een integrale benadering en de gemeente vervult hierbij als regisseur in het sociaal domein een belangrijke rol. De SJenV ziet dan ook geen aanleiding om de begeleiding van amv’s te verlengen totdat de Big 5 zijn bereikt. Omdat de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman hun onderzoek op eigen initiatief zijn gestart acht de SJenV het voorts niet aan hem om hen te verzoeken voornoemd punt mee te nemen in hun onderzoek. De vraag óf en hoe structurele financiering van de verlengde opvang en begeleiding van ex-amv’s plaats zal vinden is nog onderwerp van gesprek binnen het kabinet. Daarbij zullen de uitkomsten van het onderzoek door de Ombudsman en Kinderombudsman worden betrokken.

Met betrekking tot het oprichten van een nationale helpdesk wordt verwezen aar de rol die VluchtelingenWerk landelijk speelt als steunpunt voor statushouders. Ook hebben gemeenten zelf aanspreekpunten voor statushouders. De SJenV zie daarom geen aanleiding om een aanvullende nationale helpdesk in het leven te roepen.

Preventie

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt om verheldering omtrent de «domeinoverstijgende en effectieve gebiedsgerichte aanpak in een nader te bepalen aantal, vooraf te selecteren wijken» om jeugdcriminaliteit te voorkomen. Welke domeinen worden daarbij betrokken? Welke wijken zullen geselecteerd worden en op basis waarvan worden die wijken geselecteerd?

Antwoord:

De aanpak van jeugdcriminaliteit krijgt op dit moment verder vorm. Uw Kamer zal hierover voor de zomer worden bericht. Hierbij wordt ook aandacht aan de keuze van te selecteren wijken besteed. De huidige verwachting is dat op basis van criminaliteitscijfers en in overleg met gemeenten, wetenschap, collega-departementen, zoals BZK, OCW, VWS en SZW en betrokken ketenpartners. wordt gekeken waar de aanpak het beste kan worden ingezet, ook met het oog op bijvoorbeeld gebieds- en regionale effecten. Dit zullen gebieden en wijken zijn in aanvulling op de 16 wijken – ook betrokken bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – in het programma Leefbaarheid en Veiligheid van BZK.

En wat moet het lid zich voorstellen bij «situationele, slachtoffer- en dadergerichte maatregelen»? En wat zijn «justitiële functies in de wijk»?

Antwoord:

De maatregelen zijn veelal een mix van situationele, dadergerichte en slachtoffergerichte maatregelen.

Bij situationele maatregelen kan het bijvoorbeeld gaan om het nemen van maatregelen, zoals het aanbrengen van extra verlichting op plekken waar jongeren zich ophouden, zoals parken of pleinen of het voorlichten van jongeren en inzet van extra toezicht rond een druk station of in uitgaansgebieden waar straatroven plaatsvinden.

Voor het voorkomen van daderschap en slachtofferschap van kwetsbare jongeren worden gemeenten gestimuleerd om bijvoorbeeld vroegsignalering van risicogedrag op scholen op te pakken door effectieve interventies in te zetten die kinderen, ouders en docenten ondersteunen. Voor de brede uitrol van effectieve interventies, zoals Alleen jij bepaalt wie je bent, zetten we ter voorkoming van daderschap ook in op gebieden/wijken waar de problematiek groot is of waar juist preventief ingrijpen toename van de problematiek kan voorkomen. Ook het voorkomen van herhaald daderschap van belang: jongeren en jongvolwassenen worden actief begeleid bij hun re-integratie, waarmee tijdens detentie wordt gestart.

Door zowel te investeren in wijken en gemeenten, als in de versterking van de justitiële functies wordt vorm gegeven aan preventie met gezag. Bij de justitiële aanpak moet gedacht worden aan (extra) agenten in de wijk en aan de versterking van andere justitiële organisaties in de wijk, zoals gebiedsofficieren, (jeugd)reclassering, zorg- en veiligheidshuizen, de Kinderbescherming en eventueel ook (wijk)rechtspraak.

Politie

Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de basis bij de politie op orde gebracht zal worden. Wat wordt er onder die «basis» verstaan? Het lid zou zelf verwachten dat een dergelijke basis verwijst naar een in ieder geval gezonde werkcultuur, zonder pesterijen, racisme, grensoverschrijdend gedrag, intimidatie, manipulatie, en andere misstanden waar we in de afgelopen jaren steeds meer over horen. Hoe staat de Minister daartegenover, zeker in het licht van het feit dat zij onwillens is om een organisatiebreed onderzoek te laten doen naar de veiligheid binnen de Landelijke Eenheid?

Antwoord:

Met de inzet van het regeerakkoord wordt de basis bij de politie op orde gebracht, dit gebeurt onder meer door investeringen in digitale ontwikkelingen en een gezonde bedrijfsvoering. Ook hecht de MJenV aan goede arbeidsvoorwaarden en een goede CAO. Er werken door heel Nederland meer dan 60.000 vrouwen en mannen elke dag voor onze veiligheid. In een organisatie van een dergelijke omvang verschillen de werkomstandigheden en -cultuur van plek tot plek. De politie gebruikt diverse instrumenten waaronder medewerkerstevredenheidsonderzoeken om meer zicht te krijgen op de werkomstandigheden en cultuur in de verschillende delen van de organisatie. Daar waar dingen niet goed gaan en incidenten plaatvinden, wordt onderzoek verricht en waar nodig passende maatregelen genomen om de veiligheid in teams te waarborgen en te verbeteren. Sinds begin 2020 heeft de Korpsleiding een politie-ombudsfunctionaris aangesteld. Deze onafhankelijke en onpartijdige functionaris doet op basis van signalen van (oud)medewerkers onderzoek naar onderliggende oorzaken van problemen, zij bemiddelt en verwijst medewerkers door met als doel om de organisatie te verbeteren. Over haar bevindingen en adviezen publiceert politie-ombudsfunctionaris een openbaar jaarverslag en zij adviseert hierover rechtstreeks aan de Korpsleiding.

Daarnaast werkt de korpschef met de inspanningen in het kader van Politie voor Iedereen de komende jaren hard aan het creëren van een veilige en inclusieve politieorganisatie waarin medewerkers zich veilig voelen en hun specifieke talenten en vakmanschap duurzaam kunnen inzetten. Over de voortgang van dit beleid informeer wordt uw Kamer ieder halfjaar bericht. De MJenV ziet op dit moment geen concrete aanleiding om de cultuur binnen de organisatie in zijn geheel te onderzoeken.

Radicalisering, terrorisme en extremisme

Het lid van de BIJ1-fractie hoopt van de bewindspersonen de bevestiging te krijgen dat het bestrijden van extreemrechts geweld en de verspreiding van extreemrechts gedachtegoed prioriteit heeft op het Ministerie van J&V. Het lid vraagt ook naar precieze verduidelijking van «de bestaande en de Kamer bekende werkwijze» in lokale (persoonsgerichte) aanpak. Op welke manier zal extreemrechts gedachtegoed en geweld bestreden worden op het moment dat het verder in beeld is gebracht?

Antwoord:

Zie beantwoording vragen Volt fractie.

Het lid van de BIJ1-fractie herinnert de bewindspersonen aan de aangenomen motie van de Kamer om 1) heldere wettelijke kaders op te stellen waarin de bevoegdheden van de NCTV duidelijk worden gemaakt; en 2) de bevoegdheden van de NCTV niet verder uit te breiden (Kamerstuk 30 821, nr. 140). Toch spreekt het kabinet over de waarde die zij hechten aan de voortgang van het wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Met dat wetsvoorstel worden tóch, tegen de wensen van de Kamer in, de bevoegdheden van de NCTV uitgebreid. Hoe verklaart de Minister dit? Wanneer kan de Kamer heldere wettelijke kaders verwachten waarin de precieze bevoegdheden van NCTV duidelijk worden gemaakt?

Antwoord:

Doel van het wetsvoorstel «verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid» is het verstevigen van de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de analyse- en coördinatietaken van de NCTV in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Deze analyse- en coördinatietaken staan ook nu al in het Organisatiebesluit Justitie en Veiligheid en worden dus niet uitgebreid. Deze beide taken worden wettelijk vastgelegd omdat het voor de uitvoering van deze taken noodzakelijk is om (bijzondere) persoonsgegevens te kunnen verwerken.

Het hervatten van de werkzaamheden van de NCTV waarvoor de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is, is nodig om de gevallen leemtes op het gebied van terrorismebestrijding en bescherming van de nationale veiligheid op te vullen.

Het wetsvoorstel stelt duidelijke grenzen aan wat wel en niet mogelijk is ter uitvoering van de taken en kan dus niet gezien worden als een één-op-één voortzetting van de werkwijze uit het verleden. Met het voorstel worden de taken en bevoegdheden van de NCTV juist duidelijk begrensd.

Het wetsvoorstel bevat daarnaast een duidelijke afbakening tussen de (analyse)taken van de NCTV en de taken van de AIVD of de taken van de politie, aangezien de NCTV geen inlichtingen- of opsporingsdienst is noch wil zijn. De NCTV krijgt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel dan ook niet de bevoegdheid over bijzondere inlichtingen- of opsporingsmiddelen.

Met de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, is de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde wetsvoorstel.

Zie ook de beantwoording vragen Volt fractie.

Jeugd

Het lid van de BIJ1-fractie benadrukt wederom het belang en de urgentie van het zo snel mogelijk afschaffen van de gesloten jeugdzorg. Hoe staat het kabinet hier inmiddels tegenover? In plaats van de gesloten jeugdzorg zijn er talloze kleinschalige alternatieven die onderzocht en geïmplementeerd dienen te worden. Is de Minister bereid om daar in samenwerking met dit lid aan te werken?

Het lid van de BIJ1-fractie wil tevens opnieuw aandacht vragen voor de harde knip die bestaat in de jeugdzorg met betrekking tot het loslaten van jongeren na hun achttiende verjaardag, en is van mening dat het loslaten pas mag gebeuren wanneer de BIG 5 (support, wonen, werk en school inkomen en schulden, zorg en ondersteuning) verzekerd zijn. Wat zijn de mogelijkheden hiertoe binnen de justitiële wet- en regelgeving, ook zeker in het kader van rechtsbescherming?

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar de stand van zaken omtrent de uithuisgeplaatste kinderen uit het Toeslagenschandaal, en wat de rol van de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid in deze kwestie is met betrekking tot het bespoedigen van het proces en het beschermen van zowel de gedupeerde kinderen als ouders.

Tot slot ziet het lid van de BIJ1-fractie de toekomstscenario’s omtrent de concrete verbeteringen die op korte termijn effect moeten hebben graag zeer snel tegemoet. Zeker met betrekking tot ex-gedetineerde jongeren moet er in de aanpak veel verbeterd worden. Er moet niet langer de focus liggen op repressie en boetedoening, maar de overheid dient fors te investeren in toekomstperspectieven (waaronder het stevig aanpakken van de arbeidsmarktproblematiek).

Antwoord:

In reactie op de vragen van het lid van de BIJ1-fractie over de gesloten jeugdzorg wijst het kabinet erop dat de Staatssecretaris van VWS verantwoordelijk is voor de gesloten jeugdhulp. Zoals verzocht door uw Kamer zal hij voor de zomer een brief sturen over de toekomst van de gesloten jeugdhulp. Daarin zal hij ook ingaan op de ontwikkeling van kleinschalige alternatieven voor de gesloten jeugdhulp.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt ook naar de knip in de jeugdzorg als jongeren 18 worden. Binnen de programma’s Dak- en thuisloze Jongeren en Zorg voor de Jeugd is onder regie van het Ministerie van VWS samen met vele andere betrokken partijen de afgelopen jaren veel ingezet om de overgang naar meerderjarigheid bij 18 jaar beter te laten verlopen. Nu deze beide programma’s zijn afgerond, wordt de aandacht voor deze groep jongeren in een kwetsbare positie breed voortgezet op de gebieden van wonen, zorg, onderwijs en bestaanszekerheid. De VNG gaat in 2022 nog verder door met het Landelijk Gemeentelijke Netwerk 16–27 om te bevorderen dat de kennis en ervaring die de afgelopen periode is verzameld, op een goede manier kan worden gebruikt door anderen. Het aanpassen van justitiële wet- en regelgeving is daarbij niet aan de orde. Binnen het strafrecht bestaat er reeds het zogenaamde adolescentenstrafrecht waarbij jongvolwassenen tot 22 jaar volgens het jeugdstrafrecht berecht kunnen worden en in dat kader ook jeugdhulp kunnen krijgen.

In reactie op de vraag van het lid van de BIJ1-fractie over de stand van zaken omtrent de uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag verwijst het kabinet naar de brief van 22 februari jongstleden hierover (Kamerstuk 31 066, nr. 979). In deze brief schetst de MRb, mede namens de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane, wat de stand van zaken is. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt ook naar de rol van de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid in dezen. De MRb acteert als primair verantwoordelijke bewindspersoon. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid is een programmateam ingericht dat samen met alle betrokkenen de landelijke aanpak ontwikkelt. De MRb ziet toe op een spoedig en zorgvuldig proces.

Ten slotte vraagt het lid van de BIJ1-fractie naar de toekomstscenario’s omtrent concrete verbeteringen op de korte termijn en de aanpak van ex-gedetineerde jongeren. Het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming ziet op structurele verbetering en vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen, en is op 30 maart 2021 (Kamerstuk 31 839, nr. 771) reeds aan uw Kamer gestuurd. In de voortgangsbrief jeugd van 23 november 2021 (Kamerstuk 31 839, nr. 812) is de stand van zaken rond het toekomstscenario verder toegelicht, met aandacht voor de verdere uitwerking en de toepassing in lokale proeftuinen. Verder verwijst het kabinet naar de verbeteringen op de meer korte termijn zoals in de reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie is toegelicht.

Dat staat los van de re-integratie van ex-gedetineerden jongeren en breder van de aanpak van jeugdcriminaliteit, het kabinet verwijst het lid van de BIJ1-fractie daarvoor naar de brief van 23 juni 2021 over de voortgang op de aanpak van jeugdcriminaliteit70, en ook naar de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie over jeugdcriminaliteit in deze brief.

Nieuw Wetboek van Strafvordering

Het lid van de BIJ1-fractie heeft opgemerkt dat er in de hoofdlijnen van het beleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid niets staat over de aanpak van gendergerelateerd geweld. Daar waar het coalitieakkoord een erg selectieve keuze heeft gemaakt om alleen de aanpak van eerwraak, genitale verminking, gedwongen of kinderhuwelijk te benoemen, zien we zelfs daarover niets terug in de hoofdlijnen. Het lid is echter van mening dat het aanpakken van huiselijk en seksueel geweld in de breedte van wezenlijk belang is, en dus een plek verdient in de hoofdlijnen van het ministeriële beleid. Dit lid is benieuwd of verbeterde justitiële wet- en regelgeving omtrent huiselijk en seksueel geweld echter kunnen worden meegenomen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Antwoord:

De verbeterde justitiële wet- en regelgeving omtrent huiselijk en seksueel geweld worden niet meegenomen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Strafbaarstelling van delicten maakt onderdeel uit van het zogenoemde materiële strafrecht. Dergelijke bepalingen worden opgenomen in het Wetboek van Strafrecht of andere wetten met strafbepalingen. Het Wetboek van Strafvordering geeft regels voor de het strafproces, het zogenoemde formele strafrecht.

De omvang, ernst en vooral urgentie van huiselijk en seksueel geweld zijn op pijnlijke wijze duidelijker geworden door de coronacrisis. Toch spreekt het coalitieakkoord er weinig over. Zoals ook Hilde Bakker al schreef: «Er is in het akkoord wel enige specifieke aandacht voor geweld tegen vrouwen, zij het uitsluitend onder het kopje «Naar een samenleving waar iedereen zichtbaar zichzelf kan zijn: «We bestrijden vrouwenhaat, zowel «online» als «offline», krachtig. We bestrijden geweld tegen vrouwen achter de voordeur, waaronder seksuele uitbuiting». Alsof dit geweld voortkomt uit een gebrek aan jezelf kunnen zijn. Dat is grove onderschatting van een probleem waar heel veel Nederlanders mee kampen, vooral vrouwen, maar niet alleen zij.» 71

Overwegende dat vooral huiselijk geweld nog veel vormen kent die door veel mensen niet als geweld worden geclassificeerd, is dit heel problematisch. Denk hierbij aan patronen van bedreigingen maken, vernederen, intimideren, uitschelden, en andere vormen van emotionele en psychologische mishandeling. Deze vormen van huiselijk geweld vaak onzichtbaar zijn voor de buitenwereld en kennen daarmee des te meer een isolerende werking voor slachtoffers. Deze vormen van huiselijk geweld worden ook wel «dwingende controle» (coercive control) genoemd: geweld dat achter een charmant of amicaal optreden schuil kan gaan.» Een korte maar rake definitie die de op het eerste oog «onschuldige» omhulling van misbruik en geweld goed weergeeft. Wetenschappelijke instituten zoals het Verwey-Jonker Instituut en het WODC erkennen dat coercive control de meest ernstige vorm van huiselijk geweld is. Daders isoleren hun slachtoffer sociaal, fysiek en emotioneel, ze denigreren hen dagelijks, verwarren en manipuleren hen, bedreigen en intimideren, controleren hen veelvuldig, jagen ze angst aan en onderdrukken actief alledaagse wensen en behoeftes van slachtoffers. Coercive control is ernstige emotionele en psychische mishandeling en kan zich uiten als, of leiden tot ouderverstoting, (cyber)stalking, belasteren en intimidatie, kindontvoering, het Munchausen by proxy syndroom en ernstige vormen van emotionele en fysieke verwaarlozing. Ook is coercive control een voorspellende factor voor femicide (vrouwendoding) en gezinsmoorden («familiedrama’s).

Nederlandse expert coercive control (onderzoeker, adviseur en trainer) Sietske Dijkstra zegt hierover: «Dwang is vaak niet openlijk, maar dikwijls verborgen en verhuld. Het vindt als het ware in de coulissen plaats, terwijl op het toneel een charmante, gevatte, pleasende, beminnelijke en soms ook hulpeloze persoon wordt getoond. Achter de schermen is er dan emotionele druk, intimidatie, dreiging en manipulatie. Dit wordt vaak niet goed opgemerkt of blijft impliciet. Met andere woorden: we zien het schaap, maar niet de wolf die in de schaapskleren gehuld gaat.»72 Toch is de Nederlandse wet- en regelgeving er nog altijd niet op ingericht om slachtoffers van huiselijk geweld in de vorm van dwingende controle te helpen, en daders te veroordelen. Dit in tegenstelling tot landen als het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Ierland en Australië.

Is de Minister bereid om zich in haar ambtstermijn onvoorwaardelijk in te zetten om de justitiële wet- en regelgeving omtrent huiselijk geweld fors te verbeteren, en daarbij dwingende controle – in navolging van de voornoemde landen – strafbaar te stellen? Welke knelpunten kent de Minister nog meer in de vervolgprocedures van daders van huiselijk en seksueel geweld? Hoe staat de Minister bijvoorbeeld tegenover het feit dat daders in de praktijk weinig vervolgd worden wanneer het slachtoffer geen aangifte kan of wil doen? En hoe zit het met de opvang, begeleiding en andere hulpverlening aan slachtoffers boven de 18 jaar?

Antwoord:

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar de inzet om de wet- en regelgeving omtrent huiselijk geweld fors te verbeteren en daarbij «dwingende controle» strafbaar te stellen. Dwingende controle is een vorm van huiselijk geweld waarbij één persoon de ander sterk domineert. Het slachtoffer kan daarbij bepaalde vrijheden worden ontzegd door de ander, zoals het onderhouden van sociale contacten of het hebben van eigen geld en zelf te bepalen waaraan dit uit te geven. Ook kan de pleger dreigen zichzelf, het slachtoffer, of haar of zijn geliefden iets aan te doen. Het kan daarbij gaan om zowel fysiek als psychisch geweld. Alle vormen van dwingende controle hebben een zich herhalend, structureel karakter.73 Het Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt reeds de mogelijkheid om dwingende controle strafrechtelijk aan te pakken. Dit kan op basis van artikel 300 Sr, eerste en vierde lid, gericht op respectievelijk het «toebrengen van pijn of letsel» en het «opzettelijk benadelen van de gezondheid». Het Gerechtshof van Den Haag heeft in een arrest bevestigd dat dit ook kan gelden voor psychisch geweld.74 Tevens kan dwingende controle strafbaar zijn wanneer het binnen de reikwijdte van artikel 284 Sr (dwang) of artikel 285 Sr (bedreiging) valt. De MRb verwijst u hierbij ook naar de beantwoording van Kamervragen van de leden Bergkamp (D66), Van den Hul (PvdA) en Özütok (GroenLinks) over psychische mishandeling d.d. 1 september 2020.75 De strafbaarstelling van dwang (284 Sr) heeft een breed toepassingsbereik. De kern hiervan is gelegen in het waarborgen van de psychische en fysieke vrijheid van mensen. Strafbaar is gesteld het een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander of tegen derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Bij de dwangmiddelen kan het gaan om fysieke druk door geweld, maar ook om psychische druk door bedreiging met geweld. Bij feitelijkheden gaat het om handelingen die niet onder geweld of bedreiging vallen. Hierbij kan worden gedacht aan meer subtiele vormen van psychische druk.

Indien iemand slachtoffer wordt van dwingende controle kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (OM) om te bepalen of vervolging opportuun is. Het OM besluit in voorkomende gevallen of onderzoek en vervolging aangewezen is, onder meer conform de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierin worden verschillende elementen van dwingende controle (waaronder psychische mishandeling, dwang, bedreiging met zware mishandeling of de dood) als mogelijke vormen van geweld in de privésfeer vermeld.76 Het Wetboek van Strafrecht, de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling van het College van Procureurs-Generaal en de richtlijnen voor strafvordering geven de kaders voor de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Mede op basis hiervan is MRb van mening dat er reeds voldoende wettelijke mogelijkheden zijn om dwingende controle tegen te gaan.

Op dit moment vindt n.a.v. de motie van de Kamerleden Bergkamp, Özütok en Van den Hul77 onderzoek plaats naar de mogelijkheden en de voor- en nadelen van een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld. Het kabinet verwacht de resultaten van dit onderzoek samen met een beleidsreactie voor de zomer van 2022 naar uw Kamer te kunnen sturen.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt verder naar knelpunten in de vervolging van daders van huiselijk en seksueel geweld. Bovenstaand is reeds benoemd dat het Wetboek van Strafrecht, het wetsvoorstel seksuele misdrijven dat levert aan meer bescherming, de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling van het College van Procureurs-Generaal, de Aanwijzing seksueel geweld van het College van Procureurs-Generaal en de richtlijnen voor strafvordering genoeg ruimte bieden voor de strafrechtelijke aanpak van de verschillende vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling en de aanpak van seksueel geweld.

Op de vraag van het lid van de BIJ1-fractie naar de vervolging van daders als het slachtoffer geen aangifte kan of wil doen, is de reactie van het kabinet dat het slachtoffer zelf bepaalt of er aangifte wordt gedaan. En daarmee bepaalt ook het slachtoffer in de meeste gevallen of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart. Indien de veiligheid van het slachtoffer of toekomstig slachtoffer in het geding is, de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van betrokkene ernstig is/wordt bedreigd, of wanneer er sprake is van een afhankelijkheidspositie kan het OM besluiten dat er toch – ook zonder aangifte – een strafrechtelijk onderzoek met mogelijke vervolging komt conform de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling en Aanwijzing zeden van het College van Procureurs-Generaal. Hierbij wordt goed gekeken naar wat in het belang van het slachtoffer is. De aanpak van huiselijk geweld is namelijk breder dan, en niet alleen gebaat bij, vervolging. Verschillende ketenpartners (politie, justitie en zorg- en hulppartijen) werken samen om de inzet van strafrecht af te wegen en hulp op gang te brengen, onder meer met behulp van de ontwikkelagenda Veiligheid Voorop!78. Soms is het geweld wederkerig, soms is verslaving of andere problematiek in het spel. Betrokken organisaties investeren continue in deskundigheidsbevordering om signalen en patronen te herkennen en (snel) op te volgen of te verwijzen naar de juiste instantie. Onder andere het Centrum Seksueel Geweld (CSG) en Veilig Thuis bieden advies, hulp en begeleiding bij het maken van een aangifte of melding bij de politie. Veilig Thuis biedt hulp aan zowel het slachtoffer, als de partner die gewelddadig is om het geweld te stoppen. Daarnaast vindt er bij het CSG en de politie ook forensisch onderzoek plaats bij sprake van seksueel geweld waarbij de sporen voor een langere tijd bewaard kunnen blijven voor het doen van een aangifte in de toekomst.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt ook naar de opvang, begeleiding en andere hulp aan meerderjarige slachtoffers. De opvang, begeleiding en hulpverlening voor slachtoffers van geweld in huiselijke kring maakt een belangrijk deel uit van de aanpak van huiselijk geweld en seksueel geweld. Alle slachtoffers van huiselijk geweld hebben recht op bescherming en veilige opvang. De Staatssecretaris van VWS, VNG, Valente en gemeenten werken aan de knelpunten, monitoring en doorstroom in de vrouwenopvang.

Ook de begeleiding en hulpverlening wordt doorontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is dat er veel aandacht is voor «gender» en «intiem terreur». Om effectief te kunnen handelen moeten professionals zich bewust zijn van de sociaal-culturele opvattingen en rolpatronen die we als samenleving verbinden aan man- en vrouwzijn en de ongelijkheden in macht, afhankelijkheid en verwachtingen ten aanzien van gedrag die daaruit voortvloeien. Aandacht besteden aan deze mogelijke oorzaak of beïnvloeder van geweld vraagt om gendersensitiviteit. Bij intieme terreur is sprake van een machtsverschil tussen partners, waarbij een partner, vaak de man, dwang en controle uitoefent. Er zijn het afgelopen jaar in opdracht van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis een aantal handreikingen en (screening) instrumenten gemaakt op deze onderwerpen die praktisch toepasbaar zijn in de hulpverlening en begeleiding. Dit jaar is het screeninginstrument en beschermingsarrangement gereed voor toetsing in de praktijk.

Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) vormt het centrale loket voor zorg aan alle slachtoffers die te maken krijgen met acuut seksueel geweld. Slachtoffers kiezen in samenspraak met de huisarts of Slachtofferhulp Nederland de hulp die past bij hun persoonlijke wensen, behoeften en achtergrond. Momenteel laat de Staatssecretaris van VWS een onderzoek uitvoeren om te bezien hoe slachtoffers (van onder andere seksueel geweld en schadelijke praktijken) de huidige hulpstructuur ervaren. Met dit onderzoek worden onder meer de behoeften van slachtoffers in brede zin in beeld gebracht. Ook wordt gekeken naar de mate waarop de hulp- en meldpunten vindbaar zijn en de factoren die drempelverlagend of juist drempelverhogend werken bij het zoeken en vinden van hulp. Naar verwachting wordt dit onderzoek in de tweede helft van dit jaar opgeleverd.79

Tot slot herhaalt het lid van de BIJ1-fractie graag de woorden van Hilde Bakker over coalitieakkoord en het benoemen van huiselijk en seksueel geweld. Bakker schreef voor Movisie het volgende: «De omvangrijke problematiek van huiselijk en seksueel geweld komt in het akkoord dus maar marginaal aan de orde, hoe anders is dit bij de specifieke vormen. «Eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken» worden op meerdere plekken genoemd. Aandacht voor de aanpak van deze zogenaamde «schadelijke praktijken» is zeker noodzakelijk. Het wordt hier echter (uitsluitend) als een issue van integratie en democratische leefregels beschreven. Daarmee geeft de coalitie een verkeerd signaal af. (...)

In het akkoord worden de zogenaamde «schadelijke praktijken» gekoppeld aan het thema Integratie, waarmee men de suggestie wekt dat deze praktijken alleen voorkomen onder bepaalde culturele gemeenschappen. Er zijn echter meer gesloten gemeenschappen in Nederland met patriarchale, orthodoxe opvattingen over de rol en positie van vrouwen en mannen, en waarin zelfbeschikking ondergeschikt is. Slachtoffers van gedwongen huwelijken en huwelijkse gevangenschap vinden we ook onder orthodoxe protestanten, katholieken en joden.

Wat is het verschil tussen studentenverenigingen die «bangalijsten» plaatsen van meisjes die in de ogen van de mannelijke leden «sletten» zijn en groepen jonge, veelal laagopgeleide jongens en mannen met Marokkaanse en Turkse achtergrond, die in hun ogen «oneervolle» meisjes online «exposen»? Beide uitwassen zijn te typeren als eergerelateerd geweld. Zijn de Marokkaans- en Turks- Nederlandse jongens dan niet «geïntegreerd», maar de studenten wel? Het onderschrijven van de democratische leefregels is goed, maar dan graag bij alle inwoners van ons land.

Om integratie als uitgangspunt te nemen gaat voorbij aan de kern van de aanpak van gendergerelateerd geweld. Alle groepen plegers moeten worden aangesproken en aangepakt op hun grensoverschrijdend gedrag, niet op hun afkomst. (...)

Het lid van de BIJ1-fractie adviseert het kabinet om de aanpak van gendergerelateerd geweld hoog op de agenda te plaatsen, maar alert te zijn op maatregelen die stigmatiserend zijn naar nieuwkomers en Nederlanders met een migratieachtergrond. Neem daarmee vooral de eigen voornemens in het akkoord over anti-discriminatie en racismebestrijding ter harte!

Antwoord:

Met het lid van de BIJ1-fractie zijn wij van mening dat gender er toe doet. Het kabinet werkt daarom interdepartementaal aan een gecoördineerde aanpak van gendergerelateerd, (ex-) partner en seksueel geweld, waar schadelijke praktijken ook onder vallen. Uitgangspunt hierbij is dat het beleid gendersensitief is. Dit betekent dat we rekening houden met ongelijkheden, afhankelijkheden, machtsverschillen en controlemechanismen, die voortkomen uit onderliggende normen en rolverwachtingen over mannen en vrouwen, die breed in de samenleving leven.

Voorop staat dat alle vormen van seksueel en huiselijk geweld, waaronder ook de door het lid van de BIJ1-fractie genoemde vormen van schadelijke praktijken, onacceptabel zijn en veelal voortkomen uit heersende opvattingen over eer, gender en seksualiteit. Tegelijkertijd vragen sommige schadelijke praktijken een specifieke aanpak. In het geval van eergerelateerd geweld is dit bijvoorbeeld vanwege het collectieve karakter van het geweld, waarbij de dreiging vanuit een familiesfeer komt en niet van een individu.

Ook de regeringscommissaris grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld zal een bijdrage leveren aan het versterken van de aanpak. Zij heeft onder meer als doel om de noodzakelijke cultuurverandering, in de samenleving als geheel, aan te jagen.


X Noot
1

Blijvend Veilig (Amsterdam Amstelland), Bouwstenen voor de toekomst (FoodValley), Wij doen het beter (Rotterdam Rijnmond), Bescherming in beweging (Utrecht Stad en Utrecht West), Vaart in Veiligheid (Zeeland), West Brabant West.

X Noot
2

Kamerstuk 31 839, nr. 793.

X Noot
3

Tweeminutendebat Strafrechtelijke onderwerpen, 6 juli 2021; Handelingen II 2020/21, nr. 97, item 43.

X Noot
4

Halfjaarbericht politie, d.d. 2 december 2021; Kamerstuk 29 628, nr. 1053.

X Noot
5

De NL Talent Coalition is een informele samenwerking van verschillende regionale en nationale partners die zich inzetten op het versterken van het Nederlandse vestigingsklimaat voor internationaal talent. Gezamenlijk wordt onder andere ingezet op de ontwikkeling en het gebruik van NL Branding, aanwezigheid op nationale en internationale carrièrebeurzen en de positionering bij internationale topuniversiteiten. Deelnemende organisaties aan de Talent Coalition zijn: Brainport Development, Expat Center Zeeland, Expat Centre Maastricht Region, IN Amsterdam, Innovation Quarter, International Welcome Centre Utrecht, International Welcome Centre North, NFIA, Nuffic, Rotterdam Expat Centre, Techleap.nl, The Hague International Centre en de Universiteiten van Nederland (voormalige VSNU).

X Noot
6

Kamerstuk 25 424, nr. 589.

X Noot
7

Het CCV, «De kracht van de wijk-GGD’er», 2021.

X Noot
8

Kamerstuk 33 628, nr. 85.

X Noot
9

Kamerstuk 29 279, nr. 687.

X Noot
10

Kamerstuk 24 587, nr. 804.

X Noot
11

Kamerstuk 29 628, nr. 1051.

X Noot
12

Kamerstuk 29 754, nr. 621.

X Noot
13

Kamerstuk 29 279, nr. 686.

X Noot
14

Kamerstuk 29 279, nr. 582.

X Noot
15

Kamerstuk 35 510, nr. 4 en 60.

X Noot
16

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 60.

X Noot
17

Kamerstuk 29 936, nr. 61.

X Noot
18

Kamerstuk 35 000 VI, nr. 123.

X Noot
19

Halfjaarbericht politie, d.d. 2 december 2021; Kamerstuk 29 628, nr. 1053.

X Noot
20

Zie BNC-fiche Herziening van de Schengengrenscode, Kamerstuk 22 112, nr. 3298.

X Noot
21

Kamerstuk 28 642 nr. 108.

X Noot
22

Kamerstuk 19 637, nr. 2740.

X Noot
23

Kamerstuk 19 637, nr. 2764.

X Noot
24

Nederlands Juristenblad, 9 april 2021, «Ongezien onrecht in het vreemdelingenrecht».

X Noot
25

SVMA en VAJN, april 2021, «Ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht».

X Noot
26

Kamerstuk 19 637, nr. 2758.

X Noot
27

Kamerstuk 35 483, nr. 68.

X Noot
28

Kamerstuk 19 637, nr. 2472.

X Noot
29

Kamerstuk 35 851, nr. 8.

X Noot
30

Kamerstuk 35 570 VII, nr. 21.

X Noot
31

Handelingen II 2020/21, nr. 15, item 13, p. 39.

X Noot
32

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1848.

X Noot
33

Kamerstuk 28 844 , nr. 220.

X Noot
34

Kamerstuk 29 517, nr. 203.

X Noot
37

Kamerstuk 33 552, nr. 74.

X Noot
38

Kamerstuk 33 552, nr. 77.

X Noot
39

Kamerstuk 24 587, nr. 794.

X Noot
40

Kamerstuk 33 628, nr. 82.

X Noot
41

Multidisciplinaire Aanpak: een bestaand regionaal samenwerkingsverband/overleg voor systeemgerichte, intersectorale en specialistische aanpak van ernstig, acuut en langdurig huiselijk geweld, seksueel misbruik en kindermishandeling. Hierbij zijn o.a. aangesloten Veilig Thuis, GGZ, verslavingszorg, politie, OM en de RvdK.

X Noot
42

Kamerstuk 31 265, nr. 83.

X Noot
43

Kamerstuk 25 424, nr. 594.

X Noot
44

Kamerstuk 31 753, nr. 248.

X Noot
45

Kamerstuk 22 112, nr. 3274.

X Noot
46

Kamerstukken 32 761 en 22 112, nr. 198, zie specifiek bijlage 1.

X Noot
47

Kamerstuk 26 643, nr. 570.

X Noot
48

Staring et al., 26 mei 19, «Drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven: aard en aanpak van het fenomeen», https://repub.eur.nl/pub/116670.

X Noot
49

Politie en Wetenschap, 2021, «Van verhalen naar verbalen», https://www.politieenwetenschap.nl/publicatie/politiekunde/2021/van-verhalen-naar-verbalen-365/.

X Noot
50

CCV, «Facilitators mensenhandel en illegale prostitutie», https://hetccv.nl/onderwerpen/seksuele-uitbuiting/facilitators/.

X Noot
52

NRC, 14 december 2021, «Openbaar Ministerie heeft problemen op zittingen door «ernstige computerstoring»», https://www.nrc.nl/nieuws/2021/12/14/openbaar-ministerie-heeft-problemen-op-zittingen-door-ernstige-computerstoring-a4068869.

X Noot
53

Autoriteit Persoonsgegevens, 19 mei 2021, «Groei AP noodzakelijk voor digitaliserende samenleving en vertrouwen in overheid», https://autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/nieuws/groei-ap-noodzakelijk-voor-digitaliserende-samenleving-en-vertrouwen-overheid.

X Noot
54

Tweakers, 19 mei 2021, «Autoriteit Persoonsgegevens pleit bij informateur voor verviervoudiging budget», https://tweakers.net/nieuws/181878/autoriteit-persoonsgegevens-pleit-bij-informateur-voor-verviervoudiging-budget.html.

X Noot
55

Autoriteit Persoonsgegevens, 9 november 2021, «AP adviseert Eerste Kamer: neem WGS niet aan», https://www.autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/nieuws/ap-adviseert-eerste-kamer-neem-wgs-niet-aan.

X Noot
56

Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 52.

X Noot
57

Kamerstuk 22 112, nr. 2956.

X Noot
58

Kamerstuk 22 112, nr. 3163.

X Noot
59

Kamerstuk 22 112, nr. 3233.

X Noot
60

Recommendation No. R(2000)21 of the Committee of Ministers to member States on the freedom of exercise of the profession of lawyer, d.d. 25 oktober 2000.

X Noot
62

Kamerstuk 34 861, nr. 29.

X Noot
63

Kamerstuk 34 861, nr. 31.

X Noot
64

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 132.

X Noot
65

Kamerstuk 32 317, nr. 744.

X Noot
66

Kamerstuk 31 839, nr. 812.

X Noot
67

Halfjaarbericht politie, d.d. 2 december 2021; Kamerstuk 29 628, nr. 1053.

X Noot
68

Kamerstuk 29 754, nr. 621.

X Noot
69

Rondetafelgesprek over het Nederlands slavernijverleden, 13 januari 2022, Tweede Kamer.

X Noot
70

Kamerstuk 28 741, nr. 81.

X Noot
71

H. Bakker, Movisie, 23 december 2022, «Trek niet de integratiekaart», https://www.movisie.nl/artikel/trek-niet-integratiekaart.

X Noot
72

S. Diekstra, Sozio, november 2019, «Hoe herken en doorzie je een instrumenteel geweldspatroon?»

X Noot
73

Akkermans, M. e.a., Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 (WODC & CBS, december 2020), p. 28.

X Noot
74

Gerechtshof Den Haag 31 mei 2017. ECLI:NL:GHDHA:2017:1540. In cassatie is niet geklaagd over dit oordeel.

X Noot
75

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3944.

X Noot
77

Kamerstuk 28 345, nr. 245.

X Noot
78

Kamerstuk 28 345 nr. 255.

X Noot
79

kamerstuk: 34 843, nr. 51.

Naar boven