19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2758 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2021

Bij brief van 13 april jl. heeft u mij gevraagd1 te reageren op het bericht «Behandeling migranten lijkt op die van slachtoffers toeslagenaffaire». Dit gaat over de op 12 april jl. gepresenteerde bundel «Ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht» van de Specialisten Vereniging Migratierecht Advocaten (SVMA) en de Vereniging Asieladvocaten en -Juristen Nederland (VAJN) en het artikel «Ongezien onrecht in het vreemdelingenrecht» uit het Nederlands Juristenblad (NJB)2.

In deze brief ga ik in op de bundel en het genoemde artikel. Daaraan voorafgaand informeer ik u over de stappen die binnen het Directoraat-Generaal Migratie en de migratieketenpartners van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op het vreemdelingendomein worden gezet naar aanleiding van het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK). De bevindingen van de POK noodzaken dat we kritisch blijven kijken naar het functioneren van de hele overheid en daarmee ook naar (de uitvoering van) het vreemdelingenbeleid en de wet- en regelgeving. Daarnaast blijft de keten investeren in een goede wisselwerking en dialoog met maatschappelijke partners, juist die dialoog kan over en weer helpen om te blijven verbeteren en eventuele knelpunten tijdig te herkennen. De vraag die hierbij aan de orde is, is waar de toepassing van de menselijke maat kan worden versterkt en de dienstverlening verder kan worden verbeterd.

Menselijke maat en dienstverlening binnen het vreemdelingendomein

Ik vind het van groot belang dat ook binnen het vreemdelingendomein wordt gekeken naar de menselijke maat en de mate waarin de dienstverlening toegankelijk en passend is. Ik hecht eraan op te merken dat dit voor de vreemdelingenketen geen nieuw thema is en het perspectief en het belang van de vreemdeling ook nu een belangrijk onderdeel uitmaakt van de praktijk. Elke betrokkene in het vreemdelingenrecht kan erop rekenen dat de omstandigheden van het individuele geval worden betrokken. Ik zie dat de medewerkers in de gehele vreemdelingenketen goed werk verrichten en alles in het werk stellen om binnen de wettelijke kaders die in afstemming met uw Kamer tot stand zijn gekomen, recht te doen aan de positie van de vreemdeling. Dit laat onverlet dat we bij de totstandkoming en uitvoering van wet- en regelgeving oog moeten blijven houden voor mogelijke verbeteringen, specifiek ook ten aanzien van de menselijke maat en de mate waarin vreemdelingen daadwerkelijk begrijpen en uitvoering kunnen geven aan hetgeen de wet- en regelgeving voorschrijft.

Aan de hand van de kabinetsreactie op de POK, de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering (WaU) en de verscheidene recente publicaties3 die bijdragen aan de lopende discussie over de menselijke maat, maatwerk en dienstverlening is eerder dit jaar door het Directoraat-Generaal Migratie een werkgroep ingericht. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers vanuit het departement en de uitvoeringsorganisaties de DT&V, het COA en de IND. De werkgroep evalueert de uitvoeringspraktijk, beleid en regelgeving. Dit gebeurt in aanvulling op de reeds lopende ontwikkeltrajecten binnen de vreemdelingenketen.

In deze analyse wordt de uitvoeringspraktijk, beleid en regelgeving binnen het vreemdelingendomein zorgvuldig bekeken in het licht van de conclusies en aanbevelingen van de POK. Belangrijke thema’s in deze lopende analyse, waarbij de positie van de vreemdeling cruciaal is, zijn onder meer het inventariseren of wet- en regelgeving voldoende ruimte biedt voor maatwerk, het leveren van maatwerk in de praktijk, het herkennen, erkennen en op het juiste niveau opvolgen van signalen, open en professionele advisering en toegankelijke en passende dienstverlening.

Het beoogde resultaat bevat onder meer de uitwerking van een aantal concrete acties die moeten bijdragen aan de toepassing van de menselijke maat in het vreemdelingendomein en het doorontwikkelen van toegankelijke en passende dienstverlening aan vreemdelingen.

Ik kan in deze brief inhoudelijk nog niet ingaan op alle bevindingen en mogelijke vervolgacties die voortkomen uit deze evaluatie zullen verschillen in aard (uitvoering, beleid en/of wetgeving), tijdsduur en gevraagde aanpak. Een aantal acties zal echter direct kunnen worden opgepakt en de eerste ideeën hierover wil ik al in dit stadium met uw Kamer delen.

Zo zal een analyse worden gedaan naar de ruimte voor maatwerk die de Vreemdelingenwet toelaat, maar in de lagere regelgeving (onnodig) wordt weggenomen of gelimiteerd.

Ook wordt onderzocht wat medewerkers nodig hebben om de ruimte die wet- en regelgeving biedt om maatwerk te leveren (beter) te benutten.

Voorts wordt bezien hoe in uitvoeringstoetsen, waarmee het effect van voorgestelde wijzigingen van wet- en regelgeving en/of beleid in kaart worden gebracht, verdere ruimte kan worden gecreëerd om ook het effect van de voorgestelde wijziging op de vreemdeling te meten.

Tevens ben ik voornemens om de bestaande dialoog met partners verder uit te breiden, onder meer door themaconferenties te organiseren. Daarbij worden stakeholders uit het veld uitgenodigd om signalen die raken aan de menselijke maat tijdig te onderkennen.

Voor andere acties geldt een langere looptijd en mogelijkerwijs een wet- en regelgevingstraject. Ik vind het in dat kader goed te benoemen dat eventueel meer fundamentele keuzes politieke besluitvorming zullen vereisen. Gelet op de demissionaire status van het kabinet ligt het niet in de rede dat dergelijke keuzes door het huidige kabinet gemaakt worden.

Bundel en artikel «Ongezien/ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht»

In het artikel «Ongezien onrecht in het vreemdelingenrecht» uit het NJB van 9 april jl. trekken de schrijvers van het artikel parallellen tussen door hen gesignaleerde problemen in het vreemdelingendomein en die van de toeslagenaffaire. In reactie op het verzoek om op dit artikel te reageren, wijs ik uw Kamer allereerst naar de vorengenoemde lopende evaluatie die ook in het kader van de analogie met de POK plaatsvindt. De signalen uit het artikel die zien op het vreemdelingenbeleid, wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan worden hierin betrokken. Het NJB-artikel sluit af met een viertal aanbevelingen. Gelet op de aard van deze aanbevelingen ligt het ook hier, gezien de demissionaire status van het kabinet, niet in de rede dat besluiten over deze onderwerpen door dit kabinet worden genomen. Bovendien loopt een inventarisatie naar aanleiding van de moties4 van uw Kamer die zien op de in de aanbevelingen aangekaarte onderwerpen als de hardheidsclausule.

Ik reageer tevens op de bundel «Ongehoord – onrecht in het Vreemdelingenrecht» die op 12 april jl. door de vreemdelingenadvocatuur is gepresenteerd. De bundel is opgesteld door de VAJN en SVMA en bevat 48 casus op grond waarvan de opstellers een parallel trekken met de bevindingen van de POK. Zoals hiervoor aangegeven wordt de bundel ook nauw betrokken in het vorengenoemde traject met betrekking tot de menselijke maat en dienstverlening binnen het vreemdelingendomein.

De IND heeft van de zaken uit de bundel een individuele analyse gemaakt op basis van het IND dossier. De analyse heeft als doel om naast de overwegingen in de casuïstiek zelf te onderzoeken of en, zo ja, welke rode draden door deze casuïstiek heenlopen en of blijkt dat in bepaalde zaken wet- en regelgeving in de praktijk onevenredig hard uitpakt.

Zoals uw Kamer bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. Wel zal ik de eerste bevindingen van de IND op hoofdlijnen schetsen. De 48 in de bundel opgenomen zaken zijn geselecteerd over een tijdsbestek van meerdere jaren, zowel van uitgeprocedeerde als lopende zaken en op zowel het terrein van asiel- als reguliere migratie. Daarbij gaat het om een beperkt aantal specifiek door de advocatuur geselecteerde zaken van de jaarlijks meer dan 100.000 zaken die de IND behandelt. Om die redenen moeten algemene conclusies over de handelwijze van de IND op basis van deze 48 zaken met alle voorzichtigheid worden betracht. Dit neemt niet weg dat ik de signalen serieus neem en lering wil trekken uit deze zaken.

Uit de bundel en de daaruit geïnventariseerde rode draden zijn lessen te trekken voor zowel de wijze waarop het beleid tot stand is gekomen en vorm is gegeven, alsook voor de wijze waarop hier door de IND uitvoering aan wordt gegeven. In algemene zin raakt de kritiek aan thema’s als het afschaffen van de discretionaire bevoegdheid en dwangsommen, het onvoldoende rekening houden met gezins- en familiebanden, medische/psychische problematiek, langdurig verblijf, het tegenwerpen van twijfel aan de identiteit en het afschaffen van traumata- en ouderenbeleid.

Uit de analyse van de IND volgt dat veruit de meeste beslissingen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en strikt formeel/juridisch op juiste gronden zijn genomen. Dit laat onverlet dat de kritiek, dat er onvoldoende oog is voor de menselijke maat en er sprake is van formalisme, in een aantal zaken door de IND wordt herkend.

Zo bevat de bundel signalen die zien op de beslishouding en dienstverlening (als bereikbaarheid, actief informeren, open/oplossingsgerichte houding) van de IND. Ook richt de kritiek zich op beleid en regelgeving, die in gevallen ook bij de IND beslisuitvoering tot dilemma’s kunnen leiden.

De lessen die worden getrokken uit de bundel maken onderdeel uit van de genoemde thema’s in het kader van de bredere evaluatie naar aanleiding van de POK en het gesprek over menselijke maat. Zoals hiervoor aangegeven maakt ook beleid en regelgeving onderdeel uit van deze evaluatie.

In aanvulling daarop zal de IND waar dat kan op korte termijn maatregelen nemen om tegemoet te komen aan de zorgen. Onderling overleg maakt daar ook deel van uit. Naar aanleiding van de bundel en de daarin geuite zorgen heeft de IND een overleg met een afvaardiging van de advocatuur geïnitieerd, waarbij gesproken is over hoe we verder het overleg gaan voeren. Afgesproken is om over de door de advocatuur gesignaleerde problemen in gesprek te blijven.

Rondetafelgesprek d.d. 24 juni 2021

Op 24 juni jl. heeft uw Kamer onder meer gesproken met waarnemend hoofddirecteur van de IND, mevrouw Roelofs, en directeur Migratiebeleid van het bestuursdepartement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de heer Ter Heerdt, over maatwerk en uitvoering in het vreemdelingenrecht, mede naar aanleiding van bovengenoemde bundel. Ik ben uw Kamer erkentelijk voor het initiatief van dit rondetafelgesprek, omdat het kans heeft geboden voor een laagdrempelig en openhartig gesprek over het werk in de vreemdelingenketen op het terrein van beleid en uitvoering, waarin zoals u weet uw Kamer ook een belangrijke rol als medewetgever vervult.

Ik vond dit een mooie gelegenheid om kennis en ervaringen te laten delen en het onderlinge begrip te vergroten. Ik nodig u uit om deze samenwerking voort te zetten, bijvoorbeeld met werkbezoeken en technische briefings.

Ik zal u informeren indien de ontwikkelingen van de hierboven genoemde aanpak met betrekking tot de menselijke maat en dienstverlening daar aanleiding toe geven.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Verzoek van het lid Kuzu tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 13 april 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 67, item 6)

X Noot
2

NJB 9-4-2021, afl. 14, pag. 1046 t/m 1053.

X Noot
3

O.a. POK, WaU, NJB-artikel en bundel «Ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht», de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TcU), Ongelofelijk – Onrecht in de Geloofwaardigheidsbeoordeling van geloofsovertuiging.

X Noot
4

MOTIE VAN DE LEDEN PLOUMEN EN JETTEN, Kamerstuk 35 510, nr. 24.

MOTIE VAN HET LID OMTZIGT C.S., Kamerstuk 35 510, nr. 13.

Naar boven