Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding) (30145).

(Zie vergadering van 21 maart 2007.)

De voorzitter:

Het gaat vanavond om de re- en dupliek. De behandeling in eerste termijn heeft al plaatsgevonden.

Gebruikelijk is een spreektijd van ongeveer een derde van die in eerste termijn. Ik heb echter geen vermoeden van hoeveel spreektijd u in eerste termijn heeft gebruikt, mevrouw De Pater.

Het lijstje wordt mij aangereikt. U heeft ongeveer drie minuten. Succes.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. De tweede termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel heeft wat op zich laten wachten. Mijn inbreng in tweede termijn zou heel kort hebben kunnen zijn, ware het niet dat tussen de afronding van de eerste termijn en het begin van de tweede termijn nogal wat amendementen zijn ingediend. Misschien is het goed dat wij in de tweede termijn de vragen aan de orde stellen die bij de fracties leven over de amendementen.

Ik wil met name de nadruk leggen op de zeer ruime overeenstemming in deze Kamer over de positie van kinderen. In toenemende mate wordt erkend hoe kwetsbaar kinderen zijn als hun ouders besluiten hun gezamenlijk leven níét verder voort te zetten. Bij het initiatief-Luchteveld hebben wij daarover al eerder met elkaar van gedachten gewisseld. Ik heb de indruk dat na dat initiatief de overeenstemming in de Kamer op dit punt in ieder geval is toegenomen.

De nummering van verschillende amendementen is vandaag nog gewijzigd. Dat heeft soms te maken met de ondertekening en soms met een paar andere punten. Ik wil nu ingaan op het amendement van de heer De Wit. De heer De Wit benadrukt daarin het gelijkwaardig ouderschap. Wij juichen het toe dat in het wetsvoorstel wordt aangegeven dat de ene ouder de band met de andere ouder en met hun kind moet bevorderen. Ik geloof dat de heer De Wit zijn amendement in die context geplaatst heeft.

Wij hebben vorige keer uitgebreid gesproken over co-ouderschap. Ik verwijs in dit verband naar de recente uitspraak van de rechtbank in Haarlem. De ex-partners waren inderdaad overeengekomen om de zorg voor hun kinderen bijna fiftyfifty te delen. Het geschilpunt was wie op grond daarvan in de ouderlijke woning mocht blijven wonen. De rechtbank heeft een uitspraak gedaan waarmee ik zeer content ben, omdat daarmee een paar dingen worden aangegeven. De rechter heeft uitgesproken dat de kinderen in de ouderlijke woning blijven wonen en de ouders de consequenties van hun keuze moeten dragen door wisselend bij de kinderen in te trekken. Het ging overigens om twee kinderen in de lagereschoolleeftijd. Ik geloof zelfs dat één kind nog de kleuterleeftijd had.

Mag ik de heer De Wit vragen of hij op die manier zijn amendement bedoelt als hij spreekt over gelijkwaardig ouderschap? Is hij het met mij eens dat deze uitspraak getuigt van toename van inzicht ook bij de rechter die daarover een oordeel uitspreekt, dat kinderen zo weinig mogelijk last moeten hebben van de beslissing van hun ouders en dat de ouders zelf die consequentie maar moeten dragen?

Ik heb een vraag aan de heer Teeven over zijn amendement op stuk nr. 23. Hij zegt in de toelichting dat het financieel voordeel oplevert voor de partners en voor de overheid, want er is minder rechtsbijstand nodig. De procedure is erop gericht dat partners zelf de regie over de afspraken willen behouden. Wat is de besparing voor die partners? In feite moeten zij immers hetzelfde doen als in het geval van een gezamenlijk verzoek. En wat is de besparing van het minder bijdragen door de overheid; de rechtsbijstand?

De CDA-fractie is van mening dat de partners de regie moeten behouden. Wij hebben voor hen dan ook een aantal jaren geleden de mogelijkheid gecreëerd om gezamenlijk een verzoek in te dienen. Als zij in staat zijn om gezamenlijk een verzoek te formuleren, willen zij samen de regie behouden. Daarbij hebben zij op z'n best wat hulp nodig.

Het gewijzigde amendement waarvan ik de eerste ondertekenaar ben, heeft uitsluitend betrekking op medeondertekening door een aantal andere Kamerleden.

De heer De Wit (SP):

In eerste termijn heb ik al gezegd dat ik het een goed idee vind om de zaken te regelen die in het amendement-De Pater-van der Meer zijn vermeld. Het valt mij echter op dat bij punt II de rechter opeens is vermeld. Hoe komen twee ongehuwden die een aantekening omtrent het gezag in het register lieten maken en die een ouderschapsplan dienen op te stellen, bij de rechter terecht? Mevrouw De Pater heeft in mijn herinnering verwezen naar artikel 253, tweede lid. Dat is echter een kan-bepaling. Ik vraag dus nogmaals hoe betrokkenen bij de rechter terechtkomen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer De Wit heeft gelijk dat dat artikel een kan-bepaling bevat. Ik ben uitgegaan van het kind van twee ouders die niet gehuwd zijn en die hun partnerschap niet hebben geregistreerd. Ik ben uitgegaan van twee ouders die na verloop van tijd besluiten om uit elkaar te gaan en die zeggen dat zij hun kind samen willen verzorgen en opvoeden. Ook die ouders zouden ten behoeve van hun kind een ouderschapsplan moeten maken. Zij komen bij de rechter nadat zij het ouderschapsplan hebben gemaakt en als één van de ouders zegt dat de ander zich niet aan de afspraken houdt of dat hij die wil wijzigen zonder een nieuw ouderschapsplan op te stellen. In dat geval kan de rechter worden gevraagd of de regels in het ouderschapsplan moeten worden nageleefd. De rechter kan dan bijvoorbeeld voorstellen om dat plan te wijzigen. De heer De Wit heeft gelijk als hij zegt dat het in eerste instantie niet een ouderschapsplan is dat bij een scheidingsverzoek ligt. Het laatste is er immers niet. Mijn ouderschapsplan was en is bedoeld om het kind duidelijkheid te geven: jouw ouders willen niet samen verder, maar zij willen wel samen voor jou blijven zorgen.

De heer Teeven (VVD):

Stelt u zich voor dat de ouders de aantekening hebben gemaakt zoals die in het amendement is bedoeld. Hun kind is zes jaar oud en de ouders gaan uit elkaar. Alles is goed geregeld en de afspraken worden keurig nageleefd. Er is niets aan de hand en er is geen ouderschapsplan gemaakt. Na tien jaar komt er echter een kink in de kabel en daarom komen de ouders bij de rechter terecht. Moet er in dat geval eerst een ouderschapsplan worden gemaakt?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat zou alsnog kunnen. Ik zou het heel onverstandig vinden als de ouders geen afspraken maakten over de voortzetting van de verzorging van hun kind. Mocht het later inderdaad fout gaan, dan is het mogelijk de rechter te vragen om een voorziening te treffen. De rechter kan de ouders dan voorstellen een poging te doen om er samen uit te komen. Mocht dat niet lukken, dan kan hij de ouders wijzen op de mogelijkheid van mediation. Pas daarna is de rechter weer aan zet.

De heer Teeven (VVD):

Ik leg dit zo uit als dat er geen ouderschapsplan wordt geëist. Dat kan immers redelijkerwijs niet meer worden verlangd als de ouders al vier jaar uit elkaar zijn. Moeten die bij elkaar gaan zitten op het moment dat er ellende is? Dat is toch niet af te dwingen?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Volgens mij is het te regelen. In het voorbeeld van de heer Teeven komt er na vier jaar een kink in de kabel. Het is dus vier jaar goed gegaan in de verzorging van het kind door beide ouders. Als er alsnog een kink in de kabel komt, moet er alsnog een voorstel voor een ouderschapsplan komen en dus over hoe de voortgezette verzorging door de ouders op zich wordt genomen. Dat is geen ramp voor het kind.

De heer De Wit (SP):

Ik lees de tekst achter I anders dan mevrouw De Pater. Daar staat redelijk hard geformuleerd dat als beide partijen hun samenleving beëindigen, zij een ouderschapsplan opstellen. Twee samenwonende ouders die uit elkaar gaan moeten, als zij een aantekening in het gezagsregister hebben gemaakt, een ouderschapsplan maken. Dat zou mij overigens welkom zijn.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat klopt. De heer Teeven beschrijft echter een situatie waarin het na vier jaar fout gaat. Het kind heeft al die tijd met beide ouders te maken gehad. Als er na vier jaar alsnog een kink in de kabel komt, en zij geen ouderschapsplan hebben, kan de rechter in het belang van het kind zeggen dat er alsnog een ouderschapsplan moet komen. Zij moeten het kind laten weten samen de verantwoordelijkheid te willen blijven dragen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De eerste termijn is gehouden op 21 maart, het begin van de lente. In de tussentijd is een brief ontvangen van de ministers en een van de staatssecretaris over de feitelijke gezinssituatie. Er is een aantal amendementen ingediend. Er zijn belangwekkende amendementen gewijzigd, ingetrokken en er zijn nieuwe amendementen ingediend.

Voor de SP-fractie zijn twee uitgangspunten van belang bij dit wetsvoorstel. Wij vonden en vinden dat als twee partijen die gehuwd of ongehuwd samenwonen uit elkaar willen gaan, het mogelijk moet zijn om dat buiten de rechter om te doen als zij in staat zijn om de gevolgen daarvan te regelen. Dat was indertijd reden voor de SP-fractie om het wetsvoorstel-Luchtenveld te steunen. Nu is het reden om het aanvankelijke amendement van PvdA en VVD, en nu dus van de heer Teeven, te steunen.

Het andere uitgangspunt gaat over kinderen en het gezag daarover. De SP-fractie is voorstander van gelijkwaardig ouderschap. Beide partijen hebben evenveel rechten bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. In een latere situatie hebben zij evenveel recht op contact met de kinderen. Ik heb die gelijkwaardigheid geprobeerd in een amendement vast te leggen. Het dient richtsnoer te zijn voor partijen die uit elkaar gaan en voor de rechter als die op enig moment gemoeid wordt in een geschil tussen voormalige partners.

Mevrouw De Pater heeft mij een indringende vraag gesteld. In eerste termijn zijn hierover ook vragen gesteld aan mijn persoon. De uitspraak van de rechtbank in Haarlem ligt precies in de lijn van wat ik versta onder gelijkwaardig ouderschap. Die is dat je een oplossing moet zoeken waardoor het voor beide partijen mogelijk is om op gelijkwaardige wijze contact te hebben met de kinderen, niet door kinderen van Groningen naar Maastricht te verschuiven, maar door de nadruk te leggen op de plek waar de kinderen zijn. Dit is een voorbeeld dat inhoud geeft aan het gelijkwaardig ouderschap zoals ik mij dat voorstel. Ik hoop dat ik hiermee duidelijk antwoord heb gegeven op de vraag van mevrouw De Pater.

Toen minister Rouvoet sprak over gelijkwaardig ouderschap, verwees hij naar een onderzoek naar de Belgische en de Franse rechtspraktijk waar het begrip gelijkwaardig ouderschap al wordt toegepast. Hij zei dat deze praktijk in België misschien wat minder, maar in Frankrijk heel duidelijk negatieve ervaringen heeft opgeleverd. Hij zei dat dit in ieder geval een niet onversneden positief resultaat was. Hij verwees naar een aantal auteurs, onder andere Hetterscheidt, Dijkstra en Moxnes – zo staan die namen althans in de Handelingen – ter adstructie van zijn opvatting dat de praktijk van het gelijkwaardig ouderschap nog niet zo positief is. Ik weet dat een aantal vaders en auteurs hierover vragen hebben gesteld aan de minister, maar zij hebben nog geen antwoord gekregen. Zij hebben gevraagd: welke auteurs bedoelt de minister en op welk onderzoek doelt hij? Omdat ik hier ook hevig in geïnteresseerd ben, stel ik dezelfde vraag. Op welke auteurs doelt de minister, wat hebben zij onderzocht en wat zijn hun bevindingen?

De meeste vragen die ik in eerste instantie heb gesteld over het ouderschap zijn beantwoord. Mevrouw Bouchibti heeft een amendement ingediend waarin zij verduidelijkt om welke kinderen het moet gaan in het ouderschapsplan. Ik ben het van harte met dit amendement eens. Wij zullen dit steunen.

De belangrijkste kwestie is toch de kwestie van het handhaven en zo nodig sanctioneren van de afspraken. Ik heb in mijn eerste termijn gewezen op de zeven rechtsmiddelen voor het handhaven en het streven om de afspraken te doen nakomen. Ik heb in mijn amendement op dit punt beoogd vast te leggen dat het mogelijk wordt dat de rechter een zaak snel behandelt als de afspraken van het ouderschapsplan niet worden nagekomen. Zo kan worden voorkomen dat er door tijdsverlies problemen ontstaan doordat er minder contact is met het kind en er minder mogelijkheden zijn om voor het kind te zorgen. Daarom is in dit amendement vastgelegd dat de rechter een eventueel verzoek bij gebleken onwil om de afspraken na te komen, binnen twee weken behandelt.

De bewindslieden zijn ingegaan op mijn vragen over het ongehuwd samenwonen en het amendement van mevrouw De Pater. Mijn fractie is voorstander van dit amendement.

Nu rest mij nog het amendement van de heer Teeven. Wij zijn voorstander van de administratieve scheiding buiten de rechter om in de gevallen die in het amendement worden beschreven, te weten partners die het over alles eens zijn en waar geen kinderen in het geding zijn. Wij zijn benieuwd naar de motieven van de fractie van de Partij van de Arbeid om dit amendement niet langer te steunen. Mijn fractie zal het wel steunen.

De minister van Justitie heeft de Kamer op 28 maart een brief geschreven, waarin hij zijn voornemen aankondigt om een wetsvoorstel in te dienen dat het mogelijk maakt dat een notaris bij de rechter een verzoek tot echtscheiding indient in die gevallen dat beide partijen het eens zijn en er geen kinderen in het geding zijn. Ik vraag de minister of dit nu een voornemen of daadwerkelijk een plan is. Of overweegt hij dit te doen, maar kan het zijn dat het niets wordt? Gaat hij dat wetsvoorstel daadwerkelijk indienen? Vervolgens komt bij mij de vraag op welke positie hij aan de notaris geeft in dit plan, omdat de notaris toch een soort advocaat gaat worden. Het kan zijn dat daaruit comparities voortvloeien. Naar mijn idee schrijven de scheidingsadvocaten terecht in een brief aan de Kamer dat zij daarvoor zijn en dat zij dat beter kunnen dan de notaris, omdat zij daarvoor zijn opgeleid en als geen ander daarin deskundig zijn. Er is min of meer sprake van overtreding van het domeinmonopolie als het om de procedure bij de rechter gaat. Ik ben heel benieuwd naar de motivering door de minister van zijn redenen om de notaris en niet de advocaat daarin een rol te laten spelen als hij dit voornemen doorzet.

De heer Teeven (VVD):

Meer dan eens kan in uw geval twee zijn. Hoe moet feitelijk worden vastgesteld dat het een keer niet is gebeurd? Het gaat mij om de praktische kant. U zegt "meer dan eens". Dat betekent dat uw amendement bij twee keer niet nakomen in werking treedt. Hoe ziet u die bewijsplicht?

De heer De Wit (SP):

Ik snap het probleem. Bij het initiatiefvoorstel van de heer Luchtenveld was dat ook een heikel punt. Wat doe je met querulanten of mensen die onnodig direct denken dat het niet lukt? Ik denk dat daarbij de rol die een advocaat kan spelen van belang is, want de advocaat is naar mijn smaak nog steeds betrokken bij de echtscheiding. Desnoods is er een mediator bij betrokken, maar er kan in ieder geval door buitenstaanders worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van onwil om de afspraken na te komen. Wanneer de afspraak een keer niet wordt nagekomen, dan gaat er normaal gesproken een verzoek, een sommatie of een aanmaning uit. Als het twee keer niet is gebeurd, dan is dat naar mijn mening voldoende.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer De Wit heeft een vraag gesteld over de positie van de notaris die de minister in de brief schetst. In mijn gedachte is de notaris daar met name gepositioneerd vanwege de vermogensrechtelijke zaken die geregeld moeten worden. De heer De Wit vraagt welke positie die notaris moet krijgen en of hij in de plaats komt van advocaten. Daarom ben ik benieuwd naar zijn reactie op het feit dat in het amendement van de heer Teeven, dat de heer De Wit van harte ondersteunt, diezelfde positie neergelegd wordt bij de notaris. Wat vindt hij daar van? Het komt in feite op hetzelfde neer.

De heer De Wit (SP):

Het verschil is dat wij dus niet naar de rechter hoeven. In het amendement van de heer Teeven wordt de scheiding gezamenlijk geregeld of op basis van een notariële akte. Partijen hoeven niet naar de rechter, want zij worden het eens. De minister zegt dat het verzoek, opgemaakt door de notaris, bij de rechtbank wordt ingediend. Het kan zo zijn dat er dan comparitie van partijen of een geschil ontstaat, zodat er toch een zitting plaatsvindt. Naar mijn idee vervult de notaris op dat moment de positie van de advocaat-procureur.

De heer De Pater-van der Meer (CDA):

In het amendement dat u steunt hebt u er geen bezwaar tegen dat advocaten en notarissen op één lijn worden gesteld. Voor het geval dat, heb u er wel bezwaar tegen dat advocaat en notaris elkaars concurrent zouden worden.

De heer De Wit (SP):

Niet zozeer concurrent, want de advocaat heeft nog steeds het procesmonopolie. Dat moet je zo houden. Er wordt veel over gesproken. Vorige week hebben wij hierover nog in de Kamer gesproken. Ik vind dat de advocaat het procesmonopolie heeft. Op het moment dat er sprake is van een procedure, moet je dat dus niet bij de notaris neerleggen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is inderdaad alweer een tijdje geleden dat wij hierover hebben gesproken. Ik kon wel constateren dat wij prima antwoord hebben gekregen op de vragen die wij destijds hebben gesteld. Wij zijn daar erg blij om en willen de bewindslieden daarom ook hartelijk danken. Wij zijn nog steeds erg enthousiast over dit wetsvoorstel, dat met name ziet op het belang van het kind na een echtscheiding met een ouderschapsplan. Wat dat betreft, voelen wij nog steeds heel veel steun voor dit wetsvoorstel. Daar is niet veel aan veranderd. Er liggen nog een paar amendementen waar wij erg benieuwd naar waren. Het eerste is van mevrouw De Pater en de heer Van der Staaij. Het betreft de mogelijkheid om een ouderschapsplan te hebben voor stellen die geen geregistreerd partnerschap hebben en die geen huwelijk zijn aangegaan, maar die wel kinderen hebben. Ik weet nog dat minister Rouvoet in zijn eerste termijn – volgens mij was het in antwoord op vragen van mevrouw Agema – heeft gezegd: ik zou willen dat ik een aanknopingspunt had; ik weet het zo snel even niet; als u er een hebt, dan ben ik daar erg in geïnteresseerd. Is dit een aanknopingspunt waar de minister mee uit de voeten kan? Daar zijn wij erg benieuwd naar, want het voorstel komt ons erg sympathiek voor.

Het tweede is het amendement van mevrouw Bouchibti. Het droeg nummer 17. Het lijkt erop dat dit een leemte in de wet opvult. Ik vraag mij af hoe nuttig dat is. Het ziet er volgens mij wel goed uit, maar het is een behoorlijk als-danverhaal. In principe staan wij er echter positief tegenover.

Wij hebben veel gesproken over de administratieve scheiding in de afgelopen maanden. Daar is het een en ander over heen en weer gegaan. Het zal niet verbazen dat wij daar niet veel voor voelen. Dat hebben wij ook al in eerste termijn laten blijken en bij de interrupties die wij hebben gepleegd. Wij zien nog steeds een groot belang van de rechter in dat proces, en daar zullen wij dus ook voor blijven staan. Wel vragen wij ons af wat het voorstel toevoegt dat minister Hirsch Ballin in zijn brief doet, om eventueel de notaris de plaats in te laten nemen van de advocaat. Verandert dat veel? De voorgaande sprekers zijn er ook kritisch over geweest. Misschien dat de minister daar nog nader op in kan gaan.

De heer Teeven (VVD):

De heer Anker spreekt over het amendement over de administratieve scheiding. Ik denk dat hij daarmee bedoelt het voormalige amendement-Bouchibti/Teeven en het huidige amendement-Teeven. Daar ga ik maar van uit. Hij zei dat daar de afgelopen maanden veel over is gesproken. Bedoelt hij daarmee de eerste termijn die wij hier in de Kamer hebben gehad? Of bedoelt hij dat er in de boezem van het kabinet, maar misschien nog wel meer tussen de regeringsfracties over is gesproken? Wat bedoelt hij precies met "daar is veel over gesproken"? Ik heb hier alleen maar geconstateerd dat het amendement heeft geleid tot uitstel van deze tweede termijn.

De heer Anker (ChristenUnie):

Er is in ieder geval veel over gesproken op de gang bij de ChristenUnie en bij de VVD, maar dat was van informele aard. Dat verhaal was natuurlijk uitgebreid in de media. Wij zijn nu heel erg blij dat het voorstel van de PvdA-fractie is ingetrokken en dat het voorstel van de heer Teeven er ligt. Wij zien nog steeds geen heil in een administratieve weg voor een echtscheiding.

De heer Teeven (VVD):

Dat heb ik wel begrepen, maar het is geen antwoord op mijn vraag. Mijn vraag was een heel andere. Ik vroeg waar er veel over gesproken is. Daarop zegt de heer Anker: informeel. Daar hebben wij het hier niet over. Dit is een formele vergadering. Mijn vraag aan de heer Anker was: is er iets uitgeruild? Heeft uw fractie gezegd: luister jongens, wij geven de PvdA steun bij de versoepeling van het ontslagrecht die er moet komen, en in ruil daarvoor willen wij graag dat de PvdA haar naam van dat amendement afhaalt? Vorige week is die vraag niet helemaal goed gesteld. De vragenstellers hebben gesproken over de flitsscheiding hier in de Kamer. Toen zei de minister: dat is niet zo. Dat kon hij ook makkelijk zeggen, want het ging niet om de flitsscheiding. Mijnheer Anker, ik vraag het u op de man af: heeft uw fractie de versoepeling van het ontslagrecht met de PvdA uitgeruild tegen het inleveren van deze administratieve scheiding? Zegt u gewoon ja of nee.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik wil u allereerst bedanken dat u die vraag stelt, want het was een misverstand waar wij ook niet blij van werden. U verwijst naar een bericht op de voorpagina van Trouw. Ik heb nog uitgebreid gecheckt of daar een reden voor was, maar er is geen enkele sprake geweest van een uitruil. Het past zeker niet bij onze partij om op inhoud in heel andere dingen te gaan handelen. Er is geen enkele sprake geweest van een uitruil. Wij zijn gewoon heel erg blij dat het regeerakkoord wordt uitgevoerd. Er was ook geen reden om iets te ruilen.

De heer Teeven (VVD):

Was dat regeerakkoord dan voor u zo vreselijk duidelijk en voor de PvdA zo onduidelijk? Of hebt u vanuit de christelijke traditie een beetje druk op de PvdA-fractie gezet door te zeggen dat zij in de toekomst een probleem zou krijgen als zij dat amendement niet zou intrekken? Hoe is dat nu gegaan. Wij hebben tien weken gewacht op de tweede termijn. Nu horen wij van u dat er veel over is gesproken. Ik ben er niet over begonnen, want ik weet niet of er veel over is gesproken. Ik weet alleen wat er in de eerste termijn is gebeurd, want daarna is het stil geworden.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Teeven (VVD):

Zijn er onderhandelingen geweest tussen de fractie van de ChristenUnie en de PvdA-fractie of niet?

De voorzitter:

Het antwoord daarop hebt u volgens mij net gehad.

De heer Teeven (VVD):

Het was een heel verhaal.

De voorzitter:

Het was niet het antwoord dat u wilde horen, maar u hebt wel een antwoord gehad.

De heer Teeven (VVD):

Is er een onderhandeling geweest over dit onderwerp?

De voorzitter:

Ik snap het wel, maar dit is echt een herhaling van zetten. Ik begrijp dat u bereid bent om dat te doen, maar ik ben er niet voor.

De heer Van der Staaij (SGP):

Heb ik goed begrepen dat in het regeerakkoord staat dat de Wet voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding wordt doorgezet en dat dit betekent dat de flitsscheiding wordt afgeschaft en niet wordt vervangen door een administratieve scheiding?

De heer Anker (ChristenUnie):

U hebt goed begrepen dat het huidige wetsvoorstel wordt doorgezet en de flitsscheiding wordt afgeschaft. Wat ons betreft zou een administratieve scheiding dit wetsvoorstel amputeren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is dus de bedoeling om de flitsscheiding af te schaffen en niet te vervangen door een administratieve scheiding. Dat betekent dus ook dat het niet past bij die coalitieafspraken om met een initiatiefwetsvoorstel te komen waarin de administratieve scheiding alsnog wordt geregeld, zoals mevrouw Bouchibti heeft gezegd.

De heer Anker (ChristenUnie):

Het zou kunnen dat er een initiatiefwetsvoorstel komt. Mevrouw Bouchibti heeft daar in de pers het een en ander over gezegd. Dat zou dit wetsvoorstel, wat een heel zorgvuldig en evenwichtig wetsvoorstel is, intact laten. Als het eventuele initiatiefwetsvoorstel wordt behandeld, bespreken wij een totaal nieuw voorstel. Er zijn uiteraard wel parallellen te trekken, maar dan de discussie over de administratieve scheiding losgekoppeld van de discussie over het regelen van het ouderschap en de scheiding. Het zal dus een andere discussie zijn. Die discussie zal ook heel zorgvuldig zijn omdat wij dan alleen over het element echtscheiding spreken en de manier waarop die moet worden geregeld. De Raad van State moet dat wetsvoorstel toetsen en het kabinet zal er naar kijken. Het zal een wezenlijk ander debat zijn. Wij zijn nog steeds niet enthousiast over de administratieve scheiding, dat moge duidelijk zijn. Het gaat er nu echter in eerste instantie om dat dit wetsvoorstel, dat een ontzaglijk lange geschiedenis heeft, eindelijk wordt aangenomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kan mij goed voorstellen dat, met een verwijzing naar het coalitieakkoord, wordt gezegd "zo zijn wij niet getrouwd" als de administratieve echtscheiding wel uit dit wetsvoorstel wordt gehaald en direct daarna in een nieuw wetsvoorstel wordt opgenomen. Dan wordt materieel toch evengoed onrecht gedaan aan wat in het regeerakkoord staat op dit punt, namelijk dat de flitsscheiding wordt afgeschaft en dat deze niet wordt vervangen door een administratieve scheiding?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik zie dat anders. De flitsscheiding wordt nu wel degelijk afgeschaft. Dat is een praktijk waar echt een einde aan moest komen. Dat is volgens mij heel juridisch Nederland met ons eens. Het voorstel voor een administratieve scheiding is er lopende dit debat in geschoven. De vraag hoe wij echtscheiding zien en of de rechter daar een rol bij moet spelen, is een heel andere principiële discussie. Bij de flitsscheiding werd de gehele procedure min of meer onttrokken aan de juridische werkelijkheid doordat er een achterdeurtje was. Als een wetsvoorstel komt, wat ik nog moet zien, gaan wij spreken over de rol die een ambtenaar kan hebben en het gewicht dat hij moet hebben, de procedures die er zouden moeten gevolgd, enzovoorts. Dat is een heel andere discussie. De vraag of het nuttig is om te regelen dat een ambtenaar dit kan doen, komt dan ook aan de orde. Dat wordt een heel ander debat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Koşer Kaya, die de heer Pechtold vervangt in dit debat.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Minister Donner heeft ontkend dat er een ruil heeft plaatsgevonden tussen het flexibiliseren van het ontslagrecht en het amendement over de flitsscheiding. Ontkent u dat ook, mijnheer Anker? Of ligt het aan de minister van uw partij die dit amendement niet wil verdedigen in de Eerste Kamer?

De heer Anker (ChristenUnie):

De complottheorieën worden nu wel heel erg interessant. Ik denk dat ik het maar heel simpel houd. Wij hebben geen deals gemaakt. Dat past ook niet in de traditie, de gebruiken en de stijl van mijn partij. Mevrouw Koşer Kaya kent mijn fractie al wat langer dan zij mij kent. Wij hebben hierover absoluut geen deals gesloten.

De voorzitter:

Deze vraag was al gesteld. U moet wel iets nieuws bedenken, mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik ben blij dat ook collega Anker hier zegt dat er geen deals hebben plaatsgevonden. Dat is dan helder. Het kan worden opgeschreven. Maar mijn tweede vraag staat nog steeds open. Is dit amendement van de baan omdat de minister van zijn partij het voorstel niet in de Eerste Kamer wil verdedigen?

De heer Anker (ChristenUnie):

Neen. Naar mijn mening is dat helemaal niet aan de orde. De PvdA heeft zich aan het regeerakkoord gehouden. Dat zal zij zelf moeten motiveren. Ik meen dat zij dit prima kan. Zij hebben het amendement ingetrokken. Dat heeft niets te maken met de vraag wie het zou moeten verdedigen, maar wel met het regeerakkoord dat wij hebben gesloten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Het initiatief van de heer Luchtenveld ging uit van de kracht van het individu. Wanneer mensen willen scheiden en met elkaar afspraken willen maken, moeten zij dat ook kunnen doen. Daarvoor hebben zij geen rechter nodig, zeker als wij weten dat het in 90% van de gevallen goed gaat. Waarom moeten deze mensen regels opgelegd krijgen die zij niet nodig hebben? Ik zal daarom kort zijn. Of je een baan hebt of een partner, met dit kabinet kom je er nooit van af.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het is nog geen honderd dagen, maar toch al wel een flinke tijd geleden dat wij de eerste termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Kamer aan de orde hebben gehad. Ik ben blij dat wij er vandaag verder over kunnen spreken. Ook mijn fractie hecht aan een snelle aanvaarding van dit wetsvoorstel. Ik ben mijn eerste termijn begonnen met het vragen van aandacht voor preventie. "Voorkomen is beter dan genezen", zeggen wij altijd. Naar de mening van mijn fractie moeten wij met het oog op de schadelijke effecten van echtscheiding, van slechte afspraken en onduidelijkheden rondom echtscheiding voor kinderen niet bij de echtscheiding beginnen en proberen de nadelen ervan voor de kinderen zo veel mogelijk te beperken. Wij moeten ook kijken naar de periode ervoor. Binnen het domein waarvoor de overheid verantwoordelijk is, moet ook kunnen worden bevorderd dat huwelijken in stand kunnen blijven en niet worden verbroken met alle nadelen en negatieve effecten voor kinderen van dien. Zaken als relatietherapie en opvoedingsondersteuning kunnen hieraan een bijdrage leveren.

Sinds de eerste termijn is dit thema eigenlijk alleen nog maar sterker naar voren gekomen in een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming waaruit bleek dat kinderen door echtscheiding veel zwaarder worden gedupeerd dan tot nu toe werd aangenomen. Ik heb daarover vragen gesteld. De antwoorden daarop hebben wij kort voor dit debat ontvangen. Wij waarderen het dat de minister voor Jeugd en Gezin heeft gezegd dat wij oog en aandacht moeten hebben voor preventieve maatregelen waardoor ernstige conflicten tussen de ouders over de kinderen zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen. Hij heeft verwezen naar de Gezinsnota die begin 2008 zal verschijnen. Dat lijkt mij inderdaad een uitstekende gelegenheid om in een breder kader verder te spreken over deze problematiek.

Namens de SGP-fractie heb ik mij in de eerste termijn positief uitgelaten over de kern van het wetsvoorstel ten aanzien van het ouderschapsplan. De verantwoordelijkheid van de ouders en het belang van het kind worden hierin geaccentueerd. Wij verwachten geen wonderen van het ouderschapsplan, maar het kan wel een nuttige bijdrage leveren aan het voorkomen van allerlei ellende en aan een zo goed mogelijke regeling in het belang van de kinderen.

Wij menen dat de regeling ruimer zou moeten gelden dan alleen voor gehuwden die uit elkaar gaan. Wanneer ongehuwd samenwonenden die kinderen hebben uit elkaar gaan, spelen dezelfde problemen ten aanzien van de kinderen. In eerste termijn heb ik in een interruptiedebat gesteld niet overtuigd te zijn door de argumentatie van de regering om het niet te regelen voor het geval dat ongehuwd samenwonenden uit elkaar willen gaan. Om die reden heb ik het amendement van mevrouw De Pater medeondertekend. Zij heeft dit amendement zojuist zelf verdedigd. Ik hoef er dus verder niet op in te gaan.

Ik kom dan bij het andere onderdeel waarover de nodige discussie is geweest: de flitsscheiding en een eventueel alternatief daarvoor. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat wij het toejuichen dat aan de praktijk van de flitsscheiding een einde wordt gemaakt. Wij hebben geen behoefte aan een alternatief in de zin van een administratieve scheiding. Ik heb het regeerakkoord altijd zodanig begrepen dat het de bedoeling was, in afwijking van het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld, te komen tot de afschaffing van de flitsscheiding zonder dat er een administratieve scheiding voor in de plaats komt. Ik vind het volstrekt begrijpelijk en voor de hand liggend dat, juist gelet op de letter en geest van het regeerakkoord, het amendement van de heer Teeven door de regeringspartijen niet wordt gesteund.

De heer Teeven (VVD):

Dat lijkt vanavond een gegeven te zijn, dus daar moeten wij niet al te veel woorden aan vuil maken. Ik ken de SGP als een zeer principiële partij. Heeft de heer Van der Staaij het idee dat er nooit meer een administratieve scheiding komt, omdat het kabinet dat vuiltje even heeft geruimd? Dit hoeft dus niet door het kabinet te worden verdedigd. Stel echter dat er via een initiatiefwetsvoorstel van de fractie van de Partij van de Arbeid, gesteund door de fracties van de SP en de VVD, over een jaar alsnog wordt gekomen tot een administratieve scheiding. Wat denkt de heer Van der Staaij dat er dan gaat gebeuren?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben geen profeet. Ik weet niet precies wat er gaat gebeuren, maar als je op goede gronden zegt dat het niet bij de gemaakte afspraken past om dit wetsvoorstel zodanig te wijzigen dat er een administratieve echtscheiding komt, dan zal dat morgen niet ineens anders zijn. Daar past ook geen initiatiefwetsvoorstel bij. Dat zou mijn opvatting zijn.

De heer Teeven (VVD):

Denkt de heer Van der Staaij dat de minister voor Jeugd en Gezin dat in de Eerste Kamer ook op die manier gaat zeggen, ook zo principieel? Of zegt hij dat het een initiatiefwetsvoorstel van het parlement is waarover hij niet te veel kan zeggen, omdat het initiatief bij de parlementsleden uit de Tweede Kamer ligt? De fractie van de SGP kent de staatsrechtelijke tradities goed. Ik ben nog een beetje nieuw, maar misschien kan de heer Van der Staaij mij op dit punt voorlichten. Minister Rouvoet is bovendien ook iemand die dicht bij hem staat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb mij inderdaad wel enigszins in de staatsrechtelijke traditie verdiept. In die traditie past het uitstekend om als woordvoerder vooral te spreken over het standpunt van je eigen partij en om niet te profeteren van wat anderen vanuit hun taak, opvattingen en ideeën zouden moeten vinden van iets. Daarom houd ik het maar bij wat ik zelf hierover heb gezegd.

Op 28 maart hebben wij een merkwaardige brief van beide ministers gehad, onder het kopje Vereenvoudiging van echtscheidingsprocedure. Daarin wordt gesteld dat wordt overwogen om, buiten het bestek van dit wetsvoorstel, een apart wetsvoorstel in te dienen om te komen tot een vereenvoudiging van de echtscheidingsprocedure. Dat zou dan inhouden dat bij de notaris een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding kan worden ingediend, indien er geen minderjarige kinderen zijn en als wordt afgezien van een mondelinge behandeling. Daarmee verdwijnt de rechter materieel buiten beeld. Ik vind dat op die manier een gecompliceerde vereenvoudiging tot stand wordt gebracht. Ik vraag mij af wie daarop zit te wachten. Wie is daarmee in de praktijk geholpen of tevreden? Aansluitend op wat collega De Wit zojuist zei – er werd nogal open gesproken over iets wat het kabinet overweegt – vraag ik mij af of het bij een overweging is gebleven. Er is overleg met anderen hierover aangekondigd, ook met partijen in het veld. Heeft dat al plaatsgevonden? Kortom, wanneer komt er duidelijkheid over de vraag of het kabinet hier apart invulling aan wil geven in een apart wetsvoorstel? Ik heb al laten doorschemeren dat mijn fractie hier een tegenstander van is en het voordeel er niet van inziet.

Wij zijn tevreden over het wetsvoorstel zoals het er weer ligt. Wij vinden dat een goede stap en wij zullen dat van harte steunen.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Aanvankelijk had het mijn voorkeur, mits er geen kinderen bij betrokken zijn, de flitsscheiding te behouden. Het kabinet heeft als voornaamste nadeel van de flitsscheiding aangegeven dat door het ontbreken van een constitutieve beslissing door een autoriteit de flitsscheiding in het buitenland vaak niet wordt erkend. Dat heeft mij ervan overtuigd dat dit niet de weg is die wij moeten volgen.

Het voorstel heeft de steun van mijn fractie, maar het is niet handig als het een niet gelijktijdig door het andere wordt vervangen. Ik krijg daarop graag uitgebreid antwoord van de bewindslieden. Wat zijn zij van plan? Wat is het tijdpad voor het indienen van het een en het vervangen met het ander?

In 25% van de gevallen wordt de omgangsregeling na een scheiding door een van de ouders gefrustreerd. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 25% van de gevallen de omgangsregeling na de scheiding door een van beide ouders wordt gefrustreerd;

van mening dat de huidige sanctiemethoden klaarblijkelijk ontoereikend zijn;

verzoekt de regering, te bevorderen dat op korte termijn een minimumsanctie van ten minste € 1000 opgelegd kan worden, indien bewezen is dat een van beide ouders bij herhaling de omgangsregeling frustreert, en om daartoe, zo nodig, de wet te wijzigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(30145).

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Het begon bekend te klinken toen de minimumsanctie tevoorschijn kwam bij mevrouw Agema. Dat komt wel vaker bij haar fractie voor. In dit geval heeft zij het over een minimumsanctie van € 1000 per overtreding. Wat als een overtreder een uitkering heeft? In hoeverre is de sanctie voor de overtreder een straf en in hoeverre bevordert die de situatie van het kind?

Mevrouw Agema (PVV):

In een kwart van de gevallen wordt de omgangsregeling gefrustreerd. Klaarblijkelijk zijn de sancties die nu kunnen worden opgelegd niet effectief genoeg. Daarom wil mijn fractie dat er meer mogelijkheden komen. Zij wil dat de wet daartoe, zo nodig, wordt aangepast.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat vroeg ik niet. Het ging mij om de gevallen waarin de overtreder, dus degene die de omgangsregeling frustreert, een uitkering geniet. Hoe vormt de door de PVV-fractie voorgestelde sanctie een straf voor de overtreder en hoe bevordert die het welzijn van het kind?

Mevrouw Agema (PVV):

In dat geval komt het hard aan. De omgangsregeling is natuurlijk door een rechter bepaald, in het voordeel en in het belang van het kind. De ouder moet beseffen dat hij of zij de omgangsregeling niet mag frustreren. Met het oog op de kleine portemonnee zegt mijn fractie: een sanctie vanaf of van ten minste € 1000 per keer. De sanctie moet een flink afschrikmiddel zijn. In een kwart van de gevallen wordt de omgangsregeling gefrustreerd, dus er moet een effectievere manier zijn om dat te bestrijden.

De heer De Wit (SP):

Heb ik goed begrepen dat mevrouw Agema tussen de regels door eigenlijk zegt, voorstandster te zijn van mijn twee amendementen? Ik onderschrijf haar stelling dat de huidige praktijk is dat moeder, kind en vader het maar moeten uitzoeken. Met een van mijn amendementen wordt juist beoogd dat het uitgangspunt voortaan is dat beide ouders de zelfde rechten hebben en dat daar dus gelijkwaardige afspraken over worden gemaakt. Ook wordt ermee beoogd dat de rechter het oude idee opgeeft dat moeder, vader en kind het maar moeten uitzoeken. Ik wil dat er een omslag in de rechtspraktijk optreedt en dat daaraan wordt gekoppeld dat men de rechter snel kan vragen om een dwangsom op te leggen indien de omgangsregeling toch nog op de een of andere manier wordt gefrustreerd. Dat beoog ik met mijn tweede amendement. Dat lijkt enigszins op het verzoek van mevrouw Agema. In ieder geval moet het mogelijk worden om de rechter snel om sancties te vragen. Wat vindt mevrouw Agema van mijn twee amendementen?

Mevrouw Agema (PVV):

De amendementen van de heer De Wit vind ik inderdaad zeer sympathiek, al moet er nog steeds vanuit worden gegaan dat het kind op de ene plek woont en op de andere plek logeert. De ouders hebben wel gelijke rechten volgens het voorstel van de heer De Wit, maar de mogelijkheid dat de omgangsregeling wordt gefrustreerd wordt daarmee niet significant omlaag gebracht. Het kan namelijk nog steeds voorkomen dat een ouder het kind niet meegeeft. Ik vind de amendementen zeker sympathiek, maar mijn motie blijft ook van belang.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik wikkel eerst de technische zaken af; dan hebben wij die gehad. Onze fractie staat zeer positief tegenover de amendementen van de heer De Wit. Wij denken echt dat zij meerwaarde hebben. Ik zal mijn fractie adviseren om die amendementen te steunen. Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 17 van mevrouw Bouchibti: onze fractie zal ook dat amendement steunen, want het is goed dat kinderen uit een eerder huwelijk daar niet bij betrokken worden.

De VVD-fractie vindt dat het gewijzigde amendement van mevrouw De Pater op stuk nr. 24 een hoge mate van symboolwetgeving heeft. Ik zal dat amendement mee terugnemen voor beraad in mijn fractie. Wij denken dat het niet handhaafbaar is, maar ik wil het definitieve standpunt van mijn fractie nog even opzouten totdat ik het standpunt van beide ministers daarover heb gehoord. Ik hoor graag van beide ministers hoe zij de door mevrouw De Pater voorgestane wijziging denken te handhaven in de praktijk. Ik heb zojuist bij de interruptiemicrofoon het voorbeeld geschetst van zes en vier jaar: hoe ga je dat uiteindelijk na tien jaar nog handhaven bij partners die uit elkaar gaan?

De motie van de PVV-fractie vinden wij ten eerste niet sympathiek en ten tweede niet nuttig, want wij denken dat een dwangsom een heel goede mogelijkheid is om bepaalde dingen af te regelen.

De VVD-fractie hoort net als de heer De Wit graag van het kabinet wat er gaat gebeuren naar aanleiding van de brief van 28 maart 2007 over een verzoek van de notaris, in te dienen bij de rechter. Het kabinet heeft in eerste termijn tegen de Kamer gezegd: nooit een huwelijk ontbinden zonder rechter. Ik heb het nog even opgezocht: de rechter moest er altijd bij betrokken zijn en dat moest altijd op een vaste manier. Toen kwam die brief van 28 maart, waarin stond dat het een notaris kon zijn. Ik kon mij niet helemaal aan de indruk onttrekken dat die brief in de strijd werd gebracht toen er een amendement lag van collega Bouchibti en mijzelf dat een Kamermeerderheid leek te krijgen, maar misschien kan het kabinet nog aangeven wat daarvan de reden is geweest. Met de SP-fractie denk ik dat een advocaat op dit punt procesmonopolie heeft en dat dat een reden zou kunnen zijn waarom een notaris dat misschien niet zelf bij de rechter moet brengen.

Mevrouw De Pater heeft mij een vraag gesteld over de kosten: wat is de meerwaarde van het inmiddels moederziel alleen achtergebleven amendement-Teeven? Voor de advocaat en de administratieve kosten betaal je bij het opstellen van een convenant € 150 per uur. De uittrekselkosten zijn € 10,50 per uittreksel, afhankelijk van hoeveel je er nodig hebt. Dat zijn de kosten, uitgaande van het amendement-Teeven. Wat zijn de extra kosten als je naar de rechter gaat? Dan is er € 199 aan extra kosten voor griffieleges en bovendien zijn er procureurskosten ten bedrage van ongeveer € 500. Dat is mijn concrete antwoord op de vraag wat het voordeel is als dat amendement wordt aangenomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb een vraag over de brief van beide ministers over de mogelijke vereenvoudiging van de echtscheidingsprocedure door wijziging van de rol van de notaris. Begrijp ik het goed dat de VVD-fractie geen behoefte heeft aan dat voorstel? Houdt u het liever zoals het is als uw eigen ideeën daarover het niet halen?

De heer Teeven (VVD):

Het kabinet heeft een brief geschreven. Daarna, na 28 maart, is het heel stil geworden. Wij hebben een hele ontwikkeling gehad, met amendementen. Ik hoor dus graag eerst van de regering wanneer zij die gaat uitwerken. Ik heb geen zin om hier een hypothetisch verhaal te houden over hoe de VVD-fractie daarover denkt, terwijl ik op dit moment nog niet eens weet of het kabinet daarmee doorgaat.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer Teeven gaf een aardige uitleg over de kosten, maar in zijn amendement staat wel degelijk dat partners het een en ander moeten regelen en moeten overleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ik doel nu op artikel 149b. Dat convenant moet tot stand gebracht worden door advocaten, notarissen en scheidingsbemiddelaars. Volgens mij hangt het van de materiële verwevenheid van de echtgenoten af hoeveel uur zij bij die advocaat of notaris nodig hebben. Ik heb mij uit de praktijk laten vertellen dat dat wel eens meer dan tien uur kan zijn als het ingewikkeld is en als partners het niet snel eens kunnen worden. Wil de heer Teeven die kosten er even bij optellen? Die kosten blijven immers bestaan. Voor de goede orde: dacht de heer Teeven dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen leges in rekening gaat brengen?

De heer Teeven (VVD):

Ik begrijp dat de CDA-fractie de andere coalitiefracties vanavond een beetje in bescherming wil nemen, maar ik zal proberen om enige uitleg te geven. Dit amendement van PvdA en VVD was nu juist bedoeld voor partners zonder kinderen die het wél in hoge mate eens zijn, een snelle manier om het huwelijk te ontbinden. Daarvoor heb je niet zoveel uren van een advocaat nodig om een convenant te laten opstellen. Ik zou bijna zeggen dat ik ervaringsdeskundige ben, maar daar heeft u niet zoveel aan. Laat ik het zo zeggen: als je het eens bent, kun je er snel uit zijn, dat kan ik u verzekeren. En dan zijn de kosten echt minder dan wanneer je het niet eens bent.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik ben geen ervaringsdeskundige, maar ik heb mij wel tot ervaringsdeskundigen gewend, tot leden van deze beroepsgroep.

De heer Teeven (VVD):

Ik ook!

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Het maakt helemaal niet uit of partners het snel eens zijn, het gaat erom hoe gecompliceerd hun huwelijk is, wat de materiële verwevenheid is en hoe de ontbinding moet verlopen. De uren om dat te bepalen moet u meetellen; die zijn in beide gevallen van belang voor de hoogte van de kosten.

De heer Teeven (VVD):

Ik zal het nog een keer zeggen, dan heeft u weer hetzelfde antwoord. Het kost € 150 per uur en naarmate er meer uren aan besteed moeten worden, zal dit bedrag oplopen. Maar als je naar de rechter gaat, kost het € 199 extra voor het griffierecht, plus € 500 procureurskosten. Je kunt nog discussiëren over de leges, maar het is sowieso bijna € 600 duurder, hoe je het ook berekent. Maar goed, het is een fantastische uitwerking van een amendement waarvan wij allen eigenlijk wel weten dat het het niet gaat halen. Ik heb hierover toch nog een aantal vragen, want onze fractie vindt dat je gewoon van een huwelijk af zou moeten kunnen, als er geen kinderen bij betrokken zijn en als je het eens bent.

Ik begin met een vraag aan minister Rouvoet, een vraag die hem eigenlijk nog niet rechtstreeks gesteld is. Hij is een man die niet van wheelen en dealen houdt. Toen ik nog bij het Openbaar Ministerie werkte, werd er wel eens gedeald met een verdachte. Hij had daar principieel iets tegen, dus ik vraag hem recht op de man af of hij het nu op een akkoordje heeft gegooid met de Partij van de Arbeid, opdat hij dit amendement niet in de Eerste Kamer zou behoeven te verdedigen, als hij geen bezwaar zou hebben tegen een initiatiefvoorstel. Dit noem ik wheelen en dealen. Als de minister zegt dat hier absoluut geen sprake van is, dan moet ik hem geloven. Dan heeft hij het in het parlement gezegd en dan is het zo. Dan houd ik er ook over op, dan incasseer ik mijn verlies en dan zeg ik tegen mevrouw Bouchibti dat het leuk was om samen zo'n amendement in te dienen en dat wij weer zullen samenwerken als zij een initiatiefvoorstel zal indienen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb nog een andere vraag over het amendement, een vraag die te maken heeft met de toelichting. Daarin staat dat het met het amendement voor partners makkelijker zal worden. Maar nu moeten partners bij een gezamenlijk verzoek, als zij het eens zijn voordat zij naar een advocaat stappen die het verzoek bij de rechter neerlegt, ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand zelf aangeven dat hun huwelijk ontwricht is. Dat is volgens mij een verzwaring voor de partners, geen versoepeling, ook niet wat het tijdsbeslag betreft.

De heer Teeven (VVD):

U praat steeds over partners die het oneens zijn, maar dit amendement is bedoeld voor partners die het erover eens zijn dat het beter is om ermee te stoppen, partners die van elkaar af willen, zoals mevrouw Koşer Kaya zegt. Dat moet gewoon gemakkelijk kunnen en wij willen in zo'n geval helemaal niet dat zij opgezadeld worden met een gang naar de rechter, zoals de coalitie wil. Daar is dit amendement voor geschreven. Blijkbaar dringt het niet tot u door, maar dat is het punt.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U luistert niet, ik heb het over een gezamenlijk verzoek. Mijn fractie heeft op geen enkel moment bepleit dat de procedure voor een gezamenlijk verzoek verzwaard zou moeten worden. Als partners het snel eens zijn, kan een gezamenlijk verzoek binnen twee à drie weken bij de rechtbank afgewikkeld worden. Daarvoor hoeven de partners niet zelf bij de rechtbank te verschijnen. Met uw amendement moeten de partners zelf bij de ambtenaar van de burgerlijk stand verschijnen om toe te lichten dat zij het niet meer verder willen met elkaar. Dat is echt een verzwaring van de huidige praktijk, het is geen voordeel.

De heer Teeven (VVD):

Dat is dan uw mening, u heeft recht op een eigen mening.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Heeft u dit amendement eigenlijk niet ingediend omdat de regering haar morele gelijk wil opleggen aan mensen die geen zin hebben in de tussenkomst van een rechter als zij hierover zelf een beslissing kunnen nemen?

Ik heb ook nog een vraag aan mevrouw De Pater. Vindt u niet dat u door te eisen dat er een rechter tussen moet komen, uw morele gelijk oplegt aan al die mensen die zelf wel een beslissing kunnen nemen en samen een afspraak kunnen maken?

De heer Teeven (VVD):

Mijn antwoord op de aan mij gestelde vraag is "ja". De fracties van de VVD en de PvdA hebben ook samen onderhandeld. Ik had liever gezien dat partners van elkaar af konden zonder het laten meetekenen van een advocaat of notaris. De fracties van VVD en PvdA zijn het helemaal eens over de tekst van het amendement. Uw fractie heeft die ondersteund, mevrouw Koşer Kaya. Dat geldt ook voor de fractie van de SP. Wij zullen het zien terugkomen als er een initiatiefwetsvoorstel komt. Nogmaals, mijn antwoord is "ja". Als mensen van elkaar af willen en zij zijn het helemaal eens, is de rechter niet nodig.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Volgens mij heeft mevrouw Koşer Kaya niet het hele debat bijgewoond. Uit de cijfers blijkt dat de afgelopen jaren het aantal echtscheidingen op gezamenlijk verzoek toeneemt. Dat doen dus partners zonder dat zij voor de rechter verschijnen. Ik weet niet waarop zij baseert dat deze coalitie partners moreel zou ontzeggen dat zij van elkaar af mogen. Het aantal echtscheidingen op gezamenlijk verzoek neem toe. Dat lijkt mij heel goed omdat partners het erover eens zijn voordat zij die uitspraak krijgen.

De voorzitter:

Dit is de tweede termijn van het debat, mevrouw Koşer Kaya, ik wil het echt hierbij laten.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Wij zijn al jaren bezig met de hervorming van het echtscheidingsrecht. Het recht van deze hervormingen vormt het ouderschapsplan. Mijn partij wil graag de belangen van kinderen waarborgen. Dat zit goed verankerd in het ouderschapsplan. Ik dank de minister daarvoor.

Wij zijn ook voor een zorgvuldige echtscheidingsprocedure. Daarom delen wij de bezwaren van de minister tegen de flitsscheiding. Over zorgvuldig gesproken: het huidige recht laat toe dat echtgenoten zowel op gemeenschappelijk als op eenzijdig verzoek het huwelijk kunnen ontbinden zonder voor de gevolgen van de echtscheiding ook maar iets te regelen. Er hoeft dus niets geregeld te worden voor alimentatie, huisvesting of pensioen.

In de administratieve procedure zijn partijen vooraf verplicht een overeenkomst op te stellen, waarin alle gevolgen van de echtscheiding worden geregeld, zoals alimentatie, gebruik van de woonruimte, verdeling van de gemeenschap, het pensioen, et cetera. Mensen die roepen dat een administratieve scheiding de zwakkere partij niet zou beschermen, weten niet waarover zij het hebben.

Een op de zes scheidingen verloopt via de flitsscheiding. Uit de praktijk blijkt dus dat er behoefte is aan vermindering van overheidsbemoeienis en dejuridisering van de echtscheiding. Een administratieve scheiding scheelt niet alleen tijd, maar brengt ook een aanzienlijke kostenbesparing mee.

Waarom hebben wij het door ons ingediende amendement ingetrokken? Het huidige echtscheidingsrecht is het gevolg van een lange traditie van vereenvoudiging en modernisering. Mijn partij is toe aan een volgende stap. Daarom werk ik aan een initiatiefwetsvoorstel om de administratieve scheiding gedegen te regelen. Ik ben ervan overtuigd dat wij hiermee een betere bijdrage kunnen leveren aan de hervormingen.

In navolging van de brief van 28 maart 2007 aan de Kamer, ligt het in de lijn om de notaris naast een advocaat de mogelijkheid te geven om namens beide echtgenoten een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding bij de rechter in te dienen. Dit biedt partijen de keuze om hun echtscheiding door verschillende juridisch-deskundige beroepsgroepen te laten behartigen.

Nu er toch een toetsing door de rechter plaatsvindt, is het logisch dat de notaris een verzoek tot echtscheiding mag indienen voor echtparen zonder en met kinderen. Dit is een voortzetting van de huidige praktijk. Immers, veel scheidende paren hebben in het kader van de flitsscheiding de weg naar de notaris al gevonden. Per jaar worden enkele duizenden echtscheidingen succesvol door een notaris afgewikkeld. Veelal is er sprake van minderjarige kinderen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mevrouw Bouchibti spreekt over modernisering. Naar haar oordeel moet er nogal wat meer gebeuren. Dat ben ik met haar eens. Het was daarom goed geweest om haar amendement nu in te dienen. Waarom doet zij dat niet en waarom geeft zij de voorkeur aan het indienen van een initiatiefwetsvoorstel? Zij kent toch de lange procedure voor het indienen en goedkeuren van een wetsvoorstel?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Het is belangrijk om nog beter aan de slag te gaan met de administratieve scheiding. Daarom heb ik het amendement ingetrokken en om die reden wil ik een initiatiefwetsvoorstel indienen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Welke zaken moeten nog beter worden geregeld dan in het amendement?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Het kan nog beter. Ik ben bezig met de voorbereiding van het initiatiefwetsvoorstel. Bij indiening zal blijken welke zaken ik beter wil regelen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mevrouw Bouchibti beantwoordt mijn vraag niet. Welke zaken beoogt zij met het initiatiefwetsvoorstel beter te regelen?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Afstel is geen uitstel. Ik ben niet van plan om nu te zeggen welke zaken ik beter wil regelen. Ik ben bezig met de voorbereiding van het initiatiefwetsvoorstel en hecht er niet aan om op de zaken vooruit te lopen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw Bouchibti heeft haar naam onder een amendement geplaatst en die vervolgens geschrapt. Nu kondigt zij een initiatiefwetsvoorstel aan. Heeft dat ook de steun van haar fractie, of doet zij dat op persoonlijke titel en bestaat de kans dat ook dat niet doorgaat?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Als Kamerlid doe ik alles met steun van mijn fractie. Ik ben immers geen individualist. Het initiatiefwetsvoorstel heeft dus ook de steun van mijn fractie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw Bouchibti zegt dat zij alles doet met steun van haar fractie. Zij heeft echter wel haar handtekening onder een amendement geplaatst en die later geschrapt.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Het was mijn amendement en ik heb het recht om dat in te trekken en met iets beters te komen. Als het mij beter lijkt om een initiatiefwetsvoorstel in te dienen, heb ik het recht om het amendement daarvoor te laten vervallen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw Bouchibti brengt het nu merkwaardig genoeg als een technische kwestie. Was niet eenvoudigweg in coalitieverband en in het regeerakkoord overeengekomen dat verder wordt gegaan met de voorbereiding van een wetsvoorstel met het doel de flitsscheiding af te schaffen en die niet te vervangen door de administratieve scheiding?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Ik kan alleen zeggen dat ik niet anders handel dan andere Kamerleden. Ik heb een amendement ingediend, dat heb ik vervolgens ingetrokken en nu stel ik voor om een initiatiefwetsvoorstel in te dienen. Ik heb gebruik gemaakt van mijn recht. Het was anders geweest als ik het amendement had ingetrokken en niet met iets anders was gekomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Was het niet ook een politieke kwestie? Het was in coalitieverband immers niet op die wijze afgesproken. In het regeerakkoord staat immers dat wordt doorgegaan met de afschaffing van de flitsscheiding zonder die te vervangen door de administratieve scheiding.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Dat kan zo zijn.

De heer De Wit (SP):

Ik heb de tijd voor 1971 nog meegemaakt. Toen was echtscheiding op grond van onder andere overspel nog mogelijk.

De voorzitter:

Dat was de grote leugen.

De heer De Wit (SP):

Heel goed! Als overspel niet bewijsbaar was, werden een flink aantal scheldpartijen en kwaadwillige verlating als redenen aangedragen. Nadat ik het betoog van de heer Teeven heb gehoord, heb ik de indruk dat er in dit geval sprake is van kwaadwillige verlating. Is er al dan niet een afspraak gemaakt? Hoe is het mogelijk dat de heer Teeven, die het amendement mede heeft ondertekend, niet weet wat de reden is van de intrekking?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Ik zou nooit zomaar iemand verlaten of bewust iemand pijn doen. Ik zou het betreuren als de heer De Wit en anderen daarover anders dachten.

Ik heb alleen overleg gevoerd met mijn fractie. Ik ben lid van de PvdA-fractie en alleen met haar heb ik dus overlegd.

De heer Teeven (VVD):

De heer De Wit meld ik dat ik mij niet kwaadwillig verlaten voel.

Mevrouw Bouchibti heeft niet alleen met haar fractie gesproken. Zij heeft over het amendement ook met mij gesproken. Ik heb het zo begrepen dat de PvdA-fractie op dit onderdeel de randen van het regeerakkoord op wilde zoeken. Dat is niet gelukt. Mag ik het zo vaststellen?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Ik vind het fantastisch dat de heer Teeven meedenkt. Het kan zijn dat wij de randen soms opzoeken. Overleggen is daarbij heel belangrijk. Soms denk je dat iets kan. Het blijkt dan niet te kunnen. Later blijkt het op een andere manier toch te kunnen. Dan komt het er alsnog.

Volgens de brief van de minister krijgen partijen de keuze om hun echtscheiding door verschillende juridisch deskundige beroepsgroepen te laten behartigen. Nu er toch een toetsing door de rechter plaatsvindt, is het logisch dat de notaris een verzoek tot echtscheiding mag indienen voor echtparen zonder en met minderjarige kinderen. Dat is een voortzetting van de huidige praktijk. Veel scheidende paren hebben immers in het kader van de flitsscheiding de weg naar de notaris al gevonden. Enkele duizenden echtscheidingen worden per jaar succesvol door de notaris afgewikkeld, waaronder vele met minderjarige kinderen. Met name voor gezinnen met minderjarige kinderen is een zorgvuldig en efficiënt echtscheidingstraject belangrijk, zonder een langdurige procedure die conflictvergrotend kan werken. Dat kan de emotionele belasting zo beperkt mogelijk houden. In de afgelopen zes jaar is binnen het notariaat een kring van goed opgeleide en ervaren scheidingsbemiddelaars ontstaan.

Ik hecht dan ook zeer veel waarde aan een nota van wijziging waarin de minister de notaris de mogelijkheid geeft om namens beide echtgenoten een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding bij de rechter in te dienen. De minister heeft dat eigenlijk al in zijn brief beloofd. Ik waardeer het enorm als hierover een nota van wijziging komt.

Op grond van het EVRM heeft iedereen toegang tot de rechter. Kan de minister mij garanderen dat mensen ook met een eenzijdig verzoek toegang hebben tot de rechter, ook als een tweede handtekening ontbreekt onder het ouderschapsplan?

In de eerste termijn heb ik gesproken over omgangshuizen, die belangrijk zijn voor de mensen om wie het hier gaat. Is het aanbod van omgangshuizen op dit moment voldoende?

Het gaat wat ver als echtgenoten of partners die voor de tweede keer een huwelijk of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, en die ook kinderen uit een eerdere verbintenis hebben, worden verplicht om voor deze afzonderlijke minderjarige kinderen een ouderschapsplan te maken. Met mijn amendement wil ik deze mensen uitzonderen van het verplicht maken van een ouderschapsplan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw Bouchibti vraagt de regering om te doen wat in de brief is gezegd over de rol van de notaris bij een gemeenschappelijk verzoek. Ik zie echter twee verschillen. Mevrouw Bouchibti spreekt ook van de situatie met kinderen. De regering schrijft daarnaast in de brief te overwegen om het in een apart wetsvoorstel te gieten. Zij wil daarvoor de tijd nemen. Mevrouw Bouchibti vraagt om het bij nota van wijziging in dit wetsvoorstel te regelen. Zij bepleit dus heel iets anders dan de regering in de brief.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Volgens mij niet. Ik kan de minister sowieso om een nota van wijziging vragen. De minister kan aangeven of de notaris ingezet kan worden en of het ook kan in de situatie met kinderen.

De heer Anker (ChristenUnie):

De minister geeft in de brief aan, bereid te zijn een onderzoek in die richting te doen. Hij schrijft ook dat er nogal wat vragen te beantwoorden zijn. Ik vraag mevrouw Bouchibti of die vragen niet beantwoord moeten worden. Vertrouwt zij niet dat de minister een en ander rustig en zorgvuldig zal doen? Het is wat overhaast om aan het eind van de tweede termijn een nota van wijziging in te willen voegen. Waarom deze behoefte aan snelheid?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Het is prima dat de minister onderzoek wil doen. Er worden ettelijke duizenden echtscheidingen succesvol door het notariaat afgewikkeld, waarvan vele met minderjarige kinderen. Er zijn geen onderzoeken of andere signalen bekend dat de kwaliteit van deze scheidingen onder de maat zouden zijn. Bij scheidingen is een belangrijke rol voor de notaris weggelegd. De notaris past het testament aan tijdens of na de scheiding, hij is er bij de verdeling van onroerend goed, aandelen in een bv en een onverdeelde nalatenschap, hij heeft fiscale kennis van belastingen die bij scheiding vaak een rol spelen zoals de eigenwoningregeling, de inkomstenbelasting, overdrachtsbelasting, schenkingsrecht. Zo kan ik nog een tijdje doorgaan. Ik wil hiermee dus zeggen dat de notaris deskundig genoeg is. Dat weet ik, dat weet de heer Anker en ik wil graag van de minister horen of hij het hiermee eens is.

De heer Anker (ChristenUnie):

Mevrouw Bouchibti vroeg zojuist nog om een nota van wijziging om dit op het laatste moment ook nog in deze wet te doen opnemen. Zij zegt dat zij zich goed kan voorstellen dat de minister een onderzoek laat doen, maar tegelijkertijd zegt zij dat zij dit niet nodig vindt. Ik vind dit een mooi gebaar van de minister die heeft willen meedenken met de fracties in de Kamer die graag willen dat er enige spoed wordt betracht. Waarom is dat niet voldoende voor mevrouw Bouchibti?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Omdat ik dit graag in deze wet zie terugkomen. Het lijkt mij niet nodig om nog langer te wachten. Ik hoor graag van de minister wat hij van plan is.

De heer De Wit (SP):

Begrijp ik het goed dat de minister er in zijn brief van uitgaat dat de notaris een verzoek indient bij de rechtbank? Dus wij hebben het niet over een scheiding die door de notaris wordt geregeld.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Dit staat toch in de brief van de minister?

De heer De Wit (SP):

Ja, maar dit staat wel haaks op wat mevrouw Bouchibti met haar initiatief beoogt, namelijk om een administratieve scheiding mogelijk te maken buiten de rechter om.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Dit kan allebei.

De heer De Wit (SP):

Is mevrouw Bouchibti het met mij eens dat de minister in zijn brief doelt op een verzoek in te dienen door een notaris die alles regelt bij de rechter?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Vooralsnog is mijn initiatiefwetsvoorstel nog niet klaar en is er dus nog een rechter. Dan kan dít nu en wat ik wil straks.

De heer De Wit (SP):

Ik zie juist een tegenstelling tussen wat de minister wil en wat mevrouw Bouchibti wil.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Nee, dat ziet de heer De Wit niet goed.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Wij zijn verheugd dat de behandeling van het wetsvoorstel vanavond kan worden voortgezet en naar ik hoop ook tot een goede afronding kan worden gebracht. Het wetsvoorstel heeft twee belangrijke doelstellingen. De ene doelstelling is om te komen tot een betere regeling op het punt van het voortgezet ouderschap. Mijn collega zal daar dadelijk over spreken. Dit betreft onder andere het ouderschapsplan. Wij hebben al in eerste termijn gemerkt dat daarvoor brede steun is. Datzelfde geldt voor de andere doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk het afschaffen van iets dat nooit als zodanig bedoeld is geweest. Ik doel op het gebruik van de omzettingen als alternatief voor de echtscheidingsprocedure.

Ik zal bij mijn aandeel in de beantwoording concentreren op de amendementen en de motie van mevrouw Agema. Ook bij de amendementen zullen de woordvoerders de voor de handliggende taakverdeling tussen mijn collega en mij aantreffen. Daarbij zal ik uiteraard ook ingaan op vragen die zijn gesteld over het vervolg op de brief die ik 28 maart 2007 aan de Kamer zond.

Ik begin bij het amendement dat is gedrukt op stuk nr. 11 van de heer De Wit. De gedachten die aan het amendement ten grondslag liggen, zijn op zichzelf goed te begrijpen. Zowel tijdens als na het huwelijk moet gelijkwaardig ouderschap worden nagestreefd. In de context van dit wetsvoorstel wordt daarmee bedoeld dat beide ouders evenzeer gerechtigd zijn tot uitoefening van het gezag. Dat is al juridisch vastgelegd. Vervolgens is het aan de ouders om invulling te geven aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Het is voor mij de vraag of een dergelijke uitdrukking ook in het Burgerlijk Wetboek moet worden opgenomen. Ik heb daarover in eerste termijn al het een en ander gezegd. Ik wil mijn antwoord uit de eerste termijn niet nodeloos herhalen, maar nu er een amendement ligt, is het toch goed om de vraag te stellen of dit amendement voldoende toegevoegde waarde geeft aan de regelgeving.

Misschien kan de heer De Wit aangeven welke consequenties opname van de norm in de wet heeft, bijvoorbeeld aan de hand van procedures waarin het oordeel van de rechter anders zou luiden indien de norm in de wet wordt opgenomen. De opname van een norm in de wet mag immers niet louter een symbolische functie hebben. Misschien is de uitkomst in de praktijk dat de norm een dwingender karakter krijgt, bijvoorbeeld verplicht co-ouderschap wanneer de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken. Vanuit het belang van het kind zou ik denken dat deze norm dan niet zo veel toegevoegde waarde heeft, omdat er dan nog meer dan anders conflicten over de hoofden van kinderen worden uitgevochten. Ten minste, als deze norm dat juridische effect zou hebben. Vandaar dus mijn twijfels. Het gaat mij niet om intenties of wat ons als wenselijk voor ogen staat, maar om het punt van de toegevoegde waarde van het opnemen van deze norm in het Burgerlijk Wetboek, zoals het amendement voorstelt.

Ik merk daarbij nog op dat de feitelijke zorgverdeling zowel tijdens het huwelijk als na een scheiding niet gelijk hoeft te zijn. Dat betekent niet dat de verdeling niet gelijkwaardig is, maar de verdeling hoeft niet feitelijk gelijk te zijn. Ik vermoed dat de heer De Wit dit ook zo ziet.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Het is mijn bedoeling met dit amendement om – anders dan nu in de praktijk het geval is, waar wij al sinds 1998 het co-ouderschap kennen, het gezamenlijk ouderschap na echtscheiding – aan het co-ouderschap een betere kwalificatie te geven, zodat er uitgegaan wordt van gelijke rechten. Dat betekent dus ook in omvang, als ik het zo mag noemen. Beide partners hebben in principe dezelfde aanspraak – om dat woord maar te gebruiken – of kunnen die hebben op de verzorging en opvoeding van de kinderen. Ik verwijs naar het voorbeeld dat mevrouw De Pater heeft genoemd van de rechtbank Haarlem met betrekking tot de omgang en de beschikbaarheid van de voormalige echtelijke woning. Daarin zie je dus in feite al in de praktijk gebracht dat ouders in de gelegenheid worden gesteld om daadwerkelijk gebruik te maken van hun omgang met de kinderen – de verzorging en opvoeding van de kinderen staan voorop – doordat daar een plek voor wordt gekozen waar dat mogelijk is. Dan zijn de ouders dus gelijkwaardig voor de opvoeding en verzorging. Ik kan mij voorstellen dat je er daarmee alleen nog niet bent, ook al leg je die norm vast in de wet. Wanneer er toch geschillen ontstaan, moet ook de rechter bij de oplossing van het gerezen conflict het uitgangspunt hanteren dat beide ouders gelijkwaardig aan elkaar zijn en ook in dezelfde mate in staat gesteld moeten worden om met betrekking tot de opvoeding van de kinderen hun recht te doen gelden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik dank de heer De Wit uiteraard voor de toelichting. De vraag blijft dan toch of wij niet te veel gaan juridiseren en hoe het in de praktijk zou moeten uitwerken wanneer wij daar een norm van maken in het BW. Ik kan er nog niet veel positiefs in zien. Ik denk dat aan onze kant ook na de toelichting van de heer De Wit de vraag blijft of dat vanuit een oogpunt van de verhoudingen na een echtscheiding en de verhouding tot het kind, niet eerder contraproductief is dan productief.

De heer De Wit (SP):

Ik heb nog een punt. Het gaat ons met name om de omslag die je moet krijgen ten opzichte van de huidige praktijk in de rechtspraak. In een aantal gevallen is het vandaag een soort automatisme dat de moeder de kinderen krijgt en dat de man dan maar omgangsrecht moet zien te krijgen. In dit amendement wordt voorgesteld om ervan uit te gaan dat beide partijen op dat punt precies dezelfde rechten hebben. Dan moet de rechter, als de conflictpartijen er niet uitkomen, dus ook verzoeken dat dát geëffectueerd wordt.

Minister Hirsch Ballin:

Dank u wel. Ik denk dat de gelijkwaardigheid op het punt van de normering voldoende verankerd wordt in het BW. Gegeven de zorgen die ik zou hebben op het punt van de verwachting dat hier aangrijpingspunten voor geschillenbeslechting liggen, denk ik toch dat wij per saldo de aanneming van dit amendement moeten ontraden. Maar het is in ieder geval goed dat wij de argumenten nog hebben kunnen uitwisselen op dit punt.

Dan ligt er het amendement op stuk nr. 15 van de heer De Wit inzake de snelle geschillenregeling. Dat deed denken aan de geschillenregeling waarvan ik zag dat die ook in het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld aan de orde is geweest; een 253a-regeling werd die toen genoemd. Wij zijn het er in ieder geval allemaal over eens dat de procedures inzake scheiding en omgang nu te lang duren. Dat verhardt in nogal wat gevallen de strijd tussen ouders en is niet in het belang van het kind. In die zin kan ik de doelstelling begrijpen. De eerste versie van het amendement had verstrekkende gevolgen die niet allemaal werden beoogd. Het amendement op stuk nr. 10 beperkt de reikwijdte van artikel 253a, doordat nog slechts geschillen over de niet-nakoming van afspraken aan de rechter konden worden voorgelegd. Voor andere geschillen zoals over schoolkeuze of vaccinaties was er geen ruimte meer. Dat is in de herziene versie gelukkig hersteld. Toch houd ik zorgen over de uitvoerbaarheid in de praktijk. Het amendement bepaalt dat verzoeken die het daadwerkelijke niet-nakomen betreffen van afspraken uit het ouderschapsplan binnen twee weken moeten worden behandeld door de rechtbank. Dat betekent dat de rechterlijke macht, de rechtbank, geschillen over niet-nakoming te allen tijde voorrang moet geven boven andere zaken. Ik betwijfel sterk of dat een verstandige benadering is. Het wetsvoorstel gaat al heel ver door een termijn van zes weken te stellen. Wij moeten het de rechterlijke macht en dus onszelf niet aandoen om die naar twee weken terug te brengen. Deze termijn zal, naar ik vrees, zelfs als de uiterste inzet wordt gepleegd en zelfs al zouden wij dat wenselijk vinden, niet uitvoerbaar blijken. Het gaat immers om een verzoekschriftprocedure. Dat betekent dat de procedurele vereisten uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor de verzoekschriftprocedure van toepassing zijn, zoals het behoorlijk oproepen van belanghebbenden in de procedure. Hoe dat moet met zo'n termijn, is de vraag. In de herinnering hebbend dat de Eerste Kamer wegens onuitvoerbaarheid van het 253a-voorstel van de heer Luchtenveld tot verwerping is overgegaan en vooral rekeninghoudend met de onuitvoerbaarheid voor de rechterlijke macht die ik voor mij zie, moet ik, hoe zeer wij het belang van spoed onderschrijven, het aannemen van dit amendement ontraden.

De heer De Wit (SP):

In het voorstel van de heer Luchtenveld stond dat de rechter een comparitie van partijen gelast op het moment dat het verzoek wordt ingediend. Dat kan in dit geval natuurlijk ook. Op het moment dat vanwege het niet-nakomen een verzoek wordt ingediend, kan de rechter besluiten om partijen bij elkaar te roepen en om het verzoek binnen twee weken te behandelen. Naar gelang van de bevindingen op de zitting, kan hij bijvoorbeeld vragen om het verweer op schrift. De behandeling moet in eerste instantie mondeling plaatsvinden en moet erop zijn gericht om zo snel mogelijk tot een oplossing te komen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat wij de werkwijze om zo snel mogelijk tot een oplossing te komen hard nodig zullen hebben bij de opzet die wij nu hebben gekozen met de termijn van zes weken. Ik denk dat een nog kortere termijn, die ook in de benadering van de heer De Wit aan de orde is, een onneembare barrière is, nog afgezien van de prioriteitsdruk die dit wetsvoorstel legt ten opzichte heel veel andere zaken waarvan ik weet dat de heer De Wit die ook belangrijk vindt, net als ik. Wij zullen nog heel wat gelegenheden hebben om daarover van gedachten te wisselen. Ik kom niet tot een andere beoordeling van dit amendement.

Ik ben bang dat ik over alle drie amendementen die ik in de taakverdeling tussen minister Rouvoet en mij zal bespreken niet tot een positief advies aan de Kamer kan komen. De Kamer zal straks als minister Rouvoet aan het woord is veel meer mildheid en positievere geluiden over de amendementen horen, al hoor ik mijn collega net die verwachtingen weer een beetje dempen. Toch denk ik dat het vergelijkenderwijs wel het geval is.

De gedachte die in het omvangrijke amendement van de heer Teeven is neergelegd, is in eerste termijn ook al uitgesproken. Ik heb toen al mijn bedenkingen op dat punt naar voren gebracht. In mijn brief van 28 maart staat dat ik ook na verder nadenken hierover niet tot een ander oordeel ben gekomen. Ik wil het ook niet benaderen alsof ik alles nog een keer herhaal zodat als het ware zout in wonden wordt gewreven. Ik ga er ook niet aan voorbij dat de heer Teeven heeft geprobeerd om in iedere geval een paar dingen een slagje anders te doen dan het initiatiefwetsvoorstel van de heer Luchtenveld.

Dat neemt niet weg dat de hoofdbezwaren die ik eerder heb verwoord, blijven bestaan. Op het argument van de kostenbesparing ben ik in de brief ingegaan. Die blijkt zeer relatief te zijn. Over de mogelijkheid dat aan de toetsing helemaal geen rechter meer te pas komt merk ik op dat dit in het overgrote deel van de gevallen dik in orde zal zijn. Zodra de notaris eraan te pas is gekomen, hoeft de beëindigingsovereenkomst alleen nog maar naar een ambtenaar van de burgerlijke stand te gaan. Je bent daar niet helemaal zeker van, dus er moet een toetsingsmoment worden gecreëerd. Daar moeten wij de ambtenaren van de burgerlijke stand voor opleiden en equiperen. Die moeten tenslotte de rol gaan vervullen die in de internationale samenwerking wordt toebedeeld aan rechters of daaraan gelijkgestelde functionarissen. Wij moeten dan aan het buitenland uitleggen dat de rechter bij ons soms de rechter is en soms de daaraan gelijkgestelde functionaris. Dat maakt het niet eenvoudiger. In ieder geval moeten wij in de benadering van het amendement de daaraan gelijk te stellen functionaris, dus de ambtenaar van de burgerlijke stand, equiperen. Wij moeten ook administratief flink wat initiële kosten maken om het zo te regelen dat in de burgerlijke stand modules van de GBA als nieuw type beslissing een plaats krijgen.

Daar komt bij dat een rechterlijke uitspraak een executoriale titel is. Een akte opgesteld door een advocaat is dat niet. Dit zeg ik over de benadering van de alternatieven van de heer Teeven. De notariële akte kan dat wel zijn. Hierbij maak ik het voorbehoud dat je ervan uit mag gaan dat er nooit twisten zullen ontstaan over de notariële akte in de zin dat een van de partijen zich wellicht op het verkeerde been gezet voelt. Dit hoeft inderdaad niet dagelijks voor te komen, maar toch moet ik waarborgen inbouwen. Ik denk echt dat de benadering die ik in de brief van 28 maart jongstleden heb geschetst, beter is, eenvoudig is en een aanzienlijke vereenvoudiging teweegbrengt. Zij beantwoordt mijns inziens ook in hoge mate aan de doelstellingen die mij op dit punt in eerste termijn ter ore zijn gekomen, onder andere in het betoog van mevrouw Bouchibti. De rol van de rechter die toetst kan in de regel zeer beperkt en eenvoudig zijn, maar, indien nodig, kan die wel worden vervuld. Die hoeft partijen absoluut niet te belasten. Wij kennen in ons rechtsbestel al veel langer de rol van de rechter die niet berust op conflict, maar op het verrichten van een ambtshandeling, waarbij de rechterlijke professie nuttig wordt gevonden, ook in relatie tot notariële akten in bepaalde situaties. Elke vergelijking gaat mank, maar ik verwijs toch maar naar artikel 115, lid 1, en artikel 119, lid 1, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Die kennen ook een notaris-rechter. Het is dus geen revolutie.

Het voorstel in mijn brief van 28 maart jongstleden is niet zozeer revolutionair als wel zeer praktisch. Ik onderstreep dan ook nogmaals dat er in beginsel geen zitting zal plaatsvinden. Dat gebeurt alleen in uitzonderingssituaties. In die situaties is dat dan wel een voordeel in vergelijking met de nieuwe taak die de ambtenaar van de burgerlijke stand gaat vervullen. Ik denk dat elke vernieuwende benadering op dit terrein consultatie van de beroepsorganisaties, dus de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Raad voor de rechtspraak en de Raad van State vereist. Dat wetend, lijkt het mij veel beter en praktischer dat ik doorga met het voornemen dat in mijn brief van 28 maart jongstleden al tot uitdrukking is gebracht om een wetsvoorstel op te stellen waarin dat wordt neergelegd.

Ik constateer op basis van wat er zo-even is gezegd dat er in uw Kamer bedenkingen bestaan tegen een eventuele nota van wijziging, zowel in positieve als in negatieve zin. De nota van wijziging moet ook in consultaties worden gebracht. Zo moet de Raad van State er advies over geven. Ik zeg graag toe dat ik te dien aanzien spoed betracht. Dankzij mijn voortvarende aanpak zal de consultatie nog deze zomer zal plaatsvinden. Het wetsvoorstel gaat dan naar de Raad van State en wordt vervolgens ingediend. Intussen hoeft het wetsvoorstel met twee wijzigingen die in de Kamer een brede steun genieten, daarop niet te wachten. Gelet op de belangen die hier spelen en die zo-even onder de aandacht zijn gebracht, lijkt mij dat de te prefereren werkwijze.

De motie van mevrouw Agema moet ik even voor mij nemen. Het percentage van 25 dat in de motie wordt genoemd, is achterhaald. Volgens het boek van Ed Spruijt dat mijn collega voor zich heeft liggen, gaat het nu om 20%. Het staat op pagina 23. Op dit moment kan reeds een dwangsom worden opgelegd. Het betreft een sanctie op maat. Er geldt dus geen minimumsanctie. Het is wellicht bijna een beurtzang tussen de fractie van mevrouw Agema voor minimumbenaderingen en het wijzen op het belang van maatwerk van mijn kant. Ik zie het echt zo, ook op dit terrein. Daarom komt het mij voor dat er geen reden aanwezig is om de wet te wijzigen. Ik meen niet dat het belang van het kind dat vereist. Ook ik vind 20% niet weinig. Hoe sympathiek het mij ook is om iets te doen aan het frustreren van omgangsregelingen door een van de ouders, lijkt het mij dat wij dat beter niet kunnen doen op de manier die in de motie wordt gevraagd.

Mevrouw Agema (PVV):

Mijn motie lijkt misschien wat hard, maar het is des te harder dat 20% van alle omgangsregelingen wordt gefrustreerd en dat tienduizenden kinderen in Nederland het slachtoffer zijn van te slappe wetgeving. Ik dring erop aan dat de minister niet zo negatief tegenover mijn motie staat. De regering legt immers ook geen alternatieven voor. Ik zou graag zien dat de minister mijn motie wat minder negatief bekijkt.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb geprobeerd om het begrip voor de doelstelling van de motie van mevrouw Agema in mijn reactie te laten doorklinken. Je moet de motie toch nemen zoals zij is geformuleerd. Uiteraard is het hoofdpunt van mijn bedenkingen niet het verschil tussen 25% en 20%. Wij zijn het erover eens dat 20% ook te veel is. Ik meen niet dat wij de oplossing moeten zoeken in een minimumsanctie. Wij zullen het moeten houden op de bestaande bevoegdheden. Vandaar dat ik tot het oordeel kom dat ik heb gegeven.

De voorzitter:

De argumenten hebben wij gehoord. Als mevrouw Agema geen nieuw punt wil aansnijden, vervolgt de minister zijn betoog.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Dat zou ik graag doen, maar de overige amendementen zullen door mijn collega worden besproken.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik zal direct ingaan op de vragen die mij in tweede termijn zijn gesteld. Over het algemeen sluiten deze aan bij de ingediende amendementen. Ik volg de volgorde van de sprekers. Mevrouw De Pater-van der Meer heeft onder andere gesproken over het door haar ingediende amendement op stuk nr. 24. Ik heb begrepen dat de wijziging alleen betrekking heeft op de ondertekening en geen inhoudelijke wijziging betreft. Het amendement betreft het verplicht stellen van een ouderschapsplan bij samenwoners. Daarover zijn ook enkele vragen gesteld. In eerste termijn heb ik hierover al een aantal zaken gezegd, zoals dat ik sympathiek sta tegenover de gedachte hierachter. Je zou willen dat allen die, op enige manier, een relatie hebben en die samen kinderen hebben, zich zorgen maken om de gevolgen voor de kinderen wanneer zij uit elkaar gaan. Mijn opmerkingen hadden vooral betrekking op het feit dat ik het formele aanknopingspunt mis dat je wel hebt bij echtscheiding van gehuwde mensen en geregistreerd partnerschap. De heer Anker heeft in tweede termijn nog gevraagd of het amendement mij dit aanknopingspunt wel geeft. Je hebt bij samenwoners niet het formele moment van het aanvragen van een echtscheiding. Op dat moment beoordeelt de rechter op er een deugdelijk ouderschapsplan op tafel ligt. Om die reden heb ik gesteld dat het van belang is dat iedereen, gehuwd of geregistreerd partner of niet, een ouderschapsplan opstelt als men uit elkaar wil gaan. Ik heb aangekondigd dat ik daaraan in de voorlichting over dit wetsvoorstel graag aandacht wil schenken. De gedachte achter het amendement onderschrijf ik wel. Het ontbreken van zo'n formeel moment is voor mij doorslaggevend om deze kwestie niet in de wet op te nemen, omdat je dan alleen een norm opneemt die niet handhaafbaar is. Ik zou het vooral willen zoeken in de reflexwerking van dit wetsvoorstel, in die zin dat er een goed voorbeeld wordt gegeven. Er worden steeds vaker ouderschapsplannen opgesteld, ook in die situatie. Ik verwacht daar veel van, zeker in combinatie met de voorlichting die ik graag wil geven. Na het plaatsen van deze kanttekeningen bij dit amendement, laat ik het oordeel hierover graag aan de Kamer. De gedachte is sympathiek, maar de regering heeft er dus voor gekozen dit niet in de wet op te nemen.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. De minister geeft aan dat hij een ouderschapsplan niet belangrijk acht voor kinderen waarvan de ouders niet getrouwd waren. Hij zegt dat deze mensen zelf wel een ouderschapsplan opstellen. Dan is deze wet toch eigenlijk niet nodig?

Minister Rouvoet:

Mevrouw Agema heeft gelijk. Als ik dat zou hebben gezegd, dan zou ik een probleem met het wetsvoorstel hebben. Dat is de reden dat ik dit niet heb gezegd. Als mevrouw Agema goed naar mij heeft geluisterd, heeft zij mij niet horen zeggen dat ik dit niet belangrijk vind voor samenwonende ouders. Integendeel, ik heb dat belang onderstreept. Ik ben begonnen te zeggen dat het misschien goed zou zijn om dit te honoreren. In het kader van zorgvuldige wetgeving zoek ik echter naar een formeel aanknopingspunt om dit ook in de wet op te nemen, omdat ik geen voorstander ben, hoe sympathiek ik de gedachte achter het amendement ook vind, van symboolwetgeving die niet handhaafbaar is en waar je als wetgever dus niets mee kan. Vanuit de Kamer werd ook gevraagd naar het moment waarop de ouders bij de rechter komen, zodat je dan iets met dat ouderschapsplan kan. Dat moment is er echter niet want er wordt ten overstaan van de rechter geen relatie verbroken. Daardoor kun je dus geen eisen stellen aan het ouderschapsplan. Niettemin vind ik het zeer van belang dat ook samenwonende ouders zich rekenschap geven van de gevolgen van het feit dat ze uit elkaar gaan voor de kinderen. In tegenstelling tot wat mevrouw Agema suggereert, vind ik dat wel degelijk heel belangrijk, maar de vraag is of het in de wet moet worden vastgelegd. Ik antwoord daar ontkennend op, maar ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer over. Ik geef echter mijn argumenten waarom wij dit niet in het wetsvoorstel hebben opgenomen.

Mevrouw Agema (PVV):

De minister gaf aan dat niet getrouwde ouders met kinderen zelf zo'n ouderschapsplan gaan opstellen. Dan hoeft hij dat toch niet bij wet te regelen voor ouders die wel getrouwd zijn?

Minister Rouvoet:

Die invalshoek is een andere, maar de aanvliegroute ook. De vraag is of je als wetgever een reden hebt om dit te regelen. Dat is het geval, want ouders die uit elkaar willen, zullen als zij gehuwd zijn bij de rechter moeten komen. Je kunt er als wetgever dus eisen aan verbinden onder welke omstandigheden dat wel of niet kan. Het wetsvoorstel strekt er juist toe, als ouders bij de rechter komen, dat de rechter de echtscheiding niet kan uitspreken als er geen ouderschapsplan ligt. Het punt dat ik steeds naar voren breng als het gaat om het amendement, is dat dit moment ontbreekt bij samenwonende ouders, want die komen niet bij der rechter om hun verbintenis te laten verbreken. Dan kun je als wetgever ook niet de eis stellen dat er een ouderschapsplan moet worden opgesteld, omdat die relatie anders niet kan worden verbroken.

Ik blijf onderstrepen dat ik het van groot belang vind dat iedereen zich rekenschap geeft van de gevolgen, maar als wetgever moet je je richten op die dingen die je kunt regelen en kunt handhaven.

De heer Teeven (VVD):

De VVD is wel blij met het ouderschapsplan, zoals dat er ligt. Ik bevestig dat nu graag.

De minister is volgens mij tegen het amendement, maar hij laat het oordeel aan de Kamer over. Ik heb tegen mevrouw De Pater gezegd dat onze fractie deze kwestie in beraad neemt en dat ik graag hoor wat de regering ervan vind. Eigenlijk stelt de minister dat hij niets aan het amendement heeft. Schaadt het niet, dan baat het niet, maar het is symboolwetgeving en dat moeten wij niet doen. Is de minister dat met mij eens?

Minister Rouvoet:

Ik heb uiteengezet waarom de regering er niet voor heeft gekozen om het op die manier te doen. Er zijn dan verschillende gradaties. Je kunt de aanneming van het amendement krachtig ontraden, maar gelet op het feit dat ik de gedachte sympathiek vind en dat ik hoop dat het effect op een andere manier wordt bereikt, heb ik geen behoefte aan het amendement, maar laat ik het oordeel over aan de Kamer.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. De minister laat het oordeel aan de Kamer. Hij hoopt dat veel ouders, in welke situatie dan ook, sowieso een ouderschapsplan maken als zij besluiten uit elkaar te gaan. Ik wil de minister toch nog even iets voorhouden. Hij heeft er gelijk in dat er geen formeel moment van uit elkaar gaan is op grond waarvan de ouders iets moeten doen, maar bij een aantal andere veranderingen in deze wet gaat het ook om goed ouderschap, om het bevorderen van de band met de andere ouder. Daarbij stellen wij niet de eis dat de ouders gehuwd zijn of een andere relatie met elkaar hebben, het gaat om de relatie met hun kind. Dat is voor mij de belangrijkste reden geweest om dit amendement te maken.

Minister Rouvoet:

Ik begrijp het, maar ik hoef mijn argumenten niet te herhalen, denk ik. Ik zou bijna zeggen dat dit ook iets in zich heeft van een soort moreel appel op de ouders; daar stem ik graag mee in. Maar mijn wedervraag is dan, hoe u deze bepaling zou willen handhaven.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik denk dat ik daarop al in een discussie met de heer Teeven ben ingegaan. Op het moment waarop de ene ouder constateert dat de andere de gemaakte afspraak niet nakomt, kan die een voorziening bij de rechter vragen. Dat is het aanknopingspunt.

Minister Rouvoet:

Ik heb mijn argumenten gegeven, het gaat erom of er een moment is waarop de overheid kan eisen dat er een ouderschapsplan wordt opgesteld voordat er een uitspraak kan worden gedaan over het verbreken van de relatie. Dit laat onverlet dat bij afspraken die ouders onderling maken, sowieso de normale bepalingen gelden. Als je afspraken maakt waaraan je elkaar wilt houden, dan kun je natuurlijk altijd de gang naar de rechter maken als een van beiden zich er niet aan houdt. Dit staat in zekere zin los van het verplichtende karakter van de voorwaarde van een ouderschapsplan voordat er tot ontbinding van een relatie wordt overgegaan.

De minister van Justitie heeft het een en ander gezegd over de aspecten van gelijkwaardig ouderschap. Ik denk dat de heer De Wit recht heeft op een aanvulling op mijn verwijzing naar onderzoek in eerste termijn. Hij kon daarover geen gegevens vinden. De twee organisaties waarop hij doelde, die kennelijk aan hem een wens hebben voorgelegd, heb ik enige tijd geleden op bezoek gehad. Ik heb met deze organisaties uitvoerig over dit wetsvoorstel gesproken en ik heb er ook de opvatting van de regering over gegeven. Ik kan me niet meer herinneren of er daarbij concreet gevraagd is naar de vindplaats van de bedoelde onderzoeksgegevens, maar die geef ik graag. Het gaat inderdaad om een onderzoeksrapport van Dijkstra en Hetterscheidt, "de beleving van co-ouderschap kinderen", een scriptie in het kader van een studie pedagogiek aan de Universiteit van Utrecht uit 2004. Daarin wordt ook gewezen op de nadelen, de negatieve aspecten van het co-ouderschap voor kinderen. En aan een ander document waarnaar ik heb verwezen, is de naam Moxnes verbonden, een document uit 2006. Het is niet zo gek dat dit niet te vinden was, want het is een intern paper bij een internationale conferentie over kinderen en echtscheiding in juli 2006; zulke stukken worden niet altijd gepubliceerd. De vindplaats is het al eerder aangehaalde rapport van de heer Ed Spruijt, waarin heel kort de conclusie van Moxnes vermeld wordt op grond van ervaringen met de wetgeving in met name Noorwegen. In die wetgeving gaat het meer om co-ouderschap in de zin waarin de heer De Wit erover gesproken heeft, de letterlijke, verplichtende vorm van gelijkwaardig ouderschap, in de zin van een pondspondsgewijze verdeling. De regering heeft hierover haar opvattingen gegeven. Volgens Moxnes wordt te vaak voetstoots aangenomen dat co-ouderschap het beste is voor het kind, terwijl uit onderzoek blijkt dat het lang niet altijd zo is en dat kinderen juist een regeling op maat nodig hebben. Hiernaar had ik in eerste termijn verwezen, maar het is de heer De Wit niet kwalijk te nemen dat hij dit interne paper niet direct heeft kunnen terugvinden.

De heer Van der Staaij heeft waardering uitgesproken over de antwoorden op de vragen die hem kort voor de aanvang van dit debat bereikten. Hij verwijst terecht naar de gezinsnota; dat wordt in die antwoorden ook gedaan. Er waren nieuwe onderzoeksgegevens beschikbaar en daar hebben wij graag op gereageerd, maar het lijkt mij inderdaad goed om een discussie over wat de overheid in de sfeer van preventie kan doen, bij de gezinsnota te betrekken. Die nota zal de Kamer zeker in 2008 bereiken en dan ga ik er graag een debat met de Kamer over aan. Dit wil niet zeggen dat wij intussen niets zouden doen. Ik heb al meer dan eens aangegeven dat er juist voor de Centra voor Jeugd en Gezin ook op dit punt een taak weggelegd kan zijn; een aantal van die centra draait al. Wij hopen zo snel mogelijk de zaak verder te kunnen uitrollen. In dat kader kan al het nodige werk gebeuren. Meer ten principale ga ik het debat graag aan ter gelegenheid van de gezinsnota.

De heer Teeven heeft mij de intrigerende vraag gesteld, of er een deal gesloten is. Als ik ergens graag met de heer Teeven over debatteer, voorzitter, dan is het over deals. Dat weet hij. Hij verwees daar ook even naar.

De inhoudelijke bezwaren tegen de voorgestelde administratieve scheiding zijn door de minister van Justitie omstandig uiteengezet in de eerste termijn van dit debat. Ik wil de inhoudelijke bezwaren die door de regering naar voren zijn gebracht overal herhalen. Zo kent u mij ook wel weer. De minister van Justitie heeft natuurlijk mede namens mij gesproken. Daar is niets geheims aan. Het woord deal suggereert wel iets geheims. Er is niks geheims, de inhoudelijke bezwaren zijn gewoon in de plenaire zaal naar voren gebracht.

Er werd een koppeling met andere dossiers gesuggereerd. De heer Teeven brengt mij enigszins in een lastig parket want ik sta hier als dienaar van de Kroon als minister. Even los van de vraag of het past bij je persoonlijke stijl, het woord deal veronderstelt dat je iets binnenhaalt en iets prijsgeeft. Dat vond ik het boeiende in de discussie die zich ontrolde in de media over een deal, dat er een beweging zou zijn gemaakt om op het punt van het ontslagrecht iets in te leveren waardoor op het punt van de administratieve scheiding iets zou kunnen worden binnengehaald. Even los van de bizarre situatie, als de heer Teeven kennis zou nemen van de inhoudelijke standpunten van de partij die ik mag vertegenwoordigen, kan hij zien dat er op het punt van het ontslagrecht geen concessie is gedaan. Het is het standpunt dat ik altijd heb uitgedragen. Er viel dus niets binnen te halen of prijs te geven; een deal lag dus niet voor de hand. Dat zou juist de heer Teeven moeten weten. Er is geen deal gesloten, mijnheer Teeven. Dat wilde u graag horen.

De heer Teeven (VVD):

Dat is dan mooi. Je moet het altijd heel precies vragen, juist met een deal. De heer Rouvoet zei ook altijd tegen een minister: misschien formuleer ik het verkeerd. Ik zal de vraag nog eens wat helderder formuleren. Er bereikten ons allerlei berichten dat minister Rouvoet tijdens zijn bustoer teruggesneld is om het probleem over dit amendement te tackelen. Het staat de minister natuurlijk vrij om zijn bustoer af te breken en het machtswoord te spreken in de achterkamertjes van de coalitie. Dat past echter niet zo bij zijn stijl. Ik kan mij die stijl nog herinneren van zijn tijd in het parlement: openheid in het parlement en rechtstreeks zaken doen.

Ik vraag de minister op de man af of hij vanuit het kabinet het machtswoord heeft gesproken in de achterkamertjes van de coalitie. Of voeren wij vandaag een serieuze discussie over een amendement? De minister kan met "ja" of "nee" antwoorden en dan is het verhaal voor mij gesloten.

Minister Rouvoet:

Ik heb zojuist op die vraag geantwoord. De minister van Justitie heeft de inhoudelijke bezwaren tegen de richting van het amendement aangegeven. Ik kan de heer Teeven geruststellen, de enige reden dat ik tot twee keer toe mijn bustoer heb afgebroken, is omdat de Kamer een hele dag had gereserveerd om over dit wetsvoorstel door te spreken en dat bleek naderhand te voorbarig te zijn. Ik heb geen enkel moment mijn bustoer moeten afbreken om terug te snellen naar Den Haag. Dat was niet nodig. Ik zie dat de heer Teeven helemaal gerustgesteld is. Wat een opluchting.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De minister heeft veel woorden om "ja"of "nee" te antwoorden op de vraag of er een deal is geweest tussen het ontslagrecht en dit onderwerp. Hij komt uiteindelijk uit op een "nee". Dat heeft echter uitdrukkelijk betrekking op die vraag. Maar is er dan een andere deal gesloten tussen dit en een ander onderwerp?

Minister Rouvoet:

Nee.

Mevrouw Bouchibti heeft nog een vraag gesteld over omgangsbegeleiding en omgangshuizen. Zij vroeg of het aantal omgangshuizen voldoende is. Ik verwijs kortheidshalve naar mijn inbreng in eerste termijn. Ik heb daarin aangegeven dat dit onderwerp echt tot het gemeentelijke domein behoort, ook in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Mij is opgevallen, ook tijdens mijn rondreis door het land, dat de ene gemeente het actiever oppakt dan de andere gemeente. Het lijkt mij een blijvend gespreksonderwerp, ook in relatie tot de totstandkoming van de centra voor jeugd en gezin. Omgangsbegeleiding kan allerlei gestalten aannemen; een omgangshuis is er één van. Ik heb daarvan aansprekende voorbeelden kunnen zien. Ik blijf hierover graag met de gemeenten in gesprek, ook in relatie tot het definitieve takenpakket van de centra voor jeugd en gezin. Het heeft dus zeker de aandacht, gelet op het belang van dat onderwerp.

Dan het gewijzigde amendement van mevrouw Bouchibti op stuk nr. 19 over de beperking van het ouderschapsplan tot gezamenlijke kinderen. Het ouderschapsplan zoals voorzien in het wetsvoorstel ziet op alle kinderen die in het gezin opgroeien, dus inclusief kinderen uit eventuele eerdere relaties. Die keuze is gemaakt op basis van het belang van het kind. Voor ieder kind is een scheiding ingrijpend. Het is dus belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt. Het is natuurlijk wel waar – dat ben ik met mevrouw Bouchibti eens – dat de afspraken ten aanzien van stiefkinderen zullen verschillen van de afspraken die ouders over hun gezamenlijke kinderen maken. Een stiefouder is na de scheiding bijvoorbeeld niet meer onderhoudsplichtig voor zijn stiefkind. In dat geval hoeft over kinderalimentatie dus niets te worden vastgelegd. Waarom zou je stiefkinderen moeten uitzonderen? Ik heb het amendement van mevrouw Bouchibti daar goed op nagelezen, maar eigenlijk geeft zij geen inhoudelijk argument. Zij zegt in haar toelichting alleen dat zij dat niet noodzakelijk vindt en dat zij daarom het amendement heeft ingediend. Dat maakt het voor mij moeilijk om daar inhoudelijk op te reageren. Vooralsnog ben ik geneigd om ervan uit te gaan dat de in het wetsvoorstel gemaakte keuze verstandig is, omdat scheiding voor alle kinderen ingrijpend is. Ik geef één voorbeeld: gedurende de tijd dat een stiefkind deel uitmaakt van het gezin, bouwt het natuurlijk wel degelijk een relatie op met de stiefouder. In juridische termen ontstaat dan ook een vorm van "family life". Het is goed denkbaar dat het kind en de stiefouder ook na de scheiding contact met elkaar willen houden. Daar hebben zij op grond van artikel 377a van het Eerste Boek van het BW ook recht op. Het wetsvoorstel maakt dus geen onderscheid tussen kinderen of relaties, ook niet uit eerdere relaties. Juist redenerend vanuit het belang van het kind, wil ik het maar houden op de lijn van het wetsvoorstel om het ouderschapsplan in alle situaties verplicht te stellen.

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Juist in het belang van het kind, lijkt het mij heel belangrijk dat het kind niet door vijf ouderschapsplannen – met de vader en zijn vriend of vriendin en met de moeder en haar vriend of vriendin – in leven wordt gehouden. Het is heel belangrijk dat een stiefkind ook bij nieuwe relaties niet met te veel ouderschapsplannen in aanraking komt. Het is heel belangrijk dat de biologische vader en de biologische moeder samen tot een plan komen. Als de moeder of vader een nieuwe vriend of vriendin krijgt, moeten niet allerlei ouderschapsplannen uit de doos worden getoverd. Het is juist in het belang van het kind dat er niet, letterlijk, aan dat kind wordt getrokken. Dat is onnodig.

Minister Rouvoet:

Ik begrijp die argumentatie wel, maar juist als de biologische ouder en de stiefouder de overtuiging hebben dat dat in het belang van het kind is, zal dat tot uitdrukking komen in het type afspraak dat je maakt in het ouderschapsplan. Ik zou er echter niet op voorhand van willen uitgaan dat kinderen uit eerdere relaties geen belang hebben bij goede afspraken over hoe zij in de toekomst met hun stiefouder omgaan. Ik ga er wel degelijk van uit dat de partners in dat geval rekening houden met het specifieke karakter van de relatie tussen het stiefkind en de stiefouder en dat zij hun afspraken in het kader van het ouderschapsplan daarop zullen afstemmen. Dat kan betekenen dat men afspraken maakt over minimale contacten. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat een ouderschapsplan nooit kan inhouden dat een van de ouders helemaal geen betrokkenheid meer met het kind heeft. Juist gelet op het speciale karakter, kan ik mij ook nog voorstellen dat het in dit verband door de rechter anders gewogen kan worden als daar een gezamenlijk en redelijk verhaal wordt neergelegd. Maar goed, nu ga ik een beetje speculeren over wat de rechter zou kunnen doen. Dat is altijd riskant. Het gaat mij echter een paar stappen te ver om nu een ommezwaai te maken en om er op voorhand van uit te gaan dat over stiefkinderen geen afspraken in een ouderschapsplan moeten worden vastgelegd. Daarom wil ik vasthouden aan de lijn van het wetsvoorstel, in het vertrouwen dat hier door de betrokkenen en door de rechter op een verstandige manier mee omgegaan kan worden.

De heer De Wit (SP):

Ik heb het zojuist niet gezegd, maar wellicht heeft collega Bouchibti haar amendement mede gebaseerd op het artikel van professor André Nuytinck. Kent de minister dat artikel? Dat artikel gaat precies over dat punt. Er is een heel grote gelijkenis tussen het amendement en dat artikel, want professor Nuytinck stelt dat in het wetsvoorstel alleen sprake is van "minderjarige kinderen". Dat is dus heel ruim geïnterpreteerd. Dat kunnen alle mogelijke kinderen in een relatie zijn. In dit geval gaat het over "hun". Hij zegt dus dat het lidwoord is weggevallen. Het is belangrijk om te specificeren voor welke kinderen een gezagsregeling wordt getroffen.

Minister Rouvoet:

Het wetsvoorstel gaat uit van alle situaties, maar ik wil een deal sluiten met de heer De Wit. Als hij mij het artikel van professor Nuytinck geeft, krijgt hij van mij het onderzoek van Hetterscheidt.

Mevrouw Bouchibti heeft gevraagd of de toegang tot de rechter gegarandeerd is, ook als het ouderschapsplan slechts door één ouder is ondertekend. In eerste termijn heb ik gezegd dat dat inderdaad het geval is. Er moet dan echter wel gemotiveerd worden aangegeven waarom het ouderschapsplan niet door beide ouders wordt ingediend. Daarin is voorzien met artikel 815, lid 5, dat in het wetsvoorstel wordt genoemd.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik heb gezegd dat het mij heel handig lijkt om de flitsscheiding in te ruilen voor de vereenvoudigde echtscheidingsprocedure. Ik hoop dat wij vanavond niet weggaan zonder een duidelijk tijdspad en de harde toezegging dat de vereenvoudigde echtscheidingsprocedure er komt. Kleine kinderen leren wij immers dat het niet de bedoeling is om oude schoenen weg te gooien voordat er nieuwe zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Als de maat van de oude schoenen niet goed is, is er niets op tegen om die alvast weg te gooien. Wij zijn het erover eens dat het gebruik van de omzettingsprocedure als alternatief voor de scheiding niet goed is. Ik bevestig nogmaals dat het wetsvoorstel, zoals bedoeld in mijn brief van 28 maart jongstleden, nog deze zomer in consultatie zal worden gebracht. Dat zal zo spoedig mogelijk worden ingediend.

De voorzitter:

Van de motie-Agema (30145, nr. 25) is een interne herdruk verschenen. De motie is in die zin gewijzigd dat in de constatering het percentage van 25 is gewijzigd in het percentage 20.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over het wetsvoorstel, de amendementen en de motie vinden volgende week plaats.

Naar boven