Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. De tekortschietende zorg in de verpleeghuizen leidt tot een mensonterende situatie. Dat is helaas geen nieuws en het is bijzonder beschamend. Maar het is nog erger. Prof. Schol zegt dat ondervoeding en uitdroging sluipmoordenaars zijn voor mensen die in verpleeghuizen verblijven. Naast alle onaanvaardbare gevolgen die we al kennen, komt dit er nog bij. Ik citeer prof. Schol: "Het zijn sluipmoordenaars en een aanzienlijk deel ervan is ook nog vermijdbaar."

Voorzitter. Ik vind dit dusdanig ernstig dat ik de Kamer wil verzoeken om de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierover te mogen interpelleren.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie steunt het verzoek van mevrouw Kant.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik vraag me af of het zinvol is om een debat dat we nog vrij recent gevoerd hebben opnieuw helemaal te voeren. Alle gevallen die we gezien hebben, moeten vanzelfsprekend onderzocht worden, maar dat gebeurt ook. Ik kan er niet de zin van inzien om het debat van vorige week of de week ervoor op dezelfde manier over te doen.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Lambrechts. Ik zie geen nieuwe dingen waarover wij kunnen praten. De voorbeelden zijn vreselijk, maar het zijn de gevolgen van zaken waarover wij al gesproken hebben en waarop al een verbetertraject is ingezet.

Mevrouw Vietsch (CDA):

De situaties die wij hebben gezien, zijn vreselijk. Dat hebben wij al geconstateerd. Het staat ook in het rapport van de inspectie. Het is een onderwerp dat wij al in een debat hebben besproken. De staatssecretaris heeft daarop een aantal verbeteracties in gang gezet. Je kunt wel na elke tv-uitzending een debat houden, maar wij moeten onszelf serieus nemen en alleen debatten voeren over nieuwe feiten.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De fractie van GroenLinks steunt het verzoek van mevrouw Kant. Er is wel degelijk sprake van nieuwe feiten: deze hoogleraar spreekt over 30% onnodige sterfte door ondervoeding en uitdroging. Wij vinden daarom dat er een nieuw debat moet komen. De reacties van de coalitiepartners zijn een illustratie van het feit dat het kabinet en blijkbaar ook de regeringsfracties de urgentie van deze kwestie niet genoeg inzien.

De heer Nawijn (LPF):

Wij hebben met de staatssecretaris al een heel uitvoerig debat gevoerd. Naar ik meen, zou de staatssecretaris in mei rapporteren over de verbeteringen. Dan vraag ik mij af of wij nu naar aanleiding van een of andere tv-uitzending weer een debat moeten voeren. De feiten die mevrouw Kant nu noemt, zijn in dat debat ook aan de orde geweest.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik zal eerst zeggen dat ik nog wat aarzel. Mevrouw Kant weet ook dat wij hier een uitvoerig debat hebben gevoerd en dat er in mei een rapportage komt. Voordat ik een standpunt inneem, vraag ik daarom aan mevrouw Kant welke reden zij heeft voor het aanvragen van dit interpellatiedebat. Nu is al een traject afgesproken. Wat kan volgens haar nog meer worden bereikt?

De heer Wilders (Groep Wilders):

De situatie in de verpleeghuizen in dit land is schrijnend. Ik steun dan ook het verzoek van mevrouw Kant.

Ik kan mij niet voorstellen dat de collega's in dit huis, zij die de uitzending hebben gezien, zeggen dat wij wel tot de rapportage in mei kunnen wachten. Het is schandelijk om zo'n uitspraak te doen. Wij moeten hierover debatteren, wat mij betreft het liefst vandaag.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van collega Rouvoet en zijn vraag aan mevrouw Kant. Wij hebben met de staatssecretaris afgesproken dat er in mei een voortgangsrapportage komt en een rapportage over haar extra inzet die in het vorige debat is afgesproken. Dat kan toch een route zijn, zeker gelet op het feit dat de desbetreffende verpleeghuizen zich nogal hebben opgewonden over het beeld dat over hen werd gevormd. Dan zou je toch hoor en wederhoor moeten zien toegepast te krijgen.

De voorzitter:

Mevrouw Kant, u weet dat ik geen enkele inhoudelijke politieke vraag stel. Dat is vanzelfsprekend. Toch heb ik er als voorzitter en als bewaker van het proces in de Kamer behoefte aan om de procedurele vragen te onderstrepen: waarom een nieuw debat en wat voegt het toe aan het debat dat eerder is gehouden?

Mevrouw Kant (SP):

Als het vorige debat en de lijn die daarin door de staatssecretaris is uitgezet, een oplossing zouden zijn voor de ernstige problemen waarover wij nu spreken, had ik hier niet gestaan. Maar die problemen worden daarmee niet opgelost. De urgentie is zo duidelijk gemaakt, mede door het nieuwe feit van vermijdbare sterfte, dat ik vind dat wij nergens meer op kunnen wachten. Als de politiek het feit dat er pas over is gedebatteerd een reden vindt om het niet opnieuw te doen, vind ik dat ongeloofwaardig. Dat vind ik geen reden. Al had ik er honderd keer over gedebatteerd, ik zou het voor de 101ste keer doen als ik zou denken dat de problemen in dit land – mensonwaardige situaties en vermijdbare sterfte in verpleeghuizen – niet worden opgelost. Dat is mijn belangrijkste reden voor het debat.

De voorzitter:

Mevrouw Verbeet, hebben de vragen van de collega's en de procedurele vraag van mij u tot een ander inzicht gebracht?

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Die hebben mij niet tot een ander inzicht gebracht. Als het verzoek om een interpellatie niet wordt gehonoreerd, wil ik er een spoeddebat van maken.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek te voldoen en de interpellatie donderdagmiddag te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Azough.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Jongstleden donderdag hebben wij in een algemeen overleg gedebatteerd over de emancipatie en integratie van allochtone meisjes en vrouwen. Dit overleg was tamelijk onbevredigend. Namens de fracties van de PvdA en D66 verzoek ik u het verslag van dit algemeen overleg op de algemene agenda te plaatsen. Het kan deze week, maar dat hoeft niet per se. Het moet wel binnen nu en twee weken plaatsvinden.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen en het punt toe te voegen aan de agenda van de volgende week.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Washington lokt. Als klopt wat de Volkskrant maandag berichtte, wil de Amerikaanse regering de Nederlandse regering belonen voor haar trouwe gedrag tijdens de eerste regeerperiode van Bush. Als dat waar is, heeft dat een enorme verandering in het Nederlandse veiligheids- en buitenlands beleid tot gevolg. De Nederlandse regering wordt dan namelijk uitgenodigd door Washington om in een kleine groep te spreken over het veiligheidsbeleid van de Verenigde Staten en over de vraag op welke manier het Nederlandse leger op verzoek en naar goeddunken van de Amerikanen ingezet kan worden. Als dat waar is, is dat een zeer, zeer ongewenste ontwikkeling. Om die reden zou ik de ministers Bot en Kamp in de Kamer willen uitnodigen voor een spoeddebat om hen om opheldering te vragen over deze berichten.

De heer Koenders (PvdA):

Ik steun mevrouw Karimi bij het agenderen van dit onderwerp en de noodzaak, daarover een brief te vragen aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie. Als wij die brief hebben ontvangen, lijkt mij dat het moment om te bezien of een spoeddebat nodig is. Het lijkt mij wat voorbarig dat nu te vragen. Wij steunen het verzoek om een brief.

De heer Van Bommel (SP):

Ik had het onderwerp aangemeld om daarover een brief van de bewindslieden te vragen. Aan hetgeen door vorige sprekers is gezegd, voeg ik toe dat de regering wellicht kan aangeven wat in het overleg tussen de Amerikanen en de Britten al besproken is over een nadere samenwerking met de Verenigde Staten.

De heer Van Baalen (VVD):

Het is altijd prachtig als de Amerikanen met ons willen overleggen. Mevrouw Karimi zal daar wel blij mee zijn. Ik steun het idee van de heer Koenders inzake een brief.

De heer Brinkel (CDA):

De CDA-fractie sluit zich aan bij het verzoek van de heer Van Baalen.

De heer Bakker (D66):

Los van de appreciatie van het onderwerp, lijkt mij dit typisch een onderwerp om op korte termijn een debat over te houden, maar wel nadat wij daarover een brief hebben ontvangen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij zouden graag een brief van de regering ontvangen als een nadere uitwerking van het interessante idee. Wij hebben er geen behoefte aan, daar onmiddellijk een debat over te houden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik dank de collega's voor hun reacties. Het is een heel belangrijk onderwerp waarover beslist in de Kamer gedebatteerd moet worden. Ik kan mij voorstellen dat wij daarover eerst een brief ontvangen, maar dan wel uiterlijk donderdagochtend, zodat ik donderdagmiddag eventueel nog om een debat kan vragen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek te voldoen, dat wil zeggen dat wij om nadere informatie in een brief vragen en het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Defensie, die het overigens al gehoord heeft, en de minister van Buitenlandse Zaken, met een termijn van uiterlijk donderdagochtend 11.00 uur, zodat de Kamer of de commissies een nadere procedure kunnen bepalen, indien dat gewenst is op dat moment.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Velzen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Donderdagochtend staat op de plenaire agenda het VAO over het Cites-beleid. Ik ben van zins om daarbij een motie over de zeehondenjacht in te dienen. Omdat die volgende week begint, zou ik daar graag deze week nog over willen stemmen. Dat betekent dus: donderdagmiddag, als dat past in de agenda.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de conferentie volgende week na de stemmingen van dinsdag begint.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het is niet echt een conferentie. Het is meer het jachtseizoen op de zeehonden, maar dat is ook een grote gathering.

De voorzitter:

Er zijn ook conferenties waar men jaagt. Ik ben u dankbaar voor de vooraankondiging en ik verzoek de leden dus om er rekening mee te houden dat over dit punt aanstaande donderdag, meteen na de middagpauze, een stemming zou kunnen plaatsvinden.

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik heb vorige week woensdag de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gevraagd om met spoed een brief naar de Kamer te sturen naar aanleiding van haar brief aan ICCO, Plan Nederland en de Novib over hun bemoeienis met de 26.000 gezichten ofwel de film over de uitgeprocedeerde asielzoekers. Die brief is er nog steeds niet. Ik zou u daarom willen vragen om de minister te verzoeken om de brief uiterlijk morgen, voor de regeling van werkzaamheden, aan de Kamer te doen toekomen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter. "Ik heb het helemaal gehad met het geklaag en gejammer in Nederland." Dat zijn geen woorden van mij, ook al hebben wij het zojuist even gehad over de verpleeghuizen en de wantoestanden daar. Het zijn woorden die de premier de afgelopen week bezigde in een interview in de Volkskrant. Dat was voor mij reden om te vragen of de premier vandaag bij het vragenuur aanwezig kon zijn om zich nader te verduidelijken ten overstaan van de vertegenwoordigers van het Nederlandse volk, het volk dat hij blijkbaar beu is. Hij heeft het immers gehad met het cynisme, hij heeft het gehad met al die mensen die zo negatief zijn. Helaas hebben wij dat vandaag niet kunnen vragen, want de premier is voor twee dagen in Luxemburg voor de Europese Raad. Volgende week hebben wij echter een debat over waarden en normen. Het is mijn stellige overtuiging dat er een belangrijk verband bestaat tussen de uitspraken van de minister-president in het bewuste Volkskrant-interview en dat debat. Daarom wil ik via u, voorzitter, de premier graag uitnodigen om de Kamer eens even uit te leggen wat nou precies de achtergronden waren bij dat interview. Wat bedoelt hij nou precies met de opmerking dat hij het geklaag en gejammer in dit land zat is? Kan hij zich eens preciseren? Welk geklaag bedoelt hij, welk gejammer, welk cynisme?

Tot slot wil ik de premier ook uitnodigen om antwoord te geven op de volgende vraag: heeft datgene wat dit kabinet twee jaar lang bij elke gelegenheid geroepen heeft – namelijk dat het in Nederland slecht ging met de economie, dat de concurrentiepositie verwaarloosd was, dat wij te veel verdienden – en het daaruit blijkende negativisme van het kabinet volgens de premier mogelijkerwijs juist bijgedragen aan het door hem geconstateerde en volgens hem onterechte geklaag en gejammer van het volk?

Voorzitter. Als u dat aan de premier zou willen laten weten en als hem daarbij ook wordt verzocht om die brief vooral voor het debat van volgende week donderdag aan de Kamer te doen toekomen, zou ik erg blij zijn.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister-president.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven