Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 maart 2002 over de veiling van benzinelokaties.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter. Er is verschillende keren met de regering gesproken over de benzinemarkt. Ik meen te mogen constateren dat er niet zo heel verschil meer is tussen wat de regering en wat Kamer graag wil. We staan op het scheiden van de markt. De VVD-fractie zou het dan ook aardig vinden als het voorziene proces thans in gang werd gezet. Op enkele prangende punten willen wij echter eerst nog graag duidelijkheid.

Het eerste betreft het feit dat de vier grote maatschappijen tot 1 januari 2005 50 stations zullen inleveren. Daarover zijn afspraken gemaakt. Wij vinden het goed dat dit gebeurt, maar dan moet tegelijkertijd goed worden afgesproken dat dit reductie-effect niet weglekt door stations over te doen aan dochters of zonen, aan bedrijven waarmee men een relatie heeft. Er zou dan nadrukkelijk worden geopereerd onder een andere vlag, maar er is de verbinding doordat men bijvoorbeeld de aandelen in eigendom heeft.

Het tweede punt betreft de functiescheiding. We hebben benzinestations en wegrestaurants. Het is al sinds jaar en dag gebruikelijk dat je bij benzinestations bijna-restaurants hebt, ook al kun je niet overal zitten. Je kunt bij die stations eten en drinken. Volgens het principe gelijke monniken gelijke kappen zou je bij wegrestaurants dan ook benzine moeten kunnen krijgen, niet in de restaurantzaal, dat is een beetje onpraktisch, maar vlak daarbij, aan de buitenkant en op het terrein van het restaurant. We hebben in Nederland veel wegrestaurants. Onze stelling is dat als je gaat veilen degene die gaat bieden moet weten of bij een wegrestaurant een benzinepompje kan worden geplaatst. Op dit punt vragen wij om duidelijkheid. Eigenlijk heeft de minister van Economische Zaken in het overleg ons standpunt min of meer overgenomen. Dat was begrijpelijk. De functiescheiding zou dus worden opgeheven. Als met de veiling wordt begonnen, moet dat echter duidelijk zijn. Mede namens collega Crone van de PvdA-fractie dien ik op dit punt de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het traject MDW Benzinemarkt mede is ingezet om nieuwe toetreders een kans te geven op de Nederlandse benzinemarkt, waardoor meer concurrentie en lagere prijzen kunnen ontstaan;

overwegende dat opheffing van de functiescheiding tussen benzinestations en wegrestaurants bijdraagt aan de marktdynamiek en dat duidelijkheid over het opheffen van de functiescheiding noodzakelijk is voor de veiling;

van oordeel dat het voor de concurrentieverhoudingen van belang is dat de vier grootste oliemaatschappijen voor 1 januari 2005 vijftig lokaties minder zullen exploiteren;

verzoekt de regering, op korte termijn te starten met de veiling van benzinelokaties, waarbij dient te worden uitgegaan van het opheffen van de functiescheiding en waarbij de vier grootste benzinemaatschappijen niet aan de reductieverplichting van 50 stations mogen voldoen via benzinemaatschappijen die een juridische, financiële en/of bedrijfsmatige relatie hebben met deze vier maatschappijen waarbij op overtreding hiervan strenge sancties worden gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hofstra en Crone. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 252(24036).

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter. In het algemeen overleg heeft de heer Hofstra gezegd dat bij de eerste veiling niet bekend moet worden gemaakt wie de lokatie heeft verkregen. Bekendmaking zou bij de andere bieders namelijk strategisch gedrag kunnen uitlokken. Aan het kabinet vraag ik het veilingreglement zodanig aan te passen dat datgene gebeurt wat ook de heer Hofstra in het algemeen overleg heeft aangegeven.

De heer Hofstra (VVD):

Ik hoef de vraag alleen maar te reflecteren, mevrouw de voorzitter.

De heer Stroeken (CDA):

Voorzitter. Ik heb namens de fractie van het CDA een motie voorbereid. Die is echter van dezelfde strekking als de motie die zojuist is voorgelezen. Daarom hoef ik de mijne niet meer in te dienen. Ik steun de motie-Hofstra van harte.

Voorzitter: Weisglas

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter. Ik zal op de helft van de motie ingaan, te weten op het onderdeel functiescheiding. Over dat onderdeel kan het kabinet ook het meest positief zijn. Ik kom met de vrolijke boodschap en de heer Zalm zal de wat ingewikkelder boodschap voor zijn rekening nemen.

Ik ben het met de heer Hofstra eens: vóór de eerste veiling moet duidelijk zijn hoe wij de functiescheiding gaan behandelen. Dat moet dan compleet duidelijk zijn. Opheffing van de functiescheiding vind ik overigens een eenvoudige dereguleringsmaatregel, zoals wij veel vaker hebben getroffen. Wij gaan niet met een schaartje knippen wie het voor- en het nadeel heeft. Ik ben ervan overtuigd dat deze deregulering nieuwe mogelijkheden creëert voor alle betrokken bedrijven. Een onderneming voorschrijven wat mag en moet is niet meer van deze tijd. Dat willen wij dus ook niet meer. Wij willen evenmin ingewikkelde overgangstrajecten à la het huidige benzinetraject. Opheffen van de functiescheiding moet snel en simpel, zodat een einde komt aan de onzekerheid en geen ongelijkheid ontstaat. Bij opheffing geldt het voor iedereen en niet pas na de eerste veiling. Een breed draagvlak is daarbij misschien moeilijker, gezien de gevestigde belangen. Daar moeten wij ons echter niet door laten weerhouden. Andere processen, zoals de veiling, mogen door de functiescheiding niet vertraagd worden. Kortom, op korte termijn moet er maximale duidelijkheid voor iedereen zijn.

Er is inmiddels advies ingewonnen bij de landsadvocaat, die opheffen mogelijk en rechtmatig acht. Ik werk op dit moment voorstellen uit. Begin juni zullen ze in een consultatieronde aan de marktpartijen worden voorgelegd, zodat wij vóór het einde van die maand een kabinetsstandpunt geformuleerd kunnen hebben. Ruim voor de eerste veiling zal het ook bij de Kamer duidelijk zijn wat het precieze model is.

Aan dit deel van de gevraagde duidelijkheid voldoe ik. De uitspraak van de wenselijkheid beschouw ik als een signaal in de richting van marktpartijen dat tegenspartelen niet helpt.

Minister Zalm:

Voorzitter. Ik zit vandaag in de afdeling leed aanzeggen. De hele redenering onder de benzinemarkt is een vlaggenredenering. Er zijn vier merken die het rijkswegennet domineren. Dat moet worden beperkt, zodat de netwerkeffecten kleiner worden. Dat is de manier waarop wij het convenant hebben gesloten. Het voordeel van die redenering is dat men een Shell-benzinestation niet kan verkopen aan een ander merk, terwijl men vervolgens Shell-benzine blijft verkopen. Dat is niet de manier van inkrimpen van het aantal. Economisch eigendom is bij het convenant dus niet het criterium geweest. Het convenant is gebaseerd op vlaggen en een daarmee samenhangend loyaliteitssysteem, waardoor een netwerkeffect op de markt optreedt. Als de indieners vasthouden aan het laatste gedeelte van de motie, betekent het dat wij het dit jaar kunnen schudden. Dan moet over het hele convenant worden heronderhandeld. Ik weet niet hoe dat gaat aflopen. Misschien dat er dan überhaupt geen convenant meer is. Dat is een ernstige inbreuk, misschien onbedoeld. Als het een beoogd effect is, draag ik dit ellendedossier met veel plezier over aan mijn ambtsopvolger. Hier is geen lol mee te beleven.

De heer Hofstra (VVD):

De indieners beogen in ieder geval niet dat de minister zulke treurige woorden tot zijn opvolger moet richten. Het gaat ons erom dat de concurrentie begint te werken en dat er sprake is van gelijke behandeling. In het laatste algemeen overleg zei de minister dat het feit dat er nog een relatie ligt, geen rol mag spelen. De brief was niet voor 100% duidelijk. De minister heeft heel duidelijk gezegd wat hij ervan vindt. Wij willen dat dit meetelt, omdat wij het rechtvaardig vinden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen aan het einde van de vergadering over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven