32 710 IXB Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën 2010

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN (IXB)

Aangeboden 18 mei 2011

Aandeel in ontvangsten IXB (x € 1 000)

Aandeel in ontvangsten IXB (x € 1 000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IXB (x € 1 000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IXB (x 				  € 1 000)

Aandeel in uitgaven IXB (x € 1 000)

Aandeel in uitgaven IXB (x € 1 000)

Inhoudsopgave

A.

ALGEMEEN

5

1.

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

5

   

2.

LEESWIJZER

9

   

B.

BELEIDSVERSLAG

11

3.

BELEIDSPRIORITEITEN

11

3.1

Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de kredietcrisis

11

3.2

Verantwoording beleidsprioriteiten

18

   

4.

BELEIDSARTIKELEN

27

4.1

Belastingen

27

4.2

Financiële markten

43

4.3

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

53

4.4

Internationale Financiële Betrekkingen

70

4.5

Exportkredietverzekering en investeringsgaranties

78

4.7

Beheer materiële activa

85

4.8

Begrotingsbeleid en regeldruk

92

   

5.

NIET-BELEIDSARTIKELEN

99

5.1

Algemeen

99

5.2

Nominaal en onvoorzien

100

   

6.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

101

   

C.

JAARREKENING

107

7.

VERANTWOORDINGSSTAAT

107

   

8.

SALDIBALANS

109

   

9.

BATEN-LASTENDIENSTEN

123

9.1

Domeinen Roerende Zaken

123

9.2

Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB)

129

   

10.

TOPINKOMENS

136

   

D.

BIJLAGEN

137

 

Bijlage 1: toezichtrelaties zbo's/rwt's

137

 

Bijlage 2: Overzicht niet-financiële informatie over inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen)

141

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IXB) over het jaar 2010 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de betrokken ministers decharge te verlenen over het in het jaar 2010 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. Het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2010;

  • b. Het voorstel van de slotwet over 2010 dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over 2010 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2010 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2010 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2010 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Financiën,

J. C. de Jager

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

De begrotingshoofdstukken IXA (Nationale Schuld) en IXB (Financiën) en BTW-Compensatiefonds omvatten het beleidsterrein van het ministerie van Financiën. In de jaarverslagen worden de gerealiseerde beleidsdoelen, instrumenten en de ingezette middelen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2010 verantwoord.

Dit jaarverslag heeft betrekking op IXB. De focus ligt op beleidsmatige hoofdpunten. Waar relevant wordt verwezen naar Kamerstukken. Voor een toelichting op de belastingontvangsten wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk.

De IXB-beleidsartikelen (paragrafen 4.1 t/m 4.5, 4.7 en 4.8) en niet-beleidsartikelen (paragrafen 5.1 en 5.2) zijn de volgende:

  • 4.1 Belastingen

  • 4.2 Financiële markten

  • 4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

  • 4.4 Internationale financiële betrekkingen

  • 4.5 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties

  • 4.7 Beheer materiële activa

  • 4.8 Begrotingsbeleid en regeldruk

  • 5.1 Algemeen

  • 5.2 Nominaal en onvoorzien.

Opbouw van het jaarverslag

Na het deel Algemeen, aanbieding van het jaarverslag/dechargeverlening en leeswijzer, paragrafen 1 en 2, bestaat de kern van het jaarverslag uit het Beleidsverslag (paragrafen 3 t/m 6) en de Jaarrekening (paragrafen 7 t/m 10). Tot slot zijn 2 bijlagen opgenomen.

In paragraaf 3 wordt ingegaan op de kredietcrisis en de beleidsprioriteiten van het beleidsprogramma van het vorige kabinet en de ontwerpbegroting IXB over 2010.

Paragraaf 4 bevat de beleidsartikelen, bestaande uit 3 paragrafen:

  • Algemene beleidsdoelstelling;

  • Budgettaire gevolgen van beleid en een financiële toelichting, waarin opmerkelijke verschillen tussen ontwerpbegroting en realisatie worden toegelicht. Dit betreft de toelichting op de verantwoordingsstaat uit de jaarrekening;

  • Operationele doelstellingen. In de beleidsmatige (niet-financiële) toelichting wordt, waar relevant, nader ingegaan op de belangrijkste beleidsresultaten en op opmerkelijke verschillen ten opzichte van de ontwerpbegroting.

In paragraaf 5 komen de niet-beleidsartikelen aan bod.

Paragraaf 6 is de bedrijfsvoeringsparagraaf. Hier wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan. De bedrijfsvoeringsparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage.

De Jaarrekening bestaat uit paragraaf 7 verantwoordingsstaten IXB, Domeinen Roerende Zaken (DRZ) en Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB), paragraaf 8 saldibalans, paragraaf 9 baten-lastendienst DRZ en RVOB en in paragraaf 10 staat informatie omtrent de topinkomens.

Bijlage 1 bevat een overzicht van zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's) waarvoor Financiën beleidsmatig verantwoordelijk is. In bijlage 2 staat informatie betreffende de externe inhuur.

Het beleidsverslag bevat financiële en niet-financiële gegevens. Deze zijn aan verschillende kwaliteitsnormen onderhevig.

Groeiparagraaf 1:

In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt expliciet ingegaan op het betaalgedrag van het ministerie.

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

In dit beleidsverslag wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die door het ministerie van Financiën zijn genomen bij het bestrijden van de kredietcrisis en het bewaken van de stabiliteit op de financiële markten. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de voortgang en ontwikkelingen ten aanzien van deze maatregelen. Tevens wordt ingegaan op de beleidsprioriteiten van het beleidsprogramma van het (vorige) kabinet en de ontwerpbegroting op het terrein van het ministerie van Financiën voor 2010. In paragraaf 3.2 is een tabel met toelichting opgenomen met daarin per beleidsprioriteit informatie over hoofddoelstelling en prestaties.

3.1 Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de kredietcrisis

Inleiding

Als gevolg van de kredietcrisis is in de jaren 2008, 2009 en 2010 door de minister van Financiën een aantal maatregelen getroffen met het uiteindelijke doel om het vertrouwen in de financiële markten en de reële economie weer te herstellen. Deze maatregelen hebben hun weerslag gevonden in verschillende beleidsartikelen van de begrotingen van het ministerie van Financiën. In de tabel hieronder wordt een totaalbeeld gegeven van de verschillende crisismaatregelen, de budgettaire consequenties en de vindplaatsen ervan in de jaarverslagen. Tevens wordt hierbij ten aanzien van het jaar 2010 ingegaan op de ontwikkelingen en de mate van doelbereiking met betrekking tot deze maatregelen weergegeven. In aanvulling hierop wordt in het Financieel Jaarverslag van het Rijk een rijksbreed overzicht van de maatregelen opgenomen.

Tabel 1: De budgettaire gevolgen van de kredietcrisis (x € mln.)

(in € mln.)

2008

2009

2010

Artikel

A. Verwerving Fortis/RFS/AA en transfer FBN/AA naar ABN AMRO Group N.V.

    

1. Deelneming Fortis/AA

16 800

1 350

– 18 150

Saldibalans

2. Verwerving belang RFS/AA

6 540

 

– 6 540

Saldibalans

3. Verkoop FCI

 

– 350

 

Saldibalans

4. ABN AMRO Group N.V./ASR verzekeringen N.V./RFS Holdings B.V. (incl. Z-share en residual N-share)

  

27 971

Saldibalans

5. Overbruggingskredieten Fortis

44 341

  

IXA, art. 1

6. Aflossingen overbruggingskredieten Fortis

0

– 36 516

– 3 250

IXA, art. 1

7. Renteontvangsten overbruggingskredieten Fortis

–  502

– 705

– 167

IXA, art. 1

8. Dividend ABN Amro Group

0

0

0

IXB, art. 3

9. Dividend ASR

0

0

0

IXB, art. 3

10. Dividend RFS

0

0

– 6

IXB, art. 3

     

Capital Relief Instrument ABN-AMRO (CRI)

    

11. Garantieverlening (geëffectueerd)

 

32 611

 

IXB, art. 3

12. Afname voorwaardelijke verplichting (zonder uitg.)

  

– 32 611

IXB, art. 3

13. Premieontvangsten uit CRI

 

– 28

– 165

IXB, art. 3

     

Mandatory Convertible Notes ABN-AMRO (MCN)

    

14. Verstrekte converteerbare lening (MCN 7/09)

 

800

– 800

IXB, art. 3

15. Renteontvangsten uit MCN’s

 

0

– 103

IXB, art. 3

16. Verstrekte converteerbare lening (MCN 12/09)

 

1 800

– 1 800

IXB, art. 3

     

Counter Indemnity ABN-AMRO (garantie)

    

17. Garantieverlening (geëffectueerd)

  

950

IXB, art. 3

18. Premieontvangsten uit garantie

  

– 26

IXB, art. 3

∆ Staatsschuld (nr. 1 t/m 10 +13 + 18)

67 179

– 33 649

– 2 686

 
     

B. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

    

19. Verstrekt kapitaal ING

10 000

  

IXB, art. 3

20. Verstrekt kapitaal Aegon

3 000

  

IXB, art. 3

21. Verstrekt kapitaal SNS Reaal

750

  

IXB, art. 3

22. Aflossing ING

 

– 5 000

 

IXB, art. 3

23. Aflossing Aegon

 

– 1 000

– 500

IXB, art. 3

24. Aflossing SNS Reaal

 

– 185

 

IXB, art. 3

25. Couponrente ING

 

– 645

– 39

IXB, art. 3

26. Couponrente Aegon

 

– 166

– 11

IXB, art. 3

27. Couponrente SNS Reaal

 

– 38

– 1

IXB, art. 3

28. Repurchase fee ING

 

– 295

– 52

IXB, art. 3

29. Repurchase fee Aegon

 

– 108

– 52

IXB, art. 3

30. Repurchase fee SNS Reaal

 

0

 

IXB, art. 3

∆ Staatsschuld (nr. 19 t/m 30)

13 750

– 7 436

– 655

 
     

C. Back-up faciliteit ING EUR/USD wisselkoers

 

1,44

1,34

 

31. Funding fee (rente + aflossing)

 

3 903

4 345

IXB, art. 3

32. Management fee

 

59

47

IXB, art. 3

33. Portefeuille ontvangsten (rente +aflossing)

 

– 3 819

– 4 058

IXB, art. 3

34. Garantiefee

 

– 129

– 103

IXB, art. 3

35. Additionele garantiefee

 

0

– 154

IXB, art. 3

36. Additionele fee

 

– 14

– 77

IXB, art. 3

37. Saldo Back-up faciliteit (31 t/m 36)

 

0

0

IXB, art. 3

38. Meerjarenverplichting aan ING

 

15 857

13 084

Saldibalans

39. Alt-A portefeuille

 

18 352

16 376

Saldibalans

∆ Staatsschuld (nr. 31 t/m 36)

 

0

0

 
     

D1. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

    

40. Garantieverlening (geëffectueerd)

2 740

47 535

 

IXB, art. 2

41. Afname voorwaardelijke verplichting (zonder uitgaven)

 

– 3 174

– 8 103

IXB, art. 2

42. Premieontvangsten op basis van garanties bancaire leningen

0

– 116

– 407

IXB, art. 2

43. Schade-uitkeringen

0

0

 

IXB, art. 2

     

D2. Stabiliteitsmechanisme

    

44. Garantieverlening NL-aandeel EU-begroting

  

2 946

IXB, art. 4

45. Garantieverlening NL-aandeel SPV

  

25 872

IXB, art. 4

46. Deelneming EFSF

  

1

IXB, art. 4

∆ Staatsschuld (nr. 42 + 46)

 

– 116

– 406

 
     

E1. IJsland

    

47. Uitkeringen depositogarantiestelsel Icesave

1 236

192

 

IXB, art. 2

48. Uitvoeringskosten IJslandse DGS door DNB

 

7

 

IXB, art. 2

49. Vordering op IJslandse DGS

1 322

7

 

Saldibalans

50. Opgebouwde rente op vordering

 

74

41

Saldibalans

51. Correctie n.a.v. nieuw voorgestelde overeenkomst

  

– 64

Saldibalans

52. Ontvangsten lening IJsland (i.) aflossing

 

0

0

IXB, art. 2

53. Ontvangsten lening IJsland (ii.) rente

 

0

0

IXB, art. 2

     

E2. Griekenland

    

54. Lening Griekenland

  

1 248

IXB, art. 4

55. Vordering Griekenland

  

1 248

Saldibalans

56. Ontvangsten lening Griekenland (i.) aflossing

  

0

IXB, art. 4

57. Ontvangsten lening Griekenland (ii.) premie incl. servicefee

  

– 30

IXB, art. 4

∆ Staatsschuld (nr. 47, 48, 52, 53, 54, 56 en 57)

1 236

199

1 218

 
     

F. Overige gevolgen

    

58. Uitvoeringskosten en inhuur externen

11

43

8

IXB, art. 3

59. Terug te vorderen uitvoeringskosten inhuur externen

0

3

0

Saldibalans

60. Ontvangen uitvoeringskosten externen

– 2

– 12

– 5

IXB, art. 3

∆ Staatsschuld

82 165

– 41 002

– 2 529

 

Staatsschuld cumulatief voor renteberekening

82 165

41 163

38 634

 

Berekende rente over gemiddelde staatsschuld 1

450

2 036

1 493

 
X Noot
1

Door de integrale benadering van schuldmanagement – dat wil zeggen: de financieringsbehoefte van de Staat wordt in haar totaliteit gedekt, ongeacht herkomst van de financiering – is het in principe niet mogelijk het totaal aan gerealiseerde rentelasten exact uit te splitsen naar – reguliere – rentelasten en rentelasten als gevolg van de kredietcrisis. De rentelasten als gevolg van de toename van de staatsschuld door de getroffen kredietcrisismaatregelen zijn benaderd door het aandeel van de crisismaatregelen in de totale gemiddelde staatsschuld over 2010 (conform EMU-definitie) te vermenigvuldigen met de totale rente op staatsschuld in 2010. Deze methode is enigszins grof maar geeft een indicatie van de gemiddeld toerekenbare rentelasten. De meerjarenverplichting van de Staat aan ING wordt niet in deze berekening meegenomen, omdat de rente op deze meerjarenverplichting via de funding fee direct aan ING wordt betaald (zie begrotingshoofdstuk IXB, artikel 3). Tegenover deze rentelasten staan ook renteontvangsten (zie tabel).

A. Verwerving Fortis/RFS/AA en transfer FBN/AA naar ABN AMRO Group N.V.

De Staat heeft in 2008 deelnemingen genomen in Fortis Bank Nederland, Fortis Verzekeringen Nederland (nu ASR), Fortis Corporate Insurance en RFS Holdings, waar ABN AMRO op dat moment deel van uitmaakte. Fortis Corporate Insurance is in 2009 verkocht. Daarnaast heeft de Staat in 2009 Fortis Bank Nederland geherkapitaliseerd middels een schuldomzetting van € 1,35 mld. Eind 2009 heeft de Staat ABN AMRO Group N.V. opgericht. Op 1 april 2010 zijn Fortis Bank Nederland en ABN AMRO Bank samengebracht onder ABN AMRO Group N.V.. Het splitsingsproces van het ABN AMRO concern is uitgebreid beschreven in het hierna opgenomen onderdeel segregatie en separatie.

Het belang in RFS Holdings is na de uitplaatsing teruggebracht tot 1,25%, met het oog op afwikkeling van de laatste activa en passiva. Voor de thans bestaande deelnemingen (ABN AMRO Group en ASR) heeft de Staat zich ten doel gesteld een gezonde beheer- en exitstrategie te ontwikkelen. Voor ABN AMRO was de, deels daaraan voorafgaande, doelstelling de integratie van de verworvenheden van het «oude» ABN AMRO met Fortis Bank Nederland. De integratie van het voormalige Fortis Bank Nederland en ABN AMRO ligt op schema. De meeste particuliere klanten van FBN zijn inmiddels over op het platform van ABN AMRO. De meeste medewerkers hebben uitsluitsel over hun toekomst. De sluiting en samenvoeging van kantoren is in volle gang.

ABN AMRO heeft per eind oktober 2010 gebruik gemaakt van haar recht om het garantie-instrument op een hoogwaardig deel van haar hypotheekportefeuille, het Credit Relief Instrument, te beëindigen. Daarmee is de Staat gekwijt van haar rechten en verplichten jegens deze overeenkomst en valt het openstaande garantiebedrag terug naar nul.

Segregatie-Separatie

De splitsing van het voormalige ABN AMRO-concern is in een aantal juridische stappen verlopen. Voor het deel dat aan de Staat toeviel, de zogenaamde N-share, zijn die te verdelen in een «segregatie» en een «separatie». De segregatie vond plaats in februari 2010: binnen het oude concern werd het grootste deel van de N-share samengevoegd onder een entiteit die aanvankelijk ABN AMRO II, later ABN AMRO Bank werd genoemd. Vervolgens, op 1 april 2010, zijn de aandelen ABN AMRO Bank door de toenmalige ABN AMRO Holding (AAH) verkocht aan de door de Staat opgerichte moedermaatschappij (ABN AMRO Group N.V.) tegen een promissory note (= schuldbewijs). De promissory note is daarna door AAH via RFS Holdings B.V. aan de eigenaar van de N-share (de Staat) uitgekeerd, die de promissory note daarna heeft ingebracht in de ABN AMRO Group N.V. met als tegenprestatie aandelen in ABN AMRO Group N.V.

Eveneens zijn bij separatie de door ABN AMRO uitgegeven MCN instrumenten (inclusief coupon) volgens contract geconverteerd naar kapitaal. Deze uitwerking lag in lijn met het doel van de instrumenten, namelijk het versterken van het kapitaal van ABN AMRO.

Fusie ABN Amro en Fortis Bank Nederland in ABN AMRO Group NV

Op 1 april werd ABN AMRO Group de moedermaatschappij van ABN AMRO Bank (zoals hierboven beschreven) opgericht. Tevens bracht de Staat zijn gewone aandelen in Fortis Bank Nederland – via een agiostorting – in. Op 1 juli zijn ABN AMRO Bank en Fortis Bank Nederland gefuseerd, onder de naam ABN AMRO Bank. Daarbij zijn de preferente aandelen in Fortis Bank Nederland onder algemene titel overgegaan naar ABN AMRO Group. De Staat houdt vanaf dat moment een belang van 97,8% in ABN AMRO Group N.V. (92,6% direct en 5,2% indirect via ABN AMRO Preferred Investments).

Kapitaalstorting € 490 mln.

Dit betreft het laatste deel van het kapitaalplan met een totale omvang van € 6,88 mld. dat in december 2009 door de TK is goedgekeurd. Dit bedrag is op 30 juni 2010 aan ABN AMRO overgemaakt in de vorm van een toevoeging aan de agioreserve van ABN AMRO en hing samen met een aantal kosten en voorzieningen die ABN AMRO Group moest nemen en die voortvloeiden uit het strategische besluit om beide banken te integreren, zoals dat in 2009 aan de Tweede Kamer is gepresenteerd.

Verrekening RFS € 218 mln.

ABN AMRO Bank werd op 1 april 2010 gesepareerd. Op dit moment werd ook de rekening opgemaakt tussen de consortiumleden. De Nederlandse Staat nam als aandeelhouder enige Asset & Liability management portfolio’s over van de andere consortiumleden (RBS en Santander) voor het nieuwe ABN AMRO. Dit was de uitwerking van overeenkomsten die reeds door het oude Fortis gesloten waren en in wiens sporen de Staat was toegetreden tot het consortium. Omdat de verrekening tijdsgedwongen onder voorlopige Q1-cijfers van RFS Holdings B.V. moest plaatsvinden werd er overeengekomen dat later, op basis van de definitieve cijfers, een definitieve verrekening zou plaats vinden. Deze laatste verrekening wordt de «true up» genoemd.

Tijdelijke kapitalisatie RFS € 220 mln.

Binnen het overnamevehikel RFS Holdings resteert voor de Staat nog haar belang in de oude Z-share en de retained (tijdelijk achtergebleven) assets. Door de uitvoering van het kapitaalsplan is het kapitaalstekort in de Z-share weggenomen. Voor de resterende Z-share belangen, waar de consortiumleden allemaal hun pro-rata belang in houden, is overeengekomen dat deze verkocht of verrekend worden. Het verkopen van activa en het verrekenen van passiva gebeurt op deels willekeurige momenten. Doordat verplichtingen op de passivazijde mogelijk eerder verrekend worden dan dat activa verkocht worden, kan er nog steeds een situatie ontstaan waarin de Z-share tijdelijk is ondergekapitaliseerd. Om een dergelijke situatie te voorkomen hebben de consortiumleden besloten de Z-share tijdelijk – tot volledige liquidatie – tot het niveau van de verplichtingen te kapitaliseren. Naarmate activa verkocht worden zullen de consortiumleden, waaronder de Staat, kapitaal gerepatrieerd krijgen.

True up dividend uitkering € 6 mln.

Op het moment van separeren van de ABN AMRO Bank vond ook de verrekening tussen de consortiumleden plaats. Zie ook verrekening «RFS € 218 mln.». In het 2e kwartaal toen de definitieve cijfers voor het moment van splitsing bekend waren, werd de true up berekend. Dit viel uit in een voordeel voor de Staat ad € 6,41 mln. Het bedrag is als dividend aan de Staat uitgekeerd op 15 juli.

Counter Indemnity

New HBU is tot stand gekomen door een aantal juridische afsplitsingen. Ten gevolge van de wet (artikel 2:334t Burgerlijk Wetboek) blijven bij een juridische splitsing de afsplitsende partij en de afgesplitste partij aansprakelijk voor elkaars schulden: als een van de twee niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen, kunnen crediteuren hun vorderingen verhalen op de ander. Deze wettelijke aansprakelijkheid is van kracht voor de looptijd van de verbintenissen die bestaan op het tijdstip van splitsing. Nieuwe en verlengde contracten vallen niet onder de dekking van de wederzijdse aansprakelijkheid.

In dat kader zijn er wederzijdse aansprakelijkheden ontstaan door de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. genaamd. Indien RBS N.V. in default raakt, kunnen crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 mln. claimen bij HBU. Hiervoor heeft ABN AMRO een vrijwaring afgegeven aan Deutsche Bank. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kan lopen, is er een counter indemnity door de Staat afgegeven.

Hiervoor betaalt ABN AMRO de Staat jaarlijks een marktconforme vergoeding van € 25,6 mln.

B. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

Het afgelopen jaar zijn de financiële belangen van de Staat bij de kapitaalinjecties in ING, Aegon en SNS beheerd. De Europese Commissie heeft in juli de kapitaalinjectie aan AEGON onder een aantal voorwaarden definitief goedgekeurd. Eén van de voorwaarden betrof het aflossen van € 500 mln. voor december 2010. Deze aflossing heeft eind augustus plaatsgevonden waardoor het restant aan staatssteun ultimo 2010 € 1,5 mld. bedroeg.

C. Back-up faciliteit ING

Begin 2009 hebben de Staat en ING Groep N.V. overeenstemming bereikt over een back-up faciliteit die betrekking heeft op de gesecuritiseerde hypothekenportefeuille van ING (Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 95). In de transactie was initieel sprake van vier kasstromen (funding fee, management fee, portefeuille ontvangsten en garantiefee). In oktober 2009 is een additionele betaling overeengekomen tussen de Staat en ING (Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 273), waardoor twee extra kasstromen zijn toegevoegd. In 2010 is opnieuw het verwachte resultaat (vooruitkijkend) op de transactie geanalyseerd 3. Daarbij is rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen en inzichten. Het uiteindelijke resultaat op de transactie zal pas na afloop bekend zijn.

D1. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

De garantieregeling interbancaire leningen is in 2008 in het leven geroepen om de financiering van financiële instellingen op gang te brengen, zodat de kredietverlening aan bedrijven en particulieren wordt gewaarborgd. Door een gebrekkig functioneren van de kapitaalmarkt voor middellange termijn financiering konden bij financiële instellingen liquiditeitsproblemen ontstaan, waardoor ook fundamenteel gezonde instellingen zichzelf moeilijk konden financieren. De garantieregeling moet daarbij in samenhang worden gezien met andere maatregelen ter bescherming van de financiële sector.

Vanaf 23 oktober 2008, de ingangsdatum van de garantieregeling, tot het einde van 2009 is in totaal € 50,3 mld. aan garanties geëffectueerd.

In 2010 is er geen gebruik gemaakt van de garantieregeling. Dit geeft aan dat banken in staat zijn zich zelfstandig te financieren op de kapitaalmarkt. Vandaar dat de garantieregeling op 31 december 2010 is afgelopen. Daarmee is aangevangen met de exit strategie van de garantieregeling. Als onderdeel van de exit strategie is door Financiën op de website www.dsta.nl van het agentschap derhalve voor de banken die gegarandeerde leningen hebben de mogelijkheid aangeboden om deze leningen terug te kopen uit de kapitaalmarkt teneinde staatsgegarandeerd schuldpapier om te zetten in reguliere financiering.

D2. Stabiliteitsmechanisme

Op 10 mei jongstleden besloot de Ecofin Raad tot een totaalpakket aan maatregelen ter borging van de financiële stabiliteit (d.d. 10 mei 2010, kenmerk BFB 2010-548M) met als voorwaarde dat landen die hierop een beroep doen alles in het werk zouden stellen om binnen de afgesproken termijn hun begrotingstekort op orde te brengen. Sluitstuk van het pakket is het stabiliteitsmechanisme dat uit twee delen bestaat (het European Financial Stability Mechanism (EFSM) en European Financial Stability Facility (EFSF). Lidstaten van de EU staan via hun aandeel in de Europese begroting garant voor deze leningen. Voor Nederland gaat het dan om een garantstelling voor maximaal ca. € 3 mld.

Voor noodgevallen is het communautaire deel van het stabiliteitsmechanisme aangevuld met mogelijke additionele leningen. Hiertoe is vanuit een Special Purpose Vehicle (SPV) maximaal € 440 mld. beschikbaar gesteld (het zgn. EFSF). De eurolanden zullen garant staan voor de verplichtingen van deze SPV. Het Nederlandse aandeel hierin, inclusief een eventuele bijdrage aan het eigen vermogen van de SPV, bedraagt maximaal ca. € 26 mld. Indien uit de Europese middelen een leningenprogramma wordt gefinancierd, zal ook het IMF voor naar verwachting in ieder geval de helft hieraan deelnemen. Leningen zullen, net als bij Griekenland, enkel worden verstrekt onder zeer stringente beleidscondities en tegen een forse renteopslag.

Nederland staat voor de verplichtingen die EFSM en EFSF aangaan voor de financiering van het programma van Ierland garant. Deze garanties vallen onder de opgenomen garantieverplichtingen.

De garanties die Nederland verleent via de Europese begroting, en voor eventuele additionele leningen via de SPV leiden niet tot directe uitgaven op de Nederlandse begroting. Een effect op de uitgaven is pas aan de orde als delen van de leningen uiteindelijk toch niet worden terugbetaald. De kans hierop achten we bijzonder klein, temeer daar de leningen gepaard gaan met zeer strenge beleidscondities en een frequente monitoring.

E1. IJsland

Nederland heeft in 2008 de verplichtingen die IJsland op grond van de richtlijn depositogarantiestelsels had jegens de Icesavespaarders voorgefinancierd.

Op 5 januari 2010 weigerde de IJslandse president de wet te ondertekenen waarmee IJsland de overeenkomst met Nederland over terugbetaling van deze «Icesavegelden» zou bekrachtigen.

Ook het IJslandse electoraat heeft in het daaropvolgende referendum de voorlopige leenovereenkomst afgewezen. In de daaropvolgende maanden in 2010 is regelmatig gesproken en onderhandeld met de IJslandse regering en vertegenwoordigers van de IJslandse oppositie. Dit werk heeft zijn vruchten afgeworpen en heeft eind 2010 geleid tot de parafering van een nieuw Icesave akkoord op het niveau van onderhandelaars. Het IJslandse parlement heeft op 16 februari 2011 vóór het nieuwe akkoord gestemd, echter de president van IJsland heeft op 20 februari voor de tweede keer gebruik gemaakt van zijn vetorecht. Dit nieuwe akkoord is wederom middels een referendum op 9 april voorgelegd aan het IJslandse volk. De kiezers van IJsland hebben dit akkoord echter weer afgewezen (met 59%). De minister van Financiën heeft aangegeven dat Nederland, samen met het Verenigd Koninkrijk zich zal beraden op (juridische) vervolgstappen.

E2. Griekenland

Met het oog op het behoud van de financiële stabiliteit in de eurozone, is voor Griekenland een leningenprogramma gestart. Het betreft een gezamenlijk programma van het IMF en de lidstaten van de eurozone. Op 7 mei jongstleden heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Nederlandse deelname (d.d. 3 mei 2010, kenmerk BFB 2010-450M). Het Nederlandse aandeel in dit programma is maximaal € 4,7 mld. over de gehele periode 2010–2013. In 2010 is voor ongeveer € 1,2 mld. aan leningen verstrekt. Uit hoofde van deze lening is in 2010 in totaal € 30 mln. aan rente (premie + servicefee) ontvangen.

F. Overige gevolgen

De overige gevolgen bestaan uit uitgaven voor de inhuur van strategisch, juridische en financieel advies dat nodig was voor het beheer van de financiële deelnemingen en de doorbelasting van deze kosten aan de onder beheer staande financiële instellingen.

In 2010 heeft de Staat ongeveer € 7,5 mln. aan kosten gemaakt. Deze kosten zien voornamelijk op de inhuur van extern advies bij de segregatie, de separatie en de integratie van ABN AMRO en Fortis Bank Nederland.

Van deze kosten heeft de Staat in 2010 € 4,9 mln. kunnen doorbelasten aan de onder beheer staande financiële instellingen.

3.2 Verantwoording beleidsprioriteiten

Tabel beleidsprioriteiten

Nr. (voormalig) kabinetsdoel-stelling/project

Omschrijving

Nr. relevant beleids-artikel/OD

Financieel belang: realisatie 2010

Behaalde eindresultaat in 2010

1. Doelstelling 16

Minder regels, minder instrumenten en minder loketten

4.8.2.3

Circa € 2,5 mln.

Zie tabel bij toelichting

     

2. Doelstelling 22

Het stimuleren van duurzame consumptie en productie.

Artikel 1 OD 2 (par. 4.1.2.2)

De vergroeningsmaatregelen zijn in beginsel budgettair neutraal vorm gegeven. Voor een aantal specifieke maatregelen die in totaal een belang kennen van € 15 mln. is dekking gezocht binnen het Belastingplan 2010.

Het inzetten van het fiscale instrument is erop gericht om de niet-fiscale doelstellingen van het kabinetsbeleid te realiseren. Dit zijn, tenzij expliciet anders vermeld, grotendeels doelstellingen van andere departementen. De betreffende departementen verantwoorden zich over de mate van doelbereiking. Hierover worden derhalve geen meetbare gegevens opgenomen binnen de begroting en het jaarverslag IXB.

De afgelopen jaren werd het beleidsverslag opgebouwd aan de hand van de kabinetsdoelstellingen van het Kabinet Balkenende IV. Met de val van dit kabinet en het aantreden van het huidige kabinet komt deze indeling te vervallen. Het begrotingsjaar 2010 kende het grootste deel van het jaar een demissionair kabinet. Alleen de eerste zeven weken regeerde het vorige kabinet missionair. Concreet betekent dit dat de initiatieven die waren aangekondigd in de beleidsagenda 2010 niet volledig tot uitvoering zijn gebracht. De afspraak om de begroting en het jaarverslag aan elkaar te spiegelen blijft echter overeind. Om toch op hoofdlijnen informatie te verschaffen over de afloop van het vorige kabinetsprogramma wordt bovenstaande tabel toegepast.

Beleidsprioriteit

Hoofddoelstelling

Prestaties in 2010

Hoofddoelstelling behaald?

IXB

   

3. Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de kredietcrisis

Herstellen van het vertrouwen in de financiële markten en de reële economie

Zie paragraaf 3.1 Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de kredietcrisis.

Zie paragraaf 3.1

    

4. Houdbare financiering van beleidsprioriteiten

Het terugdringen van het weer oplopende tekort vanwege de kredietcrisis; handhaven begrotingsregels.

De begrotingsregels zijn gehandhaafd; de doelstelling voor het structurele tekort wordt niet gehaald.

Deels, zie prestaties.

    

5. Toezicht Belastingdienst

Naleving van de wetgeving

• Uitbreiding horizontaal toezicht (convenanten ZGO, MGO, MKB en gemeenten).

• Concrete acties ter bestrijding van fraude (inkeerregeling, privé gebruik auto, VT-fraude, fraude kinderopvangtoeslag).

• Doelstellingen m.b.t. boekenonderzoeken MGO, actualiteitsbezoeken ZGO en aantal behandelde aangiften IH zijn deels behaald.

• Beleidsdoorlichting algemene doelstelling Belastingdienst (compliance) afgerond.

• Nulmeting gehouden naar nalevingstekort.

Deels

    

6. Vereenvoudiging en borging continuïteit

Waarborgen continuïteit processen Belastingdienst

• Alle activiteiten op gebied van ICT zijn primair beoordeeld op bijdrage aan continuïteit.

• ICT-projecten worden beheerst en gefaseerd geïmplementeerd.

• Herinrichting van de IV-keten.

• Vooraf ingevulde aangifte (VIA) is ingevoerd.

Ja

    

7. Implementatie toekomstvisie Nederlandse financiële sector

Het versterken van de financiële sector in Nederland, zodat de kans op een herhaling van de crisis wordt voorkomen, door:

a. te stimuleren dat de sector meer solide, verantwoordelijk en transparant wordt;

b. te zorgen dat toezicht wordt aangescherpt en verbreed tot relevante instellingen die nog niet onder toezicht stonden;

c. te voorkomen dat de belastingbetaler ooit nog op zulke grote schaal zal moeten bijspringen in de sector.

a. Er zijn diverse maatregelen getroffen, zie de toelichting onder deze tabel bij punt 7;

b. De discussie over de nieuwe Europese toezichtarchitectuur is afgesloten en de 3 nieuwe Europese toezichtcolleges (EBA/ESMA/EIOPA) en het Europese Systemic Risk Board worden opgericht;

c. Er is veel werk verricht aan wetsvoorstellen op het gebied van crisismanagement die de toezichthouder meer mogelijkheden geven om in te grijpen (overdrachtsinstrumenten /interventieladder), waardoor de kans verkleind wordt dat de belastingbetaler mee moet betalen.

Grote stappen zijn reeds geboekt, maar volledige implementatie van de brede veranderingsagenda zal ook de komende jaren nog aandacht vergen

Toelichting beleidsprioriteiten uit het beleidsprogramma

1. Minder regels, minder instrumenten en minder loketten

De kabinetsval in februari 2010 had gevolgen voor de aanpak van de regeldruk in 2010. Een aantal dossiers die belangrijk zijn voor de vermindering van regeldruk zijn als controversieel aangemerkt. In april 2010 is om die reden de eindrapportage Regeldruk Bedrijven naar de Tweede Kamer gestuurd 4. Hierin is de eindstand van het programma regeldruk van het vorige kabinet opgenomen. Tot eind 2010 is op de meeste terreinen doorgewerkt. In februari 2011 is akkoord gegeven op een nieuwe Programma aanpak 2011–2015 Kamerstukken 2010/11, 29 515, nr. 327.

Tabel: Doelstellingen en resultaten 2010 (voormalig) kabinetsdoelstelling 16
 

Doelstelling 2010

realisatie

Administratieve lasten

– 17%

– 14,9%

   

Nalevingskosten

– € 329 mln.

– € 329 mln.

   

Toezichtslasten voor 19 domeinen veroorzaakt door rijksinspecties

Geen tussenliggende doelstelling voor 2010 vastgesteld.

– 4%

   

Subsidies

Alle rijkssubsidies voor bedrijven lastenarm

Alle subsidies voor bedrijven zijn lastenarm ingericht.

Toelichting bij tabel

De reductie van toezichtslasten is weerbarstig gebleken omdat een aantal maatregelen meer tijd vragen (m.n. discussie in EU over risicogestuurd toezicht).

2. Het stimuleren van duurzame consumptie en productie

Het kabinet heeft in 2010 een flinke impuls gegeven aan het rijden met zuinige en schone personenauto’s. Na de uitgebreide vergroeningsmaatregelen uit het Belastingplan 2008 en Belastingplan 2009 heeft het kabinet ingezet op het verruimen van de keuzemogelijkheden van de autorijder voor (zeer) zuinige voertuigen. Daartoe is in 2010 het verschil in de Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) toegenomen tussen auto’s die onder de vrijstelling voor zeer zuinige auto’s vallen en auto’s met een CO2-uitstoot net boven de grens die van toepassing is om als zeer zuinig te worden aangemerkt. Dit vergroot voor de consument de prikkel om voor de meest zuinige auto te kiezen. Voor zeer zuinige auto’s is de motorrijtuigenbelasting (MRB), die als gevolg van eerdere belastingplannen nog maar een kwart bedroeg van de «normale» MRB, op nihil gesteld. Als onderdeel van het Fiscaal stimuleringspakket heeft het kabinet voor investeringen in 2009 een tijdelijke willekeurige afschrijving ingevoerd. Deze willekeurige afschrijving heeft ook betrekking op zeer zuinige personenauto’s. In 2010 heeft dit onderdeel een structureel karakter gekregen door het opnemen van deze personenauto’s in de Regeling Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (Vamil-regeling). Voor de zogenoemde nulemissieauto’s (de elektrische auto) is nog een tweetal aanvullende maatregelen vastgesteld. Zo is de forfaitaire bijtelling privégebruik voor de «auto van de zaak» voor nulemissieauto’s naar 0% gebracht in 2010 en 2011 en naar 7% in de jaren 2012, 2013 en 2014. Voor deze auto’s is voorts de BPM-vrijstelling verlengd tot 2018. In het Belastingplan 2010 is ook voorzien in de stimulering van de nieuwste, schone, generatie dieselauto’s, de zogenoemde Euro VI auto’s. Met ingang van 1 januari 2011 geldt voor deze auto’s een korting op de BPM van € 1500. Deze korting loopt af tot € 500 in 2013.

In het Belastingplan 2011 is de afbouw van de BPM en de daaraan gekoppelde verhoging van de MRB stopgezet als gevolg van het niet doorgaan van het project Anders Betalen voor Mobiliteit. De reeds tot en met 2013 in de wetgeving vastgelegde tarieven voor de BPM zijn voor de jaren 2011 en 2012 aangepast door verhoging van de zogenoemde CO2-tarieven in de BPM. Daardoor is in die jaren het relatieve aandeel van de CO2-tarieven groter dan in eerste instantie voorzien. Dit versterkt de prikkel om te kiezen voor de meest zuinige auto.

Beleidsmatige conclusie

Mede als gevolg van de stimuleringsmaatregelen voor (zeer) zuinige auto’s in de BPM, de MRB, de bijtelling en (onder andere) de Vamil-regeling, is het aandeel (zeer) zuinige auto’s in de nieuw verkochte personenauto’s fors gestegen. In 2010 zijn, op een totaal van zo’n 480 000 verkochte personenauto’s, 117 179 zeer zuinige auto’s verkocht. In percenten uitgedrukt is dat een aandeel van 24,4%. Het aantal zeer zuinige dieselpersonenauto’s in de nieuwverkopen is gestegen van 64 in 2009 naar 25 539 in 2010. Indien de huidige definities van (zeer) zuinige personenauto’s ongewijzigd blijven en de huidige trend wat betreft het zuiniger worden van de nieuw verkochte auto’s zich voortzet, dan zal op termijn een onevenredig groot deel van het wagenpark zich kwalificeren als (zeer) zuinig. Dat geeft terecht aanleiding tot de vraag in hoeverre de huidige stimuleringsmaatregelen efficiënt zijn, dat wil zeggen in hoeverre deze maatregelen bijdragen aan het stimuleren van de meest zuinige auto’s. In het Belastingplan 2011 is daarom een onderzoek aangekondigd naar de wijze waarop de stimuleringsmaatregelen in de BPM, de MRB en de bijtelling ook in de verdere toekomst een stimulans kunnen blijven om steeds te kiezen voor de zuinigste auto. Dat onderzoek zal in 2011 worden afgerond.

Toelichting beleidsprioriteiten IXB

3. Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de kredietcrisis

Zie paragraaf 3.1 Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de kredietcrisis

4. Houdbare financiering van beleidsprioriteiten

De Nederlandse economie is hard geraakt door de gevolgen van de kredietcrisis en de daarop volgende economische crisis. Dit heeft ook in 2010 grote gevolgen gehad voor de overheidsfinanciën. Het EMU-saldo is in 2010 uitgekomen op 5,4% procent bbp. Dit EMU-tekort kan grotendeels worden verklaard door een tweetal factoren:

  • Het (vorige) kabinet heeft ervoor gekozen om voor de korte termijn de automatische stabilisatoren te laten werken. De begroting ademt dan mee met de conjunctuur doordat de belastingen automatisch dalen en – in mindere mate – de overheidsuitgaven (bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkeringen) stijgen wanneer de economische groei afneemt. Op deze manier is de economische neergang (automatisch) gedempt door het gevoerde begrotingsbeleid;

  • Daarnaast heeft het (vorige) kabinet in 2010 uitgaven gedaan uit hoofde van het tijdelijke stimuleringspakket, met als doel de economische activiteit te laten toenemen met activiteiten die tevens innovatief en duurzaam zijn.

De begroting voor 2010 bevatte tevens de beschrijving van de maatregelen uit het Aanvullend Beleidsakkoord (ABK), zoals het verhogen van de AOW-leeftijd naar 67 jaar, of de aanpassingen voor het Eigen Woningforfait. Deze voorstellen zijn echter controversieel verklaard vanwege het vallen van het vorige kabinet en zijn derhalve niet in 2010 uitgevoerd. Daarom wordt over die maatregelen niet verantwoord in het jaarverslag.

Beleidsmatige conclusie

In 2010 is het stimuleringspakket beëindigd. Daarnaast zijn in de Startnota van het kabinet Rutte-Verhagen verwoord welke maatregelen alsnog zijn getroffen voor de periode 2011 tot en met 2015, en hoe de houdbaarheid in de komende kabinetsperiode vorm gaat krijgen. Het jaar 2010 wordt zodoende beschouwd als overgangsjaar van stimuleren naar consolideren.

5. Toezicht Belastingdienst

De algemene doelstelling van de Belastingdienst is te bevorderen dat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst nakomen (compliance). De Belastingdienst doet dit door het inzetten van verschillende instrumenten, variërend van voorlichting, bedrijfsbezoeken, fiscale surveillance, handhavingcommunicatie, boekenonderzoeken, bestuurlijke boetes tot strafrechtelijke vervolging. In 2010 heeft de Belastingdienst de lijn van 2009 gecontinueerd en verder ingezet op horizontalisering. Dit houdt in dat waar mogelijk de verantwoordelijkheid voor een correcte naleving van de belastingwetgeving met de belastingplichtigen wordt gedeeld. Een substantieel deel van de capaciteit is ingezet op andere vormen van toezicht dan de traditionele controles van aangiften en bedrijfsadministraties. Er is hiermee een beweging gemaakt naar een meer dienstverlenende en preventieve aanpak (werken in de actualiteit), vooral gericht op het voorkomen van fouten in plaats van het corrigeren ervan.

In de uitvoering van de handhaving richt de Belastingdienst zich met name op die segmenten en branches die een groot nalevingstekort kennen. In 2010 is een nulmeting uitgevoerd om het nalevingstekort op de belangrijkste onderdelen in kaart te brengen. De resultaten van de nulmeting zijn in de volgende tabel 5 opgenomen.

 

Nulmeting 2010

Percentage aangiften omzetbelasting tijdig ontvangen.

93,6%

Percentage aangiften loonheffingen tijdig ontvangen.

99,6%

Juist en volledig aangifte doen; percentage gemiste belastingopbrengst op basis van de steekproef particulieren (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment) 1.

1,5%

Juist en volledig aangifte doen; percentage gemiste belastingopbrengst op basis van de steekproef midden- en kleinbedrijf (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment) 2.

6,2%–9,2%

Percentage aangiften/aanslagen op tijd betaald.

88%

X Noot
1

De steekproef richt zich op de meest recente aangifte en ziet primair op de juistheid en volledigheid van de aangiften. Gemiste belastingopbrengsten van onbekende belastingplichtigen en onbekende economische activiteiten worden niet gedetecteerd omdat deze geen deel uitmaken van de steekproef.

X Noot
2

Voor de steekproef midden en kleinbedrijf gelden dezelfde beperkingen als voor de steekproef particulieren. Voor deze nulmeting is geen exact percentage opgenomen vanwege de grote fluctuaties die de uitkomsten van de steekproef laten zien.

In 2010 is de algemene doelstelling van compliance doorgelicht 8. Conclusie hiervan was dat de Belastingdienst zijn instrumenten heeft gekozen en geformuleerd op basis van theorieën en inzichten die door de wetenschap en internationaal in het beleid als complianceverhogend worden aangemerkt. Doordat echter het beleid nog niet volledig in de begroting is vertaald in effectindicatoren, kon over de onderzochte periode (2004 t/m 2008) geen harde uitspraak worden gedaan over de precieze relatie tussen de verschillende ingezette instrumenten en de bereikte compliance in de praktijk.

De Belastingdienst streeft er naar een zo groot mogelijke zekerheid te krijgen over de juistheid en volledigheid van belastingopbrengsten en om het nalevingstekort zo klein mogelijk te houden. Om dit te bereiken wordt gekozen voor de strategie van gedragsbeïnvloeding. Compliant gedrag van burgers en bedrijven manifesteert zich in het correct laten registreren voor belastingplicht, het tijdig aangifte doen, het juist en volledig aangifte doen en het tijdig op aangifte of aanslag betalen. Net als in andere landen 9 wil de Belastingdienst de komende jaren ervaring opdoen met het meten van het effect van zijn optreden op de compliance. Voor uitvoering van toezicht is namelijk onderbouwing noodzakelijk van de keuzes die worden gemaakt. Dit impliceert inzicht in zowel de financiële effecten (terugdringen van het nalevingstekort) als in de preventieve effecten. Dit laatste geldt vooral ook voor andere vormen van toezicht dan de traditionele controles van aangiften en bedrijfsadministraties. Deze vormen van toezicht zijn vooral gericht op het voorkomen van fouten in plaats van het corrigeren ervan. De aanpak kenmerkt zich door een mix van verschillende instrumenten. Door de komende jaren de bereikte resultaten hiervan – in termen van effecten – systematisch te registreren, kunnen de uitgangspunten van compliancebevordering worden getoetst.

Beleidsmatige conclusie

De toezichtdoelstellingen voor 2010 zijn voor een belangrijk deel gerealiseerd. Er is voortgang geboekt op het gebied van horizontaal en actueel toezicht (MKB, starters). Verder zijn concrete acties gevoerd ter bestrijding van fraude (inkeerregeling, privé gebruik auto, VT-fraude, fraude kinderopvangtoeslag). Het aantal boekenonderzoeken bij MGO, het aantal actualiteitsbezoeken ZGO en het aantal behandelde aangiften IH zijn achtergebleven bij de doelstelling.

6. Vereenvoudiging en borging continuïteit

De Belastingdienst maakt bij zijn uitvoeringsprocessen veel gebruik van automatisering. Daarmee wordt de informatie die nodig is voor het vaststellen van aanslagen en het verstrekken van toeslagen, op een snelle en efficiënte wijze verwerkt. In 2009 is de voortbrengingsketen die zich richt op het zorgen voor goede informatievoorziening, de zogeheten IV-keten, grondig doorgelicht. Daaruit bleek dat de IV-keten niet naar behoren functioneerde 10. Op basis van de uitkomsten van deze doorlichting is gekozen voor een nieuwe prioriteitsvolgorde: het waarborgen van de continuïteit van de Belastingdienstprocessen staat voorop, daarna het implementeren van nieuwe wetgeving en ten slotte het innoveren van bestaande processen. Alle activiteiten op het gebied van automatisering in 2010 zijn primair beoordeeld op hun bijdrage aan de continuïteit. Om de beheersing te vergroten, geldt vanaf 2010 voor nieuwe ICT-projecten dat de noodzakelijke voorzieningen worden ontwikkeld in kleinere stappen (maximale doorlooptijd van een jaar) die elk minder dan € 10 mln. kosten. Verder zijn er maatregelen genomen, zoals verminderde inhuur en aangescherpte prioriteitstelling, die er voor hebben gezorgd dat de ICT-uitgaven over 2010 binnen het, in vergelijking met 2009, lagere budgetkader zijn gebleven. Tot slot is over 2010 in het kader van het programma transformatie IV-keten een groot aantal verbeteringen gerealiseerd dan wel in gang gezet.

In 2010 is de vooraf ingevulde aangifte (VIA) landelijk ingevoerd. Doel van de VIA is verbetering van de dienstverlening door een groter gemak voor de burger en verbetering van de efficiency. Meer dan 2,9 miljoen mensen hebben in 2010 gebruik gemaakt van de service van de vooraf ingevulde aangifte.

Vooringevuld waren de NAW-gegevens, BSN, loon, pensioen en andere uitkeringen, heffingskortingen, WOZ-gegevens en aftrek studiekosten. Verder is in 2010 in samenwerking met de bankwereld een aantal pilots voorbereid voor het uitbreiden van de vooraf ingevulde gegevens met bankgegevens (lijfrente, bezittingen box 3, hypotheekrente).

Omdat veel mensen hun aangifte laten invullen door een deskundige, hulpverlener, kennis of familie, wordt er rijksbreed gewerkt aan een gemeenschappelijke machtigingsvoorziening met behulp van DigiD, DigiD machtigen geheten. Deze voorziening is in 2010 gereed gekomen en op kleine schaal beproefd. De Belastingdienst gaat deze voorziening op grote schaal inzetten in 2011 voor de definitieve aangifte IH 2010 en de voorlopig aangifte IH 2011.

Beleidsmatige conclusie

Er is vooruitgang geboekt bij het op orde brengen van informatievoorzieningketen. De IV-keten is opnieuw ingericht. Nieuwe ICT-projecten zijn primair beoordeeld op hun bijdrage aan de continuïteit van de processen van de Belastingdienst. De nieuwe systemen voor toeslagen en invordering (ETM) worden beheerst en gefaseerd geïmplementeerd.

7. Implementatie toekomstvisie Nederlandse financiële sector

In de Kabinetsvisie op de toekomst van de financiële sector 11 is een visie uiteengezet om de financiële sector en het toezicht te versterken zodat de kans op een herhaling van de recente financiële crisis zo klein mogelijk wordt gemaakt. De drie in de Kabinetsvisie verwoorde hoofddoelstellingen zijn 1.) stimuleren dat de sector meer solide, verantwoordelijk en transparant wordt, 2.) zorgen dat toezicht aangescherpt wordt en de reikwijdte van het toezicht verbreed wordt tot relevante instellingen die nog niet onder toezicht staan, en 3.) voorkomen dat de belastingbetaler ooit nog op zulke grote schaal zal moeten bijspringen in de sector. Hieronder wordt per hoofddoelstelling uiteengezet wat de belangrijkste resultaten zijn. Merk op dat dit stuk zich beperkt tot de doelstellingen zoals aangestipt in de oorspronkelijke Kabinetsvisie; ander beleid op het gebied van de financiële sector dat deze sector en het toezicht versterkt wordt derhalve buiten beschouwing gelaten, zoals het beleid n.a.v. de adviezen van het rapport van de Commissie Scheltema over de ondergang van DSB 12 en de Visie toezicht op afstand over de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders DNB en AFM. 13 Verder is in de wetgevingsbrief van oktober 2010 de brede wetgevingsagenda op het gebied van financiële markten reeds in meer detail uiteengezet; tot slot is het beleid op het gebied van de financiele markten ook nader toegelicht in de Kabinetsreactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel onder leiding van het lid De Wit (de commissie De Wit). 14

1.) Een meer solide, verantwoordelijke en transparante financiële sector:

Op 12 september 2010 hebben de Group of Governors and Heads of Supervision van het Bazels Comité 15 een akkoord bereikt over nieuwe, strengere kapitaalseisen voor banken. Er wordt momenteel onderhandeld in Brussel over de omzetting van deze nieuwe eisen in een update van de Europese Capital Requirement Directive (CRD-IV), die naar verwachting medio 2011 gepubliceerd zal worden.

Voor controle op de naleving van de Code Banken (die eind 2009 wettelijk verankerd is) 16 is een onafhankelijke monitoringscommissie geïnstalleerd, 17 die op 1 juli 2010 haar werkplan bekend heeft gemaakt 18. In het jaarverslag over het boekjaar 2010 leggen banken voor de eerste maal verantwoording af over de naleving van de Code. Op basis hiervan zal de Monitoring Commissie Code Banken in 2011 een eerste volledige rapportage uitbrengen 19.

In 2010 is ook gewerkt aan het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit beheerst beloningsbeleid waarin de bevoegdheid van zowel DNB als AFM om toezicht te houden op het beloningsbeleid van de gehele financiële onderneming expliciet wettelijk is vastgelegd. Er zal vanaf die datum ook gehandhaafd worden of de beloningseisen in relatie tot de kapitaalspositie van een financiële onderneming staan; dit zijn voorwaarden die op Europees niveau zijn afgesproken in het kader van een eerdere wijziging van de kapitaaleisenrichtlijn (CRD III). Ook is een wetsvoorstel ingediend om het mogelijk te maken bonussen aan te passen of terug te vorderen 20.

Verder heeft een evaluatie van de provisieregelgeving plaatsgevonden 21. Hierbij is geconcludeerd dat tenminste twee zaken nodig zijn: 1. verdere verbetering van de transparantie omtrent de prijs, aard en kwaliteit van dienstverlening en een norm voor een passende beloning, 2. een verbod op provisies voor complexe financiële producten, inkomensverzekeringen, betalingsbeschermers en uitvaartproducten en dienstverlening onder het Nationaal Regime Mifid en een bonusprovisieverbod bij schadeverzekeringen. De Tweede Kamer zal begin 2011 nader worden geïnformeerd over de aanpak hiervan.

Verder is inmiddels een wetsvoorstel strekkende tot wijziging van de Wft ingediend bij de Tweede Kamer die bewerkstelligt dat commissarissen van een financiële onderneming moeten voldoen aan een wettelijke deskundigheidseis 22. In aanvulling hierop bestaat het voornemen de door de Wft gereguleerde deskundigheidstoets te vervangen door een geschiktheidstoets. In het kader van de geschiktheidstoets zal de toezichthouder niet alleen de kennis, opleiding en ervaring van de getoetste persoon in aanmerking nemen maar ook diens bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden alsmede het door die persoon vertoonde professioneel gedrag. Het wetsvoorstel om tot introductie van een geschiktheidstoets te komen, wordt momenteel voorbereid en zal nog voor de zomer van 2011 bij de Tweede Kamer aanhangig worden gemaakt. In laatstgenoemd wetsvoorstel zal tevens een maatregel worden opgenomen die strekt tot aanscherping van de antecedenten die bij de betrouwbaarheidtoets van onder meer beleidsbepalers en commissarissen in aanmerking worden genomen.

2.) Aangescherpt en verbreed toezicht:

De discussie over de nieuwe Europese toezichtarchitectuur is in september 2010 afgerond en de drie nieuwe Europese toezichtcolleges (EBA/ESMA/EIOPA) en de European Systemic Risk Board zijn per 1 januari 2011 opgericht. Verschillende Europese richtlijnen om instellingen en/of markten die niet onder toezicht stonden onder toezicht te plaatsen zijn in 2010 vastgesteld, zoals de AIFM richtlijn die toezicht op hedgefondsen en private-equity firma’s regelt en de eerste richtlijn voor kredietbeoordelingsbureaus; over andere nieuwe regelgeving wordt momenteel nog onderhandeld, zoals de concept-verordening m.b.t. derivaten en hun centrale clearing. Er wordt tevens op een groot aantal vlakken bestaande Europese richtlijnen herzien, waaronder de richtlijn inzake het depositogarantiestelsel.

3.) Beter crisismanagement:

Er is veel voorbereidend werk verricht aan een groot wetsvoorstel op het gebied van crisismanagement dat de toezichthouder meer mogelijkheden geeft om in te grijpen (overdrachtsinstrumenten /interventieladder), waardoor de kans verkleind wordt dat de belastingbetaler moet betalen 23. Door o.a. de nieuwe kapitaalseisen wordt het risicoabsorberend vermogen van instellingen verder vergroot. Tot slot neemt Nederland in Europees verband en dat van het Financial Stability Board actief deel aan de discussie over hoe om te gaan met systeemrelevante instellingen.

Beleidsmatige conclusie

Grote stappen zijn reeds gezet, maar volledige implementatie van de brede veranderingsagenda zal ook de komende jaren nog veel aandacht vergen.

4. BELEIDSARTIKELEN

4.1 Belastingen

4.1.1 Fiscaal beleid en wetgeving

Algemene doelstelling

Het ontwerpen van beleid gericht op het genereren van inkomsten en het realiseren van niet-fiscale doelstellingen van het overheidsbeleid.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In 2010 heeft de nadruk van het kabinet gelegen op constructie- en fraudebestrijding, constructies waarmee belasting wordt ontweken en fraude waarmee de belasting (strafbaar) wordt ontdoken. Daarnaast zijn maatregelen getroffen ter bevordering van (innovatief) ondernemerschap en ter ondersteuning van de woningmarkt. Tot slot zijn ook de fiscale maatregelen getroffen die verbonden waren aan het stopzetten van het project kilometerheffing. Deze enigszins beperkte agenda is een gevolg van de demissionaire status van het kabinet ten tijde van bijvoorbeeld het indienen van het Belastingplan. Na het aantreden van het nieuwe kabinet zijn aanvullende maatregelen vastgesteld die primair in het teken stonden van het weer gezond maken van de overheidsfinanciën. Daarbij is vooral gekeken naar de mogelijkheden om de zogenoemde belastinguitgaven te beperken. De daaruit voortvloeiende verhoging van onder andere de assurantiebelasting is voor bedrijven gecompenseerd via de WBSO (Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk) en de vennootschapsbelasting.

In 2010 is ook de wetgeving met betrekking tot het nieuwe fiscale stelsel voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden) behandeld en afgerond. Dit nieuwe fiscale stelsel doet recht aan de bijzondere positie die de BES-eilanden sinds 10 oktober 2010 binnen Nederland innemen.

In het tweede kwartaal van 2010 heeft de Studiecommissie belastingstelsel haar werkzaamheden afgerond. In het rapport «Continuïteit en vernieuwing – een visie op het belastingstelsel» doet de commissie aanbevelingen ter verbetering van het belastingstelsel.

Externe factoren

Door tijdige parlementaire afronding en kwalitatief hoogwaardige fiscale wet- en regelgeving is de algemene doelstelling grotendeels behaald. De in 2009 ingediende voorstellen met betrekking tot de uniformering van het loonbegrip zijn in 2010 na het demissionair worden van het toenmalige kabinet door de Tweede Kamer controversieel verklaard. In december 2010 heeft de Tweede Kamer een nader verslag vastgesteld.

4.1.2 Operationele doelstellingen
4.1.2.1 Operationele doelstelling 1: Het genereren van inkomsten.

Doelbereiking

De fiscale maatregelen in het Belastingplan 2011 c.a. zijn van invloed geweest op het totale lastenbeeld dat is beschreven in de Miljoenennota 2011. In het Belastingplan 2011 zijn verschillende dekkingsmaatregelen genomen. De belangrijkste zijn:

  • Constructie- en fraudebestrijding;

  • verhoging van de accijns op sigaretten en shag;

  • Podiumkunsten, kunst en verzamelvoorwerpen naar 19% btw;

  • Afschaffen heffingskortingen box 3 voor ondermeer groene beleggingen en niet invoeren Alternext;

  • Verhoging assurantiebelasting met 2%.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Meetbaar gegeven is de realisatie van geplande belastingontvangsten. Hiervoor wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2010.

4.1.2.2 Operationele doelstelling 2: Het realiseren van niet-fiscale doelstellingen van kabinetsbeleid.

Doelbereiking

Naast een inkomstengenererende functie worden met het belastinginstrument ook niet-fiscale doelstellingen beoogd. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het bevorderen van het ondernemerschap en de vergroening.

Fraude- en constructiebestrijding draagt uiteraard bij aan het realiseren van de juiste belastingheffing. Tegelijkertijd zorgt fraude- en constructiebestrijding echter voor een level playing field voor alle (eerlijke) ondernemers. Op verschillende punten zijn in dit kader maatregelen vastgesteld. Deze hebben betrekking op de overdrachtsbelasting (constructies met rechtspersonen waarin onroerende zaken zijn ondergebracht), de vennootschapsbelasting (aanscherping van de bestaande antimisbruikbepaling over handel in lege vennootschappen) en een uitbreiding van de grondslag voor automatische gegevensuitwisseling van gegevens over spaartegoeden, effectenbezit en verzekeringsproducten.

Ook in het Belastingplan 2011 wordt (innovatief) ondernemerschap extra gestimuleerd, met de nadruk op het midden- en kleinbedrijf. In dit kader is de voor 2009 geconstateerde budgetoverschrijding in de WBSO gedekt uit het belastingplan en niet door een aanpassing van die WBSO. Voorts is de WBSO verruimd. Tevens zijn extra middelen gereserveerd voor voorziene budgetoverschrijdingen in de WBSO. Het kabinet heeft de tijdelijk verlengde schijf van het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting (20% tot een winst van € 200 000) structureel gemaakt. Tevens is het algemene Vpb-tarief van 25,5% naar 25% verlaagd. Daarmee is de financiële positie van (MKB-)bedrijven en het Nederlandse vestigingsklimaat verbeterd. Het kabinet heeft voorts de liquiditeitspositie van bedrijven versterkt door de verruimde mogelijkheden voor achterwaartse verliesverrekening en de tijdelijke willekeurige afschrijvingen met een jaar te verlengen en de verruimde mogelijkheid om de btw per kwartaal aan te geven, structureel te maken.

Het kabinet heeft een aantal maatregelen getroffen om de woningmarkt een steun in de rug te geven. Deze maatregelen zien op een verruiming van de termijnen voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek bij verhuizing en een verlenging van de maatregel voor herleving van de hypotheekrenteaftrek na tijdelijke verhuur. De termijn van zes maanden in de overdrachtsbelasting voor de doorverkoop van woningen is tijdelijk verlengd van zes naar twaalf maanden. Verder is het btw-tarief voor de renovatie van woningen tijdelijk verlaagd van 19% naar 6%.

Het project Anders Betalen voor Mobiliteit is stopgezet. Een onderdeel van dit project betrof de afbouw van de BPM onder gelijktijdige verhoging van de motorrijtuigenbelasting, een en ander vooruitlopend op de introductie van de kilometerbeprijzing. Deze afbouw van de BPM, die tot 2013 al in de wetgeving was vastgelegd, is stilgezet. De buiten het project Anders Betalen voor Mobiliteit per 1 januari 2010 in gang gezette ombouw van de BPM van een belasting gebaseerd op de catalogusprijs naar een belasting gebaseerd op absolute CO2-uitstoot is wel behouden. In de tariefstelling vanaf 2011 is rekening gehouden met het stopzetten van de afbouw van de BPM. In het Belastingplan 2011 is voorts een onderzoek aangekondigd naar de wijze waarop de stimuleringsmaatregelen in de BPM, de MRB en de bijtelling ook in de toekomst een stimulans kunnen blijven om steeds te kiezen voor de zuinigste auto.

Het Belastingplan 2011 bevatte voorts een aantal maatregelen uit het Regeerakkoord die primair in het teken staan van het weer gezond maken van de overheidsuitgaven. Bij de keuze voor de maatregelen is allereerst gekeken naar de zogenoemde belastinguitgaven. Kort gezegd zijn dit voorzieningen in de wet die niet in overeenstemming zijn met de primaire heffingsstructuur van de diverse heffingswetten. In dit verband is de btw op podiumkunsten en kunst- en verzamelvoorwerpen verhoogd, is het tarief van de assurantiebelasting verhoogd en zijn de heffingskortingen box 3 en de persoonsgebonden aftrek voor verliezen op beleggingen in durfkapitaal afgeschaft. De verhoging van (onder andere) de assurantiebelasting voor bedrijven is gecompenseerd via de WBSO en de vennootschapsbelasting.

In 2010 zijn in het kader van het bevorderen van een gunstig vestigingsklimaat onderhandelingen gevoerd met onder andere Australië, België, Duitsland, Hong Kong, India, Indonesië, Jersey, Georgië, Guernsey, Panama, Kenia en Tsjechië. De belastingverdragen met Hong Kong, Japan, Panama en Zwitserland zijn in 2010 ondertekend.

Met ruim 12 landen zijn onderhandelingen gevoerd over verdragen ter uitwisseling van fiscale informatie. Het betreft met name TIEA’s (Tax Information and Exchange Agreements). In sommige situaties is een wijzigingsprotocol inzake een informatie-uitwisselingsbepaling tot stand gekomen. In 2010 zijn 9 van dergelijke verdragen ondertekend.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Naast het genereren van inkomsten is het inzetten van het fiscale instrument er ook op gericht om de niet-fiscale doelstellingen van het kabinetsbeleid te realiseren. Dit zijn, tenzij expliciet anders vermeld, grotendeels doelstellingen van andere departementen. De betreffende departementen verantwoorden zich over de mate van doelbereiking. Hierover worden derhalve geen meetbare gegevens opgenomen binnen de begroting en het jaarverslag IXB. In de komende begroting IXB van 2012 zullen de fiscale instrumenten die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën vallen, worden opgenomen in de begroting IXB met hun budgettaire consequenties. Dientengevolge zal in volgende jaarverslagen verantwoording worden afgelegd over de belastinguitgaven die onder de verantwoordelijkheid vallen van het Ministerie van Financiën.

4.1.2.3 Operationele doelstelling 3: Het vereenvoudigen van wet- en regelgeving teneinde de administratieve lasten te verminderen en de taken door de Belastingdienst te vergemakkelijken.

Doelbereiking

Het in 2009 ingediende wetsvoorstel Uniformering loonbegrip is na het demissionair worden van het toenmalige kabinet door de Tweede Kamer controversieel verklaard. In december 2010 is de behandeling van dat wetsvoorstel weer gestart met de opstelling van een nader verslag door de Tweede Kamer.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

De mate waarin het doel bereikt wordt, komt tot uiting bij de meetbare gegevens van de Belastingdienst (zie paragraaf 4.1.3).

4.1.2.4 Operationele doelstelling 4: Het evalueren van fiscale wet- en regelgeving.

Doelbereiking

Door de fiscale wet- en regelgeving te evalueren, wordt bezien of de uitgangspunten juist waren en of beoogde doelstellingen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.

In de Miljoenennota 2011 zijn in bijlage 5 de evaluaties genoemd en samengevat die sinds de Miljoenennota 2010 gerealiseerd zijn. Dit zijn allereerst de evaluatie van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. Deze evaluatie is uitgevoerd door het Ministerie van Financiën. Ook is de evaluatie van de fiscale regelingen in de monumentenzorg in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap uitgevoerd door het onderzoeksbureau PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. (PwC). Daarnaast is in de Miljoenennota 2011 melding gemaakt dat het op dit moment niet goed mogelijk is om op een objectieve wijze een evaluatie uit te voeren van diverse regelingen in verband met bedrijfsbeëindigingen. Het kabinet heeft daarom het voornemen geuit om over enkele jaren een evaluatie van de regelingen uit te laten voeren – mits de benodigde gegevens beschikbaar zijn – met als bijkomend voordeel dat de wetsaanpassingen enige tijd hebben gefunctioneerd en er een goede onderzoeksopzet kan worden uitgewerkt.

Verder is in de Miljoenennota 2011 melding gemaakt dat de beleidsdoorlichting evaluatie belastinguitgaven in juni 2010 aan de Tweede Kamer is gestuurd. In de aanbiedingsbrief behorend bij deze beleidsdoorlichting is voorgesteld om de evaluaties van belastinguitgaven af te stemmen qua timing en periodiciteit op de beleidsdoorlichtingen van de relevante departementale beleidsterreinen. Voor zover belastinguitgaven niet onder een bepaald beleidsartikel vallen, is een afwegingskader voorgesteld om te bepalen wanneer evaluaties van belastinguitgaven worden uitgevoerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het Ministerie van Financiën verricht in nauwe samenwerking met de betrokken departementen periodiek evaluaties van alle belastinguitgaven zoals opgenomen in bijlage 5 van de Miljoenennota. Ieder jaar wordt in deze bijlage een overzicht gegeven van de afgeronde evaluaties van het afgelopen jaar en van de geplande evaluaties in het komende jaar. Hierbij wordt ook verslag gedaan van de mate van doelbereiking en van de doelmatigheid van het fiscale instrument. In 2010 is een hele cyclus van het evaluatieprogramma van belastinguitgaven voltooid. Daaropvolgend is in juni 2010 de beleidsdoorlichting evaluaties belastinguitgaven en de conclusies die het Kabinet hieruit trekt naar de Tweede Kamer verzonden.

4.1.3 Belastingdienst

Algemene doelstelling

Burgers en bedrijven zijn bereid hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De doelstellingen zijn gerealiseerd.

Externe factoren

Externe factoren zijn de economische ontwikkelingen en de eenvoud van de (fiscale) wet- en regelgeving. Deze worden toegelicht in de Miljoenennota.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Prestatie-indicatoren (in %)

0-meting 2009

Realisatie 2010

Belastingontduiking is onaanvaardbaar

92

93

Zelf belasting ontduiken is vrijwel uitgesloten

87

90

Belasting betalen betekent iets bijdragen

31

35

Bron: Fiscale monitor

Toelichting

De mate van compliance wordt jaarlijks getoetst door middel van een set enquêtevragen aan burgers en bedrijven in de Fiscale Monitor. De Fiscale Monitor is een enquête onder bijna 5 000 personen verdeeld over zes doelgroepen: particulieren, toeslaggerechtigden, ondernemers, douaneklanten, fiscaal adviseurs en toeslagintermediairs. De Fiscale Monitor is in 2010 vernieuwd in aanpak, (soort) uitkomsten en wijze van rapporteren. De gebruikelijke 4-puntschaal (zeer slecht–slecht–goed–zeer goed) is vervangen door een 5-puntschaal (de mogelijkheid «neutraal» is toegevoegd). Dit geeft een beter beeld van de uitkomsten. Ook de vraagstelling is in veel gevallen aangepast. Zo is ten opzichte van 2009 de vraag aan geënquêteerden of zij vinden dat «belasting betalen betekent dat zij iets moeten bijdragen» vervangen door «belasting betalen betekent iets bijdragen».

In 2009 is parallel aan de uitvoering van de Fiscale Monitor 2009 een nulmeting met de nieuwe Fiscale Monitor gehouden. In de tabel wordt een vergelijking gemaakt tussen 2009 en 2010 met deze nulmeting, omdat die wijze van meten volledig vergelijkbaar is.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 1 Belastingen
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: Het ontwerpen van beleid gericht op het genereren van inkomsten en het realiseren van niet-fiscale doelstellingen van het overheidsbeleid.

 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

3 456 408

3 635 552

3 652 322

3 868 142

3 346 024

3 701 884

– 355 860

        

Uitgaven

3 438 191

3 625 570

3 572 425

3 759 696

3 414 784

3 701 884

– 287 100

        

Programma-uitgaven

       

Doelstelling 2 Toezicht en opsporing

       

Heffing- en invorderingsrente

600 594

754 416

615 078

843 823

466 035

800 000

– 333 965

Overige programma-uitgaven

64 588

61 274

62 861

9 210

4 940

9 602

– 4 662

        

Apparaatsuitgaven

2 773 009

2 809 880

2 894 486

2 906 663

2 943 809

2 892 282

51 527

        

Ontvangsten

111 562 458

117 950 276

119 560 914

104 564 951

112 796 839

110 781 297

2 015 542

        

Programma-ontvangsten

       

Algemene beleidsdoelstelling

       

Belastingontvangsten

110 378 381

116 649 325

118 263 240

103 304 531

111 828 592

109 618 172

2 210 420

        

Doelstelling 2 Toezicht en opsporing

       

Heffing- en invorderingsrente

858 348

917 115

919 902

867 065

580 676

795 000

– 214 324

Overige programma-ontvangsten

282 032

318 638

343 038

360 794

359 297

347 153

12 144

        

Apparaatsontvangsten

43 697

65 198

34 734

32 561

28 274

20 972

7 302

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen (– € 356 mln.)

Voor een toelichting op het verschil tussen ontwerpbegroting en realisatie wordt verwezen naar de toelichting op de uitgaven. Het verschil tussen de totalen van de gerealiseerde verplichtingen en de gerealiseerde uitgaven wordt verklaard door een lagere stand van de openstaande betalings- en garantieverplichtingen ultimo 2010.

Uitgaven (– € 287 mln.)

Programma-uitgaven (– € 339 mln.)

Heffings- en invorderingsrente (– € 334 mln.)

De realisatie is lager dan geraamd vanwege de (meerjarige doorwerking van de) lage rentestand.

Overige programma-uitgaven (– € 5 mln.)

Het depotstelsel zal naar verwachting niet eerder dan in 2014 worden ingevoerd 24. De voor 2010 geraamde rentevergoeding (€ 5 mln.) komt te vervallen.

Apparaatsuitgaven (+ € 52 mln.)

Het verschil wordt als volgt verklaard:

Correctie voor BTW als gevolg van de liberalisering van de postmarkt (+ € 9,8 mln.)

In het kader van de liberalisatie van de postmarkt, heeft het kabinet besloten dat per 1 april 2009 de BTW-vrijstelling op meerstukszendingen van post vervalt. Dit betekent dat de Belastingdienst BTW moet betalen over zijn postzendingen. Het budget is hiervoor opgehoogd.

Kosten voor vervolging (+ € 25,0 mln.)

Wanneer een belastingplichtige niet op tijd een opgelegde aanslag betaalt, gaat de Belastingdienst over tot invordering. De kosten van de invordering – zoals de kosten van aanmaningen, dwangbevelen, beslagopdrachten, verkoopdrachten en de inzet van deurwaarders – worden doorbelast aan de belastingplichtigen. De kosten van invordering en de daarmee samenhangende opbrengsten zijn toegenomen, mede door toename van het aantal belastingplichtigen en toeslaggerechtigden. Voor deze toename zijn de uitgaven en opbrengsten voor een gelijk bedrag structureel opgehoogd.

Uitvoering van werkzaamheden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) (+ € 10,0 mln.)

De Nederlandse regering is per 10-10-2010 verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van het fiscale stelsel op de BES eilanden (zie Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES). De uitvoeringstaken op rijksniveau zijn bij de Belastingdienst belegd. De uitgaven betreffen zowel incidentele uitgaven zoals kosten voor de projectorganisatie, investeringen in ICT-systemen, opleidingen en uitgaven voor de inrichting van de douane, als structurele uitgaven voor o.m. personeel, huisvesting, communicatie en beheer en onderhoud van de ICT-systemen.

Overig (+ € 6,7 mln.)

Het betreft een saldo van diverse kleine (technische) mutaties, waaronder overboekingen van en naar andere departementen en uitvoeringskosten in het kader van fiscale wet- en regelgeving (zoals het Belastingplan 2010).

Ontvangsten (+ € 2,02 mrd.)

Programma-ontvangsten (+ € 2,0 mrd.)

Belastingontvangsten (+ € 2,21 mrd.)

Voor een toelichting op de belastingontvangsten wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk.

Heffings- en invorderingsrente (– € 214 mln.)

De realisatie is lager dan geraamd vanwege de (meerjarige doorwerking van de) lage rentestand.

Overige programma-ontvangsten (+ € 12 mln.)

Het verschil is een saldo van hogere ontvangsten aan doorberekende vervolgingskosten (+ € 37,1 mln.), hogere ontvangsten aan schikkingen (+ € 2,4 mln.) en lagere boeteontvangsten (– € 27,4 mln.).

Apparaatsontvangsten (+ € 7 mln.)

Werkzaamheden voor derden (+ € 7 mln.)

De Belastingdienst verricht werkzaamheden in opdracht van derden (zoals voor P-Direkt). De uitgaven hiervoor worden aan de opdrachtgevers doorbelast. In 2010 zijn de ontvangsten € 7,3 mln. hoger dan geraamd.

4.1.4 Operationele doelstellingen
4.1.4.1 Operationele doelstelling 1: Burgers en bedrijven dienstverlening aanbieden op de manier die hen past.

Doelbereiking

Niet alle doelstellingen zijn gerealiseerd. Dit betreft de norm voor de kwaliteit van de antwoorden op status- en procesvragen door de BelastingTelefoon en de tijdige afhandeling van bezwaarschriften. De telefonische bereikbaarheid is in vergelijking met 2009 sterk verbeterd. Dit geldt ook voor de tijdige afhandeling van klachten.

Realisatie meetbare gegevens 1 bij de operationele doelstelling

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Bereikbaarheid Belastingtelefoon (BT) 2

86

81

81

74

80–85

83

Eén contact

   

91

90–95

90

Kwaliteit beantwoording fiscale vragen BT

66

74

81

80–85

87

Kwaliteit status en procesvragen BT

85

87

90–95

89

Tijdige reactie op complexe vragen

      

• binnen 2 werkdagen

84

85

91

94

85–90

87

• binnen 4 werkdagen

  

94

98

90–100

93

Versnellen van de processen

      

• afhandeling BTW- en loonheffingnummer < 5 werkdagen

  

87

95

95–98

97

• verlenen VAR verklaring < 5 werkdagen

  

85

93

90–100

92

Afgehandelde bezwaren binnen AWB-termijn

 

91

87

87

95–98

87

Afgehandelde klachten binnen AWB-termijn

 

n.v.t.

88

94

95–100

98

Klanttevredenheid

      

• Internet

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

70–75

89

• Balie

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

75–85

91

• Telefonie

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

70–75

 

– algemeen

     

78

– intermediairs

     

87

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

De streefwaarden van de Belastingdienst worden voor zover mogelijk weergegeven in bandbreedtes. Hiermee geeft de Belastingdienst per prestatie-indicator aan wat de onder- en de bovengrens is.

X Noot
2

Met ingang van 2007 gemeten volgens de nieuwe definitie. In de oude definitie wordt bereikbaarheid aangegeven als het procentuele aandeel van burgers en bedrijven dat wordt geholpen door de BelastingTelefoon, ongeacht de wachttijd, wanneer zij een belpoging (in het keuzemenu) doen binnen de werktijden van de callcenters. Vanaf 2007 wordt in het percentage óók het aanbod meegenomen van degenen die niet aan een keuze in het menu toekomen omdat het te druk is op het KPN-platform. Dit leidt automatisch tot een daling van het percentage van de feitelijke bereikbaarheid.

Toelichting

In 2010 is de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon ten opzichte van de vorige jaren gestegen tot 83%. Daarmee is – in tegenstelling tot 2009 – de doelstelling gehaald. Van de 14 miljoen aangenomen gesprekken in 2010 heeft zo'n 43% betrekking op particulieren, 27% op toeslagen en 20% op ondernemingen. De overige 10% heeft betrekking op de Douane en de werkstromen auto en buitenland.

Ten opzichte van 2009 is het aantal binnengekomen gesprekken in 2010 gedaald met zo’n 3 miljoen. Deze afname is gerealiseerd door te sturen op een betere afstemming van processen. Daardoor wordt nu bij massale verzendingen (verzoek om aangifte, voorlopige en definitieve aanslagen, voorlopige en definitieve toeslagen) beter rekening gehouden met de beschikbare capaciteit van de BelastingTelefoon en andersom. Daarnaast hebben zich in vergelijking met voorgaande jaren in 2010 minder gevallen van damage en technische storingen voorgedaan waardoor er ook minder aanleiding voor (extra) telefoontjes was. Deze factoren hebben er tevens aan bijgedragen dat meer belastingplichtigen in één klantcontact geholpen zijn, waardoor onnodig herhaalverkeer is voorkomen.

De kwaliteit van de afhandeling van fiscale vragen is de afgelopen vier jaar gestegen naar 87% en ligt boven de gestelde doelstelling van 80–85%. Voor de kwaliteit van de beantwoording van status- en procesvragen is de doelstelling net niet gerealiseerd. De belangrijkste oorzaak daarvoor is de vertraagde implementatie van het informatiesysteem waarbij de klantcontacthistorie voor de medewerkers van de BelastingTelefoon terug te vinden is. Vanaf februari 2011 is dit informatiesysteem operationeel.

Voor de complexere vragen die de BelastingTelefoon doorgeeft aan de regio’s van de Belastingdienst is de doelstelling dat 85 tot 90% van de vragen binnen twee werkdagen beantwoord moet worden. In 2010 is deze doelstelling behaald met een percentage van 87%. Ten opzichte van 2009 is dit een daling. Dit wordt met name veroorzaakt door het grote aanbod van terugbelafspraken bij de inning van toeslagen.

Het percentage tijdig afgedane bezwaarschriften blijft achter bij de norm. Een uitsplitsing naar bedrijfsonderdelen laat zien dat de belastingregio’s met 84% tijdig afgedane bezwaarschriften te laag scoren. De andere bedrijfsonderdelen halen de doelstelling wel. Over 2010 zijn enkele productiestoringen opgetreden waardoor het afdoen van bezwaren bij belastingregio’s is opgehouden. Daar komt bij dat in de zomer de laatste stap is gezet van de overgang naar een nieuw systeem voor de aanslagbelastingen. Om deze migratie gecontroleerd te laten verlopen, is de aangiftestroom een tijd stilgelegd. Daardoor zijn ook de gedurende die tijd ingediende bezwaren pas later ter behandeling op de belastingregio’s door het systeem aangeboden. Wat de uitvoeringspraktijk tot slot parten speelt is het niet tijdig beschikbaar zijn van de juiste managementinformatie waarmee het proces kan worden gestuurd. Ook hiervan zijn ICT-problemen de oorzaak.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Prestatie-indicator (in %)

0-meting

Streefwaarde 2010 1

Realisatie 2010

Ervaren duidelijkheid correspondentie

83

80–85

85

Ervaren snelheid afhandeling

81

65–70

87

Ervaren bereikbaarheid

72

65–70

75

Nakomen van afspraken (ervaren door burgers en bedrijven)

80

85–90

92

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

Door de nieuwe opzet van de Fiscale monitor zullen de streefwaarden opnieuw worden geijkt voor de begroting 2012.

Toelichting

Over de hele linie zijn in 2010 de doelstellingen van de ervaren kwaliteit gehaald. In 2009 is een nulmeting gehouden met de vernieuwde Fiscale Monitor. Ten opzichte van deze meting is een verbetering te zien in de ervaren kwaliteit.

4.1.4.2 Operationele doelstelling 2: Door toezicht en opsporing bevordert de Belastingdienst dat belasting- en premieplichtigen en toeslaggerechtigden hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

Alle instrumenten zijn ingezet. Niet alle doelstellingen zijn gerealiseerd. Het betreft de productiedoelstellingen voor middelgrote en grote ondernemingen, het aantal te behandelen aangiften Inkomstenbelasting particulieren en het aantal processen-verbaal dat leidt tot een veroordeling of transactie. Onder de tabel realisatie meetbare gegevens worden de resultaten toegelicht.

Algemeen

Binnen het toezicht worden vier segmenten onderscheiden: Particulieren, Midden- en kleinbedrijf (MKB), Middelgrote ondernemingen (MGO) en Zeer grote ondernemingen (ZGO). De instrumenten die de Belastingdienst tot zijn beschikking heeft variëren van voorlichting, bedrijfsbezoeken, fiscale surveillance, handhavingscommunicatie, boekenonderzoeken, bestuurlijke boetes tot strafrechtelijke vervolging. Het werken in de actualiteit en de samenwerking met andere overheidsorganisaties zijn dragende principes voor het toezicht. De Belastingdienst zet in op horizontaal toezicht door het afsluiten van convenanten met grote organisaties, brancheorganisaties binnen het midden- en kleinbedrijf en met fiscale intermediairs. Het toezicht op toeslagen heeft plaatsgevonden op basis van een met de betrokken departementen afgestemd toezichtsplan. De kern hiervan is het administratieve toezicht dat bestaat uit massale vergelijkingen tussen de aanvragen en gegevens van derden waaruit de onjuistheid of twijfel over een aanvraag kan blijken.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Belastingheffing is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), omdat de hoogte van de heffing en de verplichting tot betalen afhankelijk zijn van gegevens die belastingplichtigen zelf verstrekken. Dit kan van invloed zijn op de volledigheid van de belastingontvangsten. Bij alle uit te voeren fiscale taken wordt de Belastingdienst in meer of mindere mate geconfronteerd met de problematiek van M&O. Het tegengaan van M&O bij de uitvoering van wet- en regelgeving vormt derhalve een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid. In het Beheersverslag van de Belastingdienst wordt dit meer uitgebreid toegelicht.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator * 1 000

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Aantal actualiteitsbezoeken waarvan:

20

31

43

   

MKB

   

69

50–60

57,4

MGO

   

2,5

2,5–3

3,1

ZGO

   

0,5

0,4–0,5

0,3

Aantal boekenonderzoeken waarvan:

70

61

52

   

MKB

  

47

42

35–42

41

MGO

  

3,9

2,3

2,2–3,2

2,0

ZGO

  

1,1

0,5

0,4–0,5

0,4

Aantal uren acties

n.v.t.

n.v.t.

378

253

400–450

428

Aantal MKB ondernemingen onder een horizontaal toezichtconvenant

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t

n.v.t

60–120

106

Aantal behandelde aangiften IH particulieren

 

1 026

791

729

500–700

428

Aantal behandelde aangiften IH ondernemers waarvan:

      

– MKB

 

304

258

148

140–160

114

– MGO

 

7,6

7,9

10,6

4,4–5,4

6,3

– ZGO

 

3,2

3,0

4

1,8–2,0

1,8

Aantal behandelde aangiften Vpb waarvan:

      

– MKB

 

35

31

26

22–26

25

– MGO

 

9,1

9,4

9,2

4,5–5,5

7,1

– ZGO

 

4,5

5,8

5,7

3,5–4,5

5,2

       

Achterstand invordering (in %)

3,0

2,5

2,2

2,4

2,5–3,0

2,5

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Voor MGO en ZGO zijn de meeste doelstellingen gerealiseerd. Voor het toezicht in de segmenten MGO en ZGO lag het zwaartepunt in 2010 op horizontaal toezicht en het werken in de actualiteit. Het traject van horizontaal toezicht doorloopt een aantal fasen. De uitvoering van de actualiteitsbezoeken en boekenonderzoeken in dit kader is afhankelijk van de ontwikkeling van die fasen. Bij MGO is het aantal geplande boekenonderzoeken niet gehaald; bij ZGO het aantal geplande actualiteitsbezoeken niet. Daarnaast vinden reguliere boekenonderzoeken plaats bij ondernemingen die (nog) niet in het traject van horizontaal toezicht zijn betrokken.

De doelstelling voor af te handelen aangiften IH particulieren en IH-winst MKB zijn niet gehaald. De reden voor het achterblijven van de productie ligt grotendeels bij de gekozen prioriteit voor de inkeerposten en VT-fraude. De met de inkeerregeling en VT-fraude gemoeide extra capaciteit bedroeg 100 000 uur meer dan gepland. Dat is het equivalent van 125 000 (niet) behandelde aangiften. De andere oorzaak was een systeemprobleem in het najaar waardoor de aangiften niet konden worden aangeboden op de belastingkantoren voor behandeling. Inmiddels loopt het proces en worden de aangiften op de kantoren behandeld.

Voor zowel de aangiften IH als de aangiften vennootschapsbelasting zijn in de segmenten MGO en ZGO in de meeste gevallen de bovengrenzen van de streefwaarden overschreden. De oorzaken hiervoor zijn gelegen in het feit dat er steeds meer gewerkt wordt in de actualiteit, waarbij de nadruk ligt op het snel afhandelen van binnengekomen aangiften, en het groeiend aantal behandelde aangiften afkomstig van organisaties waarmee een convenant is afgesloten. Deze worden binnen de aanpak van horizontaal toezicht als traditioneel afgedaan aangemerkt.

Prestatie-indicator

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Aantal fiscale controles invoerrechten en accijnzen (* 1000)

103

92

86

90

110–130

122

Percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie

81

79

84

86

82–85

76

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Het percentage processen verbaal dat leidt tot een veroordeling is in 2010 onder de afgesproken bandbreedte uitgekomen. Tot en met augustus was hier geen aanwijzing voor. De verklaring hiervoor kan deels worden gevonden in de verschillende wijzen van registratie door enerzijds het OM/Functioneel Parket en anderzijds de FIOD. Een tweede verklaring voor de daling is gelegen in het feit dat het OM in de laatste maanden van 2010 oude werkvoorraden heeft opgeschoond, waardoor het aantal sepots is gestegen. Dit heeft ook gevolgen gehad voor de door de FIOD aangeleverde zaken. Het effect daarvan wordt geacht eenmalig te zijn.

Prestatie-indicator

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Door belastingplichtige ervaren pakkans (in %)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

86 1

75–85

88

Kwaliteitscore Belastingregio’s (index)

105

107

109

108

106–110

111

Kwaliteitscore Douane (index)

100

105

112

103

106–110

105

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

0-meting Fiscale Monitor 2009

Toelichting

In het kader van de jaarlijkse Fiscale Monitor is gemeten wat de door belastingplichtigen ervaren kans is dat de Belastingdienst ontdekt dat iemand in een aangifte of een aanvraag voor toeslag onjuiste informatie opgeeft. Dit wordt gemeten bij particulieren, ondernemers, toeslaggerechtigden en douaneklanten. In 2009 is een nulmeting gehouden met de vernieuwde Fiscale Monitor. Ten opzichte van deze meting is de ervaren pakkans licht gestegen.

De kwaliteitsscore FIX is voor de Douane gestegen van 103 naar 105. De score voor de Belastingregio’s is boven de doelstelling uitgekomen en is een voortzetting van de stijgende lijn die sinds 2005 is ingezet.

Prestatie-indicator

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Streefwaarde 2010

Waarde 2010

Toeslagen

n.v.t.

n.v.t.

Deels behaald

Het toezicht wordt volgens planning uitgevoerd.

Deels behaald

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Het toezicht op toeslagen vindt plaats op basis van een met de betrokken departementen afgestemd toezichtplan. De kern hiervan is het administratieve toezicht dat bestaat uit massale vergelijkingen tussen de gegevens uit de aanvragen en gegevens van derdeninstanties waaruit de onjuistheid van of twijfel over een aanvraag kan blijken. Het toezicht over het toeslagjaar 2008 is grotendeels afgerond in 2010. Er zijn 6,5 miljoen huur- en zorgtoeslagen definitief toegekend (93%). Verder zijn er 0,4 mln. toeslagen kinderopvang (85%) en 1,1 mln. aanvragen kindgebonden budget (95%) definitief vastgesteld.

Voor het toeslagjaar 2009 zijn 5,3 miljoen huur- en zorgtoeslagen (76%), 0,1 mln. toeslagen kinderopvang (19%) en 0,9 mln. aanvragen kindgebonden budget (80%) definitief vastgesteld.

Het toezicht in de voorschotfase is door systeemtechnische beperkingen van het huidige toeslagensysteem met name voor de huurtoeslag nog niet optimaal. In de Bedrijfsvoeringparagraaf wordt hierop nader ingegaan.

Naast administratief toezicht is er toezicht dat waarneming ter plaatse vereist. Hierbij werkt de Belastingdienst/Toeslagen samen met andere toezichthouders (Sociale Diensten van gemeenten, Sociale Verzekeringsbank, Gemeentelijke Gezondheidsdiensten, interventieteams). In 2010 heeft de samenwerking met deze partners geleid tot circa 1 100 stopgezette toeslagen.

In 2010 is door de Belastingdienst een fraudenetwerk opgespoord rond de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst heeft maatregelen genomen om de fraude met kinderopvangtoeslag tegen te gaan. Er is een apart team opgericht dat de aanpak van de fraude coördineert en een meldpunt ingesteld waar het publiek terecht kan met tips over misbruik of oneigenlijk gebruik. Aanvragen voor een kinderopvangtoeslag die met terugwerkende kracht worden gedaan, worden extra gecontroleerd: de Belastingdienst vraagt extra bewijsstukken op en doet navraag bij de kinderopvanginstelling.

4.1.4.3 Operationele doelstelling 3: Het leveren van een bijdrage aan de bescherming van de samenleving tegen ongewenste goederen.

Doelbereiking

De Douane heeft bijna alle doelstellingen gerealiseerd. De productiedoelstellingen voor fysieke controles koeriers/post en fysieke controles ambulant buitengrens zijn overschreden.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Prestatie-indicatoren

* 1 000

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Scancontroles Vracht

87

83

93

98

90–110

105

Fysieke controles Vracht

129

86

94

99

90–110

106

Fysieke controles Koeriers/post

89

113

112

108

95–115

120

Fysieke controles Reizigers (luchtzijde)

724

730

805

823

750–820

854

Fysieke controles Ambulant buitengrens 1

28

44

42

30–37

42

Uren toezicht gebied- en objectgerelateerd

367

688

700

491

400–440

687

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

Wordt vanaf 2007 afzonderlijk gemeten.

Toelichting

Het aantal fysieke controles koeriers/post is hoger uitgevallen dan oorspronkelijk gepland. De desbetreffende handelsstromen zijn in 2010 groter gebleken dat waarvan bij de planning was uitgegaan. Dat kan worden verklaard door een sneller economisch herstel in bepaalde sectoren en door een hausse in de internetaankopen. Ook zijn er meer fysieke controles ambulant buitengrens uitgevoerd dan gepland. Deze afwijking is ontstaan doordat ten tijde van de opstelling van de begroting IXB 2010 nog de verwachting leefde dat het toezicht bij de terminals in de Rotterdamse Haven zou kunnen afnemen. De gedachte was dat het bedrijfsleven deze toezichttaak voor een groot deel zou overnemen. Als gevolg van de economische crisis kon het bedrijfsleven hier onvoldoende vorm en inhoud aan geven.

Bij de passagierscontroles zijn alle 100% controles uitgevoerd. Door een lagere bezettingsgraad per vliegtuig en door minder vluchten uit de risicolanden valt het aantal 100% controles echter lager uit. De capaciteit die hierdoor beschikbaar kwam is ingezet voor overige reizigerscontroles.

Toekenning van de status van Authorised Economic Operator (AEO) betekent dat voor een bedrijf vereenvoudigde douaneprocedures en een lichter controleregime van toepassing zijn. Alle bedrijven komen in principe in aanmerking voor deze vorm van horizontaal toezicht. Bedrijven met een groot aandeel in de goederenstroom (ongeveer 400 bedrijven) worden actief benaderd. Deze bedrijven zijn goed voor zo'n 70% van de goederenstroom. Ultimo december hadden van deze bedrijven 115 (32%) een AEO-certificaat. Omgerekend gaat het hierbij om zo’n 60% van de invoerstroom en 50% van de uitvoerstroom. Bij 24 bedrijven (7%) was de aanvraag op dat moment in behandeling.

In totaal heeft de Douane ultimo 2010 aan 447 bedrijven de AEO-status toegekend en zijn er 133 aanvragen in behandeling. De Douane heeft de controles op de niet-gecertificeerde goederenstroom geïntensiveerd.

4.1.4.4 Operationele doelstelling 4: Efficiënte en soepele uitvoering van de massale processen.

Doelbereiking

De massale processen hebben zonder grote problemen gefunctioneerd. Het aantal procesverstoringen is gestabiliseerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2009

Realisatie 2010

Aantal zendingen zonder fouten

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

99%

99–100%

100%

Tijdige verwerking van mutaties rekeningnummers (binnen 1 week)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

100%

99–100%

100%

Tijdige verwerking van terugbetalingen (binnen 1 week)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

87%

99–100%

100%

Tijdige verwerking van verrekeningen van teruggaven met nog openstaande aanslagen (binnen 2 weken)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

100%

99–100%

100%

Aangiften IB voor 1 april ingediend; aanslag voor 1 juli

n.v.t.

99,7%

99,3%

99,9%

98–100%

99,9%

Tijdige verwerking eerste aanvragen en mutaties toeslagen (binnen 8 weken)

n.v.t.

n.v.t.

93,6 %

97,3%

96–100%

98,4%

Toelichting

De productiedoelstellingen zijn alle gerealiseerd. Het aantal procesverstoringen is gestabiliseerd: 113 verstoringen in 2010 tegenover 119 verstoringen in 2009. Hoewel de Belastingdienst er alles aan doet om procesverstoringen te voorkomen, zijn deze niet geheel uit te sluiten. In die gevallen is de inzet erop gericht overlast bij burgers en bedrijven zoveel mogelijk te voorkomen. Op verschillende plaatsen in het ontvangstproces zijn maatregelen getroffen om de goede ontvangst van berichten zeker te stellen. Daarnaast ziet de Belastingdienst er op toe dat belastingplichtigen de juiste berichten en gegevens ontvangen. Grote stromen beschikkingen (aanslagen, toeslagen, mailingen) worden voor verzending systematisch gecontroleerd op juistheid, volledigheid en inhoudelijke (fiscale) kwaliteit. In 2010 zijn 18 000 partijen steekproefsgewijs gecontroleerd. Deze partijen waren in totaal goed voor circa 154 miljoen poststukken. In circa 1,4% van de partijen zijn één of meerdere bevindingen gesignaleerd. Deze partijen zijn tegengehouden en pas na correctie verzonden.

De Belastingdienst maakt bij zijn uitvoeringsprocessen veel gebruik van automatisering. Daarmee wordt de informatie die nodig is voor het vaststellen van aanslagen en het verstrekken van toeslagen, op een snelle en efficiënte wijze verwerkt. In 2009 is de voortbrengingsketen die zich richt op het zorgen voor goede informatievoorziening, de zogeheten IV-keten, grondig doorgelicht. Op basis van de uitkomsten van deze doorlichting is gekozen voor een nieuwe prioriteitsvolgorde: het waarborgen van de continuïteit van de Belastingdienstprocessen staat voorop, daarna het implementeren van nieuwe wetgeving en ten slotte het innoveren van bestaande processen.

Alle activiteiten op het gebied van automatisering in 2010 zijn primair beoordeeld op hun bijdrage aan de continuïteit. De systemen worden beheerst en gefaseerd geïmplementeerd. Om de beheersing bij ICT-projecten te vergroten, geldt vanaf 2010 voor nieuwe projecten dat de noodzakelijke voorzieningen worden ontwikkeld in kleinere stappen (maximale doorlooptijd van een jaar) die elk minder dan € 10 mln. kosten. Tot slot is over 2010 in het kader van het programma transformatie IV-keten een groot aantal verbeteringen gerealiseerd dan wel in gang gezet. Er zijn in 2010 geen grote nieuwe ICT-projecten gestart. De voorbereidingen voor het nieuwe toeslagensysteem zijn voortgezet. Het nieuwe invorderingssysteem ETM is in productie gegaan voor de belastingmiddelen die lokaal worden geadministreerd. In 2011 wordt besloten op welke wijze in vervolgprojecten de invordering van de andere belastingmiddelen geautomatiseerd ondersteund gaat worden.

4.1.5 Overzicht afgeronde onderzoeken
Fiscaal beleid en wetgeving
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD 1

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Evaluaties belastinguitgaven

OD4

2008

2010

Kamerstukken II 2009/10, 31 935, nr. 6

Effectenonderzoek

ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

     
X Noot
1

AD is algemene doelstelling, OD is operationele doelstelling

Toelichting

De Vaste Commissie voor Financiën heeft over de beleidsdoorlichting evaluatie belastinguitgaven (Kamerstukken II 2009/10, 31 935, nr. 6) vragen gesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 februari 2011 (Kamerstukken II 2009/10, 31 935, nr. 8). Deze brief bevat als bijlage een programmering van de beleidsdoorlichtingen op beleidsartikelenniveau van de diverse departementale begrotingen voor de komende jaren inclusief de relevante belastinguitgaven die hiervan onderdeel uit maken.

Belastingdienst
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD 1

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Bijdrage ter verhoging van de compliance

AD

2009

2010

www.rijksbegroting.nl

Effectenonderzoek

ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

Fiscale Monitor

AD OD1

OD2

Jaarlijks

 

De resultaten van Fiscale Monitor, FIX en audits zijn opgenomen in het Beheersverslag Belastingdienst 2010

 

FIX

OD2

OD3

Jaarlijks

 
 

Audits kleine middelen (belastingen op milieugrondslag)

OD2

Jaarlijks

 
 

Periodieke audits strategische projecten (Toeslagen, VIA, ETM, Basisregistraties, eCustoms)

OD2

OD4

Jaarlijks

  
 

Audits procesbeheersing (IV-keten)

OD2

OD3

OD4

Jaarlijks

  
X Noot
1

AD is algemene doelstelling, OD is operationele doelstelling

4.2 Financiële markten

4.2.1 Algemene doelstelling

Een integer en stabiel financieel stelsel waarin de financiële markten goed functioneren, voldoende toegankelijk en transparant zijn en een gunstige internationale concurrentiepositie kennen.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

In 2010 stond de financiële stabiliteit wederom sterk onder druk. Om de financiële stabiliteit in de toekomst beter te kunnen garanderen zijn op Europees en nationaal niveau ferme stappen gezet.

Hierbij kan gedacht worden aan de wettelijke verankering van de code banken 33; een akkoord over de kapitaalstandaarden voor banken 34; de oprichting van drie nieuwe Europese toezichtcolleges en het Europese Systemic Risk Board. Ook zijn diverse wetsvoorstellen opgesteld. Deze beslaan een breed terrein en zien onder andere toe op de mogelijkheid tot een «claw back» bij buitensporige bonussen 35; de versterking van het raamwerk voor crisismanagement; de versterking van de corporate governance bij toezichthouders en de voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme BES (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De wetgevingsbrief 36 van oktober 2010 geeft een uitgebreid overzicht van de wetgevingsagenda op het gebied van de financiële markten.

In december 2010 is ook de kabinetsreactie 37 op het rapport van de Commissie De Wit aan de Tweede Kamer gezonden. Hierin wordt ingegaan op de verschillende aanbevelingen van de Commissie De Wit, die het gros van het terrein van het beleid en de wetgeving ten aanzien van de regulering van de financiële markten beslaan.

Externe factoren

De mondiale economische en politieke ontwikkelingen waren in 2010 in hoge mate bepalend voor het bereiken van deze doelstelling. De crisis en de uitvloeisels hiervan hebben een sterke invloed gehad op de financieel-economische ontwikkeling in internationaal perspectief.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 2 Financiële markten
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: Een integer financieel stelsel waarin de financiële markten goed functioneren, voldoende toegankelijk en transparant zijn en een gunstige internationale concurrentiepositie kennen.

 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

85 195

128 237

4 248 377

44 538 843

– 7 888 426

75 663

– 7 964 089

waarvan garantieverpichtingen

 

15 000

2 745 000

44 363 369

– 8 124 708

0

– 8 124 708

Garantie verhoging plafond kredietfaciliteit AFM

  

5 000

0

– 15 000

0

– 15 000

Garantieregeling bancaire leningen

  

2 740 000

44 360 869

– 8 102 903

0

– 8 102 903

Motorrijtuigenverzekering

   

2 500

0

0

0

Garantie en waarborg NWB

    

– 6 769

0

– 6 769

        

Waarvan verplichting uit hoofde van het Depositogarantiestelsel/Icesave

  

1 425 074

10 174

   

waarvan verplichting uit hoofde van het Depositogarantiestelsel/Voorfinanciering DNB

    

93 219

0

93 219

        

Uitgaven

77 667

107 021

1 317 057

351 554

238 908

75 663

163 245

Programma-uitgaven

69 645

100 111

1 307 578

342 869

228 478

66 724

161 754

        

Doelstelling 1 Goed functionerende financiële markten

       

Bijdrage toezicht AFM

22 966

24 889

27 986

28 931

28 666

27 492

1 174

Bijdrage toezicht DNB

15 950

15 900

35 013

18 950

28 496

19 015

9 481

Bijdrage IASB

0

0

0

0

380

380

0

Platform CentiQ

0

1 232

1 138

3 107

3 884

3 500

384

Rechtspraak Financiële Markten

2

1

1

550

580

1 000

– 420

Overige programmauitgaven

0

314

453

531

649

390

259

Voorfinanciering DNB (DGS)

0

0

1 236 195

199 054

93 219

0

93 219

        

Doelstelling 2 Integer financieel stelsel

       

Caribbean Financial Action Taskforce

23

11

44

42

31

32

– 1

        

Doelstelling 3 Ongestoorde muntcirculatie

       

Muntcirculatie

7 996

8 974

6 748

10 111

6 837

14 915

– 8 078

Retouren guldenmunten

8 840

12 985

0

0

0

0

0

Afname munt in circulatie

13 868

35 805

0

81 593

65 736

0

65 736

        

Apparaatsuitgaven

8 022

6 910

9 479

8 685

10 430

8 939

1 491

        

Ontvangsten

10 254

9 978

18 430

132 212

412 754

359 054

53 700

Programma-ontvangsten

10 254

9 978

18 430

132 212

412 754

359 054

53 700

        

Doelstelling 1 Goed functionerende financiële markten

       

Premieontvangsten garantieregeling bancaire leningen

0

0

0

115 983

407 210

351 092

56 118

Overige programma-ontvangsten

4 914

8 495

13 009

6 789

3 268

2 778

490

        

Doelstelling 3 Ongestoorde muntcirculatie

       

Ontvangsten muntwezen

5 340

1 483

61

9 440

2 276

5 184

– 2 908

Toename munten in circulatie

0

0

5 360

0

0

 

0

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve, van een accountantsverklaring voorziene, jaarrekening van de DNB en AFM.

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen

Garantie verhoging/verlaging plafond kredietfaciliteit AFM (– € 15 mln.)

Deze mutatie betreft de verlaging van het garantieplafond uit hoofde van schatkistbankieren.

Garantieregeling bancaire leningen (– € 8,1 mrd.)

Deze mutatie betreft de vervallen garanties uit hoofde van de bancaire regelingen.

Voorfinanciering DNB (+ € 93,2 mln.)

Zie de toelichting bij de uitgaven.

Garantie en waarborg NWB (– € 6,8 mln.)

Deze mutatie betreft een technische overheveling van de openstaande garantieverplichting voor de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) van beleidsartikel 2 naar beleidsartikel 3.

Uitgaven

Bijdrage toezicht AFM (+ € 1,2 mln.)

De afgelopen jaren heeft de AFM het toezicht op aanbieders van beleggingsobjecten steeds moeten afsluiten met een exploitatietekort. Normaliter worden dergelijke tekorten opgevangen via hogere tarieven doch het relatief kleine aantal aanbieders stond een al te sterke tariefsverhoging in de weg. Bijgevolg heeft de Staat in het verleden een bedrag van € 2,4 mln. bijgepast. Inmiddels heeft de Staat ook de tekorten over 2008 en 2009 aangevuld. Voornamelijk als gevolg daarvan is de overheidsbijdrage met ca. € 1,2 mln. hoger uitgevallen.

Bijdrage toezicht DNB (+ € 9,5 mln.)

De hogere bijdrage voor het door DNB uitgeoefende toezicht op de financiële markten komt vooral voort uit (i) hogere pensioenlasten, (ii) crisisgerelateerde intensiveringen van het toezicht en restituties van eerder opgelegde heffingen vanwege een door het College van Beroep voor het bedrijfsleven in 2008 gedane uitspraak.

Voorfinanciering DNB (+ € 93,2 mln.)

DNB heeft als uitvoerder van het Depositogarantiestelsel (DGS) de uitkeringen i.v.m. de betalingsonmacht van de DSB bank voorgeschoten. In 2010 heeft DNB het voorgeschoten bedrag teruggevorderd van de banken. De Wet financieel toezicht maximeert echter de bijdrage die per kalenderjaar van een bank gevraagd mag worden, gerekend naar de solvabiliteits- en liquiditeitspositie van de bank. Voor een deel van de banken werd dit maximum overschreden. Dit excedent diende te worden voorgefinancierd. De ECB stond echter niet langer toe dat DNB dit bedrag voorfinanciert. Derhalve heeft de minister van Financiën het van deze banken terug te vorderen bedrag aan DNB voorgefinancierd. De rentekosten zullen door DNB worden vergoed. De voorfinanciering zal grotendeels worden terugbetaald in 2011, het restant in 2012.

Muntcirculatie (– € 8,1 mln.)

Doordat er minder munten, zowel voor de circulatie als voor verzamelaars, zijn aangemaakt dan begroot, zijn de grondstofkosten in 2010 lager dan geraamd (€ 7 mln.). Daarnaast zijn ook de overige kosten lager dan geraamd.

Afname munt in circulatie (+ € 65,7 mln.)

De muntverwerkers hebben bij de Nederlandsche Bank (DNB) munten afgestort. De nominale waarde van deze munten wordt door Financiën aan DNB vergoed.

Ontvangsten

Ontvangsten muntwezen (– € 2,9 mln.)

In 2010 is minder ontvangen betreffende de uitgifte van bijzondere munten (munten voor verzamelaars), muntsetjes en royalties dukaten.

Premieontvangsten garantieregeling bancaire leningen (€ 56,1 mln.)

Uit hoofde van de garantieregeling bancaire regelingen is in 2010 € 56 mln. meer premies ontvangen als gevolg van de eind 2009 verstrekte en geëffectueerde garanties.

4.2.2 Operationele doelstellingen
4.2.2.1 Operationele doelstelling 1: Goed functionerende, stabiele financiële markten die voldoende toegankelijk en transparant voor de gebruikers en internationaal concurrerend zijn.

Doelbereiking

Met de zorgen rondom de overheidsfinanciën van lidstaten in de eurozone kreeg de kredietcrisis in 2010 een nieuwe wending. Overheden namen een aantal uitzonderlijke maatregelen om markten te kalmeren, naast de introductie van het European Financial Stability Fund werden onder meer stress testen uitgevoerd voor een groep Europese kredietinstellingen. Ondanks het feit dat het landenrisico 2010 domineerde, werd er standvastig doorgewerkt aan de talloze werkstromen en initiatieven die zullen leiden tot een stabielere financiële sector. 2010 stond vooral in het teken van de verdere uitwerking en afronding van regelgeving, en werd niet zozeer gekenmerkt door de formulering van nieuwe beleidsinitiatieven.

Er zijn onder meer stappen gezet in de uitfasering van maatregelen die overheden in 2008 hebben genomen om financiële markten te ondersteunen. Zo is in 2010 in Nederland geen enkele garantie op bancaire leningen meer verstrekt en werd de regeling per 31 december 2010 officieel beëindigd.

Op nationaal niveau is er doorgewerkt aan de implementatie van wetgeving op het terrein van bancair toezicht onder de noemer Capital Requirements Directive 3. Hierin zijn aanpassingen gemaakt voor beloningen, resecuritisatie en het handelsboek. Op verzekeringsterrein zijn de implementing measures voor het nieuwe Solvency II raamwerk verder uitgewerkt. Tevens is 2010 door de Europese Commissie aangegrepen om vele bestaande richtlijnen aan te passen. Zo werd onder andere onderhandeld over hervorming van het depositogarantie- en het beleggerscompensatiestelsel, beiden hebben tot doel de positie van de consument te versterken. Tegelijkertijd is aangevangen met onderhandelingen over regelgeving voor centrale effectenafwikkeling. Ook neemt Nederland in Europees en Financial Stability Board verband actief deel aan de discussie over hoe om te gaan met systeemrelevante instellingen.

In 2010 kreeg ook het crisismanagementraamwerk meer vorm. Zo werd nationaal een conceptwetsvoorstel voorbereid dat ziet op interventie bij kredietinstellingen en verzekeraars bij onomkeerbare problemen. Ook zijn de voorbereidingen getroffen voor consultatie in 2011. In breder Europees verband vervulde Nederland een actieve rol bij de voorbereiding van een richtlijnvoorstel voor crisismanagement. In dit kader heeft de Europese Commissie een mededeling gedaan en een consultatiedocument gepubliceerd. In het fiche «crisisbeheersing in de financiële sector» 38 zijn de zienswijzen ten aanzien van de voorstellen uit de mededeling opgenomen.

Ook kan worden gemeld dat het nieuwe Europese toezichtsraamwerk in 2010 verder is geoperationaliseerd in de vorm van drie agentschappen en een Europese macro-prudentiële entiteit, de European Systemic Risk Board.

In 2010 is een aanvang gemaakt met het conceptwetsvoorstel ter implementatie van de elektronischgeldrichtlijn. Helaas heeft dit implementatietraject wegens een gebrek aan wetgevingscapaciteit een flinke vertraging opgelopen, waardoor de beoogde implementatiedatum van 30 april 2011 zeer waarschijnlijk niet zal worden gehaald. Verder is in 2010 op Europees niveau gesproken over de voortgang van de «Single Euro Payments Area». Dit gaf de Europese Commissie aanleiding te komen met een voorstel voor een verordening op dit terrein. Dit voorstel zal in 2011 tussen de lidstaten worden besproken.

Op 1 januari 2011 is de wet introductie premiepensioeninstellingen (PPI) in werking getreden. De PPI is een pensioenvehikel dat op de Nederlandse pensioenmarkt actief kan zijn, maar waarvan de invoering met name is gericht op de mogelijkheden om in andere lidstaten van de EU activiteiten te ontplooien. Buitenlandse vehikels konden reeds eerder in de EU (en dus in Nederland) hun diensten aanbieden op het gebied van de uitvoering van pensioenregelingen. Nederlandse vehikels hebben nu ook deze mogelijkheid. Zo kan Nederland deze werkgelegenheid behouden en de goede positie en reputatie van Nederland als pensioenland waarmaken. Tevens is als resultaat van twee missies naar China een sterkere ontplooiing ontstaan van activiteiten door Chinese banken in Nederland: bijkantoor van ICBC en representative office van de Bank of Beijing.

In 2010 is gewerkt aan een visie t.a.v. de toezichthouders: toezicht op afstand. In nauw overleg met de toezichthouders is dit beleidsdocument tot stand gekomen; het zal begin 2011 worden aangeboden aan de Tweede Kamer. In het verlengde en deels parallel hieraan is gestart met het wetsvoorstel versterking governance van DNB en de AFM. Dit mede naar aanleiding van bevindingen van de Commissie Scheltema, als gevolg waarvan DNB tevens met een plan van aanpak is gekomen met als doel o.a. een cultuurverandering bij DNB te bewerkstelligen. Het wetsvoorstel versterking governance bevat aanscherpingen onder meer op het punt van de benoemingstermijnen van de directie DNB en het bestuur van de AFM, en een verruiming van een mandaat van de RvT en RvC.

Ten aanzien van consumentenbescherming op Europees niveau is in december 2010 de consultatie van de regels voor pakketproducten voor retailbeleggingen (zogenaamde PRIPS, packaged retail investment products) gestart. PRIPs bestaat uit verkoopregels en precontractuele informatievoorzieningen. De verkoopregels worden in zowel de herziening van de verzekeringsbemiddelingsrichtlijn IMD (Insurance Mediation Directive) en de MIFID (Markets in Financial Instruments Directive) geregeld. De precontractuele informatievoorzieningen worden in een separaat traject geregeld. De consultaties voor de herziening van MIFID en IMD II zijn eveneens in december uitgezet. De inzet voor de drie trajecten is het intact houden van ons nationale niveau van consumentbescherming en ruimte om het aanstaande verbod op provisies op o.m. complexe producten door te kunnen voeren.

In 2010 is het werk van het platform CentiQ, Wijzer in geldzaken in een stroomversnelling terechtgekomen. Een groot aantal projecten en activiteiten van platform en partners werd uitgevoerd, pilots werden opgeschaald, er werd volop ingespeeld op actuele gebeurtenissen en er was voortdurende aandacht voor verbetering en innovatie. De toegevoegde waarde van het platform kwam vooral tot uitdrukking in projecten waarbij de kracht van partners werd gebundeld. De Week van het geld is hiervan een goed voorbeeld. Ook het consequent uitwisselen van kennis en ervaring zorgde voor een steeds effectievere en kostenefficiëntere aanpak.

Selectie van gerealiseerde doelstellingen in 2010:

  • Een groot aantal partners heeft stappen gezet op het terrein van schuldpreventie en een Schuldpreventiewijzer ontwikkeld waarmee gemeenten/kredietbanken aan de slag kunnen gaan;

  • VMBO-scholen zijn actief benaderd om «het leren omgaan met geld» in hun onderwijsaanbod op te nemen;

  • Tijdens de Week van het geld heeft 25% van de basisscholen aandacht besteed aan het leren omgaan met geld;

  • Het aantal bezoekers van de website www.wijzeringeldzaken.nl is in de loop van het jaar gegroeid naar 94 000 per maand, waarvan 80% doorklikt naar partnersites;

  • Ruim 200 000 jongeren kregen via themasites van www.zondercashbenjenergens.nl tips over mobiel bellen en bijbaantjes;

  • De pensioenbewustzijnsmeter is geïntroduceerd en maakt het mogelijk dat organisaties het pensioenbewustzijn op dezelfde manier meten;

  • Media hebben continu aandacht besteed aan het thema omgaan met geld.

De implementatie van de richtlijn consumentenkrediet draagt bij aan bevordering van de transparantie op het terrein van kredieten en aan de consumentenbescherming. Beide aspecten leveren een bijdrage aan het voorkomen van overkreditering. Een specifiek voorbeeld is de regulering van zogenoemde flitskredieten, kredieten met een looptijd korter dan drie maanden die vaak via internet of sms worden afgesloten. In 2010 is het wetsvoorstel 39 ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet door de Tweede Kamer aangenomen. Helaas is de inwerkingtreding vertraagd. Het voorbereidingsproces en de parlementaire behandeling hebben door verschillende omstandigheden meer tijd gekost. De wijzigingen als gevolg van de richtlijn consumentenkrediet zullen begin 2011 in werking treden.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren (basiswaarde = 2008)

Realisatie 2006

Realisatie 2007 1

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streef-waarde 2010

Realisatie 2010

Implementatie Europese richtlijnen 2

87%

44%

86%

75%

100%

63% 3

Toepassing code Corporate Governance 4 door beursgenoteerde vennootschappen

92%

90%

89%

geen meting

100%

geen meting

Naleving code door beursgenoteerde vennootschappen 5

96%

95%

95%

geen meting

100%

geen meting

Bron: Monitoring Commissie Frijns rapport

X Noot
1

Gegevens over boekjaar 2006

X Noot
2

Gebaseerd op het halfjaarlijkse scorebord van de interne markt van de Europese Commissie. Het percentage geeft aan welk deel van de Europese richtlijnen uit het Actieplan Financiële Diensten (FSAP), die op dat moment van kracht zijn, zijn omgezet in nationale wetgeving.

X Noot
3

De finaliteitsrichtlijn 2009/44/EG is hierin niet meegenomen omdat Veiligheid en Justitie de eerste ondertekenaar is hiervan.

X Noot
4

Gebaseerd op de bevinding van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code. Onder toepassing van de code en codebepalingen wordt verstaan: het één op één naleven van een codebepaling of het geven van uitleg bij afwijking daarvan. Onder naleving wordt verstaan het in grote lijnen voldoen aan de code.

X Noot
5

http://www.commissiecorporategovernance.nl.

Toelichting

Implementatie Europese richtlijnen

De Directie Financiële Markten kent drie Europese richtlijnen uit het Actieplan Financiële Diensten (FSAP), die in 2010 nog niet zijn omgezet in nationale wetgeving en hiermee de implementatietermijn hebben overschreden.

De richtlijn met de grootste overschrijdingstermijn betreft de richtlijn 2007/44/EG (ook wel bekend als de Antonvenetarichtlijn). Deze had uiterlijk 21 maart 2009 in werking moeten zijn getreden. De richtlijn betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector. De vertraging is reeds geduid in het Nader Rapport inzake de implementatiewet van 2 februari 2010 45. Zoals (onder meer) bij brief d.d. 12 april 2010 46 en nader bij brief d.d. 16 december 2010 47 is toegelicht aan de Kamer loopt op dit moment een infractieprocedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie die door de Europese Commissie tegen de Staat der Nederlanden is aangespannen omdat de richtlijn te laat is omgezet in nationale wetgeving. Er moet rekening mee worden gehouden dat Nederland veroordeeld zal worden een boete en een dwangsom te betalen. De boete zou kunnen oplopen tot miljoenen euro’s. De dwangsom die het Hof van Justitie kan opleggen kan belopen tot duizenden euro’s per dag dat Nederland in gebreke blijft om de richtlijn om te zetten nadat het vonnis is gewezen. De Tweede Kamer heeft aangekondigd dat de plenaire behandeling in de Tweede Kamer in maart zal worden gehouden, nadat het kabinet met de Tweede Kamer heeft gedebatteerd over de bevindingen van de tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel De Wit die door deze commissie bij brief van 10 mei 2010 zijn aangeboden aan de Tweede Kamer 48 .

De tweede richtlijn waar de implementatietermijn van is verstreken is de richtlijn 2009/111/EC (ook wel bekend als de Capital Requirement Directive II). Deze richtlijn bevat aangescherpte bepalingen ten aanzien van: securitisaties, grote posities, hybride kapitaalinstrumenten, college van toezichthouders en toezicht op bijkantoren. Deze implementatie heeft zoals aan de Tweede Kamer bericht bij brief van 25 oktober 2010 49 als gevolg van capaciteitsproblemen vertraging opgelopen. Naar verwachting zal het wetsvoorstel in het voorjaar van 2011 aan de Tweede Kamer kunnen worden voorgelegd. Rekeninghoudend met de geldende termijnen zullen deze wijzigingen in de tweede helft van 2011 in werking treden.

De derde richtlijn die nog niet is geïmplementeerd betreft de wijziging in de richtlijn 2009/14/EG (ook wel bekend als het depositogarantiestelsel). Hier dient de maximale uitbetalingstermijn te worden teruggebracht naar twintig werkdagen, in zeer uitzonderlijke omstandigheden eenmaal te verlengen met ten hoogste tien werkdagen. Deze had voor 31 december 2010 geïmplementeerd moeten zijn. Op 2 december is het wetsvoorstel met de noodzakelijke wijziging aanvaard.

4.2.2.2 Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van een integer financieel stelsel waardoor integriteitinbreuken bij financiële instellingen worden voorkomen en wordt tegengegaan dat cliënten financiële instellingen misbruiken om geld wit te wassen of terrorisme te financieren.

Doelbereiking

Tot en met 1 juli 2010 is Nederland voorzitter van de FATF geweest. Het Nederlandse voorzitterschap is zeer succesvol verlopen, bijvoorbeeld: FATF is op de agenda van de G20 gezet en heeft daarmee aan politiek gewicht gewonnen, FATF heeft lijsten met niet-coöperatieve landen gepubliceerd en er is een brug geslagen tussen witwassen en fiscale misdaden. Het voorzitterschap is afgesloten met een plenaire vergadering in Amsterdam.

Nederland is in 2010 door het IMF geëvalueerd op naleving van de FATF-standaarden. De FATF heeft het kritisch opbouwende rapport in februari 2011 vastgesteld en gepubliceerd. De voorgestelde verbeterpunten worden door Nederland met voorrang aangepakt.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Kengetal

2006

2007

2008

2009

2010

Aantal ingeschrevenen Wgt-instellingen

25

30

29

12

28

Meldingen op basis van de subjectieve indicatoren als % van het totale gemelde transacties

28%

37%

76%

55%

64%

Aantal opgelegde boetes door DNB en AFM 1

33

22

43

62

74

Aantal dwangsommen door DNB en AFM 2

159

205

445

265

459

Bron: jaarverslag DNB, AFM, FIU-Nederland

X Noot
1

Incl. boetes die u.h.v. de wet financiële betrekkingen buitenland 1994 zijn opgelegd.

X Noot
2

Incl dwangsommen die u.h.v. de wet financiële betrekkingen buitenland 1994 zijn opgelegd.

4.2.2.3 Operationele doelstelling 3: Het voorzien in een ongestoorde muntcirculatie door middel van een adequate en kostenefficiënte muntvoorziening, alsmede het uitbrengen van bijzondere en herdenkingsmunten.

Doelbereiking

Om een goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen, is voldaan aan de muntvraag van het publiek. Daartoe zijn in 2010 40 mln. munten van 5-eurocent geproduceerd; ook in 2010, zijn evenals in 2009, 30 mln. munten van 5-eurocent van Finland betrokken die daartegenover munten van 2-euro hebben afgenomen. Van de overige denominaties waren de voorraden voldoende om in de muntvraag te voorzien.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren (Basiswaarde = 2005)

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streef-waarde 2010

Realisatie 2010

Muntvoorziening ten opzichte van de marktvraag

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Uitgifte bijzondere munten

2

1

1

2

2

2

Bron: Eigen berekeningen, DNB, KNM

Productie euromunten 2006–2010 (aantallen x 1 000)
 

2006

2007

2008

2009

2010

2 euro

341

6 503

5 463

149

114

1 euro

393

224

166

149

117

50 eurocent

363

293

202

209

161

20 eurocent

393

293

202

209

161

10 eurocent

393

293

202

209

160

5 eurocent

60 318

75 764

74 304

40 299

40 071

2 eurocent

378

338

235

249

191

1 eurocent

378

332

235

254

191

Totaal

62 957

84 040

81 009

41 727

41 166

Bron: KNM

Voorraden euromunten Muntdepot 2006–2010 (jaarultimo; aantallen x 1 000)
 

2006

2007

2008

2009

2010

2 euro

84 226

101 920

104 081

124 278

140 467

1 euro

124 165

148 047

158 757

185 968

211 510

50 eurocent

108 635

106 280

112 520

128 697

137 177

20 eurocent

54 750

46 616

32 010

45 264

55 584

10 eurocent

82 282

51 128

25 528

25 562

38 436

5 eurocent

50 442

25 360

12 256

42 325

59 513

2 eurocent

182 226

185 410

179 290

169 723

214 363

1 eurocent

142 771

87 554

22 278

4 407

36 602

Totaal

829 497

752 315

646 720

726 224

893 652

Bron: DNB en KNM

De aantallen munten opgenomen in bovenstaande tabellen zijn onder voorbehoud wegens het ontbreken van een controleverklaring bij de verantwoording Eurorapportage. Bij het opstellen van dit jaarverslag kon geen gebruik worden gemaakt van de definitieve, van een controleverklaring voorziene, verantwoording Eurorapportage Koninklijke Nederlandse Munt over de productie euromunten en voorraden euromunten in het KNM-depot.

4.2.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Type Onderzoek

Onderzoekonderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Functioneren financiële markten (invloed wet- en regelgeving)

OD 1

2010

2011

 
 

Evaluatie wet toezicht trustkantoren

OD 1

2008

2010

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/05/03/evaluatie-wet-toezicht-trustkantoren.html

Effectenonderzoek ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie Wet financiële dienstverlening

OD 1

2008

2010

Kamerstukken II 2010/11, 31 086, nr. 25

 

Evaluatie Wet op het financieel toezicht

OD 1

2009

2010

 
 

Evaluatie toezicht verslaggeving

OD 1

2009

2011

Kamerstukken II 2009/10, 32 466, nr. 1

 

Evaluatie toezicht accountants

OD 1

   
 

FATF evaluatie

OD 2

2010

2011

 

Toelichting tabel

De beleidsdoorlichting functioneren financiële markten zal gebaseerd worden op externe rapporten waaronder de door het IMF gevoerde FSAP. Het is de bedoeling dat deze in juni zal worden gepubliceerd.

De evaluatie van de Wfd/Wft (De Wfd is in 2007 opgegaan in de Wft) is in twee delen gesplitst:

  • 1. De evaluatie van de provisieregelgeving.

  • 2. De evaluatie van de vakbekwaamheidsbouwwerk.

De evaluatie van de provisieregelgeving is in 2010 afgerond en gedeeld met de Kamer. De evaluatie vakbekwaamheid is in 2010 gestart en zal naar verwachting in de eerste helft van 2011 worden afgerond.

De evaluatie toezicht accountants is vanwege capaciteitsproblemen uitgesteld.

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

4.3.1 Algemene beleidsdoelstelling

Bedrijfseconomische doelmatigheid en optimaal financieel resultaat bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de Staat.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De minister van Financiën ziet in algemene zin toe op een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen en is in die hoedanigheid betrokken bij veel van de financiële en materiële activa van de staat. Bij de inzet van financiële en materiële activa om publieke doelen te bereiken, draagt het toepassen van bedrijfseconomische principes, al dan niet door een gecontroleerde inzet van marktpartijen, bij aan het verbeteren van de kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van taken door de rijksoverheid.

Zo is de minister van Financiën verantwoordelijk voor het aandeelhouderschap van de meeste staatsdeelnemingen. In 2010 is, voortbordurend op het werk in 2009, goede voortgang gemaakt met het implementeren van de vier sporen uit het deelnemingenbeleid (strategie, investeringsbeslissingen, vermogenspositie, beloningsbeleid) waarbij met name grote stappen zijn gemaakt op het beloningsbeleid.

Ook is de minister verantwoordelijk voor het beheer van de deelnemingen in de financiële instellingen, die tijdens de kredietcrisis zijn aangegaan. Voor deze deelnemingen wordt het ontwikkelen en implementeren van een financieel gezonde beheer- en exitstrategie beoogd. Daarnaast streeft de minister naar een doelmatige aanwending en doelmatig beheer van het Fonds Financiële Structuurversterking (ING, Aegon, SNS) met het oog op de financiële belangen van de staat en stabiliteit van de financiële sector. In dat kader heeft Aegon in 2010 nominaal voor € 500 mln. aan securities vervroegd afgelost 52.

In 2010 zijn noodzakelijke stappen gezet om tot een verantwoorde exit uit de financiële deelnemingen te komen. In 2011 zal de Tweede Kamer een brief ontvangen waarin de hoofdlijnen van het exitbeleid worden uiteengezet. Op dit moment wordt invulling gegeven aan het aandeelhouderschap via aandeelhoudersrechten uit het Burgerlijk Wetboek 2 en de statuten, gecombineerd met praktische werkafspraken. Strategiewijzigingen van beide ondernemingen worden nauwgezet gevolgd en besproken.

De minister van Financiën richt zich ook op het op, op tijd, binnen budget en met de gewenste kwaliteit realiseren van publieke investeringsprojecten die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt. De rol van waaruit Financiën deze doelstelling tracht te realiseren kan variëren. Zo heeft Financiën bij projecten als de JSF, de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE-regeling) en de veiling van telecomfrequenties, naast de meer traditionele rol van bewaken van de uitgaven en ontvangsten van de staat, in 2010 ook een adviserende rol gespeeld ten aanzien van de vraag hoe dergelijke projecten binnen de geldende publieke voorwaarden zo efficiënt mogelijk kunnen worden vormgegeven. Daarnaast is Financiën beleidsverantwoordelijk voor de contractvorm DBFM(O) en ziet zij erop toe dat het instrument daar wordt ingezet waar DBFM(O) het meest geëigende instrument is. Hierbij heeft Financiën een coördinerende en toetsende rol en in bepaalde sectoren tevens een aanjagende rol.

Externe factoren

De wijze waarop de uitgangspunten van het deelnemingenbeleid worden toegepast wordt beïnvloed door een aantal externe factoren. Zo is de minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder in de staatsdeelnemingen gebonden aan de statuten en aan de wettelijke kaders die voor aandeelhouders gelden. Tevens heeft de minister in een groot aantal staatsdeelnemingen ook medeaandeelhouders met wie hij de zeggenschap deelt. Daarnaast hebben het bestuur en de raad van commissarissen hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden om de belangen van de onderneming te kunnen dienen. Het publieke belang dat met de deelneming is gemoeid wordt voorts mede geborgd door de beleidsdepartementen. Beleid dat op het niveau van de desbetreffende vakdepartementen wordt ontwikkeld heeft veel invloed op de bewegingsvrijheid van de onderneming en daarmee van de minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder. Zo zullen investeringsvoorstellen van een gereguleerde staatsdeelneming alleen binnen het beleidskader van desbetreffende vakdepartement kunnen plaatsvinden. Vervolgens zal de minister van Financiën deze ter goedkeuring voorgelegd krijgen in zijn rol als aandeelhouder. Het publieke belang wordt daarmee tweeledig geborgd.

Bij publieke investeringsprojecten zijn het de vakdepartementen die primair verantwoordelijk zijn voor de projecten binnen het Rijk en kan Financiën niet eenzijdig beslissingen afdwingen die in haar ogen zouden bijdragen aan het realiseren van het publieke doel op de meest efficiënte wijze. Nog verder op afstand staan decentrale overheden en semipublieke partijen in de zorg en onderwijs. In deze sectoren faciliteert Financiën de partijen bij het toepassen van DBFM(O) bij publiek private investeringen.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: Bedrijfseconomische doelmatigheid en optimaal financieel resultaat bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en vaste activa van de Staat

    

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

9 984

165 352

37 073 208

58 803 151

– 27 770 244

3 009 542

– 30 779 786

Waarvan betalingsverplichting:

       

Verwerving vermogenstitels

0

50 000

23 340 000

429 667

0

  

Verplichting kapitaalconversie Fortis

0

0

0

1 350 000

0

  

Verplichting Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

0

0

0

2 600 000

1 031 000

  

Verplichting Fonds Financiële Structuurversterking

0

0

13 750 000

0

0

  

Verplichting Superdividend NS naar Prorail

   

0

1 400 000

  

Meerjarenverplichting aan ING

0

0

0

19 818 996

1 618 794

  
        

Waarvan garantieverplichting:

       

Regeling BF

0

–  34 322

– 34 716

– 11 081

– 6 390

  

Voorwaardelijke verplichting Capital Relief Instrument

0

0

0

32 611 091

– 32 611 091

  

Garantie Counter Indemnity

0

0

0

0

950 000

  

Garanties en vrijwaringen (FCI, NS, WST en Tennet)

0

139 861

0

1 060 447

– 167 198

  
        

Waarvan overige verplichtingen

9 984

9 813

17 924

944 031

14 641

  
        

Uitgaven

11 162

63 029

37 110 341

9 285 937

6 837 399

3 011 642

3 825 757

Programma-uitgaven

951

50 769

37 096 262

9 237 444

6 824 282

3 002 100

3 822 182

        

Doelst. 1. Beheer van Staatsdeelnemingen

       

Dotatie begrotingsreserve TenneT

    

1 644

0

1 644

        

Doelstelling 2 Aangaan en afstoten staatsdeelnemingen

       

Verwerving vermogenstitels

0

50 000

23 340 000

429 667

0

0

0

        

Doelstelling 3 PPS en activabeleid

       

PPS

893

335

546

324

6

1 000

– 994

Onderhoud- en beheerkosten GOB

0

0

3 725

0

0

0

0

        

Doelstelling 4 Beheer van Financiele Instellingen

       

Kapitaalverstrekkingen ING, Aegon en SNS REAAL

0

0

13 750 000

0

0

0

0

Kapitaalconversie Fortis

0

0

0

1 350 000

0

0

0

Mandatory Convertible Note

0

0

0

2 600 000

0

0

0

Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

    

928 000

0

928 000

Kapitaalstorting couponbetaling MCN

    

103 000

0

103 000

        

Doelstelling 5 Back-up faciliteit ING

       

Funding Fee

0

0

0

3 903 293

4 345 040

2 953 000

1 392 040

Management Fee

0

0

0

58 754

46 592

46 000

592

        

Overig

       

Regeling BF

0

428

1 959

13 918

0

2 100

– 2 100

Afkoop bijdrage exploitatiebijdrage Westerscheldetunnel

0

0

0

881 464

0

0

0

Uitkering superdividend NS naar Prorail

0

0

0

0

1 400 000

0

1 400 000

Uitvoeringskosten tijdelijke regeling tankstations

58

6

32

24

0

0

0

        

Apparaatsuitgaven

10 211

12 260

14 079

48 493

13 117

9 542

3 575

Personeel en materieel

2 700

2 712

2 882

3 686

4 106

5 087

– 981

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

7 511

9 548

11 197

44 807

9 011

4 455

4 556

        

Ontvangsten

5 408 717

2 930 366

2 409 470

16 130 388

7 970 200

4 875 561

3 094 639

Programma-ontvangsten

5 408 717

2 930 366

2 409 470

16 130 388

7 970 200

4 875 561

3 094 639

        

Doelstelling 1 Beheer van staatsdeelnemingen

       

Opbrengst onttrekking vermogenstitels

423 120

305 626

379 201

1 400 000

154 600

0

154 600

Dividend staatsdeelnemingen

809 302

659 264

602 677

537 238

617 686

413 555

204 131

Rente en aflossing div. leningen

100 280

79 029

75 021

71 014

67 007

67 006

1

Afdracht Holland Casino

92 786

79 238

45 815

– 11 952

9 839

20 000

– 10 161

Afdrachten Staatsloterij

99 423

110 959

100 535

94 787

108 395

60 000

48 395

Winstuitkering DNB

739 712

983 107

1 181 268

1 279 950

1 658 738

838 000

820 738

Terugstorting agio

12 402

24 804

19 080

0

0

0

0

        

Premie-ontvangsten garantie TenneT

    

1 644

0

1 644

        

Doelstelling 2 Aangaan en afstoten van deelnemingen

       

Opbrengst verkoop vermogenstitels

3 127 395

684 509

0

1 320 924

355

0

355

        

Doelstelling 4 Beheer van Financiele Instellingen

       

Dividend Financiele instellingen

   

0

6 410

0

6 410

Aflossing securities ING, Aegon en SNS Reaal

0

0

0

6 185 000

500 000

0

500 000

Couponbetalingen Fonds fin. Structuurversterking

0

0

0

1 250 845

154 715

0

154 715

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

0

0

2 036

11 772

4 884

0

4 884

Premie-inkomsten Capital Relief Instrument

0

0

0

28 214

165 482

169 000

– 3 518

Renteontvangsten Mandatory Convertible Note

0

0

0

0

103 000

80 000

23 000

Premie-inkomsten Counter Indemnity

   

0

25 555

0

25 555

        

Doelstelling 5 Back-up faciliteit ING

       

Portefeuille ontvangsten

0

0

0

3 819 253

4 058 123

3 127 000

931 123

Garantie Fee

0

0

0

129 260

102 502

101 000

1 502

Additionele garantie fee

0

0

0

0

153 939

0

153 939

Additionele fee

0

0

0

13 535

77 067

0

77 067

        

Overig

       

Regeling BF/PPM

3 957

3 830

3 835

548

258

0

258

Tijdelijke regeling subsidie tankstations

340

0

2

0

0

0

0

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen (– € 30,78 mld.)

De mutatie van de verplichtingen bestaat voornamelijk uit de volgende componenten:

  • Op verzoek van ABN AMRO is de garantie van de Staat op een deel van de Nederlandse hypothekenportefeuille van ABN AMRO in 2010 beëindigd, waardoor de nog openstaande garantieverplichting van de Staat van € 32,6 mld. is afgeboekt;

  • Er zijn wederzijdse aansprakelijkheden ontstaan door de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. genaamd. Indien RBS N.V. in default raakt, kunnen crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 mln. claimen bij HBU. Hiervoor heeft ABN AMRO een vrijwaring afgegeven aan Deutsche Bank. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kan lopen, is er een counter indemnity door de Staat afgegeven. Deze counter indemnity is als verplichting in het jaarverslag opgenomen;

  • In 2009 is de Staat een Illiquid Assets Back-up Facility overeengekomen met ING. Als gevolg daarvan is er voor de Staat een meerjaren betalingsverplichting aan ING ontstaan. Deze verplichting is toegenomen door de verplichting tot het betalen van een management fee en rentevergoeding over 2010. Daarnaast is de omvang van de verplichting in euro toegenomen door de depreciatie van de euro ten opzichte van de dollar in 2010. De totale betalingsverplichting aan ING is ultimo 2010 afgenomen tot ongeveer € 13,1 mld. (zie saldibalans).

Uitgaven

Dotatie begrotingsreserve TenneT (+ € 1,6 mln.)

In 2010 heeft TenneT de overname van het transportnet van E.ON (Transpower) definitief afgerond. Om deze overname te financieren heeft de Staat een garantie van € 300 mln. aan de Stichting Beheer Doelgelden afgegeven. De jaarlijks door de Staat ontvangen premie wordt afgestort in een begrotingsreserve.

Tweede herkapitalisatie ABN AMRO (+ € 928 mln.)

Dit betreft het resterende gedeelte van de tweede herkapitalisatie van ABN AMRO uit november 2009, bestaande uit een kapitaalstorting in ABN AMRO van € 490 mln., een verrekening met de RFS-consortiumpartners van € 218 mln. en een tijdelijke kapitaalinjectie van € 220 mln. voor het afbeheren van RFS Holdings.

Kapitaalstorting coupon MCN’s (+ € 103,0 mln.)

De mandatory convertible notes van € 2,6 mld. zijn inclusief de niet ontvangen couponbetalingen van € 103,0 mln. bij separatie geconverteerd in aandelenkapitaal. Op basis van de regeling niet geldelijke betalingen en ontvangsten zijn deze coupons als een uitgave verwerkt in de departementale begrotingsadministratie.

IABF/funding fee (+ € 1,39 mld.)

De funding fee is hoger dan geraamd in de begroting voor 2010. Dit is in de eerste plaats het gevolg van de hogere ontvangsten op de IABF (zie ook toelichting bij ontvangsten). Doordat meer dollars binnen zijn gekomen dan geraamd kon versneld worden voldaan aan de betalingsverplichting aan ING. In de tweede plaats is de waarde van de euro uitgedrukt in dollars in 2010 gemiddeld lager geweest dan de rekenkoers die is gebruikt in de begroting voor 2010. Als gevolg daarvan zijn de gerealiseerde uitgaven uitgedrukt in euro hoger.

Regeling Bijzondere Financiering (– € 2,1 mln.)

Onder de regeling BF staan nog een paar kredieten uit. In 2010 hebben deze kredieten niet tot een schade geleid.

Uitkering superdividend NS naar Prorail (+ € 1,40 mld.)

In 2009 heeft de NS een superdividend van € 1,40 mld. uitgekeerd aan de staat. Dit bedrag is in 2010 doorgegeven aan Prorail onder de voorwaarde dat Prorail de verkregen middelen aan zou wenden ter aflossing van langlopende leningen bij de rijksoverheid.

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 4,6 mln.)

De hogere uitgaven voor de inhuur van extern advies wordt voornamelijk veroorzaakt door de inhuur van strategisch, juridisch en financieel advies dat nodig was voor het beheer van de door de kredietcrisis verworven deelnemingen. Een deel van deze uitgaven is doorbelast aan de deelnemingen. Zie de toelichting bij ontvangsten.

Ontvangsten

Opbrengst onttrekking vermogenstitels (+ € 154,6 mln.)

De NS heeft in 2010 haar dochteronderneming Strukton aan Oranjewoud verkocht. De hiermee gepaard gaande middelen van € 154,6 mln. zijn door de NS aan de Staat uitgekeerd.

Dividend staatsdeelnemingen (+ € 204,1 mln.)

De integrale dividendontvangsten vallen mee. Meevallende dividendontvangsten van de Gasunie en BNG hebben tegenvallende dividendontvangsten van de NS gecompenseerd.

Afdrachten Holland Casino (– € 10,2 mln.)

De winstgevendheid van Holland Casino heeft in 2010 onder druk gestaan. Dit werd onder andere veroorzaakt door teruglopende bezoekersaantallen en -bestedingen vanwege de economische malaise, het horeca rookverbod en door reorganisatievoorzieningen.

Afdrachten Staatsloterij (+ € 48,4 mln.)

De hoge jackpotstanden hebben geleid tot meer inleggelden en een hogere omzet. Hierdoor zijn de afdrachten hoger dan oorspronkelijk geraamd.

Winstafdracht DNB (+ € 820,7 mln.)

De hoger dan verwachte winstafdracht (interim dividend) van DNB wordt met name veroorzaakt doordat de rentes per saldo daalden en er een vlucht naar veilige staatobligaties plaatsvond. Dit leidde tot aanzienlijke waardestijgingen en hogere verkoopresultaten. Bovendien leidde een risicoreductie-operatie in de beleggingen tot een extra realisatie van boekwinsten.

Premie-ontvangsten garantie TenneT (+ € 1,6 mln.)

Dit betreft de premie die door de Staat is ontvangen in het kader van de garantie van € 300 mln. die de staat aan de Stichting Beheer Doelgelden heeft aangegeven, zie uitgaven.

Opbrengst verkoop vermogenstitels (+ € 0,4 mln.)

De Staat heeft eind 2006 haar belang in het Archeologisch Dienstencentrum (ADC) afgestoten. Bij deze verkoop is een «earn out regeling» (= mogelijkheid tot extra opbrengst) afgesproken, waaronder door ADC een uitkering aan de Staat is gedaan. Daarnaast heeft de Staat het haar toekomende deel uit het kapitaal van MTS Amsterdam ontvangen.

Dividend financiële instellingen (+ € 6,4 mln.)

Dit betreft een verrekening tussen de consortiumpartners (zijnde de Staat, Santander en RBS). Op basis van deze verrekening heeft de Staat op 15 juli € 6,41 mln. uit RFS Holdings B.V. ontvangen.

Aflossing kapitaalversterking Aegon (+ € 500 mln.)

Aegon heeft in 2010 een gedeelte van de in 2008 verstrekte securities vervroegd afgelost. Dit betreft de nominale waarde van de afgeloste securities.

Couponbetaling en repurchase fee kapitaalversterking Aegon, ING en SNS Reaal (+ € 154,7 mln.)

Aegon heeft in 2010 over de afgeloste securities rente en een premie voor vervroegde terugbetaling, de zogenaamde repurchase fee betaald. Daarnaast heeft de Staat in 2010 dividendbelasting ontvangen van (i) de door SNS Reaal betaalde rente over de aflossing uit 2009 en (ii) de door ING betaalde rente over de aflossing en de repurchase fee uit 2009.

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 4,9 mln.)

Een gedeelte van de hogere uitgaven voor de inhuur van extern advies had betrekking op het verstrekken en/of het vrijspelen van kapitaal bij financiële instellingen die vanwege de kredietcrisis steun hebben ontvangen. Deze kosten heeft het ministerie van Financiën in eerste instantie betaald en daarna doorbelast aan de financiële instellingen die kapitaal hebben ontvangen.

Premie-inkomsten capital relief instrument (– € 3,5 mln.)

Op verzoek van ABN AMRO is per 31 oktober 2010 een garantie van de Staat op een deel van de Nederlandse hypothekenportefeuille beëindigd. Hierdoor zijn de premie-inkomsten lager dan verwacht.

Rente-ontvangsten Mandatory Convertible Note (+ € 23,0 mln.)

De mandatory convertible notes van € 2,6 mld. zijn inclusief de niet ontvangen couponbetalingen van € 103,0 mln. bij separatie geconverteerd in aandelenkapitaal. Op basis van de regeling niet geldelijke betalingen en ontvangsten zijn deze coupons als een ontvangst verwerkt in de departementale begrotingsadministratie.

Premie-inkomsten counter indemnity (+ € 25,6 mln.)

Dit betreft de premie die door de Staat is ontvangen in het kader van de afgegeven counter indemnity, zie verplichtingen.

IABF/Portefeuille ontvangsten (+ € 931,1 mln.)

De ontvangsten uit de portefeuille zijn in 2010 hoger dan geraamd. Dit is gevolg van vervroegde aflossingen. Daarnaast is de waarde van de euro uitgedrukt in dollars in 2010 gemiddeld lager geweest dan de rekenkoers die is gebruikt in de begroting voor 2010, waardoor de ontvangsten omgerekend naar euro hoger zijn dan geraamd.

IABF/Additionele betalingen (+ € 153,9 mln. & + € 77,1 mln. )

In oktober 2009, na het opstellen van de begroting voor 2010, is een aanvullende betalingsovereenkomst tot stand gekomen tussen de Staat en ING. Deze additionele betalingen komen overeen met een verhoging van de garantie fee en een verlaging van de funding fee. Het effect van deze betalingen is niet verwerkt in de begroting, maar wel zichtbaar in de realisatie voor 2010.

4.3.2 Operationele doelstellingen
4.3.2.1 Operationele doelstelling 1: Marktconform beheer van staatsdeelnemingen met het oog op het verantwoord behartigen van publieke belangen

Doelbereiking

Om de doelstellingen te bewerkstelligen is in 2010, net als in 2009, gewerkt aan het implementeren van de pijlers uit het deelnemingenbeleid.

In 2010 is een aantal accenten gelegd. Zo is veel aandacht uitgegaan naar het beoordelen en al dan niet goedkeuren van investeringsvoorstellen van een aantal staatsdeelnemingen (HBR, Tennet en Gasunie). Sommige deelnemingen hebben een grote investeringsagenda. De investeringen die conform de statuten de goedkeuring behoeven van de minister zijn beoordeeld op nut en noodzaak en op de financiële implicaties voor de onderneming en de aandeelhouder. Daarnaast is er ook veel aandacht uitgegaan naar het aanpassen van het beloningsbeleid van de staatsdeelnemingen, gericht op matiging, conform de methodiek zoals genoemd in de brief over beloningsbeleid, die op 24 oktober 2008 aan de Kamer werd gestuurd 53.

In de brief 54 die in april 2009 naar de Kamer is verzonden over de nadere uitwerking van het deelnemingenbeleid wordt ook gesproken over de ambitie van de Staat als aandeelhouder op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). De instrumenten waar naar wordt verwezen in deze brief zijn het Global Reporting Initiative (GRI) en de Transparantiebenchmark. In 2010 is een bijeenkomst georganiseerd voor alle staatsdeelnemingen over MVO en de verwachtingen die de Staat als aandeelhouder hieromtrent heeft. Inmiddels zijn de meeste staatsdeelnemingen opgenomen in de Transparantiebenchmark 2010, die begin 2011 wordt gepubliceerd. Ten aanzien van GRI wordt verlangd dat staatsdeelnemingen hun jaarverslag over verslagjaar 2010 langs de richtlijnen van de GRI vormgeven.

In 2010 zijn bij een aantal deelnemingen specifieke resultaten bereikt en hebben belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Zo heeft bij de meerderheid van de deelnemingen de nieuwe beloningmethodiek geleid tot een (vaak aanzienlijk) gematigder beloningsbeleid, dat is vastgesteld conform de kaders die in eerdergenoemde brief zijn vastgelegd. Op basis van de beloningsmethodiek is de minister in 2010 met Connexxion, Gasunie, Holland Casino, NS, Schiphol en UCN een nieuw beloningsbeleid overeengekomen. Over de behaalde resultaten is de Kamer op 22 juni en 19 oktober jl. per brief geïnformeerd. Met de overige staatsdeelnemingen was reeds een nieuw beloningsbeleid afgesproken of heeft de minister van Financiën in 2010 gesprekken gevoerd over een nieuw beloningsbeleid.

Op verzoek van de Kamer tijdens een Algemeen Overleg op 25 juni 2009 heeft de minister van Financiën besloten een traditie in ere te herstellen door het uitbrengen van het «Jaarverslag Beheer staatsdeelnemingen 2009» . Dit verslag gaat in den brede in op het beheer van de staatsdeelnemingen in het jaar 2009. De ontwikkelingen worden aan de hand van de pijlers uit het deelnemingenbeleid beschreven. Daarnaast wordt specifiek per staatsdeelneming het jaar 2009 geëvalueerd en kort stilgestaan bij de ontwikkelingen in 2010. Dit jaarverslag is op 21 december 2010 naar de Kamer gestuurd.

Voor Gasunie heeft dit jaar een eenmalige boekhoudkundige correctie plaatsgevonden. Gasunie heeft voorgesteld deze negatieve aanpassing niet van invloed te laten zijn op het uitgekeerde dividend. Dit heeft ertoe geleid dat het dividend alsnog hoger is uitgevallen dan verwacht, zie o.a. de tabel budgettaire gevolgen van beleid (inclusief de toelichting). Dit is reeds in 2010 aan de Kamer gemeld.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

kengetal

2006

2007

2008

2009

2010

% deelnemingen dat voldoet aan de Code Tabaksblat

85

86

85

88

94 1

Bron: Jaarverslagen en statuten van de ondernemingen uit de huidige portefeuille staatsdeelnemingen (exclusief verworven financiële deelnemingen naar aanleiding van de kredietcrisis)

X Noot
1

In vorige jaarverslagen werden beleids-, afbeheer- en operationele deelnemingen samen genomen. Omdat het alleen zinvol is om te rapporteren over operationele deelnemingen, is er voor gekozen om voortaan slechts deze in dit staatje terug te laten komen. Indien op basis van de oude berekeningswijze zou zijn gewerkt was het percentage 87% geweest. In het komende jaar zal meer aandacht worden besteed aan de mate waarin de deelnemingen voldoen aan de corporate governance code. Daarover wordt volgend jaar gerapporteerd

4.3.2.2. Operationele doelstelling 2: Deelnemingen worden door de Staat aangegaan indien dit een bedrijfseconomisch doelmatige manier is om publieke doelen te realiseren en deelnemingen worden afgestoten zodra een staatsdeelneming niet langer noodzakelijk is voor de realisatie van publieke doelstellingen.

Doelbereiking

Aangaan

In algemene zin geldt dat de Staat terughoudend is in het aangaan van nieuwe deelnemingen. Desalniettemin is in 2010 besloten de aandelen van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden («NIO») over te nemen van de staatsdeelneming FMO, omdat de activiteiten van NIO niet meer in de strategie van FMO pasten. De Staat heeft voor de aandelen NIO de symbolische prijs van € 1,– betaald. NIO heeft in het verleden in opdracht van en voor rekening en risico van het ministerie van Buitenlandse Zaken leningen verstrekt aan ontwikkelingslanden. Buitenlandse Zaken was en blijft ook na de overname van de aandelen door Financiën opdrachtgever van NIO. Omdat NIO alleen nog maar de in het verleden aangegane verplichtingen zal beheren, wordt de onderneming opgenomen in de categorie van staatsdeelnemingen in afbeheer. De Kamer is hierover per brief geïnformeerd 56 en vervolgens heeft er een schriftelijk overleg plaatsgevonden 57.

Afstoten

Op 9 april 2009 hebben de aandeelhouders van MTS, waarin de Staat 5% aandeelhouder was, besloten om MTS te ontbinden. De ontbinding is gevolgd door een liquidatie die in maart 2010 is afgerond. MTS was in 1999 opgericht als elektronisch handelsplatform om daar de staatsleningen te verhandelen. Na een beleidswijziging van de Staat besloten de aandeelhouders tot ontbinding. De activiteiten van MTS zijn hierna opgegaan in een Nederlandse divisie van het in Londen gevestigde EuroMTS Ltd. De belangrijkste handelaren («primary dealers») kiezen voor een ander handelsplatform dat dient te voldoen aan bepaalde objectieve criteria. Het publiek belang van MTS (het bevorderen van de transparantie, liquiditeit en efficiëntie op de secundaire markt voor staatsleningen) wordt door deze selectiecriteria ook zonder het aandeelhouderschap van de Staat in MTS geborgd. Na de ontbinding is het resterende kapitaal van MTS Amsterdam verdeeld onder de aandeelhouders. Gelijk aan haar aandelenbelang heeft de Staat 5% hiervan ontvangen: € 54 918,60. De staatsschuld is met dit bedrag verkleind.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Kengetal (x € mln.)

2007

2008

2009

2010

verkoopopbrengsten (4 jaren)

684

0

1 321

0,3

Bron: Financieel Jaarverslag Rijk

4.3.2.3 Operationele doelstelling 3: Vakdepartementen realiseren publieke doelen met een bedrijfseconomisch meest doelmatige inzet van activa.

Doelbereiking

Het realiseren van publieke doelen bij investeringen en inzet van activa binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit is het doel. Om dit te bereiken is het noodzakelijk om de kosten, opbrengsten en risico’s inzichtelijk te maken in relatie tot de met de investering te leveren producten en diensten. De daaruit voortvloeiende kennis kan worden gebruikt bij het maken van weloverwogen, bedrijfseconomisch verantwoorde investeringsbeslissingen.

De minister van Financiën adviseert vanuit deze optiek bij complexe investeringsprojecten en financiële transacties waarvoor andere departementen primair verantwoordelijk zijn. In 2010 heeft er een marktverkenning plaatsgevonden over de wijze waarop de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE-regeling) verbeterd en geoptimaliseerd kon worden. Daaropvolgend onderzoek bekijkt of publiek-private samenwerkingsvormen kunnen bijdragen om Windenergie Op Zee op de meest doelmatige manier te laten realiseren. Ook is bijgedragen aan de financiële optimalisatie van de afdracht van de luchtvaartindustrie voor de ontwikkeling en bouw van de Joint Strike Fighter. Advisering over complexe financiële transacties betrof onder andere de veiling van schaarse vergunningen, zoals CO2-rechten, telecomfrequenties en radiofrequenties. Tenslotte valt het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën, waarbij wordt gestuurd op het vastgesteld financieel kader. Het streven naar een bedrijfseconomisch doelmatig handelen in vastgoed door het Rijk komt terug in de algemene doelstelling en operationele doelstelling 1 van artikel 7.

Naast het adviseren bij deze complexe projecten is ingezet op het verder implementeren van DBFM(O) bij wegen en gebouwen. De minister van Financiën is verantwoordelijk voor het algemene DBFM(O) beleid en de coördinatie van dat beleid. Samengevat is het algemene beeld dat DBFM(O) bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, en Rijksgebouwendienst (BZK) inmiddels goed wordt toegepast en is geïnstitutionaliseerd. Bij Defensie is dit nog niet het geval. Bij de decentrale sectoren (zorg, scholen en infrastructuurprojecten van decentrale overheden) is het beeld dat DBFM(O) nog niet van de grond komt. De huidige stand van zaken van het DBFM(O) beleid is uitvoerig beschreven in de DBFM(O)-Voortgangsrapportage 2010 (Kamerstukkken II 2009/10, 28 753, nr. 20). Met de komst van het nieuwe kabinet Rutte 1, zal ook de kabinetsvisie op DBFM(O) opnieuw geformuleerd worden. Het voornemen is om in deze nieuwe kabinetsvisie op PPS/DBFM(O), die in maart 2011 aan de Tweede Kamer zal worden verzonden, de balans op te maken en een besluit te nemen over de vervolgaanpak voor de introductie van DBFM(O) bij onderwijshuisvesting, zorghuisvesting en infrastructuur bij decentrale overheden. Ook zal de kabinetsvisie een bijlage bevatten met een update van de laatste stand van zaken.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Voor wat betreft de toepassing bij uitvoering (de zogenoemde «Design-Build-Finance-Maintain-Operate» DBFMO-contracten) is het aantal goed toegepaste PPC’s een indicator. Een Public Private Comparator (PPC) bevat een kostenvergelijking, waarbij een project in een DBFM(O)-variant wordt vergeleken met hetzelfde project in een traditionele variant. Een PPC biedt basis voor de besluitvorming over de DBFM(O)-variant van een project. Voor alle voorgenomen investeringen in Rijksgebouwen (nieuwbouw of renovatie) boven € 25 mln. en Rijksinfrastructuur boven de € 60 mln., worden PPC’s uitgevoerd. Daarmee is het aantal uitgevoerde PPC’s afhankelijk van het aantal voorgenomen investeringen.

Onderstaande indicator is met de ontwerpbegroting 2011 uitgebreid. Buitenom het aantal uitgevoerde PPC’s, zal in het jaarverslag 2011 ook getoond worden hoe vaak gekozen wordt voor DBFM(O) bij een positieve PPC toets. De verantwoordelijkheid voor de beslissing om volgens pps (DBFMO) aan te besteden, ligt bij de vakdepartementen en, bij gebouwgebonden pps, tevens bij de cliënten van de Rijksgebouwendienst. De vakdepartementen dragen de primaire verantwoordelijkheid voor het welslagen van de projecten en dus voor het behalen van doelstellingen van bedrijfseconomische efficiëntie en doelmatigheid.

Prestatie-indicator

Kengetal: aantal uitgevoerde PPC’s

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

I en M – Infra

6

5

3

5

6

BZK – Rijksgebouwen

2

5

3

3

2

Scholen

1

1

1

2

Defensie

1

Zorg

1

Totaal

10

10

8

9

10

Bron: Vakdepartementen

4.3.2.4 Operationele doelstelling 4: Het ontwikkelen en implementeren van een financieel gezonde beheer- en exit-strategie voor Fortis Bank Nederland, ASR en RFS Holding (ABN AMRO Bank) en een doelmatige aanwending van het Fonds Financiële Structuurversterking (ING, Aegon, SNS) met het oog op de financiële belangen van de staat en stabiliteit van de financiële sector.

Doelbereiking

In 2010 is de opsplitsing – via de segregatie en daarna de separatie – van het oude ABN AMRO voltooid. Fortis Bank Nederland en het staatsdeel van het oude ABN AMRO zijn daarna gefuseerd tot het nieuwe ABN AMRO. De activa en passiva dat eigendom van de Staat is, zijn overgehangen onder de in 2009 door de staat opgerichte houdermaatschappij ABN Amro Group N.V.

Hiermee zijn de noodzakelijke stappen gezet om tot een verantwoorde exit in de financiële deelnemingen te komen. In 2011 zal de Tweede Kamer een brief ontvangen waarin de hoofdlijnen van het exitbeleid worden uiteengezet. Het streven is erop gericht de totale investeringen in de financiële sector, d.w.z. in het eigen en vreemd vermogen van ABN AMRO, ASR, Fortis Bank Nederland, Aegon, ING en SNS Reaal, terug te verdienen.

Voor ABN AMRO en ASR gaan de gedachten vooralsnog uit naar een beursgang, maar andere mogelijkheden worden nadrukkelijk opengelaten. Bij dit streven past een zakelijk ingericht aandeelhouderschap, zoals in dezelfde brief wordt beschreven. De te vormen beheersorganisatie is bedoeld om beleidsmatige en politieke interferentie met het aandeelhouderschap te minimaliseren. Het aandeelhouderschap van de Staat wordt op verschillende aspecten ingevuld. Aandeelhoudersrechten zijn statutair vastgelegd en worden verfijnd met praktische werkafspraken. Strategiewijzigingen van beide ondernemingen worden nauwgezet gevolgd en besproken.

Met AEGON zijn, in het kader van meeromvattende afspraken met de Commissie, zeer concrete afspraken gemaakt over de exit. In augustus 2010 heeft AEGON het voornemen gepubliceerd om de nog uitstaande € 2 mld. voor 1 juli 2011 in te kopen, aannemende dat de marktomstandigheden dit toelaten. Eind augustus 2010 heeft AEGON hiervan reeds € 500 mln. teruggenomen, waardoor nog € 1,5 mrd. uitstaat. (Zie Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 349).

De (verdere) afwikkeling van de door ING in 2009 ingekochte securities met een nominale waarde van € 5 mld. is aanzienlijk gecompliceerd doordat de Commissie van oordeel is dat in deze vervroegde inkoop staatssteun ligt besloten. Omdat de Staat van oordeel is dat hiermee een precedent is gecreëerd dat een verdere exit bemoeilijkt, heeft hij beroep aangetekend bij het het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 308).

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Hiervoor bestaan geen zinvolle indicatoren, omdat resultaten van de inspanningen moeilijk kwantitatief te meten zijn.

4.3.2.5 Operationele doelstelling 5: Behalen van een zo optimaal mogelijk financieel resultaat voor de illiquid Asset Back-up Faciliteit binnen de contractvoorwaarden en onder aanvaardbaar risico.

Doelbereiking

De IABF is één van de kredietcrisismaatregelen. Begin 2009 hebben de Staat en ING Groep N.V. (ING) overeenstemming bereikt over een back-up faciliteit (IABF) die betrekking heeft op de gesecuritiseerde Amerikaanse hypothekenportefeuille van ING (de Alt-A portefeuille) 59.

De transactie bestaat uit zes kasstromen (figuur 1). In de transactie was initieel sprake van vier kasstromen. De Staat heeft 80% van het risico op de Alt-A portefeuille overgenomen en ontvangt van ING 80% van alle kasstromen die binnenkomen op de portefeuille. Daarnaast ontvangt de Staat een garantiefee. De Staat betaalt een funding fee en een management fee aan ING. Later is een additionele betaling overeengekomen tussen de Staat en ING, waardoor twee extra kasstromen zijn toegevoegd 60. De extra betalingen komen overeen met een verhoging van de garantiefee met 0,826 procentpunt en een verlaging van de funding fee met 0,5 procentpunt. De management fee en de (extra) garantie fee worden jaarlijks berekend over de resterende omvang van de portefeuille.

Voorafgaand aan het tot stand komen van de transactie is de portefeuille geanalyseerd. Op basis daarvan is de prijs bepaald. In 2010 is opnieuw het verwachte resultaat (vooruitkijkend) op de transactie geanalyseerd 61. Daarbij is rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen en inzichten. Het uiteindelijke resultaat op de transactie zal pas na afloop bekend zijn. Contractueel is dit na ca. 40 jaar. Tot die tijd kunnen met behulp van een aantal kerncijfers de ontwikkeling van de gerealiseerde resultaten worden gevolgd (terugkijkend).

Realisatie meetbare gegevens bij operationele doelstelling

In tabel 1 zijn de omvang van elke van de zes kasstromen uit de transactie in 2010 en 2009 weergegeven. Deze gegevens zijn ook terug te vinden in de tabel budgettaire gevolgen van beleid.

Tabel 1: kasstromen 2009 en 2010 (€ mln.)

(in € mln.)

2009

2010

totaal uitgaven

  

1. Funding fee

3 903

4 345

2. Management fee

59

47

 

3 962

4 392

totaal ontvangsten

  

3. Portefeuille ontvangsten

3 819

4 058

4. Garantie fee

129

103

5. Additionele garantie fee

0

154

6. Addtionele fee

14

77

 

3 962

4 392

saldo

0

0

Het kasstromen overzicht laat zien dat elke US dollar (in de tabel zijn dollars omgerekend naar euro’s) die uit de portefeuille of als fee is binnengekomen in 2009 en 2010 ook weer is terugbetaald aan ING. De kasstromen geven beperkt inzicht in de resultaten op de IABF. Een balans en resultaat gebaseerd op een bedrijfseconomische benadering geeft meer inzicht.

Door (vervroegde) aflossingen is de omvang van de Residential Mortgage Backed Securities (RMBS) portefeuille in 2010 teruggelopen met ca. $ 4,5 mld. van $ 26,0 mld. (€ 18,1 mld.) tot $ 21,5 mld. (€ 16,1 mld.). De dollars die zijn binnengekomen zijn gebruikt om (versneld) te voldoen aan de verplichting aan ING. Als gevolg daarvan is de gegarandeerde waarde (Guaranteed Value) in 2010 teruggelopen met ca. $ 5,3 mld. van $ 22,4 mld. (€ 15,5 mld.) tot $ 17,1 mld. (€ 12,8 mld.) per ultimo 2010. De cijfers in euro en de voor omrekening gebruikte wisselkoersen zijn terug te vinden in tabel 2.

Tabel 2: openingsbalans en balans per ultimo 2009 en ultimo 2010 (€ mln.)

Balans per

26-1-2009

31-12-2009

31-12-2010

Balans per

26-1-2009

31-12-2009

31-12-2010

RMBS portefeuille

23 821

18 076

16 085

Guaranteed Value (GV)

21 439

15 546

12 761

Kas ($-rekening)

 

0

0

Buffer in de transactie

2 382

2 148

2 728

te ontvangen RMBS hoofdsom

 

276

291

te betalen GV

 

311

323

te ontvangen RMBS interest

 

58

48

te betalen funding fee

 

31

22

te ontvangen rente

 

7

6

Resultaat

 

382

596

Totaal activa

23 821

18 418

16 429

Totaal passiva

23 821

18 418

16 429

        

Eurodollar koers

1,299

1,4406

1,3362

 

1,299

1,4406

1,3362

In tabel 2 staan ook nog enkele posten vermeld die reeds zijn verwerkt in de resultaten voor 2010, maar per 31-12-2010 nog niet zijn ontvangen van ING of nog niet zijn betaald aan ING.

Balans en relatie met de saldibalans

De saldibalans in de bijlage C van het jaarverslag vermeldt de resterende meerjaren betalingsverplichting per ultimo 2010. De meerjaren verplichting (€ 13,1 mld.) is opgebouwd uit de gegarandeerde waarde ultimo 2010 (€ 12,8 mld.) plus een verplichting van de Staat aan ING die begin 2011 is voldaan, maar betrekking heeft op december 2010 (€ 0,3 mld.). De verplichting luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de ECB referentiekoers.

De saldibalans in bijlage C vermeldt ook de omvang van de Alt-A portefeuille die tegenover de verplichting aan ING staat. De omvang van de Alt-A portefeuille luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de ECB referentiekoers. De nominale omvang van dat deel van de Alt-A portefeuille waarvoor de Staat risico’s heeft overgenomen bedroeg € 16,1 mld. per ultimo 2010. Het op de saldibalans vermelde bedrag (€ 16,4 mld.) omvat daarnaast een deel van de portefeuille-ontvangsten die in december 2010 door ING zijn ontvangen, maar pas in januari 2011 zijn betaald aan de Staat (€ 0,3 mld.).

Buffer in de transactie

Niet zichtbaar op de saldibalans, maar wel zichtbaar in tabel 2 is de omvang van de buffer in de transactie. De buffer in de transactie is sinds aangaan van de transactie toegenomen van 10% bij aangaan van de transactie tot 20,7% van de nominale omvang van de portefeuille per ultimo 2010. Dit is inclusief het resultaat over 2010.

De buffer neemt jaarlijks toe met de omvang van het resultaat. In 2009 was er sprake van een positief resultaat van € 382 mln. In 2010 was er sprake van een positief resultaat van € 596 mln. Het verschil (€ 213 mln.) wordt nagenoeg geheel verklaard door de additionele betalingen die in oktober 2009 overeengekomen zijn. Als er sprake is van een negatief resultaat, bijvoorbeeld door forse verliezen op de portefeuille, daalt de omvang van de buffer in absolute zin. Relatief gezien zal de groei van de buffer dan stagneren of afnemen.

De toename in de buffer is gevolg van het financieringsvoordeel, het netto resultaat op de fees en doordat de verliezen beperkt zijn gebleven. Tabel 3 illustreert dit.

Tabel 3: ontwikkeling van de buffer in de transactie

oorspronkelijke omvang van de buffer

10,0%

toename door financieringsvoordeel

1,8%

toename door netto resultaat op de fees

0,4%

toename buffer doordat verliezen beperkt zijn

1,8%

omvang van de buffer 31-12-2009

14,0%

toename door financieringsvoordeel

2,7%

toename door netto resultaat op de fees

1,3%

toename buffer doordat verliezen beperkt zijn

2,7%

omvang van de buffer 31-12-2010

20,7%

Het financieringsvoordeel in 2010 is groter dan in 2009 door het effect van de additionele betaling die overeenkomt met een verlaging van de funding fee. Deze additionele betaling is eind 2009 overeengekomen en heeft daardoor effect in 2010, maar slechts beperkt effect in 2009. Daarnaast is ook het effect van de lagere financieringskosten zichtbaar. De verplichting aan ING neemt versneld af doordat elke dollar die binnenkomt weer wordt terugbetaald aan ING. De omvang van de financieringskosten neemt daardoor sneller af dan de omvang van de renteontvangsten uit de portefeuille.

De toename van de buffer als gevolg van het netto resultaat op de fees is in 2010 eveneens groter dan in 2009. Dit is gevolg van de additionele betaling die overeenkomt met een verhoging van de garantiefee. Deze additionele betaling is eveneens eind 2009 overeengekomen en heeft voor het eerst effect in 2010.

Doordat de buffer in 2009 is gestegen, kunnen daarmee in 2010 meer verliezen worden opgevangen. De verliezen op de portefeuille nemen weliswaar toe (zie later in dit verslag), maar blijven ook in 2010 nog achter ten opzichte van de omvang van de buffer. Hierdoor stijgt de buffer in de transactie in 2010 vooralsnog verder.

Buffer in de obligaties

Naast de buffer in de transactie is er ook sprake van een buffer in de obligaties, de zogenaamde credit enhancement. Het merendeel van de obligaties in de portefeuille kent door hun kwaliteit een buffer. De gemiddelde credit enhancement in de portefeuille is in 2010 verder afgenomen en bedraagt nu ca. 13,4% (zie figuur 2). De credit enhancement geeft aan hoe groot de bescherming is tegen verliezen op de onderliggende hypothekenpool doordat deze verliezen eerst worden opgevangen door «overcollateralization» of (houders van) obligaties met een lagere rating. Indien op een obligatie sprake is van een credit enhancement van 0 komen de eerstvolgende verliezen op de onderliggende hypothekenpool voor rekening van de houder(s) van die obligatie. Voor de Staat betekent dat nog niet direct een verlies op de transactie omdat er immers nog sprake is van de buffer in de transactie.

Figuur 2: gemiddelde credit enhancement

Figuur 2: gemiddelde credit enhancement

Ontwikkeling van de verliezen op de portefeuille

Als de gemiddelde credit enhancement in de portefeuille afneemt, zullen de verliezen die voor rekening van de Staat komen toenemen. Door toenemende verliezen zal in eerste instantie de buffer in de transactie dus minder hard stijgen of bij forse verliezen zelfs gaan afnemen. Dat de verliezen voor rekening van de Staat sneller toenemen is reeds zichtbaar in 2010 (zie figuur 3). Het totale verlies blijft vooralsnog beperkt tot ca. 0,3% van de oorspronkelijke omvang van de portefeuille. Tot op heden zijn de verliezen lager dan verondersteld was in de base case uit januari 2009.

Figuur 3: cumulatief verlies (% van oorspronkelijke omvang portefeuille)

Figuur 3: cumulatief verlies (% van oorspronkelijke 						  omvang portefeuille)
4.3.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Type Onderzoek

Onderzoekonderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsonderzoek bijdrage PPS aan doelmatig investeringsbeleid

OD 3

2010

  

Effectenonderzoek ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

Pps voortgangsrapportage 2008/2009

OD3

2010

2010

Kamerstukken II 2009/10, 28 753, nr. 20

Toelichting tabel

De voortgang en prestaties van de minister van Financiën op het gebied van pps wordt beschreven in de voortgangsrapportage voor de Tweede Kamer. De voortgangsrapportage wordt om het anderhalf jaar uitgevoerd. In 2010 is de Pps voortgangsrapportage 2010 afgerond en aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II 2009/10, 28 753, nr. 20).

Het voornemen bestond om voor operationele doelstelling 3 een beleidsdoorlichting van DBFMO uit te voeren in 2010. In 2010 is echter ook al de DBFMO Voortgangsrapportage opgesteld. Daarnaast heeft de Tweede Kamer met de komst van het nieuwe kabinet gevraagd om de nieuwe kabinetsvisie op DBFMO. De planning is om deze kabinetsvisie in maart 2011 te versturen. De kabinetsvisie zal gebaseerd worden op analyses van de ervaringen met DBFMO tot nu toe zowel op Rijksniveau als op decentraal niveau (bij onderwijshuisvesting, zorghuisvesting en infrastructuur van decentrale overheden). Grotendeels zijn deze ervaringen al verwoord in de DBFMO Voortgangsrapportages 2010, 2008, 2006 en eerdere rapportages. Aangezien de Voortgangsrapportages en de Kabinetsvisie een uitgebreide terugblik en vooruitblik op DBFMO betreffen, zal een aparte beleidsdoorlichting inhoudelijk weinig kunnen toevoegen. Daarom zal er geen aparte beleidsdoorlichting meer worden uitgevoerd.

4.4 Internationale Financiële Betrekkingen

4.4.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een financieel-economisch gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De onrust zoals deze in 2007 begon in de financiële sector, waaide in 2010 over naar de markten voor staatsobligaties. De ontwikkelingen rondom Griekenland zijn in de eerste helft van 2010 in een stroomversnelling gekomen, wat zich onder andere uitte in de rente op Griekse staatsobligaties. Interventie bleek onvermijdelijk voor de waarborging van de financiële stabiliteit binnen en buiten het eurogebied. Daarom hebben de landen van de EMU besloten tot een leningenpakket voor Griekenland.

Ook na het overeenkomen van het steunpakket aan Griekenland bleek dat de financiële markten in snel tempo het vertrouwen dreigden te verliezen in de financiële stabiliteit in het Eurogebied. De regeringsleiders en staatshoofden van de landen in het eurogebied hebben daarom in mei een crisismechanisme in het leven geroepen dat samen met het IMF steun kan bieden. Een belangrijke rol voor het IMF is daarnaast weggelegd in het leveren van expertise op gebied van de conditionaliteit en monitoring van de programma’s. Het Europese aandeel bedraagt hierin totaal € 500 mld. Hiervan is communautair in totaal € 60 mld. aan leningen beschikbaar onder het European Financial Stability Mechanism (EFSM). Daarnaast is er een special purpose vehicle opgericht, European Financial Stability Facility (EFSF), dat leningen kan verstrekken aan eurolanden. Zestien landen van de eurozone zijn aandeelhouder in de faciliteit. De faciliteit had bij aanvang een ingelegd vermogen van € 31.000 (met een geautoriseerd kapitaal van € 30 mln.). Het aandeel van Nederland in het ingelegd en geautoriseerd kapitaal beloopt 5,71%. De landen van de eurozone staan voor maximaal € 440 mld. garant voor de verplichtingen die EFSF aangaat voor de financiering van deze leningen. Als gevolg van de noodzakelijke overgaranties en het aanhouden van kasbuffers is de capaciteit van EFSF anno januari 2011 lager dan de gewenste leencapaciteit van € 440 mld. In november heeft Ierland een aanvraag ingediend voor steun van EFSM, EFSF en het IMF. De Ecofin en Eurogroep hebben besloten steun aan Ierland te verstrekken waarbij EFSM en EFSF respectievelijk voor € 22,5 mld. en € 17,7 mld. steun zullen verstrekken vanaf 2011. Daarnaast zullen Denemarken, het VK en Zweden bilaterale leningen verstrekken aan Ierland. Het IMF zal deelnemen aan het programma en leningen verstrekken ter hoogte van € 22,5 mld.

Bovendien is in mei overeengekomen dat het Stabiliteits- en Groeipact wordt versterkt. Ter versterking van het Stabiliteits- en Groeipact heeft de Van Rompuy Werkgroep op verzoek van de Europese Raad voorstellen gedaan ter verbetering van het raamwerk van budgettair en economisch toezicht in de eurozone en Europa. De Van Rompuy Werkgroep heeft daartoe onder andere een procedure voor onevenwichtigheden, richtlijn voor minimumeisen voor nationale begrotingsraamwerken, semi-automatische sancties in het Stabiliteits- en Groeipact en een procedure voor buitensporige schuldniveaus voorgesteld. In de G20 is bestrijding van onevenwichtigheden op mondiaal niveau voortgezet binnen het Raamwerk voor duurzame groei.

Externe factoren

Het beleid van de EU en internationale financiële instellingen wordt bepaald door een groot aantal landen (waaronder Nederland). De invloed van Nederland op dit beleid is beperkt, omdat het behalen van de Nederlandse doelstellingen sterk afhankelijk is van die andere landen en van onvoorziene omstandigheden. Het jaar 2010 heeft veel externe factoren gekend die van invloed zijn geweest op de begroting van Artikel 4. In 2010 bestond er voor een aantal landen grote druk op financiële markten die een belangrijke invloed heeft gehad op het beleid van de EU, IFI’s en Nederland.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 4 Internationale financiële betrekkingen
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: Een financieel-economisch gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

44 763

– 1 020 432

27 954

16 632 437

40 452 217

116 032

40 336 185

Waarvan betalingsverplichtingen

24 812

358

322 532

2 764

4 708 053

2 587

4 705 466

        

Waarvan garantieverplichtingen:

19 951

– 1 020 790

– 294 578

16 629 673

35 744 164

113 445

35 630 719

Mutlilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

19 951

–  404 914

– 572 203

2 779 025

238 464

0

238 464

EIB: overeenkomsten Lomé en Cotonou

0

0

– 20 247

– 39 650

38 654

0

38 654

DNB: IMF en kredietfaciliteiten BIS

0

–  615 876

297 872

13 473 298

5 416 546

113 445

5 303 101

EU betalingssteun

0

0

0

417 000

1 232 500

0

1 232 500

Stabiliteitsmechanisme EU (EFSM)

    

2 946 000

0

2 946 000

Stabiliteitsmechanisme SPV (EFSF)

    

25 872 000

0

25 872 000

        

Uitgaven

51 709

141 864

118 634

98 151

1 307 545

102 187

1 205 358

Programma-uitgaven

49 085

139 350

115 662

95 370

1 304 504

99 600

1 204 904

        

Doelst. 1 Gezonde en stabiele monetaire en budgettaire

       

ontwikkeling van de EU en haar lidstaten

       

Lening Griekenland

    

1 247 553

0

1 247 553

Kapitaalstorting EFSF

    

1 054

0

1 054

        

Doelstelling 2 Effectieve en efficiënte IFI's

       

Instrument: deelneming mutlilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

49 085

139 350

115 662

95 370

55 897

99 600

– 43 703

        

Apparaatsuitgaven

2 624

2 514

2 972

2 781

3 041

2 587

454

        

Ontvangsten

844

59 488

18 630

12 338

39 495

10 754

28 741

        

Doelst. 1 Gezonde en stabiele monetaire en budgettaire

       

ontwikkeling van de EU en haar lidstaten

       

Rente en servicefee lening Griekenland

    

29 884

0

29 884

Aflossingen lening Griekenland

    

0

0

0

        

Doelstelling 2 Effectieve en efficiënte IFI's

       

Programma-ontvangsten

844

59 488

18 630

12 338

9 611

10 754

– 1 143

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen (+ € 40,3 mld.)

De verplichtingenmutaties die betrekking hebben op de uitgaven worden bij de uitgaven toegelicht.

Garantieverplichtingen

Multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (+ €  238,5 mln.)

De aanpassing van de verplichtingen wordt voornamelijk veroorzaakt door wisselkoersbijstellingen van garanties aan de Wereldbank.

EIB (+ € 38,7 mln.)

Er is een bijstelling van de garanties aan de EIB uit hoofde van de Lomé en Cotonou overeenkomsten.

DNB (+ € 5,3 mld.)

De garantie aan DNB uit hoofde van de Nederlandse deelname in het IMF is met € 0,5 mld. verhoogd i.v.m. Poverty Reduction and Growth Trust PRGT-ESF trust (concessionele leningen faciliteit) van het IMF. Daarnaast is de garantieverplichting met betrekking tot de New Arrangements to Borrow (NAB) (+ € 3,9 mld.) opgehoogd. Er is een aanpassing van de omvang van de garanties aan DNB uit hoofde van het IMF i.v.m. wisselkoersbijstelling (+ € 1,0 mld.) en het onbenut blijven van de stelpostraming voor mogelijke deelname door DNB in de door de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) te verstrekken kredietfaciliteiten (– € 0,1 mld.).

De NAB vormen samen met de General Arrangements to Borrow (GAB) de noodfaciliteit van het IMF. Er kan worden besloten tot het inzetten van deze middelen als de reguliere quota-middelen niet toereikend zijn vanwege een directe dreiging op het disfunctioneren van het internationaal monetair systeem.

Tijdens de G20 summit in London in april 2009 is overeengekomen de NAB uit te breiden met $ 500 mld. en de NAB te hervormen. Aan deze uitbreiding zullen ook 13 nieuwe leden meebetalen. Om de tijd te overbruggen die deze herziening vergt, zijn er eerst bilaterale leningen toegezegd. De EU heeft in dat verband toegezegd € 75 mld. bilateraal beschikbaar te stellen. In oktober 2009 heeft Nederland hiervoor een bilaterale lening van € 5,3 mld. afgesloten. In de Europese Raad van 17 september 2009 is afgesproken dat deze bilaterale leningen worden doorgerold in de NAB en dat de EU uiteindelijk aanvult tot € 125 mld., op dat moment $ 175 mld. Dit bedrag is op 24 november 2009 in SDRs gewaardeerd, de NAB heeft hiermee een totale omvang van SDR 367,4 mld. gekregen.

Het totale Nederlandse aandeel in de nieuwe NAB komt hiermee uit op SDR 9,0 mld. (€ 10,44 mld. tegen de koers van ultimo 2010), inclusief de doorgerolde bilaterale lening en de oude NAB.

DNB verstrekt een eventuele lening in het kader van de NAB namens Nederland aan het IMF. In het kader van de uitbreiding van de NAB wordt de garantie van de Nederlandse staat jegens DNB uit hoofde van het IMF verhoogd met SDR 3,3 mld. (tegen de huidige koers € 3,9 mld.). Deze garantie wordt alleen ingeroepen wanneer het IMF niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen; de kans hierop wordt miniem geacht.

Kredieten EU betalingsbalanssteun (€ 1,2 mld.)

Het plafond van de bestaande EU betalingsbalanssteun faciliteit is in 2009 opgehoogd naar € 50 mld. Het aandeel van Nederland in de ophoging is € 1,2 mld.

Stabiliteitsmechanisme EU (EFSM) (+ € 2,9 mld.)

Op 10 mei 2010 besloot de Ecofin Raad tot een totaalpakket aan maatregelen ter borging van de financiële stabiliteit (d.d. 10 mei 2010, kenmerk BFB 2010-548M. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn de stabilisatiemechanismen EFSF en EFSM. Via het communautaire EFSM is een bedrag van € 60 mld. beschikbaar. Dit bedrag kan door de Commissie worden uitgeleend aan lidstaten in nood. Lidstaten van de EU staan via hun aandeel in de Europese begroting garant voor deze leningen. Voor Nederland gaat het dan om een garantstelling voor maximaal ca. € 3 mld. In november 2010 heeft Ierland een aanvraag ingediend voor steun van EFSM, EFSF en het IMF. De Ecofin en Eurogroep hebben besloten steun aan Ierland te verstrekken waarbij EFSM voor € 22,5 mld. zal verstrekken vanaf 2011.

Stabiliteitsmechanisme SPV (EFSF) (+ € 25,9 mld.)

Het communautaire stabiliteitsmechanisme wordt aangevuld met additionele leningen. Hiertoe is een Special Purpose Vehicle (SPV), het EFSF opgericht. De landen van de eurozone staan voor maximaal € 440 mld. garant voor de verplichtingen die EFSF aangaat voor de financiering van deze leningen. Het Nederlandse aandeel hierin, bedraagt op dit moment maximaal € 26 mld. In november 2010 heeft Ierland een aanvraag ingediend voor steun van EFSM, EFSF en het IMF. De Ecofin en Eurogroep hebben besloten steun aan Ierland te verstrekken waarbij EFSF voor € 17,7 mld. steun zal verstrekken vanaf 2011.

Uitgaven

Lening Griekenland (+ € 1,2 mld.)

Omdat dit noodzakelijk was met het oog op de financiële stabiliteit in de eurozone, is in 2010 een leningenprogramma gestart voor Griekenland. Het programma betreft een gezamenlijk programma van het IMF en de lidstaten van de eurozone. Op 7 mei 2010 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Nederlandse deelname (d.d. 3 mei 2010, kenmerk BFB 2010-450M). Voor Nederland gaat het om een aandeel in dit programma van maximaal € 4,7 mld. over de gehele periode 2010–2013. Hiervoor is een betalingsverplichting aangegaan. In 2010 is voor € 1,2 mld. aan leningen verstrekt. Dit leidt tot een vordering op Griekenland.

Kapitaal storting EFSF (+ € 1,1 mln.)

Ten gevolge van de schuldencrisis heeft de Europese Raad besloten tot instelling van verschillende stabiliteitsmechanismen; European Financial Stability Facility (EFSF) vormt hier onderdeel van. Op 7 juni 2010 is EFSF officieel opgericht. EFSF had bij aanvang een ingelegd vermogen en geautoriseerd kapitaal van respectievelijk € 31 000 en € 30 mln. Het Nederlandse aandeel in het ingelegd vermogen en het geautoriseerd kapitaal is 5,71%. Een deel van het geautoriseerde kapitaal is opgevraagd (+ € 1,1 mln.).

Multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (– € 43,7 mln.)

Uit hoofde van kasmanagement is het verzilveringschema van IDA aangepast (februari 2010). Een bedrag van € 43,8 mln. is van 2010 naar 2011 geschoven. Teneinde de netto contante waarde van de kasschuif nul te houden wordt een zelfde bedrag van 2013 naar 2012 geschoven (– € 43,8 mln.). Daarnaast werd er € 0,1 mln. betaald aan de EIB uit hoofde van de Lomé en Cotonou garantieregeling.

Ontvangsten

Rente en servicefee ontvangsten lening Griekenland (+29,9 mln.)

Griekenland betaalt voor de verstrekte leningen in de eerste drie jaar een rentevergoeding die is samengesteld uit de 3 maands euribor rente plus een opslag van 300 basispunten (vanaf het vierde jaar komen hier nog 100 basispunten bij). Daarnaast wordt bij uitkering van iedere lening een service fee betaald van 50 basispunten.

Overige ontvangsten (– € 1,1 mln.)

Er zijn verschillende alsnog betaalde leningen van EIB APC programma's waarvoor eerder garanties zijn ingeroepen. Deze worden worden geboekt op de speciale EEG rekening. Deze terugontvangsten zijn geraamd, maar kunnen per jaar verschillen (– € 1,0 mln.). De ontvangsten van de IDA special action account kunnen per jaar fluctueren door schuldkwijtscheldingen onder dit programma (– € 0,1 mln.).

4.4.2 Operationele doelstellingen
4.4.2.1 Operationele doelstelling 1: Het bevorderen van een gezonde en stabiele monetaire en budgettaire ontwikkeling van de Europese Unie en haar lidstaten.

Doelbereiking

Binnen de Van Rompuy Werkgroep en bij de oprichting van de crisismechanismen is Nederland sterk betrokken geweest. Gepoogd is de Nederlandse inzet op een actieve manier te vertegenwoordigen in deze discussies onder andere in de Ecofin, Eurogroep, het Economisch en Financieel Comité en tijdens bilaterale bezoeken. Zo is mede op verzoek van Nederland de belangrijke betrokkenheid van het IMF bij steunprogramma’s voor Eurolanden overeengekomen. Ook heeft Nederland binnen de Van Rompuy Werkgroep met succes gepleit voor het geven van meer aandacht aan schuld d.m.v. een procedure in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact en het opzetten van een procedure voor macro-economische onevenwichtigheden. Daarnaast heeft Nederland bij de implementatie van het Stabiliteits- en Groeipact ervoor gepleit dat lidstaten in een buitensporigtekortprocedure die geconfronteerd worden met druk vanuit financiële markten sneller meer consolidatiemaatregelen nemen.

Ten aanzien van de EU-begroting is veel aandacht besteed aan de onderhandelingen over de begroting 2011. Mede door de inzet van Nederland is de groei van begroting gehandhaafd tot de initiële raadspositie (stijging van de uitgaven met 2,91%), ondanks druk van Commissie en het EP en enkele lidstaten tot een sterkere toename.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Kengetal (in %)

2006

2007

2008

2009

2010

Reële BBP Groei Eurogebied

3,0

2,9

0,4

– 4,1

1,7

Reële BBP Groei Europese Unie

3,2

3,0

0,5

– 4,2

1,8

Bron: DG ECFIN, Autumn Forecasts 2010.

4.4.2.2 Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van effectiviteit en efficiency van internationale financiële instellingen (IFI’s) en het bijdragen aan een inhoudelijk debat over de wereldeconomie in internationale fora.

Doelbereiking

Nederland heeft zich in internationale fora ingezet voor behoud van het momentum bij de hervormingen van regelgeving en toezicht. Nederland is in 2010 bij een deel van de G20 vergaderingen aanwezig geweest. Nederland heeft onder andere hier actief een gecoördineerde en vasthoudende aanpak van hervormingen bepleit.

Bij verschillende IFI’s is in 2010 onderhandeld over een verhoging van de middelen om nu en in de toekomst gevolgen van deze of een toekomstige crisis te kunnen bestrijden. Daarnaast zijn bij een aantal IFI’s hervormingen om de representativiteit te verbeteren afgerond.

Bij het bestrijden van de ontstane onrust rondom een aantal eurolanden speelt het IMF een belangrijke rol. Het IMF levert expertise op gebied van de conditionaliteit en monitoring van de programma’s en heeft financiële middelen beschikbaar gesteld.

In 2010 is een akkoord bereikt over de verhoging en herverdeling van de IMF-quota. De totale quota van het IMF worden verdubbeld. Dit stelt het IMF in staat om adequaat te blijven reageren in tijden van crisis en landen bij te staan met financiële steun. Daarnaast vindt er een verschuiving van de relatieve quota-aandelen plaats. Deze verschuiving van quota-aandelen komt ten goede van de opkomende economieën, dit vergroot de legitimiteit en effectiviteit van het IMF. Het Nederlandse aandeel in de totale quota neemt iets af tot 1,83%.

De Europese Investeringsbank (EIB) heeft in 2008 en 2009 in het kader van haar crisisrespons vergaande maatregelen genomen om de krapte in de kredietmarkt op te vangen. Er werd door de ministers van Financiën besloten om het volume van (project)financieringsactiviteiten op te schroeven, met name voor projecten die prioritaire EU-doelstellingen behartigen. In 2010 leidden verbeterde marktcondities en -toegang voor grotere (met name investment grade) bedrijven echter tot een afname van de financieringsvraag van de grootste corporate clients van de Bank. Daarentegen bleef de vraag vanuit kleinere leningnemers met een lagere rating beduidend. Als reactie hierop heeft de Bank haar focus gelegd op regionale en sectorale prioriteitsgebieden waar haar toegevoegde waarde het hoogst bleek: meer leningen met een kleinere volume, gepaard met een hoger risicoprofiel. De strategie van de EIB is om, op gecalculeerde wijze, meer risico te nemen teneinde de toegevoegde waarde voor de Europese economische ontwikkeling te vergroten. Economische infrastructuur (het MKB, energie, klimaatverandering en fysieke infrastructuur) bleven hierbij het belangrijkste speerpunt van de Bank. In 2010 heeft de EIB € 68,9 mld. aan investeringen gedaan, waarvan ruim 90% binnen de EU en Pre-Accessie Landen.

Tijdens de Jaarvergadering van de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) in mei 2010 is besloten het kapitaal van de bank te verhogen met € 10 mld. (vanaf 2011). Een deel hiervan (nl. € 1 mld.) betreft een verhoging van het paid-in capital van de Bank en wel via een overheveling uit de reserves (dus geen storting van de aandeelhouders).

De overige € 9 mld. betreft een verhoging van het callable capital. Het gaat hier om tijdelijk callable capital dat ingezet wordt t.b.v. crisisbestrijding en de begeleiding van het herstel in de regio. Afgesproken is dat het extra callable capital in 2016 weer terug kan naar de aandeelhouders, mits de economische situatie in de regio en de financiële positie (prudentiële limieten) van de Bank dit toestaan.

Nadat de Wereldbank in reactie op de crisis haar leningvolume fors had uitgebreid, is in 2010 een review gedaan van de financiële capaciteit van de Bank. Op basis hiervan is besloten tot een kapitaalverhoging voor de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD), het loket voor middeninkomenslanden van de Wereldbank, en de International Finance Corporation (IFC), het loket voor de private sector. Beide kapitaalverhogingen gaan gepaard met een herschikking van stemverhoudingen, waarover in 2010 ook overeenstemming is bereikt. Als gevolg van deze herschikking neemt het stemaandeel van de groep van opkomende economieën en ontwikkelingslanden in de IBRD toe van 44,06% naar 47,19% en in het IFC van 33,41% naar 39,48%. Nederland draagt aan de kapitaalverhoging van de IBRD ongeveer € 53,5 mln. bij, en staat voor € 836 mln. garant. Het Nederlandse stemaandeel in de IBRD zal als gevolg van de herschikking afnemen van 2,15% naar 1,92%. Nederland draagt niet bij aan de kapitaalverhoging voor IFC, waar vrijwel alleen opkomende economieën en ontwikkelingslanden aan meedoen.

Voor de International Development Association (IDA), het loket voor de armste landen, zijn in 2010 de onderhandelingen afgerond van de 16e middelenaanvulling van het fonds (IDA16). De ongeveer 50 donoren aan IDA hebben, samen met management van IDA en vertegenwoordigers van lenende landen, gesproken en afspraken gemaakt over de belangrijkste beleidsonderwerpen en financiële zaken voor IDA16. Tijdens IDA16 zal er onder meer aandacht zijn voor de specifieke behoefte en ontwikkelingsuitdagingen van fragiele staten, zal beleid op het gebied van klimaat en gender geïntegreerd worden in de operaties van IDA en zal het resultatenraamwerk verbeterd worden. Daarnaast is besloten tot het opzetten van een crisisfaciliteit binnen IDA, waardoor bij een exogene economische- of voedselcrisis, of een natuurramp, extra middelen ter beschikking worden gesteld aan ontwikkelingslanden die geraakt zijn door deze schok. In totaal zal IDA16 in de jaren 2011–2013 ongeveer USD 50 mld. aan leningen kunnen committeren, die in de jaren daarna verstrekt zullen worden aan ontwikkelingslanden.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Kengetal (in %)

2006

2007

2008

2009

2010

Reële groei van de wereldeconomie

5,2

5,3

2,8

– 0,6

4,8

Groei van het volume van de wereldhandel

8,9

7,4

2,9

– 11,0

11,4

Bron: IMF (World Economic Outlook, October 2010)

4.4.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Type Onderzoek

Onderzoekonderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsdoorlichting van de inzet van Nederland bij het bevorderen van een gezonde en stabiele monetaire en budgettaire ontwikkeling van de Europese Unie en haar lidstaten.

Beleidsdoorlichting van het internationale en monetaire stelsel en de rol die Nederland daarin speelt.

OD 1 en 2

2009

2010

www.rijksbegroting.nl

Effectenonderzoek ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

     

4.5 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties

4.5.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een completere markt voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en aan investeringen in het buitenland.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De exportkredietverzekering die door de Staat wordt aangeboden in aanvulling op de markt bevordert Nederlandse export naar en investeringen in het buitenland door middel van krediet- en investeringsverzekeringen. Dit heeft een positief effect op het concurrentievermogen en daardoor op de werkgelegenheid en de innovatie. De Staat biedt in beginsel dekking voor exporttransacties van een grotere omvang met langere looptijden.

Ten behoeve van de algemene doelstelling zijn in 2010 de exportkredietverzekering (EKV) en de Regeling Investeringsverzekeringen (RIV) als instrumenten ingezet. Het aantal uitgereikte polissen nam opnieuw af van 138 in 2008 en 65 in 2009 naar 64 in 2010. De buitenlandse vraag naar kapitaalgoederen en aannemerijwerken en daarmee naar dekking is sinds het uitbreken van de kredietcrisis afgenomen, al blijft het uitstaand obligo enigszins op peil. Uit de toename van het aantal uitgereikte dekkingstoezeggingen en aanvragen in 2010 kan echter worden afgeleid dat een opgaande lijn is ingezet.

In 2010 heeft een belangrijke wijziging in de juridische structuur van de faciliteit plaatsgevonden. Per 1 januari 2010 is het herverzekeringsstelsel vervangen door een verzekeringsstelsel. Hierbij geeft de Staat door middel van een uitvoerder rechtstreeks verzekeringspolissen (zgn. «staatspolissen») af. De Staat is in het nieuwe stelsel verzekeraar (was: herverzekeraar) en Atradius Dutch State Business N.V. de uitvoerder (was: verzekeraar).

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van de ontwikkelingen in de private verzekeringsmarkt, de afspraken gemaakt in verschillende internationale fora en de financiële resultaten.

De kredietcrisis heeft de verzekeringsmogelijkheden op de private markt en de financierbaarheid van exporttransacties enige tijd negatief beïnvloed. Hierdoor ontstond tijdelijk de situatie dat het deel van de risico’s dat door de Staat in dekking werd genomen niet meer aansloot op het deel dat nog op de private markt kon worden afgedekt. Voor bepaalde risico’s konden de exporteurs daardoor zowel niet meer terecht bij een private partij als bij de Staat. Om de export van kapitaalgoederen en aannemerijwerken op gang te houden heeft de Staat een aantal aanvullende maatregelen genomen, waarbij de faciliteit voor omzetpolissen (TASK) en werkkapitaaldekking de belangrijkste zijn. Daarnaast is voor financiers van exporttransacties de exportkredietgarantiefaciliteit opgezet. In 2010 liet de private verzekeringsmarkt voor omzetpolissen een herstel zien. Ook de exportgroei in 2010 was robuust. Om deze reden is de TASK-regeling per 31 december 2010 beëindigd. De overige maatregelen blijven voorshands van kracht.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 5 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: Een completere markt voor verzekering van betalingsrisico's die zijn verbonden aan export en investeringen in het buitenland

    

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

3 141 351

2 293 936

5 108 936

– 4 970 709

1 161 667

11 950 431

– 10 788 764

waarvan betalingsverplichtingen:

17 351

20 545

33 886

15 367

16 672

14 375

2 297

waarvan kostenvergoeding Atradius DSB

13 740

12 898

12 688

11 512

10 212

12 906

– 2 694

        

waarvan garantieverplichtingen:

3 124 000

2 273 391

5 075 050

– 4 986 076

1 144 995

11 936 056

– 10 791 061

EKV

3 123 000

2 340 391

5 304 050

– 5 051 312

1 198 639

11 332 276

– 10 133 637

RIV

1 000

– 67 000

– 229 000

50 000

– 49 220

453 780

– 503 000

MIGA

0

0

0

0

0

150 000

– 150 000

Omzetpolissen

0

0

0

15 236

– 4 424

0

– 4 424

        

Uitgaven

32 830

31 936

40 936

272 595

93 563

134 875

– 41 312

Programma-uitgaven

15 479

15 299

27 204

259 976

82 267

120 500

– 38 233

        

Doelstelling 1 Doelmatige inzet verzekeringsfaciliteiten

       

Schade-uitkering EKV

15 479

11 391

7 049

255 986

76 137

120 000

– 43 863

Schade-uitkering RIV

0

0

0

0

0

500

– 500

Schade-uitkering MIGA

0

0

0

0

0

0

0

Schade-uitkering Omzetpolissen

0

0

0

0

218

 

218

Uitgaven Seno-Gom

0

0

0

3 990

5 912

 

5 912

Uitgaven risicobeheer

0

3 908

20 155

0

0

0

0

        

Apparaatsuitgaven

17 351

16 637

13 732

12 619

11 296

14 375

– 3 079

Personeel en materieel

911

1 139

1 044

1 107

1 084

1 469

– 385

Kostenvergoeding Atradius DSB

13 740

12 898

12 688

11 512

10 212

12 906

– 2 694

Uitvoeringskosten EXIM

2 700

2 600

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

976 985

225 853

209 904

223 489

158 374

111 050

47 324

Programma-ontvangsten

976 985

225 853

209 904

223 489

158 116

111 050

47 066

        

Doelstelling 1 Doelmatige inzet verzekeringsfaciliteiten

       

Premies EKV

69 246

53 973

78 442

36 190

25 382

40 000

– 14 618

Premies RIV

1 182

1 113

997

791

723

1 250

– 527

Premies omzetpolissen

0

0

0

44

330

 

330

        

Schaderestituties EKV

906 557

170 767

130 465

182 474

125 769

69 800

55 969

Ontvangsten Seno-Gom

0

0

0

3 990

5 912

0

5 912

        

Apparaatsontvangsten

0

0

0

0

258

 

258

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve, van een accountantsverklaring voorziene, jaarrekening van betrokken verzekeraars voor de TASK-regeling.

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen

In de ontwerpbegroting zijn stelpostramingen opgenomen voor de maximaal te verstrekken garanties (verplichtingenplafond). De realisatie van de verplichtingen betreft het saldo van verleende en vervallen garanties.

Garantieverplichting exportkredietverzekering (– € 10,13 mld.)

Het jaarlijkse plafond voor de EKV bedraagt € 11,33 mld. In 2010 is er voor € 4,62 mld. aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 3,42 mld. aan verplichtingen vervallen. In 2010 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties € 1,20 mld. Deze mutatie betreft het afboeken van het restant deel van het verplichtingenplafond.

Garantieverplichting Regeling Investeringen (– € 503,0 mln.)

Het jaarlijkse plafond voor de Regeling Investeringen bedraagt € 453,8 mln. In 2010 is er voor € 22,3 mln. aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 71,6 mln. aan verplichtingen vervallen. In 2010 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties – € 49,2 mln. Deze mutatie betreft het afboeken van het restant van het verplichtingenplafond.

Garantieverplichting Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) (– € 150,0 mln.)

Het jaarlijkse plafond voor de MIGA bedraagt € 150,0 mln. In 2010 is er geen beroep gedaan op de MIGA faciliteit

Garantieverplichting Omzetpolissen (– € 4,6 mln.)

De regeling voor de omzetpolissen is in 2009 in werking getreden. Het plafond van deze regeling was € 1,5 mld. In 2010 is er voor € 44,1 mln. aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 48,8 mln. aan verplichtingen vervallen. Het saldo van verleende en vervallen verplichtingen bedraagt – € 4,4 mln. De totale uitstaande garantieverplichting ultimo 2010 bedraagt € 10,6 mln. Deze regeling is van rechtswege geëindigd per 31 december 2010. Hiermee komt het restant van het plafond te vervallen.

Uitgaven

Uitgaven Seno-Gom (+ € 5,9 mln.)

In het kader van het afbeheren van de Seno-Gom portefeuille is voor € 0,5 mln. uitgekeerd aan schade en is een storting gedaan van € 5,4 mln. in de interne begrotingsreserve. Deze uitgaven worden gedekt uit de opbrengsten uit premies en recuperaties in het kader van de Seno-Gom.

Schade-uitkering EKV (– € 43,9 mln.)

Als gevolg van de kredietcrisis zijn de schade-uitkeringen in 2010, evenals in 2009, aanzienlijk maar lager dan geraamd.

Kostenvergoeding Atradius DSB (– € 2,7 mln.)

De kostenvergoeding bestaat voor een deel uit variabele componenten; doordat de premieontvangsten lager en de schade-uitkeringen hoger waren is de kostenvergoeding lager dan initieel werd aangenomen. Met ingang van 2010 is de nieuwe kostenvergoeding van kracht geworden; deze nieuwe kostenvergoedingregeling is bovendien structureel lager.

Ontvangsten

Premies EKV (– € 14,6 mln.)

De EKV faciliteit is er voor de verzekering van kredietrisico verbonden met de financiering van lange termijn investeringen zoals kapitaalgoederen en aannemerijwerken. Door het gedeeltelijk wegvallen van de vraag naar dekking vallen de premieontvangsten in 2010 tegen.

Schaderestituties EKV (+ € 56,0 mln.)

Mede door de aantrekkende wereldeconomie is de provenustroom uit hoofde van terugbetalingsregelingen goed op gang gebleven. Hierdoor zijn de schaderestituties hoger uitgekomen dan geraamd.

Ontvangsten Seno-Gom (+ € 5,9 mln.)

In 2010 is voor € 5,7 mln. ontvangen aan premies en voor € 0,2 mln. ontvangen uit recuperaties.

4.5.2 Operationele doelstelling: Het creëren en handhaven van een gelijk speelveld voor bedrijven.

Doelbereiking

De doelstelling van het creëren en handhaven van een gelijk speelveld voor bedrijven wordt bereikt aan de hand van de volgende instrumenten: het aanbod aan verzekeringsfaciliteiten, het risk management framework, de actieve deelname aan internationale fora en diverse meetinstrumenten. Hierna zal elk van deze instrumenten nader worden toegelicht.

Verzekeringsfaciliteiten

Ten behoeve van de algemene doelstelling zijn in 2010 de exportkredietverzekering (EKV) en de Regeling Investeringsverzekeringen (RIV) als instrumenten ingezet. De Staat biedt tevens mogelijkheden voor bedrijven om gebruik te maken van MIGA. In 2010 zijn echter geen herverzekeringen aan de MIGA afgegeven.

Onderstaande figuur geeft het gebruik van de EKV en de RIV door middel van het cumulatief uitstaand obligo weer.

In de grafiek is een onderscheid gemaakt tussen definitieve verzekeringen (polissen) en voorlopige verzekeringen (dekkingstoezeggingen). De eerste categorie is in 2010 ten opzichte van 2009 licht gedaald, terwijl de categorie dekkingstoezeggingen in dezelfde periode significant gestegen is.

Risk Management Framework

De Staat vult de markt aan door verzekeringsfaciliteiten en investeringsgaranties aan te bieden. Daarbij accepteert de Staat alleen aanvaardbare risico’s. Om risico’s te identificeren en zoveel mogelijk te beperken is risicomanagement één van de pijlers van het beleid. De Staat heeft een portefeuillemodel ontwikkeld dat de risico’s op portefeuilleniveau in kaart brengt. Dit model is inmiddels operationeel en zal in 2011 verder worden verfijnd.

In 2010 is het productenassortiment niet verder uitgebreid, wel is een aantal verfijningen aangebracht.

Actieve deelname aan internationale fora

Niet alleen de meer traditionele westerse landen, maar ook steeds meer opkomende economieën beschikken over een exportkredietverzekeringfaciliteit. Om te borgen dat Nederlandse exporteurs internationaal onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren is het van belang om door middel van internationaal overleg binnen de geëigende kaders een gelijk speelveld te creëren en te handhaven. Dit overleg vindt voornamelijk plaats in het kader van de EU, de OESO en in mindere mate in de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Hoewel de OESO bij voortduring de opkomende economieën betrekt bij het internationale overleg over het beperken van de concurrentieverstoringen door het geven van overheidssteun zijn deze economieën op een enkeling na nog niet bereid om zich beperkingen op te leggen.

Na jarenlange onderhandelingen zijn in 2010, mede op initiatief van Nederland, aanvullende afspraken gemaakt over de minimum debiteurenpremies die bij de verzekerden in rekening gebracht moeten worden. Tussen de landen binnen de OESO bestonden lange tijd aanzienlijke verschillen in de hoogte van de premies. Aan deze ongewenste situatie komt grotendeels een einde. De nieuwe afspraken in de OESO dragen dan ook bij aan de versterking van het gelijke speelveld. In 2011 zal de nieuwe systematiek van kracht worden.

Meetinstrumenten

De volgende drie meetinstrumenten kunnen worden onderscheiden:

• Benchmark

Sinds 2003 wordt de Nederlandse EKV faciliteit op een aantal punten vergeleken met gelijksoortige faciliteiten voor de belangrijkste concurrenten van Nederlandse exporteurs. Bij deze benchmark wordt de concurrentiepositie van de Nederlandse exportkredietverzekeringfaciliteit inzichtelijk gemaakt. De set indicatoren die in de benchmark zijn opgenomen bestaat uit landenbeleid, dekkingsbeleid, premies en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Uit de benchmark-exercitie die in 2010 is uitgevoerd over het jaar 2009 blijkt dat de Nederlandse faciliteit met een plek in de middenmoot over de gehele linie genomen weliswaar bestand is tegen de concurrentiedruk van de meeste vergelijkbare faciliteiten in het buitenland, maar dat het resultaat nog niet aansluit bij het ambitieniveau.

• Faciliteit kostendekkend

De totale exportkredietverzekeringfaciliteit van de Staat dient kostendekkend te zijn. Dit is vastgelegd in het kader van de Wereldhandelsorganisatie en de OESO. Kostendekkendheid houdt in dat gemeten over een langere periode de opbrengsten (premies en recuperaties) voldoende moeten zijn om de kosten van de faciliteit (schade-uitkeringen en uitvoeringskosten) te dekken. Het doel is om ongeoorloofde subsidiëring te voorkomen. De kostendekkendheid wordt in Nederland bepaald aan de hand van het model bedrijfseconomische resultaatsbepaling (BERB). De uitkomsten van dit model geven aan dat over de periode 1999–2010 de inkomsten uit de polissen voldoende zijn geweest om de kosten te dekken. Cumulatief is in deze periode een positief resultaat behaald van circa € 123 mln. Dit betekent een toename van € 31 mln. ten opzichte van het cumulatieve resultaat in 2009.

• Doorlooptijden

Doelmatige uitvoering van de inzet van de verzekeringsfaciliteiten wordt mede gemeten aan de hand van doorlooptijden 62 van verzekeringsaanvragen. In 2010 is de gemiddelde doorlooptijd uitgekomen op 72 werkdagen, een lichte verbetering ten opzichte van 2009. De oorzaak van de overschrijding van de norm van 48 dagen is gelegen in het feit dat zaken in toenemende mate complexer zijn geworden. De kredietcrisis heeft hier ook aan bijgedragen. De informatiebehoefte is daarmee groter geworden en niet altijd is de beschikbare informatie direct beschikbaar. Daarnaast worden aanvragen ook met oog op de effecten van de crisis nog zorgvuldiger beoordeeld dan al gebruikelijk was. De exporteurs worden tijdig geïnformeerd door Atradius over de langere looptijd van een aanvraag en de reden daarvan. In de uitvoeringssfeer worden maatregelen genomen om de doorlooptijden verder naar beneden te brengen.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Behandelduur

 

37

35

43

34

39

Informatienavraag

 

34

23

34

14

33

Doorlooptijden van verzekeringsaanvragen

57

71

58

77

48

72

Bron: doorlooptijden worden door Atradius DSB gemeten en op maandelijkse basis gerapporteerd aan de Staat.

4.5.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Type Onderzoek

Onderzoekonderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

     

Effectenonderzoek ex post

BERB

OD

2010

2010

Zie toelichting

Overig evaluatieonderzoek

Benchmark indicatoren

OD

2010

2010

Zie toelichting

Toelichting tabel

De in de tabel opgenomen evaluatieonderzoeken zijn beide jaarlijks terugkomende onderzoeken (er is geen openbare vindplaats). De onderzoeken dienen als meetinstrument voor de doelmatigheid van de verzekeringsfaciliteiten. De resultaten uit de onderzoeken zijn toegelicht bij de meetinstrumenten.

4.7 Beheer materiële activa

4.7.1 Algemene doelstelling

De verwerving, het beheer en de vervreemding van onroerende en roerende zaken en de bijdrage aan gebiedsontwikkelingsprojecten door het Rijk is doelmatig.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) is in 2010 in het project Valkenburg gestart met het opdoen van ervaring met het Financieel Kader Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf d.d. 6 november 2009 (zie Kamerstukken II 2009/10, 32 275, A en nr. 1). Het RVOB werkt voor eigen rekening en risico aan dit project.

Het verkoopbeleid voor zowel agrarische domeinengronden als voor niet-agrarische domeinengronden en ander rijksvastgoed is aangepast, zie paragraaf 4.7.2

Op weg naar een slimmere en compacte beheersing van verwerking van beslag en overtollige Rijksgoederen. Regievoering in plaats van de uitvoering steeds zelf ter hand te nemen. Dit is het groeimodel waaraan Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in 2010 heeft gebouwd met als missie de vanzelfsprekende partner te zijn in de afstoot van door het Rijk overcompleet gestelde goederen.

De in de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) samenwerkende vastgoeddiensten hebben informatie aangeleverd voor de Brede Heroverwegingen en leveren thans een bijdrage aan een onderzoek dat gericht is op aanpassing van het rijksvastgoedstelsel.

Externe factoren

Er zijn geen externe factoren die de doelmatigheid van de verwerving, beheer en vervreemding door het Rijk hebben beïnvloed.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 7 Beheer materiële activa
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: De verwerving, het beheer en de vervreemding van onroerende en roerende zaken en de bijdrage aan gebiedsontwikkelingsprojecten door het Rijk is doelmatig.

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

77 345

105 791

81 748

98 851

296 298

92 844

203 454

Waarvan garantieverplichting vorderingenplafond RVOB

    

207 000

  
        

Uitgaven

77 249

105 515

82 102

95 854

90 454

92 844

– 2 390

Programma-uitgaven

55 362

82 953

58 325

73 034

65 291

66 694

– 1 403

        

Doelstelling 1 Optimaal handelen in vastgoed

       

Anticiperende aankopen

0

3 450

392

0

0

10 000

– 10 000

        

Doelstelling 2 Beheer/verkoop Onroerend

       

Onderhoud en beheerskosten

10 702

11 190

10 738

14 642

10 823

8 779

2 044

Zakelijke lasten

44 660

44 863

46 969

51 742

51 624

47 915

3 709

Overige programma-uitgaven

0

23 450

226

6 650

2 844

0

2 844

        

Apparaatsuitgaven

21 887

22 562

23 777

22 820

25 163

26 150

– 987

        

Ontvangsten

331 769

317 424

270 337

237 597

350 375

168 638

181 737

Programma-ontvangsten

329 535

315 929

269 686

237 306

347 964

168 459

179 505

        

Doelstelling 1 Optimaal handelen in vastgoed

       

Anticiperende aankopen

1 196

0

139

3 491

410

0

410

        

Doelstelling 2 Beheer/verkoop Onroerend

       

Verkoop onroerende zaken

175 709

125 960

120 495

79 115

222 354

36 545

185 809

Beheersontvangsten

96 376

97 214

112 523

99 728

97 997

95 014

2 983

Overige programma-ontvangsten

46 443

83 140

34 823

55 130

39 255

35 400

3 855

        

Doelstelling 3 Bewaring/vervreemding Roerend

       

Verkoop roerende zaken

9 811

9 615

1 706

– 158

– 12 052

1 500

– 13 552

        

Apparaatsontvangsten

2 234

1 495

651

291

2 411

179

2 232

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Uitgaven

Doelstelling 1 Optimaal handelen in vastgoed

Anticiperende aankopen en gebiedsontwikkeling (– € 10,0 mln.)

In 2010 is geen gebruik gemaakt van de leenfaciliteit voor anticiperend- en ontwikkelingsgericht handelen in vastgoed.

Doelstelling 2 Beheer/verkoop onroerende zaken

Onderhoud en Beheerskosten (+ € 2,0 mln.)

De onderhoud- en beheerskosten zijn hoger door met name hogere pachtafkopen.

Zakelijke lasten (+ € 3,7 mln.)

Doordat het RVOB nog meer dan voorheen als enig loket voor de Rijksoverheid voor het betalen en behandelen van alle zakelijke lasten is gaan optreden, zijn de uitgaven voor gemeentelasten en waterschapslasten toegenomen.

Overige programma-uitgaven (+ € 2,8 mln.)

In 2009 zijn in het kader van lopende projecten van het RVOB verplichtingen aangegaan die in 2010 tot plankosten hebben geleid (+ € 1,5 mln.). Daarnaast zijn in de loop van het jaar twee zaken naar voren gekomen waar geen rekening mee was gehouden. Het betreft een terugbetaling van in het verleden ten onrechte ontvangen toeslagrechten (+ € 0,6 mln.) en een betaling aan een waterschap voor overdracht van rechten (+ € 0,7 mln.).

Ontvangsten

Doelstelling 1 Optimaal handelen in vastgoed

Anticiperende aankopen en gebiedsontwikkeling (+ € 0,4 mln.)

Het betreft een vervroegde aflossing van de laatste nog uitstaande lening.

Doelstelling 2 Beheer/verkoop onroerende zaken

Verkoop onroerende zaken (+ € 185,8 mln.)

Het RVOB heeft voor de overname van vlottende activa van het moederdepartement een beroep gedaan op de leenfaciliteit van het ministerie van Financiën. De uit de verstrekte lening ontvangen gelden zijn betaald aan het moederdepartement ter vergoeding van de overgenomen activa en als niet-relevante ontvangst ingeboekt. De overige meeropbrengst is nagenoeg geheel toe te schrijven aan de verkoop van agrarische gronden. Een deel hiervan betreft de verkopen van gronden die, hoewel voor 2011 gepland, in de laatste periode van 2010 onverwacht snel zijn gerealiseerd.

Beheersontvangsten (+ € 3,0 mln.)

De beheersontvangsten zijn hoger door met name hogere pachtopbrengsten.

Overige programma-ontvangsten (+ € 3,9 mln.)

De overige programma-ontvangsten zijn hoger door met name hogere OZB-ontvangsten.

Doelstelling 3 Bewaring vervreemding roerende zaken

Verkoop roerende zaken (– € 13,6 mln.) 63

De verkoop roerende zaken zijn in 2010 negatief beïnvloed door de teruggaaf van opbrengsten die in 2006 en 2007 zijn gerealiseerd met de verkoop van in beslaggenomen mobiele telefoons. In 2006 is een aantal partijen telefoons in beslag genomen onder verdenking van een BTW carrousel onder verschillende -buitenlandse- BV’s. Deze telefoons zijn in 2006 en 2007 verkocht om waardedaling te voorkomen.

Apparaatsontvangsten (+ € 2,2 mln.)

Het eigen vermogen van het RVOB lag per ultimo 2009 boven de 5% norm: het deel boven de 5% is afgeroomd door het moederdepartement.

4.7.2 Operationele doelstellingen
4.7.2.1 Operationele doelstelling 1: De samenwerkende departementen zijn een sterke speler op de vastgoedmarkt en hebben het verwerven, beheren en vervreemden van vastgoed en de bijdrage aan gebiedsontwikkelingsprojecten efficiënt georganiseerd.

Doelbereiking

De Raad voor Vastgoed Rijksoverheid heeft vastgesteld dat er geen juridische belemmeringen zijn voor de bij de RVR aangesloten rijksvastgoeddiensten, COA, ProRail B.V. en Staatsbosbeheer om desgewenst vastgoedgerelateerde producten en diensten aan elkaar te leveren.

Het COA kan zijn overtollig vastgoed – conform het kabinetsstandpunt n.a.v. het IBO «organisatie beheersfuncties vastgoed Rijk» – op dezelfde wijze als de rijksvastgoeddiensten door tussenkomst van het RVOB laten vervreemden.

Nadat eerder overleg met de NS over de implementatie van het kabinetsbesluit n.a.v. het IBO organisatie beheersfuncties vastgoed Rijk m.b.t. overtollige ProRail-gronden geen resultaat had opgeleverd, zijn in 2010 werkafspraken gemaakt door het RVOB, het Ministerie van I&M en ProRail B.V., gericht op de situatie die zal ontstaan na het slaan van het KB van artikel 125 Spoorwegwet. Ingevolge dit KB zal de eigendom van het vastgoed van ProRail B.V. overgaan van Rail Infra Trust B.V. naar de Staat. De werkafspraken zijn gericht op het omgaan met overtollig vastgoed.

In maart 2010 is een herzien verkoopbeleid voor de agrarische domeinengronden aan de Tweede Kamer aangeboden (zie Kamerstukken II 2009/10, 24 490, nr. 24).

Het verkoopbeleid van het RVOB voor niet-agrarische domeinengronden en ander rijksvastgoed is zodanig aangepast dat het RVOB de betrokken departementen al ruim voor een eventuele overtollig stelling kan adviseren welke objecten vanuit RVOB optiek (verkoopbaarheid, ontwikkelingsmogelijkheden) op enig moment het beste overtollig gesteld en/of (eerst) herontwikkeld kunnen worden (ondersteuning portefeuillemanagement). Voor reeds overtollig gesteld vastgoed zal (alsnog) eerst duidelijk worden gemaakt of het direct verkocht dan wel (eerst) herontwikkeld en/of in ieder geval nog enige tijd aangehouden moeten worden. Deze nieuwe aanpak zal in 2011 verder beproefd en verbeterd worden.

De RVR heeft advies uitgebracht over de wijze waarop de gezamenlijke RVR-diensten de voorbeeldrol op zich kunnen nemen die past bij de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en een effectieve bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van het ruimtelijk beleid dat is verwoord in de Structuurvisie Randstad 2040.

Tenslotte heeft de RVR in het kader van de Brede Heroverwegingen pro-actief informatie aangeleverd over mogelijke bezuinigingsvarianten en mogelijkheden om structureel hogere opbrengsten met rijksvastgoed te realiseren. In het verlengde hiervan levert de RVR thans een bijdrage aan een uit het Regeerakkoord voortvloeiend nader onderzoek naar de mogelijkheden tot clustering van of binnen het rijksvastgoedstelsel.

De RVR heeft een uitgebreid jaarverslag over 2010 uitgebracht.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Er is gebruik gemaakt van een meerjarig werkprogramma 2007–2010, dat in 2009 geactualiseerd is. Dit werkprogramma is uitgevoerd.

4.7.2.2 Operationele doelstelling 2: Op een financieel en maatschappelijk verantwoorde manier verwerven, beheren en vervreemden van onroerende zaken en bijdragen aan complexe gebiedsontwikkelingsprojecten met meervoudige rijksbelangen door het Rijk.

Doelbereiking

Het ministerie van Financiën zorgt, met de inzet van het RVOB, als privaatrechtelijk eigenaar voor het aankopen, beheren, realloceren en verkopen van onroerende zaken van/voor het Rijk. Hierbij wordt gestreefd naar een optimale prijs zonder de maatschappelijke belangen uit het oog te verliezen. Daarnaast levert het ministerie van Financiën een bijdrage aan complexe gebiedsontwikkelingsprojecten waarin meerdere rijksbelangen spelen.

Het RVOB heeft conform de verwachting in 2010 twee gebiedsontwikkelingsprojecten met succes afgerond. Dit betekent dat het Rijk voldoende zekerheid heeft over de realisatie van deze projecten, doordat de hierbij horende afspraken tussen het Rijk en de regio zijn vastgelegd en eventuele transacties zijn afgehandeld.

Bij het Vliegveld Twente is er overeenstemming bereikt over de verkoop van het vliegveld en de herontwikkeling van het gebied waarin het vliegveld gelegen is. De regio zal hier een compacte luchthaven in het groen ontwikkelen die naar verwachting in 2014 operationeel zal zijn. De overdracht heeft in december 2010 plaatsgehad.

Eindhoven A2 zone betreft de ontwikkeling van een aantal hoogwaardige bedrijfslocaties ten behoeve van de Brainport Eindhoven. Het RVOB heeft bijgedragen aan een sluitende business case en zorggedragen voor overeenstemming over de besteding van ca. € 75 mln. vanuit het Nota Ruimtebudget, die het Rijk in 2009 in het vooruitzicht had gesteld.

Bij de afsluiting van 2010 werkt het RVOB namens verschillende ministeries aan de realisatie van zeven grootschalige complexe gebiedsontwikkelingen met meervoudige rijksdoelstellingen. Daarbij werkt RVOB voor eigen rekening en risico aan het project-Valkenburg. Dit betreft het eerste project waarvoor gebruik is gemaakt van het nieuwe financiële instrumentarium dat met ingang van 2010 aan het RVOB ter beschikking is gesteld. De gebiedsontwikkeling rond de Zeeuw-Vlaamse Kanaalzone is in 2010 aan de projectenportefeuille toegevoegd.

Tenslotte heeft het RVOB ministeries geadviseerd over de haalbaarheid en mogelijkheden bij diverse projecten waar afwegingen over de uitvoering en publieke investeringen voor de langere termijn nog gemaakt moeten worden, zoals het project Stadshavens in Rotterdam en de A12 zone in Utrecht.

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid wordt onder doelstelling 2 ingegaan op de uitgaven en ontvangsten van het RVOB ten behoeve van en voor rekening van het ministerie van Financiën.

Het RVOB realiseert, met inachtneming van zogenaamde middelenafspraken, ook ontvangsten voor andere ministeries. Deze ontvangsten worden in de jaarverslagen van deze ministeries verantwoord.

In de «Jaarcijfers RVOB 2010» die te vinden zijn op www.rvob.nl/nieuws/jaarverslagen zijn gegevens opgenomen over verkopen, ingebruikgevingen en betaalde zakelijke lasten.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Omdat operationele doelstelling 2 geen effecten op outcomeniveau heeft, worden hier geen prestatie-indicatoren genoemd. Indicatoren met betrekking tot de doelmatigheid van de uitvoering komen aan de orde in de paragraaf betreffende de baten-lastendiensten.

4.7.2.3 Operationele doelstelling 3: Op een financieel en maatschappelijk verantwoorde manier bewaren, vernietigen en vervreemden van roerende zaken van het Rijk.

Doelbereiking

Het ministerie van Financiën vertegenwoordigt de Staat in eigendomsrechtelijke verhoudingen. Dit vertaalt zich in de zorg voor de bewaring, de verkoop en eventuele vernietiging van overtollige en/of in beslag genomen roerende zaken. De uitvoering door de baten-lastendienst Domeinen Roerende Zaken wordt op een integere en efficiënte manier gedaan.

Op weg naar een slimmere en compacte beheersing van verwerking van beslag en overtollige Rijksgoederen. Regievoering in plaats van de uitvoering steeds zelf ter hand te nemen. Dit is het groeimodel waaraan DRZ in 2010 heeft gebouwd met als missie de vanzelfsprekende partner te zijn in de afstoot van door het Rijk overcompleet gestelde goederen.

In de «Beslagketen» kunnen Justitie en Politie leunen op een stevige organisatie die voor hen logistieke problemen uit handen neemt. Een integere dienstverlening die aansluit binnen de ketenprocessen. Binnen de Rijksoverheid is DRZ de partner voor efficiënte verwerking van Rijksgoederen zoals bijvoorbeeld de Rijksmarktplaats voor meubilair.

Een doelmatige uitvoering van steeds betere geoptimaliseerde processen die bij voorkeur goedkoper worden is het ultieme doel van de baten- en lastendienst. Als resultante hiervan heeft DRZ in 2010 de opslaglocatie te Veldhoven gesloten. Hierdoor zijn voor de toekomst belangrijke doelmatigheid resultaten gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Omdat operationele doelstelling 3 geen effecten op outcomeniveau heeft, worden hier geen prestatie-indicatoren opgenomen. Indicatoren met betrekking tot de doelmatigheid van de uitvoering komen aan de orde in de paragraaf betreffende de baten- en lastendienst.

4.7.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Type Onderzoek

Onderzoekonderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beoordeling gehele rijksvastgoedstelsel/is het Rijk een sterke speler op de vastgoedmarkt en heeft het zijn vastgoedactiviteiten efficiënt georganiseerd?

OD 1

2011

2011

 
 

Roerende zaken van het Rijk worden op een efficiënte manier bewaard, vervreemd en vernietigd.

OD 3

2011

2011

 

Effectenonderzoek ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

     

Toelichting tabel

De voor 2010 geplande beoordeling van het rijksvastgoedstelsel is verplaatst naar 2011. De beoordeling wordt afhankelijk gesteld van de resultaten van het door de Brede Heroverwegingen en het Regeerakkoord ingegeven nader onderzoek naar de mogelijkheden tot clustering van of binnen het rijksvastgoedstelsel.

De voor 2010 geplande beleidsdoorlichting inzake Roerende zaken zal in 2011 worden uitgevoerd. De latere opleveringsdatum houdt verband met de in 2010 voorbereide en per 1 februari 2011 doorgevoerde reorganisatie van Domeinen Roerende Zaken.

4.8 Begrotingsbeleid en regeldruk

4.8.1 Algemene doelstelling

Het budgettaire beleid creëert de randvoorwaarden om maatschappelijke ambities, nu en in de toekomst, te verwezenlijken. De overheid is betrouwbaar en consistent in de aanwending van de middelen en zorgt voor een doelmatige, doeltreffende en rechtmatige besteding.

Kabinetsdoelstelling 16 uit het beleidsprogramma heeft betrekking op minder regels, minder instrumenten en minder loketten. Binnen deze kabinetsdoelstelling wordt de regeldruk voor bedrijven merkbaar verminderd.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

  • Het totale uitgavenkader laat een onderschrijding zien van € 0,8 mld. Het inkomstenkader is in 2010 gehouden. Let wel: in het Aanvullend Beleidsakkoord van het kabinet Balkenende IV is besloten tot het corrigeren van de uitgavenkaders voor de werkloosheidsuitgaven en de ruilvoet. Tevens is het stimuleringspakket buiten de kaders geplaatst.

  • Het feitelijk EMU-saldo is uitgekomen op een tekort van 5,4% bbp.

  • Het structurele EMU-saldo is uitgekomen op een tekort van 4,2% bbp 64.

  • Het foutpercentage in de rechtmatigheid van de gerealiseerde verplichtingen, uitgaven en ontvangsten op de rijksbegroting is minder dan 1%.

Externe factoren

Factoren die hebben bijgedragen aan het behalen van deze doelstellingen zijn:

  • De effectiviteit van de begrotingsregels en de politieke wil om de in het Coalitieakkoord gestelde prioriteiten te realiseren.

  • Voor het terugdringen van de regeldruk voor bedrijven zijn de afgesproken (AL-)spelregels, de politieke wil (ook supranationaal en decentraal), de waakhond (Actal) en de constructieve samenwerking met het bedrijfsleven (onder andere Commissie Wientjes) essentieel gebleken.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 8 Financieel-economisch beleid van de overheid
Bedragen x € 1 000

Algemene beleidsdoelstelling: Het budgettaire beleid creëert de randvoorwaarden om maatschappelijke ambities, nu en in de toekomst, te verwezenlijken. De overheid is betrouwbaar en consistent in de aanwending van de middelen en zorgt voor een doelmatige, doeltreffende en rechtmatige besteding.

    

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

29 673

31 971

40 551

38 557

30 823

32 787

– 1 964

Apparaatsuitgaven

29 673

31 971

30 657

26 109

28 846

28 107

739

Programma uitgaven

  

9 894

12 448

1 977

4 680

– 2 703

        

Uitgaven

29 680

31 984

39 993

37 421

32 292

32 787

– 495

Apparaatsuitgaven

29 680

31 984

30 542

25 868

28 978

28 107

871

Programma uitgaven

0

0

9 451

11 553

3 314

4 680

– 1 366

        

Ontvangsten

6 376

7 344

6 338

6 671

7 927

5 829

2 098

Apparaatsontvangsten

6 376

7 344

6 338

6 671

7 927

5 829

2 098

Toelichting bij tabel budgettaire gevolgen van beleid

Uitgaven

Apparaat (+ € 0,9 mln.)

Bij de apparaatsuitgaven is de overschrijding € 0,9 mln. Deze overschrijding is veroorzaakt door extra uitgaven bij de Rijksacademie voor Financiën en Economie, onderzoeken bij de IRF en het project Nederlandse Antillen. De extra uitgave bij de Rijksacademie voor Financiën en Economie is toegestaan, want er staan ontvangsten tegenover.

Programma (– € 1,4 mln.)

Bij de programma-uitgaven is een onderuitputting van € 1,4 mln. Dit wordt veroorzaakt door het achterblijven van de uitgaven voor de voucher van het Bewijs van Goede Dienst. Verder zijn er lagere uitgaven vanwege de val van het kabinet op o.a. communicatie.

Ontvangsten

Apparaat (+ € 2,1 mln.)

Er zijn € 2 mln. meer ontvangsten gegenereerd dan het kader. Deze zijn toe te schrijven aan de Rijksacademie voor Financiën en Economie (extra ontvangsten door buitenlandse projecten).

4.8.2 Operationele doelstellingen
4.8.2.1 Operationele doelstelling 1: Het handhaven van de uitgaven- en inkomstenkaders en daarmee het streven naar de doelstellingen voor het structurele EMU-saldo.

Doelbereiking

Evenals het jaar 2009 kenmerkt het jaar 2010 zich door de gevolgen van de financiële crisis. Het kabinetsbeleid was in 2010 wederom gericht op het stimuleren van de Nederlandse economie; daartoe is de signaalwaarde van het begrotingssaldo sinds het Aanvullend Beleidsakkoord van het kabinet Balkenende IV losgelaten, mede om de automatische stabilisatoren aan de inkomstenzijde van de begroting volledig te laten werken. Aan de uitgavenzijde is het stimuleringspakket buiten het uitgavenkader geplaatst en is het uitgavenkader gecorrigeerd voor de uitgaven aan de ruilvoetontwikkeling en de werkloosheid. Hiermee werd een additionele stimulans voor de economie gegeven. Deze afwijking van de normale regels werd noodzakelijk geacht vanwege de zwaarte van de economische crisis.

Het vorige kabinet heeft discipline getoond met betrekking tot de uitgaven die onder het reguliere uitgavenkader vallen. Het uitgavenkader laat onderschrijding zien van € 0,8 mld. Ook met betrekking tot het inkomstenkader heeft het vorige kabinet discipline getoond. Het inkomstenkader is in 2010 gehouden. Dit betekent dat de lastenontwikkeling zich heeft ontwikkeld zoals was aangekondigd in de Miljoenennota 2010. Het EMU-saldo laat een tekort zien van 5,4% bbp. Nederland valt met dit EMU-saldo nog steeds onder de buitensporig tekortprocedure van het Stabiliteits- en Groeipact. Het structurele EMU-saldo laat eveneens een tekort zien: 4,2% bbp.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

EMU-saldo (% BBP)

0,5

0,2

0,6

– 5,5

– 6,3

– 5,4

Structureel EMU-saldo (% BBP)

0,2

– 1,2

– 0,8

– 3,8

– 4,0

– 4,2

Bron: CBS

4.8.2.2 Operationele doelstelling 2: Gestelde overheidsdoelen worden zo doelmatig mogelijk bereikt, waarbij de overheidsmiddelen rechtmatig worden besteed.

Doelbereiking

Het oplossen van maatschappelijke problemen en het vervullen van wensen van burgers leidt bijna altijd tot kosten. Hiervoor moeten belastingen en premies worden geheven. Het parlement en de belastingbetaler moeten erop kunnen rekenen dat er zuinig wordt omgegaan met dit belastinggeld. Daarbij moeten zij de zekerheid kunnen hebben dat het geld aan de afgesproken doelen en op de afgesproken wijze wordt uitgegeven, dus dat de uitgaven rechtmatig zijn. Dit is mogelijk door een efficiënte en effectieve inrichting van het beleids-, uitvoerings- en bedrijfsvoeringsproces.

Het experiment Verbetering verantwoording en begroting vormde een belangrijke activiteit in het kader van een heldere en toegankelijke begroting. Belangrijkste doelstelling van het experiment was meer focus en politieke relevantie in de begroting en het jaarverslag, met inachtneming van het verminderen van verantwoordingslasten en bureaucratie. Het experiment eindigde na de behandeling van de jaarverslagen 2009. Aan de evaluatie van het experiment is gedurende 2010 gewerkt in nauwe samenwerking met de Algemene Rekenkamer. De Tweede Kamer wordt in het voorjaar van 2011 per brief geïnformeerd over de uitkomsten van deze evaluatie. De bevindingen vormen input voor gedachtewisseling met de nieuwe Kamer over de toekomst van begrotingspresentatie.

Daarnaast wordt door het uitvoeren van ex ante evaluaties, interdepartementale beleidsonderzoeken en overig evaluatieonderzoek gewerkt aan een betere onderbouwing van het beleid en beleidsinformatie.

In het voorjaar van 2010 zijn de brede heroverwegingen uitgekomen. Doel van de brede heroverwegingen was om onderbouwde keuzes mogelijk te maken door inzicht te verschaffen in besparingsopties en mogelijke gevolgen, zonder oordeel over de wenselijkheid. Daarbij kwam een breed palet van beleidsthema’s aan de orde. De onderzoeken zijn begin april afgerond en zijn ook in verschillende vormen opgenomen in de verkiezingsprogramma’s van verscheidene politieke partijen.

Ook is in 2010 de vierde nationale verklaring afgegeven betreffende de verantwoording over de Landbouwfondsen in 2009, de Structuurfondsen, de Migratiefondsen en het Europees Visserijfonds voor de werking van de financiële systemen. Daarnaast zijn in Europees verband de mogelijkheden onderzocht voor vereenvoudigingen in het structuurbeleid. De Europese Commissie heeft hiervoor wijzigingen doorgevoerd in de betreffende verordeningen.

Per 1 januari 2010 zijn de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking van kracht geworden. Deze komen voort uit het Rijksbreed bindend kader voor uniformering en vereenvoudiging van de uitvoering en verantwoording van subsidies. Eenvoudige en uniforme subsidievoorwaarden leiden tot doelmatiger subsidiebeheer en minder administratieve lasten. In 2010 zijn nieuwe subsidieregelingen conform de aanwijzigen opgesteld en is gestart met de aanpassingen van bestaande subsidieregelingen.

Conform een toezegging aan de Tweede Kamer is een wetsvoorstel ontwikkeld voor de introductie van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan bijzondere meldingsplichten bij rijkssubsidies. Het wetsvoorstel is eind 2010 voor advies aan de Raad van State aangeboden en zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 aan de Tweede kamer worden gezonden. De mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen is het sluitstuk van een evenwichtig stelsel van subsidieverlening volgens de «high trust»-gedachte, gericht op vermindering van administratieve lasten en controledruk.

De herziening van de Comptabiliteitswet 2001 heeft vertraging opgelopen. Gedurende het traject is besloten om de CW geheel te herzien en te moderniseren. Daarnaast is de beschikbare capaciteit gedeeltelijk ingezet voor andere prioriteiten, bijvoorbeeld ten gevolge van de crisis en de eerder geplande formatie van een nieuw kabinet.

Na evaluatie van het experiment tolerantiegrenzen hebben wij met de Algemene Rekenkamer overlegd over de mogelijkheden van vereenvoudiging van de tolerantiegrenzen. Het bleek niet eenvoudig de toleranties te versimpelen zonder dat dit resulteerde in een gedeeltelijke verzwaring van de normen. Omdat in de auditfunctie momenteel veel ontwikkelingen plaatsvinden; de centralisatie van auditdiensten en samenvoeging van departementen, hebben wij in overleg besloten de huidige tolerantiegrenzen te handhaven.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Rechtmatigheidsfouten in het totaal van de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen

<1%

<1%

<1%

<1%

<1%

<1%

Bron: departementale jaarverslagen en de daarmee samenhangende auditrapporten

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Kengetallen

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaar-de 2010

Realisatie 2010

Aantal beleidsdoorlichtingen 1

14

15

12

9

38

16

Bron: www.officielebekendmakingen.nl

X Noot
1

Op basis van de RPE 2006. Departementen hebben de verplichting tot periodieke beleidsdoorlichtingen van algemene of operationele doelstellingen, aansluitend bij de beleidscyclus. Per 2010 wordt geen rekening meer gehouden met overloop tussen jaren, maar wordt een beleidsdoorlichting toegerekend aan het jaar waarin het kamerstuk is opgemaakt. Beleidsdoorlichtingen die gezamenlijk naar de Tweede Kamer worden gestuurd, en dus hetzelfde kamernummer hebben, worden afzonderlijk geteld.

Toelichting

In 2010 zijn door de departementen 16 beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Dat is lager dan de streefwaarde voor 2010. Dit komt onder andere doordat drie geplande beleidsdoorlichtingen uiteindelijk zijn geïntegreerd in de brede heroverwegingen die begin 2010 zijn afgerond. Een aantal beleidsdoorlichtingen zijn niet voor eind 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd, maar zijn wel in de afrondende fase. Deze zullen begin 2011 naar de Tweede Kamer worden gezonden.

4.8.2.3 Operationele doelstelling 3: Het stimuleren van ondernemerschap door het merkbaar en substantieel verminderen van regeldruk voor bedrijven. Daarbij staat de beleving van de ondernemer centraal en worden bedrijven actief betrokken bij het identificeren van problemen en het formuleren van oplossingen.

Doelbereiking

Over de realisatie van de verschillende maatregelen voor bedrijven wordt halfjaarlijks integraal gerapporteerd aan de Tweede Kamer. In deze rapportages wordt uitgebreid in gegaan op de realisatie van het terugdringen van regeldruk en de verbetering van de dienstverlening. Voorbeelden van maatregelen die in 2010 genomen zijn:

Met de invoering van de Wabo (invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht) in 2010 zijn de administratieve lasten voor bedrijven gereduceerd met per saldo € 105 mln. Met de Wabo zijn circa 25 vergunningen en 1600 formulieren geïntegreerd tot één omgevingsvergunning. Burgers en Bedrijven hebben nog maar te maken met één bevoegd gezag, één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.

Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel elektronische akten en elektronische algemene voorwaarden nemen de nalevingskosten voor het bedrijfsleven per saldo af met per saldo € 57 mln. Het wetsvoorstel maakt elektronische onderhandse akten, zoals verzekeringspolissen, mogelijk. Dit bespaart verzekeraars kosten van papier, enveloppen en porto. Het wetsvoorstel verruimt ook de mogelijkheden om overeenkomsten langs elektronische weg tot stand te laten komen.

Een voorbeeld van een verbetering op het gebied van toezicht is dat in 2010 de inspectieresultaten van de Arbeidsinspectie toegankelijk zijn voor andere toezichthouders, waardoor de toezichthouders selectiever kunnen werken en de goed nalevende bedrijven kunnen overslaan. Ook gemeenten kunnen van de gegevens gebruik maken.

Voor een volledig overzicht van gerealiseerde maatregelen wordt verwezen naar de voortgangsrapportages, Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 318. In deze rapportages werd daarnaast op basis van een vaste reeks indicatoren «Minder, Merkbaar en Makkelijker voor ondernemers» over de voortgang gerapporteerd. Hieronder worden de indicatoren voor het onderdeel «Minder» weergegeven.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicatoren

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

– Een netto verlaging van 25% administratieve lasten (cumulatief in procenten) t.o.v. 1 maart 2007.

n.v.t.

5%

(1 mrt – 31 dec)

9,2%

12%

17%

14,9%

– De nalevingskosten van regels zijn teruggebracht in die gevallen waar het bedrijfsleven heeft aangegeven dat de kosten onevenredig hoog zijn

– 235 mln.

– 329 mln.

– 329 mln.

– De lasten van rijkstoezicht met gemiddeld een kwart omlaag in 19 domeinen per 2011;

n.v.t.

n.v.t. 1

n.v.t.

3%

n.v.t.

4%

– Alle bestaande nationale subsidie regelingen voor bedrijven zijn per 2011 lastenarm ingericht, waarbij gebruik wordt gemaakt van het rijkssubsidiekader.

n.v.t.

n.v.t 2

n.v.t.

35 van de 143 regelingen voor bedrijven voldoen aan het kader

Alle regelingen voor bedrijven voldoen aan het kader.

Gerealiseerd, alle regelingen voldoen aan het kader

Bron: Kabinetsplan aanpak administratieve lasten, Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 284.

X Noot
1

Doelstelling is 25% reductie op deze domeinen per 2011. Geen tussenliggende doelen; derhalve ook geen tussenliggende metingen daarvan.

X Noot
2

Doelstelling is alle subsidies lastenarm in 2011. Geen tussenliggende doelen; derhalve ook geen tussenliggende metingen daarvan.

Toelichting

Administratieve lasten

Voor een overzicht van genomen maatregelen zie eindrapportage Regeldruk Bedrijven, april 2010, Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 318

Tabel Ontwikkeling Administratieve Lasten sinds 1/3/2007

nulmeting

Gerealiseerde reductie (netto)

Ministerie

1-3-2007 1

2007

2008

2009

2010

Cumulatief %

Financiën

4 116

– 179

– 86

– 147

– 104,3

– 12,2%

Justitie

1 298

– 207

0

– 24

– 3,0

– 17,4%

VROM

1 215

+11

– 261

– 13

– 140,1

– 33,3%

SZW

1 054

– 18

– 1

– 2

– 2,4

– 2,3%

VWS

481

 

+1

– 12

– 13,3

– 4,9%

VenW

467

– 63

– 3

– 37

– 9,7

– 23,1%

EZ

290

– 3

– 15

– 40

– 10,9

– 21,8%

LNV

205

– 1

– 2

– 1

– 5,4

– 5,7%

JenG

11,2

   

– 1,0

– 8,9%

BZK

10,7

– 0,1

– 0,1

 

– 0,7

– 8,4%

OCW

10,5

 

– 0,6

– 0,2

+0,3

– 4,7%

totaal

9 158

– 461

– 372,6

– 276

– 290,4

– 14,9%

X Noot
1

In de nulmeting zijn een aantal technische correcties verwerkt (project nazorg nulmeting), evenals in sommige realisaties (vanwege nieuwe berekeningen met het verbeterde meetmodel)

Deze tabel bevat de netto gerealiseerde vermindering van administratieve lasten van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2010 in – mln. Toenames zijn daarbij in mindering gebracht op de reducties. Netto toenames worden met een «+» getoond.

Toezichtslasten

Doelstelling was om de toezichtslasten te verminderen met 25% per eind 2011. Omdat een aantal maatregelen meer tijd vragen dan verwacht zal deze doelstelling ultimo 2011 niet gerealiseerd worden.

Subsidieregelingen

Alle regelingen voor bedrijven voldoen aan het rijkssubsidiekader.

4.8.3 Overzicht afgeronde onderzoeken

Type Onderzoek

Onderzoekonderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Doorlichting begrotingssystematiek (Studiegroep Begrotingsruimte)

AD

2010

2010

Kamerstukken II 2009/10, 31 123. nr. 52, bijlage 59 692,

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-59692.html

 

Regeldruk Bedrijven

OD 3

2010

  
      

Effectenonderzoek ex post

     

Overig evaluatieonderzoek

Jaarlijkse beoordeling Nederlands Stabiliteitsprogramma door EFC/Ecofin

OD 1

2010

2010

 

OD 2

  

http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/convergence/programmes/2009-10_en.htm

 

Jaarlijkse IMF-artikel IV consultatie

OD 1

2010

2010

 
  

OD 2

  

http://www.imf.org/external/pubs/ft/scr/2010/cr1034.pdf

1 In 2010 heeft uit hoofde van de IMF-artikel IV consultatie een zogenoemde Financial Sector Assessment Program plaatsgevonden, waarvan de voorlopige conclusies zijn te vinden via bovenstaande link. Het rapport hiervan wordt samen met de eerstvolgende Artikel IV consultatie (maart 2010) gepubliceerd in juni 2011.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

5.1 Algemeen

5.1.1 Budgettaire gevolgen

Artikel 9 Algemeen

Tabel budgettaire gevolgen
Bedragen x € 1 000
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

108 918

109 208

121 508

139 337

147 695

128 112

19 583

        

Uitgaven

109 909

107 226

118 853

143 673

145 539

128 112

17 427

Totaal apparaatsuitgaven

109 601

106 992

118 761

143 661

145 522

128 067

17 455

Apparaatsuitgaven (excl. omslagstel Rijkswagenpark)

103 097

101 257

112 098

136 540

137 794

120 467

17 327

Omslagstelsel Rijkswagenpark (Uitgaven BSA)

6 504

5 735

6 663

7 121

7 728

7 600

128

        

Departementsbrede programma-uitgaven, tegoeden WOII

308

234

92

12

17

45

– 28

        

Ontvangsten

17 298

16 048

17 888

14 013

24 622

11 462

13 160

Apparaatsontvangsten (excl. omslagstelsel Rijkswagenpark)

10 799

9 629

11 220

7 564

18 226

3 862

14 364

Omslagstelsel Rijkswagenpark

6 499

6 419

6 668

6 449

6 396

7 600

– 1 204

Toelichting

Apparaatsuitgaven (+ € 17,5 mln.)

Het verschil wordt verklaard door:

  • + € 14 mln. gemeld bij 1e suppletoire begroting voor desaldering bij de Rijks Auditdienst, ICT gerelateerde uitgaven en overige apparaatuitgaven.

  • + € 7 mln. gemeld bij 2e suppletoire begroting voor uitgaven aan ICT-gerelateerde interdepartementale projecten en de overgang van communicatiemedewerkers naar een gemeenschappelijke communicatieafdeling bij Algemene Zaken.

  • – € 3,5 mln. omdat vooruitlopend op de Bekker-taakstelling van 2011 een deel hiervan al in 2010 is gerealiseerd.

Apparaatsontvangsten (+ € 14,3 mln.)

Zie verklaring bij de uitgaven inzake de desaldering.

5.2 Nominaal en onvoorzien

5.2.1 Budgettaire gevolgen

Artikel 10 Nominaal en onvoorzien

Tabel budgettaire gevolgen
Bedragen x € 1 000
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

0

0

13 200

– 5 900

0

1 714

– 1 714

        

Uitgaven

0

0

0

0

0

1 714

– 1 714

Onvoorzien

0

0

0

0

0

1 714

– 1 714

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

 

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

 

0

Toelichting

Verplichtingen en uitgaven (– € 1,7 mln.)

Onvoorzien

De post onvoorzien in de ontwerpbegroting was bedoeld om onzekere ontwikkelingen op te vangen. Dit bedrag was dit jaar niet noodzakelijk voor specifieke problematiek binnen de begroting IXB.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Financiën besteedt op een gestructureerde wijze aandacht aan de bedrijfsvoering. Op basis van de periodieke informatie over de beleids- en bedrijfsvoeringsprocessen en de risico’s die daarbij aan het licht treden, wordt systematisch bewaakt of het ministerie zijn doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze realiseert. Waar nodig wordt bijgestuurd.

Over het bereiken van de doelstellingen van Financiën over 2010 wordt in het jaarverslag bij de beleidsartikelen verantwoording afgelegd. In deze bedrijfsvoeringsparagraaf (die betrekking heeft op IXA, IXB en het BTW compensatiefonds) wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringsvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Staten Generaal van belang is.

2. Kredietcrisis

Kapitaalinjecties in Z-share (ABN/AMRO)

Via RFS Holdings heeft de Staat na separatie nog een 33,8%-belang in de Z-share. De rechten en plichten van de Staat ten aanzien van de Z-share zijn vastgelegd in de restated consortium shareholders agreement. Met de andere consortiumleden is afgesproken dat de resterende belangen in de Z-share worden verkocht en/of worden verrekend. Aangezien de verplichtingen op de passivazijde mogelijk eerder verrekend worden dan dat de activa verkocht worden, kan er nog steeds een situatie ontstaan waarin de Z-share tijdelijk ondergekapitaliseerd is. Om een dergelijke situatie te voorkomen hebben de consortiumleden besloten de Z-share tijdelijk – tot volledige liquidatie – tot het niveau van de verplichtingen te kapitaliseren, zie de tabel budgettaire gevolgen van beleid van beleidsartikel 3. Naarmate activa verkocht worden zullen de consortiumleden, waaronder de Staat, kapitaal gerepatrieerd krijgen. Het is in 2011 de verwachting dat er een flinke stap richting de volledige afwikkeling van de Z-share kan worden gemaakt.

Beoordeling Europese Commissie

De Europese Commissie beoordeelt op dit moment nog een aantal transacties omtrent de verwerving en herkapitalisaties van Fortis Bank Nederland en ABN Amro (nu ABN AMRO). Omdat de Europese Commissie nog uitspraken moet doen, geeft dat onzekerheid ten aanzien van de risico’s die hier aan de orde zouden kunnen zijn. De risico’s worden echter klein geacht.

Claims

Met betrekking tot de verwerving van de Nederlandse onderdelen van Fortis en ABN AMRO door de Staat, is door een aantal (voormalige) aandeelhouders gesteld dat zij hierdoor schade hebben geleden. Zij hebben de Staat aansprakelijk gesteld en gerechtelijke procedures opgestart. Het ministerie van Financiën is van mening dat de Staat een sterke positie heeft en acht de kans op toewijzing van de claim klein.

Ageas

Tussen de Staat en Ageas bestaat een aantal geschillen over de afwikkeling van de transactie van 3 oktober 2008. Het gaat hierbij om de verrekening van financiële instrumenten (mandatory convertible securities, financieringsprefs van Fortis Capital Company), een bij de verkoop afgegeven vermogensgarantie en niet-geleverde preferente aandelen in Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. Het is vooralsnog niet mogelijk gebleken een schikking te treffen voor deze geschillen. Over de FCC-prefs en de MCS lopen inmiddels verschillende rechtszaken; over de vermogensgarantie en de preferente aandelen zullen procedures worden ingeleid. Gezien de betwiste bedragen – over en weer enkele miljarden – mag worden verwacht dat deze jaren kunnen gaan duren.

3. Belastingdienst

Algemene Rekenkamer over Jaarverslag IXB Financiën 2009

In 2010 is veel aandacht besteed aan de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering die door de Algemene Rekenkamer zijn geconstateerd in het Rapport bij het Jaarverslag IXB 2009:

  • Logische toegangsbeveiliging: begin 2011 is software in gebruik genomen dat het proces van toekenning en intrekking van autorisaties ondersteunt. Gestart is met het geleidelijk aan koppelen van deze software aan de primair processystemen en het invoeren van autorisatieprofielen door de bedrijfsonderdelen. Dit zal overigens nog geruime tijd vergen.

  • Dossiervorming: de belastingregio’s hebben in 2010 extra aandacht besteed aan de kwaliteit van de verslaglegging. Hoewel kan worden geconstateerd dat over 2010 duidelijk een opgaande lijn is ingezet, is ultimo 2010 de verslaglegging voor de omzetbelasting en loonheffing nog niet op voldoende niveau. Voor 2011 worden maatregelen getroffen om dit voldoende niveau voor de omzetbelasting en loonheffing alsnog te realiseren en voor de andere belastingmiddelen om dit niveau te handhaven.

  • Toeslagen: de Belastingdienst heeft ervoor gekozen om het nieuwe toeslagensysteem beheerst te implementeren. De conversie (het overzetten van de gegevens van de huidige systemen naar het nieuwe systeem) is goed verlopen. Vervolgens is begonnen met de volgende stap, het synchroniseren van de bestaande systemen met het nieuwe systeem. Tijdens het proces van synchronisatie van de huidige toeslagsystemen en het nieuwe toeslagensysteem kwamen bevindingen aan het licht die het niet verantwoord maakten met het nieuwe systeem in productie te gaan. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de 7e halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstukken II 2010/11, 31 066, nr. 98). Het systeem wordt in 2011 verder afgebouwd en getest. Voor het live gaan van het nieuwe systeem wordt in de loop van 2011 een besluit genomen.

  • Beheersing ICT-uitgaven: eind 2010 heeft de Belastingdienst voor de IV-keten de beschikking over standaard kostenrapportages, waarin kosten en investeringen op eenduidige wijze zijn opgenomen. De systemen die het portfoliomanagement ondersteunen, worden in 2011 verbeterd.

  • Testen van systemen: in 2010 is een start gemaakt met het implementeren van de in 2009 nieuw ontwikkelde testmethode.

Hierna wordt verder ingegaan op enkele andere specifieke bedrijfsvoeringsvraagstukken, die zich gedurende het begrotingsjaar 2010 hebben voorgedaan.

Awb-conform werken

Het proces afhandelen bezwaarschriften bij belastingregio’s is nog niet op orde. Hierdoor is het percentage tijdig afgedane bezwaarschriften met 84% over 2010 achtergebleven bij de norm (95–98%). Over 2010 zijn enkele productiestoringen opgetreden waardoor het afdoen van bezwaren is opgehouden. Daar komt bij dat in de zomer de laatste stap is gezet van de overgang naar een nieuw systeem voor de aanslagbelastingen. Om deze migratie gecontroleerd te laten verlopen, is de aangiftestroom een tijd stilgelegd. Daardoor zijn ook de gedurende die tijd ingediende bezwaren pas later ter behandeling op de belastingregio’s door het systeem aangeboden. Wat de uitvoeringspraktijk tot slot parten speelt is het niet tijdig beschikbaar zijn van de juiste managementinformatie waarmee het proces kan worden gestuurd. Ook hiervan zijn ICT-problemen de oorzaak. In 2010 is een nieuw systeem in gebruik genomen waarmee de ingekomen bezwaren worden gedigitaliseerd en geregistreerd, en waarmee de termijnen van afdoening beter kunnen worden gevolgd. Dit systeem wordt gefaseerd ingevoerd bij de belastingregio’s.

Vorig jaar is het proces van afhandeling bezwaren fundamenteel onder de loep genomen. De aanbevelingen die daaruit zijn voortgekomen, zijn in uitvoering. Zo komen er per belastingregio speciale bezwarenteams. Verder is in 2010 het bellen bij bezwaar gemeengoed geworden binnen de Belastingdienst. Dit leidt in de praktijk tot intrekken of direct afhandelen van het bezwaar.

Door deze veranderingen in proces en ICT-ondersteuning is de verwachting dat de snelheid van afhandeling zal toenemen. Toch zal het nog enige tijd duren voordat de tijdigheid van afhandeling van bezwaarschriften bij de belastingregio’s conform de norm is.

In de zesde (Kamerstukken II 2009/10, 31 066, nr. 90) en de zevende halfjaarsrapportage (Kamerstukken II 2009/10, 31 066, nr. 98) is hierover gerapporteerd.

Informatievoorziening (IV)-voortbrengingsorganisatie

Begin 2009 heeft een externe doorlichting van de IV-keten plaatsgevonden. De conclusies bevestigden het beeld dat de prestaties van de IV-keten achterbleven en dat de IV-keten nog niet alle waarborgen bood om met voldoende zekerheid de doelstellingen van grote projecten als Toeslagen en ETM (invordering) en aanpassingen in het aangiftebelastingensysteem (ABS) te kunnen realiseren.

In de aanbiedingsbrief van de staatssecretaris van 14 mei 2009 bij de vierde halfjaarsrapportage (Kamerstukken II 2008/09, 31 066, nr. 71) is de besluitvorming door de Belastingdienst naar aanleiding van de uitkomsten van de externe doorlichting van de Informatievoorzieningketen (IV-keten) gemeld. De hieruit voortkomende maatregelen hadden betrekking op de herinrichting van de IV-organisatie, op de professionaliteit van management en medewerkers, en op de wijze waarop de Belastingdienst omgaat met architecturen en met applicatieontwikkeling. De gestelde prioriteiten waren ten eerste waarborgen van de continuïteit, daarna implementeren van wetgeving, en ten slotte innoveren.

In september 2009 is het programma Transformatie IV-keten gestart. Het doel van de transformatieperiode was een stevige basis te leggen voor de ontwikkeling van een effectieve en efficiënte IV-keten. Daartoe zijn de aanbevelingen uit de externe doorlichting vertaald in concrete verbeteractiviteiten op de terreinen IV-strategie, governance, architectuur, applicatieontwikkeling en -onderhoud en infrastructuur. Op alle terreinen zijn, soms ingrijpende, verbeteringen doorgevoerd. Daarmee is de beoogde basis voor de ontwikkeling van een effectieve en efficiënte IV-keten gelegd. In de periode na 2010 wordt de volwassenheid van de organisatie op deze basis uitgebouwd. Dat zal een operatie zijn die nog verscheidene jaren vergt.

Een aantal verbeteractiviteiten van het programma Transformatie IV-keten vraagt in 2011 nog aanvullende aandacht omdat zij nog niet zijn afgerond. In het bijzonder gaat het over de verbetering van het portfoliomanagement, het borgen van het gebruik van businesscases en over het toepassen en monitoren van kwaliteitseisen, met name ten aanzien van de overdracht van producten en diensten tussen opeenvolgende schakels in de IV-keten. Afgezien van de hiervoor genoemde aandachtsgebieden en een aantal restactiviteiten zijn de geformuleerde doelstellingen overeenkomstig of grotendeels overeenkomstig onze ambitie gerealiseerd.

In de zesde (Kamerstukken II 2009/10, 31 066, nr. 90) en de zevende halfjaarsrapportage (Kamerstukken II 2009/10, 31 066, nr. 98) is over het programma Transformatie IV-keten nader gerapporteerd.

4. Rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering IX-B

Op basis van de mij beschikbare informatie bevatten:

  • de departementale verantwoordingsstaat over 2010 met de financiële toelichtingen daarbij;

  • de samenvattende verantwoordingsstaat over 2010 betreffende de diensten die een baten-lastenstelsel voeren met de toelichting daarbij;

  • de departementale saldibalans per 31 december 2010 met de toelichting daarbij;

  • het overzicht van personele topinkomens over 2010

geen zodanige onrechtmatigheden en/of onzekerheden, dat deze op grond van de rapporteringstoleranties of vanwege in het bijzonder te signaleren risico’s vermeld dienen te worden, behoudens de hieronder genoemde punten.

EFSF

Onder invloed van de bijzondere omstandigheden op de financiële markten is in Europees verband op 9 mei 2010 besloten om een Europees stabiliseringmechanisme op te richten. Dit mechanisme bestaat uit een communautair deel aangevuld met middelen via een zogenoemd special purpose vehicle (SPV) van maximaal € 440 mld. Aan dit SPV liggen pro rata garanties van de deelnemende lidstaten ten grondslag welke voor Nederland maximaal € 26 mld. bedragen. Op 11 mei heeft de Tweede Kamer steun uitgesproken voor deelname van Nederland aan de faciliteit en het Nederlandse aandeel in de garantie-verplichting.

Op 7 juni is de European Financial Stability Facility (EFSF) opgericht als een rechtspersoon onder Luxemburgs recht met een geautoriseerd kapitaal van € 30 mln. Het Nederlands aandeel in het EFSF beloopt 5,71%. De Comptabiliteitswet (artikel 34 lid 5) schrijft voor dat een deelneming door de Staat in een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, van ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal gedurende 30 dagen dient te worden voorgehangen bij de Kamer. Aangezien er in de Kamer brede steun was voor Nederlandse deelname aan de EFSF en er voor alle lidstaten een dringende noodzaak was om zo snel mogelijk tot feitelijke oprichting van EFSF over te gaan, kon de wettelijke termijn in dit geval niet worden aangehouden. De minister van Financiën heeft de Kamer hier op 8 juni 2010 schriftelijk over geïnformeerd (Kamerstukken II 2009/10, 21 501-07, nr. 739).

Huurtoeslag

De betalingen voor de huurtoeslag worden door WWI verantwoord op beleidsartikel 03 (betaalbaarheid van het wonen) van het begrotingshoofdstuk XVIII Wonen, Wijken en Integratie.

De Comptabiliteitswet en onderliggende regelgeving schrijven voor dat, indien de tolerantiegrenzen op het begrotingshoofdstuk worden overschreden, in de bedrijfsvoeringparagraaf expliciet verantwoording wordt afgelegd over de naleving van wet- en regelgeving. Voor 2010 is de tolerantiegrens voor de voorschotten huurtoeslag vastgesteld op 1,37% in het geval van fouten.

De conclusie voor de uitbetaalde voorschotten huurtoeslag 2010 luidt dat deze tolerantiegrens met circa € 10 mln. (circa 0,38%) is overschreden.

Het totaalbedrag van de onrechtmatigheden in de uitbetaalde voorschotten komt daarmee op circa € 45 mln. De afwijkingen worden vooral veroorzaakt door systeemtechnische beperkingen van het huidige toeslagensysteem. Voor de huurtoeslag is de vastgestelde afwijking bij het definitief toekennen 2008/2009 (circa € 21 mln.) wel binnen de tolerantiegrenzen gebleven.

Rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering IX-A

Agentschap

Het afgelopen jaar heeft bij het Agentschap een fraude plaatsgevonden bij de behandeling van verjaarde waarden. Het proces verjaarde waarden is herzien en er zijn bijeenkomsten geweest om de cultuur aan te scherpen. Daarnaast is er een start gemaakt om alle betaalprocessen bij het ministerie door te lichten.

5. Financieel- en materieel beheer IX-B, IX-A en het BTW-Compensatiefonds

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er, naast de hiervoor onder punt 3 Belastingdienst behandelde vraagstukken van financieel beheer, geen vermeldenswaardige bevindingen.

6. Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie IX-B

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen geconstateerd die vermelding behoeven in de bedrijfsvoeringparagraaf met betrekking tot de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie.

7. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Betaalgedrag

Het vorige kabinet heeft besloten de betalingstermijn voor de Nederlandse overheid op dertig dagen te stellen. Doel is om 90% van de nota’s op tijd te betalen.

Het betaalgedrag van het Ministerie is conform de eis die gesteld wordt: 93,28% van de facturen wordt op tijd (binnen 30 dagen) betaald.

Conclusie

Bij het Ministerie van Financiën is, afgezien van de hiervoor genoemde punten, sprake geweest van ordelijk en beheerst verlopen bedrijfsprocessen, welke tevens voorzien in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering, inclusief een toereikend beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Hierin zijn begrepen de bedrijfsprocessen die samenhangen met de kredietcrisis die, binnen de context van de omstandigheden, ook ordelijk en beheerst zijn verlopen.Wat betreft de genoemde uitzonderingen zijn maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te verbeteren.

C. JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTAAT

Verantwoordingsstaat 2010 van het Ministerie van Financiën (IXB) (x € 1 000)
  

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

  

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

 

7 281 708

116 323 645

 

12 160 484

121 760 586

 

4 878 776

5 436 941

           
 

Beleidsartikelen

 

7 151 882

116 312 183

 

12 014 945

121 735 964

 

4 863 063

5 423 781

01

Belastingen

3 701 884

3 701 884

110 781 297

3 346 024

3 414 784

112 796 839

– 355 860

– 287 100

2 015 542

02

Financiële markten

75 663

75 663

359 054

– 7 888 426

238 908

412 754

– 7 964 089

163 245

53 700

03

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

3 009 542

3 011 642

4 875 561

– 27 770 244

6 837 399

7 970 200

– 30 779 786

3 825 757

3 094 639

04

Internationale financiële betrekkingen

116 032

102 187

10 754

40 452 217

1 307 545

39 495

40 336 185

1 205 358

28 741

05

Exportkredietverzekering en investeringsgaranties

11 950 431

134 875

111 050

1 161 667

93 563

158 374

– 10 788 764

– 41 312

47 324

07

Beheer materiële activa

92 844

92 844

168 638

296 298

90 454

350 375

203 454

– 2 390

181 737

08

Begrotingsbeleid en regeldruk

32 787

32 787

5 829

30 823

32 292

7 927

– 1 964

– 495

2 098

           
 

Niet-beleidsartikelen

 

129 826

11 462

 

145 539

24 622

 

15 713

13 160

09

Algemeen

128 112

128 112

11 462

147 695

145 539

24 622

19 583

17 427

13 160

10

Nominaal en onvoorzien

1 714

1 714

0

0

0

0

– 1 714

– 1 714

0

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

Samenvattende verantwoordingsstaat 2010 inzake baten-lastendienst Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën (x € 1 000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Domeinen Roerende Zaken

   
    

Totale baten

14 254

16 034

1 780

Totale lasten

14 247

15 979

1 732

Saldo van baten en lasten

7

55

48

    

Totale kapitaalontvangsten

800

26

– 774

Totale kapitaaluitgaven

– 1 434

– 3 907

– 2 473

Samenvattende verantwoordingsstaat 2010 inzake baten-lastendienst RVOB van het Ministerie van Financiën (x € 1 000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)- (1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Domeinen Onroerende Zaken

   
    

Totale baten

24 422

23 385

– 1 039

Totale lasten

24 311

22 270

2 041

Saldo van baten en lasten

113

1 115

1 002

    

Totale kapitaalontvangsten

189 134

158 067

– 31 067

Totale kapitaaluitgaven

– 189 090

– 152 267

36 823

8. SALDIBALANS

Ministerie van Financiën (IXB)

Saldibalans per 31 december 2010 (bedragen x € 1 000)

DEBET

    

CREDIT

 

OMSCHRIJVING

31-12-2010

31-12-2009

 

OMSCHRIJVING

31-12-2010

31-12-2009

1.

Uitgaven t.l.v. de begroting 2009

 

14 044 877

2.

Ontvangsten t.g.v. de begroting 2009

 

121 321 654

 

Uitgaven t.l.v. de begroting 2010

12 160 481

  

Ontvangsten t.g.v. de begroting 2010

121 760 581

 
        

3.

Liquide middelen

20 477

7 766

4a.

Interne begrotingsreserve Seno – Gom

348 848

341 759

        

4.

Rekening-courant RHB

110 177 241

107 874 434

6.

Ontvangsten buiten begrotingsverband

250 018

263 612

        

5.

Uitgaven buiten begrotingsverband

1 248

(52)

    
        
 

Sub-totaal

122 359 447

121 927 025

 

Sub-totaal

122 359 447

121 927 025

        

7.

Openstaande rechten

22 211 342

21 263 641

7a.

Tegenrekening openstaande rechten

22 211 342

21 263 641

        

8.

Extra-comptabele vorderingen

29 211 143

33 416 721

8a.

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

29 211 143

33 416 721

        

9a.

Tegenrekening extra-comptabele schulden

539 841

685 793

9.

Extra-comptabele schulden

539 841

685 793

        

10.

Voorschotten

16 967 549

15 877 078

10a.

Tegenrekening voorschotten

16 967 549

15 877 078

        

11a.

Tegenrek. openst. garantieverplichtingen

142 465 510

145 405 855

11.

Openstaande garantieverplichtingen

142 465 510

145 405 855

        

12a.

Tegenrek. openst. betalingsverplichtingen

17 459 521

16 903 605

12.

Openstaande betalingsverplichtingen

17 459 521

16 903 605

        

13.

Deelnemingen

41 192 958

37 541 671

13a.

Tegenrekening deelnemingen

41 192 958

37 541 671

 

Totaal-generaal

392 407 311

393 021 389

 

Totaal-generaal

392 407 311

393 021 389

8.1 Toelichting bij de saldibalans per 31 december 2010

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen. In de tabellen zijn specificaties cursief weergegeven. Belangrijke posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2010. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2010. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en de bij kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag is per 31 december 2010 in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

4a. Interne begrotingsreserves

Per 1 januari 2009 is de interne begrotingsreserve Seno-Gom overgedragen door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan het ministerie van Financiën. Deze reserve is bestemd om eventuele toekomstige schades uit hoofde van verstrekte verzekeringen in het kader van de Seno-Gom faciliteit op te vangen. In 2010 heeft Tennet de overname van het transportnet van E.ON (Transpower) definitief afgerond. Om deze overname te financieren heeft de staat een garantie van € 300 mln. aan de Stichting Beheer Doelgelden afgegeven. De premie die voortvloeit uit de garantie wordt in de per 1 januari 2010 opgerichte begrotingsreserve afgestort. Eventuele betalingen vloeien eveneens voort uit deze reserve.

5. Uitgaven buiten begrotingsverband

Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend.

6. Ontvangsten buiten begrotingsverband

Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. De stand ultimo 2010 heeft grotendeels betrekking op in het verleden ontvangen bedragen die nog verrekend moeten worden uit hoofde van provinciale opcenten, eurovignetten, afdrachten ABP en afdrachten loonheffing. Ultimo 2010 bevatte de consignatiekas ongeveer € 27,8 mln.

In de jaren 2006 en 2007 heeft DRZ in beslag genomen mobiele telefoons en central processing units, in verband met een vermeende BTW carrousel, verkocht om waardedaling te voorkomen. Inmiddels heeft Justitie aangegeven dat de waarde van deze goederen uitgekeerd moet worden aan de rechtmatige eigenaren omdat de BTW carrousel niet kan worden aangetoond. Aangezien de rechthebbenden nog niet gevonden zijn en er wel een verplichting tot terugbetaling bestaat, is het verschuldigde bedrag op de saldibalans opgenomen.

7. Openstaande rechten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Belastingvorderingen

21 653 107

20 562 962

   

Vorderingen Domeinen:

558 185

694 196

– Defensiegoederen

537 460

686 159

– Overige

20 725

8 037

   

Overige

50

6 483

Totaal

22 211 342

21 263 641

Toelichting openstaande rechten

Belastingvorderingen

De belangrijkste posten van de ultimo 2010 openstaande belastingvorderingen zijn vorderingen inzake:

(€ x 1 mld.)
 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Vennootschapsbelasting

6,7

5,9

Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen

4,8

5,2

Omzetbelasting

2,4

2,5

Belastingen van rechtsverkeer

0,0

0,0

Tabaksaccijns

0,5

0,5

Successierechten

1,4

1,2

Loonbelasting/premies volksverzekeringen

1,8

2,0

Totaal

17,6

17,3

Het volgende overzicht geeft aan in welk jaar de belastingvorderingen zijn ontstaan.

Belastingvorderingen in procenten

Belastingvorderingen in procenten

Van het totale te vorderen bedrag zal uiteindelijk een aanzienlijk gedeelte niet inbaar zijn. Bij 39,4% van de openstaande vorderingen is de betalingstermijn verstreken. Van deze achterstandsposten is 43,7% aan te merken als betwist, bijvoorbeeld omdat een bezwaarschrift is ingediend. Ook van de niet-betwiste rechten met een betalingsachterstand zal een gedeelte niet of moeilijk inbaar zijn, bijvoorbeeld als gevolg van faillissementen.

Verloop van de belastingvorderingen
 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Ultimo vorig jaar

20 562 962

22 099 172

Conserverende aanslagen uit voorgaande jaren

– 2 681 956

– 2 669 177

Ontstane rechten

83 562 095

95 452 646

   

Vervallen rechten:

  

– ontvangsten en overloop

– 3 903 841

– 7 269 904

– verleende verminderingen en negatieve aanslagen

– 76 634 401

– 86 834 770

– oninbaarlijdingen en kwijtscheldingen

– 1 968 721

– 1 829 522

– overloop

– 674 587

– 1 067 439

– conserverende aanslagen lopend jaar

3 391 556

2 681 956

Totaal

21 653 107

20 562 962

Naast de niet direct invorderbare conserverende aanslagen (€ 3,4 mld.) zijn als rechten de openstaande belastingvorderingen (€ 18,3 mld.) opgenomen. Dit betreft het nominale bedrag van de in de debiteurenadministraties van de Belastingdienst geregistreerde openstaande invorderingsopdrachten. Deze zijn gecorrigeerd voor de betalingen die ultimo 2010 waren ontvangen maar nog niet waren verwerkt in de debiteurenadministraties (overloop € 0,7 mld.).

Vorderingen Domeinen

De vorderingen van Domeinen bestaan voor 96,2% uit strategische verkopen roerende zaken.

Van het totale openstaande bedrag aan strategische debiteuren vervalt € 345,5 mln. tot en met 2011 en vanaf 2012 vervalt er € 191,4 mln.

De ouderdom van de vorderingen Domeinen is als volgt:

Ontstaan in 2010

75 553

Ontstaan in 2009

106 776

Ontstaan in 2008

35 281

Ontstaan in 2007

15 392

Ontstaan vóór 2007

325 183

Totaal

558 185

Niet uit de saldibalans blijkende vordering

Tot de voorwaardelijke vorderingen kan het saldo van de Maintenance Of Value (MOV) posities worden gerekend (betreft internationale instellingen). De stand van de MOV-posities bedroeg ultimo 2010 € 73,8 mln. Het saldo van de MOV-posities kan afhankelijk van wisselkoersfluctuaties een vordering dan wel een verplichting voorstellen. Door de aandeelhouders van de internationale instellingen is echter besloten dat er geen uitkering van de MOV-verplichtingen zal plaatsvinden. Zodoende zullen er geen financiële transacties op basis van de MOV plaatsvinden, tenzij de aandeelhouders besluiten deze bevriezing op te heffen.

8. Extra-comptabele vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

719 887

788 731

Overige vorderingen exportkredietverzekering

300 375

319 371

Leningen

103 991

117 983

Diverse toeslagen Belastingdienst

893 484

823 765

Vordering DNB inzake Depositogarantiestelsel(DGS)

93 229

0

Overige

60 327

63 877

Subtotaal

2 171 293

2 113 727

Ontstaan als gevolg van de kredietcrisis

  

Security AEGON

1 500 000

2 000 000

Security ING

5 000 000

5 000 000

Security SNS REAAL

565 000

565 000

Mandatory Convertible Notes(MCN) ABN AMRO

0

2 600 000

Vordering IJslandse DGS

1 379 927

1 403 016

Vordering ING

137

0

Vordering AEGON

0

290

Vordering premie ontvangsten Garantie Interbancaire Leningen

971 645

1 379 313

Vordering ABN AMRO

0

3 253

Alt-A portefeuille

16 375 588

18 352 122

Lening Griekenland

1 247 553

0

Subtotaal

27 039 850

31 302 994

Totaal

29 211 143

33 416 721

Toelichting extra-comptabele vorderingen

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

Verreweg het grootste deel van de geconsolideerde vorderingen (excl. consolidatierente) ad € 0,72 mld. is opgenomen in consolidatie-overeenkomsten in het kader van de Club van Parijs. Vorderingen begrepen in consolidatie-overeenkomsten zijn door landen erkende schulden waar een betalingsregeling voor geldt en kunnen derhalve worden beschouwd als recuperabel. Landen zijn echter niet altijd in staat de betalingsverplichtingen uit hoofde van zo’n regeling na te komen. In die gevallen worden doorgaans herconsolidaties afgesloten. Hierdoor verschuift de geplande ontvangst van provenu’s naar de toekomst. In de Club van Parijs wordt de kwijtschelding van schulden van de allerarmste landen vorm gegeven (in het kader van het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief). Als gevolg hiervan zullen deze landen in aanmerking komen voor verdergaande kwijtschelding van hun schulden uit hoofde van de exportkredietverzekering.

Leningen

Het bedrag van de leningen heeft grotendeels betrekking op de voormalige Postbank N.V.

Diverse toeslagen Belastingdienst

Deze toeslagen hebben betrekking op vorderingen inzake verstrekte toelagen zoals kindgebonden budget, kinderopvang-, kinder-, huur- en zorgtoeslag.

Ouderdomsoverzicht van de vorderingen

De ouderdom van de vorderingen exclusief de geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekeringen, is als volgt:

Ontstaan in 2010

1 514 646

Ontstaan in 2009

17 660 293

Ontstaan in 2008

8 764 742

Ontstaan in 2007

126 781

Ontstaan vóór 2007

124 419

Totaal

28 190 881

Vordering op DNB (voorfinanciering DGS/DSB):

Deze vordering is ontstaan uit hoofde van de voorfinanciering van DNB door het Ministerie van Financiën inzake het Depositogarantiestelsel. Deze vordering bestaat uit de hoofdsom van € 93,2 mln. en daarbij is opgeteld de te vorderen rente over de periode tot ultimo 2010. De rente wordt dagelijks vastgesteld en is gelijk aan Eonia.

Toelichting kapitaalverstrekkingen

Als gevolg van de kredietcrisis zijn vorderingen ontstaan op Aegon, ING en SNS Reaal. Deze vorderingen zijn ontstaan doordat de Staat in 2008 securities had verstrekt aan Aegon, ING en SNS Reaal in het kader van kapitaalinjecties die door de Staat zijn gedaan. In 2010 heeft Aegon securities met een nominale waarde van € 500 mln. afgelost. De nog openstaande securities betreffen geconditioneerde vorderingen. De securities zijn op aanschafwaarde gewaardeerd.

Mandatory Convertible Notes

De MCN’s zijn verplicht converteerbare leningen aan ABN AMRO. De notes zijn bij de separatie omgezet in aandelenkapitaal.

Vordering IJslandse DGS

De Nederlandse Staat heeft de uitkeringen uit hoofde van het IJslandse Deposito Garantie Stelsel (DGS) aan depositohouders bij het Nederlandse bijkantoor van de IJslandse bank Landsbanki (Icesave) voorgefinancierd. Als gevolg hiervan is er een vordering ontstaan op het IJslandse DGS. De hoofdsom bedraagt o.b.v. het nieuwe akkoord € 1 329,2 mln. en de rente € 50,7 mln.

Vordering premie ontvangsten Garantie Interbancaire Leningen

Deze vordering betreft de fee-opbrengsten uit hoofde van de in 2008, 2009 en 2010 door het ministerie van Financiën verstrekte garanties met betrekking tot de garantieregeling interbancaire regelingen. De vordering betreft de nog te ontvangen fees over 2011, 2012, 2013 en 2014.

Vorderingen

De vordering op ING heeft betrekking op gemaakte kosten voor de inhuur van expertise.

Alt-A portefeuille

Tegenover de meerjaren verplichting aan ING staat de Alt-A portefeuille (€ 16,4 mld.). ING blijft juridisch eigenaar van de Alt-A portefeuille. Door de Illiquid Assets Back-up Facility heeft de Nederlandse Staat 80% van de risico’s op deze portefeuille overgenomen. De Staat ontvangt ook 80% van de kasstromen op de portefeuille. De omvang van de Alt-A portefeuille luidt in US dollar en wordt omgerekend naar euro met de ECB referentiekoers per ultimo jaar. De nominale omvang van ons deel van de Alt-A portefeuille per ultimo 2010 bedroeg € 16,1 mld. Het op de saldibalans vermelde bedrag omvat daarnaast een deel van de portefeuille-ontvangsten die reeds in december 2010 door ING zijn ontvangen, maar pas in januari 2011 worden betaald aan de Staat (€ 0,3 mld.).

Lening Griekenland

Met het oog op de financiële stabiliteit in de eurozone, is in 2010 een leningenprogramma gestart voor Griekenland. Het programma betreft een gezamenlijk programma van het IMF en de lidstaten van de eurozone. Op 7 mei 2010 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Nederlandse deelname (d.d. 3 mei 2010, kenmerk BFB 2010-450M). Voor Nederland gaat het om een aandeel in dit programma van maximaal € 4,7 mld. over de gehele periode 2010–2013. In 2010 is voor ongeveer € 1,2 mld. aan leningen verstrekt. Dit leidt tot een vordering op Griekenland.

9. Schulden

De schuld vloeit vrijwel geheel voort uit verkopen van strategische goederen door Domeinen. Immers, de opbrengst moet worden doorbetaald aan het ministerie van Defensie.

De ouderdom van de schulden is als volgt:

Ontstaan in 2010

58 781

Ontstaan in 2009

106 260

Ontstaan in 2008

35 215

Ontstaan in 2007

14 700

Ontstaan vóór 2007

324 885

Totaal

539 841

10. Voorschotten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Toeslagen

16 834 088

15 711 469

Personeel en Materieel

16 278

16 099

WOZ

0

4 160

Overige

117 183

145 350

Totaal

16 967 549

15 877 078

Toeslagen

Deze post bestaat uit kindertoeslag (€ 47 mln.), kinderopvang (€ 6 081 mln.), huurtoeslag (€ 3 764 mln.), zorgtoeslag (€ 5 594 mln.) en kindgebonden budget (€ 1 348 mln.).

De voorschotten toeslagen zijn als volgt opgebouwd.

(€ x 1 mln.)

Voorschotten

Kindertoeslag

Huurtoeslag

Kinderopvang

Zorgtoeslag

Kindgebonden budget

Toeslagjaar 2006

0

14

4

13

0

Toeslagjaar 2007

0

14

80

11

0

Toeslagjaar 2008

47

221

440

182

0

Toeslagjaar 2009

0

879

2 436

836

242

Toeslagjaar 2010

0

2 636

3 121

4 552

1 106

Totaal

47

3 764

6 081

5 594

1 348

De uitkering van toeslagen is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), omdat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van gegevens die toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Het tegengaan van M&O bij de uitvoering van de wet- en regelgeving vormt een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid. In het Beheersverslag van de Belastingdienst wordt dit meer uitgebreid toegelicht.

Kinderopvangtoeslag

De kinderopvangtoeslag bestaat voor circa 15% uit toeslagen, verleend voor kinderopvang bij gastouders. De juistheid van de opgegeven uren kan door de Belastingdienst niet objectief worden vastgesteld. Over dit deel van de uitbetalingen, circa € 450 mln., bestaat derhalve een inherente onzekerheid voor de rechtmatigheid.

Personeel en Materieel

Deze post betreft diverse voorschotten aan personeel. Daarnaast hebben deze voorschotten betrekking op betalingen aan diverse crediteuren waarvan de goederen/diensten nog geleverd dienen te worden.

WOZ

De voorschotten WOZ betreffen het restant van de aan de gemeenten in 2003 en 2004 verstrekte voorschotten in het kader van de vangnetregeling 1999 t/m 2002. Op 1 juli 2010 is t.a.v. de voorschotten WOZ de verjaring van alle openstaande dossiers ingetreden. De stand van de voorschotten is sinds die datum nihil.

Overige voorschotten

Voor € 117,2 mln. betreft het ambtshalve voorschotten uitbetaald op de evenredige bijdrage verdeling (EBV). Deze voorschotten zijn uitbetaald aan burgers bij wie meer dan het maximum aan inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de zorgverzekeringswet is ingehouden. Hiervan is € 117,1 mln. ontstaan in 2010, € 0,03 mln. ontstaan in 2009, € 0,01 mln. ontstaan in 2008, € 0,02 mln. ontstaan in 2007 en € 0,04 mln. ontstaan vóór 2007.

11. Openstaande garantieverplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Deelnemingen

42 105 080

36 451 205

IMF

28 792 809

23 376 263

Ontwikkelingsbanken/NWB

13 312 271

13 074 942

   

Kernongevallen (WAKO)

14 023 000

14 023 000

   

Verzekeringen

13 652 207

12 579 461

Exportkredietverzekering

13 438 4261

12 316 4611

Investeringsverzekering

213 781

263 000

   

Stabiliteitsmechanisme EU EFSM

2 946 000

0

Stabiliteitsmechanisme SPV (EFSF)

25 872 000

0

   

Garanties bancaire leningen

38 997 966

47 100 869

   

Credit Relief Instrument (CRI) ABN AMRO

0

32 611 091

Counter Indemnity ABN AMRO

950 000

0

   

Overige

3 919 257

2 640 229

Totaal

142 465 510

145 405 855

X Noot
1

In dit bedrag is circa € 1,1 mld. aan garanties begrepen, die vanwege de aard van een bepaalde garantie niet tot uitbetaling kunnen komen.

Toelichting openstaande garantieverplichtingen

Deelnemingen

  • IMF: DNB neemt namens de Staat, onder Staatsgarantie, deel in het kapitaal van het Internationale Monetaire Fonds (IMF).

  • Ontwikkelingsbanken (Wereldbank, EIB, EBRD, MIGA) en NWB: dit betreft het garantiekapitaal (de niet volgestorte aandelen) inzake de deelneming van de Staat in het kapitaal van de betreffende banken. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen komen, kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal worden gevraagd.

Kernongevallen (WAKO)

De Staat dient, voor zover de vergoedingen uit anderen hoofde niet toereikend zijn om schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden, aanvullend openbare middelen beschikbaar te stellen. Momenteel zijn er in Nederland zeven kerninstallaties in de zin van de WAKO. Afhankelijk van het bedrag waarvoor de onderscheiden kerninstallaties aansprakelijk zijn, verschilt het door de Staat maximaal beschikbaar te stellen bedrag tussen € 1 785 mln. en € 2 100 mln. per kernongeval.

Verzekeringen

De openstaande garantieverplichting betreft voornamelijk het risico (obligo) van de Staat als verzekeraar van exportkredieten en koersrisico’s. Daarnaast betreft de openstaande verplichting het risico uit hoofde van de verzekerde investeringen in het kader van de Regeling Investeringsverzekeringen (RIV, € 213,8 mln.) en de verzekeringsfaciliteit Seno-Gom (€ 450,9 mln.).

Stabiliteitsmechanisme EU (EFSM)

Op 10 mei 2010 besloot de Ecofin Raad tot een totaalpakket aan maatregelen ter borging van de financiële stabiliteit (d.d. 10 mei 2010, kenmerk BFB 2010-548M). Een belangrijk onderdeel hiervan zijn de stabilisatiemechanismen EFSF en EFSM. Via het communautaire EFSM is een bedrag van € 60 mld. beschikbaar. Dit bedrag kan door de Commissie worden uitgeleend aan lidstaten in nood. Lidstaten van de EU staan via hun aandeel in de Europese begroting garant voor deze leningen. Voor Nederland gaat het dan om een garantstelling voor maximaal ca. € 3 mld. In november 2010 heeft Ierland een aanvraag ingediend voor steun van EFSM, EFSF en het IMF. De Ecofin en Eurogroep hebben besloten steun aan Ierland te verstrekken waarbij EFSM voor € 22,5 mld. zal verstrekken vanaf 2011. In april 2011 heeft Portugal een steunaanvraag ingediend.

Stabiliteitsmechanisme SPV (EFSF)

Het communautaire stabiliteitsmechanisme wordt aangevuld met additionele leningen. Hiertoe is een Special Purpose Vehicle (SPV), het EFSF opgericht. De landen van de eurozone staan voor maximaal € 440 mld. garant voor de verplichtingen die EFSF aangaat voor de financiering van deze leningen. Het Nederlandse aandeel hierin, inclusief een eventuele bijdrage aan het eigen vermogen van het EFSF, bedraagt maximaal € 26 mld. In november 2010 heeft Ierland een aanvraag ingediend voor steun van EFSM, EFSF en het IMF. De Ecofin en Eurogroep hebben besloten steun aan Ierland te verstrekken waarbij EFSF voor € 17,7 mld. steun zal verstrekken vanaf 2011. In april 2011 heeft Portugal een steunaanvraag ingediend.

Credit Relief Instrument (CRI) ABN AMRO

Op verzoek van ABN AMRO is de garantie van de Staat op een deel van de Nederlandse hypothekenportefeuille van ABN AMRO in 2010 beëindigd.

Counter indemnity ABN AMRO

Er zijn wederzijdse aansprakelijkheden ontstaan door de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. genaamd. Indien RBS N.V. in default raakt, kunnen crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 mln. claimen bij HBU. Hiervoor heeft ABN AMRO een vrijwaring afgegeven aan de Deutsche Bank. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kan lopen, is er een counter indemnity door de Staat afgegeven.

Niet in de balans opgenomen garantieverplichting

De Staat heeft op grond van haar overeenkomst met de FMO (overeenkomst Staat-FMO van 16 november 1998) instandhoudingsverplichtingen ten opzichte van de FMO na eventuele uitputting van haar Reserverekening Algemene Risico's (RAR Fonds) en bij onvoldoende dekking van bijzondere bedrijfsrisico’s. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 7 van de overeenkomst Staat-FMO. Daarnaast heeft de Staat op grond van artikel 8 van haar overeenkomst met FMO nog andere financiële zekerheidsverplichtingen ten opzichte van FMO.

De Staat heeft bij het verkopen van deelnemingen een aantal garanties en vrijwaringen afgegeven met betrekking tot de deelneming die verkocht zijn. Het betreft hier meer algemene garanties en vrijwaringen die niet kwantificeerbaar zijn.

12. Openstaande betalingsverplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Meerjaren verplichting aan ING

13 084 111

15 856 949

Deelnemingen ontwikkelingsbanken

618 305

674 090

Overige

3 757 105

372 566

Totaal

17 459 521

16 903 605

Meerjaren verplichting aan ING

Op 26 januari 2009 heeft de Staat een back-up faciliteit verleend aan ING. Bij aangaan van de transactie bedroeg de gegarandeerde waarde € 21,4 mld. De gegarandeerde waarde is een aangegane meerjaren betalingsverplichting aan ING.

De saldibalans vermeldt de resterende meerjaren betalingsverplichting ultimo 2010 (€ 13,1 mld.). De meerjaren verplichting is opgebouwd uit de gegarandeerde waarde ultimo 2010 (€ 12,8 mld.) plus een verplichting van de Staat aan ING die begin 2011 is voldaan, maar betrekking heeft op december 2010 (€ 0,3 mld.). De meerjaren verplichting aan ING luidt in US dollars en is omgerekend naar euro met de ECB referentie koers per ultimo jaar.

13. Deelnemingen

De post deelnemingen bestaat uit de aandelen in Nederlandse ondernemingen en de aandelen in internationale instellingen. De deelnemingen zijn als volgt gewaardeerd:

  • Nederlandse ondernemingen: op basis van de historische aanschafwaarde. Voor Tennet, DNB en NV Luchthaven Schiphol zijn de historische aanschafwaarden onbekend. Deze zijn dan ook opgenomen tegen de nominale waarde.

  • Internationale instellingen: op basis van het gestorte kapitaal (oorspronkelijke aankoopprijs) en nog te storten kapitaal uit hoofde van een betalingsverplichting (paid-in capital). Voor het restant dat niet als deelneming is opgenomen, is een garantieverplichting verstrekt (callable capital), die onder saldibalanspost 11 is opgenomen.

De deelnemingen kunnen als volgt gespecificeerd worden. In de laatste kolom van het overzicht is het deelnemingspercentage ultimo 2010 vermeld.

 

Ultimo 2010

Ultimo 2009

Aandeel in %

Nederlandse ondernemingen

   

Nederlandse Gasunie N.V.

10 067 312

10 067 312

100

NS N.V.

1 012 265

1 012 265

100

Tennet B.V.

100 000

100 000

100

De Nederlandsche Bank (DNB)

500 000

500 000

100

VSN N.V. (Connexxion)

26 517

26 517

33,3

Bank Nederlandse Gemeenten (BNG)

69 613

69 613

50

NV Luchthaven Schiphol

58 937

58 937

69,7

Havenbedrijf Rotterdam

462 500

462 500

29,17

    

Overige

176 632

176 650

div.

Subtotaal

12 473 776

12 473 794

 

Ontstaan tijdens de kredietcrisis

   

Fortis Bank (Nederland) NV*

0

 

97,8 1

ASR Nederland NV*

  

100

* onderverdeling is onbekend

 

17 800 000

 

RFS Holdings BV (houdstermaatschappij

   

van aandelen ABN AMRO)

 

6 540 000

33,8

ABN AMRO Group NV

 

100

100

    

na reorganisatie ABN AMRO en Fortis

   

Bank Nederland

   

ABN AMRO Group NV**

 

0

97,8 2

ASR Nederland NV**

 

0

100

RFS Holdings BV (inclusief Z-share en

   

residual N-share)**

 

0

1,25 3

** onderverdeling is onbekend

27 971 000

  

Cumulatief totaal

40 444 776

36 813 894

 

Internationale instellingen

   

Wereldbank (IBRD)

199 396

183 811

6,18

EFSF

1 054

0

5,71

Europese Investeringsbank (EIB)

369 353

369 353

3,60

Europese Bank voor Wederopbouw en

   

Ontwikkeling (EBRD)

130 200

130 200

26,25

Internationale Financieringsmij. (IFC)

42 267

38 964

100

Multilateraal Agentschap van

   

Investeringsgaranties (MIGA)

5 912

5 449

18,98

Subtotaal

748 182

727 777

 

Totaal

41 192 958

37 541 671

 
X Noot
1

De Staat bezit 92,6% rechtstreeks en 5,2% via Fortis FBN(H) Preferred Investments BV

X Noot
2

De Staat bezit 92,6% rechtstreeks en 5,2% via ABN AMRO Preferred Investments BV

X Noot
3

Na de uitplaatsing van het Nederlandse gedeelte van ABN AMRO is het bedrag van 33,8% terug gebracht naar 1,25%

Toelichting deelnemingen

Naar aanleiding van de nota «Deelnemingenbeleid Rijksoverheid» is voorgesteld om het beheer van deelnemingen zoveel mogelijk samen te brengen op één plaats binnen de Rijksoverheid. Gekozen daarbij is voor het ministerie van Financiën, dat reeds een coördinerende functie rond de staatsdeelnemingen heeft.

Havenbedrijf Rotterdam (HBR)

Met het oog op de voor de financiering van de Tweede Maasvlakte benodigde vermogenspositie, is de Staat mede-aandeelhouder geworden van het Havenbedrijf Rotterdam (HBR). Dit is de tweede tranche, waarmee de Staat in totaal 29,2% van het aandelenkapitaal in het HBR heeft verworven.

Beheer investeringen kredietcrisis

2010 is een belangrijk jaar geweest na de reddingsoperaties van voorgaande jaren. De opsplitsing van het oude ABN AMRO is voltooid en Fortis Bank Nederland en het staatsdeel van het oude ABN AMRO zijn gefuseerd tot het nieuwe ABN AMRO.

Segregatie-Separatie

De splitsing van het voormalige ABN AMRO-concern is in een aantal juridische stappen verlopen. Voor het deel dat aan de Staat toeviel, het zgn. N-share, zijn die te verdelen in een «segregatie» en een «separatie». De segregatie vond plaats in februari 2010: binnen het oude concern werd het grootste deel van het zgn. N-share samengevoegd onder een entiteit die aanvankelijk ABN AMRO II, later ABN AMRO Bank werd genoemd. Vervolgens, op 1 april 2010, is ABN AMRO Bank buiten het concern geplaatst (gesepareerd) en onder een door de Staat opgerichte moedermaatschappij geplaatst.

Bij separatie zijn de door ABN AMRO uitgegeven MCN instrumenten volgens contract geconverteerd naar kapitaal. Deze uitwerking lag in lijn met het doel van de instrumenten, namelijk het versterken van het kapitaal van ABN AMRO.

Fusie ABN Amro en Fortis in ABN AMRO Group NV

Op 1 april werd ABN AMRO Group de moedermaatschappij van ABN AMRO Bank (zoals hierboven beschreven) opgericht. Tevens bracht de Staat zijn aandelen in Fortis Bank Nederland in. Op 1 juli zijn ABN AMRO Bank en Fortis Bank Nederland gefuseerd, onder de naam ABN AMRO Bank. Daarbij zijn de preferente aandelen in Fortis Bank Nederland onder algemene titel overgegaan naar ABN AMRO Group.

Kapitaalstorting 490 mln.

Dit betreft het laatste deel van het kapitaalplan met een totale omvang van € 6,88 mld. dat in december 2009 door de TK is goedgekeurd. Dit bedrag is op 30 juni 2010 aan ABN AMRO overgemaakt in de vorm van een toevoeging aan de agioreserve van ABN AMRO en hing samen met een aantal kosten en voorzieningen die ABN AMRO Group moest nemen en die voortvloeiden uit het strategische besluit om beide banken te integreren.

Verrekening RFS € 218 mln.

ABN AMRO Bank werd op 1 april 2010 gesepareerd. Op dit moment werd ook de rekening opgemaakt tussen de consortiumleden. De Nederlandse Staat nam als aandeelhouder enige Asset & Liability management portfolio’s over voor het nieuwe ABN AMRO. Dit was de uitwerking van overeenkomsten die reeds door het oude Fortis gesloten waren en in wiens sporen de Staat was toegetreden tot het consortium. Omdat de verrekening tijdsgedwongen onder voorlopige Q1-cijfers moest plaatsvinden werd er overeengekomen dat later, op basis van de definitieve cijfers, een definitieve verrekening zou plaats vinden. Deze laatste verrekening wordt de «true up» genoemd.

Tijdelijke kapitalisatie RFS

Binnen het overnamevehikel RFS Holdings resteert voor de Staat nog haar belang in de oude Z-share. Door de uitvoering van het kapitaalsplan is het kapitaalstekort in de Z-share weggenomen. Voor de resterende Z-share belangen, waar de consortiumleden allemaal hun pro-rata belang in houden, is overeengekomen dat deze verkocht of verrekend worden. Het verkopen van activa en het verrekenen van passiva gebeurt op deels willekeurige momenten. Doordat verplichtingen op de passivazijde mogelijk eerder verrekend worden dan dat activa verkocht worden, kan er nog steeds een situatie ontstaan waarin de Z-share tijdelijk ondergekapitaliseerd is. Om een dergelijke situatie te voorkomen hebben de consortiumleden besloten de Z-share tijdelijk – tot volledige liquidatie – tot het niveau van de verplichtingen te kapitaliseren. Naarmate activa verkocht wordt zullen de consortiumleden, waaronder de Staat, kapitaal gerepatrieerd krijgen.

Restated consortium shareholderagreement

De RCSA is het document dat de consortiumpartners, RBS, Santander en de Staat der Nederlanden hebben afgesloten om daarin de consortiumverhoudingen vast te leggen na de separatie. Het document is gebaseerd op de CSA en bevat noodzakelijke aanpassingen om de gewijzigde omstandigheden na separatie te reflecteren.

Niet in de saldibalans opgenomen «deelnemingen»

Zowel de Staatsloterij (SENS) als Holland Casino hebben de juridische status van stichting. Het kansspelbeleid met de daaraan gekoppelde vergunningen behoren toe aan het ministerie van Justitie. Het ministerie van Financiën onderhoudt de financiële betrekkingen. Financiën ontvangt de opbrengsten en houdt toezicht conform de statuten.

9. BATEN-LASTENDIENSTEN

9.1 Domeinen Roerende Zaken

Algemeen

Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft in het boekjaar 2010 een netto-resultaat van € 55 380 geboekt. Het verschil tussen het toegestaan Eigen Vermogen (5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen 3 jaar: € 740 974), en het aanwezige Eigen Vermogen (€ 807 103) wordt uitgekeerd aan het moederdepartement. De afroming bedraagt € 66 129.

1. Staat van baten en lasten

Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2010 (x € 1 000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)- (1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2010

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2009

Baten

    

Opbrengst moederdepartement

200

552

352

406

Opbrengst overige departementen

11 109

11 872

763

10 935

Opbrengsten derden

2 885

3 342

457

3 663

Rentebaten

60

30

– 30

89

Bijzondere baten

0

238

238

757

Totaal baten

14 254

16 034

1 780

15 850

     

Lasten

    

Apparaatskosten

    

– Personele kosten

4 455

4 536

81

4 750

– Materiele kosten

8 947

9 584

637

8 290

Rentelasten

41

19

– 22

17

Afschrijvingskosten

    

– Materieel

715

546

– 169

440

– Immaterieel

89

19

– 70

18

Overige lasten

    

– Dotaties voorzieningen

0

1 252

1 252

– 701

– Bijzondere lasten

0

23

23

4

Totaal lasten

14 247

15 979

1 732

12 818

     

Saldo van baten en lasten

7

55

48

3 032

Toelichting saldo van baten en lasten ten opzichte van ontwerpbegroting 2010

Toelichting baten

Opbrengst moederdepartement (+ € 0,4 mln.)

Met de Belastingdienst is voor 2010 een overeenkomst gesloten voor de verwerking van executoriaal in beslag genomen voertuigen. De waarde van deze overeenkomst bedraagt in 2010 € 0,3 mln. Overige meerinkomsten bestaan uit opslagactiviteiten voor de Belastingdienst (€ 0,1 mln.).

Opbrengsten overige departementen (+ € 0,8 mln.)

  • De opbrengst uit het schonen van datadragers dragen in 2010 € 0,3 mln. positief bij aan het resultaat.

  • De opbrengst uit vernietigen van het vuurwerk ontvangen in 2009, is eind 2009 doorgeschoven naar 2010, aangezien de vernietiging nog moest plaatsvinden (€ 0,3 mln.). Inmiddels heeft de vernietiging plaatsgevonden.

  • Meerinkomsten bestaan verder uit opslagactiviteiten voor de KLPD (€ 0,1 mln.) en diverse ministeries (€ 0,1 mln.).

Opbrengsten derden (+ € 0,5 mln.)

  • Meerinkomsten bestaan in 2010 uit metaalopbrengsten (koper uit transformatoren) in verband met de verwerking van materiaal uit hennepkwekerijen (€ 0,2 mln.).

  • De ketenpartijen schakelen Domeinen steeds vaker in voor de afhandeling van logistieke handelingen. In 2010 vallen hierdoor de aan transport gerelateerde opbrengsten € 0,2 mln. positiever uit.

  • De opgelden over verkopen en in rekening gebrachte boetes dragen € 0,1 mln. meer bij aan de opbrengsten derden.

Buitengewone baten (+ € 0,2 mln.)

  • De buitengewone baten betreffen de bijdrage vanuit het sociaal flankerend beleid om verloop en herplaatsing te stimuleren in het kader van de fte-taakstelling.

Toelichting lasten

Materiële kosten (+ € 0,6 mln.)

Mutaties in de materiële lasten betreffen het resultaat van de volgende posten:

• Kosten vernietiging vuurwerk

+ 0,3 mln.

• Minder communicatiekosten

– 0,2 mln.

• Logistieke kosten ketenpartijen

+ 0,3 mln.

• Schade-uitkeringen

+ 0,2 mln.

De stijging van de materiële lasten voor vuurwerk wordt gecompenseerd door vrijval van voor deze kosten in 2009 gereserveerde dotaties voorzieningen (€ 0,3 mln.). De logistieke kosten ketenpartijen worden gecompenseerd in de opbrengsten derden.

Materiële afschrijvingskosten (– € 0,2 mln.)

In verband met wijziging van de afschrijvingstermijn vallen de afschrijvingen van de verbouwing te Soesterberg lager uit. Samen met de uitgestelde upgrade van SAP (hardware) levert dit een besparing op van € 0,2 mln.

Immateriële afschrijvingskosten (– € 0,1 mln.)

De uitgestelde upgrade van SAP levert een besparing op van € 0,1 mln.

Dotaties voorzieningen (+ € 1,3 mln.)

De volgende mutaties hebben plaatsgevonden in het afgelopen jaar:

• Mutatie voorziening schadeclaims

– € 0,3 mln.

• Mutatie reorganisatievoorziening

+ € 0,2 mln.

• Mutatie voorziening vuurwerk

+ € 0,1 mln.

• Voorziening afkoop Veldhoven

+ € 1,3 mln.

Een voorziening ter hoogte van € 0,4 mln. is getroffen voor in 2010 ontvangen vuurwerk waarvan de vernietiging in 2011 zal plaatsvinden. De in 2009 voorziene kosten voor vernietiging van vuurwerk in 2010 vallen vrij voor een bedrag van € 0,3 mln.

In verband met de in 2010 gerealiseerde sluiting van regio Veldhoven zijn de huurkosten voor 2011 voorzien.

2. Balans per 31 december 2010

(x € 1 000)

Omschrijving

Balans per 31-12-2010

Balans per 31-12-2009

Activa

  

Immateriële activa

212

39

Materiële activa

  

– grond en gebouwen

829

822

– installaties en inventaris

602

831

– overige materiële vaste activa

775

797

Voorraden

0

0

Debiteuren

475

746

Nog te ontvangen

645

749

Liquide middelen

4 499

4 867

Totaal activa

8 037

8 851

   

Passiva

  

Eigen vermogen

  

– exploitatie reserve

752

1 017

– verplichte reserve

0

0 1

– onverdeeld resultaat

55

3 032

Leningen bij MinFin

320

409

Voorzieningen

3 263

2 008

Crediteuren

1 035

1 073

Nog te betalen

2 612

1 312

Totaal Passiva

8 037

8 851

X Noot
1

Conform de RBV richtlijn is de verplichte reserve per 31 december 2009 (€ 30) opgenomen onder de exploitatiereserve per deze datum.

Toelichting activa

Materiële activa

In 2010 is geïnvesteerd in pc’s, beeldschermen, palletstellingen, gereedschap, een server, een nieuwe heftruck, een toegangscontrole- en inbraakmeldinstallatie en gevelbelettering.

Toelichting passiva

Ontwikkeling Eigen Vermogen

De gemiddelde omzet over de afgelopen 3 jaar is € 14 819 471. Het eigen vermogen mag totaal 5% van de gemiddelde omzet (= € 740 974) bedragen. Het eigen vermogen per 31 december 2010 is € 807 000. Dat is € 66 000 hoger dan toegestaan. Het overschot wordt in 2011 afgedragen aan het moederdepartement.

Eigen vermogen (* € 1 000)
 

2007

2008

2009

2010

Eigen vermogen per 1 januari

2 328

4 087

1 008

4 049

Toegepaste correctie op het eigen vermogen 2008

  

9

 

Saldo van baten en lasten

3 453

36

3 032

55

Uitkering van het moederdepartement

– 1 526

– 3 238

0

– 3 297

Vorming wettelijke reserve

– 168

123

– 15

0

Afname wettelijke reserve i.v.m. stelselwijziging

   

– 30

Toename exploitatiereserve i.v.m. stelselwijziging

  

15

30

Eigen vermogen per 31 december

4 087

1 008

4 049

807

Voorzieningen

De mutaties zijn gespecificeerd in de toelichting op de dotaties voorzieningen bij de Staat van baten en lasten.

Nog te betalen

De belangrijkste posten zijn:

  • vooruit ontvangen opbrengsten in het kader van rijksmarktplaats (voor de uitvoering van deze pilot in 2011 heeft DRZ eenmalig een bedrag van € 0,545 mln. ontvangen);

  • nog te betalen bedrag inzake de service level agreement met RVOB voor het leveren van ICT diensten € 0,6 mln.;

  • de vooruit ontvangen lumpsum van de Belastingdienst inzake verwerking van executoriaal in beslag genomen voertuigen € 0,5 mln.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Voor de huisvesting is Domeinen Roerende Zaken langdurige gebruiksovereenkomsten aangegaan met de Rijksgebouwendienst. De waarde van deze verplichting bedraagt per 31 december 2010 € 18,3 mln.

3. Kasstroomoverzicht

(x € 1 000)
  

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk

vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2010

4 867

4 867

0

2.

Totaal kasstroom uit operationele activiteiten

811

3 513

2 702

     

3a

Totaal investeringen -/-

– 1 000

– 521

479

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

26

26

3.

Totaal investeringskasstroom

– 1 000

– 495

505

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

– 3 297

– 3 297

4b

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

0

0

4c

Aflossingen op leningen (-/-)

– 434

– 89

345

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

800

0

– 800

4.

Totaal financieringskasstroom

366

– 3 386

– 3 752

     

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2010 (1+2+3+4)

5 044

4 499

– 545

Toelichting

Investeringen zijn in 2010 gedaan uit eigen middelen. De investeringen voor Veldhoven zijn vervallen i.v.m. de sluiting van de vestiging per 1 september 2010.

4. Doelmatigheidsindicatoren

Doelmatigheidsindicatoren DRZ

Kwantitatieve indicatoren

norm

2007

2008

2009

2010

Kostendekkendheid totaal

100%

126%

103%

124%

100%

Kostendekkendheid bewaartaak

100%

100%

95%

113%

91%

Kostendekkendheid verkooptaak

100%

153%

126%

134%

115%

Kostendekkendheid pc schonen

100%

128%

83%

152%

193%

Kostendekkendheid vernietiging vuurwerk

100%

95%

79%

67%

118%

      

Bezettingsgraad Totaal

80%

65%

79%

78%

88%1

Bezettingsgraad Binnen

80%

73%

69%

67%

79%1

Bezettingsgraad Buiten

80%

56%

95%

94%

99%1

      

Kostprijs per m³

97

96

97

92

83

Kostprijs per m³ binnen

130

128

143

136

136

Kostprijs per m³ buiten

54

52

46

45

36

      

Uurtarief DRZ totaal

98

89

83

79

80

Uurtarief verkooptaak (incl. huisvesting)

155

137

115

101

117

Uurtarief bewaartaak

82

75

72

73

74

      

Verhouding direct/indirect DRZ

60%

61%

60%

56%

61%

Verhouding direct/indirect verkooptaak

75%

70%

75%

82%

83%

      

Verhouding direct/indirect bewaartaak

75%

75%

75%

80%

80%

      

Omzet per productgroep

     

Bewaren

9 309

9 632

9 083

9 324

9 837

Verkopen

2 885

4 118

3 240

3 663

3 342

PC schonen

500

817

574

804

782

Verwerking vuurwerk

1 500

1 838

836

1 213

1 805

Totaal omzet per productgroep

14 194

16 405

13 733

15 004

15 766

      

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

86,8

79

82

88

81

      

Saldo van baten en lasten (%)

0 %

20 %

0 %

19 %

0%

      

uitvoering kwaliteitsprogramma en risicomanagementsysteem

100%

82%

100%

Klanttevredenheid

7,0

7,3

7,7

X Noot
1

Bezetting eind 2010 is exclusief Veldhoven.

Kostendekkendheid bewaartaak – realisatie 91%/norm 100%

Opbrengsten Belastingdienst executoriaal blijven ca. € 0,5 mln. achter bij begroot. Met deze opbrengsten zou de kostendekkendheid 95% zijn.

Kostendekkendheid verkooptaak – realisatie 115%/norm 100%

Geen bijzonderheden, anders dan hogere opbrengsten per verkoop dan geraamd. Incidentele verkopen van KLPD helikopters en vaartuigen (€ 0,104 mln.) en Defensie voertuigen (€ 0,046 mln.) nemen 5% van de kostendekkendheid voor hun rekening.

Kostendekkendheid pc schonen – realisatie 193%/norm 100%

Vermindering kosten bij gestegen aantal vernietigingen van datadragers.

Kostendekkendheid vernietiging vuurwerk – realisatie 118%/norm 100%

Geen bijzonderheden.

Bezettingsgraad

De sluiting van opslaglocatie Veldhoven per 1 september heeft er toe geleid dat de bezettingsgraad op de andere opslaglocaties is gaan toenemen.

Ontwikkeling kostprijs per m³

De kostprijs per m³ heeft betrekking op de opslaglocaties Bleiswijk en Hoogeveen. Per eind 2010 is Veldhoven buiten deze berekening gelaten.

Ontwikkeling kostprijs per direct/declarabel uur

Geen bijzonderheden.

Omzet per productgroep

Zie toelichting staat van baten en lasten.

FTE-totaal

Het aantal FTE’s is in 2010 gedaald naar 81 FTE.

Saldo van baten en lasten (%)

Het percentage is als volgt berekend: het saldo van baten en lasten gedeeld door de totale baten.

Klanttevredenheid

Eind 2010 heeft DRZ een klanttevredenheidsonderzoek gehouden. DRZ acteert als partner binnen de keten van in beslag genomen goederen en als partner voor de afstoot van goederen rijksbreed. Om een zo breed mogelijk beeld te krijgen, werden beide «interne» klantcategorieën benaderd. Tevens werden de kopende klanten (burgers) bevraagd.

9.2 Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB)

Algemeen

RVOB heeft in het boekjaar 2 010 een netto-resultaat van € 1 114 852 geboekt. Het verschil tussen het toegestaan Eigen Vermogen (5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen 3 jaar: € 1 234 046), en het aanwezige Eigen Vermogen incl. winst (€ 2 234 323) wordt uitgekeerd aan het moederdepartement. De afroming bedraagt € 1 000 277.

Door de fusie van het voormalige Domeinen Onroerende Zaken met het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf (GOB) en de vorming van de tijdelijke batenlastendienst Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) is bij VJN 2010 de batenlastenparagraaf gewijzigd.

In de kolom «Oorspronkelijk vastgestelde begroting» zijn de cijfers opgenomen die bij VJN 2010 zijn vastgesteld.

1. Staat van baten en lasten

Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2010 (x € 1 000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

2010

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2009 1

Baten

    

Opbrengst moederdepartement

22 904

22 595

– 309

20 766

Opbrengst overige departementen

750

142

– 608

420

Opbrengsten derden

750

629

– 121

632

Rentebaten

20

19

– 1

11

Bijzondere baten

    

Totaal baten

24 424

23 385

– 1 039

21 829

     

Lasten

    

Apparaatskosten

    

– Personele kosten

16 682

15 597

– 1 085

13 875

– Materiele kosten

6 893

5 280

– 1 613

5 786

Rentelasten

64

16

– 48

27

Afschrijvingskosten

672

375

– 297

– Materieel

665

351

– 314

386

– Immaterieel

7

24

+17

12

Overige lasten

    

– Dotaties voorzieningen

 

1 002

+1 002

 

– Bijzondere lasten

    

Totaal lasten

24 311

22 270

– 2 041

19 698

     

Saldo van baten en lasten

113

1 115

+1 002

2 131

X Noot
1

De realisatie 2009 betreft alleen het voormalige Domeinen Onroerende Zaken (nu Directie Vastgoed van het RVOB), aangezien het voormalige Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf (nu Directie Ontwikkeling van het RVOB) per 1 januari 2010 in de batenlastendienst RVOB is opgegaan.

Toelichting saldo van baten en lasten ten opzichte van ontwerpbegroting 2010

Toelichting baten (– € 1 039)

Opbrengst moederdepartement (– € 309)

Producten

Omzetbedrag (* € 1 000)

Erfpacht

1 021

Huur

3 591

Pacht

2 174

Medegebruik

1 658

Behandelen zakelijke lasten

1 540

Onbeheerde nalatenschappen

893

Bodemmaterialen

395

Beheerstaken in eigen beheer

924

Verkopen

6 382

Aankopen

102

Advies en taxatie

606

Projectopdrachten gebiedsontwikkeling

690

Business cases gebiedsontwikkeling

1 881

Adviezen over ontwikkelmogelijkheden

347

Totaal

22 134

Naast de opbrengst van de bovenvermelde producten is er vanwege omzet tijdelijk beheeropdrachten € 461 gerealiseerd.

Opbrengst overige departementen (– € 608)

In de begroting was rekening gehouden met opbrengsten vanuit het voormalige GOB (ongeveer € 500). Door de overgang naar het RVOB zijn de gerealiseerde opbrengsten verantwoord bij het moederdepartement terwijl deze in de begroting onder «opbrengst overige departementen» zijn opgenomen. Daarnaast zijn er door andere departementen minder taxatieopdrachten verstrekt.

Toelichting lasten (– € 2 041)

Personele kosten (– € 1 085)

De lagere personele kosten worden voornamelijk veroorzaakt door twee oorzaken:

  • Het voeren van een behoudend personeelsbeleid, zodat in 2010 voldaan werd aan de taakstelling bedrijfsvoering Rijk (ca. € 0,6 mln.);

  • Minder gebruik gemaakt van de zgn. flexibele schil bij de directie Ontwikkeling.

Materiële kosten (– € 1 613)

Materiële kosten – categorieën

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2010 1

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Automatisering

1 895

915

– 980

Huren RGD

1 300

1 571

+ 271

Huisvesting

895

474

– 421

Opleiding en wervingskosten

628

287

– 341

Reis- en verblijfkosten

601

679

+ 78

Communicatie

404

252

– 153

Overig

1 170

1 103

– 67

Totaal

6 893

5 280

1 613

X Noot
1

Zie voorjaarsnota 2010

Automatisering (– € 980)

Veel projecten zijn doorgeschoven naar 2011, mede als gevolg van rijksbrede ontwikkelingen, zoals de projecten digitalisering, digitale factuurregistratie, programma basisregistraties en programma optimalisatie ict-architectuur. Daarnaast is het kader structureel te hoog (ongeveer € 500). Met ingang van 2011 is het (interne) kader bijgesteld.

Huren Rgd/Huisvesting (– € 150)

Voor een goede vergelijking moeten deze twee kostensoorten bij elkaar worden genomen. Door de samenvoeging van 2 regionale eenheden zijn de huisvestingskosten lager uitgevallen dan begroot.

Opleiding en wervingskosten (– € 341)

De daadwerkelijke opleidingsbehoefte is structureel lager dan het (meerjarige) kader. Met ingang van 2011 is het (interne) kader bijgesteld.

Dotaties voorzieningen (€ 1 002)

De personele voorzieningen zijn geactualiseerd aan de te verwachten toekomstige uitkeringen voor postactieven.

Saldo van baten en lasten

RVOB heeft in het boekjaar 2010 een netto-resultaat van € 1 114 852 geboekt. Het verschil tussen het toegestaan Eigen Vermogen (5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen 3 jaar: € 1 234 046), en het aanwezige Eigen Vermogen incl. winst 2010, (€ 2 234 323) wordt uitgekeerd aan het moederdepartement. De afroming bedraagt € 1 000 277.

2. Balans per 31 december 2010

(x € 1 000)

Omschrijving

Balans per 31-12-2010

Balans per 01-01-20101

Activa

  

Immateriële activa

42

47

Materiële activa

  

– grond en gebouwen

87

107

– installaties en inventaris

570

795

– overige materiële vaste activa

58

40

Onderhanden werk grondexploitaties

161 908

156 267

Debiteuren

296

797

Nog te ontvangen en vooruitbetaalde posten

2 120

596

Te vorderen van moederdepartement

0

756

Liquide middelen

5 119

4 234

Totaal activa

170 200

163 639

   

Passiva

  

Eigen vermogen

  

– exploitatie reserve

1 119

952

– verplichte reserve

  

– risicoreserve

1 964

 

– onverdeeld resultaat

1 115

2 131

Leningen bij MinFin

155 482

155 873

Voorzieningen

2 161

1 825

Crediteuren

 

327

Nog te betalen en vooruitontvangen posten

8 359

2 531

Totaal Passiva

170 200

163 639

Toelichting op de Balans

Op 1 januari 2010 is het RVOB tijdelijke batenlastendienst geworden. Hiertoe is een openingsbalans per die datum opgesteld. Als vergelijkende cijfers zijn de standen van de openingsbalans opgenomen.

Voorzieningen (x € 1 000)
 

Stand 1 januari 2010

Onttrekkingen

Toevoegingen

Stand 31 december 2010

Personeel

1 307

606

1 002

1 703

Overige voorzieningen

518

60

0

458

 

1 825

666

1 002

2 161

Ontwikkeling eigen vermogen

Zie de toelichting bij Algemeen en Saldo van baten en lasten.

3. Kasstroomoverzicht

(x € 1 000)
  

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk

vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2010

1 979

4 234

2 255

2.

Totaal kasstroom uit operationele activiteiten

– 962

– 4 915

– 3 953

     

3a

Totaal investeringen (-/-)

– 188 378

– 150 148

38 230

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

6

6

3.

Totaal investeringskasstroom

– 188 378

– 150 142

38 236

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

– 88

– 1 963

– 1 875

4b

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

756

2 719

1 963

4c

Aflossingen op leningen (-/-)

– 624

– 156

468

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

188 378

155 342

– 33 036

4.

Totaal financieringskasstroom

188 422

155 942

– 32 480

     

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2010 (1+2+3+4)

1 061

5 119

4 058

Toelichting op het Kasstroomoverzicht

1. Rekening-courant RHB 1 januari 2010 (+ € 2 255)

Ten tijde van de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2010 was het uiteindelijk resultaat 2009 nog niet bekend. De afwijking is veroorzaakt door het positief resultaat 2009.

2. Totaal operationele kasstroom (– € 3 953)

Het totaalbedrag is berekend op basis van het netto resultaat, gecorrigeerd voor afschrijvingen, mutaties debiteuren, crediteuren en lang- en kortlopende schulden, dotatie en onttrekking van voorzieningen. Het verschil t.o.v. de ontwerpbegroting wordt grotendeels veroorzaakt door een mutatie op de langlopende schulden en een onderuitputting van personele en materiële kosten. (zie ook de gespecificeerde Staat van baten en lasten).

3. Totaal investeringen (– € 38 236)

De gerealiseerde investeringen zijn € 38 236 lager dan begroot doordat van twee projecten de grondverwerving nog niet heeft plaatsgevonden.

4a. Eenmalig uitkering aan het moederdepartement (+ € 1 875)

Doordat de winst 2 009 hoger was dan begroot, is de afdracht aan het moederdepartement navenant hoger.

4b. Eenmalige storting door het moederdepartement (+ € 1 963)

De uitkeerbare winst is door het moederdepartement weer uitgekeerd ter vorming van een risicoreserve.

4c. Aflossingen op leningen (+ € 468)

Er is minder afgelost doordat er in het verleden minder leningen zijn opgenomen dan gepland.

4d. Beroep op leenfaciliteit (– € 33 036)

Doordat van twee projecten de grondverwerving nog niet heeft plaatsgevonden, behoefde hiervoor in 2010 geen beroep op de leenfaciliteit gedaan te worden.

4. Doelmatigheidsindicatoren

Overzicht doelmatigheidskengetallen per 31 december 2010

indicatoren

2008

2009

2010

Streefwaarde 2010

Mate van kostendekkendheid

100 %

100 %

100 %

100 %

     

Kostprijzen per product

    

• Pacht

€ 888

€ 813

€ 717

€ 696

• Huur

€ 762

€ 739

€ 674

€ 696

• Erfpacht

€ 794

€ 662

€ 556

€ 642

• Medegebruik/overig

€ 345

€ 383

€ 396

€ 375

• Zakelijke lasten

€ 362

€ 317

€ 364

€ 375

     

Omzet per productgroep (* € 1000)

    

• Homogene producten

€ 11 742

€ 12 628

€ 11 272

€ 11 924

• Heterogene producten

€ 11 207

€ 9 201

€ 12 113

€ 12 500

• Totaal

€ 22 949

€ 21 829

€ 23 385

€ 24 424

     

Aandeel directe uren

52%

56%

61%

54%

Aandeel directe uren voor medewerker in primair proces

1 148

1 246

1 289

1 170

     

Uurtarief homogenen producten

100%

97%

93%

93%

     

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

227

238

232

266,9

     

Saldo van baten en lasten (%)

4%

10%

5%

1%

     

Uitkomst klanttevredenheidsonderzoek

   

7

     

Percentage in het gelijkgestelde procedures (WOZ)

92%

85%

95%

70%

Klachten binnen termijn van 6 weken afgehandeld

92%

100%

83%

100%

Toelichting doelmatigheidskengetallen

Kostprijzen per product

De hierboven vermelde kostprijzen streefwaarde 2010 zijn berekend op basis van vastgestelde normtijden vermenigvuldigd met het, met de eigenaar van de baten-lastendienst, afgesproken uurtarief van € 107. De realisaties zijn berekend door per product de gemiddelde gerealiseerde uren te vermenigvuldigen met het uurtarief van € 107. De relatief geringe afwijkingen worden veroorzaakt doordat de gerealiseerde gemiddelde doorlooptijden enigszins afwijken van de gehanteerde normtijden.

Omzet naar productgroep

Het RVOB heeft voor de taken die voortvloeien uit de Comptabiliteitswet twee soorten producten onderscheiden: homogene en heterogene producten. De homogene producten zijn: pacht, huur, erfpacht, medegebruik/overig en zakelijke lasten. Per soort homogeen product zijn normuren gedefinieerd. Dat betekent dat er een genormeerd aantal uren per overeenkomst/zaak beschikbaar is. In tegenstelling tot de homogene producten zijn er voor de heterogene producten geen normtijden vast te stellen. Dit i.v.m. de diversiteit aan inzet van uren en activiteiten binnen het soort product. De heterogene producten zijn met name verkopen, aankopen, taxaties & advies.

Aandeel directe uren voor totaal RVOB/DV

Dit kengetal geeft aan hoe het totale aantal netto te werken uren (aanwezige uren) aan directe en indirecte uren besteed wordt. Het geeft daarmee inzicht in het aandeel van de overhead (bedrijfsvoering, management en beleid).

Het aandeel directe uren scoort hoger dan de norm. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door (sturing op ) een hoger aandeel directe uren van medewerkers in het primair proces.

Aantal directe uren voor medewerker in primair proces

Dit kengetal laat de ontwikkeling zien van het aantal directe uren dat een medewerker (in fte) in het primaire proces op jaarbasis levert.

De organisatie heeft zichzelf hogere streefwaarden opgelegd dan de in de begroting 2010 opgenomen reeks, zodat eerder het gewenste niveau wordt bereikt.

FTE-totaal

Het als streefwaarde vermelde aantal fte's betreft de begrotingssterkte. De werkelijke bezetting ligt lager. In de afgelopen jaren is het RVOB terughoudend geweest met het vervullen van openstaande vacatures vanwege de voorgenomen organisatieveranderingen.

Saldo van baten en lasten (%)

Het percentage is als volgt berekend: het saldo van baten en lasten gedeeld door de totale baten.

Uitkomst klanttevredenheidsonderzoek

Het klanttevredenheidsonderzoek is tegen het jaareinde opgestart en zal in 2011 worden afgerond.

Percentage in het gelijkgestelde procedures (WOZ)

Het RVOB/DV betaalt namens het Rijk de onroerendezaakbelasting. Zij beoordeelt hiertoe de aanslagen en maakt waar nodig bezwaar. Door het aantal gehonoreerde bezwaarschriften te vergelijken met het aantal ingediende bezwaarschriften ontstaat een beeld van de effectiviteit van het maken van bezwaar door het RVOB/DV. De in de tabel vermelde norm stelt dat minimaal 70% van alle ingediende bezwaarschriften door de gemeente toegekend moet worden. In 2010 werd uiteindelijk van de door de gemeenten afgehandelde bezwaarschriften, 95% toegewezen.

Klachten binnen termijn van 6 weken afgehandeld

Doelstelling is dat alle ontvangen klachten binnen de gestelde termijn van de klachtenprocedure, binnen 6 weken, inhoudelijk worden beantwoord (100%-score). De uitkomst over 2010 bedraagt 83%. Dit is te wijten aan één klacht die niet binnen de gestelde termijn inhoudelijk werd beantwoord. De afhandeling was enigszins vertraagd doordat deze klacht door omstandigheden overgedragen moest worden naar een andere regionale directie.

10. TOPINKOMENS

Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) moet een overzicht worden opgenomen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare loon van de ministers. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2010 vastgesteld op € 193 000.

functie

Belastbaar jaarloon 2009

Pensioenafdrachten en overige voorzieningen op termijn 2009

Totaal 2009

Belastbaar jaarloon 2010

Pensioenafdrachten en overige voorzieningen op termijn 2010

Ontslagvergoeding 2010

Totaal 2010

Motivering

Opmerkingen

Plv. DG

€ 61 667

€ 14 169

€ 75 836

€ 157 916

€ 39 680

€ 197 596

arbeidsmarkttoelage

 

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES ZBO’s/RWT’s

Instelling

ZBO

RWT

Begr. Artikel

Rijksbijdrage 2010

(x € 1 000)

Waarderingskamer

Ja

Ja

Art. 1

589

AFM

Ja

Ja

Art. 2

28 666

DNB

Ja

Ja

Art. 2 en 5

28 496

Stichting Waarborgfonds motorverkeer

Nee

Ja

Art. 2

0

Bureau der motorrijtuigverzekeraars

Nee

Ja

Art. 2

0

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding

Ja

Nee

Art. 2

0

Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (SAMO)

Ja

Nee

Art. 9

0

Stichting Joods Humanitair Fonds (SJHF)

Ja

Nee

Art. 9

0

Moties van de leden De Nerée tot Babberich c.s. (Kamerstukken II 2005/06, 30 300, nr. 39) en Bibi de Vries c.s. (Kamerstukken II 2006/07, 30 413, nr. 79).

Via bovenstaande moties is de regering ten aanzien van onder meer de toezichthouders op de financiële markten, te weten De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), verzocht in het departementale jaarverslag een overzicht op te nemen van:

  • a. de toezichtstaak, de beleidsdoelen en de geleverde prestaties door de toezichthouders;

  • b. de kosten van de toezichthouders;

  • c. het aantal formatieplaatsen, zo mogelijk per beleidsdoel en toezichtstaak;

  • d. de kosten en bedragen die worden doorberekend aan de onder toezicht gestelden.

Opm.: De navolgende informatie is gebaseerd op gegevens die afkomstig zijn van DNB en de AFM.

DNB 81

Toezichttaak

Als prudentieel toezichthouder ziet DNB toe op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.

Beleidsdoelen

Hoofddoel van het toezicht is een stabiele en integere financiële sector die op een groot vertrouwen van het publiek mag én kan rekenen. Daartoe zijn drie doelstellingen geformuleerd:

1. Goede uitvoering van het toezicht

  • a. Het toezicht op governance en integriteit is versterkt. Daarbij is de aandacht vooral uitgegaan naar het beloningsbeleid, de deskundigheid van beleidsbepalers van financiële instellingen en het gedrag en cultuur van financiële ondernemingen.

  • b. De stress-testen zijn verder uitgebouwd terwijl DNB actief betrokken was bij de ontwikkeling van nieuwe Guidelines for Stress testing door het Europese Comité van Bankentoezichthouders.

  • c. DNB heeft de invoering van de Richtlijn Betaaldiensten (Payment Services Directive) voorbereid maar nog niet afgerond.

2. Proactief inspelen op externe ontwikkelingen

  • a. Belangrijke lessen uit de crisis zijn geïmplementeerd. Met de aanpassingen in de inrichting van het toezicht heeft DNB de risico-oriëntatie verscherpt in de nieuwe afdeling «risicomanagement toezichtprocessen», expertrollen dichter bij elkaar gebracht terwijl ook gewerkt is aan een meer indringend en vasthoudend gedrag. Tevens heeft DNB nadruk gelegd op de koppeling tussen het micro- en macro-prudentieel toezicht.

  • b. Er zijn stappen gezet in de voorbereiding van de sector en DNB op de invoering van Solvency II.

  • c. DNB heeft proactief bijgedragen aan de institutionele vernieuwing van het pensioenstelsel.

  • d. Tevens is bijgedragen aan de versterking van het Europese toezicht alsmede aan het hervormingspakket van het Bazels Comité.

3. Continue verbetering van toezicht

DNB ontwikkelde de «Visie DNB Toezicht 2010–2014» en kwam met een plan van aanpak voor cultuurverandering. Ook is het actieplan risico-oriëntatie verzekeringstoezicht uitgevoerd en is het raamwerk interne kwaliteitsbeoordeling versterkt. Als onderdeel van de herstructurering is met ingang van 1 januari 2011 de afdeling «risicomanagement toezichtprocessen« opgericht. Verder is in 2010 een fundamentele review gestart van de methode die DNB hanteert bij de analyse en aanpak van de risico’s bij onder toezicht staande instellingen.

Geleverde prestaties

Enige kerncijfers:

 

2009

2010

Maatregelen bij onder toezicht staande instellingen

  

Aanwijzing

11

12

Last onder dwangsom

203

114

Bestuurlijke boete

2

1

Financieringsplan

0

1

Saneringsplan

4

0

Herstelplan

343

13

Stille curatele

3

3

Aanstelling bewindvoerder

0

0

Doorhaling register op initiatief van DNB

1

2

Noodregeling

1

1

Aangifte bij het OM

0

0

   

Maatregelen bij niet onder toezicht staande instellingen

  

Last onder dwangsom

3

1

Bestuurlijke boete

8

1

Publicatie

4

0

Aanwijzing

4

5

Stille curatele

2

2

Noodregeling

0

0

Aangifte bij het OM

2

2

Faillissement op verzoek van DNB

0

0

Toezichtkosten etc.

Kosten DNB:

2009

2010

Banken 1

– 38,16 mln.

– 42,81 mln.

Pensioenfondsen

– 23,71 mln.

– 23,87 mln.

Verzekeraars

– 23,70 mln.

– 27,81 mln.

Overige instellingen en sanctiewet

– 9,07 mln.

– 9,88 mln.

FEC-eenheid

– 0,84 mln.

– 0,79 mln.

Som der lasten

– 95,47 mln.

– 105,16 mln.

Aan onder toezichtsgestelden toe te rekenen kosten

– 74,65 mln.

– 80,82 mln.

Gemiddeld aantal fte’s 2

641

625

X Noot
1

Banken inclusief elektronische geldinstellingen en overige kredietinstellingen (niet-banken).

X Noot
2

Direct personeel plus toegerekende ondersteuning.

AFM 84

Toezichttaak

Als gedragstoezichthouder ziet de AFM toe op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.

Beleidsdoelen

Hoofddoel van het toezicht is het bevorderen van eerlijke en transparante financiële markten. Daartoe is de AFM actief op twee terreinen, te weten financiële dienstverlening en kapitaalmarkten.

1. Financiële dienstverlening

De AFM bevordert de zorgvuldige financiële dienstverlening aan consumenten. Bedrijven en personen die financiële diensten verlenen, moeten deskundig, betrouwbaar en integer zijn. De informatie van financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders dient feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend te zijn. De ondernemingen moeten handelen in het belang van hun klanten (zorgplicht).

2. Kapitaalmarkten

De AFM bevordert de eerlijke en efficiënte werking van kapitaalmarkten, waarop beleggers kunnen vertrouwen. De toezichthouder handhaaft de spelregels voor degenen die actief zijn op de markt van aandelen en andere effecten. Marktmisbruik – gebruik van voorwetenschap, manipulatie of misleiding – is verboden. Beursgenoteerde bedrijven moeten koersgevoelige informatie tijdig en correct naar buiten brengen. De AFM handhaaft de regels voor de uitgifte van effecten en openbare biedingen, voor financiële verslaggeving en voor accountants die de verslaggeving controleren.

Geleverde prestaties

Enige kerncijfers:

 

2009

2010

Toezichtmaatregelen

  

Formele toezichtmaatregelen

  

Opgelegde boetes

52

53

Opgelegde lasten onder dwangsom

59

42

Aangiftes

15

12

Intrekking vergunning

38

29

Aanwijzingen

242

201

Publieke waarschuwingen

9

3

Instelling van een Wft curator

6

1

Civielrechtelijke maatregelen (Wtfv)

33

25

Totaal aantal formele toezichtmaatregelen

454

366

   

Informele toezichtmaatregelen

  

Aantal normoverdragende gesprekken/brieven

1 605

673

 

2009

2010

Toezichtkosten etc.

  

Aanbieders

– 24,4 mln.

– 27,0 mln.

Accountantsorganisaties

– 5,7 mln.

– 6,3 mln.

Adviseurs en bemiddelaars in financiële producten

– 18,5 mln.

– 19,4 mln.

Effecten uitgevende instellingen

– 14,9 mln.

– 16,4 mln.

Infrastructuur

– 1,1 mln.

– 1,1 mln.

Integriteit

– 0,1 mln.

– 0,1 mln.

Overig

– 4,0 mln.

– 4,6 mln.

Kosten van werkzaamheden die niet direct herleidbaar zijn tot een wettelijke taak

– 2,5 mln.

– 3,7 mln.

Afschrijving eerder geactiveerde kosten

– 5,4 mln.

– 5,1 mln.

Geactiveerde lasten ontwikkelde software

– 0,5 mln.

– 0,0 mln.

Som der lasten

– 77,1 mln.

– 83,7 mln.

Aan onder toezichtgestelden toe te rekenen kosten 1

– 43,8 mln.

– 47,0 mln.

Gemiddeld aantal fte’s

456

474

X Noot
1

Inclusief de in het betreffende jaar gemaakte voorbereidingskosten die later aan onder toezichtgestelden worden doorberekend.

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN)

 

Programma- en apparaatskosten (x € 1 000)

1. Interim management

769

2. Organisatie- en formatieadvies

612

3. Beleidsadvies

– 671

4. Communicatieadvisering

468

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

1 178

  

5. Juridisch advies/ondersteuning

2 953

6. Advisering/ondersteuning opdrachtgevers automatisering

3 159

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

12 311

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

18 423

  

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)

99 507

Ondersteuning Bedrijfsvoering

99 507

  

Totaal uitgaven inhuur externen

119 108

Toelichting 86

De totale uitgaven inhuur externen van het Ministerie van Financiën zijn verder afgenomen van 10% van de totale personele uitgaven over 2009 naar afgerond 6% in 2010 en bevinden zich daarmee ruim onder de rijksbrede norm van 13%. De uitgaven inhuur kredietcrisis is netto meegenomen in het bovenstaand overzicht. De grootste post aan inhuur betreft de inzet van uitzendkrachten bij de Belastingdienst (o.a. de Belastingtelefoon), ook deze is met 20% sterk verminderd ten opzichte van 2009.


X Noot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 951, nr. 11.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 31 371, nr. 353

X Noot
4

Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 318.

X Noot
5

Kamerstukken II 2010/11, 32 500, nr. 2.

X Noot
8

Kamerstukken II 2010/11, 31 066, nr. 98.

X Noot
9

OESO, Monitoring Taxpayers’ Compliance (2008) en EU, Compliance Risk Management Guide (2010).

X Noot
10

Kamerstukken 2008/09, 31 066, nr. 71.

X Noot
11

Kamerstukken II 2008/09, 32 013, nr. 1.

X Noot
12

Kamerstukken II 2009/10, 32 432, nr. 1.

X Noot
13

Kamerstukken II 2010/11, 27 831, nr. 1.

X Noot
14

Kamerstukken II 2010/11, 31 980, nr. 16.

X Noot
15

http://www.bis.org/press/p100912.pdf.

X Noot
18

Zie www.monitoringcommissiecodebanken.nl.

X Noot
19

Mede op verzoek van de Tweede Kamer heeft de Monitoring Commissie op 2 december 2010 tevens een voorrapportage uitgebracht.

X Noot
20

Kamerstukken II 2009/10, 32 512, nr. 1.

X Noot
21

Kamerstukken II 2010/11, 31 086, nr. 25.

X Noot
22

Kamerstukken II 2010/11, 32 512, nrs. 2 en 3.

X Noot
23

Het concept voor de zogeheten crisisinterventiewet zal vermoedelijk in het eerste kwartaal van 2011 geconsulteerd worden. Voor de meest recente publieke update m.b.t. de crisisinterventiewet, zie Kamerstukken II 2010/11, 31 980, nr. 16 paragraaf § 2.14.

X Noot
24

Zie 7de Halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstukken 2010/11, 31 066, nr. 98).

X Noot
33

Zie Staatscourant 2009, nr. 20060.

X Noot
34

Zie http://www.bis.org/press/p100912.pdf

X Noot
35

Kamerstukken II, 2010/11, 32 512.

X Noot
36

Kamerstukken II, 2010/11, 32 545, nr. 1

X Noot
37

Kamerstukken II, 2010/11, 31 980.

X Noot
38

Zie Kamerstukken II 2010/11, 22 112, nr. 1101.

X Noot
39

Kamerstukken II 2010/11, 32 339.

X Noot
45

Kamerstukken II 2009/10, 32 292, nr. 4.

X Noot
46

Kamerstukken II 2009/10, 32 292, nr. 5.

X Noot
47

Kamerstukken II 2010/11, 32 292, nr. 11.

X Noot
48

Zie voor het rapport Kamerstukken II 2009/10, 31 980, nr. 4.

X Noot
49

Kamerstukken II 2010/11, 32 545, nr. 1.

X Noot
52

Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 349.

X Noot
53

Kamerstukken II 2008/09, 28 479, nr. 39.

X Noot
54

Kamerstukken II 2008/09, 28 165, nr. 97

X Noot
56

Kamerstukken II 2009/10, 28 165, nr. 113.

X Noot
57

Kamerstukken II 2009/10, 28 165, nr. 114.

X Noot
59

Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 95

X Noot
60

Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 273

X Noot
61

Kamerstukken II 2010/11, 31 371, nr. 353

X Noot
62

Het betreft de gemiddelde doorlooptijd van het hele behandelingstraject van reguliere exportkredietverzekeringszaken. Het verschil tussen de netto behandelduur en de totale doorlooptijd bestaat uit het posttraject en de tijd waarin op informatie van aspirant verzekerde wordt gewacht (en de behandeling stil ligt).

X Noot
63

Zie ook toelichting bij de saldibalans.

X Noot
64

Het structurele EMU-saldo wordt berekend op basis van de methode van de Europese Unie.

X Noot
81

Zie voor een meer uitgebreide beschrijving de ZBO-verantwoording van DNB over 2010.

X Noot
84

Zie voor een meer uitgebreide beschrijving het jaarverslag van de AFM over 2010.

X Noot
86

Bij de baten-lastendiensten is de inhuur bepaald op basis van kosten en niet op basis van uitgaven.

Naar boven