Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2002 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (28321).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Onlangs heeft de Kamer overleg met de minister van VWS gevoerd over knelpunten in respectievelijk de ambulancezorg, algemene ziekenhuizen en huisartsenzorg. De Kamer en de minister hadden op een groot aantal punten verschil van mening over het te voeren beleid in deze sectoren. Dit heeft geresulteerd in 24 moties, waarvan er 19 werden aangenomen en veelal Kamerbreed werden onderschreven. Voorafgaand aan de stemming had de minister het merendeel van de moties ontraden. Er is sprake van een fors verschil van mening tussen de minister en de Kamer. Mijn fractie vindt dat ernstig. Zij heeft nagedacht hoe dit zo kon ontstaan.

Naar mijn mening en terugkijkend op de gevoerde debatten moet de oorzaak gezocht worden in het feit dat de minister er niet in is geslaagd de nu al vele jaren bekende knelpunten in de ambulancezorg, ziekenhuizen en huisartsenzorg op te lossen. Te vaak werd in de afgelopen jaren de Kamer voorgespiegeld dat oplossingen nabij waren, maar heeft zij vervolgens moeten constateren dat dit niet het geval was. Integendeel, sommige knelpunten zijn eerder toe- dan afgenomen, bijvoorbeeld de sterke toename van het aantal ambulanceritten dat ondanks spoedeisendheid niet tot tijdige aanwezigheid leidt, een afname van bereikbaarheid van ziekenhuiszorg, bevallingen die niet thuis kunnen plaatsvinden en een beroepsgroep huisartsen die in toenemende mate grote capaciteitsproblemen heeft en daardoor steeds slechter bereikbaar is geworden. Daarnaast spelen bij de huisartsen problemen als sterk gestegen kosten en forse inkomensderving.

Ik heb meermalen het woord "bereikbaarheid" gebruikt. Juist een goed bereikbare en toegankelijke zorg is naar onze mening een van de kerntaken van het overheidsbeleid. Juist in deze kerntaak is de minister de afgelopen jaren duidelijk tekortgeschoten. Dit is dan ook naar mijn mening de dieper liggende oorzaak van de verwijdering tussen Kamer en minister, een verwijdering die heeft moeten resulteren in een groot aantal moties. Nadat de regering demissionair was geworden, heeft de minister op 17 april jl. schriftelijk haar mening gegeven over de moties. In algemene zin constateren wij dat de reactie van de minister zeer teleurstellend was. Uit niets, maar dan ook uit niets blijkt dat het signaal van de Kamer serieus wordt genomen, integendeel. In haar brief van 17 april begint de minister naar onze mening met volkomen onterechte verwijten aan het adres van de Kamer. Vanuit dit ongenoegen wil de fractie van het CDA een aantal moties opnieuw onder de aandacht van de regering brengen. Het zijn moties waarvan de minister zegt dat er op dit moment geen additioneel geld meer voor beschikbaar is en dat zij ze derhalve nu niet wil uitvoeren. De fractie van het CDA is evenwel van mening dat de in de moties beschreven knelpunten dermate urgent zijn, dat zij op korte termijn een oplossing behoeven. Bovendien, maar dit ter zijde, zijn op sommige punten door de minister al eerder toezeggingen gedaan wat het dictum van verschillende moties betreft.

De fractie van het CDA heeft overigens ook mee willen helpen bij het zoeken naar een adequate financiële dekking voor de moties. Daartoe hebben wij niet de in de voorjaarsnota genoemde intensiveringen voor de diverse sectoren willen aantasten. Ook wil mijn fractie geen voorschot nemen op de geraamde besparingen van 300 mln euro, zoals door de commissie-De Beer berekend, als gevolg van de vermindering van de administratieve lastendruk. Mijn fractie heeft op dit moment voorts niet voor ogen om een beroep te doen op het overschot in de algemene kas van de ziekenfondsen, waardoor de ziekenfondspremie volgens het College voor Zorgverzekeringen met 0,3% omlaag kan.

De dekking die mijn fractie voorstaat komt voort uit de zich jaarlijks voordoende structurele onderuitputting van de uitgaven Zorgnota. Het definitieve bedrag van de onderuitputting zal volgens de minister op 5 juni bekend worden. Alsdan kan bezien worden of het bedrag voldoende is om de moties uit te voeren. Het is, zoals gezegd, dan een soort voorwaardelijke dekking.

Mevrouw Van Vliet (D66):

De heer Buijs zegt waar hij geen gebruik van heeft kunnen maken. Dat lijkt mij reëel.

De heer Buijs (CDA):

Geen gebruik van wil maken!

Mevrouw Van Vliet (D66):

Prima. Hij zegt dat hij dat even uit de onderuitputting haalt, mocht die er komen. Minister Zalm heeft vanochtend bij de behandeling van de voorjaarsnota gezegd dat er best een klein beetje onderuitputting zal zijn, maar dat er ook een heel grote overschrijding is bij VWS. Daarmee wordt eigenlijk al aangegeven dat de dekking van de heer Buijs niet deugt.

De heer Buijs (CDA):

Het is overigens niet "even zoeken naar", maar het is gewoon "zoeken naar". Los daarvan heb ik begrepen van mijn collega Wijn dat minister Zalm vanochtend heeft gezegd dat er op een aantal posten overschrijdingen zijn én dat er op een aantal posten onderschrijdingen zijn. Ik zal bij de toelichting op deze structurele onderuitputting een aantal bedragen noemen waardoor het duidelijk is dat er in de afgelopen periode wel degelijk geld ook niet uitgegeven kon worden. Ik wijs er bovendien op dat er in de ziekenfondskas aanzienlijke bedragen zijn overgebleven en dat de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen (NVZ) al een indicatie geeft – zoals blijkt uit de beantwoording van de schriftelijke vragen – dat de afgesproken productie dit jaar niet gehaald kan worden. Minister Zalm heeft dan weliswaar aangegeven dat verschillende posten een overschrijding en andere posten een onderschrijding te zien gaven, maar over de totale optelsom heeft hij zich bij mijn weten niet uitgesproken. Bovendien kan dat nog niet bekend zijn, want de productiecijfers zijn nog niet bekend.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Dan heb ik een vervolgvraag over wat mij nog niet helder is. Ongetwijfeld is er ook een aantal onderschrijdingen – die kunnen wij ook zelf wel bedenken – bijvoorbeeld doordat de productie niet gedraaid kon worden vanwege onvoldoende personeel. Wij hopen echter met z'n allen dat daar verandering in komt. Stel nu dat u daar voor dit jaar het geld weghaalt en het straks structureel moet financieren; dan zult u dat niet meer uit de onderschrijding kunnen doen, omdat wij hopelijk het personeel op dat moment wel hebben om die productie te draaien. Dan is er wel ad hoc iets geregeld voor één jaar maar niet structureel. U brengt dan straks ook nog eens het wegwerken van de wachtlijsten in moeilijkheden, als er wel personeel is.

De heer Buijs (CDA):

U heeft gehoord wat ik ten aanzien van de doelstellingen heb gezegd, als het gaat om de intensivering. Deze intensivering is dit jaar weer aanzienlijk in de voorjaarsnota; wij komen toch weer op een vrij groot bedrag uit. Er dient dan ook opnieuw geld gereserveerd te worden voor wachtlijsten. Ik ben derhalve niet zo bang dat ik nu alvast een voorschot neem op andere zaken. Ik zal in mijn verdere toelichting nader ingaan op wat er structureel is aan deze onderuitputting. Het is niet voor het eerst – dat weet u ook, mevrouw Van Vliet – dat ik deze zaak aan de orde gesteld heb. Ik heb bij diverse begrotingsbehandelingen de begrotingssystematiek en ook de ramingen in de zorg aan de orde gesteld.

Voorzitter. Ik heb genoemd dat op 5 juni de definitieve cijfers bekend worden over het al dan niet aanwezig zijn van onderuitputting. De vraag laat zich stellen: waarom op deze wijze? Ik wil de toelichting daarop geven en zodoende ook richting mevrouw Van Vliet een verduidelijking aanbrengen. Het is niet voor het eerst maar al sinds vele jaren dat wij moeten constateren dat er forse bedragen uit zowel de begroting, als de Zorgnota niet kunnen worden uitgegeven. Als wij praten over de begroting van VWS, dan zijn dit in de drie achtereenvolgende jaren vanaf 1999 geen kleine bedragen geweest: het ging daarbij om respectievelijk 102, 227 en 209 mln gulden. Ik spreek nog over guldens omdat het over de afgelopen jaren gaat. Daarbij bleef slechts een klein deel – dat is het trieste van de hele zaak – als eindejaarsmarge beschikbaar. De rest vloeit automatisch, zoals dat begrotingstechnisch is afgesproken, terug in de staatskas. Dat betekent dat in 2001 van de begroting VWS 141 mln teruggeboekt moest worden naar de staatskas. Ik vind dat doodzonde van het geld dat op die manier niet uitgegeven is aan allerlei knelpunten die wij kennen en waarvoor ook via de begroting van VWS verantwoordelijkheid kan worden gedragen.

Ik kom vervolgens bij de onderuitputting in de Zorgnota. Daar geldt eigenlijk hetzelfde structurele beeld, zij het dat het hier om nog veel grotere bedragen gaat. In 2000 was het bijvoorbeeld 524 mln gulden ofte wel 238 mln euro, wat niet kon worden uitgegeven als gevolg van onderuitputting. Daarbij lag het zwaartepunt bij de onderuitputting bouw. Maar ook betrof het – dat vind ik nog ernstiger – onderuitputting vanwege het feit dat de wachtlijsten niet kleiner konden worden gemaakt, zodat er dus te veel wachtenden overbleven; men kon niet voldoen aan de productieafspraken.

In antwoord op vragen naar aanleiding van de voorjaarsnota zegt de minister dat voor 2001 Zorgverzekeraars Nederland nu al heeft aangegeven dat de gemaakte aanvullende productieafspraken niet zijn gerealiseerd. Ik verwijs naar bladzijde 4, vraag 14. Dat is voor ons alle reden om ook nu weer te mogen verwachten dat op 5 juni bekend zal worden dat er toch weer een bepaald bedrag overblijft. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - uitvoering van de moties Buijs28008, nr. 34, 28008, nr. 36, 28008, nr. 37 en 27295, nr. 17 noodzakelijk is voor het in stand houden van de toegankelijkheid van de zorg in Nederland;

  • - de Zorgnota 2001 een onderuitputting te zien geeft van ruim 238 mln euro (Jaarbeeld zorg 2000, bladzijde 45);

  • - dit bedrag een structureel karakter lijkt te hebben;

van mening dat het uitvoeren van deze moties niet noodzakelijkerwijs tot hogere zorguitgaven en hogere ziektekostenpremies hoeft te leiden indien de dekking van de moties wordt gevonden in de onderuitputting van de Zorgnota 2001;

verzoekt de regering, zodra de definitieve cijfers over de omvang van de onderuitputting Zorgnota 2001 beschikbaar zijn, deze aan te wenden ter dekking van de hierboven genoemde moties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Buijs, Arib, Vendrik, Rouvoet en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 12(28321).

Ik merk overigens op dat u deze motie in eerste termijn indient terwijl dit debat gewoon twee termijnen kent.

De heer Buijs (CDA):

Ik wilde direct duidelijkheid scheppen, voorzitter.

De voorzitter:

Maar u moet wel in lijn met het Reglement van orde werken, mijnheer Buijs. Conform het Reglement van orde vraag ik aan de Kamer of zij er bezwaar tegen heeft dat deze motie nu aan de orde is.

Ik constateer dat de Kamer geen bezwaar heeft.

De heer Buijs (CDA):

Ondanks de toezegging van de minister om de claim van de Vereniging revalidatie-instellingen Nederland ter grootte van 15 mln gulden te zullen meenemen in deze voorjaarsnota – een en ander naar aanleiding van een Kamerbreed aangenomen motie – is daarvan niets te merken. Die claim werd overigens ondersteund door Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen. Ik wil hierover graag uitleg van de minister want naar onze mening maakt belofte ook schuld.

Wij moeten wederom constateren dat de GGZ-sector er bekaaid afkomt. Ondanks een Kamerbreed aangenomen motie wordt niet gekozen om bijvoorbeeld de zorgverschraling in psychiatrische ziekenhuizen aan te pakken. Ik verwijs in dit verband naar het rapport "Een keten van lege zondagen".

Over de overige aangenomen moties welke een minder materieel maar een meer beleidsmatig karakter hebben en waarvan deze regering heeft gezegd deze niet te willen uitvoeren, zal in een later stadium tijdens of na de kabinetsformatie een besluit moeten worden genomen. Ik vind het echter onbegrijpelijk dat de minister bijvoorbeeld op het punt van de NMa niet de Kamerbrede wens heeft willen honoreren. Minister, dit was nu juist eens een goed gebaar naar het veld geweest! Ik heb toch de indruk dat deze minister blijkbaar niet meer wil luisteren naar het veld. Mijn fractie gaat er overigens van uit dat eerdere beleidsmatige toezeggingen van de minister de komende kabinetsperiode nog steeds van kracht blijven.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil allereerst ingaan op uw vraag over het indienen van een motie in eerste termijn omdat ik nogal hecht aan procedures en aan het Reglement van orde. Ik heb er in dit geval geen bezwaar tegen omdat wij een aparte brief van de minister hebben gekregen waarin haar standpunt over deze moties uiteengezet is. Ik heb de indruk dat de gedachtewisseling in dat opzicht geen nieuwe inzichten zal opleveren. Het werd dus hoog tijd dat de Kamer inderdaad die conclusies trok. Vandaar mijn steun niet alleen aan de motie maar ook aan het indienen in eerste termijn.

Dan wil ik nog ingaan op drie punten. Allereerst het door de heer Buijs aangevoerde punt van die moties over huisartsenzorg, ambulancezorg en de kleine ziekenhuizen. Ik deel met velen hier zijn teleurstelling dat een aantal door de Tweede Kamer aangenomen moties niet uitgevoerd lijken te worden. Deze moties betreffen immers zaken die de Kamer hoog zaten en hoog zitten. Kennelijk komt niet alleen het signaal van de Tweede Kamer, maar bijvoorbeeld ook het massale protest van de huisartsen niet over en zijn dat signaal en die protesten aan dovemansoren gericht. Ik sluit mij daarom aan bij de argumentatie en de opmerkingen van de heer Buijs. Ik heb zijn motie om die reden meeondertekend. Wat de dekking betreft, verwijs ik naar zijn toelichting daarop.

Een tweede punt waarbij ik tijdens deze korte behandeling van de suppletoire wet kort wil stilstaan, is het amendement dat mijn naam draagt over palliatieve zorg. Ik was aanvankelijk buitengewoon verheugd toen ik korte tijd geleden krantenberichten tegenkwam waarin stond dat de minister van Volksgezondheid had besloten om 10 mln euro extra uit te trekken voor palliatieve zorg. Ik dacht dat dit bedrag bovenop de 10 mln van het amendement-Rouvoet kwam. De minister wilde dat aanvankelijk niet; de Kamer wilde het. Toen ik las dat de minister er ook 10 mln bij wilde doen, dacht ik dat het extra zou zijn. Het bleek echter anders te zitten en om de uitvoering van het amendement-Rouvoet c.s. te gaan. Het was dus niet extra voor het veld.

Bij de suppletoire wet heeft de minister aangegeven dat er een andere dekking komt voor dat amendement. Ik heb daartegen geen bezwaren. Ik heb gezien dat het niet uit de door mij aangedragen dekking van arbeidsmarktbeleid en een deel van de algemene middelen zal komen, maar allemaal uit de generale middelen. In haar brief van 11 maart jl. heeft zij aangegeven hoe zij verder wil met de palliatieve zorg. Daarin staat dat de omvang van het bedrag voor bijvoorbeeld zorgzwaartefinanciering, kortom de invulling van die 10 mln euro voor de palliatieve zorg, later aan de Kamer zal worden meegedeeld. Kan de minister in dit debat in ieder geval op hoofdlijnen en liever nader, eventueel achteraf, ingaan op die invulling? Ik ben er heel benieuwd naar, gelet op de bestemming die in het amendement aan dat bedrag wordt gegeven. Het is de bedoeling dat het wordt besteed ter versterking van de daadwerkelijke verlening van palliatieve zorg en niet primair aan onderzoek en wetenschappelijke instellingen. Ik zeg dit ook tegen de achtergrond van de brief van het COPZ Nijmegen die wij vorige week hebben gekregen. De brief is begrijpelijk en het initiatief is goed, maar de middelen van het amendement zijn er niet primair voor bedoeld. Hoe wordt die 10 mln verder ingevuld? In de brief van 11 maart is gezegd dat de omvang van het bedrag voor de zorgzwaartefinanciering verpleeghuizen, hopelijk het leeuwendeel van die 10 mln, na de eerste suppletoire wet zal worden meegedeeld aan de Kamer. Hoezo na? De instemming van de Kamer was er al bij de stemming over het amendement. In dit debat moet die invulling toch op zijn minst op hoofdlijnen kunnen worden gegeven.

Mijn derde en laatste punt is een meer algemene opmerking over de wijze van omgaan met amendementen, ook gehoord het debat dat daarover vanmorgen bij de voorjaarsnota heeft plaatsgevonden. Ik zal het niet overdoen, maar ik maak mijn opmerkingen bij deze suppletoire wet naar aanleiding van de opmerking van de minister in de toelichting op de wet dat een aantal amendementen, met name die van de mevrouw Arib en de heer Oudkerk, niet kan worden uitgevoerd omdat de dekking is komen te vervallen. Ik vind dat een curieuze redenering. Ik wil er toch even de vinger bij leggen, omdat het mij principieel onjuist lijkt. In ons systeem is door de aanvaarding van een amendement de begroting nu eenmaal gewijzigd en maakt het amendement deel uit van de begrotingswet. Vanaf dat moment is er geen koppeling meer tussen de onderdelen van de begroting die in het amendement worden genoemd voor dekking en bestemming. Amendementen bestaan als zodanig niet meer, maar maken deel uit van de begrotingswet. Niet alleen heb ik het zelf bedacht en vind ik dat ook, maar ik haal het ook uit de notitie die als bijlage bij de voorjaarsnota door minister Zalm is geleverd en die vanmorgen in deze zaal is besproken. De minister kan de amendementen nu niet weer als het ware opnieuw samenstellen en zeggen dat ze in hun geheel niet meer kunnen worden uitgevoerd, omdat de dekking ontbreekt. Ik snap het probleem van tegenvallers en van dekking, maar politieke afspraken in een kabinet over budgetdiscipline kunnen en mogen niet leiden tot een uitholling van het budgetrecht van de Kamer. Dat is toch heel principieel, omdat het budgetrecht een grondwettelijk recht van de Kamer is. Ik heb inmiddels gezien dat er een stapeltje nieuwe amendementen ligt voor dezelfde onderwerpen met een andere dekking. Het opnieuw indienen van amendementen die al zijn aangenomen en verwerkt in de begroting lijkt mij tegen die achtergrond minder juist, omdat je de bedragen daarmee nogmaals ophoogt. Je lost het probleem van de dekking wel op, maar het lijkt mij niet verstandig dat de Kamer dezelfde bedragen twee keer voteert. Dan moeten wij vasthouden aan het principiële standpunt dat een aangenomen amendement deel uitmaakt van de begrotingswet.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter. Wij hebben er al schriftelijke vragen over gesteld, maar vonden de antwoorden niet bevredigend. Bij de intensiveringen is het wegwerken van de wachtlijst in de GGZ en de sector in algemene zin er bekaaid afgekomen. In 1998 hebben wij met elkaar geconstateerd dat er sprake was van achterstanden. De fractie van D66 heeft indertijd een motie ingediend om te bewerkstelligen dat bij meevallers in eerste instantie wordt gekeken naar de GGZ-sector. Door de jaren heen heeft dat extra middelen opgeleverd. De intensiveringen voor 2002 beziend en de wachtlijsten verpleging en verzorging (60 mln euro) en de wachtlijsten GGZ (9,5 mln euro) vergelijkend, constateer ik dat de verhoudingen scheef zijn. Uit de sector hoor ik ook teleurgestelde reacties.

Ik koppel hieraan het verhaal rond de keten van lege zondagen, vervoer, dagbesteding, zak- en kleedgeld, enz. Dat rapport zou met voortvarendheid aangepakt worden, zij het niet in één keer, omdat er veel te grote stappen in zitten. Ik kom er nu helemaal niets meer van tegen, terwijl de Kamer heeft aangegeven dit onderwerp belangrijk te vinden. Handelend in de geest van 1998 en verder moet de sector absoluut extra aandacht krijgen, gegeven het feit dat dat in de allereerste begroting en in het regeerakkoord niet was gebeurd, vraag ik de minister hoe dit nu mogelijk is.

Mijn volgend punt is van een heel andere orde. In 2001 hebben wij gevraagd om aandacht voor het chronischevermoeidheidssyndroom ME. Daar is extra geld voor gevoteerd. Op 3 juli 2001 heeft de minister de Kamer geïnformeerd dat er een opdracht aan ZON zou worden gegeven om daar onderzoek naar te doen. Voor 2002 en 2003 is maximaal 1,5 mln euro per jaar gevoteerd. Inmiddels is ons ter ore gekomen dat bijna een jaar na dato de onderzoeksopdracht nog steeds niet verstrekt is, terwijl door de patiëntenvereniging en andere betrokkenen de gegevens zijn aangeleverd. Wij zijn hartstikke tevreden met de middelen, maar wij zijn niet erg gelukkig met het feit dat nog niet begonnen is. Ik hoop vandaag uitsluitsel te krijgen dat het onderzoek vóór 1 juli 2002, een jaar na dato, wel kan starten. Eventueel zal ik hierover een uitspraak van de Kamer vragen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. De Kamer heeft zich uitgesproken voor aanwending van de extra opbrengst uit kortingen op bonussen voor een kleinschaligheidstoeslag voor ziekenhuizen en voor verruiming van het activiteitenaanbod voor langdurig zorgafhankelijke patiënten in psychiatrische ziekenhuizen. De heren Buijs en Rouvoet en mevrouw Van Vliet hebben gerefereerd aan het rapport "Een keten van lege zondagen". Het is wat vreemd dat de regering nu opeens extra geld uit beleid dat door de Kamer is voorgesteld, wil gebruiken voor besparingsverliezen, die anders ook tot de verantwoordelijkheid van de regering hadden behoord. In antwoord op de vragen zegt de regering niet te bedoelen dat de regels voor budgetdiscipline van een hogere orde zijn dan het budgetrecht van de Kamer. Wij hebben twee amendementen ingediend en gaan ervan uit dat het budgetrecht van de Kamer gerespecteerd wordt.

De heer Rouvoet heeft volkomen gelijk. Als je amendementen indient die worden aangenomen, verwacht je ook dat ze worden uitgevoerd. Er liggen twee dezelfde amendementen voor. Voor een ander amendement, vooral betrekking hebbend op de jeugd, heb ik moeten zoeken naar andere dekkingsmogelijkheden. Binnen de begroting voor jeugd heb ik een dekking gevonden. Natuurlijk gaat mij dit aan het hart. Ik ga ervan uit dat het geregeld wordt, maar voor het geval dat niet gebeurt, wil ik naar alternatieven zoeken. Formeel heeft de heer Rouvoet echter volledig gelijk.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het gaat mij er niet zozeer om dat je, als je een amendement indient, ervan uitgaat dat dit ook wordt uitgevoerd. Dat is nogal klontjes, zou ik zeggen. Als een amendement evenwel is aangenomen, maakt het daarmee onderdeel uit van de wet. Ik attendeer u er dus op dat, als nu over hetzelfde onderwerp een amendement indient, u opnieuw een ophoging met hetzelfde bedrag voorstelt ten opzichte van het al opgehoogde bedrag. De vraag is of de Kamer twee keer hetzelfde bedrag mag ophogen. Het is evenwel een nieuwe ophoging, want de vorige is niet komen te vervallen doordat de minister heeft gezegd dat zij die niet kan uitvoeren.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik wil graag van de minister horen hoe zij dit denkt te gaan uitvoeren. Ik heb in elk geval twee amendementen ingediend op het punt van het activiteitenaanbod voor langdurig zorgafhankelijk patiënten in psychiatrische ziekenhuizen. Een daarvan wordt nog bewerkt, omdat er een technische fout in stond. De intentie ervan blijft evenwel hetzelfde.

Verder heb ik amendementen ingediend op het punt van de jeugd. Deze betreffen het plan van aanpak kindermishandeling, schoolinternaten, diagnostische centra voor misbruikte kinderen en overblijfmogelijkheden voor kinderen in peuterspeelzalen. Ik heb daar een nieuwe dekking voor gevonden.

Collega Buijs heeft het nodige gezegd over de ambulancezorg. In de reactie op de motie-Buijs op stuk nr. 30 inzake extra middelen voor het realiseren van de gewenste aanrijtijden zegt de minister dat zij, zodra een optimale verdeling van standplaatsen berekend is, zal bekijken of extra middelen nodig en beschikbaar zijn. Naar onze mening is dat niet nodig, omdat die berekeningen er al liggen. Mijn vraag aan de minister is dan ook of zij deze motie wil uitvoeren en daar de benodigde middelen ook voor beschikbaar wil stellen, mede gelet op haar toezeggingen in het algemeen overleg over de ambulancezorg. Verder ben ik niet overtuigd door de reactie van de minister op de motie-Van der Hoek/Buijs op stuk nr. 33 over de verdeling van de middelen naar de knelpunten. Het probleem dat het beschikbare geld niet eerst bij de knelpunten terechtkomt, blijft bestaan. Mijn fractie is van mening dat de minister met een creatieve oplossing voor de knelpunten moet komen op basis van de beschikbare middelen. Wij willen dan ook dat de motie uitgevoerd wordt. Hoe zal de minister dat gaan doen?

Er lijkt een patstelling te ontstaan over 3 mln euro voor zwerfjongeren. De bedoeling van de Kamer was niet om het geld pondspondsgewijs over de gemeenten te verdelen. Neen, de minister zou via een convenant met de partijen afspraken moeten maken over een gerichte verdeling van het geld over de gemeenten die terzake concrete plannen hebben. Wij dringen erop aan dat de minister hiervoor op de kortst mogelijke termijn, in ieder geval voor 1 juni, een oplossing vindt. Hoe denkt zij een en ander aan te pakken?

De minister heeft 5 mln gulden extra toegezegd voor de operatie Hartslag Limburg met betrekking tot de bemoeizorg. Een en ander zou ook geregeld worden bij de voorjaarsnota. Wij vinden dit bedrag echter niet terug in de voorjaarsnota, maar dat bedrag moet op de kortst mogelijke termijn linksom of rechtsom beschikbaar komen voor de regio. Waarom is dit niet in de voorjaarsnota geregeld en hoe zal het extra geld nu beschikbaar worden gesteld?

Bij de begroting van Justitie is ook gesproken over de positie van de Mr. A. de Graafstichting en de stichting De Rode Draad. De Mr. A. de Graafstichting is onmisbaar voor het uitvoeren en evalueren van het nieuwe prostitutiebeleid, zoals dat voortvloeit uit de opheffing van het bordeelverbod. Als de subsidie aan die stichting nu niet wordt verhoogd, houdt zij na de zomer op te bestaan. Het amendement op dit punt biedt soelaas tot het einde van 2002. Bij de begroting voor 2003 zal een structurele voorziening moeten worden getroffen op grond van het lopende overleg met de minister van VWS. Het wordt gedekt via de begroting van het ministerie van Justitie. Beide ministeries zijn betrokken bij de uitvoering van het prostitutiebeleid, zodat zij belang hebben bij het voortbestaan van de stichting. De subsidie van De Rode Draad is gekort, ondanks de toezegging aan een brede meerderheid van de Tweede Kamer dat dit niet zou gebeuren. De Rode Draad is onmisbaar. Wij vragen daarom of dit probleem structureel kan worden geregeld, waartoe wij een amendement hebben ingediend.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U heeft daarover een amendement ingediend. Ik ving in een eerder debat in deze Kamer over de suppletoire begroting van Justitie op dat daarover via een motie door uw fractie iets naar voren is gebracht. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar?

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik krijg graag een reactie van de minister op zijn eerdere toezegging dat het geld – overigens een zeer bescheiden bedrag – zal worden geregeld. Het probleem bij dit punt is dat de genoemde stichting elke keer tussen wal en schip valt. VWS verwijst naar Justitie, en Justitie verwijst naar VWS. Eerlijk gezegd kan het mij niet zo heel veel schelen hoe het wordt geregeld, als het maar wordt geregeld. Als de minister toezegt dat zij met de minister van Justitie naar een oplossing zal zoeken, dit naar aanleiding van de motie, neem ik daarmee ook genoegen.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. De heer Buijs signaleert op een aantal punten een verschil van mening tussen kabinet en Kamer. Volgens hem gaat het heel vaak over het probleem van de bereikbaarheid van de gezondheidszorgvoorzieningen, of dat nu ambulancevoorzieningen of ziekenhuisvoorzieningen zijn. De oorzaken die hij aangeeft, geven mij wel aanleiding tot commentaar. De allerbelangrijkste oorzaak van de tekorten op het punt van bereikbaarheid liggen in het algemene probleem van het personeelstekort in de zorgsector, dat op zich weer een onderdeel is van het personeelstekort in de hele publieke sector. Wij zien gelukkig dat het vele geld dat hierin is geïnvesteerd, zijn vruchten begint af te werpen. Een belangrijk punt is natuurlijk dat het ziekteverzuim vorig jaar voor het eerst is gedaald met bijna 0,5%, dat de belangstelling voor de opleiding tot verpleegkundige en tot huisarts weer is toegenomen met zo'n 8%, en dat door de betere cao's die zijn afgesloten, mede door de inzet van de Van Rijn-gelden, er duidelijk sprake is van een betere salaris positie, waardoor de sector aantrekkelijker wordt. De heer Buijs heeft het afgelopen weekeinde vast wel in de krant gelezen dat de mbo-verpleegkundigen de best verdienende mbo'ers zijn van heel Nederland, en dat in alle andere sectoren met een mbo-opleiding dus minder wordt verdiend. Dat zijn allemaal tekenen ten goede. Maar het probleem van het personeelstekort speelt een grote rol bij alle door de heer Buijs gesignaleerde problemen, waarover we zoveel hebben gesproken. Het is dan ook goed dat we eindelijk voldoende geld hebben om met een maximale inzet van alle opleidingscapaciteit in Nederland te proberen, die tekorten stevig te lijf te gaan. Gecombineerd met een wat beter imago moet dat tot succes leiden. Maar daar zijn we helaas nog niet.

Ik heb de lijst met moties natuurlijk in het kabinet gebracht, omdat het er zoveel waren, en omdat ik daarover de mening van al mijn collega's wilde horen, hoewel als ik zelf iets schrijf, dat altijd namens het kabinet gebeurt. Maar er bestaat over de inhoud van veel van die moties geen verschil van mening tussen Kamer en regering over de vraag, of het wenselijk is om dit soort dingen te bereiken. Onkostenvergoedingen van vrij gevestigde beroepsbeoefenaren moeten volgens ons allemaal volledig gedekt worden, voorzover ze reëel zijn. Dat die inhaalslag niet in één jaar kon, maar in stappen moet worden uitgevoerd – ook dit jaar is er weer een flinke stap gezet – is de realiteit van het leven zoals wij die zien. Maar dat betekent niet dat de gedachten achter die moties ons niet aanspreken. Kamer en regering zijn het op een aantal punten oneens. Voor veel moties geldt echter dat zij gebaseerd zijn op prima ideeën, maar dat daarvoor geen adequate dekking gevonden kan worden. Dan kunnen wij elkaar een hand geven. Als ik voor die tekorten een adequate dekking had kunnen vinden, had ik een en ander al gerealiseerd. De problemen worden allemaal aangepakt, maar wel stapsgewijs.

De heer Buijs heeft gevraagd waarom de claim van de revalidatiecentra nog steeds niet gehonoreerd is. Bij voorjaarsnota was er in absolute zin wel geld beschikbaar, maar het totaal was aanzienlijk minder ten opzichte van vorig jaar. Wij hebben scherpe prioriteiten gesteld en besloten om het geld op die punten in te zetten waar dit tot extra zorgproductie leidt. Het tegengaan van de wachtlijsten blijft nog steeds topprioriteit. Verder waren er urgente zaken zoals de meningokokkenvaccinatie, die ook een flink bedrag opslorpt. Ik wijs ook op de tekorten in het lopend beleid op de jeugdzorg. Op die manier is een groot bedrag snel als sneeuw voor de zon verdwenen.

De wachtlijstmiddelen zijn wel ten goede gekomen aan de revalidatiecentra. De heer Buijs doelt echter op het grote bedrag dat vorig jaar aan ziekenhuizen ter beschikking is gesteld om tekorten in de infrastructuur en de capaciteit aan te pakken. Ik meen dat het in totaal om 350 mln gulden ging. De NVZ heeft toen niets voor de revalidatiecentra gevraagd. Die fout achtervolgt ons nog steeds. Dit is nog niet uit mijn gedachten. In juni aanstaande is er weer een beslismoment en daarna komt er nog een in augustus, maar wellicht zijn dan onze opvolgers aan zet. De middelen voor de revalidatiecentra staan nog steeds op het lijstje van zaken die zodra dat mogelijk is, gehonoreerd moeten worden.

De heer Buijs (CDA):

Ik heb een gewetensvraag aan de minister. Zij zal zich herinneren dat deze motie is ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van vorig jaar. Zij heeft toen heel duidelijk gezegd dat zij ook wel inzag dat daarvoor geld nodig is en dat zij dit bij de voorjaarsnota zou meenemen. Nu horen wij dat dit opgeschoven wordt. Wanneer is een toezegging van de minister hard?

Minister Borst-Eilers:

U moet goed op mijn woorden letten. Als ik zeg dat ik het mee zal nemen bij de voorjaarsnota, dan bedoel ik daarmee dat dit bij de besteding van de middelen die in het kader van de voorjaarsnota aan de zorg toe kunnen vallen, een van mijn claims zal zijn. Pas als ik zeg dat ik garandeer dat dit geld er bij de voorjaarsnota komt, mag u zeggen dat ik mij niet aan mijn toezegging heb gehouden. Toen wij hierover spraken, zag het er vrij beroerd uit voor de voorjaarsnota. Het CPB becijferde dat er eerder nul euro te verdelen zou zijn dan de honderden miljoenen die nu aan de zorg ten goede komen. Je neemt heel veel mee naar de Trêveszaal aan wensen en dat geldt niet alleen voor mij. Wij hebben uiteindelijk gekozen voor het criterium dat de middelen tot meer zorgproductie moeten leiden. Als dat niet het geval is, moet het wachten tot het volgende besluitmoment.

De heer Buijs (CDA):

Dat is mij duidelijk. Het is alleen jammer dat in de voorjaarsnota met geen enkele zin melding wordt gemaakt van de wens van de Kamer. Dit betreft een Kamerbreed gesteunde motie, die ook nog door de minister werd ondersteund. Op de begroting was hiervoor echter geen geld en vervolgens werd er een toezegging gedaan. Ik verwachtte dat de minister meer gemotiveerd in de toelichting op de voorjaarsbrief zou zijn in ingegaan op haar afwegingen.

Minister Borst-Eilers:

Ik heb gehoord dat dit uw standpunt is. Dat had gekund.

Mevrouw Van Vliet vindt 9 mln euro een teleurstellend klein bedrag dat van de wachtlijstmiddelen voor GGZ Nederland wordt uitgetrokken. Ik heb met GGZ Nederland goed besproken dat wij voor alle sectoren hetzelfde systeem hebben gekozen. Vorig jaar heeft men een bepaalde productieafspraak gemaakt, waarvan men een zeker percentage heeft kunnen realiseren. Op grond van het verwachte te realiseren percentage voor dit jaar bij Zorgverzekeraars Nederland zijn die bedragen ingevuld. Alle sectoren weten dat als bij het tweede beslismoment blijkt dat de productie sneller oploopt dan aan het begin van het jaar verwacht werd, er een aanvulling moet komen. Dat is de regel van Actieplan zorg verzekerd.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Ik kan dit betoog volgen. Ik heb echter aangegeven dat voor de wachtlijsten voor verpleging en verzorging, die ook moeten worden weggewerkt, 60 mln euro wordt gereserveerd. Van dat geld is een groot deel op de plank blijven liggen, bijvoorbeeld omdat de vertragingen in de bouw opliepen. Kennelijk wordt voor die sector toch een grotere stap gemaakt dan voor de GGZ. Het argument dat gekeken wordt naar het percentage van vorig jaar gaat volgens mij niet op als je de sectoren met elkaar vergelijkt.

Minister Borst-Eilers:

Het totale bedrag voor verpleging en verzorging is in absolute zin vele malen groter dan voor GGZ Nederland. Ik citeer nu uit mijn hoofd, maar ook verpleging en verzorging zullen niet meer dan 75% realiseren van wat zij denken te zullen realiseren, gezien de afgelopen periode. Voor deze sector is het in absolute zin een veel groter bedrag. Ik zal dit nog even bespreken met GGZ Nederland, omdat zij, hoewel het hun tevoren goed is uitgelegd, toch denken dat zij tekort komen. Als zij inderdaad tekort blijken te komen in de loop van dit jaar, dan is dat prima, omdat het betekent dat zij meer mensen helpen dan wij verwacht hadden. Er moet dan extra geld bij.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Ik begrijp dat men nog rond de tafel gaat zitten. Ik krijg deze signalen vanuit de sector. Het is goed te horen dat er een mogelijkheid is volgens het systeem van boter bij de vis er geld bij te krijgen. Kan de minister de Kamer laten weten hoe dat overleg is verlopen, zodat wij weten wat de laatste stand van zaken is en wij er eventueel bij begrotingen of een regeerakkoord op kunnen terugkomen? Ik zou GGZ niet graag weer vergeten.

Minister Borst-Eilers:

Ik ontmoet hun vertegenwoordigers heel vaak en dan kun je ze niet vergeten. Ik vergeet ze sowieso niet, want het is een sector die een flinke inhaalslag te maken heeft en waar de wachtlijsten nog lang zijn. In de jeugd- en kinderpsychiatrie zie je daarin gelukkig een duidelijke verbetering. Dat was toch een van de ergste dingen, de hele sector overziend.

De heer Buijs heeft een opmerking gemaakt over de Mededingingswet. Men wil deze wet Kamerbreed niet van toepassing verklaren op de huisartsenzorg. Dat was al eerder aan het kabinet gemeld. De minister van Economische Zaken heeft een uitvoerige brief over dit onderwerp aan de Kamer gestuurd. Zij heeft daar een dikke bijlage aan toegevoegd van de NMa zelf. De NMa legt daarin uit wat de mogelijkheden zijn. Een van de belangrijkste punten is dat als zorgverzekeraars en huisartsen het samen eens worden over een bepaalde manier van contracteren, de NMa daartegen geen bezwaar heeft. Zij ziet een marktspel, waarin huisartsen tegenover zorgverzekeraars staan en met elkaar contracten moeten sluiten. Als de huisartsen een kartel vormen, zitten de zorgverzekeraars daarin gevangen. Als die twee partijen het eens worden over een bepaalde manier van contracteren, vindt de NMa dat prima. De NMa wil wel zien hoe dat uitpakt.

Dit punt is in het kabinet ook nog niet helemaal van tafel. Het zou een forse ingreep zijn om voor een groep van vrij gevestigde ondernemers, want dat zijn huisartsen, opeens buiten de Mededingingswet te verklaren. Mocht je toch daartoe overgaan, dan zul je de precedenten onder ogen moeten zien. Je moet goed met de huisartsen overleggen dat alle fiscale voordelen die ook bij dat zelfstandige beroep horen, meteen van tafel zijn. Het is of het een of het ander.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter.

De voorzitter:

U mag een korte vraag stellen. Wij moeten echt wat meer snelheid maken.

De heer Buijs (CDA):

Dit is mijn eerste vraag over dit onderdeel.

De voorzitter:

Waarom gaat u altijd de discussie aan? Waarom stelt u niet gewoon een korte vraag?

De heer Buijs (CDA):

De minister vergeet één woord. Er staat "vooralsnog niet van toepassing te verklaren". De motivering is ook duidelijk: de herstructurering, de commissie-Tabaksblat. Kortom, er spelen verschillende zaken in huisartsenland. Derhalve staat er in de motie: "vooralsnog niet van toepassing te verklaren". Wat betreft het gesprek met de NMa is het de minister bekend dat er op dit moment nog procedures lopen. Ik vraag de minister dus nog één keer of zij een gebaar wil maken voor die groep, juist vanwege de administratieve lasten.

Minister Borst-Eilers:

Ik maak nu geen gebaar. Dat zou een zeer vergaande conclusie zijn die door het gehele kabinet genomen moet worden. De minister van Economische Zaken is als eerste verantwoordelijk voor de Mededingingswet. Zij heeft de Kamer daar een bericht over gestuurd met een bijlage. Een uitspraak van de Kamer op grond van die stukken zal dus ook weer in het kabinet besproken moeten worden. Voor de huisartsenzorg wordt er een groot plan van aanpak ontwikkeld om zowel de capaciteitsproblemen als de kwestie van de modernisering in één beweging aan te pakken. Als wij dat niet doen, komt er geen oplossing voor het capaciteitstekort. Maximaal opleiden is niet alleen voldoende om alles op te lossen. De werkgroep Visie LHV/Zorgverzekeraars Nederland onder voorzitterschap van prof. Van der Grinken is volop bezig en rondt deze week haar werk af. Dan kunnen wij kijken wat wij in handen hebben en welk plan van aanpak er moet komen om de problematiek van de huisartsen in den brede aan te pakken en op te lossen. Daar zal ik de Kamer uiteraard nog over informeren.

Ik wil nog kort iets zeggen over de onderuitputting. Op het eerste gezicht lijkt er op de begroting van VWS sprake te zijn van structurele onderuitputting. Als je echter goed naar die posten kijkt, dan zie je dat het ieder jaar weer andere posten zijn. Dat zijn dan incidentele onderuitputtingen op bepaalde posten. Die ontstonden onder meer als gevolg van vertraging van projecten en terugvorderingen van verstrekte subsidievoorschotten uit voorgaande jaren. Het zijn dus posten van incidentele aard. Ook werd de onderuitputting door de jaren heen sterk beïnvloed door beleidsarme zaken, zoals historisch gegroeide overschotten op nominale bijstellingen, wachtgelden die vanaf 1998 gesaneerd zijn en de nieuwbouw voor het kerndepartement.

Het is niet gewenst dat middelen op onjuiste gronden aan het eind van het jaar nog snel even worden weggezet. Tegenwoordig is er trouwens een systeem om overheveling naar een volgend begrotingsjaar mogelijk te maken. Dat is het instrument van de eindejaarsmarge. Het ministerie van VWS maakt daar ieder jaar ten volle gebruik van. De eindejaarsmarge in de eerste suppletoire wet 2002 is 30,8 mln euro. Op grond van de onderuitputting in vorige jaren is op de begroting van VWS als ramingsbijstelling een taakstellende onderuitputting toegedeeld aan artikelen. Door die ingeboekte taakstellende onderuitputting is het minder waarschijnlijk dat zich dit jaar weer een forse onderuitputting zal voordoen, maar wij moeten natuurlijk optimistisch blijven. Ik zeg dus niet dat het niet het geval zal zijn, maar de kans is kleiner dan vorige jaren.

Voor wat betreft de zorg was er in het jaar 2000 nog sprake van een meevaller bij de volume-uitgaven van 238 mln euro. Voor 2001 moeten wij daarentegen rekening houden met een tegenvaller van ruim 300 mln euro. Die treedt met name op bij de ziekenhuizen, de gehandicaptenzorg, de verpleging en verzorging. In het Jaarbeeld Zorg 2001 dat op 5 juni naar de Kamer wordt gestuurd, wordt die tegenvaller nader toegelicht. Samenvattend: er is dus in het geheel geen sprake van een structurele onderuitputting. Dan is er nog de kwestie van de ruimte in de algemene kas van het Ziekenfonds. Dat is waar, maar dan zitten wij op het terrein van de financiering. Wij sturen tegenwoordig echter niet meer op de financiering, maar op de uitgaven. Dat is de bekende Zalmnorm. In de voorjaarsnota hebben wij per saldo nog een overschrijding.

De motie vind ik natuurlijk sympathiek. Als er inderdaad onderschrijding van het kader plaatsvindt, moeten wij dat betrekken bij de besluitvorming in het kabinet. Daarbij zullen wij zeker deze wens van de Kamer meenemen, maar als wij extra geld te besteden hebben, denken wij altijd maar weer aan de wachtende patiënten. Wij hebben de neiging om daaraan prioriteit te geven als tenminste de personeelscapaciteit het toestaat om het geld daaraan te besteden. Ik wacht af hoe de Kamer over de motie oordeelt.

De heer Rouvoet vroeg naar de 10 mln euro van zijn amendement met betrekking tot de palliatieve zorg. Het is inderdaad niet een opstapeling en het zou goed zijn geweest om dat duidelijker in de brief te vermelden. Het is inderdaad de bedoeling om het geld te besteden aan de versterking van de palliatieve zorg, maar het lijkt mij beter dat ik hier schriftelijk op reageer omdat ik niet alle antwoorden op zijn vraag paraat heb.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Uitstekend. Het amendement richt zich op versterking van de daadwerkelijke zorgverlening en niet primair op onderzoek en wetenschap.

Minister Borst-Eilers:

Dat begrijp ik, want het gaat in de eerste plaats om de mensen zelf.

Mevrouw Van Vliet stelt vast dat de opdracht voor het onderzoek naar het chronischevermoeidheidssyndroom nog niet is verstrekt. Ik zal mij graag inspannen om ervoor te zorgen dat dat gebeurt voor 1 juli, maar moet erop wijzen dat het niet zo simpel is om met betrekking tot deze ziekte, waarvan de symptomen heel breed en wisselend zijn, goede onderzoeksprojecten aangeleverd te krijgen. ZON-MW moet hier grondig naar kunnen kijken.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Dat de minister zich hiervoor zal inspannen, doet mij genoegen. Ik wijs er nog wel op dat in juni 2001 de notitie Speerpunten voor wetenschappelijk onderzoek is aangeleverd. Daarna is er overleg gevoerd met als conclusie dat de opdracht er moet komen, maar vervolgens werd het volkomen stil. Ik kan niet overzien waar dat aan ligt, maar het is goed dat de minister hier prioriteit aan geeft.

Minister Borst-Eilers:

Hebt u het over de opdracht van ZON-MW aan de onderzoekers of over de opdracht van het ministerie aan ZON-MW?

Mevrouw Van Vliet (D66):

Het laatste.

Minister Borst-Eilers:

Dan kan ik met nog meer recht en reden zeggen dat ik mij zal inspannen om ervoor te zorgen dat dat voor elkaar komt.

Mevrouw Arib zei dat het standplaatsenonderzoek van de ambulancezorg klaar is. Naar mijn beste weten richt het project versterking ambulancezorg zich in de eerste plaats op spreiding en bereikbaarheid, waaruit dan een plan dient te volgen met betrekking tot de ideale standplaatsenverdeling. Als blijkt dat er standplaatsen bij moeten komen, moet dat ook gefinancierd worden. Ik zal even laten uitzoeken hoe het kan dat mevrouw Arib zegt dat het plan er ligt en dat ik het nog niet ken.

Wat betreft de zwerfjongeren is het inderdaad de bedoeling dat de 3 mln euro gericht worden ingezet in gemeenten waar men goede plannen en ideeën heeft. Naar de waarneming van mevrouw Arib is dat nog niet het geval. Ik zal dat laten uitzoeken en de Kamer zo snel mogelijk schriftelijk informeren.

De operatie Hartslag Limburg zou geregeld worden bij voorjaarsnota. Kennelijk heb ik gezegd dat ik het zou meenemen. Ik zal ook in dit geval wel hebben uitgesproken dat ik het zou "meenemen". Ik herinner me dat het op de lijst stond en weer van de lijst is afgevallen. Sindsdien zoeken we naar mogelijkheden om er toch middelen voor te oormerken. Immers, als die operatie goed werkt, dan worden ook allerlei kosten bespaard. Ik zal de Kamer hierover schriftelijk informeren.

De aanneming van het amendement op stuk nr. 4 van de leden Arib en Oudkerk ontraad ik. Staatssecretaris Vliegenthart denkt namelijk niet aan het opzetten van diagnostische centra naar Gronings voorbeeld. De argumenten in de brief van 24 januari gelden terzake van de moties en amendementen nog steeds.

Mevrouw Arib (PvdA):

Het opzetten van de diagnostische centra speelt al tweeënhalf jaar. Bij het laatste algemeen overleg over kindermishandeling en ook bij de behandeling van de Wet op de jeugdhulpverlening zegde de staatssecretaris toe dat zij ernaar zou kijken.

Minister Borst-Eilers:

De staatssecretaris is nu helaas om gezondheidsredenen afwezig. Zij denkt niet automatisch aan het opzetten van deze centra naar Gronings model. Dit onderwerp behoort tot haar portefeuille en meer dan deze boodschap overbrengen, kan ik op dit moment helaas niet.

Het amendement op stuk nr. 5 betreft ook jeugdbeleid. De staatssecretaris is met de regio in overleg om met een relatief beperkt budget zo'n proefproject mogelijk te maken. Dit amendement beoogt de opzet en uitvoering van een dergelijk proefproject, dus is naar onze mening overbodig. De staatssecretaris ziet namelijk kans om dit te realiseren zonder dat met gelden wordt geschoven.

Ook de aanneming van het amendement op stuk nr. 6 over de professionalisering moet ik helaas ontraden. Ik verwijs naar de beleidsbrief over de professionalisering die rond de jaarwisseling naar de Kamer is gestuurd.

Mijn reactie op het amendement op stuk nr. 7 is dat de departementen van OCW, VWS en Sociale Zaken werken aan een gezamenlijke aanpak. Ook dit is verwoord in de brief van 24 januari. Het lijkt ons daarom op dit moment niet goed om dit amendement aan te nemen.

Over het amendement op stuk nr. 8 het volgende. Van Binnenlandse Zaken heb ik vernomen dat in het kader van de CRIEM-gelden mogelijkheden bestaan om dit soort voorzieningen te financieren.

Mevrouw Arib (PvdA):

Het is inderdaad lastig als u met louter mededelingen moet werken. Uiteraard zijn hiervoor middelen beschikbaar gesteld in het kader van het grotestedenbeleid. Het ging mij echter om een integrale aanpak, waaraan zowel OCW als VWS een eigen bijdrage leveren.

Minister Borst-Eilers:

Staatssecretaris Vliegenthart heeft mij meegedeeld dat ik de aanneming van deze motie moet ontraden omdat BZK hiervoor voldoende geld heeft kunnen verschaffen en omdat bij deze dekkingen toch een bres in de gelden voor jeugdbeleid wordt geslagen. Daarmee is de staatssecretaris niet gelukkig; u zult dit kunnen begrijpen.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter. Nog voordat wij erover stemmen, verneem ik graag waarom de staatssecretaris het amendement over de peuterspeelzalen ontraadt met het argument dat er al een document over is uitgebracht. Wij vragen namelijk om experimenten en dat is een andere zaak dan wat in het document staat. Ik vind het prima als dit schriftelijk wordt toegelicht.

Minister Borst-Eilers:

Dit zeg ik toe. Omdat het morgen de laatste stemmingsdag van deze Kamer is, moet dit dan maar vanavond nog worden geregeld. Morgenochtend zal de Kamer hierover kunnen beschikken.

Op stuk nr. 9 is door de leden Oudkerk en Arib een amendement ingediend. De dekking daarvoor wordt gezocht in de kortingen en bonussen. Dit geldt ook voor het amendement op stuk nr. 10. Die dekking is echter anticiperend en daarom moet ik aanvaarding van de amendementen ontraden. Sinds wij hierover hebben gesproken, zijn er met de KNMP gesprekken gevoerd. Zoals bekend is er sprake van een convenant; als ik een en ander had afgedwongen, had dat convenant verbroken kunnen worden. Op die manier waren wij echter van de regen in de drup geraakt. Ik heb dan ook met de KNMP aanvullende afspraken gemaakt, met een opbrengst van ongeveer 70 mln euro op jaarbasis. Die afspraken moeten verwerkt worden in een CTG-beleidsregel. Het CTG beraadt zich daar thans over en zal met een aanwijzing moeten werken. Ik ga ervan uit dat het CTG op dit punt spoed betracht, dan wel met een beter alternatief komt dat hetzelfde opbrengt. De gemoederen zijn wat hoog opgelopen maar wij houden stevig stand. De KNMP ontkent ook niet dat er inderdaad sprake is van hogere kortingen en bonussen. Het staat voorop dat een overschrijding van het vastgestelde deel moet terugvloeien in de zorg. Verzekeraars kunnen dat in 2003 regelen wanneer zij het gehele geneesmiddelenbeleid overnemen. Dit jaar ben ik daarvoor nog verantwoordelijk en moet het op de klassieke manier plaatsvinden via de beleidsregel CTG. Die beleidsregel wordt overigens aan de Kamer ter goedkeuring voorgelegd.

Over het amendement op stuk nr. 11 kan ik kort zijn: ik heb niets toe te voegen aan hetgeen door de minister van Justitie hierover is gezegd. Het amendement van de heer Van Oven sluit aan bij dat andere punt.

De voorzitter:

Het ging inderdaad om een amendement van de heer Van Oven bij de suppletoire begroting Justitie. Er werd een moment gedacht dat het om een motie ging.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De wijze waarop die stukken zich tot elkaar verhouden, is mij inmiddels ook duidelijk geworden. Op dat punt is er dus geen probleem. Mijn vraag is dan ook van een andere aard. Ik heb een ander, vrij principieel punt vanuit het budgetrecht van de Kamer aan de orde gesteld. De minister stelt in de toelichting op de suppletoire begrotingswet dat amendementen, die reeds zijn aangenomen door de Kamer en dus onderdeel uitmaken van de begrotingswet, niet meer kunnen worden uitgevoerd omdat de dekking is komen te vervallen. Naar mijn mening is dat principieel een verkeerde redenering. De minister kan niet stellen dat zij het amendement niet kan uitvoeren, want het geld is gevoteerd en maakt deel uit van de begroting. Of het wordt uitgegeven, is vers twee.

Minister Borst-Eilers:

Voor zowel de begrotingswet als voor amendementen geldt dat het kabinet wordt gemachtigd om een bepaald bedrag voor een bepaald doel uit te geven. Het kabinet staat vervolgens voor de schone taak om het geld bij elkaar te zoeken. De redenering van de heer Rouvoet is inderdaad zuiver, maar het is een feit dat met de suppletoire wet een nieuwe begrotingsstaat aan de Kamer is voorgelegd. Die interpretatie is eveneens juist. Het is naar mijn mening correct om nieuwe amendementen op die nieuwe begrotingsstaat wederom amendementen te noemen. Om die reden heb ik op de ingediende amendementen gereageerd als ware het amendementen. Ik weet niet wie ons uit deze tweestrijd kan helpen. Wellicht kan dat de voorzitter zijn.

De voorzitter:

Ik sta de heer Rouvoet een interruptie toe.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dank u zeer voorzitter. Het gaat erom dat de minister in de toelichting bij de suppletoire wet stelt dat zij de amendementen van mevrouw Arib en de heer Oudkerk niet kan uitvoeren. Daar leg ik de vinger bij, want dat kan niet juist zijn. De minister kan natuurlijk opnieuw begrotingsstaten voorleggen aan de Kamer en daar kunnen wij opnieuw op amenderen, maar waar ik de vinger bij heb willen leggen, is dat zij niet kan zeggen: ik kan een amendement van december niet uitvoeren want de dekking is komen te vervallen. Dat amendement bestaat immers als zodanig niet meer, want het is verwerkt in haar begroting.

Minister Borst-Eilers:

Ja, daar had ik naar uw mening dus formeel moeten zeggen: dat deel van de begroting kunnen wij niet uitvoeren om bepaalde redenen. Ik denk dat het een wijze les is, maar helemaal zeker weet ik het nog niet. Ik zal het in ieder geval "thuis" bespreken, met de afdeling wetgeving en juridische zaken.

De voorzitter:

Naar mij blijkt zijn er geen leden die een motie willen indienen, zodat het mij voorkomt dat er geen tweede termijn nodig is. Nu dit inderdaad het geval is, stel ik mevrouw Arib in de gelegenheid een korte vraag te stellen.

Mevrouw Arib (PvdA):

De minister vroeg naar de berekeningen inzake ambulances. Wat ik van mijn collega Van der Hoek heb begrepen, is dat bijvoorbeeld in Noord-Holland, Noord-Brabant, Zeeland en Friesland de desbetreffende voorbeelden er wel zijn. Bij 20.000 ritten kan de aanrijtijd niet gehaald worden, hetgeen een verdubbeling in drie jaar is. Er zijn dus kennelijk wel indicaties hoe het hiermee gesteld is.

Minister Borst-Eilers:

Bij het project versterking ambulancezorg is de uitdrukkelijke vraag van mijn kant geweest: bekijk Nederland nu eens als één geheel. Ik herinner mij dat in het kader van de situatie in Friesland en Drenthe er een probleem was en dat men dit goed heeft kunnen oplossen door in die grensstreek de standplaatsen te veranderen. Als men echter denkt dat de wereld ophoudt daar waar de eigen ambulanceregio ophoudt, dan kan het best zijn dat er nog steeds inefficiënties zitten in de huidige standplaatsen. Ik denk dat ik daarom toch even wil wachten; de aanpak ervan is al in de hoogste versnelling gegooid. Ik geloof dat men daar uiterlijk in juni mee klaar zou zijn, zodat dit deel van het project versterking ambulancezorg dan gereed is. Wij kunnen dan ook zien voor heel Nederland waar er standplaatsen bij moeten komen en waar er derhalve ook geld bij moet.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik herinner aan de afspraak dat wij op één punt nog schriftelijk commentaar krijgen van de kant van de staatssecretaris naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Van Vliet.

Ik stel voor, morgen aan het einde van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven