Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 december 2004 over de Flora- en faunawet.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb de eer om hier namens mevrouw Vos te staan, die op dit moment andere verplichtingen heeft; vandaar dat ik het even overneem.

Er is een uitgebreide discussie gevoerd over uitzonderingen die er schijnbaar moeten komen op de Flora- en Faunawet. De fractie van GroenLinks vindt deze uitzonderingen veel te ruim geformuleerd. Ik moet ook zeggen dat de fractie van GroenLinks er niet gerust op is hoe dit allemaal gaat uitwerken. Je zou kunnen zeggen dat je daar alle kanten mee op kunt ten koste van beschermde dier- en plantensoorten. Dat spreekt ons niet aan. Een hele groep kan met de ministeriële regelingen aangepakt worden. "Een groep" klinkt wat abstract, maar het gaat onder andere om reeën, egels, hermelijnen, konijnen en wezels. Dat vinden wij toch geen goede zaak. Ik heb begrepen dat er wel een gedragscode komt: koepels kunnen voor eigen leden gedragscodes opstellen. Dat gaat echter in termen zoals "niet onnodig dingen aantasten" en "er zorgvuldig mee omgaan". Dat is dus allemaal heel ruim, vaag en onvoldoende geformuleerd. Ik zei het al: wij zijn er niet gerust op. Daarom dien ik drie moties in. Zij spreken voor zich en ik hoef ze dus niet nader toe te lichten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van LNV in het algemeen overleg op 8 december 2004 heeft gezegd dat de wijziging van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten materieel leidt tot méér in plaats van minder bescherming voor beschermde dier- en plantsoorten;

verzoekt de regering, bij de evaluatie van het voornoemde Besluit over een jaar, te onderzoeken of er materieel inderdaad geen afbreuk is gedaan aan de bescherming van beschermde dier- en plantsoorten en de Kamer hierover te informeren en, zo nee, ervoor te zorgen dat er materieel ten minste dezelfde mate van bescherming is als vóór wijziging van het Besluit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Vos, Kruijsen en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(29446).

De Van GentKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor "overige" beschermde inheemse dier- en plantsoorten wordt vereist dat de werkzaamheden en het gebruik aantoonbaar overeenkomstig een gedragscode worden uitgevoerd en voor "bij ministeriële regeling aangewezen" beschermde inheemse dier- en plantsoorten niet (artikel 16b);

overwegende dat de minister via deze route de vrijheid krijgt om door hem aan te wijzen beschermde dier- en plantsoorten aan elke vorm van bescherming te onttrekken;

verzoekt de regering, artikel 16b zodanig aan te passen dat de vereiste dat de werkzaamheden en het gebruik aantoonbaar overeenkomstig een gedragscode worden uitgevoerd, ook geldt voor beschermde inheemse dier- en plantsoorten die bij ministeriële regeling zijn aangewezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Vos, Kruijsen en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(29446).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het strafrechtelijke opportuniteitsbeginsel binnen de huidige wettelijke kaders al de mogelijkheid biedt om belangen van soorten en belangen van activiteiten af te wegen;

overwegende dat de minister in zijn schriftelijke beantwoording aangeeft dat wijziging van het vrijstellingsbesluit bedoeld is om tegemoet te komen aan het onzekere gevoel en de vrees voor strafrechtelijke vervolging bij maatschappelijke partijen;

overwegende dat de zeer brede gronden voor vrijstelling in strijd zijn met het zorgvuldig handelen als bedoeld in artikel 2 van de Flora- en faunawet en de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren;

verzoekt de regering, in de artikelen 2 en 16b als vrijstellingsgrond te schrappen:

  • - de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw;

  • - bestendig gebruik;

  • - de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Vos, Kruijsen en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(29446).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Het is nu eens niet de boer die voortploegt, maar de minister die in navolging van een helft van de Kamer verder gaat met het stevig omploegen van de flora- en faunawetgeving. Daarvoor worden grove middelen gebruikt. In de praktijk moet blijken of de soortenbescherming er niet daadwerkelijk op achteruit gaat. Mijn fractie vermoedt dat met de voorliggende gedragscode de voordelen voornamelijk bij het bedrijfsleven zullen liggen en de nadelen bij de diersoorten die wij moeten beschermen. De Raad van State heeft aardig wat kritiek gegeven. Zij noemen het verhullend " lastige onderdelen". De minister heeft daarnaar geluisterd en een en ander opgenomen in de memorie van toelichting. Mijn fractie vindt dat wat zwakjes. Vandaar dat wij het willen aanscherpen. De Raad van State heeft aangegeven dat bij de evaluatie van de Europese Commissie gemeld moet worden hoe het in de praktijk uitpakt. De Raad van State heeft eveneens aangegeven dat het draagvlak hiervoor niet zo groot is. De minister heeft dat in een slappe toelichting niet aangescherpt. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat rechtszekerheid en maatschappelijk draagvlak de belangrijkste drijfveren zijn voor het besluit tot wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet;

constaterende dat de Raad van State twijfels heeft over de verenigbaarheid met het Europees recht van artikel III, onderdelen C, D en R, van het besluit;

constaterende dat desondanks het besluit zonder wijziging van artikel III, onderdelen C, D en R, in het Staatsblad is gepubliceerd;

overwegende dat dit de rechtszekerheid en het maatschappelijk draagvlak niet ten goede komt;

verzoekt de regering, de inwerkingtreding van het besluit uit te stellen tot de twijfels over de rechtsgeldigheid van artikel III, onderdelen C, D en R, in nader overleg met de Kamer en de Europese Unie zijn weggenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen, Vos en Kruijsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(29446).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat rechtszekerheid en maatschappelijk draagvlak voor soortenbescherming de belangrijkste drijfveren zijn voor het besluit tot wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet;

constaterende dat de Raad van State in haar advies constateert dat het draagvlak voor soortenbescherming niet zo groot is als het ontwerpbesluit aanneemt, waardoor problemen met naleving verwacht kunnen worden;

constaterende dat in reactie hierop alleen de nota van toelichting is aangepast, maar niet de inhoud van het besluit zelf;

overwegende Van Velzendat de mogelijke nalevings- en draagvlakproblemen hiermee onverminderd blijven bestaan;

overwegende dat een zelfcontrolesysteem in de gedragscodes bevordert dat het bedrijfsleven soortenbescherming in haar bedrijfsvoering internaliseert;

verzoekt de regering, een aanvullende strategie uit te werken voor mogelijke nalevings- en draagvlakproblemen bij de Flora- en faunawet, en hierbij te overwegen om een zelfcontrolesysteem in de gedragscodes verplicht te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Kruijsen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(29446).

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Mijn fractie heeft na het algemeen overleg met de minister nog steeds heel veel twijfels bij de voorliggende AMvB en bij de indirecte wijze waarop hierin uitvoering wordt gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In combinatie met de Flora- en faunawet is nu een wetstechnisch zeer ingewikkeld geheel ontstaan, dat leidt tot extra administratieve lasten voor de overheid, het bedrijfsleven en de burger, en tot gedragscodes die ook veel moeilijkheden met zich mee zullen brengen. Door deze onduidelijkheid over gehanteerde begrippen, criteria en te volgen procedures is het geheel onzeker in hoeverre extra ruimte ontstaat voor de ongehinderde doorgang van normale maatschappelijke activiteiten en voor het voorkomen van schade en overlast.

Om tot een oplossing van de gesignaleerde knelpunten te komen, stellen wij de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse natuurwet- en regelgeving geheel in overeenstemming dient te zijn met de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn;

overwegende dat de Flora- en faunawet door de Algemene Maatregel van Bestuur nr. 501, Staatsblad jaargang 2004, op indirecte wijze meer, maar niet volledig in overeenstemming is gebracht met de Vogel- en Habitatrichtlijn, hetgeen kan leiden tot strijdigheid met genoemde richtlijn;

overwegende dat in de Algemene Maatregel van Bestuur begrippen en criteria gehanteerd worden, en procedures vereist worden die de praktische uitvoerbaarheid van de wet ernstig kunnen gaan belemmeren;

voorts overwegende, dat bedoelde Algemene Maatregel van Bestuur leidt tot een administratievelastenverzwaring voor de overheid, bedrijfsleven en burgers, hetgeen strijdig is met het gevoerde kabinetsbeleid van lastenvermindering;

roept de regering op, de Flora- en faunawet te wijzigen zodat deze strikt in overeenstemming gebracht wordt met de bepalingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn, in dier voege dat deze wet alsdan slechts van toepassing is op de thans aangemelde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden;

roept de regering daarenboven nadrukkelijk op, bij wetswijziging de in de Vogel- en Habitatrichtlijn gebezigde terminologie te hanteren, en de volledige ruimte die de richtlijn biedt om onder omstandigheden af te wijken van in de richtlijn genoemde verboden te benutten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schreijer-Pierik, Snijder-Hazelhoff en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(29446).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Mevrouw Schreijer-Pierik gebruikt veel woorden in haar motie, maar is nu voor het in werking stellen van dit besluit en van de gedragscode, of is zij daartegen? Wat impliceert deze motie eigenlijk?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Wij kunnen op dit moment de AMvB niet van tafel vegen met een motie. Wij zijn voor de overgangsbepaling, de AMvB te laten ingaan. Vervolgens roepen wij de minister op tot een wetswijziging, zoals ik in het overleg ook al duidelijk heb aangegeven.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Wij kunnen dit inderdaad niet bij motie van tafel vegen, maar ik mag toch naar het oordeel van uw fractie vragen? Gaan wij de inwerkingstelling uitstellen, omdat u het daarmee niet eens bent, of bent u het daar wel mee eens?

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Dit is de minimale ruimte die wij nu willen benutten. Wij willen dat de minister met een wetswijziging aan de gang gaat.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. De voorliggende AMvB is erop gericht om op eenvoudiger wijze en, vooral, vaker vrijstelling en ontheffing te verlenen. Dat zal natuurlijk wel altijd in overeenstemming met, al dan niet internationaal, vastgestelde regels, op het terrein van verantwoord beheer, maar vooral ook van instandhouding van soorten.

Dat betekent wel dat wij de internationale verplichtingen ook in volle hevigheid zouden moeten hebben geïmplementeerd. Helaas is daarvan nu geen sprake. Ook de Raad van State heeft daarop al in het afgelopen voorjaar gewezen. Het gaat daarbij om artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die nog niet is geïmplementeerd. Daarin wordt een aantal verduidelijkingen gegeven die wij eigenlijk ook nu nodig hebben om deze AMvB fatsoenlijk door te voeren. Wij ondersteunen dan ook van harte de motie van mevrouw Van Velzen, maar wij roepen ook de minister op meer duidelijkheid te geven over de implementatie van het genoemde artikel 6.

Vervolgens hebben wij flink wat zorgen over de ruimhartige wijze waarop nu vrijstelling en ontheffing kan worden gegeven. Wij willen dit graag ingeperkt zien. De motie van mevrouw Van Gent c.s. hiertoe ondersteunen wij.

In de eerste termijn van de minister tijdens het algemeen overleg dat wij vorige week hebben gehouden verweet hij ons dat wij, niet terecht, zouden wijzen op een versoepeling van de wet door deze AMvB. Wij willen de minister daarin best in eerste instantie volgen, maar dat willen dan over een jaar wel gecontroleerd zien. Heeft hij nu gelijk, of moeten wij de AMvB aanscherpen? Of moet er een wetswijziging komen? Bij het laatste kijk ik naar mevrouw Schreijer.

Dat vinden wij nog allemaal veel te vroeg. Wij wachten de evaluatie graag af, die ons ook al is toegezegd bij het vaststellen van de Flora- en faunawet. Tot die tijd komen daarin wat ons betreft geen verdere veranderingen.

Dit betekent dat wij ook de twee andere moties van mevrouw Van Gent c.s. steunen.

Tot slot sta ik nog stil over de onduidelijkheden, waarover ook het eerder genoemde artikel 6 gaat. Wij willen al eerder duidelijkheid hebben. Bij het algemeen overleg hebben wij beluisterd dat meerdere fracties zich zorgen maken over deze onduidelijkheid. Zo heeft mevrouw Schreijer-Pierik daarop gewezen. Het begrip "wezenlijke invloed", waarnaar in deze algemene maatregel van bestuur wordt verwezen, is nog te onduidelijk. De minister wil jurisprudentie daarover afwachten. Dat duurt wat ons betreft te lang. De algemene maatregel van bestuur was er nu juist op gericht dat wij snel duidelijkheid zouden krijgen en snel aan de slag zouden kunnen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorliggende AMvB ter wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet gericht is op het vereenvoudigen van de uitvoering van de Flora- en faunawet;

constaterende dat de nu voorliggende wijziging nog veel onduidelijkheden bevat die een vereenvoudiging van de uitvoering van de Flora- en faunawet niet zal bevorderen;

gehoord de minister die eerst jurisprudentie wil afwachten om daarmee duidelijkheid te krijgen over de term "wezenlijke invloed";

overwegende dat daarmee op korte termijn nog steeds geen vereenvoudiging van de uitvoering van de Flora- en faunawet wordt geregeld;

roept de regering op om de term "wezenlijke invloed" vooraf al te verduidelijken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kruijsen, Vos, Van Velzen en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(29446).

Minister Veerman:

Mijnheer de voorzitter. De motie op stuk nr. 1 van de leden Van Gent, Vos, Kruijsen en Van Velzen over de evaluatie is in de geest van wat mij ook voor ogen staat. Wij hebben afgesproken dat er in de procedure is voorzien in een evaluatie in 2007 van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ik heb de Kamer in het algemeen overleg kenbaar gemaakt dat ook in zal volgen hoe het met de implementatie, de hanteerbaarheid en met de gehanteerde gedragscodes zal gaan. In dat opzicht staan wij aan dezelfde kant, maar als ik uit de motie moet begrijpen dat het een verplichting zou zijn om het op die wijze te doen, laat ik het oordeel daarover aan de Kamer. Ik zie echter geen wezenlijk verschil van intentie tussen de motie en wat mij voor ogen staat.

Natuurlijk zal ik nauwkeurig nagaan hoe de begrippen die wij nu moeten gaan hanteren en die deels in de richtlijn staan, en deels ook in de uitwerkingen zoals wij die willen vormgeven, kunnen worden gehanteerd in de praktijk. Daarop heb ik ook in het algemeen overleg gewezen. Als blijkt dat daarover onduidelijkheid bestaat, zullen wij natuurlijk trachten die te verduidelijken, maar soms moet dat ook in de praktijk groeien.

Dat ligt anders bij motie nr. 2 over de aanpassing van artikel 16b om de gedragscode ook te laten gelden voor de algemene soorten. Het aannemen van die motie moet ik ontraden om de simpele reden dat dit niet nodig is. Wanneer soorten algemeen voorkomen, hoeven zij niet beschermd te worden onder de Habitatrichtlijn. Natuurlijk moet altijd aan de zorgplicht worden voldaan. Dat verandert niet. Soorten beschermen omdat zij algemeen voorkomend zijn, is met elkaar in tegenspraak.

Motie nr. 3 heeft betrekking op het strafrechtelijk opportuniteitsbeginsel. Zoals ik ook in het algemeen overleg heb gezegd, moet ik het aannemen van deze motie ontraden. Juist het strafrechtelijk opportuniteitsbeginsel werkt onzekerheid in de hand. Door de algemene maatregel van bestuur wordt de handhaafbaarheid van de regeling verbeterd. Deze verandering zou het tegengestelde bewerkstelligen.

Motie nr. 4 van mevrouw Van Velzen betreft onverenigbaarheid met de EU-regels en behelst uitstel van de inwerkingtreding. Er is geen sprake van onverenigbaarheid. Ik heb dat ook al in het algemeen overleg gezegd. Er heeft overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie, waarmee het besluit is afgestemd. Er is dus geen reden om op deze grond uitstel van de inwerkingtreding te bepleiten. De logica vereist dat ik het aannemen van deze motie ontraad.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

In het besluit wordt verwezen naar zaken die nog niet geïmplementeerd zijn. Hoe ziet de minister dit voor zich? Er worden verwezen naar dingen die in Nederland nog niet gelden, bijvoorbeeld artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

Minister Veerman:

Ik heb dat daarnet aangegeven, toen ik zei dat ik in de praktijk zal nagaan hoe deze begrippen, die nog geen precieze juridische invulling hebben, in de praktijk zullen blijken te functioneren. Er zullen wellicht ook uitspraken van de rechter over volgen. Dat zullen wij zien. Wij moeten nu aan de slag.

Ik kom bij motie nr. 5 van mevrouw Van Velzen en mevrouw Kruijsen over de zelfcontrolesystemen. De naleving en het draagvlak worden bevorderd door diverse activiteiten. Dat is de kern van de gedragscode. Er is sprake van voorlichting, interactieve bijeenkomsten met de sectoren en het ontwikkelen van een handhavingstrategie. Bij de goedkeuring van gedragscodes zullen wij aandacht besteden aan zelfcontrolesystemen. Als ik het zo zie, is de motie in overeenstemming met wat ik voor ogen heb. Ik mag de motie dus als een ondersteuning van het beleid kwalificeren.

In motie 6 doet mevrouw Schreijer twee uitspraken. De eerste uitspraak is dat de zaak niet volledig in overeenstemming met de Habitatrichtlijn zou zijn. Zoals wij ook in het algemeen overleg hebben besproken, is dat op twee punten juist. Het eerste punt heeft te maken met artikel 16b over de handhaafbaarheid, waarover wij daarnet hebben gesproken. Het tweede punt is dat wij soorten beschermen, die in Nederlandse omstandigheden beschermwaardig zijn. Ik refereer daarbij aan het regeerakkoord. Dat is de maat der dingen voor de regeringspartijen. In het regeerakkoord staat dat wij alles willen doen om een en ander in overeenstemming te brengen met Europese regelgeving, tenzij nationale omstandigheden een nadere bijstelling rechtvaardigen. Juist het laatste is het geval bij soorten die in Nederland bedreigd zijn. Om die reden zijn dit de enige twee afwijkingen – de ene inhoudelijk, de andere procedureel – van de Vogel- en de Habitatrichtlijn, en wel om goede redenen.

Bij de tweede uitspraak in de motie is sprake van een misverstand, dat ik graag wil wegnemen. De regering wordt opgeroepen de Flora- en faunawet te wijzigen zodat deze strikt in overeenstemming gebracht wordt met de bepalingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn, in dier voege dat deze wet alsdan slechts van toepassing is op de thans aangemelde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Dat is juist, maar ik moet erop wijzen dat voor de soorten natuurlijk heel Nederland is aangewezen. De gebieden zijn alleen onderdeel van de Vogel- en Habitatrichtlijn, maar de soorten gelden natuurlijk als beschermwaardige soorten voor het hele land en vormen daarop geen uitzondering. Daarmee is er sprake van praktische onuitvoerbaarheid van dit deel van de motie.

Ik realiseer mij dat dit mevrouw Schreijer misschien niet voor ogen heeft gestaan, maar wij verschillen niet van mening over de intentie van de motie. In het algemeen overleg heb ik gezegd dat wij de Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet, die wij op deze wijze hanteerbaar maken, zullen evalueren door de ontwikkelingen bestendig te volgen, en te zien in hoeverre er onduidelijkheden zijn. Ik heb dat zojuist ook geantwoord op vragen van mevrouw Kruijsen. Wij zullen daarbij stap voor stap zien in hoeverre wij hier op praktische problemen stuiten.

Het omgekeerde – dit nu niet vaststellen en een wetswijziging voorbereiden – betekent de facto dat wij anderhalf tot twee jaar verder zijn voordat wij de wet gewijzigd zullen hebben zoals de meerderheid van de Kamer misschien voor ogen staat. Dat zou betekenen dat in de tussentijd praktisch niet gewerkt kan worden, omdat er geen grond is voor gedragscodes. Algemene maatregelen van bestuur zijn dan immers niet van kracht of worden niet van kracht omdat de Kamer vindt dat de wet eerst moet worden gewijzigd. Wij hebben in de tussentijd dan een praktisch probleem.

Ik heb erop gewezen dat ik beide sporen wil bewandelen. Ik wil bezien hoe het werkt als wij deze zaken implementeren. Als wij tijdens dit proces zien dat deze zaken te onduidelijk of onvolledig zijn, of niet naar behoren werken, ben ik bereid om een wetswijziging in gang te zetten, maar laten wij daaraan niet op voorhand beginnen. Ik heb de vaste overtuiging dat dit tot een goede werkwijze kan leiden. Ik twijfel dus. Als ik de tekst letterlijk neem, moet ik de motie ontraden omdat zij materiaal niet in overeenstemming met de feiten te brengen is. Maar als het om de intentie gaat, ben ik het er mee eens. Mevrouw Schreijer moet maar zeggen wat er gebeurt, en anders laat ik het oordeel aan de Kamer over. Ik wijs echter, als ik zo vrij mag, zijn op het materiële gebrek in de motie.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Als ik de minister beluister over dit voorstel om een wetswijziging te maken, wil hij hieraan pas beginnen op het moment dat wij geëvalueerd hebben in hoeverre de algemene maatregel van bestuur een verbetering in de uitvoering heeft bewerkstelligd.

Minister Veerman:

In dit huis is niemand het met de minister eens. Dat is aan de ene kant comfortabel, maar het brengt ons aan de andere kant niet zo veel verder. Wij moeten ervoor zorgen dat het wetssysteem dat wij met elkaar hebben afgesproken, ook zo zal werken dat de soorten en gebieden die bescherming verdienen, die ook krijgen. Daarbij bestaan praktische problemen, die ik zoveel mogelijk wil wegnemen. Ik ben dus bereid die evaluatie, die al in de wet staat, te houden in de vorm van monitoring om erachter te komen hoe een en ander zal uitwerken.

In antwoord op de vraag van de heer Van den Brink of dat in de bosbouw werkt, heb ik in het algemeen overleg gezegd dat Staatsbosbeheer het goed vindt dat het op deze manier gebeurt. Daar wil men afwachten of dat werkt. Ik ben daartoe bereid en ik houd de vinger aan de pols. Op het moment dat wij tot de constatering komen dat dit niet werkt, niet praktisch is of te veel administratieve rompslomp met zich meebrengt, treden wij in overleg met de Kamer en zeggen wij dat dit op een andere manier moet worden geregeld. Dat zeg ik ook in antwoord op de vraag van mevrouw Schreijer-Pierik. Als blijkt dat dit niet werkt en dat daarvoor in de Kamer een meerderheid is te vinden, kan dat ook aanleiding zijn tot het wijzigen van de wet, zodat duidelijkheid wordt verschaft op de wijze zoals mevrouw Schreijer-Pierik dat bedoelt. Wij moeten dat afwachten, dus ik vraag haar of zij met deze uitleg van de motie kan leven.

Mevrouw Schreijer-Pierik (CDA):

Ik heb de woorden van de minister goed gehoord en zal die in overweging nemen. Er zijn bepaalde zaken waarmee ik kan leven, maar dat geldt niet voor alle punten. In relatie tot het regeerakkoord zijn de gedragscode, de controle daarvan en de gedoogsituatie belangrijk. Daarover spreekt de Raad van State en dat is voor ons ook een belangrijk punt. Hetzelfde geldt voor de administratieve lasten. Dat punt staat dus ook in het regeerakkoord. Het gaat erom welk citaat wij uit het regeerakkoord halen. Daar ligt de relatie met het al dan niet instemmen.

Minister Veerman:

Nee. Ik heb erop gewezen dat het regeerakkoord op zichzelf ruimte laat voor nationaal beleid op het moment dat nationale omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dat is hier het geval voor die soorten die in Nederland beschermwaardig zijn en die niet als zodanig in de annexen van de Habitatrichtlijn worden genoemd. Daartegen kan niemand bezwaar hebben. Dat is dus ook de kern van de zaak. Ik meen dat mevrouw Schreijer-Pierik dat niet wil veranderen. Naar mijn idee wil zij veranderen dat de toepassing van de wet op eenduidige en duidelijke wijze kan gebeuren. Wij geven dat nu handen en voeten door middel van deze gedragscodes. Daarmee zijn sectoren bezig en de sector die dat al voor elkaar heeft, is daarover content. Die gedragscodes zijn voorwerp van ministeriële toetsing en ik zeg toe dat wij zullen volgen hoe dat werkt. Als dat niet goed werkt, zullen wij nader spreken over de vraag of al dan niet een wetswijziging nodig is. Ik zou deze motie graag als een ondersteuning van het beleid kwalificeren, maar het intrinsieke probleem is dat in de motie wordt gerept van het volledig in overeenstemming brengen met de Habitatrichtlijn. Dat is in het kader van de Flora- en faunawet voor de soorten niet mogelijk, omdat zich dat eenvoudigweg niet verder uitstrekt dan de gebieden. Dat strekt zich namelijk ook uit tot de soorten.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik vraag mij af of de minister zich in de motie van mevrouw Schreijer-Pierik kan vinden als er een punt komt te staan na het woord "Habitatrichtlijn".

Minister Veerman:

Ik begrijp dat de heer Van der Brink mij vraagt of ik mij in de tekst van de motie kan vinden als achter het woord "Habitatrichtlijn" een punt wordt geplaatst en als de zin die begint met de woorden "in dier voege" wordt geschrapt. In dat geval blijf ik met het punt zitten dat de beschermwaardigheid van de diersoorten in Nederland daarin van toepassing blijft.

Dat heeft dus een duidelijke grond en ik pas daarmee de Vogel- en Habitatrichtlijn strikt toe. Dat is juist. In die zin is het formeel dus niet een bezwaar. Dat neemt niet weg dat wij het oneens zijn als mevrouw Schreijer bedoelt dat niets anders mag dan wat in de Vogel- en Habitatrichtlijn staat. Ik mag en moet soorten beschermen die in Nederland beschermwaardig zijn. Daartoe biedt de richtlijn de ruimte.

Er is van verschillende kanten de indruk gewekt dat het nu allemaal vogelvrij is. Dit is absoluut niet het geval. Er is gesproken over stevig omploegen, enzovoort. Daarvoor is het wel het seizoen, maar dat gebeurt hier natuurlijk niet en dat weet iedereen. Laten wij de zaak dus niet groter maken dan zij is. Wij versoepelen niet, wij vereenvoudigen wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aanstaande dinsdag te stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven