Vragen van het lid Ulenbelt aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over strijdigheid tussen het Schattingsbesluit 2004 en de WAO voor wat betreft de maximering van de urenomvang op 38 uur.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Begin maart van dit jaar heeft de hoogste rechter in ons land een deel van de keuringseisen voor de WAO en andere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in strijd met de wet verklaard. Dat is nogal wat. De schriftelijke vragen daarover heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet op tijd beantwoord. Daarom stel ik die vragen nu. Is de minister voornemens om de uitspraak van de rechter te volgen en de keuringseisen aan te passen? Door die eisen zijn ruim 30.000 mensen ten onrechte getroffen. Hun uitkeringen zijn volgens de hoogste rechter ten onrechte verlaagd of zelfs geheel ingetrokken. Een groot deel van die groep zal aangewezen zijn op bijstand. Dat deel moet het huis verkopen, het spaargeld opmaken of kan de school niet meer betalen. Als de minister dit probleem niet aanpakt, zullen er iedere dag mensen zijn die zich in de financiële ellende moeten storten. Zij zullen dan in armoede moeten leven. Wanneer krijgen die mensen hun oude uitkering en rechten terug?

Minister Donner:

Voorzitter. Zoals gebruikelijk, zal het kabinet de uitspraak van de rechter volgen. In dit geval is de Centrale Raad van Beroep de hoogste rechter. Derhalve is er geen hoger beroep mogelijk. Dat houdt in dat betrokkenen, in die gevallen dat er beroep is ingesteld, gelijk hebben. In het concrete geval dat betrokkenen het beroep hebben gewonnen, zal het wijzigingsbesluit alsnog worden teruggedraaid. Voor de overige gevallen geldt dat de uitvoeringspraktijk van het schattingsbesluit met het oog op de toekomst conform de constatering van de rechter zal zijn.

Het aanpassen van het schattingsbesluit in het licht van de bevinding van de rechter is in strijd met de wet. Een andere optie zou zijn het aanpassen van de wet aan de bevinding dat het beleidsuitgangspunt daarbinnen niet te realiseren valt. Het gaat namelijk om het beginsel dat uitgaat van een zekere maximering en fixering van het aantal arbeidsuren dat in rekening wordt gebracht bij de vaststelling van de omvang van de arbeidsongeschiktheid. Daarbij is in het beleid uitgegaan van een zekere maximering, namelijk een 38-urige werkweek. Dat is ook met de Kamer gecommuniceerd. De constatering daarbij was dat er geen reden was om aan te nemen dat iemand arbeidsongeschikt is als hij nog 38 uur kan werken nadat de oorzaken van zijn klachten zijn gevonden. Dat was ook niet het geval als hij voordien meer uren had gewerkt. De rechter heeft nu vastgesteld dat in dat geval toch het oude inkomen als uitgangspunt moet worden genomen. De beleidsvraag is hoe wij daarmee in de toekomst omgaan. Moeten wij het schattingsbesluit aanpassen aan de vaststelling of aan de wet? Of moeten wij de wet aanpassen aan de praktijk onder het schattingsbesluit?

De heer Ulenbelt (SP):

De minister volgt de uitspraak van de rechter. Gelukkig is dat geen nieuws. Hij heeft echter geen antwoord gegeven op de vraag wat er gebeurt met die 30.000 mensen die geen beroep hebben aangetekend maar die wel in dezelfde situatie terecht zijn gekomen. Is de minister van plan om ervoor te zorgen dat het oude recht van die mensen wordt hersteld? Er zijn immers fouten gemaakt.

Minister Donner:

Dat betekent niet dat een besluit alsnog met terugwerkende kracht wordt aangepast als er geen beroep is ingesteld. Dat is het systeem van het Nederlandse recht. De overheid heeft een bepaalde uitleg gevolgd. De rechter stelt daarvan nu vast dat die niet correct is. Wij kennen niet voor niets beroepstermijnen in de wet waarbinnen mensen tegen besluiten in beroep kunnen gaan. Het zou niet juist zijn als alle uitspraken terug werden gedraaid, ondanks dat de beroepstermijn verstreken was, omdat een persoon in een andere zaak in beroep een andere uitspraak kreeg. Dat zou een vrij ingrijpende wijziging zijn in het systeem van het Nederlandse bestuursrecht. Er is formele en materiële rechtskracht. Bij wie in beroep is gegaan, zal de overheid handelen naar de uitspraak van de rechter. Die zaken hoeven niet doorgezet te worden. Het gaat om een deel van de genoemde 30.000 zaken. Een ander deel van deze mensen heeft zich indertijd bij het besluit neergelegd. Dat is ook niet onaannemelijk omdat het grootste deel van de discussie ging over het uitgangspunt van 38 uur of 40 uur. De personen die menen dat zij alsnog een ander besluit kunnen nemen, kunnen opnieuw een besluit aanvragen.

De heer Ulenbelt (SP):

Dat betekent dat deze minister van Sociale Zaken bijna 30.000 mensen in de stront laat zakken. Hij wil niets aan hun situatie veranderen, enkel en alleen omdat zij niet geprocedeerd hebben, bijvoorbeeld omdat zij daarvoor geen geld hadden. Die mensen laat hij gewoon in de stront zakken.

Minister Donner:

De heer Ulenbelt kan elk keer met een ander voorbeeld komen van mensen die deze minister in de stront laat zakken. Het door de Kamer besproken en aanvaarde beleid past binnen het systeem van de Nederlandse rechtsstaat. Hij kan niet elke keer als die rechtsstaat op een andere dan de door hem gewenste plaats uitkomt, zeggen dat ik geen minister van Sociale Zaken ben. Dan moet de heer Ulenbelt een systeem invoeren waarin wij het precies zo doen als ik het wil en het recht het recht laten.

De heer De Wit (SP):

Ik vind het merkwaardig wat de minister zegt. Mogen deze mensen een nieuwe beslissing aanvragen? Ik dacht de minister zoiets te horen zeggen. Een principieel punt is het ontstaan van rechtsongelijkheid voor mensen die in exact dezelfde situatie verkeren. Het gaat om mensen die misschien niet het geld of de moed hadden om tegen het UWV op te boksen. Naar mijn idee moet de overheid het UWV aansporen om deze ongelijkheid op te heffen. Is de minister daartoe bereid?

Minister Donner:

Ik ben gehouden om de wet uit te voeren. Het Nederlandse rechtssysteem kent beroepstermijnen bij beschikkingen. Wie daarvan gebruik maakt, kan met een wijziging van dat besluit te maken krijgen. Wie daarvan geen gebruik maakt niet. Die ongelijkheid van behandeling is een ongelijkheid waarvoor in onze wetgeving bewust is gekozen. Dat geldt voor bouwvergunningen, belastingaanslagen en van alles. Als wij invoeren dat een uitspraak correctie in alle gevallen inhoudt, is dat een besluit dat de gehele overheid aangaat. Men kan aan de hand van concrete voorvallen het rechtssysteem willen aanpassen. Vooralsnog zijn ministers echter gehouden om de wet uit te voeren, of dat nu gelegen komt of niet.

Mevrouw Kant (SP):

De minister verschuilt zich achter juridische argumenten. Hier is echter de morele vraag aan de orde hoe de overheid omgaat met haar burgers. Als de rechter een aantal mensen dat in beroep is gegaan in het gelijk stelt omdat de overheid een fout heeft gemaakt en onrechtvaardig heeft gehandeld, moet de overheid alle mensen die het aangaat tegemoet willen komen. De minister moet die morele vraag beantwoorden. Hij zegt nu mensen in de steek te laten die niet de moed of het geld hebben gehad om in beroep te gaan. Die mensen hebben echter net zoveel recht op een fatsoenlijke overheid als de mensen die de moed hebben gehad om in beroep te gaan.

Minister Donner:

Mevrouw Kant, dat zijn de keuzen die wij hier in het systeem maken. De ene keer werken die naar de ene kant en dan zegt u: u moet wel uitbetalen. De andere keer werken die naar de andere kant. Als ik op een gegeven moment een uitkering verlaag, dan zeg ik ook niet dat alle mensen die de uitkering in het verleden hebben gehad die moeten inleveren, omdat ik heb besloten deze te veranderen. Dat is een gevolg van het rechtssysteem dat wij hebben gekozen en waarbinnen wij deze wet willen uitvoeren. Als u zegt dat voortaan het morele gevoel van de minister van Justitie, pardon, ik bedoel de minister van Sociale Zaken, bepalend is en niet het rechtsgevoel van de minister van Sociale Zaken, dan is dat best, maar dan krijgen wij een heel ander systeem. Wij kunnen dan net zo goed de wetgeving vergeten die wij hier vaststellen, want dan is het gewoon afhankelijk van mijn gevoel wat wij doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U maakte net zelf een interessante verspreking toen u repte van de minister van Justitie, maar u staat hier als minister van Sociale Zaken. Het gaat om 30.000 mensen die, zou je kunnen zeggen, op dit moment ten onrechte een te lage uitkering krijgen. U zegt: dan moeten zij maar een nieuw besluit aanvragen en vervolgens in beroep gaan. Is die bureaucratische overheid de overheid die wij willen als wij samen leven en samen werken, zoals het kabinet dat zo mooi zegt? Ik vraag u, de minister van Sociale Zaken, of er een mogelijkheid is om, als dat per se moet, deze 30.000 mensen op een snelle manier een beroepsprocedure te doen doorlopen en alsnog hun geld te geven? Hoe kunt u het zo min mogelijk bureacratisch voor deze mensen oplossen? Deze 30.000 mensen hebben geen vetpot om van te leven. Die moeten door de overheid op een goede manier worden behandeld. Welke insteek kiest u daartoe als minister van Sociale Zaken, voor mijn part bij de minister van Justitie, om dat te regelen voor deze 30.000 mensen? Als u dat doet, zullen die denken: hé, dat is ook ónze minister van Sociale Zaken.

Minister Donner:

Het gaat niet om 30.000 mensen, want een deel daarvan heeft een beroep lopen. Dat waren vaak de gevallen waarin er een groot verschil was. Ik heb niet gezegd dat alle 30.000 mensen opnieuw een beschikking kunnen aanvragen. Nogmaals, dan kunnen wij ook het systeem van de rechtskracht van de beschikkingen verder wel vergeten, want dan kan men op ieder moment een nieuwe beschikking aanvragen. Het gaat erom dat er in het systeem waarbinnen wij werken een besluit wordt genomen waartegen men in beroep kan gaan en dat de overheid niet kan terugkomen op dat besluit als die beroepstermijn is verlopen. Als dezelfde omstandigheden in de toekomst bestaan, kan naar de toekomst toe het besluit opnieuw worden gewijzigd, maar niet naar het verleden. Als u het beginsel wilt invoeren waarbij wijziging naar het verleden wel mogelijk is, dan moet u dat niet alleen hier bespreken op het terrein van de sociale wetgeving, maar ook op andere terreinen.

De materiële vraag is of er specifiek op dit terrein aanleiding is om nu een maatregel te nemen voor deze groep. Ik heb daar geen aanwijzing voor, anders dan het motief dat u noemt, namelijk dat er bij de uitvoering een ander beleid is gevoerd. Dat gebeurt regelmatig en op tal van terreinen. Daarvoor is er inderdaad rechtsbescherming. Maar ik heb geen aanwijzing dat er nu een bijzondere ingreep moet worden gepleegd omdat er een bijzondere nood is.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. De minister heeft gelijk dat een beslissing kracht van gewijzigde krijgt en daarmee vaststaat, als er geen bezwaar of beroep tegen is aangetekend binnen de termijnen die daarvoor gelden. Echter, is er in dit geval na de uitspraak van de rechter niet een nieuwe situatie ontstaan en kunnen deze 30.000 mensen daarom niet gewoon een nieuwe aanvraag indienen en daarop een positieve beslissing krijgen?

Minister Donner:

Nee, dat is niet het geval. Nogmaals, het gaat niet om 30.000 mensen, omdat vermoedelijk duizenden een beroep hebben ingesteld. Dat is punt een. Punt twee is, dat het rechtssysteem niet inhoudt dat ik op ieder moment kan terugkomen op eenmaal genomen beslissingen. Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, kan er een nieuwe beschikking worden aangevraagd met werking naar de toekomst toe, maar niet naar het verleden.

De heer Heerts (PvdA):

Minister, u zegt dat het in de toekomst anders is. Kunt u duidelijk aangeven wanneer er helderheid komt over de vraag of de wet dan wel het besluit moet worden aangepast?

Minister Donner:

Ik hoop u dat zo snel mogelijk mede te delen, maar nogmaals, het heeft geen effect voor deze materie, omdat zolang ik niet besluit om de wet te wijzigen, de uitspraak van de rechter wordt gevolgd in dezen.

Naar boven