Vragen van het lid Jan de Vries aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de iederwijsscholen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. De leerling bepaalt wat hij of zij leert. Dat is het uitgangspunt van iederwijsscholen: alles mag en niets moet. Vandaag zin in pannenkoeken bakken, morgen hutten bouwen en volgende week een uurtje Engels? Dat is allemaal geen probleem. Wie weet immers beter wat hij of zij nodig heeft in dit leven dan de leerling zelf? Gisteravond mailde ons een wanhopige vader, met een dochter op een iederwijsschool. Hij concludeerde: "Na één schooljaar praktijk vind ik dat het resultaat ronduit dramatisch is". Dat is de kernvraag: worden er leerresultaten behaald op de inmiddels 20 iederwijsscholen? Ieder kind heeft immers recht op kwalitatief goed onderwijs en ieder kind moet via de kerndoelen voorbereid worden op een goede start in onze samenleving. Op iederwijsscholen ontbreekt een leerstofaanbod. Er is geen samenhang en structuur in het onderwijs-programma en er wordt niet getoetst of leerlingen de kerndoelen behalen. Naar de overtuiging van de CDA-fractie kun je dan ook niet spreken van onderwijs. Deelt de minister die visie?

De minister heeft in het voorjaar van 2003 aangekondigd met wetgeving te komen om particuliere scholen te erkennen. Dat is heel goed, maar inmiddels zijn wij twee jaar verder. Het aantal iederwijsscholen is dramatisch gestegen en er staan er 30 op de rol om te starten. Daar is de CDA-fractie van geschrokken. De urgentie van nieuwe regels is dus groot. Wij vragen de minister hoe het dan kan dat er nog steeds geen wetsvoorstel bij de Kamer ligt.

De minister heeft in 2003 de Onderwijsinspectie opdracht gegeven om de scholen te inspecteren. Daarna is het stil gebleven. Waarom is in de afgelopen jaren niet al opgetreden tegen deze iederwijsscholen? Leerplichtambtenaren en de Onderwijsinspectie hebben op grond van de Leerplichtwet en de Wet op het Onderwijstoezicht daartoe nu alle ruimte.

Het mag duidelijk zijn dat scholen met de ouders hun eigen onderwijsvorm kunnen kiezen, maar op het punt van de onderwijskwaliteit is geen compromis mogelijk.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. De heer De Vries heeft mij eigenlijk niet direct vragen gesteld, maar ik wil wel graag een paar opmerkingen kwijt, want het door hem aan de orde gestelde punt is natuurlijk wel van belang.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik heb drie heel concrete vragen gesteld.

De voorzitter:

Dat dacht ik ook.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik wil de vragen voor de helderheid wel herhalen.

De voorzitter:

Nee, dat hoeft niet. De minister heeft uw vragen als opmerkingen opgevat en nu zijn het weer vragen.

Minister Van der Hoeven:

Ik wil teruggaan naar twee momenten, in de eerste plaats naar de afspraken die wij in oktober 2003 met elkaar hebben gemaakt. Toen hebben wij gesproken over particulier onderwijs. De heer De Vries heeft er volkomen gelijk in dat de wetgeving op dat punt onduidelijk is. Er moesten ook een aantal dingen gebeuren.

Het tweede moment is als de heer Balemans schriftelijke vragen stelt. De uitvoering en uitwerking van de antwoorden daarop zijn ter hand genomen. Op de eerste plaats wordt er gewerkt aan de aanmerkingscriteria. De heer De Vries heeft daar een punt. Aan die criteria moet een particulier initiatief voldoen om les te mogen geven aan leerplichtige kinderen. Die criteria moeten verduidelijkt worden. Dat is nodig omdat ik een titel in de wet nodig heb om verdere stappen of sancties te nemen. Op de tweede plaats wil ik de verantwoordelijkheid om scholen aan te merken als een school in de zin van de Leerplichtwet verschuiven. Die ligt nu bij de leerplichtambtenaar. Ik haal die verantwoordelijkheid daar weg en leg die bij de minister. Ook komen er twee dingen bij. Inmiddels zijn er immers een aantal andere zaken besproken. Binnen de aanmerkingscriteria neem ik op dat er een schoolplan moet zijn waarin aangegeven moet worden op welke manier aan de kerndoelen wordt gewerkt. Dat had ik nog niet toegezegd. Het verschil tussen toen en nu is dat wij ook op dit punt helderheid moeten verschaffen. Ook moeten er deugdelijke leerplannen liggen. Deze zaken zijn noodzakelijk om het punt dat de heer De Vries terecht stelt aan te pakken.

De heer De Vries vraagt zich af wat ik ervan vind. Ik vind dat wij een en ander verdraaid goed in de gaten moeten houden. Het mag niet dat er onderwijs wordt gegeven dat niet aan de maat is. Om die reden is aan de inspectie gevraagd om pilots te houden. Die hebben betrekking gehad op het instituut in Westvoorne, de school Ceder en op iederwijsscholen. Daarbij is duidelijk naar voren gekomen dat er wetswijziging nodig is op het vlak van de inrichting. Niemand kan immers precies definiëren wat onder die inrichting moet worden verstaan.

Mijn volgende opmerking betreft de instrumenten die wij nu al in handen hebben. Wetswijziging heeft immers tijd nodig. Dat weet de heer De Vries. Wij moeten echter ook nu al een aantal zaken ondernemen. Zo ben ik voornemens om vanaf 1 augustus 2005, met ingang van het nieuwe schooljaar, volledig inspectietoezicht op de particuliere scholen uit te laten oefenen. Ook wil ik graag in overleg met de leerplichtambtenaren opnieuw bekijken in hoeverre de gemaakte aanmerkingen bij een aantal particuliere scholen nog eens onder de loep kunnen worden genomen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. De minister zegt dat zij per 1 augustus 2005 volledig inspectietoezicht wil toepassen. Ik vraag haar waarom dan pas. Ziet de minister de urgentie niet, gezien de ontwikkeling van het aantal scholen en dus het aantal leerlingen dat hier onderwijs volgt? Voordat er nieuwe wetgeving is ingevoerd, zijn wij een schooljaar verder waarin opnieuw honderden leerlingen geen goed onderwijs ontvangen. De minister zegt met de leerplichtambtenaren in overleg te zullen gaan over hoe zij toestemming verlenen aan ouders om een kind naar deze scholen te sturen. Is de minister bereid, samen met de Onderwijsinspectie en de leerplichtambtenaren, nog dit voorjaar nader te onderzoeken of het verantwoord is dat ouders toestemming krijgen om in het nieuwe schooljaar hun kind naar iederwijsscholen te sturen? Dit moet opnieuw beoordeeld worden. Ik wil graag een concrete reactie van de minister op dit punt. Het is aan een school om een onderwijsvorm te kiezen. De kwaliteit borgen wij echter met elkaar. De Onderwijsinspectie moet daar bovenop zitten. Als wij weer een schooljaar wachten, is dat een verloren jaar voor honderden kinderen.

Minister Van der Hoeven:

Ik maak twee opmerkingen. De eerste opmerking is een formele. Ik heb immers te maken met de wet zoals die door ons is ingericht. De tweede opmerking gaat over wat wij ondanks het formele toch kunnen doen. De heer De Vries vraagt immers naar beide zaken.

Wat betreft het formele punt: op dit moment heeft de leerplichtambtenaar de bevoegdheid om een school aan te merken in de zin van de Leerplichtwet. Op dat moment mogen ouders hun kinderen naar die school sturen. Zij hoeven dan niet naar een gewone bekostigde school te gaan. Hier gelden drie criteria. Het eerste heeft te maken met de bevoegdheden van de onderwijskrachten. Het tweede is dat er een totaal dagprogramma moet worden aangeboden. Het derde heeft te maken met de inrichting conform de WPO. Daarop spitst het verschil van inzicht zich toe. De manier waarop de school moet zijn ingericht, is nog niet voldoende geëxpliciteerd.

De heer Jan de Vries (CDA):

Vindt de minister het acceptabel dat er geen lesstofaanbod is, dat er geen enkele structuur is en dat er niet getoetst wordt? Dat zijn toch basisbeginselen van de inrichting van het onderwijs, zoals bedoeld in de Leerplichtwet?

Minister Van der Hoeven:

Dat vinden wij hier, maar dan moet het ook in de wet worden neergelegd zodat je kunt ingrijpen als dat nodig is. Daar spitst het verschil van inzicht zich op toe. Ik ben graag bereid om samen met de onderwijsinspectie en de leerplichtambtenaar te bezien of de scholen voldoen aan de in de huidige wetgeving neergelegde criteria. Dat kan tegelijkertijd gebeuren met de voorbereiding van het formele stuk.

De heer Jan de Vries (CDA):

Nog dit voorjaar!

Minister Van der Hoeven:

Ik begin eraan. Er ligt al de nodige informatie ter tafel en ik ben bereid de Kamer direct na Pasen wat breder te informeren. Aan de hand van die brief kunnen wij wellicht wat concreter praten. Dan is er een meer concrete basis voor debat dan nu het geval is.

De voorzitter:

Ik zie dat verschillende Kamerleden aanvullende vragen willen stellen. Volgens mij staan de leerlingen op de iederwijsschool niet zo keurig in de rij als de vragenstellers.

De heer Balemans (VVD):

Soms hoop je dat ze het op die school wel zouden doen. Ik heb sommige scholen bezocht en mede op grond daarvan heb ik vragen gesteld over de iederwijsschool in Uffelte, die inmiddels is opgeheven. De onderwijsinspectie had onvoldoende zicht op wat daar gebeurde. Wat mij betreft wordt het wetsvoorstel nog voor de zomer behandeld. De minister kan overigens ook nog de onderwijsinspectie van een ambtsinstructie voorzien om het goed te regelen. Het kan echt niet de bedoeling zijn dat het onderwijs op de iederwijsscholen voor geen meter deugt. Zo nodig kan de geldkraan voor door de rijksoverheid bekostigd onderwijs worden dichtgedraaid. In de praktijk betekent dit dat de desbetreffende school de deuren moet sluiten. Dat kan echter niet in het particulier onderwijs want daar geldt die bekostigingsstructuur niet. Hoe denkt de minister om te gaan met particuliere scholen die niet voldoen aan de wettelijke eisen?

Minister Van der Hoeven:

Laat er geen misverstand over bestaan: ik deel de zorgen van de Kamer; er dient sprake te zijn van goed onderwijs. Wij moeten echter streven naar veranderingen zonder dat je met je eigen beginselen in strijd komt. In het kader van de bekostiging zijn er ten aanzien van de iederwijsscholen geen mogelijkheden. Daarom ook wil ik geëxpliciteerd hebben wat de inrichtingsvoorschriften voor het primair onderwijs zijn. Als het gaat om het bekostigd onderwijs bestaat er consensus. Als het gaat om het niet bekostigd onderwijs bestaan er verschillen van inzicht. De wetgever moet het regelen. Dat kan niet aan de sector worden overgelaten. In het wetsvoorstel zal ook worden vastgelegd dat elke school dient aan te geven hoe met de kerndoelen wordt omgegaan. Ik vind dat een wezenlijk punt. Ik vind bovendien dat iedere nieuwe school een schoolplan behoort te hebben. Of die school al dan niet is bekostigd, is wat mij betreft geen argument. Ik proef dat de Kamer daar ook zo over denkt. Dat betekent dat ik het wetsvoorstel op die manier verder ga inrichten.

De heer Balemans vroeg mij concreet om er vóór 1 augustus mee te komen, maar dat red ik niet. De simpele reden is dat dit te maken heeft met de procedures rond de ministerraad en de Raad van State. Vervolgens komt het bij de Kamer. Ik ben het echter zeer met de heer Balemans eens dat het wetsvoorstel er zo snel mogelijk moet komen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik moet eerlijk zeggen dat ik mij nogal heb verbaasd over de selectieve verontwaardiging, met name bij de heer De Vries. Wij hebben hier Kamerdebat na Kamerdebat over deregulering, vrijheid van onderwijs en dat wij als Kamer niet meer moeten gaan over het hoe, maar alleen nog over het wat aan het einde. Er zijn nu een paar scholen – want laten wij ook het aantal niet overdrijven – die volgens de heer De Vries niet voldoen aan de kwaliteit. Ik weet niet op basis van welk onderzoek hij dat concludeert.

Ik leg de minister een paar feitelijke vragen voor. Is het echt zo dat deze scholen niet voldoen aan de kwaliteit en welk onderzoek is daarnaar gedaan? Ik heb in de krant gelezen dat de inspectie wekelijks overleg heeft met de koepel van deze scholen. Waar gaan die gesprekken over? Wat is het oordeel van de minister daarover? Geldt het noodalarm dat nu door de heer De Vries is afgekondigd, ook voor de minister of gaat dat voor haar toch een stap te ver? Ik zou ook graag van de heer De Vries horen op grond waarvan hij tot al deze grote woorden komt.

Wat is precies de oorzaak dat ouders kiezen voor deze scholen? Kunnen wij daarover iets zeggen? Heeft dat soms iets te maken met de kwaliteit van het reguliere onderwijs en het feit dat daar kinderen tussen wal en schip vallen? Hoe verhoudt het mogelijk verbieden van deze scholen op grond van de inrichting van hun onderwijs zich met de vrijheid van onderwijs waarover wij ons zo vaak druk maken? Wanneer kunnen wij de wetgeving verwachten? Wij waren het er in 2003 al over eens dat dit snel moest gebeuren.

Minister Van der Hoeven:

Ik verwacht dat ik het wetsvoorstel in het begin van het najaar kan overhandigen. Daarvoor ben ik ook afhankelijk van de snelheid waarmee de Raad van State werkt. Ik ben het zeer met mevrouw Hamer eens dat het wetsvoorstel naar de Kamer moet, zodat wij daarover met elkaar van gedachten kunnen wisselen.

Met betrekking tot de andere vragen van mevrouw Hamer zeg ik dat ik niet voor niets ben begonnen met oktober 2003, want in dat algemeen overleg heeft de Kamer mij erop gewezen dat de aanmerkingscriteria in het licht van artikel 23 van de Grondwet moesten worden opgesteld. De Kamer heeft ook de vraag opgeworpen of aan een particuliere school wel dezelfde eisen kunnen worden gesteld. Ik meende zelfs dat de heer De Vries wees op de waarborgfunctie van de overheid op dit vlak, zij het altijd in het verlengde van de verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding. Wij zitten hier dus best met een klein dilemma. Van de andere kant constateer ik met de Kamer dat er een zekere zorg is. Wij moeten kijken hoe wij het een met het ander in verband kunnen brengen. Ik denk dat het goed is om de zaken in proportie te zien.

Wij hebben onderzoek gedaan naar de omvang van het particulier onderwijs en alles wat daarmee samenhangt. De motieven van de ouders hebben wij nog niet onderzocht. Ik neem de suggestie van mevrouw Hamer graag mee, want ik vind haar opmerking terecht. Voorts heeft mevrouw Hamer gevraagd naar de kwaliteit, hoe de inspectie een en ander beoordeelt en hoe het zit met de pilot. Een van de pilots loopt op de iederwijs-constructie. De inspectie overlegt op dit moment zeer regelmatig met iederwijs. Iederwijs wil namelijk zelf ook dat er inspectietoezicht is op de scholen. Dat vinden zij zelf noodzakelijk om de doodeenvoudige reden dat het ook een erkenning van de kwaliteit kan zijn. Daarover gaan de gesprekken. Ik zal moeten afwachten hoe dat uitwerkt. Het is wél mijn bedoeling dat het toezichts- en waarderingskader van de WOT volgend jaar zodanig wordt ingericht dat de inspectie er toezicht op heeft. Ik weet niet of dat een antwoord is op álle vragen van mevrouw Hamer.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik had één heel korte vraag, namelijk of de selectieve verontwaardiging, alsmede de hoge toon die nu wordt ingezet, terecht zijn of niet. De minister kan hier met een simpel ja of nee op antwoorden.

De voorzitter:

Ik dacht dat u die vraag alleen aan de heer Jan de Vries had gesteld, maar ik geef het woord aan de minister voor een korte reactie.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb tegen mevrouw Hamer gezegd dat wij met twee benen op de grond moeten blijven staan en dat wij het probleem binnen de juiste proporties moeten zien. Er zijn kanttekeningen geplaatst bij de kwaliteit van het onderwijs; anders stond u hier niet in zo groten getale. Wij moeten echter ook aandacht besteden aan de manier waarop wij deze zaak aanpakken, zonder alles meteen de nek om te draaien.

De voorzitter:

Ik zeg even tussendoor dat ik over precies vijf minuten naar de volgende serie vragen over ga.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het verbaast mij dat de PvdA-fractie zo lichtvaardig omgaat met de onderwijskwaliteit. Natuurlijk zijn vrijheid van onderwijs en vrijheid van de inrichting daarvan een groot goed, maar de kwaliteit staat voorop. Wij hebben een dergelijke school bezocht en publicaties daarover gelezen. In de afgelopen dagen hebben verschillende vertegenwoordigers van deze scholen in de pers naar buiten gebracht hoe zij de kwaliteit van het onderwijs waarborgen. Wij durven op basis daarvan de stelling aan dat er hier geen sprake is van onderwijs. Het is hard nodig dat de overheid op dit punt haar verantwoordelijkheid neemt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Aan de heer De Vries vraag ik: het is nog niet zo lang geleden dat ik de CDA-fractie hier een uitvoerig pleidooi heb horen houden voor de regelvrije school. Nu is er een regelvrije school, maar nu is het weer niet goed. Misschien heeft de CDA-fractie ook wel spijt van dat pleidooi voor de regelvrije school, want sinds die tijd is het daarmee pas echt hard gegaan.

Aan de minister stel ik de volgende vraag. Zij zegt dat wij een en ander in 2003 hebben besproken. Vervolgens zegt zij dat zij tot 2008 de tijd nodig heeft...

Minister Van der Hoeven:

Neen, dat was een verspreking.

De voorzitter:

Dan is de vraag dus niet nodig.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daaraan koppel ik de volgende vraag. Wij zijn niet voor een regelvrije school, maar wel voor ruimte voor nieuwe concepten. Een minimum aantal zaken moet echter wel zijn gegarandeerd. Een kind moet kunnen lezen en schrijven als het twaalf jaar oud is. Als de zaak nu nog niet duidelijk is, duurt mij dat te lang en daarom vraag ik de minister hoe wij het gaan doen. Ik steun het pleidooi om dat volgend jaar in elk geval wel goed geregeld te hebben.

Minister Van der Hoeven:

Ik denk dat de Kamer en ik het met elkaar eens zijn over de snelheid van het traject dat wij moeten inzetten. Ik denk dat wij het er ook met elkaar over eens zijn dat wij instrumenten in handen moeten hebben om in te grijpen als dat nodig is. Op dit moment zijn er niet genoeg instrumenten. Daarover bestaat geen misverstand. Het is de bedoeling om het inspectietoezicht snel te regelen. Ik heb u zojuist de zaken genoemd die in de desbetreffende wetswijziging aan de orde moeten komen. Dat heeft tijd nodig, en deze Kamer, alsmede de Eerste Kamer, zijn daarbij betrokken. Ik zie wel een mogelijkheid om ervoor te zorgen om dat de wetswijziging per 1 augustus 2006 kan ingaan. Gelet op het wetgevingstraject, zie ik echter niet in hoe dat sneller zou kunnen. Als de Kamer bereid is om heel snel te werken, zou het eerder kunnen. Het jaartal 2008 betrof een verspreking. Op 1 augustus 2005 treedt het inspectietoezicht in werking. Tegelijk daarmee wordt het wetgevingstraject in gang gezet, zodat de wetswijziging op 1 augustus 2006 in werking kan treden. Als dit kan worden versneld, vind ik dat goed, maar daar hebben wij elkaar bij nodig.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het is goed dat onze eerdere voorstellen zo goed worden onthouden, maar wat wij natuurlijk bedoelden, is dat de scholen zo veel mogelijk vrij zijn om het onderwijs in te richten om de kerndoelen te behalen. Dat blijft overeind staan; voor de CDA-fractie en hopelijk ook voor de fractie van D66.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De motivatie van ouders om te kiezen voor iederwijs is vaak, dat zij vinden dat hun kinderen op een reguliere school niet tot hun recht komen, gezien de manier waarop zij leren en gezien hun persoonlijkheid. Daarover kun je van mening verschillen, evenals over de vraag of iederwijs goed is of niet. Het probleem is wel dat het reguliere onderwijs niet altijd voldoet. Dat geldt ook voor ouders die thuis onderwijs geven. Ik heb liever een zorgvuldig traject voor de totstandkoming van wetgeving dan een veel te snel traject. Dat zeg ik om de heer De Vries tevreden te stellen. Wat mij betreft gaat de minister gestaag door, maar wel zorgvuldig. Gaat u in de voorstellen die wij zullen krijgen ook het thuisonderwijs eens netjes regelen? Mensen mogen niet in een hoek gezet en verketterd worden. Aan de ene kant moeten zij de mogelijkheid hebben om het onderwijs te geven zoals zij zelf graag willen, terwijl er aan de andere kant sprake moet zijn van een redelijk geproportioneerd toezicht en verantwoordingsbeleid. Als u strenger wilt controleren en toezicht houden, vind ik dat daar iets tegenover mag staan in de bekostiging, zeker als het gaat om thuisonderwijs. Ouders die dat geven, bekostigen alles vaak zelf.

Minister Van der Hoeven:

Dat roept allerlei andere dingen op. Laat mij het volgende met u afspreken. In eerste instantie dacht ik de thematiek van het thuisonderwijs te combineren met de thematiek van de particuliere scholen in één wetsvoorstel. Gaandeweg is gebleken dat het beter is om dat niet te doen. Het gaat namelijk echt om twee verschillende groepen. Ik wil voor beide gevallen een zorgvuldig traject doorlopen. Daarbij wil ik niet vooruitlopen op bekostiging of wat dan ook, want het is ten slotte een keuze die ouders kunnen maken. Zij mogen hun kind naar een school sturen die niet wordt bekostigd, maar wel wordt beschouwd als school in de zin van de Leerplichtwet. Dat is één. Het is anders als zij hun kinderen thuis onderwijs geven. Ik ben het met u eens dat beide dingen behoorlijk moeten worden geregeld, maar denk niet dat het verstandig is om de wetsvoorstellen in elkaar te schuiven. Dat heeft mij namelijk in eerste instantie heel wat problemen opgeleverd. Ik kom hier wel op terug in de Kamer. Ik ben het ook met u eens dat dit punt netjes moet worden geregeld.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De vrijheid van onderwijs is natuurlijk een zeer groot goed. De SGP-fractie loopt niet voorop om onderwijsvernieuwing in de kiem te smoren. Met deze uitgangspunten in gedachte, vraag ik de minister wat precies de status is van de Ieder-wijsscholen. Ik begrijp van de minister dat zij als scholen worden beschouwd omdat de leerplichtambtenaren vinden dat de leerlingen van die scholen de leerplicht nakomen. Zij hebben alleen nog geen kerndoel, eindterm, school-, leer- en werkplan. Is het niet prematuur geweest om die scholen te erkennen als school?

Minister Van der Hoeven:

Dan hadden u en ik de wetgeving anders moeten opstellen. De wetgeving maakt erkenning van dergelijke scholen op dit moment mogelijk en geeft de leerplichtambtenaar de bevoegdheid om een school aan te merken als school in de zin van de Leerplichtwet. Daarom kunnen ouders hun kinderen naar believen naar een dergelijke school sturen. Wij hebben tot op heden nog niet met elkaar geregeld dat een op te richten school een schoolplan moet hebben. Ik vind dat wij dat moeten regelen voor elke school die vanaf nu wordt opgericht, zodat wij dit soort vragen het hoofd kunnen bieden. Het is een ander concept. Het is kindvolgend, maar zelfs dan zullen ouders op een gegeven moment resultaten willen zien. In het geheel van de aanmerkingscriteria zal een wettelijke basis moeten worden opgenomen op grond waarvan de ene school niet en de andere school wel in aanmerking kan komen. Er bestaan verschillen tussen die scholen in het gehele land. Om die reden vind ik juist dat dit soort aanmerken van een particuliere school niet meer tot de bevoegdheid van de individuele leerplichtambtenaar moet horen, maar van de minister.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik heb mij enigszins verbaasd over de grote woorden als "verbieden" en "sluiten" die de CDA-fractie heeft gebezigd. Zij noemde het ook scholen die als speeltuin fungeerden. Die grote woorden heeft ze in de Tweede Kamer niet herhaald.

Dat vind ik hypocriet voor een partij die onderwijsvrijheid als een groot goed beschouwt en die, ook in de Kamer, regelmatig in een kramp schiet als andere partijen deze discussie aangaan.

Wij zijn dat deze iederwijs-scholen enorm groeien, vooral sinds 2002. Daarom vind ik het jammer dat wij het alleen maar hebben over toezicht en dergelijke en daarbij niet de factoren, oorzaken en redenen bestuderen waarom ouders voor dit type onderwijs kiezen. Is de minister bereid om te onderzoeken om welke factoren ouders voor dit type onderwijs kiezen in plaats van hun kind naar een reguliere school te sturen?

Wij hebben het niet alleen over iederwijs-scholen, maar ook over particuliere scholen die tussen de € 10.000 à € 20.000 schoolgeld vragen. Deze scholen bevinden zich wat mij betreft op een glijdende schaal qua tweedeling tussen rijke en arme ouders en qua goed onderwijs in Nederland. Wat vindt de minister hiervan? Gelden de maatregelen waarover zij net sprak in verband met de iederwijs-scholen, net zo goed voor dit type scholen?

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Azough heeft twee volkomen verschillende vragen gesteld. Haar laatste vraag heeft betrekking op de scholen die aan de ouders veel schoolgeld vragen. Dat zijn bekostigde scholen die een vrijwillige bijdrage vragen. Wij hebben daarover met elkaar vaker van gedachten gewisseld. Mevrouw Azough is van mening dat er voor die scholen een grens moet worden gesteld. Ik heb gezegd dat ik niet voornemens ben die grens te stellen, maar dat ik uit een oogpunt van beheersing van de schoolkosten wel zal nagaan op welke manier een gedragscode kan worden ontwikkeld. Dat is echter een ander punt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Nee, dat is niet een ander punt. Dit zijn namelijk ook particuliere scholen die niet bekostigd zijn.

Minister Van der Hoeven:

Niet-bekostigde scholen, waarin wij dus geen cent investeren, worden volledig door de ouders zelf betaald. Er is geen enkele reden om daarbij betreft in te grijpen, want het is niet-bekostigd onderwijs.

Ik heb mevrouw Hamer al toegezegd dat ik ook graag wil nagaan wat de motieven van ouders zijn en wat de reden is van de enorme groei.

Ik wil dit niet bagatelliseren, maar wij moeten het wel in proportie blijven zien. Wij spreken over vierhonderd tot vijfhonderd leerlingen op een totaal van meer dan 1,3 miljoen kinderen in het regulier basisonderwijs.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het verheugt mij dat de minister zegt dat er nu een wet komt waarin wordt geregeld dat de leerplicht daadwerkelijk iets inhoudt, in plaats van dat die slechts betekent dat kinderen naar school moeten. De leerplicht houdt namelijk ook in dat er aan de kerndoelen moet worden voldaan. Een van die kerndoelen is de aanwezigheid van een leerplan. Die wet had veel eerder van kracht moeten worden, want de Kamer heeft al veel vaker vragen gesteld over particuliere scholen.

Leerkrachten die op deze particuliere scholen werken, zeggen dat zij het fijn vinden dat zij nu de tijd hebben om aandacht te besteden aan de kinderen en dat zij op hen kunnen letten. Zij vinden het fijn dat zij kunnen nagaan wat het kind kan en waar het aan toe is, zodat zij het extra steun kunnen geven. In het reguliere onderwijs gebeurt dat vaak niet en daarover wordt vaak geklaagd. Ik vraag de minister of zij voornemens is daaraan iets te doen, zodat de leerkrachten in het regulier onderwijs ook kunnen zeggen dat zij blij zijn dat zij voldoende tijd hebben om aandacht aan de kinderen te besteden in plaats van met 25 tot 30 leerlingen te worden opgezadeld. Het laatste doet de minister nu en veel leerlingen hebben extra aandacht nodig. Als de minister daaraan iets doet, zijn die particuliere scholen niet nodig.

Minister Van der Hoeven:

De leerplicht houdt uiteraard altijd iets in. Ik ben blij te constateren dat kerndoelen en het opstellen van een schoolplan naar de mening van deze Kamer ook nodig zijn in het niet-bekostigde onderwijs. Nog niet zo lang geleden was er sprake van een andere tijd.

Naar boven