Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de jeugdzorg met het oog op verruiming van de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen (gedragsbeïnvloeding jeugdigen) (30332).

De voorzitter:

Mevrouw Koşer Kaya neemt niet deel aan het debat. Mevrouw Azough had gevraagd om de aanwezigheid van de minister voor Jeugd en Gezin bij dit debat, maar in onderling overleg hebben beide ministers afgesproken dat de minister van Justitie dit wetsvoorstel verdedigt. Uiteraard zijn bij dit debat wel medewerkers van de minister voor Jeugd en Gezin aanwezig om de minister van Justitie zo nodig bij te staan.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Over het nut en de inhoud van dit wetsvoorstel heeft mijn fractie toch wel de nodige twijfels. Wij hebben weinig sympathie voor de gedachte dat een jeugdige delinquent er met alleen een maatregel tot gedragsbeïnvloeding van af zou kunnen komen, als hij strafbare feiten heeft gepleegd. Deze maatregel heeft hiervoor naar onze mening een te weinig bestraffend karakter. Wij zouden liever zien dat deze maatregel alleen naast een straf kan worden opgelegd. Graag een uiteenzetting van de minister, waarom het noodzakelijk zou zijn om in bepaalde gevallen te kunnen volstaan met het opleggen van deze maatregel, dus zonder daarnaast een straf ter vergelding van het gepleegde delict.

Verder is in onze fractie nog de vraag gerezen of in het huidige tijdsgewricht de strafrechtelijke meerderjarig­heidsgrens niet verlaagd zou moeten worden. De politie wordt regelmatig geconfronteerd met het verschijnsel dat minderjarige criminelen ook zelf rekening houden met deze grens, die op dit moment bij 18 jaar ligt. Zij houden er in die zin rekening mee dat zij zich tot hun 18-de jaar nauwelijks van criminele activiteiten laten weerhouden, terwijl zij veel beter op hun tellen gaan passen zodra zij die leeftijd hebben bereikt. En dit is niet alleen de indruk van politiemensen die wij hebben gesproken, het wordt ook bevestigd door de uitspraken van criminele jongeren tegenover de politie: "Ik ben nu nog geen 18, ik ga lekker mijn gang, ik doe wat ik wil, maar straks, als ik 18 ben, ga ik veel beter op mijn tellen passen." Wij weten ook dat in de loop der jaren de leeftijd van jongeren die het criminele pad op gaan, steeds lager is geworden en dat de ernst van door jongeren gepleegde misdrijven in sommige gevallen steeds is toegenomen. De jeugd, ook de criminele jeugd, stelt zich op steeds jongere leeftijd onafhankelijk en vroegwijs op.

Aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, dat het mogelijk maakt om aan 18- tot 21-jarigen nog jeugdsancties op te leggen, bestaat bij mijn weten in de praktijk geen behoefte. De vraag dringt zich dan ook op of wij dit hele systeem niet eens onder de loep zouden moeten nemen. Zouden wij er niet eens aan moeten denken om de strafrechtelijke meerderjarigheidsgrens bij zestien jaar te leggen? Daarnaast zou dan nog bepaald kunnen worden dat er, als de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het delict gepleegd is, daartoe aanleiding geven, op zestien- tot achttienjarigen toch nog het strafrecht voor minderjarigen kan worden toegepast. Artikel 77c zou dan helemaal terzijde kunnen worden gelegd. Ik geef dit maar even aan om duidelijk te maken hoe er in mijn fractie over de hele problematiek van jeugddelinquentie wordt gedacht.

Dan de kwestie van het verlagen van de ondergrens voor het leggen van conservatoir beslag, wat ook in dit wetsvoorstel geregeld wordt. De ratio hiervan onderschrijven wij op zichzelf wel. Maar dit gezegd zijnde, rijst bij ons wel de vraag waarom de ondergrens die in het wetsvoorstel voor minderjarigen naar beneden wordt bijgesteld, niet ook voor meerderjarigen wordt bijgesteld. Daarover hoor ik graag de mening van de minister. Waarom zou die niet ook voor meerderjarigen naar beneden moeten worden bijgesteld?

In het wetsvoorstel wordt in navolging van het Comité inzake de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties voorgesteld om de oplegging van levenslange gevangenisstraf aan minderjarigen, die nu nog onder het Wetboek van Strafrecht mogelijk is, uit te sluiten. Ik kan mij delicten en omstandigheden voorstellen waarin een minderjarige – en dan praat ik nog even binnen het huidige strafrechtelijk systeem, dus over een minderjarige van zestien of zeventien jaar – dermate ernstige delicten pleegt dat een levenslange gevangenisstraf wel op zijn plaats zou zijn. Het argument, dat ik in de stukken heb gelezen, dat een dergelijke oplegging in Nederland nog nooit heeft plaatsgevonden, overtuigt mij op zichzelf niet. Als ik zie welke redenen zijn aangevoerd om tot afschaffing over te gaan, namelijk het Comité inzake de Rechten van het Kind van de VN dat daarop aandringt, moet ik zeggen dat dit alles mij niet zo erg overtuigt. Als in een concrete zaak van een zestien- of zeventienjarige de rechter heeft besloten dat op die persoon het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast, is het in mijn ogen toch een gewrongen constructie om weer voor één zaak, namelijk voor de levenslange gevangenisstraf, een uitzondering te maken.

De heer Teeven (VVD):

De heer De Roon refereert aan de praktijk. Ik ken de praktijk. Wij lopen beiden al wat langer mee bij het OM. Kan hij een voorbeeld schetsen van een zestienjarige aan wie een levenslange gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd? Ook de VVD vindt dat de dingen hard moeten worden aangepakt, maar schiet hij niet een beetje door met een levenslange gevangenisstraf voor zestienjarigen?

De heer De Roon (PVV):

Laat ik het voorbeeld noemen van een jongere in de leeftijdscategorie van zestien- en zeventienjarigen, die al een hele geschiedenis van ernstige geweldpleging achter de rug heeft en die daarvoor in het verleden wel is gestraft, maar die desondanks toch een meervoudige moord pleegt op de leeftijd van zestien of zeventien jaar. Dan rijst bij mij de vraag of het in bepaalde situaties mogelijk moet zijn om aan die persoon een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Ik zeg niet dat het in al die gevallen per se moet, maar ik kan het me wel heel goed voorstellen. Daarom vraag ik mij af of wij die mogelijkheid maar zonder meer moeten ecarteren uit Het Wetboek van Strafrecht. Is het niet ook iets waard om die mogelijkheid te behouden?

De heer Teeven (VVD):

De heer De Roon werpt die mogelijkheid op, maar – nu wordt het wel een beetje hypothetisch – heeft hij vanuit de ruime ervaring die hij als advocaat-generaal en officier heeft, nu echt een zaak in zijn hoofd waarin ooit heeft gespeeld dat een zestienjarige met een groot strafblad een meervoudige moord heeft gepleegd? Ik kan het echt niet bedenken. Ik wil heel ver met hem meegaan, maar schiet de Partij voor de Vrijheid nu niet door? Dan wordt het echt een partij van de onvrijheid voor jeugdige mensen.

De heer De Roon (PVV):

Wij moeten niet alleen kijken naar het verleden, maar ook naar de toekomst. Als wij kijken naar de lijn die is ingezet rond de steeds zwaardere ernst van strafbare feiten en ernstige delicten die worden gepleegd, ook door minderjarigen, kan ik mij heel goed voorstellen dat zich in de toekomst een situatie voordoet waarin het wenselijk zou zijn om zestien- of zeventienjarigen een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Ik richt mij dus vooral op de toekomst.

Ingevolge het kinderrechtenverdrag waarop het comité dat aanbeveelt om de levenslange gevangenisstraf voor minderjarigen terzijde te schuiven, zich baseert, wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Kunnen wij die bepaling niet zodanig uitleggen dat wanneer de rechter heeft bepaald dat voor een zestien- of zeventienjarige het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast, dit ook betekent dat het tweede deel van de zin uit artikel 1 van het kinderrechten van toepassing is? Vervolgens komt het mij eigenlijk ook wel merkwaardig voor als je de meerderjarigheid uitsluitend aan de hand van het civielrechtelijk criterium hanteert. De hoofdregel is dat iemand meerderjarig wordt als hij of zij de leeftijd van 18 jaar bereikt. Iemand die echter huwt voordat hij of zij 18 jaar is, wordt door het huwelijk al meerderjarig. In mijn ogen ontstaat een merkwaardige constructie. Als een gehuwde 17-jarige een zeer ernstig misdrijf pleegt waarbij misschien een levenslange gevangenisstraf op zijn plaats is, kan die zonder meer worden opgelegd ook onder het kinderrechtenverdrag, terwijl als diezelfde persoon niet gehuwd is maar wel samenwoont, het ineens niet kan. Dat komt mij allemaal wat vreemd voor. Kan de minister zijn standpunt hierover nader uiteenzetten?

De heer Anker (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Wij spreken vandaag over een onderwerp dat de ChristenUnie na aan het hart ligt juist omdat het over jongeren gaat; jongeren die dreigen het verkeerde pad op te gaan. Een eerste misstap kan immers uitmonden in een criminele carrière en de gevolgen strekken zich uit van de jongere in kwestie en zijn omgeving tot de samenleving in haar geheel.

Steeds vaker worden wij geconfronteerd met ontspoord gedrag zoals vandalisme en geweldpleging. Achter dit gedrag gaan dikwijls problemen schuil waartegen de jongere niet opgewassen is. De omgeving van de jongere treedt vaak ook niet corrigerend op.

Deze problemen pakken wij niet alleen aan met straffen. Zij vragen om een bredere aanpak; een aanpak waarin eventueel de omgeving van de jongere wordt meegenomen. Het jeugdstrafrecht is dan ook bij uitstek een terrein waarop de overheid niet alleen straffend maar ook corrigerend of heropvoedend moet kunnen optreden. De ChristenUnie staat dan ook volledig achter het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht, waarbij het voorkomen van toekomstig crimineel gedrag voor ons zwaarder weegt dan het straffen.

Het voorliggende wetsvoorstel biedt een uitbreiding en een gecombineerde inzetbaarheid van het bestaande sanctiebeleid voor jeugdigen. Hiermee wordt een gat gedicht tussen relatief lichte sancties zoals de taakstraf en zware sancties zoals plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Het wetsvoorstel beoogt een effectieve en integrale aanpak, niet alleen van het criminele gedrag zelf maar ook van de onderliggende problemen.

Mijn fractie is blij met dit wetsvoorstel omdat het voor een groot deel tegemoetkomt aan wensen die wij al lang hebben op dit punt. Ik verwijs daarbij onder andere naar voorstellen van de ChristenUnie betreffende het Doe Normaalbevel en het Doe Normaalcontract. Ik kom hierop later terug.

In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat ook nu al gedragsbeïnvloedende programma's worden toegepast als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. In dat verband stelt de minister dat zowel het onschuldbeginsel als de proportionaliteit onder druk zijn komen te staan. Het is mijn fractie niet helemaal duidelijk waarop de minister precies doelt. Kan hij dat nader toelichten?

In de schriftelijke voorbereiding heeft mijn fractie aandacht gevraagd voor de eerdergenoemde voorstellen betreffende het Doe Normaalbevel en het Doe Normaalcontract. In de nota naar aanleiding van het verslag verwijst de minister in dit verband naar het voortgangsbericht van 3 maart 2006. Inmiddels zijn wij ruim een jaar verder en heeft de in de brief aangekondigde Rotterdamse pilot ook al plaatsgevonden. In een eerdere inbreng heeft onze fractie gevraagd of nu juist dit wetsvoorstel geen mogelijkheid is om het Ik Doe Normaalcontract een plaats te geven. Kan de minister daarop nog eens ingaan op grond van de huidige stand van zaken en de informatie die nu voorhanden is?

In het kader van Doe Normaal haal ik ook graag de passage aan uit het coalitieakkoord waarin staat dat een helder en doeltreffend beleid gebaat is bij stroomlijning van alle gedragsbeïnvloedende maatregelen volgens het Doe Normaalmodel. Kan de minister aangeven hoe het voorliggende wetsvoorstel in die voorgenomen stroomlijning past?

Voorafgaande aan een rechterlijke uitspraak waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd, is steeds een indicatiebesluit van het Bureau Jeugdzorg vereist. Hoe komt dat besluit in de praktijk tot stand en op welk moment? Zijn die bureaus in staat om op zeer korte termijn voldoende onderbouwde indicatiebesluiten te nemen, in het bijzonder bij beslissingen over schorsing van voorlopige hechtenis?

Om duidelijkheidsredenen stelt de minister voor, eventuele bijzondere voorwaarden bij schorsing van een voorlopige hechtenis uit te werken in een algemene maatregel van bestuur. Het is prima om die bijzondere voorwaarden concreet te maken en waar nodig te verduidelijken. Met het oog op de eveneens genoemde flexibiliteit vragen wij ons echter wel af, in hoeverre hier sprake kan zijn van een eindige opsomming. Wij horen hierover graag de mening van de minister.

Mijn laatste vraag betreft de aanpassing in verband met het conservatoir beslag bij jeugdigen. Hebben politie en justitie wel voldoende personeel, tijd en gelegenheid om naast de opsporing en vervolging van het strafbare feit op zoek te gaan naar verhaalsmogelijkheden? Ik denk aan het in beslag nemen, het al dan niet opslaan, de beslagprocedures et cetera. Met andere woorden: is in de praktijk van dit middel wel wat te verwachten? Op dit punt krijg ik graag een beschouwing van de minister?

Mevrouw Bouchibti (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Dit wetsvoorstel is door mijn partij positief ontvangen. Het biedt rechters niet alleen meer mogelijkheden om jeugdige delinquenten weer op het rechte pad te krijgen, het biedt ook jeugdige delinquenten mogelijkheden om op het rechte pad te komen. Wij weten allemaal: hoe jonger een dader is, hoe sneller je erbij moet zijn. Als je er snel bij bent, moet de rechter maatwerk kunnen leveren. Daartoe levert dit wetsvoorstel een bijdrage en dat juichen wij natuurlijk toe. Daarnaast sluit dit wetsvoorstel uitdrukkelijk uit dat jongeren tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld kunnen worden. Zo wordt recht gedaan aan de rechten van het kind die zijn vastgelegd in het Verdrag voor de rechten van het kind. Hiervoor danken wij de minister.

Ik heb nog wel een aantal vragen. De rechter kan jeugdzorg opleggen als gedragsmaatregel of als deel daarvan. Bureau Jeugdzorg neemt het indicatiebesluit dat de rechter moet volgen. Als Bureau Jeugdzorg echter niet of niet tijdig een indicatiebesluit neemt, kan de rechter niet zelf een jeugdzorgprogramma opleggen als de kinderbescherming dat adviseert. Wat bedoelt de minister met tijdig? Gaat de minister afspraken maken met de Bureaus Jeugdzorg om te voorkomen dat deze uitzonderingssituaties zich voordoen?

Het kan zijn dat Bureau Jeugdzorg een indicatiebesluit neemt en dat blijkt dat dat besluit niet passend is, bijvoorbeeld doordat de tenlastelegging voor een deel niet is bewezen. Wat is in deze gevallen de positie van de rechter? Moet de rechter de zaak aanhouden en bijvoorbeeld om een nieuwe indicatiestelling vragen? Is de minister van mening dat in dergelijke gevallen hogere eisen gesteld moeten worden aan het begrip tijdig?

Welke mogelijkheden heeft een rechter die zich inhoudelijk niet kan vinden in een indicatiebesluit? Is het volgens de minister in alle gevallen noodzakelijk dat de volle termijn van de maatregel blijft gelden als de maatregel geheel bestaat uit jeugdzorg en de deskundigen halverwege het traject van mening zijn dat verdere behandeling niet meer noodzakelijk is? Graag krijg ik op dit punt een toelichting van de minister.

Hij verwacht dat dit wetsvoorstel budgettair neutraal kan worden ingevoerd. Is de minister bereid om, wanneer onverhoopt blijkt dat bijvoorbeeld in de praktijk vaak ITB wordt gebruikt, nadere afspraken te maken met de provincies? Wij willen immers geen wachtlijsten en de rechter moet zijn werk kunnen blijven doen. Is de minister bereid de eventuele financiële consequenties in aanmerking te nemen?

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft bij de behandeling van dit wetsvoorstel buitengewoon gemengde gevoelens. Het is na lange tijd op het departement van Justitie uit de kast gekomen en er zijn inmiddels verschillende namen voor gebruikt: Lubberskampementen, opvoedingsgestichten enzovoorts. Eigenlijk is het voorstel een lege huls.

Onze fractie is wel blij met het voornemen om te voorzien in de uitwerking van de bijzondere voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis kan worden geschorst. De rechters-commissarissen moesten als het ware een kunstmaatregel nemen en wij hebben er waardering voor dat die eindelijk vorm van wet heeft gekregen.

Onze fractie heeft ook waardering voor het voornemen om specifiek ten aanzien van jeugdigen de grens voor het leggen van conservatoir beslag te verlagen naar feiten waarop een geldboete staat van ten minste de vierde categorie. In het kader van het lik-op-stukbeleid en het vaker opleggen van een geldboete zijn dat goede zaken. Ook kan onze fractie er goed mee instemmen dat wij bij voorbaat geen levenslange gevangenisstraf aan iemand van zestien jaar opleggen. Kijkende naar het Verdrag voor de Rechten van het Kind moeten wij dat niet doen. Ik heb de praktijkvoorbeelden van de heer De Roon niet gehoord. De situatie waarover wij spreken blijft voor mijn fractie dan toch min of meer hypothetisch.

Dan kom ik op alle kritiek. Het valt ons op dat dit met tamtam door de regeringspartijen gelanceerde voorstel in de praktijk niet zo vreselijk veel voorstelt. Er wordt heel veel rekening gehouden met de veroordeelde. Het staat al in het voorgestelde artikel 77w, eerste lid, onder b; het zijn cumulatieve voorwaarden. Aan zowel a als b moet worden voldaan. Onder b staat dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Je voelt het al aankomen. Het lijkt het een heel sympathiek plan, maar de kleine, jeugdige ettertjes die strafbare feiten plegen en de justitiële jeugdinrichtingen op zich af zien komen, zullen gauw akkoord gaan met de voorgestelde maatregelen. Waarom is het nodig, want er is al zoveel mogelijk in dat jeugdstrafrecht? Zou de minister in ieder geval de VVD-fractie, die heel erg twijfelt over dit voorstel, vanavond kunnen overtuigen van de toegevoegde waarde ten aanzien van de kern? Wat levert het op? Het gaat immers niet om een vrijheidsbeperkende maatregel, maar om een vrijheidsbenemende maatregel.

Dan komt de vraag aan de orde: zijn er al niet genoeg sanctiemodaliteiten met name binnen het jeugdstrafrecht? Ik noem er een paar: deelnemen aan een project ter voorkoming toezenden proces-verbaal aan de officier, transactie, taakstraf, leer-werkstraffen, alles is mogelijk, combinaties, geldboete, jeugddetentie, plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, maatregelen van schadevergoeding, onttrekking aan het verkeer. Het kan allemaal.

Ik heb nog een prangende vraag. Hoe staat het met de uitvoering en controle op de maatregel van de gedragsbeïnvloeding? Uit het rapport van het Verwey-Jonker Instituut van 2005 blijkt dat 25% van de taakstraffen bij meerderjarigen is mislukt. Sinds 2004 is er enige verbetering in de executie van de vervangende hechtenis.

Kan de minister aangeven of er een sanctievolgsysteem komt? Er zijn ketenunits in de grote steden. Er wordt gekeken naar de harde kern jeugd. Dat is allemaal hartstikke mooi, maar deze jeugdigen gaan volstrekt uit het zicht van de jeugdreclassering. Wordt daarop gecontroleerd? Is de jeugdreclassering in staat om alles te doen wat wij willen dat zij doet? Is zij voldoende toegerust, zowel vanuit het oogpunt van beoordelingsmogelijkheden als, niet in de laatste plaats, vanuit het oogpunt van capaciteit? De jeugdreclassering heeft al veel taken. Kan dit er eigenlijk nog wel bovenop?

Er zijn veel mogelijkheden om te reageren op een jongere die de fout ingaat. Dat zijn straffen, maar ook maatregelen en leertrajecten. Wordt dit geen maatregel waarmee je heel gemakkelijk kunt wegkomen? Zou de minister, kijkende naar artikel 77w, lid 7, niet moeten bekijken of die terugmelding verplicht moet zijn? In de wettekst staat dat het Openbaar Ministerie inlichtingen kan inwinnen bij de jeugdreclassering over de wijze waarop de veroordeelde de maatregel uitvoert. Moet dat niet andersom zijn? De persoon in kwestie doet niet wat hij moet doen in het kader van de maatregel, dus de jeugdreclassering gaat actief het Openbaar Ministerie inlichten. Mislukt de boel, dan gaan wij meteen omzetten. Kan de minister in de beantwoording aangeven wanneer hij vindt dat zo'n gedragsbeïnvloeding als mislukt wordt beschouwd? Dat is voor de reclassering veel moeilijker te beoordelen dan een werkstraf van een x-aantal uren. Daar kun je gewoon de meetlat langs leggen. In welke gevallen moet het Openbaar Ministerie overgaan tot omzetting van de gedragsmaatregel in jeugddetentie of hechtenis?

Kortom, er zijn tal van vragen die aangeven dat onze fractie niet blij is met de hoofdmoot van deze maatregel. Sterker nog, wij denken dat de maatregel een excuus wordt voor – ik gebruik een term van de heer De Roon – jeugdige crimineeltjes om ogenblikkelijk akkoord te gaan met alles wat op gedragsbeïnvloeding lijkt om vervolgens aan hun stutten te trekken. En niemand die nog op ze let. Wil de minister daarop nog eens wat dieper ingaan? Onze fractie twijfelt echt of wij hieraan nu wel onze steun moeten geven.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. De verharding van de jeugdcriminaliteit vraagt om een eigentijdse aanpak. Ik meen dat met het voorliggende wetsvoorstel, zowel met de uitbreiding als met de flexibiliteit, een goed evenwicht is gevonden. Wij ondersteunen dit wetsvoorstel dan ook van harte.

Een gedragsmaatregel kan worden opgelegd aan een jeugdige die ten tijde van het begaan van het delict nog geen 18 jaar is of, in sommige gevallen, zelfs onder de 21 is. De maatregel die wordt opgelegd, is minimaal zes maanden en maximaal een jaar. Het bereiken van de 18-jarige of 21-jarige leeftijd moet daarbij niet leidend zijn. De maatregel moet kunnen doorlopen. In mijn berekening kan bijvoorbeeld een 20,5-jarige een programma krijgen van een jaar. Daarna is hij 21,5. Het programma kan eventueel met een jaar worden verlengd en dan is de leeftijd 22,5 jaar. Dat is voor ons echt leidend. Een taakstraf gecombineerd met onvoorwaardelijke jeugddetentie is mogelijk, maar in essentie gaat het om de behandeling, opvoeding of heropvoeding.

Een ander belangrijk punt betreft het Bureau Jeugdzorg. Dit bureau kan een indicatie stellen, maar bij het niet of niet tijdig stellen van zo'n indicatie kan een kinderrechter of een rechter zich laten adviseren door de Raad voor de Kinderbescherming en toch doorpakken. Hoe gaat dat in zijn werk? En hoe gaat dat vervolgens financieel? De Bureaus Jeugdzorg worden via het Rijk door de provincie gefinancierd op basis van die indicaties. En nu komt daar zo'n rechter die even gaat doorpakken. De regering stelt dat al deze nieuwe maatregelen of mogelijkheden van behandeling, training en begeleiding kostenneutraal plaatsvinden. Ik plaats daar toch wel vraagtekens bij. Als wij iets extra's aanbieden zoals jeugdreclassering, geïndiceerde jeugdzorg of geestelijke jeugdzorg, zal dat toch extra mensen vergen. Wat hebben wij immers aan prachtige programma's als de uitvoering daarvan aanloopt tegen een tekort aan jeugdpsychologen en jeugdpsychiaters? Hoe denkt de minister dat op te lossen?

Wij zijn in deze Kamer al vrij lang bezig met de scheiding tussen civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatsten. Ik kan mij voorstellen dat een criminele jongen die een behandelprogramma krijgt, deelneemt aan hetzelfde behandelprogramma als jongens en meisjes die een OTS hebben gehad. Die ondertoezichtstelling heeft dan weliswaar misschien niet in een justitiële jeugdinrichting plaatsgevonden, maar in een andere setting. Halen wij dan niet via een achterdeur binnen wat wij willen vermijden?

De behandelprogramma's kunnen zowel binnen als buiten een instelling plaatsvinden. "Intramuraal", staat er. Ik wil hier met name de prep camps aan de orde stellen. Een behandeling gedeeltelijk in een prep camp of daarbuiten lijkt mij toch heel goed.

Er kunnen nieuwe programma's worden ontwikkeld, zowel binnen als buiten instellingen. De vraag blijft wie nou de eindregie heeft. De memorie van toelichting is daarover niet helemaal duidelijk. Daarin wordt in feite het OM genoemd, maar staat het OM niet een beetje ver van het veld om daarop goed zicht en toezicht te houden? Kan dat niet beter door de reclassering worden gedaan?

Alle goede ideeën willen wij zeker bij onze overwegingen betrekken, maar ik wil toch een waarschuwing geven. Op dit moment hebben wij al heel veel behandelplannen, programma's en projecten. Daar hebben wij de afgelopen tijd ook in deze Kamer over gesproken. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft een aantal jaren geleden zelfs gezegd dat er al 350 projecten en programma's voor jongeren zijn. Hoe gaat de minister nu meten of de nieuwe plannen die door dit wetsvoorstel kunnen worden uitgedokterd, "evidence based" zijn, zodat wij daadwerkelijk kunnen checken of hulp helpt? Ik wil de Erkenningscommissie voor Justitiële Gedraginterventies activeren. Laten wij in het vervolg alleen die behandelprogramma's mogelijk maken die door de Erkenningscommissie zijn beoordeeld. Daarmee kunnen wij een wildgroei aan programma's voorkomen.

De heer Teeven (VVD):

De heer Çörüz heeft al zeven keer gezegd dat hij zijn betoog zal beëindigen, maar desondanks spreekt hij door. Hij is heel vriendelijk tegen de minister van Justitie en zegt dat de CDA-fractie goed met het wetsvoorstel kan leven. Wij kunnen leven met twee gedeelten van het wetsvoorstel, maar dat zijn meer de bijwerkingen. Na de opmerking dat de CDA-fractie met het wetsvoorstel kan leven, stelt de heer Çörüz de minister veel vragen. Zou het toch niet beter zijn om het beperken van de bijwerkingen goed te regelen en de zogenaamde verbeteringen achterwege te laten tot het moment dat bekend is of de jeugdreclassering en de jeugdzorg op orde zijn? Ik heb de indruk dat die organisaties dit niet aan kunnen en dat moet de CDA-fractie ook weten.

De heer Çörüz (CDA):

Naar mijn idee is het onze taak om kritisch te zijn. Dat wil niet zeggen dat ik niet positief tegenover dit wetsvoorstel sta. Het vult immers een gat, namelijk in het geval dat een pijnmaatregel te zwaar is en een taakstraf te licht.

De heer Teeven (VVD):

Kan heer Çörüz precies uitleggen wat hij met dat gat bedoelt? Ik heb daarbij namelijk absoluut niet een bepaalde gedachte. Aan mensen uit mijn fractie die nog liberaler zijn dan ik, heb ik gevraagd of ik iets mis. Mij is echter niet duidelijk geworden wat dat is. Ik verzoek de heer Çörüz een voorbeeld te geven.

De heer Çörüz (CDA):

Op dit moment is het niet mogelijk om een taakstraf en onvoorwaardelijke jeugddetentie te combineren. De toekomstige wet maakt dat wel mogelijk. De heer De Roon en de heer Teeven hebben over de beslaglegging gesproken. Dat vind ik een waardevol punt. De toekomstige wet maakt dus een aantal zaken mogelijk. Dat neemt niet weg dat ik kritisch ben over de wildgroei aan programma's. Ik heb dan ook voorgesteld dat de Erkenningscommissie voor Justitiële Gedraginterventies zich op secure wijze richt op de beoordeling van de programma's. Zij kan beoordelen of die programma's daadwerkelijk datgene brengen wat wij willen. Dan spreken wij niet over 350 programma's.

De heer Teeven (VVD):

De heer Çörüz wil een taakstraf combineren met onvoorwaardelijke jeugddetentie. Dat kan niet, maar dat moet ook niet mogelijk worden gemaakt. Daarbij is immers sprake van een opbouw: geldboete, taakstraf en tot slot jeugddetentie. De gedragsbeïnvloeding zit daar oneigenlijk tussenin. Ik begrijp het punt van de heer Çörüz niet. Hij spreekt over het opvullen van een gat, maar hij heeft mij met zijn voorbeelden totaal niet overtuigd. Als hij dat had gedaan, was het voor mij misschien mogelijk geweest om mijn fractie te overtuigen. Dat kost mij nu een beetje moeite.

De heer Çörüz (CDA):

Ik kan nog een voorbeeld geven. Het is niet alleen een kwestie van jongeren achter de tralies zetten. Jeugdzorg en jeugddetentie kunnen worden gecombineerd. Het is mogelijk om jongeren een opvoeding of een heropvoeding te geven. Dat is naar mijn oordeel een sterk punt van dit wetsvoorstel. Die mogelijkheden zijn op dit moment te beperkt.

De heer De Wit (SP):

De heer Çörüz heeft de prep camps genoemd. Die zijn vooral genoemd voor jongeren die niets willen, namelijk in het kader van de sociale zekerheid. Het betreft jongeren die geen uitkering hebben en toch in leven blijven maar die niet op strafbare feiten worden betrapt. Wil de heer Çörüz toch prep camps voor jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd, of wil hij die überhaupt? Het nut daarvan wordt immers betwist.

De heer Çörüz (CDA):

Ik doel op de prep camps zoals bij Glen Mills en Den Engh. Het is een strafrechtelijke maatregel, bedoeld voor jongeren die één of meerdere strafbare delicten hebben gepleegd. Dat bedoel ik met opvoedingskampen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Uit de nota naar aanleiding van het verslag heb ik opgemaakt dat Glen Mills geen trajecten kan aanbieden omdat de minimale termijn achttien maanden is. Ik neem aan dat die organisatie dan ook geen onderdeel zal uitmaken van de uitvoering van dit wetsvoorstel.

De heer Çörüz (CDA):

Ik weet dat de programma's van Glen Mills in beginsel achttien maanden duren. Ik laat mij echter niet door een leeftijdsgrens leiden, of die nu bij 18 jaar of 21 jaar ligt. Het gaat mij erom dat jongeren een programma volgen en afmaken, ook als zij dan ouder dan 21 jaar zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. De trajecten die Glen Mills aanbiedt, duren minimaal achttien maanden en vallen dus niet in de maximale termijn van het wetsvoorstel. Die zijn dus niet van toepassing.

De heer Çörüz (CDA):

Volgens mij kennen Den Engh en Glen Mills meerdere programma's. Er zijn volgens mij ook kortere programma's. Ik ben geen expert op dat gebied.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het is een onloochenbaar feit dat er sprake is van een toename van door jeugdigen gepleegde geweldsdelicten. Er is tevens sprake van een verharding van de jeugdcriminaliteit. Het ligt daarom voor de hand dat er een voortdurende bezinning plaatsvindt op de vraag of de bestaande aanpak toereikend en effectief is. Dat is nodig met het oog op het zo veel mogelijk voorkomen van recidive of een carrière in de criminaliteit.

Het wetsvoorstel is getoonzet vanuit de gedachte dat een betere aanpak gericht moet zijn op beïnvloeding en verandering van het gedrag van de jeugdige delinquent. Hoewel wij al een omvangrijk en gevarieerd sanctiearsenaal voorhanden hebben, is het al met al kennelijk toch niet toereikend en doeltreffend. Ik stel voorop dat wij sympathie hebben voor de inzet om te voorzien in een ruim aanbod van jeugdsancties, zodat zoveel mogelijk maatwerk kan worden geleverd. Er moet vroeg, snel en stevig worden ingegrepen als jongeren het criminele pad opgaan.

Het wetsvoorstel introduceert een nieuwe maatregel en maakt meer combinaties van jeugdsancties mogelijk. Daarnaast zijn er voor jongeren beneden de twaalf jaar allerlei civielrechtelijke gedragsmaatregelen beschikbaar.

De pedagogische aanpak staat bij de invulling van de maatregel voor het gedrag aanzienlijk meer voorop dan leedtoevoeging, aldus de memorie van toelichting. Wij zien zeker de toegevoegde waarde van een programma dat een stevig accent op heropvoeding legt en uitdrukkelijk focust op het aanleren van sociale vaardigheden en het aanbieden van een strak dagprogramma. Een zorgpunt bij deze benadering is of de strafwaardigheid van het gedrag niet te veel naar de achtergrond verdwijnt. Het jeugdsanctierecht beschikt weliswaar over een reeks van straffen, waarvan er enkele in het wetsvoorstel nadrukkelijk worden genoemd. Is de tendens niet dat de gedragsbeïnvloeding voorop komt te staan? Van een volstrekt eenzijdige oriëntatie op maatregelen gericht op heropvoeding moet ons inziens gewaakt worden.

Op grond van de huidige regelgeving is een heel scala van sancties al mogelijk. Met de gedragsmaatregel wordt het pakket nog eens uitgebreid. De rechter beschikt zodoende over nog meer mogelijkheden. De uitbreiding leidt echter niet tot langere of zwaardere straffen. De rechter moet bij de nieuwe stand van zaken in staat worden geacht om maatwerk in een individueel geval te leveren.

Wat is de meerwaarde van de zelfstandige gedragsmaatregel als nieuwe sanctie? Welk gat wordt daarmee gevuld? Ik doel niet op de extra combinatiemogelijk­heden, zoals jeugddetentie plus geldboete of taakstraf. Ik ben het eens met die verruiming. Ik zie daar de voordelen van in.

Hoe wordt een vereenvoudiging van het jeugdstrafrecht bewerkstelligd? Die term kwam ik in een persbericht bij het wetsvoorstel tegen. Waar vind ik dat terug? Gezien de instellingen en organisaties die bij dit alles een rol spelen, komt de vraag naar voren of de bureaucratie er kleiner of groter door wordt.

De heer Teeven (VVD):

Ik mis in uw betoog iets over wat na de strafrechtelijke keten komt. We hebben veel problemen met de jeugdzorg. Gedragsbeïnvloeding is mooi, maar als iemand uit de strafrechtelijke keten komt, moet er een vervolg zijn. Is het niet goed om dit met de minister voor Jeugd en gezin, die hiervoor verantwoordelijk is, te bespreken? Die is hier vanavond afwezig, maar dit lijkt me een punt dat in tweede termijn aan de orde kan komen, in diens aanwezigheid.

De voorzitter:

Ik heb net aangegeven dat de minister van Justitie namens de minister voor Jeugd en gezin spreekt. Er zijn ambtenaren om deze minister desgevraagd te ondersteunen. U zult het dus met deze minister moeten doen.

De heer Teeven (VVD):

Ik doe het graag met deze minister, maar ik hoor graag van de heer Van der Staaij hoe hij hiertegen aankijkt. Het is namelijk echt niet de portefeuille van deze minister.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik ben het van harte eens met de heer Teeven dat het natraject van groot belang is. Maar iedereen heeft opmerkingen "rondom" dit wetsvoorstel. We hebben ons daarin beperkt, omdat dit allemaal onderdeel uitmaakt van de totaalaanpak van de jeugdcriminaliteit. Daarbij heb je inderdaad niet alleen te maken met de justitiële aanpak, de concrete reactie op een gepleegd strafbaar feit, maar ook met het hele systeem van jeugdzorg en alles wat daarmee samenhangt. Ik ben daarom heel blij dat dit in samenhang met het totaal aan maatregelen op het gebied van jeugd en gezin wordt bezien. Ik ben het eens met iedereen die stelt dat je er met deze maatregel alléén nog niet bent.

Dit wetsvoorstel biedt een expliciete wettelijke basis voor het stellen van vrijheidsbeperkende bijzondere voorwaarden bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het is een goede zaak dat dit expliciet wordt geregeld. Bij AMvB worden deze bijzondere voorwaarden nader uitgewerkt. De regering wil hiermee in de praktijk duidelijkheid bieden over de mogelijkheden tot schorsing onder voorwaarden, binnen de grenzen van het onschuldbeginsel. Ik heb hier nog wel een vraag over; het is weliswaar in de stukken aan de orde gekomen, maar de motivering is ons niet geheel duidelijk geworden. De verwachting van het kabinet dat hiermee de verschillen van inzicht binnen de rechterlijke macht tot het verleden behoren, had toch niet alleen te maken met het feit dat er geen expliciete wettelijke basis hiervoor bestond, maar ook met de vraag of het onschuldbeginsel niet te veel werd opgerekt? Is die discussie voldoende beslecht met hetgeen in dit wetsvoorstel is vastgelegd?

De grenzen die het onschuldbeginsel stelt, zullen onder meer de duur en zwaarte van de heropvoedingsaanpak betreffen. Het bestraffende karakter zal dan moeten worden vermeden. De regering stelt als extra waarborg dat de jeugdige instemt met de te stellen bijzondere voorwaarden om te voorkomen dat de indruk zou ontstaan dat de jeugdige al in de fase van de voorlopige hechtenis als veroordeelde wordt behandeld. Kort en goed is mijn vraag: is het niet wat merkwaardig dat hier die eis expliciet wordt gesteld, terwijl er in het latere stadium van het strafproces na de bewezenverklaring van het strafbare feit geen bereidverklaring of een positieve houding van de persoon hoeft te zijn die dat programma moet volgen? Zou de rechter niet voor een gevoelig en kwetsbaar punt komen te staan als hij moet beoordelen of de gedragsmaatregel moet worden opgelegd, terwijl de instemming en medewerking van de jeugdige daarbij ontbreekt? Zou er niet veiligheidshalve voor een van de bestaande sancties moeten worden gekozen, zoals jeugddetentie of de pijnmaatregel?

Tot slot wilde ik in positieve zin gezegd hebben dat wij het een goede zaak vinden dat er een aparte regeling wordt getroffen voor het conservatoir beslag voor jeugdigen. Het voorbeeld dat in de stukken staat is helder: een jongere die geld uit een winkel steelt, heeft een scooter, die in beslag kan worden genomen en worden verkocht als de boete niet wordt betaald. Dat is een handzame regeling waar men in de praktijk veel aan zou kunnen hebben.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De SP-fractie vindt dat straffen in het geval van kinderen vooral in het teken moeten staan van behandeling, heropvoeding en rehabilitatie. Wij zijn daarom blij met de introductie van de gedragsbeïnvloedende maatregelen, zoals dat vandaag heet. Met dit wetsvoorstel beoogt de regering een wettelijke basis te creëren voor deze nieuwe maatregelen in het jeugdstrafrecht. De problemen met jeugdigen zijn niet gering en het is noodzakelijk dat daar soms hard tegen wordt opgetreden. De bestaande maatregelen en straffen, zoals jeugddetentie, de penitentiaire inrichting voor jeugdigen en de taakstraf, blijken volgens de minister in de stukken niet te volstaan en de praktijk vraagt om de introductie van een nieuwe maatregel. Naast die maatregel beoordeelt mijn fractie positief dat de levenslange gevangenisstraf voor jeugdigen nu wordt afgeschaft. Ik heb het dan natuurlijk met name over de jeugdigen tussen de zestien en achttien jaar. De aanbeveling van het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties wordt dus gevolgd.

Een tweede positief punt met betrekking tot dit wetsvoorstel is dat het mogelijk wordt om beslag te leggen tot zekerheid. Ook daarvoor worden de grenzen verruimd. De geldboete en de ontneming van wederrechtelijk voordeel zijn immers niet effectief indien de jeugdige de kans krijgt om geld of goederen van waarde weg te maken. Ook dit voorstel is een goede zaak. Een effectieve aanpak van strafbaar gedrag van jeugdigen vereist ook deze mogelijkheden. In bepaalde groepen jeugdigen zal het een gevoelige tik betekenen indien beslag tot zekerheid wordt gelegd, vooruitlopend op een vermogenssanctie.

Voorts kom ik te spreken over de maatregel betreffende de beïnvloeding van het gedrag van de jeugdige. Die maatregel kan slechts worden opgelegd, zo blijkt uit het wetsvoorstel, indien hiertoe aanleiding bestaat vanwege de kans op recidive of de ernst van het delict en als de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert, de rechter geeft aan waar de maatregel uit bestaat en de jeugdreclassering biedt begeleiding. In de memorie van toelichting wordt terecht geconstateerd dat het onwenselijk is dat de wachttijd voor sommige jeugdigen momenteel onverantwoord lang is gelet op hun problematiek. Wij stellen vast dat snelheid belangrijk is, maar in veel gevallen blijkt het echter niet mogelijk om de zaak snel ter zitting te brengen, aldus de minister. Is het niet zo dat aan het verminderen van deze doorlooptijden aandacht moet worden besteed en dat er ook aan gewerkt moet worden, los van dit wetsvoorstel? Dit punt van aandacht blijft in ieder geval onverminderd groot en is vooral van belang voor de jeugdige vanwege de pedagogische mogelijkheden. Graag zou ik de minister willen uitnodigen daar nog een keer op in te gaan.

Zoals gezegd is de PIJ-maatregel vaak te zwaar. Daarom wordt nu voorgesteld de vrijheid van de jeugdige te beperken in plaats van te ontnemen. Dat is wat ons betreft ook een positief punt. Bij de gedragsbeïnvloedende maatregel gaat het om een strak programma met bijvoorbeeld onderwijs en het aanleren van sociale vaardigheden. Toch nodig ik de minister uit om hier nog eens op in te gaan. Wat moeten wij ons voorstellen bij zo'n programma dat bij algemene maatregel van bestuur verder wordt ingevuld? Wat gebeurt er met zo'n jeugdige? Op basis van welke criteria wordt beoordeeld welk programma de jeugdige nodig heeft?

In de memorie van toelichting wordt nog opgemerkt dat een bescheiden aanpak past voor jongeren die waarschijnlijk niet zullen recidiveren. Dat is helemaal juist, evenals de constatering dat een stevige aanpak hoort bij degene die stevig aangepakt moet worden en van wie het hoogstwaarschijnlijk is dat hij in herhaling zal vallen. Dat laatste wordt beoordeeld op basis van risicofactoren. Ook hier de vraag aan de minister wat volgens hem risicofactoren zijn. Welke criteria gelden? Geldt er toekomstperspectief? Wordt gekeken naar de mogelijkheid van scholing en werk? Graag een toelichting van de minister op dit punt.

Bij deze maatregel moet soms worden gedacht aan plaatsing in een pleeggezin. Soms zal zelfs tijdelijk verblijf in een intramurale voorziening nodig zijn. Graag een toelichting van de minister wat hij zich bij deze laatste variant voorstelt. Wat is dan nog het verschil met de penitentiaire inrichting voor jeugdigen en de maatregel die daaraan ten grondslag ligt? Als ik het goed begrijp, zegt de minister dat deze jongeren, als zij intramuraal worden geplaatst, niet samen worden geplaatst met de civielrechtelijk geplaatste jeugdigen. Dat zijn allemaal moeilijke woorden, maar wij vinden dat jeugdigen die te maken hebben met strafbare feiten en de strafrechter, niet moeten worden geplaatst met jeugdigen die problemen hebben en daarom onder toezicht zijn geplaatst en dus nog niet strafbaar zijn. De vraag is of dat inderdaad zo strikt gaat gebeuren. Hoe ver is het gevorderd met het uit elkaar halen van de civiel geplaatsten en de strafrechtelijk geplaatsten?

Voorts kom ik op de schorsing van de voorlopige hechtenis. Mijn fractie vindt het ook een positief punt dat dit nu wordt geregeld. Ik heb echter wel een vraag over de kwestie van de onschuld en het bij zo'n maatregel vooruit lopen op de vraag of zo'n jeugdige al of niet veroordeeld zal worden wegens een strafbaar feit. Dit is een beroemde vraag die al heel lang aan de orde is. Wat gebeurt er als er tijdens de schorsing van voorlopige hechtenis al overduidelijk blijkt dat niet kan worden bewezen dat de jeugdige strafbare feiten heeft gepleegd? Wordt de schorsing dan opgeheven? Wat gebeurt er dan met de jongere?

Mijn fractie vindt de nazorg van buitengewoon groot belang. De minister moet duidelijk maken wat er gebeurt nadat een jeugdige gedurende maximaal twee jaar in de maatregel is geplaatst en hij weer vrij komt. Is het dan afgelopen met alle risico's van dien die wij ook uit het strafrecht voor volwassenen kennen, dus dat de volwassene op straat te staan en het in de meeste gevallen is afgelopen. Wat er gebeurt er met de nazorg? Ziet de minister mogelijkheden om daar in het kader van deze maatregel iets aan te doen?

Mijn laatste punt betreft de cumulatie, het opeenstapelen van maatregelen. Op zich past het in dit wetsvoorstel inzake een individuele aanpak om te bezien welke combinatie van straffen mogelijk is. Zo min mogelijke wettelijke beperkingen horen daarbij. Dat geldt ook voor het combineren van sancties. De wettelijke beperkingen voor het combineren van sancties worden opgeheven zodat dat de rechter maatwerk kan leveren. Is dit voorstel niet erg rigoureus? Ik kan mij indenken dat het wenselijk is om de mogelijkheid te hebben om straffen te cumuleren, maar waarom worden alle beperkingen op het combineren van sancties opgeheven? Is het niet wenselijk dat er een zekere wettelijke limiet op het combineren van sancties in stand blijft? Wat ziet de minister als mogelijke combinaties? Kan de minister hiervan wat voorbeelden geven? De maatregel die wij nu bespreken, houdt toch niet per se in dat er daarnaast geen straf meer mogelijk is?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Kinderrechters klagen erover dat zij onvoldoende instrumenten hebben om jongeren sancties op te leggen waar zij en de samenleving het meest bij gebaat zijn. Rechters ervaren een te grote kloof tussen de taakstraf en de jeugdgevangenis. Voor sommige jongeren is een taakstraf net iets te licht terwijl de jeugdgevangenis voor de strafbare feiten die zij hebben begaan een te zware sanctie is. Gezien de verharding in de jeugdcriminaliteit en de behoefte aan meer maatwerk, is het logisch dat er een wetsvoorstel ligt dat in deze behoefte voorziet. Ik ben beginsel positief over dit wetsvoorstel. Ik ben in elk geval blij met de afschaffing van het levenslang voor minderjarigen.

Ik heb een aantal kritische vragen die van belang zijn voor onze uiteindelijke standpuntbepaling met betrekking tot dit wetsvoorstel. Ik heb enkele vragen inzake de juridische afbakening. Er is nog onvoldoende duidelijkheid over de doelgroep van deze wet. Deze maatregel zou voor een deel van de doelgroep van de PIJ-maat­regel een uitkomst moeten bieden. Daar kan ik mij iets bij voorstellen, maar ik ga er tegelijkertijd vanuit dat de PIJ-maatregel terecht wordt opgelegd en dat hier dan een noodzaak toe bestaat. Ik neem aan dat ook als deze dwangmaatregel er is een PIJ-maatregel kan worden opgelegd als een jongere daar behoefte aan heeft. De maatregel wij nu bespreken mag niet worden aangewend als goedkoper alternatief voor de intensieve PIJ-maatregel die soms van belang is voor een jongere. Voor hoeveel jongeren denkt de minister dat deze maatregel van toepassing zal zijn?

Ik heb ook nog een vraag om het zogenaamde "netwidening". Het wetsvoorstel biedt een uitbreiding van de mogelijkheden en biedt ook de mogelijkheid om maatregelen te combineren. Daar is instemmend op gereageerd vanuit het veld. Hoe zal het in de praktijk gaan met cumulatie? Moet er geen limiet aan worden gesteld?

De rechters geven aan dat zij de maatregel ook met kortere perioden dan de oorspronkelijke duur van de maatregel willen verlengen. Zij wensen dus een flexibele verlengingstermijn tot maximaal de in eerste instantie opgelegde termijn. Waarom komt de minister niet aan die wens tegemoet? Ik heb tot nu toe niet gezien dat hij ook maar enigszins toegeeft. Dat verbaast mij.

Wat is het verschil tussen vrijheidsontneming en vrijheidsbeperking? Dat maakt de minister onvoldoende duidelijk. Deze maatregel kan intramuraal opgelegd worden. Wat is het verschil dus nog tussen vrijheidsontneming en vrijheidsbeperking? Ik krijg hier graag een reactie en toelichting op.

De behandeling en de trajecten worden in een AMvB vastgelegd. In de memorie van toelichting worden verschillende voorbeelden gegeven, gaand van individuele trajectbegeleiding tot functionele gezinstherapie. Ik kan mij iets voorstellen bij de stelling dat er flexibel moet worden ingespeeld op de ontwikkelingen in het veld, maar voor de fractie van GroenLinks is het van cruciaal belang dat de getroffen maatregelen "evidence based" zijn, dus dat de effectiviteit ervan wetenschappelijk bewezen is. Daarvoor zie ik te weinig garanties in de memorie van toelichting. Uit de nota naar aanleiding van het verslag heb ik opgemaakt dat bijvoorbeeld de trajecten bij Glen Mills geen onderdeel zullen zijn van de mogelijkheid tot trajecten in dit wetsvoorstel, omdat trajecten bij Glen Mills een straf van minimaal achttien maanden vereisen. Klopt dat? Ik heb dit gelezen. Zijn er nadere ontwikkelingen in? Ik ga ervan uit dat dit niet het geval is. Is verder de argumentatie daartegen niet veel meer gelegen in het ontbreken van effectieve resultaten die met de Glen Mills projecten worden geboekt? Voor zover mijn fractie weet, zijn daar nog geen nadere gegevens over. Wil de minister zeggen of daar nadere gegevens over zijn, nu een deel van de Kamer, zoals uit de nota naar aanleiding van het verslag is gebleken, behoefte heeft aan dergelijke trajecten? Die behoefte heeft mijn fractie op dit moment zeker niet.

Ik heb nog enkele vragen op praktisch vlak. De belangrijkste voorwaarde is voldoende budget. De financiering moet vooraf toereikend zijn, want indien er niet vooraf voldoende budget voor die extra zorg en reclassering is, zal Jeugdzorg simpelweg geen extra aanbod kunnen leveren. Dan wordt het ook niet opgelegd en kan het ook niet achteraf worden aangetoond. Dit baart niet alleen mijn fractie, maar alle commentatoren zorgen. Ik vind dat het kabinet iets te gemakkelijk stelt dat dit wordt opgelost via besparing op detentie. Wij zien dat er nog steeds grote problemen met wachtlijsten in de jeugdzorg zijn. Verder zien wij dat er nog steeds tekorten zijn bij de jeugdreclassering. Te verwachten dat dit geld als manna uit de hemel vanwege besparing op detentie komt, beschouw ik als het iets te gemakkelijk op het veld afschuiven van de problemen.

Ondanks dit wetsvoorstel wordt de verkokering van het jeugdbeleid niet tegengegaan. Dit is een fundamenteel probleem. Eerder vandaag heb ik gevraagd om de aanwezigheid van de minister voor Jeugd en Gezin. Dat werd niet nodig geacht. Dit bevreemdt mijn fractie en niet alleen dat; het stelt haar ook teleur. De aanwezigheid van de minister voor Jeugd en Gezin had duidelijk gemaakt dat de noodzaak tot het voeren van integraal beleid daadwerkelijk werd gevoeld. Concrete voorbeelden van nadere verkokering zijn bijvoorbeeld het feit dat er verschillende instanties komen die moeten beoordelen of jongeren in aanmerking komen voor behandeling en of de behandeling effectief is. Nu zal naast Bureau Jeugdzorg ook de rechter op advies van de Raad voor de kinderbescherming indiceren. Naast de deskundigen die in het kader van de Wet op de jeugdzorg werken, zal een erkenningscommissie bij Justitie Gedragsinterventies Justitie toepassen. Ik had verwacht dat dit kabinet veel voortvarender aan de slag zou gaan met het soms kunstmatige onderscheid tussen Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie. Het stelt mij teleur dat hier in ieder geval vandaag geen begin mee is gemaakt. Ik hoop dat de minister daar vanuit zijn verantwoordelijkheid en sprekend namens de minister voor Jeugd en Gezin iets meer over zal zeggen en duidelijk maakt hoe hij mijn kritiek opvat.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer gekomen. Er zijn heel veel vragen gesteld. Gezien de tijd, zie ik ons niet vanavond nog de beantwoording van de minister én de tweede termijn afronden. Wij zetten dit debat daarom op een nader te bepalen moment voort.

Naar boven