29 628 Politie

Nr. 1051 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2021

Hierbij informeer ik uw Kamer over een aantal zaken die besproken zijn tijdens het Commissiedebat Politie van 3 november 2021 (Kamerstuk 29 628, nr. 1049). Ik ga in op het meerjarig fundament politieorganisatie, inzet middelen veiligheid motie van lid Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13), de wijkagent, het politieonderwijs en de stand van zaken ten aanzien van stelsel beroepsgerelateerd letsel (waaronder PTSS).1

Meerjarig fundament politieorganisatie

Toen ik aantrad in 2017 was er een grote noodzaak om in de politie te investeren. Dit kabinet heeft geïnvesteerd en ervoor gezorgd dat er 2400 fte extra capaciteit bij komt. Ook zijn er andere investeringen gedaan om te zorgen dat de onderbezetting, veroorzaakt door de grote pensioenuitstroom, de komende drie jaar kan worden ingelopen. De vraag naar politie blijft groot. Daarbij worden de vraagstukken door maatschappelijke ontwikkelingen steeds complexer en staat de politie bij veel van deze vraagstukken in de frontlinie. De nadruk in de eerste jaren lag met name op de basis op orde krijgen.

Er liggen echter nog investeringsuitdagingen voor de toekomst, zoals ook blijkt uit het eerder toegestuurde P&M-onderzoek en het Position Paper van politie.2

Het fundament van de politieorganisatie wordt niet alleen gevormd door personeel, ook de bedrijfsvoering, onderwijs, personeelszorg en veiligheid moeten op orde zijn. In 2021 is de druk op de politiebegroting toegenomen. Als gevolg van het invullen van vacatures is de ruimte afgenomen die er binnen de begroting was om problematiek in de bedrijfsvoering op te vangen. Met een stijgende bezetting in de komende jaren zal deze druk nog verder toenemen. Daarnaast wordt de politie geconfronteerd met nieuwe vragen en uitdagingen rond bijvoorbeeld cybersecurity en duurzaamheid. Voor de begroting 2021 blijft de bijdrage van JenV aan politie binnen de kaders. De politie zal naar verwachting wel interen op het eigen vermogen.

De druk op de meerjarenbegroting is de afgelopen maanden nader onderzocht.

Het interne onderzoek «taskforce ombuigingen» van de politie, evenals het onderzoek dat ik samen met de korpsleiding door een externe deskundige heb laten doen naar de financiële problematiek bij politie en de mate waarin de politie in staat is deze zelf op te lossen, laten zien dat er voor de komende jaren ook nog uitdagingen zijn die moeten worden opgelost.3 Dit laatste rapport stuur ik u hierbij toe4. Het beeld dat in deze rapporten naar voren komt is in lijn met de beelden uit het eerdergenoemde P&M-onderzoek en het Position Paper.

In de komende jaren zullen binnen de budgettaire kaders scherpe keuzes moeten worden gemaakt waarbij in de reguliere planning en control cyclus duidelijk moet worden welke noodzakelijke stappen op personeel en materieel gebied nodig zijn.

Ik verwacht daarbij dat de politie de eerder afgesproken afbouw van de overbezetting van de niet-operationele-sterkte vorming nationale politie nu versneld zal realiseren. Daarnaast mag de taakuitvoering van in ieder geval de basisteams in de GGP, het MIT, de zedenportefeuille en bewaken en beveiligen, waar de politie eerder aanvullende middelen voor heeft ontvangen, niet in besparingsmaatregelen worden meegenomen.

Ik ben blij met de meerjarige stappen die zijn gezet met de investeringen op het gebied van ondermijning en naar aanleiding van motie Hermans zodat de politiecapaciteit in stappen iets kan worden uitgebreid. Over de middelen uit de ondermijningsenveloppe heb ik u per brief eerder geïnformeerd5. De middelen uit de motie Hermans zullen, naast 700 fte nieuwe agenten, ook worden ingezet in noodzakelijke versterking van het politieonderwijs, IV-ondersteuning en in de Landelijke Eenheid (LE). Doordat de instroom van de 700 fte nieuwe agenten pas later mogelijk is, ontstaat er incidentele ruimte binnen de beschikbare middelen. Deze incidentele ruimte wordt op de eerste plaats ingezet voor de hogere incidentele kosten in de begin jaren voor het vernieuwde Politieonderwijs (PO 21), de Wet SenB en de aanpak discriminatie LHBTI-geweld (4x2 mln €).

Daarnaast is gekeken naar de wijze waarop de resterende incidentele middelen kunnen worden ingezet. Hierbij is gekeken naar de prioriteiten uit het Position Paper politie en het P&M-rapport. Dit heeft ertoe geleid dat de resterende incidentele middelen ingezet worden voor PTSS, vernieuwing basisvoorzieningen middelen om de druk op de GGP te ontzien (aanvulling op de zogenaamde Buma-gelden). Zie ook onderstaande tabel voor de bedragen.

2022

2023

2024

2025

Lijn 1 – Goed werkgeverschap – PTSS

18,8

18,8

18,8

Lijn 2 – Voortgaande vernieuwing basisvoorzieningen incl. PVR, overige IV

76,2

91,2

41,2

3

BUMA

10

5

Totaal

105

115

60

3

Met de inzet van deze incidentele middelen kan een deel van het fundament van de politieorganisatie de komende jaren versterkt worden. Het is aan een nieuw kabinet om de verdere versterking van het fundament inclusief de bredere legacy-problematiek bij de politie nader te bezien.

Extra agenten voor de wijk

Met de extra investeringen voor Ondermijning en de extra investering naar aanleiding van motie Hermans wordt ook geïnvesteerd in extra agenten voor de wijk. Vanuit de ondermijningsmiddelen (preventie met gezag) komt geld beschikbaar voor wijkagenten in de meest kwetsbare wijken. Over de verdeling spreek ik nader met de politie en de vertegenwoordigers van de gezagen

Met de motie Hermans komen 91 mln. structurele middelen vrij voor 700 extra (digitale) agenten in de wijk en opsporing in de basisteams. Ik heb u daarover ook in mijn brief van 13 oktober jl. geïnformeerd.6 Ik zet fors in op het uitbreiden van het aantal agenten in de wijk, omdat de verbinding in de wijk een grote kracht is van de politie. Die te behouden en te versterken is een breed gedeelde wens van (regio)burgemeesters, politie, OM en mijzelf. Juist in een snel veranderende samenleving is nabijheid van politie van belang. Wat betreft het moment van instroom van deze 700 fte is in de raming rekening gehouden met 2024 en 2025. Dat is het moment waarop naar verwachting formatie en bezetting in de gebiedsgebonden politie (GGP) weer in balans zullen zijn. Op dat moment is er weer ruimte bij de Politieacademie om extra aspiranten op te leiden.

De verdeling van de 700 fte extra (digitale) agenten in de wijk over de eenheden van de politie zal ik na bespreking met de Regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) vaststellen. De verdeling van deze (extra) beschikbare politiecapaciteit binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.

Met de Regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-generaal is besproken dat er behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt. Samen dragen deze agenten zorg voor aanwezigheid in en verbinding met de wijk, op straat en op het web.

Bij de hierboven bedoelde verdeling van (extra) formatie binnen de regionale eenheden, hoort ook het bewaken van de wettelijke norm (art. 38a Politiewet 2012) van 1 wijkagent per 5.000 inwoners. Dit betreft een landelijke norm die geldt op eenheidsniveau. De betrokken burgemeesters en de hoofdofficier van justitie hebben ruimte om de norm contextgebonden in te vullen, dat wil zeggen extra agenten in wijken waar dat nodig is. Eind 2020 waren er 3.589 fte aan wijkagenten. Dat was op dat moment landelijk bezien 94 fte boven de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners. Eind augustus 2021 is de bezetting marginaal hoger en zijn er 3.593 fte wijkagenten. Afgezet tegen het inwoneraantal op dat moment is dat 92 fte boven de norm. Het aantal wijkagenten houdt dus gelijke tred met de bevolkingsgroei.

De politie hanteert als interne streefnorm dat een wijkagent 80% van zijn of haar tijd werkzaamheden verricht in en voor de wijk. Of deze streefnorm wordt gehaald verschilt per basisteam en per wijkagent. Bekend is dat binnen sommige basisteams de aanwezigheid van de politie in de wijken momenteel onder druk staat als gevolg van onderbezetting in de gebiedsgebonden politiezorg (GGP). Die onderbezetting raakt vooral de functiegroepen van agenten die in de incidentafhandeling werken. Ik heb uw Kamer over deze situatie eerder uitgebreid geïnformeerd.7 Wel blijkt uit een in 2020 uitgevoerde analyse van de urenregistraties van wijkagenten dat er in 2019 meer uren aan de wijk werden besteed dan in 2017.8

Er zijn momenteel 60 «digitaal wijkagenten». Dat aantal is de afgelopen jaren gestaag gegroeid en het is de intentie dat dit aantal de komende jaren blijft groeien, met name ook vanuit de middelen die beschikbaar zijn gekomen met de motie Hermans. De «digitaal wijkagent» is geen formele functie in de zin van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie. Het betreft een rol die in de afgelopen jaren in een groeiend aantal basisteams is opgepakt, onder meer om online in verbinding te staan met de wijk. Ook de criminaliteit verandert door de digitalisering en vraagt andere, digitale vaardigheden van de politieagenten in de basisteams. Naast het fysieke politiewerk in de wijk, verrichten deze agenten werkzaamheden online ten behoeve van het hele basisteam. Ook stimuleren «digitaal wijkagenten» de digitale transitie van het basisteam.

Samenvattend is het mijn overtuiging dat de extra middelen die ingevolge de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld voor extra agenten in de wijk, een wezenlijk verschil gaan maken voor de lokale nabijheid van de politie. Dit geldt de fysieke aanwezigheid van de politie in wijken en bij scholen, maar ook de aanwezigheid van de politie op het web. Er komt meer ruimte voor wijkagenten om voldoende tijd daadwerkelijk aan hun wijk te besteden en om de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners ook in de komende jaren te kunnen blijven invullen.

Kwaliteit politieonderwijs

In mijn brief van 24 juni 2020 informeerde ik uw Kamer over de modernisering van het politieonderwijs. Onlangs informeerde ik uw Kamer over de invulling van de motie van het lid Hermans.9 Vanuit deze motie zal er structureel € 13 miljoen extra vrijkomen voor het politieonderwijs. Een deel van deze extra gelden wordt besteed aan het aannemen van extra docenten.

Vernieuwing basispolitieopleiding

Ten grondslag aan de vernieuwde basispolitieopleiding liggen de door mij vastgestelde kwalificaties Politiemedewerker GGP en Politiemedewerker Opsporing die aangeven wat de aspirant moet kennen en kunnen bij afronding van de opleiding. Deze kwalificaties zijn gebaseerd op de in 2019 door de politie vastgestelde beroepsprofielen. Daarmee wordt geborgd dat de inhoud van de opleiding aansluit bij de actuele en voorziene ontwikkelingen in het vak.

De vernieuwing van de basispolitieopleiding heeft ertoe geleid dat aspiranten hun opleiding in twee jaar voltooien en sneller als medewerker aangesteld kunnen worden. Dit is mogelijk door een andere organisatie van het onderwijs en intensiever gebruik van digitale leermiddelen. Digitaal onderwijs is hierbij ondersteunend en wordt voor specifieke leerdoelen ingezet. Het gebruik van digitale hulpmiddelen kan dus variëren, maar beslaat niet het merendeel van het onderwijs. Door de vernieuwing van de basispolitieopleiding is het mogelijk om de kwaliteit van het onderwijs te borgen ondanks het feit dat deze in een kortere periode afgerond wordt.

De eerste aspiranten zijn in januari 2021 aan de nieuwe opleiding begonnen. De politie en Politieacademie hebben een landelijk programma ingericht waarbinnen de invoering van de nieuwe opleiding kort-cyclisch wordt gevolgd om onvolkomenheden te signaleren en bij te sturen. Zoals ik in mijn eerdere brief van 24 juni 2020 aangaf, ontwikkelen Politieacademie en politie hiernaast gezamenlijk een monitor waarmee ze mij in het overleg met de Politieacademie en de korpsleiding zullen informeren over de langere termijn ontwikkelingen, zoals diplomering en uitval van aspiranten. Ook in de totale beoordeling gaat het over vaardigheden, kennis en houding zodat ze de politietaak als geheel beheersen.

Zodra er ervaring is opgedaan met de werking van de vernieuwde basispolitieopleiding en de eerste aspiranten zijn ingestroomd als medewerkers in het korps, zal ik ook de Inspectie van Justitie en Veiligheid vragen aandacht te besteden aan de kwaliteit van de vernieuwde basispolitieopleiding en de examinering daarvan.

Examinering

De kwaliteit van de basispolitieopleiding wordt mede geborgd door de examinering. Binnen de Politieacademie zijn verplichte procedures voor examinering ingericht, waaronder het instellen van de wettelijke examencommissies. De docenten en de praktijkexaminatoren die verantwoordelijk zijn voor de examinering van de aspiranten zijn hiertoe specifiek opgeleid. Met bovenstaande maatregelen wordt de kwaliteit van de examinering geborgd. De prestaties van studenten worden in PO21 in hun totaliteit beoordeeld, niet als een optelsom van momentopnames van hun vaardigheden, kennis en houding. Zij worden beoordeeld op de mate waarin zij laten zien dat ze de betreffende politietaak als geheel beheersen. Deze manier van beoordelen doet recht aan het complexe werk van de politieagent. De meer klassieke beoordeling in de bestaande opleiding richtte zich op specifieke deelaspecten van de uit te voeren politietaak. Toetsing is in de nieuwe opleiding daarom ingebed in het onderwijs. Momenteel onderzoekt de Inspectie van Justitie en Veiligheid de kwaliteit van de examinering door de Politieacademie. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek in het voorjaar van 2022 en zal uw Kamer daarover nader informeren. De kwaliteit van de examinering van de vernieuwde basispolitieopleiding kon nog niet in dit onderzoek worden meegenomen en zal op een later moment worden onderzocht.

Docenten Politieacademie

Docenten hebben zich het nieuwe onderwijs in een relatief korte periode eigen gemaakt in een context waarin het onderwijs zelf ook nog in ontwikkeling is. Ook staan zij voor de taak om tijdelijk ook nog de oude opleiding uit te faseren. Docenten zijn enthousiast aan het werk, niettemin is de werkdruk groot. Personeelszorg is dan ook een belangrijk aandachtspunt voor de directie van de Politieacademie. Het ziekteverzuimpercentage wordt scherp in de gaten gehouden. Het 12-maandsgemiddelde in oktober 2021 is 5%. Daarnaast wordt extra capaciteit geworven om de extra werkzaamheden te realiseren. Hiervoor worden de eerdergenoemde middelen vanuit de motie Hermans ingezet.

De docenten van de Politieacademie vallen onder het functioneel gezag van de directeur Politieacademie maar zijn aangesteld bij de politie en hun functie is daarom, conform alle functies binnen de politie, ingeschaald volgens de systematiek van het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP). Dit functiegebouw kent verschillende docentfuncties, afhankelijk van de breedte van hun taak. Docenten zijn mbo of hbo-geschoold. Docenten aan de politieacademie zijn schalen 8, 9, 10 of 11. Dit betekent dat de salariëring varieert van € 2.466,26 (schaal 8 trede 0) tot maximaal € 5.295,58 per maand exclusief 8% vakantie-uitkering. Daarnaast is sprake van een volledige 13e maand en een aantrekkelijk pakket aan secundaire arbeidsvoorwaarden. Voor de salarissen en overige arbeidsvoorwaarden van het reguliere onderwijs verwijs ik u naar desbetreffende cao’s. Het vergelijken van arbeidsvoorwaarden tussen verschillende sectoren luistert nauw, waarbij gekeken moet worden naar het gehele pakket van arbeidsvoorwaarden.

Stelsel beroepsgerelateerd letsel

In navolging op mijn Kamerbrieven van 23 april 202010, 14 oktober 202011, 18 december 202012, 12 maart 202113, halfjaarbericht politie van 4 juni 202114 en recentelijk in mijn brief van 29 juni 202115 informeer ik uw Kamer over het stelsel beroepsgerelateerd letsel politie en de afhandeling van restschadezaken. Zoals eerder aan uw Kamer geschreven wordt het nieuwe stelsel beroepsgerelateerd letsel op dit moment uitgewerkt door de politie, de vakorganisaties, de Centrale Ondernemingsraad en mijn ministerie. Gelet op het grote belang van een nieuw stelsel voor de uitvoering, wordt parallel aan de uitwerking de implementatie voor zover mogelijk voorbereid. Met name de doorvertaling van het civiele recht naar de publiekrechtelijke rechtspositie vraagt om een uitvoerige analyse en zorgvuldige afweging in het licht van de zorg voor de politiemedewerkers. De inwerkingtreding is medio 2022 voorzien.

Lopende (restschade) zaken worden op dit moment afgedaan conform de richtlijn van de politie. Voor de wijze van schadeafhandeling wordt al aangesloten bij de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. Met de vakorganisaties is overeenstemming over overgangsbeleid. Na de vaststelling van de wijze waarop de schadevaststelling plaatsvindt kan dit in december aanstaande feitelijk worden toegepast. Het overgangsbeleid blijft van toepassing voor iedereen die voor de datum van introductie van het nieuwe stelsel melding heeft gedaan van beroepsgerelateerd letsel en binnen twee jaar na introductie van het nieuwe stelsel aangeeft in aanmerking te willen komen voor het overgangsbeleid. Doordat een beroep kan worden gedaan op dit overgangsbeleid valt niemand tussen wal en schip.

Ook is in juli 2021 een Commissie van Advies Restschade Afwikkeling Politie, een onafhankelijke paritaire commissie samengesteld.16 Deze Commissie kan worden geconsulteerd indien belanghebbende en de werkgever geen overeenstemming hebben bereikt over het voorstel voor de afdoening van een lopende (restschade) zaak. Hierbij kan het ook gaan over zaken waarin reeds uitgekeerd smartengeld in het voorstel is betrokken. De Commissie beoordeelt in eerste instantie zaken die afgedaan zijn conform de richtlijn. Zodra het overgangsbeleid in werking treedt zal de commissie ook zaken beoordelen die in dat kader zijn afgedaan.

De Commissie neemt sinds de publicatie van het instellingsbesluit (3 november 2021) zaken in behandeling. De betrokkenen zijn via de politie op de hoogte gebracht van de wijze waarop zij hun dossier kunnen indienen bij de Commissie. Inmiddels zijn de eerste zaken door de Commissie in behandeling genomen.

Stand van zaken lopende restschadezaken

In totaal heeft politie 216 dossiers (209 + 7 nieuw geïdentificeerde zaken) in behandeling (alle lopende dossiers tot 1 maart 2020). 113 restschadezaken zijn volledig afgerond. Van deze dossiers heeft in 106 gevallen de betrokkene het voorstel geaccepteerd. Verder zijn 48 restschadezaken van de lijst afgevoerd om diverse redenen zoals onjuiste registratie, dubbelboeking of intrekking van de aansprakelijkheid.

Van de overige 55 restschadezaken die nog in behandeling zijn, moet voor 10 dossiers nog een gesprek worden gepland. Deze gesprekken zijn vaak door een samenloop van omstandigheden en/of op verzoek van de betrokkenen uitgesteld. De gesprekken worden zoveel mogelijk nog dit jaar gepland. 45 restschadezaken zijn in behandeling waarbij bij 42 zaken een concreet voorstel is gedaan of een procesafspraak gemaakt. De verwachting is dat de komende weken veel van deze dossiers kunnen worden afgerond. Wat betreft de laatste drie dossiers is een voorstel in voorbereiding. Ik ga met de korpsleiding en de bonden om de tafel om te bekijken of het mogelijk is er sneller uit te komen.

Hiermee vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd over de stand van zaken lopende restschadezaken en in brede zin het stelsel beroepsgerelateerd letsel, het politieonderwijs en de wijkagent. Op een aantal andere onderwerpen die aan de orde kwamen tijdens het CD politie en daarbuiten, evenals over zaken waar ik u periodiek over informeer, kom ik terug in het halfjaarbericht van dit najaar.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 16.

X Noot
2

Kamerstuk 29 628, nr. 1009.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 441.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Kamerstuk 29 911, nr. 329.

X Noot
6

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 16.

X Noot
7

Kamerstuk 29 628, nr. 985.

X Noot
8

Kamerstuk 29 628, nr. 1015.

X Noot
9

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 16.

X Noot
10

Kamerstuk 29 628, nr. 945.

X Noot
11

Kamerstuk 29 628, nr. 983.

X Noot
12

Kamerstuk 29 628, nr. 993.

X Noot
13

Kamerstuk 29 628, nr. 1008.

X Noot
14

Kamerstuk 29 628, nr. 1015.

X Noot
15

Kamerstuk 29 628, nr. 1031.

X Noot
16

Kamerstuk 29 628, nr. 1045.

Naar boven