Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 2000 (26800 XIV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2000 (26800 F).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Meijer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Het afgelopen jaar is er veel gebeurd in de politiek en op het ministerie. Wij hebben nu een nieuwe minister van Landbouw. De CDA-fractie spreekt de hoop uit om op een constructieve manier samen te werken met de minister, zoals dat van een oppositiepartij met een constructief kritische inslag verwacht mag worden. Wij moeten nu aan de slag. Er zijn belangrijke zaken blijven liggen die nu geen vertraging meer dulden. Echter, de begroting getuigt niet van een heldere visie ten aanzien van het beleidsterrein van LNV. Het heeft meer weg van een opsomming van actuele onderwerpen die momenteel de aandacht behoeven. Om die reden willen wij beide bewindslieden waarschuwen dat zij zich niet mee laten voeren door de waan van de dag.

Van deze bewindslieden wordt verwacht dat zij richting en sturing geven aan hoe Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bedreven moeten worden: nu, maar nog veel belangrijker, ook straks in de toekomst. Vele ambtenaren staan de bewindspersonen terzijde, om hen te assisteren bij dit denkproces en bij de uitvoering. Zo hoort het te zijn en niet andersom. Beleid wordt uitgestippeld en bepaald door de bewindslieden en niet door ambtenaren.

Wij vinden het de begroting ontbreken aan bezieling. Na het lezen van de begroting hebben wij echt het gevoel dat het departement zoekende is. Alsof het de eigen identiteit kwijt is, bezig is met een herpositioneringproces. De begroting is gelardeerd met teksten die te lang in de ambtelijke molen zijn blijven hangen; teksten geschreven door ambtenaren die te veel in eigen kring zijn blijven hangen en die reeds lang hun kritische houding hebben laten varen. Een voorbeeld: de stad kijkt steeds meer over de schouder mee van de boer. Daar klinkt toch bepaald een denigrerende toon, zeg maar arrogantie in door, die in ieder geval de CDA-fractie niet welgevallig is.

Wij kunnen dus niet anders dan constateren dat het hapert aan helderheid, maar ook aan betrokkenheid. Men is nog zoekende en dat vertaalt zich in beleid of juist in het gebrek daaraan. Om die reden hebben wij gekozen voor het volgende thema voor deze LNV-begroting: de kwaliteit van beleid. Dat betekent dus: de kwaliteit van wet- en regelgeving. Het is van belang de verantwoordelijkheid te plaatsen waar zij hoort. Te veel regelgeving wordt gedicteerd en vervolgens is het aan de verschillende bestuurslagen tussen Den Haag en de ondernemer om het gedicteerde te vertalen en toe te passen.

De heer Ter Veer (D66):

Mijns inziens is ook inherent aan kwaliteit dat de stadsmens, die over de schouder meekijkt, knikt en ziet dat het goed is. Dat is een andere benadering van de zin die u wraakte. Waarom kijkt u er niet op die manier naar?

De heer Meijer (CDA):

Omdat wij vinden dat de landbouw een eigen dynamiek en een eigen intrinsieke waarde heeft en over voldoende knowhow en kennis beschikt om een oordeel te kunnen vormen. Waarom moet altijd de verhouding tussen stad en platteland en tussen platteland en stad een rol spelen? Wij zouden de eigen daadkracht van de landbouw meer moeten onderstrepen in plaats van onmiddellijk de stad mee te laten praten als het gaat om het inrichten van de groene ruimte.

Voorzitter! Dit gebrek aan medezeggenschap resulteert in een weinig betrokken uitvoering van regels en wetten door onder andere de provincies en gemeenten. Deze willen vaak wel, maar lopen vast op het generieke beleid dat niet toegesneden is op de behoeften in hun specifieke gebieden. In dit verband wil ik graag een voorbeeld geven.

In de gemeente Den Bosch zat een schapenhouder die moest vertrekken vanwege stadsuitbreiding. De man is uitgekocht en zocht elders in de provincie een plaats. Hij vond in de gemeente Boekel, bij een herstellingsoord voor geestelijk gehandicapten, een aantal bedrijfsgebouwen om zich te vestigen. Dat bedrijf stond al zes of zeven jaar leeg en de milieuvergunning was vervallen. Hij wilde daar 150 schapen houden, gekoppeld aan een zorgboerderij en een recreatieroute die daar loopt. Hij kocht ammoniak aan binnen dezelfde gemeente, zodat de milieubelasting niet toenam. Hoewel hij weg moest uit 's-Hertogenbosch vanwege het algemeen belang, kreeg hij te horen dat er geen nieuwe bedrijven bij mochten komen en dat hij daar niet welkom was. Als wij de regels op deze manier uitleggen bij een bedrijf dat vanwege het algemeen belang moet vertrekken, hebben wij te maken met regelgeving die niet meer op de praktijk is toegesneden.

Andere sprekende voorbeelden zijn de starre ammoniakreductieplannen, de starre vergunningverlening en de mestverwerkingsinitiatieven. De CDA-fractie pleit voor een gebiedseigen benadering, ingebed in een breder nationaal kader. Hierbinnen krijgen provincies, gemeenten en andere betrokkenen de gelegenheid beleid mede te ontwikkelen dat maatwerk levert voor hun situaties en problemen. Hierdoor ontstaat een breder draagvlak, een hogere effectiviteit en meer dynamiek. Dat is herstel van het groene poldermodel, de overlegstructuur die in zoveel andere sectoren naar grote tevredenheid functioneert.

Herstel van de zelfregulerende werking van de sectoren vereist wederzijds vertrouwen. Dat vertrouwen moet hoognodig hersteld worden, en dat is een taak van deze minister. Dat begint bij een betrouwbare overheid, een betrouwbare partner in het overleg over te bereiken doelstellingen. Op de absolute noodzaak van een betrouwbare overheid ben ik in het vorige overleg uitvoerig ingegaan. Tijdens dat overleg heb ik de woorden van de minister-president aangehaald. De intentie is er, nu de rest nog. Vertrouwen winnen begint met vertrouwen te geven en je enigszins kwetsbaar opstellen, zoals de minister-president terecht zei.

Vanaf de integrale notitie over mest en ammoniak uit 1993 valt de tendens te bespeuren dat het beleid van het ministerie van LNV in toenemende mate wordt bepaald door uitspraken van de Raad van State en de rechter. Dit zegt natuurlijk iets over het feit dat burgers en ondernemers zelfbewuster zijn dan vroeger maar het zegt nog veel meer over de kwaliteit van de wetgeving. Hier liggen een aantal redenen aan ten grondslag.

Ten eerste onduidelijkheid over de wetenschappelijke onderbouwing, waardoor met te veel aannames wordt gewerkt. Dit resulteert dan in interim-wetgeving, zoals de interim-wet over ammoniak en veehouderij en de richtlijnen voor het stankbeleid. Er is geen adequate, definitieve wetgeving, maar alles is gebaseerd op interim-wetgeving, zoals wij wellicht ook weer voor de pluimveerechten krijgen.

Ten tweede ziet de overheid ziet geen kans om geïntegreerde wet- en regelgeving te maken. Al jaren proberen wij tot een integrale milieuvergunning te komen, in een combinatie van VROM en LNV, om duidelijkheid te scheppen en met een loketfunctie te werken. Helaas moeten wij constateren dat wij er niet in slagen om een integrale milieuvergunning als een duidelijk plaatje voor deze mensen neer te leggen, meestal omdat juristen dit onmogelijk maken.

Ten derde is het groene poldermodel losgelaten. Het primaat ligt bij de politiek en het draagvlak moeten en zullen wij vinden. Ik illustreer dit met het volgende voorbeeld. Vóór het uitbreken van de klassieke varkenspest lag de nadruk van het beleid op milieumaatregelen tegen verzuring en vermesting en in mindere mate op welzijn en voedselveiligheid. Als gevolg van de varkenspest sloeg alles over op het welzijn en uiteraard dierziektebestrijding en preventie. Heden ten dage wordt over welzijn en dierziektebestrijding veel minder gesproken en hebben we weer hoofdzakelijk oog voor het milieu, en meer specifiek voor nitraat. Bij dezen wordt alles beslist over de hoofden van de ondernemers en niet in samenspraak met hen.

Het ministerie van LNV is op verschillende fronten bezig met sanering, herstructurering, herziening, versterking van sectoren, platteland en natuur. Voorbeelden hiervan zijn onder andere glastuinbouw, gewasbeschermingsbeleid, melkveehouderij, pluimveehouderij, varkenshouderij en de ecologische hoofdstructuur. Per saldo levert dit zeker geen hoger rendement op. Naar de mening van het CDA kunnen al deze onderwerpen beter gefaseerd worden aangepakt, in combinatie met een verbreed ingezette reconstructiewet; een totaalplan, waarbij duidelijk de vertaalslag wordt gemaakt naar een vitaal platteland. Verderop in mijn betoog kom ik hierop terug.

Enkele hoofdzaken, waarvan wij vinden dat het anders kan en ook anders zou moeten, wil ik de revue laten passeren. Dit betekent echter niet dat de CDA-fractie op alles kritiek heeft. Maar zij vindt wel dat men op die onderwerpen tekortschiet, dat deze onderwerpen over het hoofd worden gezien of een extra impuls verdienen. Ik beperk mij tot enkele sectoren; op de andere terreinen kom ik graag in een ander verband terug.

De gehele dierenhouderij is momenteel in rep en roer, dat zal niemand verbazen. De minister heeft zijn mestplannen gepresenteerd en vorige week hebben wij daarover gesproken. Het uiteindelijke doel staat voor de fractie van het CDA niet ter discussie. Maar over de manier waarop en het gekozen tijdpad verschillen we van mening met de regering. Ik wil die discussie hier niet herhalen, maar voel toch de behoefte om er nog enkele woorden aan te wijden. Het is niet duidelijk welk type structuur van de sectoren en bedrijven de minister met deze operatie voor ogen staat. Het zou een extra gemiste kans zijn als de minister niet ook de slag maakt met de reconstructiewet, de uitkoop van bedrijven binnen de EHS, een nieuw ammoniak- en stankbeleid. Dit alles is absoluut noodzakelijk als wij voortvarend met de sectoren verder willen. Het vertrouwen van de ondernemers in de politiek is nog nooit zo laag geweest. Dat moeten wij ons aantrekken; vooral het kabinet moet zich dat aantrekken. Nieuw beleid dient ook, en met name, gericht te zijn op het herstel van vertrouwen. Hiertoe dient men allen die handen en voeten moeten geven aan de uitvoering, al in het begin bij de plannen te betrekken. Dit zal een hele klus zijn, gezien het feit dat ondernemers in de sectoren in de afgelopen jaren door de overheid al herhaaldelijk op het verkeerde been zijn gezet. Sinds 13 mei 1993 is met betrekking tot de regelgeving op het gebied van mest en ammoniak feitelijk geen vooruitgang geboekt. Zo is het stankbeleid nog steeds onvoldoende onderbouwd. In 1974 zijn wij met een stankbeleid begonnen op basis van de JBF-formule, te weten de "jan-boeren-fluitjesformule". Eigenlijk zijn wij in 1999 niet echt veel verder gekomen met een echte wetenschappelijke onderbouwing van het stankbeleid. Destijds is gekozen voor ruimtebeslag. De hindercirkels, de afstanden die in acht moeten worden genomen, zijn bekend: zij dienen er niet toe om de stank te bestrijden, maar om te voorkomen dat mensen eraan worden blootgesteld. En dit terwijl het op dit moment technisch mogelijk is om met bronmaatregelen op bedrijfsniveau de stankcomponenten verregaand te reduceren. Het wordt dus zaak om, net als in andere industrietakken, ook in de agrarische sector bronmaatregelen te nemen, in plaats van vast te blijven houden aan die hindercirkels.

Ondernemers hebben veel investeringen gedaan die achteraf grotendeels overbodig bleken. Voorbeelden hiervan zijn: investeringen in het kader van het ammoniakbeleid; groenelabelstallen, die achteraf minder reductie blijken op te leveren dan destijds verondersteld; het afdekken van mestsilo's; de introductie van zodenbemesters, mestbomen, uitrijbomen. Al deze zaken zijn op een gegeven moment geïntroduceerd, maar bleken niet het gewenste resultaat op te leveren. Veel investeringen hebben niet het milieurendement opgeleverd dat ervan werd verwacht. Vaak komt dit door een directe, één op één-vertaling van onderzoeksresultaten en berekeningen naar beleid, terwijl de onderzoeksresultaten vaak worden gelardeerd met aannames en modellen die geen rechtstreekse vertaling toestaan.

De CDA-fractie maakt zich grote zorgen over de cumulatie van kosten voor het bedrijfsleven: Diergezondheidsfonds, de generieke heffing van het Bureau heffingen voor de uitvoering van het mestplan en de kosten in verband met destructie. Dit betekent een aanzienlijke lastenverzwaring voor het Nederlandse bedrijfsleven ten opzichte van zijn buitenlandse concurrenten. Een harmonisatie van de eisen voor dierenwelzijn, veterinaire heffingen en controle binnen Europa zou zeer wenselijk zijn. Niet helemaal helder is de uitwerking van de nieuwe belastingmaatregelen. Bij verschillende begrotingsbehandelingen hebben we aandacht gevraagd voor een goede terugsluizing van de ecotaks. Graag krijg ik hierover wat meer helderheid.

Voorzitter! Voedselveiligheid is een hot item, en terecht. Veel beangstigende berichten hebben ons in het recente verleden bereikt: BSE, dioxine, hormonen, afgewerkte oliën, PCB's, varkenspest en dergelijke. De overheid dient hier daadkrachtig tegen op te treden. Voorzitter! De voedselveiligheid dient onverkort gewaarborgd te zijn. Nog te vaak worden we geconfronteerd met zaken die niet in orde zijn door toedoen van de overheid. Zo zou staatssecretaris Faber nog anderhalf jaar nodig hebben om het I&R-systeem op orde te krijgen. Dat is natuurlijk onvoorstelbaar, als in een eerder stadium bekend is gemaakt dat het op orde was en de problemen al in 1991 bekend waren.

De heer Ter Veer (D66):

Voor de zuiverheid van de discussie wijs ik erop dat in het indrukwekkende lijstje betreffende de voedselveiligheid varkenspest niet thuishoort. Het vlees van varkens met varkenspest is even gezond en even smakelijk als vlees van varkens die vrij zijn van varkenspest. Het is om andere redenen dat varkenspest zo'n groot probleem is geweest.

De heer Meijer (CDA):

Dat onderken ik, maar het imago van sectoren wordt hierdoor mede bepaald. Al die zaken die aan de orde zijn geweest, geven een beeld alsof het bijzonder slecht is gesteld met onze dierhouderij. Natuurlijk, met varkenspest is niet direct de voedselveiligheid in het geding.

De heer Ter Veer (D66):

Ook hierbij is het element van "management by speech" van belang. Ook het correct meedenken met de kritische consument komt in het geding. Wij moeten dus uitleggen dat het varkenspestvlees ongewenst is en dat het niet heeft gedeugd, maar dat het wat de voedselveiligheid betreft absoluut zonder enig gevolg is geweest.

De heer Meijer (CDA):

Ik ben het met u eens dat wij dat moeten doen en als dit het enige was geweest waar wij de afgelopen jaren mee te maken zouden hebben gehad, zou dat ook mogelijk zijn. Echter, gelet op al die andere zaken die hebben plaatsgevonden, wordt het steeds moeilijker om de consument duidelijk te maken wat wel en wat niet direct gevaar oplevert voor de gezondheid.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter! Mag ik zo vrij zijn om op te merken dat de heer Meijer nog een duit in het zakje doet bij het stichten van verwarring over de voedselveiligheid door een aantal begrippen door elkaar te halen? Nadat de heer Meijer een spoor van verwarring heeft achtergelaten over alles wat er mis zou zijn, dient hij mijns inziens aan te geven hoe naar zijn oordeel het beleid vorm en inhoud moet worden gegeven.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Als ik de tijd krijg om mijn verhaal af te maken, zal ik daar zeker op ingaan en trachten, de heer Waalkens te overtuigen.

We worden nog steeds geconfronteerd met nieuwe zaken die de voedselveiligheid bedreigen. Zo zijn er onlangs nog berichten over blikvoedsel geweest. Daarnaast bereiken ons berichten dat de draaiboeken met betrekking tot mond- en klauwzeer niet naar behoren functioneren. De AID zou in geval van een calamiteit niet goed weten wat te doen. Zelfs werd de vorige week de vaste kamercommissie verrast door het feit dat SRM-materiaal met een hoog risico dat van Nederlandse dieren komt vernietigd moet worden, maar gewoon vrijelijk geïmporteerd kan worden uit andere lidstaten om hier in diervoeders verwerkt te worden. En dan te bedenken dat we net de Destructiewet aangescherpt hebben... Wij willen graag weten of dit gecontroleerd wordt en, zo ja, hoe intensief. We hebben begrepen dat het om vetten gaat. Of gaat het ook over ander materiaal dat van Duitsland naar Nederland gaat? Hierover horen wij graag de reactie van de staatssecretaris.

Overigens treft ook het bedrijfsleven zelf blaam. Al jaren heeft men de mond vol over de noodzaak van hechte ketenvorming, maar als puntje bij paaltje kwam, keek ieder in de sector naar de eigen navel. De sectoren zelf dienen hier dan ook adequater op te treden; productschappen zouden hier een centrale rol kunnen spelen. Wel moeten hun de middelen geboden worden om hier zelf corrigerend en regulerend op te treden. De eigen verantwoordelijkheid moet op die plaatsen worden neergelegd waar zij het effectiefst kan uitwerken. Ondernemers in de sector dienen zelf in toenemende mate eisen te stellen aan de kwaliteit van hun input. Ik denk hierbij aan voer, dieren, zaden, gewasbeschermingsmiddelen enz. Een betere ketenvorming is essentieel. De overheid dient dit te faciliëren middels wetgeving. Zij dient mogelijkheden te bieden voor bijvoorbeeld tuchtrecht. De sector moet op haar beurt daarop afgerekend kunnen worden.

Het Diergezondheidsfonds is zo'n onderwerp dat de sector zelf zou moeten beheren. Men zou verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het innen maar ook het inzetten van de middelen, indien nodig. Het verbaast de CDA-fractie in hoge mate dat de kortingensystematiek tot 70% voor de varkenshouderij nog niet is doorgevoerd. Dit verbaast temeer daar de overheid per 2000 eenzelfde systematiek wil introduceren voor het rundvee. Dit gaat waarlijk een beetje te snel. Ik hoor graag de uitleg hierover van de staatssecretaris.

Wat is de stand van zaken in het bestuurlijk overleg? In hoeverre wordt uitvoering gegeven aan de motie-Van Ardenne over het beheer van de fondsen binnen randvoorwaarden door de sectoren? In de begroting lezen wij een passage over het uitkeren van rente over het geld dat het bedrijfsleven in het fonds heeft gestopt en het innen van debetrente in geval de overheid geld moet voorschieten. Wil de minister dit nog eens toelichten?

Een ander aspect met betrekking tot voedselveiligheid wordt gevormd door de internationale ontwikkelingen op het gebied van genetische modificatie. Wij zijn verheugd dat het ministerie het initiatief van de CDA-fractie heeft overgenomen om een breed maatschappelijk debat over GMO's te stimuleren. Nieuwe ontwikkelingen bieden potentieel veel mogelijkheden en nadelen van nieuwe technieken komen zo waarschijnlijk eerder aan het licht. Belangrijk is echter dat regelgeving omtrent deze gang van zaken zo spoedig mogelijk op orde is, voor etikettering, gescheiden productieketens en harmonisatie van regelgeving binnen de Europese Unie, met een warm pleidooi voor een door de Kamer wenselijk geacht Europees voedselveiligheidsbureau, ook uit het oogpunt van verschillende regelgeving tussen lidstaten. Ik refereer hierbij aan hetgeen ik heb gezegd over SRM.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Meijer zegt dat bij genetisch gemodificeerd voedsel gescheiden ketens van belang zijn. Hoe moet dat naar zijn mening gerealiseerd worden? Dient de overheid daarin een rol te spelen? Doet zij dat op dit moment voldoende?

De heer Meijer (CDA):

Ik denk dat van de overheid een actievere rol in dezen mag worden verwacht. Zij zal daarin zeker faciliërend kunnen voorzien.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Is hij het dan niet eens met hetgeen de overheid tot nu toe heeft gezegd, namelijk dat de markt dat uitstekend zelf kan en dat zij slechts een terughoudende rol heeft te spelen?

De heer Meijer (CDA):

Ik vind niet dat de markt het alleen kan doen. In de praktijk blijkt dat dit ook heel moeilijk is voor de markt. Als waar is wat ons ter ore is gekomen, zou 60% tot 70% van het materiaal al niet meer te scheiden zijn. De overheid heeft daarom naar mijn mening een taak om op korte termijn mede ervoor te zorgen dat er duidelijkheid wordt verstrekt.

In de beantwoording van de schriftelijke vragen over de nota Vitaal platteland stelt de minister onomwonden, dat die nota niet meer komt. Toch is het van essentieel belang dat er een gedegen visie komt op het plattelandsbeleid, Meijervooral gezien de mestplannen, die door dit kabinet tot nationaal project zijn bestempeld. Volgens voorzichtige schattingen van het ministerie zullen minimaal 6000 bedrijven moeten verdwijnen. Plattelandsbeleid lijkt meer nodig dan ooit. Eerder riep ik de minister al op integrale plannen te presenteren, zodat de noodzakelijke dubbelslagen gemaakt kunnen worden. De fractie van het CDA doet dan ook een oproep om met een eerste nota nationaal landbouwbeleid, te komen, met mestplannen, reconstructieplannen, ammoniakplannen, systematiek voor integrale milieuverlening, stankbeleid, natuurplannen, plattelandsplannen, glastuinbouwplannen, het gehele palet gepresenteerd in samenhang. Het één is nu eenmaal niet los te zien van het ander, wederzijds beïnvloedt het een het ander. Te veel constateren we dat er voortdurend nieuwe plannen en nota's worden gepresenteerd, terwijl de vorige plannen nog niet (geheel) zijn uitgevoerd. Dit maakt alles extra verwarrend en creëert een beeld van een overheid zonder doordacht beleid en van onbetrouwbaarheid, een extra argument om met een dergelijke nota te komen. Zo krijgt het kabinet de gelegenheid om de niet volledig uitgevoerde voornemens daarin op te nemen. Een goed voorbeeld hiervan is het decentralisatieakkoord uit 1996 voor de aansturing van het landelijk gebied. Op papier mag het dan geregeld zijn, financieel is dat allerminst het geval. Een goed instrument om de verantwoordelijkheid daar te leggen waar zij thuishoort, betere zelfregulering en hogere betrokkenheid, dat komt op haar beurt weer tegemoet aan de effectiviteit in uitvoering en draagvlak.

Op het platteland bruist het vaak van nieuwe plannen en initiatieven, initiatieven die mogelijkheden bieden aan boeren om extra inkomsten te genereren door milieucoöperaties, agrarisch natuurbeheer, recreatie, streekeigen produceren en verweving van stad en platteland. De mogelijkheden zijn er, maar deze hebben een gezonde voedingsbodem nodig. De forse bezuinigingen op het stimuleringskader zijn mede in dit verband te betreuren. Het stimuleringskader is juist bedoeld om het sociaal-economisch draagvlak in het landelijk gebied en de relatie tussen de stad en het landelijk gebied te verbeteren en het natuurbeheer te bevorderen. 60% van de open ruimte in Nederland wordt nog steeds beheerd door boeren en we vinden dat dat moet blijven. Zij kunnen als geen ander dat kan deze taak vervullen. Die taak wordt gewaardeerd. Dat kunnen we afleiden uit de interpretatie van althans de minister dat het platteland steeds meer het domein wordt van iedereen. Wij gaan met hem mee, voorzover het gaat over het recreatief gebruik en het behoud van natuurwaarden. Een beloning voor de werkzaamheden om het platteland en de landschappelijke elementen in stand te houden, lijkt mij dan ook op haar plaats.

De natuur in Nederland staat onder grote druk. In de begroting lezen wij dat ernstige verschraling optreedt in soortenrijkdom in zowel onze flora als fauna.

De heer Waalkens (PvdA):

De heer Meijer merkt op dat een beloning voor het onderhouden van het landschap op haar plaats lijkt. Ik vind dat erg vrijblijvend uitgedrukt. Kan hij dat wat toelichten?

De heer Meijer (CDA):

Als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Provinciale landschappen zowel van de Staat als uit eigen middelen veel geld genereren om hun doelstellingen te verwezenlijken, vind ik dat, als agrariërs uitgenodigd worden of zelf de keus maken om ook die doelstellingen te halen, zij daarvoor adequaat gecompenseerd moeten worden door middel van financiële vergoedingen. De CDA-fractie staat ervoor om, als binnen de EHS een intensieve melkveehouder wellicht met veel geld weggekocht moet worden, hem te verzoeken om te extensiveren. Dat is beter dan die melkveehouder daar eerst weg te kopen en dan daar bijvoorbeeld Schotse hooglanders neer te zetten. Laat deze boer dus zitten en compenseer zijn schade die hij op zijn inkomen lijdt. Dit houdt een even waardige positie in voor de agrarische ondernemer inzake het behoud van natuurwaarden als voor de drie grote natuurbeschermingsorganisaties.

De heer Waalkens (PvdA):

U schept nu duidelijkheid. Mijn vraag om een nadere toelichting was dus terecht.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Een aantal elementen uit mijn betoog over de dierhouderij kan ik ook aanhalen voor de glastuinbouw. Ook hierbij zijn investeringen gedaan die achteraf niet het gewenste milieurendement hebben opgeleverd. Een groot risico bij het één op één vertalen van onderzoeksresultaten naar beleid, zoals eerder is betoogd. Voorbeelden hiervan zijn: opvang van first flush en van recirculatiewater. De lastenverzwaring in de vorm van de liberalisering van de energie- en gaswet werkt ook in deze sector negatief door in de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland.

De plannen voor herstructurering van de glastuinbouw worden momenteel uitgewerkt in de regio's. Het is nu zaak om de vaart erin te houden. De concurrentiepositie van de glastuinbouw dient sterk gehouden te worden. Hoe de discussie over de Hoeksche Waard tussen de ministeries en het kabinet en tussen Rijk en provincies is gevoerd, verdient geen schoonheidsprijs. De spoedige beschikbaarheid van nieuwe en duurzame locaties zijn dan ook van groot belang.

De heer Geluk (VVD):

De heer Meijer heeft gezegd dat de uitvoering van de herstructurering van met name de Hoeksche Waard geen schoonheidsprijs verdient. Verdient de opstelling van het CDA daarin wél de schoonheidsprijs? Immers, indertijd heeft het CDA de motie-Versnel gesteund om een onderzoek toe te staan, maar later is dat teruggenomen. Dat is heel erg ondoorzichtig.

De heer Meijer (CDA):

De wijze waarop er gecommuniceerd is tussen provincies en rijksoverheid en de sector en de overheid, verdient inderdaad niet de schoonheidsprijs. Het CDA heeft positief kritisch meegedacht over de herstructurering van de tuinders in het Westland. Dit geldt ook voor het zoeken naar alternatieve locaties. Dat er door discussies op een gegeven moment andere locaties in aanmerking kwamen, is voor de CDA-fractie geen aanleiding geweest om heel duidelijk haar mening daarover te geven.

Voorzitter! De oude Regeling structuurverbetering glastuinbouw (RSG) werkt niet, zo mag duidelijk zijn. Onduidelijk is hoe de nieuwe regeling eruit komt te zien en hoeveel geld hiervoor volgend jaar beschikbaar komt. Als suggestie wil de CDA-fractie de minister meegeven om te denken aan een variant die tegemoetkomt aan een groepsge wijze ontwikkeling van een tuinbouwgebied. Graag horen wij ook een reactie op het idee van een stallingsfonds om verplaatsingen en plaatsingen van glastuinders in nieuwe gebieden goed te laten verlopen.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Voordat de heer Meijer eindigt, wil ik hem nog twee vragen stellen over onderwerpen waarvan ik verwachtte dat hij ze uitvoerig zou behandelen.

In het CDActueel van 14 augustus heeft mevrouw Van Ardenne zeer uitvoerig uiteengezet waarom zij vindt dat het ministerie van Landbouw niet meer zou moeten bestaan. Deelt de woordvoerder van de CDA-fractie deze mening? Beter gezegd, is het dan niet logisch dat je zo'n punt uitvoerig aan de orde stelt bij een begrotingsbehandeling? Om elk misverstand uit te sluiten, de VVD deelt deze mening niet.

Mijn tweede vraag aan de heer Meijer gaat over het volgende. In zijn verhaal besteedt hij vrijwel geen aandacht aan het natuurbeleid. Betekent dit dat het CDA daar geen visie over heeft of dat hij het niet van belang vindt?

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Het artikel van mevrouw Van Ardenne in CDActueel is een verhaal dat op eigen titel is geschreven. Men kan dat ook lezen want het staat er heel nadrukkelijk in. Laten wij blij zijn dat binnen onze partij de mogelijkheid bestaat dat mensen eigen ideeën uiten om een discussie op gang te brengen. Zij laat in het artikel veel "heilige huisjes" zien, waarvan men kan zeggen: moeten wij niet eens over bepaalde zaken gaan praten? Het idee van mevrouw Van Ardenne dat in dat artikel naar voren is gekomen, deelt deze woordvoerder op dit moment niet en deelt de fractie ook niet. Nogmaals, het is een artikel op persoonlijke titel van mevrouw Van Ardenne en dat kan binnen onze partij. Gelukkig kunnen wij dergelijke artikelen vrijelijk in onze eigen partij schrijven.

Op de vraag waarom ik niets over natuurbeleid heb gezegd, kan ik zeggen dat ik inderdaad een passage van verscheidene pagina's had opgenomen over de natuur. Maar wij hebben hier een nieuw apparaat dat aangeeft wanneer de tijd voorbij is...

De voorzitter:

Nee, nee, nee, hier moet ik tegen protesteren. Fracties bepalen zelf de spreektijd die zij aan een begroting willen besteden. Dus ga mij nu niet zeggen dat het iets te maken heeft met...

De heer Meijer (CDA):

Ik was nog niet klaar met mijn antwoord, voorzitter. Ik zal in de periode van deze begrotingsbehandeling, vandaag en morgen, uitgebreid over de natuur discussiëren.

De voorzitter:

Ik denk niet al te uitgebreid, want u bent ongeveer vijf minuten over de afgesproken twintig minuten heengegaan.

De heer Meijer (CDA):

Ik kom er nog op terug, want dit heeft wel degelijk onze aandacht.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik ben blij dat de heer Meijer zegt dat zijn fractie erop terugkomt, maar uit de wijze waarop hij zijn betoog heeft opgebouwd wat betreft de tijdsindeling, wordt het in ieder geval duidelijk hoe de CDA-fractie hecht aan het natuurbeleid.

De heer Meijer (CDA):

Ik heb gezegd dat wij een keuze hebben gemaakt uit de onderwerpen die wij tijdens deze begrotingsbehandeling willen bespreken. Een keuze betekent dat je, gezien de beschikbare tijd, niet alle onderwerpen uit het totale palet uitvoerig aan de orde kunt stellen. Vandaar dat wij dit bij deze keuze hebben laten vallen, maar u zult nog van ons horen over het natuurbeleid.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Voorzitter! Wij behandelen de begroting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en wij hebben heel bewust gezegd, dat Visserij erbuiten valt omdat het anders te weinig aandacht krijgt. Uit de indeling van het tijdsbeslag van de overgebleven twee poten kun je gewoon constateren hoe die verhouding in de CDA-fractie ligt.

De heer Meijer (CDA):

Mijnheer Klein Molekamp, mag de CDA-fractie haar eigen afweging maken in de behandeling van de onderwerpen van deze begroting? Of moet ik van tevoren bij u toestemming komen vragen?

De heer Klein Molekamp (VVD):

Ik wil juist uw afweging en uw eigen behandelingswijze onder de aandacht brengen.

De voorzitter:

Mijnheer Klein Molekamp, iedereen maakt zijn eigen afwegingen.

De heer Waalkens (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Bij de eerste landbouwbegroting voor de komende eeuw wil mijn fractie helderheid verschaffen over de door ons gewenste beleidslijn voor de groene ruimte in ons land: de plaats van het platteland in onze samenleving. Met behulp van deze duidelijkheid willen wij politiek nieuwe ontwikkelingen stimuleren. Van biologische landbouw wil de PvdA een beleidsspeerpunt maken. De land- en tuinbouw willen wij een plaats geven in Nederland. Tegelijkertijd willen wij een eind maken aan te ver doorgeschoten beleid uit de jaren zeventig en tachtig waarvan wij nu nog steeds de gevolgen ondervinden, zoals het mestprobleem en de problematiek van de gewasbescherming.

Wij zien de te grote omvang van de intensieve veehouderij als een te zware hypotheek op de samenleving, een hypotheek die nu eens eindelijk moet worden afgelost. Wij willen hierover geen misverstand laten bestaan. Wij zullen ons inzetten voor een goed en handhaafbaar mestbeleid, een ruimhartig sociaal flankerend beleid en voor het bundelen van het nieuwe mestbeleid met de reconstructie en de operatie drieslag bij de landinrichting.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Volgens de heer Waalkens wil de PvdA-fractie het te ver doorgeschoten beleid uit de jaren zeventig aanpakken. Hij spreekt over de intensieve veehouderij, maar daar zal nog iets meer achter zitten dan het doorgeschoten beleid. Kan hij misschien wat nauwkeuriger aangeven waaruit dat doorgeschoten beleid dan bestaat?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik doel dan met name op de omvang van de intensieve veehouderij. Daar ontwikkelt zich een mineralenprobleem, waarover wij de vorige week in dit huis hebben gedebatteerd en waarover we deze week weer zullen debatteren. Het lijkt mij nu niet zinvol om daarover te spreken, want we hebben daarover afspraken met de voorzitter gemaakt.

Wat betreft de intensieve productie in de plantaardige teelten hebben wij hier en daar te maken met een onnodig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en met vervuiling van oppervlaktewateren, die een probleem vormen voor zowel de landbouw als voor de volksgezondheid. In die zin hebben we te maken met een doorgeschoten beleid.

De heer Poppe (SP):

U spreekt over een onnodig gebruik van bestrijdingsmiddelen. Bedoelt u daarmee dat de monocultuur zo is doorgeschoten, dat we daaraan wat moeten doen om ook het gebruik van bestrijdingsmiddelen sterk terug te dringen?

De heer Waalkens (PvdA):

Ja zeker!

De heer Poppe (SP):

Dus het is geen onnodig gebruik van bestrijdingsmiddelen maar een slechte ontwikkeling wat betreft de monocultuur, waaruit het bestrijdingsmiddelenbedrijf voortkomt. Dat bedoelt u!

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ben blij dat u mijn tekst onderschrijft. We hebben het over een te ver doorgeschoten beleid.

Wij willen geen misverstand over dat toekomstig beleid laten bestaan. Ik heb dan ook gezegd dat voor ons een integrale aanpak van de reconstructie, de operatie drieslag bij de landinrichting en de herstructurering dierhouderij tot doel hebben een kwaliteitsimpuls te geven aan het landelijk gebied. Wij beschouwen onze standpunten als een spiegel van de veranderende maatschappelijke opvattingen over het beheer van de groene ruimte. In plaats van de economy of scale – de productie van steeds meer – leggen wij de nadruk op de economy of scope, het detail. Noem het de kwaliteit en de gevarieerdheid van het landelijk gebied.

Voorzitter! Ook mijn fractie beschouwt het platteland als publiek domein, een benadering van de minister van LNV die wij toejuichen. Steeds meer niet-agrarische claims worden op de plattelandsruimte gelegd. Deze claims komen vanuit de steden maar ook vanuit het platteland zelf, zoals natuur, recreatie, woningbouw en infrastructuur: alle vragen steeds meer ruimte. De tijd dat landbouw als vrijwel enige gebruiker de groene ruimte kon inrichten, is voorbij.

Een structureel andere benadering van de ruimtelijke ordening van de groene ruimte is noodzakelijk en daarom leg ik in het volgende betoog voor wat voor mijn fractie de nadruk heeft. Ik wil hier pleiten voor een agrarische hoofdstructuur. Ik zie zo'n hoofdstructuur als aanvulling op de alom bekende ecologische hoofdstructuur: aan de ene kant van het uiterste de ecologische hoofdstructuur met het accent op de natuurlijke ontwikkeling en aan de andere kant de agrarische hoofdstructuur met nadruk op gunstige voorwaarden voor een moderne productielandbouw.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ik luister met grote belangstelling maar ook met enige verbazing, want als het waar is wat de heer Waalkens nu zegt, namelijk dat het accent ligt bij de agrarische hoofdstructuur, is dat inzicht wel heel snel gerijpt. Twee jaar geleden heb ik hier namelijk een motie ingediend die dat bepleitte en die motie is door de coalitie verworpen. Dat moet hem spijten, want nu is hij er ineens heel erg voor.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik neem kennis van de opmerking van de heer Van der Vlies en van de opstelling van de fractie destijds, maar wij zitten nu in een veranderende situatie waarin een integrale aanpak van functies op het platteland noodzakelijk is. In de opmaat naar de vijfde nota ruimtelijke ordening hebben wij er behoefte aan om nog eens nadrukkelijk aan te geven welke gerechtvaardigde claims in het landelijk gebied gehonoreerd moeten worden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Beter laat dan nooit! Hier staat een gelukkig mens. Het is alleen jammer dat we twee jaar zijn kwijtgeraakt!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik denk inderdaad dat de heer Van der Vlies alsnog gelijk krijgt. Mijn fractie heeft overigens de motie niet gesteund. Ik geloof dat het inzicht bij ons nog niet helemaal is doorgebroken.

Als de heer Waalkens spreekt over agrarische hoofdstructuur, geeft dat toch een beetje het idee alsof er in die hoofdstructuur geen vermenging van functies meer plaatsvindt. Ik heb daarbij nog steeds een groot vraagteken.

De heer Waalkens (PvdA):

Verder in mijn betoog wil ik daarover nog graag iets zeggen. Men moet zich hier en daar inderdaad afvragen of verwevenheid van functies overal en op iedere plek moet worden nagestreefd. Wij willen dat ter discussie stellen, niet zozeer door scherpe grenzen te trekken, maar door vanuit die economische land- en tuinbouw heel nadrukkelijk te pleiten voor het aanwijzen van landbouwontwikkelingsgebieden op kaarten en schetsen.

In zo'n agrarische hoofdstructuur moet de landbouw de gelegenheid krijgen om binnen bestaande wettelijke kaders marktconform te produceren. Zo kan door een sterke productielandbouw het hoofd geboden worden aan de toenemende liberalisering en de daaruit voortvloeiende scherper wordende concurrentie op de afzetmarkten.

Voorzitter! De glastuinbouw wil en moet weten waar de uit te plaatsen bedrijven kunnen landen. De Randstad is voor ons geen optie voor de vestiging van nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties. De hier en daar rondzoemende opmerkingen, ook vanuit het departement, over de Zuidplaspolder beoordelen wij met de nodige scepsis terzake van het situeren van die polder als uitmuntende locatie voor de glastuinbouw. De Moerdijkse Hoek in West-Brabant en een geclusterde vestiging op andere gebieden buiten de Randstad hebben onze voorkeur.

Ook voor de intensieve veehouderij zullen gebieden moeten worden aangewezen. Het is zeer gewenst om functies van milieu, natuur, wonen en intensieve veehouderij te scheiden. Dit was in mijn tekst opgenomen mede naar aanleiding van een te verwachten vraag van mevrouw Vos. De Partij van de Arbeid pleit nogmaals voor de invoering van agrarische bedrijfsterreinen voor de intensieve veehouderij. Ik kom daarmee ook tegemoet aan de opmerkingen van de heer Meijer over de stankrichtlijn. Overal kleine stankcirkels slaan de ontwikkelingen in en de dynamiek van de intensieve veehouderij dood.

De heer Geluk (VVD):

Als u bedrijfsterreinen voor intensieve veehouderij wilt vormen, hoe denkt u dan de diergezondheidsaspecten in te vullen, mijnheer Waalkens? Dat lijkt mij toch een levensgroot risico.

De heer Waalkens (PvdA):

Dat is uw inschatting. Als alleen gecertificeerde bedrijven bij elkaar gebracht worden, kunnen naar mijn mening de risico's zeker verkleind worden.

De heer Geluk (VVD):

Maar met certificering worden toch de ziektes niet buiten de deur gehouden?

De heer Waalkens (PvdA):

Dat is uw inschatting. De mijne is een andere.

De heer Meijer (CDA):

Ik ben blij dat de heer Waalkens mijn mening deelt, dat bij het stankbeleid een andere systematiek moet worden gevolgd als het gaat om de hindercirkels. Begrijp ik goed dat de Partij van Arbeid vanaf dit moment een voorstander is van het concentreren van de intensieve veehouderij op bedrijventerreinen? Als dat niet zo is, waar mogen die bedrijven dan naartoe?

De heer Waalkens (PvdA):

Uit de provinciale ontwikkelingsplannen komen heel nadrukkelijk zeer kwetsbare gebieden naar voren, waarbinnen absoluut tot intensivering gekomen moet worden en waarbij ook uitplaatsing van bedrijven aan de orde zal komen. Ik vind het niet meer dan billijk dat in minder kwetsbare gebieden een concentratie van intensieve veehouderij plaatsvindt. Ik heb niet gesproken over bedrijfsterreinen maar over agrarische bedrijfsterreinen. Dat is in mijn waarneming toch een iets andere beleving dan u nu voorstelt, mijnheer Meijer.

De heer Meijer (CDA):

Als u spreekt over agrarische bedrijfsterreinen, betekent dit dat melkveehouderij en intensieve veehouderij samen op één bedrijfsterrein kunnen zitten?

De heer Waalkens (PvdA):

Nee, ik heb dit heel nadrukkelijk geplaatst onder het hoofdje "intensieve veehouderij". Ik praat niet over intensieve melkveehouderij die daarmee op een kluitje zou moeten.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! De heer Waalkens heeft het over uitplaatsing van de intensieve veehouderij. Op welke manier denkt hij te voorkomen dat provincies en gemeenten onmiddellijk de grens op slot doen? Dat zullen niet alleen Groningen en Zeeland doen, maar ook individuele gemeentes. Zij zullen dan voorbereidingsbesluiten nemen en op die manier niet toelaten dat door uitplaatsing de intensieve veehouderij bij hen terechtkomt.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik verwacht dat veel gemeentes de deur niet op slot zullen doen voor een ontwikkeling die de intensieve veehouderij binnen gemeentegrenzen brengt. Ik noem in dit verband de kwetsbare positie van de gemeente IJsselstein. Als je daar een grote cirkel omheen zou trekken op grond van de stankrichtlijn, zouden we dat gebied kunnen aanmerken als een agrarisch bedrijfsterrein.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Brengt de heer Waalkens dit nu niet te idealistisch naar voren? Hij doet het voorkomen dat wij met een schone lei kunnen beginnen. Hoe hoog schat hij de kosten voor deze uitplaatsing in?

De heer Waalkens (PvdA):

We gaan in de opmaat van de vijfde nota ruimtelijke ordening de verschillende functies in het landelijk gebied herdefiniëren en herpositioneren. We hebben verder de opmaat voor de reconstructie. Daarmee denken wij heel nadrukkelijk aan extensivering, bedrijfsverplaatsingen en de introductie van biologische landbouw. Die willen wij in het landelijk gebied terug laten komen. Dan krijgen wij nadrukkelijk een sanering van een aantal sectoren in de kwetsbare gebieden. Die zullen wij in die saneringsoperatie moeten faciliëren. Aan de ene kant hebben wij dan te maken met de sluiting van bedrijven en aan de andere kant met verplaatsing ervan. Het kan dan niet zo zijn dat heel Zuid- en Oost-Nederland geen plek heeft voor de intensieve veehouderij op een locatie die niet kwetsbaar is.

De heer Stellingwerf (RPF):

Als je toch gaat verplaatsen, moet je dan niet denken aan de problemen die wij nu met de mest hebben? Daarbij is sprake van opkopen en uitkopen.

De heer Waalkens (PvdA):

We gaan hierover met elkaar spreken. In een eerder debat heb ik gezegd: ik voel niet voor een at random inzetten van inkoopregelingen. Ik denk aan gerichte sanering bij bedrijfsbeëindiging en misschien ook wel bij bedrijfsverplaatsingen.

De heer Poppe (SP):

Ik was juist blij met de opmerking van de heer Waalkens over het doorgeschoten beleid uit jaren zeventig. Ik vrees evenwel nu dat de heer Waalkens zelf aan het doorschieten is, zodat wij over twintig jaar moeten spreken over het doorgeschoten beleid van de vorige eeuw. Waar doelt hij op met "agrarische bedrijventerreinen"? Ik zie bij die woorden hallen voor mij van zeven, acht verdiepingen of misschien meer. In die hallen worden dan varkens of kalveren gehouden. Of zie ik dat verkeerd?

De heer Waalkens (PvdA):

U heeft hierbij uw eigen beelden, maar er worden ook beelden opgeroepen door een groep in Wageningen die hierover vier, vijf maanden terug een interessant artikel heeft geschreven. Daarin staat dat je best kunt komen tot clustering van activiteiten. Je kunt ook best de technologische ontwikkelingen introduceren bij de productieomstandigheden van de dierhouderij. Dat moet wel gebeuren onder randvoorwaarden die wij maatschappelijk aanvaardbaar vinden. Daarover zullen wij moeten spreken. U roept nu het beeld op van industrieterreinen waar varkens in flats van tien tot veertien etages hoog worden gehouden. Ik kan mij voorstellen dat u dat doet, maar dit is niet direct het beeld dat ik voor ogen heb.

De heer Poppe (SP):

Ik ben dan benieuwd welk beeld u wel voor ogen heeft. Zojuist sprak u over het doorgeschoten beleid van de jaren zeventig en over de intensieve veehouderij. U wilt daar niet mee doorgaan, maar de veehouderij concentreren op bedrijventerrein. Ik zie dan toch een opstapeling voor me. Dan is de vraag wat wij doen met het dierenwelzijn, met ziektebestrijding, met het voorkomen van besmetting enzovoorts. Is hetgeen u voorstelt wel doordacht?

De heer Waalkens (PvdA):

Zeker, het is doordacht, want anders had ik dit hier niet gezegd en had ik van de fractie niet het groene licht gekregen om het te verkondigen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Geluk weer wil interrumperen. Ik wijs hem erop dat het wat ongebruikelijk is om, als jezelf de interruptieronde bent begonnen, aan het eind van de rij weer met een interruptie aan te sluiten. Dit keer zal ik hem nog de gelegenheid bieden een interruptie te maken. Misschien heeft hij een vraag vergeten.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! De gedachten van de heer Waalkens roepen veel bij mij op. Moet ik begrijpen dat de reconstructie niet meer nodig is? Hoe denkt hij daarover?

Ik wijs erop dat in Nederweert een pilotproject wordt uitgevoerd. Dat project kost 60 mln. Ik verwacht dan ook dat de kosten de pan zullen uitrijzen.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik kom u een heel eind tegemoet, gelet op uw wens om de glastuinbouw op een locatie geclusterd terug te laten komen. Deze ideeën sluiten dus perfect aan bij uw opmerking over een clustering van vestigingen locaties buiten de Randstad.

Voorzitter! Het palet van contrasten in het landschap van grondgebruik en cultuurgebieden in ons land is vanouds zeer breed. Binnen zo'n modern palet past een gevarieerd grondgebruik. Voor het verwerkelijken van zo'n gevarieerd landschapspalet in de volgende eeuw is een duidelijk planologisch en juridisch instrumentarium nodig. Dit instrumentarium zou moeten steunen op schetsen en gebiedskaarten die zo nodig voor dat specifieke doel moeten worden vervaardigd. Aan bedrijven die verplaatst moeten worden, kan dan elders een passende plek worden aangeboden. Bestaande regelgeving op het terrein van de ruimtelijke ordening moet strikter worden nageleefd. Aan de versnippering van het landschap moet een halt worden toegeroepen.

Voedingsmiddelen zijn nu veiliger dan ooit. Desondanks groeit onder de bevolking het gevoel van onveiligheid. Deze paradox wordt gevoed door crises van de afgelopen tijd, zoals varkenspest, dioxine, BSE en nu ongerustheid over genetische modificatie. Deze ontwikkeling heeft mijns inziens alles te maken met het steeds meer onherkenbaar worden van ons voedsel als gevolg van een verdere technologisering van de productie van voedingsmiddelen. Mijn fractie pleit om die reden voor de grootst mogelijke openheid rond de productie van voedingsmiddelen door boeren en verwerkers. Wij vinden dat de overheid meer dan nu betrokken moet zijn bij de voedselcontroles. Dit is echter niet voldoende. Het voedsel en de voedselproductie moeten ook natuurlijker worden. Wij denken hierbij aan een duurzame landbouw; natuurlijkere productieomstandigheden voor kippen en varkens, bijvoorbeeld op het punt van de huisvesting en het gebruik van antibiotica; geen productie met dieren voor niet redelijke doelen, zoals de productie van nertsenbont; het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

De heer Poppe (SP):

Ik raak in verwarring. Net hoorden wij een pleidooi voor clustering op bedrijventerreinen van een soort industriële productie van ons voedsel en nu pleit u voor een natuurlijkere vorm. Volgens mij bijt dat elkaar. Schept u eens helderheid.

De heer Waalkens (PvdA):

Je kunt een aantal beelden over elkaar heen schuiven, maar ik raad u aan om de lens per beeld scherp te stellen.

De heer Poppe (SP):

Dat vind ik te gemakkelijk. U heeft net bepleit dat het duidelijker moet zijn voor de consument. Die moeten wij dan vragen om op zaterdagmiddag met de kinderen naar het bedrijventerrein te gaan om te kijken hoe de varkens op driehoog of hoe dan ook worden gefokt. Nu pleit u ervoor dat je met de kinderen naar het platteland kunt gaan, waar je in alle rust en ruimte in het landschap kunt zien hoe het voedsel wordt gekweekt. Dat bijt elkaar toch; dat is toch niet met elkaar in overeenstemming? U zet twee verschillende beelden neer. Het laatste vind ik beter dan het eerste.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb een aantal ontwikkelingen geschetst, niet alleen dat de ecologische hoofdstructuur mogelijkheden biedt tot verweving van functies, maar nadrukkelijk ook de contramal daarvan, namelijk dat je niet alles op alle plekken moet kunnen en willen verweven. Wij kunnen wellicht nog meer beelden ontwikkelen. Die verschillende beelden zullen wij allemaal scherp moeten stellen en niet over elkaar heen moeten leggen, want het zijn verschillende ontwikkelingen.

De heer Poppe (SP):

Ik probeer toch enigszins te zien wat u bedoelt. U bedoelt dat het doorgeschoten beleid van de jaren zeventig, de intensieve productie, nu verder wordt geconcentreerd op het bedrijventerrein; wat er overblijft mogen wij ruimtelijk verspreiden. Dat zie ik u schetsen.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik vind het jammer dat u de mist die u voor uw voorruit constateert niet kunt wegblazen.

De heer Poppe (SP):

U schept een mist die ik juist wil kwijtraken.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb heel nadrukkelijk een aantal beelden geschetst, die u over elkaar heen legt.

De heer Poppe (SP):

Die leg ik naast elkaar en dat maakt het onduidelijk.

De heer Waalkens (PvdA):

Wij kunnen daarover van mening verschillen.

De heer Poppe (SP):

Dat is geen verschil van mening; dat is gewoon onduidelijkheid.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter! Desondanks zal een verdere technologisering doorgaan. Immers, voedselproductie blijft een onvervreemdbaar onderdeel van de moderne samenleving. Om die reden vind ik een uiterste inspanning van de overheid en het bedrijfsleven nodig om de voedselveiligheid te waarborgen. Over biotechnologie in ruime zin zal het kabinet binnenkort een notitie aan de Kamer aanbieden. Dat neemt niet weg dat ondertussen stevig moet worden gewerkt aan initiatieven om het maatschappelijk debat daarover en met name over de GGO's te stimuleren. De fractie van de PvdA is verheugd dat er nu vaart wordt gezet achter de regeling die de vrije keuze van de consument ten goede komt, namelijk de regelgeving inzake de voedselketen die zonder gentechniek tot stand komt.

Voorzitter! Ik wil nu enkele onderwerpen van de begroting 2000 aan de orde stellen. Speerpunt voor de fractie van de Partij van de Arbeid is een doorgaande ontwikkeling van de biologische landbouw. Daarop wil de Partij van de Arbeid de komende drie begrotingsjaren fors gaan inzetten. Voor omschakeling van boeren naar biologische bedrijfsvoering wil de fractie meer geld ter beschikking stellen.

De heer Geluk (VVD):

Bedoelt u met biologische landbouw biologische landbouw sec, of bedoelt u daarmee ook duurzame landbouw?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik bedoel een biologische landbouw die aan de ene kant de ecologische landbouwproductiemethoden hanteert, en aan de andere kant de biologisch-dynamische productiemethoden. Dat is een gecertificeerd productiesysteem.

De heer Geluk (VVD):

We praten dus over 1,5% à 2% van de huidige markt.

De heer Waalkens (PvdA):

Dat willen wij dus optrekken naar 10%. Wij zullen hiervoor een amendement indienen. Biologische landbouw moet voorloper worden, ook op het gebied van de ontwikkeling van kennis. Daarmee wordt het bestaande uitgangspunt, namelijk dat de biologische landbouw eveneens gebaat kan zijn met kennis vanuit het gangbare circuit, volledig omgedraaid. Zo wordt ingespeeld op de maatschappelijke keuze voor de duurzame landbouwontwikkeling, waarin de biologische aanpak een voortrekkersrol vervult. De fractie stelt vast dat de kennis over biologische productiemethoden nog onvoldoende is. Om die reden is een forse extra financiële injectie nodig. Wij zullen hiertoe een motie indienen.

Voorzitter! Verder wil de Partij van de Arbeid aan de groei van de biologische landbouw bijdragen door forse investeringen in marktbegeleiding, voldoende aanbod, consumentenvoorlichting, kwaliteitszorg en kwaliteitscontrole over de hele keten. De ecotaks kan en moet gebruikt worden om de belasting op arbeid te verlagen. Per saldo betekent dit steun voor de arbeidsintensieve biologische landbouw. Bij omschakeling moeten de biologische boeren kunnen beschikken over voldoende kapitaal. Bestaande groenfondsen zijn daartoe veelal ontoereikend. De bestaande regelgeving voor flexibele afschrijfmogelijkheden voor milieurelevante investeringen als de Vamil-regeling kan worden uitgebreid, en moet meer worden gekoppeld aan een totaal bedrijfsplan van een omschakelende boer.

De heer Meijer (CDA):

Op zich zijn de meeste partijen in deze Kamer het eens met de heer Waalkens, dat omschakeling naar biologische landbouw in een aantal vormen wordt ondersteund. Hoeveel bedrijven kunnen daarvoor in aanmerking komen over een periode van tien jaar? Wat betekent dit voor al die andere ondernemers, die niet die mogelijkheid hebben? Wij kunnen toch niet zeggen dat alle ondernemers de mogelijkheid hebben, over te schakelen? Welke ideeën heeft de Partij van de Arbeid op dat punt?

De heer Waalkens (PvdA):

Dat is per gebied verschillend. Maar als wij dat globaal over Nederland verdelen, komen we zeker op een percentage van 10 à 15 van de bedrijven. Dan zullen het hier en daar zeker de kleinere bedrijven zijn die de mogelijkheid moeten kunnen krijgen om over te schakelen naar de biologische landbouw. Er zijn in Nederland 80.000 bedrijven, zodat dat het op zijn minst om 8000 bedrijven zal gaan.

De heer Meijer (CDA):

U gaat er dan van uit dat dat bedrijven zijn die in volledige kostwinning kunnen voorzien.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzover deeltijd onderdeel zou kunnen zijn van het bedrijfsplan, sluit ik niet uit dat er bedrijven zijn die in deeltijd worden gerund.

De voorzitter:

Ik ga maar eens even ingrijpen. Als ik soepel ben, blijkt altijd dat het onmiddellijk uit de hand loopt. Ik hoor allemaal conclusies en eigen meningen. Ik wil best korte interrupties blijven toestaan, maar wij zijn bezig met de eerste termijn van de Kamer. De bewindspersonen gaan daarop nog reageren. Misschien moet u een heleboel van die interrupties wel voor de tweede termijn bewaren! Ik sta dus alleen heel korte vragen toe, want ik wil vanavond uiterlijk om 23.00 uur de vergadering sluiten, en liever nog eerder. U bent dat altijd met mij eens, behalve dat uw eigen vragen altijd het belangrijkste zijn. Voor mij valt daarin niet te selecteren, omdat ik ze op voorhand niet ken. Dus: óf een heel korte vraag, óf niets. De heer Stellingwerf geeft het goede voorbeeld.

De heer Stellingwerf (RPF):

Ik dacht dat ik altijd heel bescheiden was. Mijnheer Waalkens heeft gezegd dat veel meer moet gebeuren aan onderzoek op biologisch landbouwgebied. Betekent dat ook dat er veel meer onderzoek moet worden verricht naar bijvoorbeeld de veredeling van biologische gewassen? Dat is namelijk tot op heden totaal niet van de grond gekomen.

De heer Waalkens (PvdA):

Om tijd te winnen kan ik gewoon zeggen: "ja".

De voorzitter:

Dat was, als ik het goed hoorde, de eigen mening van de heer Stellingwerf. Mijnheer Geluk, probeert u het eens!

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Wij hebben gesproken over Agenda 2000. Toen was de PvdA voor liberalisering, voor de marktbenadering dus. Ik mis dit tot nu toe in de bijdrage van de heer Waalkens over de biologische landbouw. De markt zou een en ander toch moeten sturen?

De voorzitter:

Het gaat niet om wat u mist. Het gaat om wat u nog meer wilt weten van de heer Waalkens.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Vindt de heer Waalkens ook dat de markt de biologische landbouw zou moeten kunnen sturen?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik zal nog eens proberen om het beeld helder te schetsen, vanuit het perspectief van de agrarische hoofdstructuur. Daar waar de producerende, economische landbouw de volledige bedrijfsontwikkeling kan invullen, moet dat gebeuren via rechtstreekse concurrentie vanuit de geliberaliseerde markt. Als men dat niet alleen kan, dan moet men dat samen met de coöperaties doen. Als het dan nog niet lukt, dan moet men er een derde kompaan bij zoeken. Voor dat deel is de liberalisatie absoluut geen bottleneck. Voor het deel dat niet in de landbouwontwikkelingsgebieden ligt, waar landbouw en natuur bij elkaar komen en waar een deel van het inkomen uit de markt komt, zal het andere deel – dat komt men dus tekort – moeten komen uit een fatsoenlijke beloning van het beheer van het landschap. In die zin moet dat complementair zijn aan het inkomen dat uit de markt komt. Dat beeld is wat divers. De heer Poppe begrijpt nu misschien beter waar ik het over heb. Ik heb een helder beeld geschetst in de richting van de heer Geluk.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Vindt de heer Waalkens de vergroening in het belastingstelsel voldoende vanuit het perspectief dat hij zojuist schetste? Is hij in voor een heffing op gewoon geproduceerd vlees of voor een eventueel hogere BTW op dat vlees?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik zoek het veel meer in het goedkoper maken van goed voedsel. Ik wil de productiekosten niet opjagen. Ik wil de productiemethodes goedkoper maken. Daar wil ik meer geld voor beschikbaar stellen. Ik zoek het niet direct in een heffing op gangbaar vlees of brood. Het comperatieve nadeel van kwalitatief goede producten wil ik wegnemen door bijvoorbeeld de BTW op biologische producten te verlagen van 6 naar 0%. Bij de algemene beschouwingen zijn onze fractievoorzitters daarover in de arena getreden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp het niet, want ik dacht dat de heer Waalkens wel degelijk heeft gezegd – dat heb ik ook uit de pers begrepen – dat hij voor een heffing is op niet-biologisch geproduceerd voedsel en dat hij onder andere voor een heffing op gewasbestrijdingsmiddelen is.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb er wel eens last van dat de zaak wordt omgedraaid. Wij hebben heel nadrukkelijk gepleit voor het faciliëren van kwaliteitsvoedsel, met name als het gaat om de biologische productiemethodes.

Er moet meer aandacht komen voor natuur- en milieucoöperaties. Nieuwe vormen van regionale samenwerking moeten worden onderzocht. Het ministerie schept tot dusverre onvoldoende helderheid over de kaders waarbinnen dergelijke organisaties kunnen en mogen opereren. Aan deze onduidelijkheid moet een eind komen. Ook hierin dient de rol en de positie van de provincie helder te zijn. Daarover zouden afspraken worden gemaakt. Ik ben benieuwd of de minister en het departement al afspraken hebben gemaakt met provincies en het IPO over de sturing van het beleid.

Ik zet vraagtekens bij het beleid rondom de Rijksdienst voor vee en vlees en het Bureau heffingen. Deze diensten maken zware tijden door en kampen met achterstallig onderhoud. Een groot en vooral duur herstelprogramma is nu in gang gezet bij de RVV. Over deze forse financiële injectie maken wij ons echter wel zorgen. Met de vele klachten over het Bureau heffingen is tot nu toe toch te weinig gedaan, terwijl het hoog tijd is meer transparantie te krijgen in de bedrijfsvoering van het Bureau heffingen. Ook zetten wij vraagtekens bij delen van de bedrijfsvoering op het ministerie van LNV. Te veel en te vaak worden wij geconfronteerd met succesvolle obstructie door de sector enerzijds en onvoldoende kennis en kwaliteit bij het departement anderzijds.

In het verlengde hiervan wil ik de positie van het Rikilt aan de orde stellen. Het gaat toch niet aan dat het Rikilt, als onderdeel van het DLO-instituut, mee de markt wordt opgedreven, terwijl het tegelijkertijd de samenleving onafhankelijke garanties moet geven over voedselveiligheid? Ik verzoek de bewindslieden dan ook nadrukkelijk de verzelfstandiging van het Rikilt te bezien en deze misschien zelfs in het uiterste geval stop te zetten en het instituut direct binnen wettelijke kaders te plaatsen, zodat de verantwoordelijkheid en de aansturing van de overheid wordt gewaarborgd. Als wij in Europa pleiten voor een onafhankelijk voedselveiligheidsbureau, kunnen wij het in Nederland toch niet laten gebeuren dat marktpartijen het Rikilt meebesturen.

Ten slotte vind ik dat de jonge boeren en boerinnen meer de wind in de rug moeten krijgen. Bedrijfsovernames blijven een knelpunt waaraan de overheid tegemoetkomingen moet verbinden. Met name moet meer aandacht worden besteed aan het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt en aan de standpunten van deze organisatie van jonge boeren en boerinnen. Binnen het ministerie van LNV moet een heldere beleidstoetsing plaatsvinden op de positie van jonge boeren en boerinnen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Mijn inbreng zal zich richten op het onderdeel natuur. Met vreugde constateren wij dat de waarde van de natuur – de noodzaak om deze te beschermen, te versterken, te herstellen en te ontwikkelen – zeer breed wordt erkend. Dat geldt niet alleen voor de samenleving – ik wijs op de enorme groei van het aantal leden van natuurbeschermingsorganisaties en het toenemend aantal vrijwilligers ten behoeve van natuurbeheer – maar ook voor deze bewindslieden en, verheugender nog, de erkenning is er ook binnen de boezem van het kabinet. Wat het motief daarbij ook is, het respecteren van de eigen waarde van de natuur of het belang van natuur voor de mens – ik denk aan de belevingswaarde, de signaleringsfunctie voor milieuaantasting of de levendegenenbank dan wel een combinatie van deze elementen – één ding zal duidelijk zijn: het weerspiegelt de notie dat natuur van wezenlijk belang is voor mensen.

Natuur is weer een sportje hoger op de politieke agenda komen te staan. Het accent wordt vandaag de dag wat meer gelegd bij natuurbeleving en bij de economische waarde die natuur heeft voor het vestigingsklimaat, voor gezondheid en welzijn van mensen. Ik denk hierbij aan de AEX voor de natuur en de operatie boomhut. Daar is natuurlijk niets mis mee. Breed is het besef dat in ons kleine land de druk op de ruimte groot is, dat het veiligstellen van natuur absoluut niet vanzelf gaat en dat de nodige inspanning wordt gevergd van overheid en burgers.

Het realiseren van de ecologische hoofdstructuur is en blijft van eminent belang. Maar ook daarbuiten is het veiligstellen van potentiële natuurwaarde en bestaande waarden en de landschappelijke waarden een "must". Het beleid dient daar dan ook op gericht te zijn. Ik constateer dat het kabinet dat wel wil. Het heeft in het kader van het regeerakkoord extra middelen beschikbaar gesteld. Wederom stel ik met vreugde vast dat eigenlijk voor het eerst tijdens de algemene politieke beschouwingen door de Kamer is gevraagd om daaraan extra middelen toe te voegen. Een goede aanzet, maar het zal nog een hele klus worden, ook financieel, om de EHS binnen de afgesproken termijn – voor 2018 – te realiseren.

Soorten verscheidenheid, biodiversiteit, is en blijft het uitgangspunt van ons natuurbeleid. Dat zijn wij niet alleen moreel verplicht; daartoe heeft Nederland zich ook internationaal verbonden. Een en ander impliceert dat ook zeer kwetsbare soorten en moeilijk te realiseren en te beheren natuur volop een kans dienen te krijgen. Dat wil zeggen: grote aaneengesloten gebieden met een natuurlijk beheer zijn voor het voortbestaan van juist die soorten noodzakelijk. De Natuurbalans 1999 laat evenals de Natuurbalans 1998 zien dat het nog droevig is gesteld met het realiseren van die grote aaneengesloten gebieden. De noodzakelijke aankoop van gronden stagneert en andere functies en natuur strijden nu eenmaal om de schaarse grond, met alle gevolgen voor de grondprijsontwikkeling van dien. Mijn fractievoorzitter Melkert heeft dat thema ook niet voor niets op de agenda willen plaatsen. Ongeveer 30% van de reeds aangekochte grond ligt nog steeds op de verkeerde plaats en zal via landinrichting moeten worden geruild. Dat kost tijd, zelfs of misschien juist als er na de operatie drieslag efficiënter met de middelen moet worden omgegaan.

Ik ga ervan uit dat de middelen voor aankoop voor de EHS ook uit de reguliere landinrichting kunnen worden aangewend. Bij de verbrede landinrichting, bijvoorbeeld bij groen in en om de stad (GIOS), zou er frictie kunnen ontstaan. Hierover krijg ik graag helderheid van de bewindslieden. In antwoord op de vragen staat dat 100 mln. voor GIOS voor 50 mln. van VROM komt en voor 50 mln. uit het budget voor agrarisch natuurbeheer, maar in de begroting is sprake van 200 mln. Mijn vraag is of die tweede 100 mln. uit het landinrichtingsbudget komt.

Het principe van meer natuur in en om de stad, om de natuur nog dichter bij de mensen te brengen dan in de Randstad groenstructuur, kan mijn fractie van harte onderschrijven. Het accent op recreatief medegebruik van natuur, ook in agrarisch gebied, spreekt ons zeer aan. Het is toe te juichen dat er buiten de EHS zoveel aandacht wordt gemobiliseerd voor agrarisch natuurbeheer. Ik constateer dat intensivering en verbreding het motto is van deze bewindslieden.

Vandaag heb ik maar enkele minuten, maar het lijkt mij goed om binnenkort, als wij meer tijd hebben, een debat te voeren over de Natuurbalans, het rapport van de VROM-raad, de evaluatie van het Natuurbeleidsplan, de rapporten van de Raad voor het landelijk gebied en de CBS-cijfers over de grondprijsstijging.

Ik wil niet nalaten om nu reeds een paar punten aan te stippen die mijn fractie ernstig bezighouden. Zij kunnen mooi meegenomen worden in de voorbereiding van NBL21. Ik zal ze staccato noemen.

De aankoop van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden is een probleem vanwege de grondprijzen. De vraag is of, naast de financiële middelen, het instrumentarium moet worden verruimd, bijvoorbeeld door het uitbreiden van het voorkeursrecht, het werken met optieregelingen, het aanpassen van schadevergoedingsregelingen, uitbreiding van de baatbelasting of rood voor groen. Voor uiterste noodgevallen zouden de onteigeningsgrondslagen kunnen worden verbreed.

Het is een gemiste kans om niet echte knelpunten weg te nemen door zeer snel aan te kopen en mensen weg te kopen, omdat de grond alleen maar duurder wordt als wij langer wachten. Ik denk hierbij aan het project Peelvenen, waar nu eindelijk draagvlak voor bestaat. Dat moet vooruitlopend op de reconstructiewet gebeuren, anders is het kapitaalvernietiging, omdat er al rondom een enclave is aangekocht. Inrichting en één beheer zijn al die tijd niet mogelijk. Ik vraag de staatssecretaris en de minister of het mogelijk is criteria te ontwikkelen voor het oplossen van dergelijke knelpunten. Is de staatssecretaris bereid hier serieus over te denken? Het antwoord daarop is natuurlijk "ja", maar wij willen graag enige actie zien.

Als er wel een reconstructiewet bestaat en zelfs expireert, zoals in Midden-Delfland, is de vraag hoe voorkomen kan worden dat het gebied door ongewenste ontwikkelingen wordt getroffen. Ook dan is er sprake van kapitaalvernietiging. Het gebied blijft constant in beweging, ook als de reconstructie achter de rug is. Hoe kun je voorkomen dat negatieve of ongewenste ontwikkelingen daar een kans krijgen?

Dan kom ik op het op de goede plaats krijgen van reeds aangekochte ruilgronden. Ik vraag de staatssecretaris hoe dit zo snel mogelijk kan worden gerealiseerd in verband met de bezuinigingen op het budget voor landinrichting oftewel de sanering van de verplichtingenstand, rekening houdend met de opmerkingen over de ambitie bij GIOS.

Bij het realiseren van de ecologische hoofdstructuur is biodiversiteit het uitgangspunt. Wij ontvingen vanmorgen een brief over de voortgang van de begrenzing, waarbij nog 20% afgerond moet worden, en de kwantitatieve en kwalitatieve invulling door de provincies. Het is mij nog steeds niet duidelijk wanneer de kaart komt die het hele land dekt, en hoe eventuele onvolkomenheden kunnen worden opgeheven. Hierbij denk ik aan een niet sluitende EHS. Die kaart is namelijk van essentieel belang voor de afspraken over planning en uitvoering met het IPO. Hoe is te garanderen dat er, bezien vanuit een duurzaam water- en natuurbeheer, voldoende kwalitatief hoogwaardige natuur kan worden gerealiseerd? Ik vraag dit in verband met de grote behoefte aan grote, aaneengesloten gebieden. Als het hierbij gaat om het aan elkaar hechten van de laatste draadjes, welke rol ziet het Rijk dan voor zichzelf? In de brief van vanmorgen las ik van aanpassingen van rijksinzichten. Gaat het Rijk inleveren op bepaalde vastgelegde uitgangspunten?

De extra middelen die bij de algemene beschouwingen zijn aangekondigd wil ik koppelen aan de tussendoelen: eerst de moeilijke gebieden aankopen en die op grond van de gewenste natuurkwaliteit plannen. Ondanks alles wat in de brief over natte natuur staat, missen wij een invulling van de manier waarop de prioriteit en het tijdpad worden vastgesteld, met name voor de latere periode. Mijn fractie heeft moeite met de afschaffing van de GeBeVe-regeling. Wij vinden dat de inzet van de Natuurbeschermingswet krachtig ter hand moet worden genomen. In 1990 vonden wij reeds dat het compensatiebeginsel wettelijk moest worden verankerd. Waarom wordt dit nu weer vooruitgeschoven?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb twee vragen. Het gaat over de EHS. Mevrouw Swildens meldde dat hiervoor extra geld beschikbaar komt. Maar is dit bedrag wel voldoende, mede omdat zij ook zelf zegt dat in de eerste jaren wat extra's moet worden gedaan? Die kwetsbare gebieden moeten immers worden aangekocht en de prijzen blijven stijgen. Is deze inspanning voldoende?

De motie spreekt over de Najaarsnota. Volgens mij betekent dit dat er slechts eenmalig een extra bedrag beschikbaar komt. Dit lijkt mij niet voldoende; een structurele verhoging van het budget lijkt mij eerder nodig.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Bij de Najaarsnota wordt bekendgemaakt om hoeveel geld het gaat en in welk ritme dit wordt besteed. Hier en daar wordt gefluisterd over drie maal, dus drie jaar, een bepaald aantal miljoenen. In zekere zin heeft dit dus een structureel karakter.

Wat betreft uw eerste vraag: het is goed om prioriteiten te stellen binnen het kader van de extra middelen voor de EHS die er al zijn. Wij moeten hierbij niet de fout maken om de gemakkelijkste gebieden aan te kopen, want dan blijven de moeilijkere liggen voor later. Het kan wel zijn dat de moeilijkere wat duur zijn om mee te beginnen, maar naarmate je langer wacht, loop je de kans dat ze alleen maar duurder worden. Alle andere instrumenten die ik noemde, die naar wij verwachten door het kabinet in het kader van de grondpolitiek zullen worden voorgesteld of uitgewerkt, hebben wij misschien nog niet allemaal tot onze beschikking. Dan is het zaak om op vrijwillige basis, die gronden met de huidige instrumenten en zo snel mogelijk binnen te krijgen.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Een korte vraag: blijft 2018 voor mevrouw Swildens vaststaan?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voor mij wel, want dat is een van de uitgangspunten waarvoor wij ons vanaf 1989 hebben ingezet. Op een gegeven moment was de vraag of voor het realiseren van de EHS 20 of 30 jaar zou moeten gelden; uiteindelijk is er 25 jaar van gemaakt. De oorspronkelijke opzet van de Kamer was eigenlijk om die periode nog korter te maken. Toen is tot een realistische opstelling besloten en werd 2018 afgesproken. Wat mij betreft houden wij hier zeker aan vast, want naarmate je verder gaat schuiven wordt het moeilijker om een en ander te realiseren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Het ministerie van Landbouw heeft een turbulent jaar achter de rug en de crisis is nog niet bezworen. De minister is gestrand in de mest en de staatssecretaris heeft zich bijna verslikt in de dioxine. De nieuwe minister van Landbouw is echter met frisse moed en daadkracht aan de gang gegaan en hij kan op de steun van mijn fractie rekenen waar het gaat om de mest. Er moet een einde komen aan dat treurige hoofdstuk dat maar voortdurend een schaduw werpt over alle positieve ontwikkelingen die zich in de landbouw óók afspelen.

Het is de hoogste tijd voor een landbouw waarin kwaliteit, duurzaamheid en dierenwelzijn vooropstaan, een landbouw waarin boeren en boerinnen een fatsoenlijk inkomen kunnen verdienen, een landbouw die blijvend drager is van de kwaliteit van het landelijk gebied. Toch lijkt het soms alsof de creativiteit en vernieuwing die daarvoor zo hard nodig zijn, smoren in de mest- en dioxine-ellende op het ministerie. Men lijkt immers vooral bezig te zijn met crisismanagement. In de woorden van de minister: ik moet eerst de mestprop wegwerken. De vernieuwing dreigt het kind van de rekening te worden. Wij vinden dat kortzichtig. Het stimuleringskader, gericht op vernieuwing, wordt leeggeplukt. Voor degenen die willen omschakelen naar de biologische landbouw is absoluut te weinig geld beschikbaar. Over jonge boeren en boerinnen, vaak de vernieuwers in de landbouw, wordt te weinig gesproken. Het GroenLinks-motto bij deze begroting is dan ook: de weg uit de mestprop kan niet zonder vernieuwing.

Voorzitter! Wat het stimuleringskader betreft bezuinigt de minister ruim 30 mln. Wij vinden dat een heel vreemde zaak. Waar het hier gaat om innovatie in het landelijke gebied, kan het toch niet zo zijn dat het instrument daarvoor wordt uitgekleed. De reden die de minister aanvoert, is dat er onderbesteding is; er zijn te weinig projecten. De vraag rijst waar het probleem ligt. Is het niet zo dat de commissie-Van der Zwan en degenen die uiteindelijk de projecten toetsen, de lat veel te hoog leggen? Goede projecten die wel degelijk tot vernieuwing leiden, kunnen daardoor helaas niet doorgaan. Ik geef een voorbeeld. De stichting Milieukeur heeft een project voor agromilieukeur groenten en fruit ingediend. Zij had de medewerking verkregen van de gehele keten, veilingen, LTO, supermarktketens enz. Dit project is er echter niet doorgekomen omdat het niet vernieuwend genoeg zou zijn. Ik verneem graag waarop men die conclusie baseert. Voorts heeft de milieucoöperatie Waterland geen aanvrage ingediend omdat ze al bij voorbaat de inschatting maakte dat ze niet zou voldoen aan het criterium dat het zou moeten gaan om een uniek project. Welnu, er zijn méér milieucoöperaties in Nederland. Hoe staat het nu met de betekenis van dit type project?

Ik vraag de minister waarom nu is gekozen voor die flinke bezuiniging in plaats van voor herbezinning op het toetsingskader. Vindt de minister het een probleem dat zo weinig projecten aan de criteria voldoen? Welke conclusie trekken de bewindslieden hieruit en hoe willen zij de vernieuwing dan wél op weg helpen? Mijn fractie pleit in elk geval voor een aanpassing van de criteria op de kortst mogelijke termijn, zodat de regeling kan dienen waarvoor zij is bedoeld: bevordering van de innovatie en de kwaliteit en draagkracht van het landelijke gebied. Wij vinden dat deze bezuiniging ongedaan moet worden gemaakt.

Verder wil ik enkele opmerkingen maken over de wijze waarop het ministerie omgaat met de milieucoöperaties, waarbij ik de agrarische natuurvereniging Waterland in het bijzonder wil noemen. Ik vind het onbegrijpelijk dat deze milieucoöperatie nog steeds het moeras in wordt gestuurd door de staatssecretaris. De brief die zij op 27 september aan deze coöperatie stuurde, getuigt van een volstrekte "vanachter-het-bureaumentaliteit". Op deze manier frustreert het ministerie de goede initiatieven die er zijn. Voor dit initiatief heeft de provincie Noord-Holland haar nek uitgestoken. Is het niet zo dat de regiodirectie landbouw hierover wél positief was? Had niet de minister van VROM reeds zijn handtekening gezet onder het gebiedscontract Waterland? Onderkent de staatssecretaris het risico dat zij met deze afwijzing een prachtkans voor natuur, milieu en boeren om zeep helpt? Graag verkrijg ik hierop een uitgebreide reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter! Een andere belangrijke drager van vernieuwing is de biologische landbouw. Wij vinden het regeringsbeleid op dit terrein teleurstellend want 10 mln. in 2000 voor omschakeling naar deze vorm is beslist niet voldoende. Het vorige jaar ging het om 16 mln. en dat bedrag was in één middag op. Kunt u nagaan... Wat ons betreft komt de minister ook de toezeggingen niet na die hij voor de zomer wel degelijk heeft gedaan. Kan hij ons nader toelichten hoe dat zit? Het is natuurlijk belangrijk dat de aftrek voor duurzaam ondernemen er snel komt. Ik ben benieuwd naar de uitvoering van de motie. Dit biedt natuurlijk geen soelaas voor degenen die nog moeten omschakelen. Er is veel meer geld nodig. Het momentum mag niet verloren gaan. Ik wil graag bij deze begrotingsbehandeling – wellicht samen met de fractie van de Partij van de Arbeid – zorgen dat er meer geld op tafel komt voor de omschakeling. Speciale aandacht voor de varkens- en pluimveebedrijven is daarbij van belang.

De heer Meijer (CDA):

Wat bedoelt u met die speciale aandacht?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In de varkenssector en de kippensector zijn nog nauwelijks biologische bedrijven, terwijl daar naar mijn mening grote kansen zijn. Juist in die sector zijn meer van dit soort bedrijven nodig. Ik zou graag zien dat de bewindslieden daarvoor een aparte omschakelingsregeling maakten. Er zou dus meer geld voor die specifieke sectoren, waar het mestprobleem ook groot is, moeten komen.

De heer Geluk (VVD):

Wil mevrouw Vos dit niet wat ruimer zien dan alleen biologische landbouw? Doelt zij ook niet op de duurzame landbouw? Die twee begrippen worden vaak door elkaar gehaald, terwijl het toch verschillende dingen zijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben blij met deze vraag. Er is meer dan alleen biologische landbouw. Ik vind dat bijvoorbeeld de agromilieukeur veel meer aandacht zou mogen krijgen dan nu het geval is. Wat mij betreft, zou een aftrek voor duurzaam ondernemen ook voor dat soort bedrijven mogen gaan gelden. Wij moeten ook andere typen van schonere landbouw bevorderen, maar de biologische landbouw verdient speciale aandacht, zeker gelet op de groeiende vraag van de markt.

In de nieuwe Natuurbalans is wederom de noodklok geluid. Zowel kwantitatief als kwalitatief is er veel aan de hand. Als het zo doorgaat, zal de realisatie pas een feit zijn in 2030 in plaats van in 2018. De overheid moet een actievere houding aannemen om de problemen op te lossen. Ook het vorig jaar hebben wij hier uitgebreid over gesproken. Inmiddels krijgen wij keurig de tussendoelen aangeleverd, maar dat is niet voldoende om te bereiken wat wij willen. Zo hobbelen wij steeds met een achterstand door. Er zal meer geld op tafel moeten komen. Bij de algemene beschouwingen is een motie daarover aangenomen. Ik ben zeer benieuwd naar de uitwerking daarvan. Het tekort zou in ieder geval 1,5 mld. zijn. Dat bedrag zou nog verder mee stijgen met de grondprijzen. Ik ben het eens met mevrouw Swildens, dat juist aan het begin van het traject de kwetsbaarste gebieden in ieder geval moeten worden aangekocht. Wij moeten juist aan het begin van het traject meer geld hebben. Ik verzoek het kabinet, hierop te reageren.

Mijn fractie heeft eerder het idee geopperd van een natuurgrondbank. Mevrouw Swildens sprak over een baatbelasting, een heffing op elk bouw- en infrastructureel project, waarvan een percentage opzij kan worden gelegd voor investeringen in de natuur. Dat lijkt mij een aardige gedachte. Ik hoop dat de staatssecretaris hierop wil reageren. Dit lijkt mij een goede aanvulling van de middelen die het Rijk al beschikbaar stelt voor natuur. Ook een uitbreiding van de Wet voorkeursrecht gemeenten, zodat de gemeenten ook bij aankoop van natuur een voorkeurspositie krijgen, zou een belangrijk instrument zijn.

Een belangrijk probleem is de verdroging. Mijn fractie is niet tevreden met het beleid op dat punt. Er wordt geld weggehaald van de 800 mln. die extra voor natte natuur beschikbaar komt. Na 2002 wordt onder andere geld beschikbaar gesteld voor gemalen. Er is op het verdrogingsbudget van LNV een tekort van 16 mln. De verdrogingsprojecten botsen nu echt tegen het subsidieplafond. Ik vind dat kwalijk. Hoe wil de regering de doelen van de bestrijding van de verdroging dan wel realiseren?

Ook verschraling en versnippering zijn een groot probleem. Als wij niet uitkijken, moet men steeds vaker naar noodmiddelen als het fokprogramma voor de korenwolven grijpen. Het is van groot belang dat wij grotere leefgebieden voor dieren gaan realiseren. Die gebieden moeten met elkaar in verbinding staan. Hoe gaan staatssecretaris en minister het tegengaan van de versnippering sturen? De brief van 8 oktober wijst erop dat in feite meer versnippering plaatsvindt rond de EHS en de aankopen dan men tot nu toe dacht. Hoe zal de totstandkoming van verbindingszones gestimuleerd worden? Zal er in het nieuwe natuurbeleid van NBL21 meer aandacht zijn voor de verbindingszones en de intensivering van het soortenbeleid?

Een kleiner, maar toch belangrijk punt is de lichtvervuiling die steeds meer een rol gaat spelen. Het is vrijwel nergens meer donker in Nederland; met name in natuurgebieden is dat een probleem. Ik denk echter dat dit ook voor de mensen een probleem is. Ik vraag dan ook bij de bewindslieden aandacht voor verlichting van kassen. Mijn vraag is of die niet aan strakkere regels gebonden moet worden. Dit geldt ook voor verlichting van wegen in ook natuurgebieden. Daarvoor zijn alternatieven. Willen de bewindslieden het initiatief nemen om dit probleem bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat actief aan te kaarten?

Voor de voedselveiligheid is een grotere sturende rol van de overheid gewenst. Ik breng met name de GGO-vrije voedselketen onder de aandacht. Tot dusver zegt de staatssecretaris mijns inziens te veel dat de markt dat zelf moet regelen. Ik ben in mijn mening gesterkt door een expertmeeting van GroenLinks, waaraan ook collega Stellingwerf een bijdrage heeft geleverd. Dat de markt dat niet zelf regelt, blijkt uit het feit dat er steeds meer producten met GGO's in winkels komen. Daarvoor zijn etiketten zelfs niet verplicht. Bovendien is er sprake van steeds meer vervuiling. Wij hebben ons manifest daarover aan de bewindslieden gegeven. Voorzitter! Is het mogelijk dat dit aan de Handelingen wordt toegevoegd? Kan de staatssecretaris nog een reactie geven op onze suggestie om een heffing in te stellen op GGO-producten? Daarmee kan onder andere bekostigd worden wat nodig is om de GGO-vrije keten in stand te houden, zoals een certificeringssysteem vanaf de bron, een goede controle en een uitbreiding van de etikettering.

De heer Meijer (CDA):

Hoe denkt u die heffing te realiseren en over welke producten hebben wij het dan?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik bedoel producten waarin GGO-stoffen zitten. En dat zijn er nogal wat. Het is inderdaad niet eenvoudig om die heffing te realiseren, maar ook in Europees verband zijn daarvoor wel degelijk argumenten te noemen. Zo'n heffing kan een instrument zijn bij het veiligstellen van een GGO-vrije keten. Langzamerhand is er steeds meer controle mogelijk op producten waarvan bekend is dat die GGO's bevatten. Je zou een systeem kunnen ontwerpen waarbij juist op dat type producten een heffing komt. Er kan nog gediscussieerd worden over de precieze invulling daarvan. Een mogelijkheid is dat dit bij de bron, de producent, dus de grondstoffen, gebeurt. Een andere mogelijkheid is dat er een heffing op de eindproducten komt. Het lijkt mij evenwel van belang om een dergelijk idee uit te werken. Dat past wat mijn fractie betreft bij de redenering dat de vervuiler betaalt. Ik vind dat namelijk enigszins van toepassing op dit dossier.

De heer Meijer (CDA):

Maar wel in Europees verband?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat hoeft niet per se. Het zou ook moeten gelden voor de producten die uit het buitenland op onze markt komen. Maar natuurlijk komt er in Europees verband een discussie over de vraag of dit wel mag. Ik meen dat er redelijke argumenten zijn om dat voor elkaar te krijgen.

Voorzitter! De internationale ontwikkelingen aangaande ons voedsel worden steeds meer bepalend. Met name de onderhandelingen in WTO-verband zijn heel belangrijk voor wat wij op nationaal en Europees niveau kunnen doen aan bescherming van voedsel. Het hormonendossier is daar een heel treffend voorbeeld van.

Ook laat dit de kwetsbaarheid van ontwikkelingslanden zien voor ons beleid en het Europese beleid. Ik ben blij dat de regering daaraan steeds meer aandacht wil geven. Maar ik heb begrepen dat de regering pal staat voor het in stand houden van exportsubsidies. Daardoor wordt eigenlijk niet onderkend dat dit heel nadelige gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden, alsook uiteindelijk in de toekomst voor de Nederlandse landbouw, die juist op punten van kwaliteit en duurzaamheid concurreert. Mijn vraag is dan ook of er toch niet gewerkt moet worden aan afschaffing van die exportsubsidies.

Tot slot wijs ik erop dat ook subsidie wordt verleend voor het vervoeren van dieren naar het buitenland voor de slacht. Moeten wij deze subsidie op dierenleed niet als eerste afschaffen?

De heer Geluk (VVD):

Mevrouw de voorzitter! In de Nederlandse landbouw gaat het om concurreren en exporteren. De basis is de kwaliteit, zowel qua productie als duurzaamheid. Dit is het thema van mijn bijdrage, voorzitter!

Om maar met de deur in huis te vallen, de VVD-fractie meent dat de begroting kil is en dat het de minister ontbreekt aan een duidelijke coherente visie. De concurrentiekracht komt alweer niet uit de verf. Deze minister is nog maar net begonnen, dus misschien komt het nog. Een groot deel van deze begroting is immers tot stand gekomen in een tijd dat hij nog niet verantwoordelijk was.

Krachtig beleid is nodig om de landelijke gebieden gereed te maken voor de samenleving van de 21ste eeuw. Dit vergt regionaal maatwerk door sterke provinciebesturen. Het platteland krijgt een breder sociaal-economisch draagvlak doordat nieuwe bewoners en ondernemers zich vestigen in bestaande woningen en bedrijfsgebouwen. Boeren krijgen een bredere functie. Aldus een citaat van de VROM-raad, waarmee de VVD het eens kan zijn. Het lijkt logisch dat het ministerie van VROM deze visie zal overnemen in de vijfde nota ruimtelijke ordening, en dat terwijl deze minister nu juist op dit beleid bezuinigt. Ik doel op het stimuleringskader landelijk gebied. Is de minister niet bevreesd dat VROM straks het plattelandsbeleid gaat overnemen van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij?

Met de invoering van nieuwe mestwetgeving is de verwachting dat circa 6000 veehouderijbedrijven – sommigen spreken zelfs van dubbele aantallen – in korte tijd zullen verdwijnen. Dit is in de geschiedenis van de Nederlandse landbouw op deze schaal nog nooit eerder voorgekomen. Dan kan en mag je de ogen niet sluiten voor de gevolgen die dit zal hebben op het platteland. Hoewel je het wel zou mogen verwachten, ontbreekt in de gepresenteerde plannen en nota's tot nu toe een coherente visie. Dit is zorgelijk. De VVD vindt de inkrimping van 7,2 mln. op de post van nieuw landelijk gebied en het terzijde schuiven van de nota Vitaal platteland daarom onverstandig. De provincie Zeeland kan – en dat zal u bij deze spreker natuurlijk niet verbazen – als leidend voorbeeld dienen. Heel sterk zet deze provincie in op vitaal platteland: verbreding door meer economische activiteiten. Dat werkt daar uitstekend. Goede en kansrijke initiatieven worden in Zeeland ontplooid ter verbreding van het platteland. De VVD is dan ook van mening dat er een duidelijke visie ontwikkeld moet worden voor de middellange en de lange termijn. Gaarne nodigen wij de minister uit om hier op korte termijn mee te komen. De land- en tuinbouw maar ook de provincies en gemeenten zullen er, terecht, heel snel om vragen. Zij dienen immers hun beleid hierop af te stemmen. Alleen met deze visie kun je de veerkracht van de land- en tuinbouw maximaal dienen.

De mestoperatie kost behoorlijk veel geld. Het is duidelijk dat het hier om een operatie gaat waar goed over nagedacht moet worden. Een efficiënte benutting van gelden is noodzakelijk. De VVD vindt dat wij naar een combinatie moeten zoeken van investeringen in de natuur en saneringen die moeten plaatsvinden. Mijn fractie ziet deze mogelijkheid als volgt gestalte krijgen.

1. Een versterkt aankoopbeleid voeren van gronden van bedrijven die willen beëindigen. Deze gronden kunnen worden ingezet als ruilmogelijkheid bij het verkrijgen en EHS-gronden.

2. Een meer ruimhartig omgaan met planologische bestemmingen door bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen of erven te bestemmen voor woonlocaties. Veehouders die stoppen kunnen in hun huis blijven wonen en mogelijk zelfs een deel van het erf afstoten voor woningen waar voorheen de stallen stonden. Ook is het denkbaar grotere locaties te bestemmen voor uitgebreidere complexen of landgoederen.

3. Om een en ander mogelijk te maken, is het wenselijk creatieve plannen te ontwerpen, zoals bijvoorbeeld in de glastuinbouw met behulp van reconstructie in oude gebieden. Ik heb hier mooie voorbeelden van gezien.

4. Goed onderzocht dient te worden hoe fiscale belemmeringen bij beëindigingen kunnen worden opgeheven.

Deelt de minister onze denkwijze en is hij het met ons eens dat juist hier maatwerk en gebiedsgericht beleid met inzet van de Landinrichtingwet noodzakelijk is? Is de minister het met ons eens dat een sterk en coherent beleid moet worden ingezet bij de rurale ontwikkelingsplannen, met inbegrip van de landinrichtingsinstrumenten? Hiermee wordt naar onze mening draagvlak gecreëerd in de veehouderij en is optimale versterking van het platteland mogelijk. Dit geeft de noodzakelijke veerkracht voor het platteland en in dit kader vragen wij nog eens om de Leidraad vrijkomende agrarische bebouwing, die vorig jaar tijdens deze begrotingsbehandeling door de minister is toegezegd. Het is niet goed dat deze nu nog niet klaar is, terwijl we deze leidraad nu juist ontzettend nodig hebben. Hierin kan dan ook worden ingegaan op eventuele planologische schade. Natuurlijk begrijp ik ook wel dat de minister sterk inzet op het mestdossier. Hiermee wordt de achtertuin goed geschoffeld, maar we moeten aandacht besteden aan de voortuin, zo men wil de siertuin. Die mag niet verdorren.

De veehouderij is goed voor ongeveer de helft van de totale landbouwproductie in Nederland. De andere sectoren, de tuinbouw, de akkerbouw, de fruitteelt, enz. staan door de grote problemen in de veehouderij in de schaduw. Alle sectoren verdienen het om gestimuleerd te worden. Immers, die andere sectoren kunnen met hun veerkracht en innovatie een sterke verlichting op het platteland geven. Deze visie ontbreekt in de gepresenteerde plannen. Sterker nog, er wordt juist op bezuinigd. De VVD dringt er daarom op aan niet met 24,5 mln. te bezuinigen op de post markt- en concurrentiekracht, het zogenaamde stimuleringskader. Dit is niet alleen nodig voor het plattelandsbeleid maar ook voor het innovatiebeleid. Ik ken de kritiek: er is jaar op jaar sprake van onderuitputting, maar waarom trekt de minister dan niet tot de conclusie dat de drempel te hoog is? Het is toch bekend dat de Willie Wortels schaars zijn en meer geld voor spreiding van innovatieve projecten daarom nodig is. De VVD gaat ervan uit dat andere partijen hier ook zo over denken.

Voorzitter! Het is niet te verwachten dat de export van agrarische producten, die nog steeds ongeveer 20% van de totale Nederlandse goederenexport bedraagt, sterk zal afnemen. De Nederlandse landbouw is na de Verenigde Staten en Frankrijk de grootste exporteur van landbouwproducten ter wereld en dat moet zo blijven, met een nog beter en duurzamer product. Het agrobedrijfsleven vervult hierin een zeer belangrijke rol. Steeds meer bereiken ons berichten dat bedrijven wensen uit te wijken naar het buitenland vanwege de ver doorgevoerde regelgeving in de primaire sector. Nederland wenst voorop te lopen en dat heeft een vervelende keerzijde. Frontsoldaten die heel dapper zijn, krijgen vaak postuum een eerbewijs. De VVD-fractie vraagt de minister en staatssecretaris hen het leven te sparen, rekening te houden met de geliberaliseerde markt en zich meer te richten op Europese regelgeving. Een level playing field geeft dan ook gelijke kansen, die door concurrentie- en veerkracht maximaal kunnen worden benut. De landbouwafzet wordt bepaald door vraag en aanbod. Zeker met het oog op een meer geliberaliseerde markt. De VVD is een overtuigd voorstander van biologische productie, maar zij is er rotsvast van overtuigd dat de uitbreiding aan de vraagkant, dus eigenlijk bij de voedingsmiddelenindustrie en de consument – dus de markt – moet beginnen. Slechts 10% tot 20% van de waarde zit in de primaire productie; de rest zit in de verwerking, verpakking, energie, afval en dergelijke. Inzet van middelen alleen in de primaire sector is dus absoluut onvoldoende. Bij verduurzaming hoort ook de aandacht naar de markt uit te gaan.

Aan de bevordering van export van duurzame productie wordt helemaal voorbijgegaan. Daar waar ongeveer 75% van alle geproduceerde agrarische producten de grens overgaat, is het toch van het grootste belang daar goed naar te kijken. Er ontbreekt een inhoudelijke onderbouwing voor de inzet van zoveel geld: 10 mln. met de 20 mln. die wij in de algemene beschouwingen naar voren hebben gehaald, zijn bij elkaar 30 mln. naar juist de biologische landbouw.

Voorzitter! Van emoties kun je niet eten. Sommigen willen met hun pleidooi voor biologische landbouw iedereen in het voorste rijtuig plaatsen, nu nog 2% van de markt. Maar hoe krijg je de overige 98% zover? De markt is naar onze visie daarin leidend. Een grote omschakeling voor diverse sectoren staat voor de deur en wij zullen moeten overgaan op duurzame productiemethoden met een hogere toegevoegde waarde. De VVD is dan ook van mening dat beter ingezet kan worden op de geïntegreerde teelt, de gecontroleerde teelt, zo men wil. Wij vinden, dat het begrip "duurzaam" veel verder uitgestrekt moet worden naar bijvoorbeeld ook de zorg voor de woon- en werkomgeving. Hiermee kan dan toch ook invulling worden gegeven aan de cross compliance gedachte. Als je dit doet, kom je automatisch tot de conclusie, dat de beoogde bezuinigingen bij het stimuleringskader hiermee kunnen worden afgedekt.

Zorgen heeft de VVD over de vergroening van het belastingsysteem. De minister wil de middelen die via belasting en BTW worden verkregen, terugsluizen naar de ondernemers. De meeste boeren hebben hier niet veel aan. Aftrek van belasting is soms niet interessant omdat er geen of te weinig inkomsten zijn. Ik verwijs in dit verband naar een onlangs uitgekomen rapportage van het LEI, waaruit blijkt dat 25% van de boeren onder de armoedegrens zit. Wil de minister zich sterk maken bij de minister van Financiën om er toch voor te zorgen dat dit geld via de terugsluis terechtkomt bij de boer en tuinder? Anders is er immers sprake van een ordinaire lastenverhoging.

Het begrip agrificatie lijkt op sterven na dood te zijn. De VVD is de mening toegedaan dat hier een actiever beleid gevoerd kan worden. Mede in samenspraak met Economische Zaken is er nog veel te doen! Wij denken dan met name aan agrificatie met een meer toegevoegde waarde in de non-foodsector. Welk initiatief denkt de minister te nemen om deze niet onbelangrijke sector voor duurzame productie tot kansrijke initiatieven te laten komen?

De ontwikkeling bij de glastuinbouw is te betreuren. De herstructurering stokt. Gebieden zoals de Hoeksche Waard zijn afgevallen. Wij betreuren dit in hoge mate. Juist deze groeisector wordt het groeien en vooral het duurzaam produceren onmogelijk gemaakt. De VVD-fractie dringt er sterk op aan om bij de regeling structuurverbetering glastuinbouw de jaarlijks vrijkomende gelden tot en met 2002 naar voren te halen. Hierdoor is een goede herstructurering in oude gebieden mogelijk.

Concurreren en exporteren van kwaliteitsproducten met daarbij kennis, ketenontwikkeling en hightech, zullen naar de mening van de fractie van de VVD de leidraad vormen voor de toekomst van de Nederlandse land- en tuinbouw en duurzaam produceren noodzakelijk maken.

De heer Klein Molekamp (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De vraag of de samenleving maakbaar is, was een actueel thema tijdens het kabinet-Den Uyl. Met het ten grave dragen van dit kabinet is ook geconstateerd dat de samenleving niet maakbaar is. Toch krijg ik bij de discussie rondom het natuurbeleid soms de indruk dat er met de terugkeer van de heer Brinkhorst misschien nog enkelen zijn die denken dat de samenleving wél maakbaar is. Ik zeg dit omdat de staatssecretaris de stichting Das en boom toestemming gaf alle wilde hamsters te vangen voor een fokprogramma in gevangenschap. Toen vroeg ik mij toch echt af of wij nu bezig zijn met natuurbeleid of met dierentuinbeleid. Wat zouden wij ervan vinden als China alle pandaberen zou vangen om deze vervolgens in dierentuinen verder te fokken? De halve wereld zou op zijn kop staan!

Het kenmerk van de natuur is dat er dingen gebeuren die ons elke keer weer verrassen. En zo zouden wij het graag willen houden! Want toen de Flevopolder voor onze landbouw werd aangelegd, vermoedde niemand dat hierdoor een van de belangrijkste natuurgebieden van West-Europa werd gerealiseerd. De mergelwinning werd vervloekt, maar dankzij de mergelwinning is in Zuid-Limburg wel een klimaat geschapen waardoor de oehoe als broedvogel in Nederland is teruggekomen. En het zinkviooltje ontstaat omdat in Limburg de bodem alle wettelijke normen overschrijdt.

Voorzitter! De natuur is grillig en dat is goed. De overheid kan wel ondersteunend zijn in haar natuurbeleid maar moet niet proberen de natuur naar haar hand te zetten. Ik denk dat de SGP het iets anders zou formuleren maar met dezelfde doelstelling.

Toch staat de VVD niet machteloos. De realisatie van de ecologische hoofdstructuur zal ertoe leiden dat in 2018 in Nederland een samenhangend stelsel van natuurgebieden met een oppervlakte van 700.000 ha aanwezig zal zijn. De fractie van de VVD steunt deze doelstelling, al zet zij vraagtekens bij de financiering. Ondanks het feit dat bij het regeerakkoord aanzienlijk extra geld beschikbaar is gesteld, becijfert de Natuurbalans nu reeds een tekort van 1,5 mld. Daarbij is nog niet eens rekening gehouden met de gevolgen van de mestplannen van de regering. Het heeft mij verbaasd dat er geen inzicht bestaat hoeveel dat in de toekomst extra gaat kosten. Dat betekent dus extra geld, eventueel te financiering uit het FES. Het is evenwel juist deze staatssecretaris die zich met hand en tand verzet tegen boringen in of nabij de Waddenzee. Dit betekent niet alleen dat er geen inkomsten zijn, maar ook dat hoge claims zullen ontstaan. Zouden de inkomsten uit boringen in nieuwe velden niet gedeeltelijk kunnen worden gebruikt om een extra natuurimpuls te financieren? Voor de VVD staat vast dat dit op een milieuverantwoorde wijze kan en zij hoort graag van de staatssecretaris hoe zij zelf dat dilemma ervaart: wel meer uitgaven, maar minder inkomsten.

Voorzitter! Naast deze extra impuls van de overheid zal ook zeker een extra impuls van de particuliere sector nodig zijn. Er zijn veel particulieren die een deel van de natuur willen financieren als zij zelf in die natuur een huis kunnen bouwen. De landgoedregeling speelt hierop in, maar je zou ook kunnen denken aan een meer geconcentreerde oplossing, bijvoorbeeld 100 woningen gecombineerd met bijvoorbeeld 500 ha. Gelijktijdig moet ook de verstedelijking van het platteland worden voorkomen. Zou je nu bij de herschikking van het platteland niet oude schuren en woningen kunnen afbreken en dit rood volume elders op het platteland kunnen benutten? Door middel van de zogenaamde roodrechten zouden de boeren die hun bedrijf willen sluiten extra inkomsten kunnen genereren en daarmee de heer Brinkhorst met zijn plannen kunnen helpen. Gelijktijdig zou de natuur een extra impuls kunnen krijgen: een soort win-winsituatie. Er is slechts één moeilijkheid: het bestaande ruimtelijkeordeningsinstrumentarium is niet op deze oplossing toegesneden. Zou de staatssecretaris met haar collega van RO niet een aantal proefprojecten kunnen realiseren waarmee deze gedachte wordt uitgewerkt? Een derde punt bij particuliere financiering: welke rol speelt het ministerie bij de ontwikkeling van boscertificaten in het kader van het CO2-beleid. Ik vind daarvan in de klimaatnota weinig terug.

Voorzitter! Nieuwe natuur brengt ook risico's met zich mee. Het gevaar van de ziekte van Lyme neemt toe en ook de malariamug lijkt in opmars te zijn. De VVD vindt dat de gevolgen van nieuwe natuur voor de volksgezondheid beter in kaart moeten worden gebracht. Is de regering daartoe bereid? Nog niet zo lang geleden hebben mijn collegae Geluk en Passtoors vragen gesteld over de mogelijke risico's van veeziektes door nieuwe natuur en de experimenten die daarin plaatsvinden. Ook dit zou beter in kaart gebracht moeten worden. Helaas is Nederland te klein en te dicht bevolkt om de natuur ongebreideld haar gang te laten gaan. Het is dan ook de vraag of we van natuurbeleid moeten spreken of van behoud en uitbreiding van cultuurlandschappen. Ik hoor hierover graag de mening van de staatssecretaris.

Bij de uitvoering van het natuurbeleid is nog te veel sprake van tegenstrijdigheden. Het aanbrengen van houtwallen moet bijvoorbeeld worden bevorderd, maar het onderhoud wordt bemoeilijkt doordat verbranding op eigen terrein niet wordt toegestaan. Nederland is als weidevogelland van groot belang, maar door het jachtverbod breidt de vossenstand zich uit. Wat vindt de staatssecretaris van dit dilemma? De VVD is van mening, dat het natuurbeleid nog te veel ontwikkeld wordt vanuit een ivoren toren en dat te weinig samenwerking wordt gezocht met degenen die het platteland hebben gevormd. Dit geldt met name voor de natuur buiten de reservaatsgebieden. De VVD is voor intensivering van het agrarisch en particulier natuurbeheer, maar zij zou niet graag zien, dat dit verzandt in een theoretische regelgeving. Naar onze mening moeten met boeren, landgoedeigenaren en andere belanghebbenden de bestaande knelpunten op het platteland bij de natuurontwikkeling geïnventariseerd worden. Is de staatssecretaris hiertoe bereid?

De VVD ondersteunt het beleid waarmee veel van de uitwerking naar de provincies wordt gedecentraliseerd. Immers, in de provincie kan veel beter dan in Den Haag maatwerk worden geleverd. Toch moet wel aan een tweetal voorwaarden worden voldaan. Er moet voldoende gemonitord worden. Wat dat betreft is het zorgelijk dat de provinciale streefbeelden nog steeds niet gereed zijn. Ook als het gaat om natuurdoeltypen, is onvoldoende sprake van decentralisatie. Daarom wil ik graag een integrale visie van de regering hebben en van haar horen hoe verantwoord kan worden gedecentraliseerd. Een tweede voorwaarde: bij een goede decentralisatie behoort ook het beschikbare instrumentarium en geld. Uit de provincie bereiken mij geluiden waaruit blijkt dat op dit punt alles niet goed loopt. Niet alleen heeft de wijziging van de Landinrichtingswet lang op zich laten wachten, maar ook veel subsidieregels zijn onvoldoende op de decentralisatie toegesneden. Moet door het ministerie niet meer op doelen worden aangestuurd in plaats van het voeren van een sterk instrumenteel beleid? Het lijkt de VVD goed dat de staatssecretaris nog eens goed met vertegenwoordigers van het IPO overleg pleegt over de actie ontschotten en ontpotten oftewel over de afbouw van sectorale subsidies. Nogmaals, voorzitter, de VVD is sterk voorstander van een centrale rol van de provincie, maar decentralisatie mag niet afschuiven zijn.

Voorzitter! Ik heb gesproken over de onomkeerbare processen die samenhangen met een groeiende bevolking en een toenemende behoefte aan ruimte. Dat betekent een toenemende verstedelijking in ons land. Dat betekent ook dat de stedelijke natuur een steeds belangrijker onderdeel van ons beleid gaat vormen. Gelukkig is dit ook voor de staatssecretaris een speerpunt en heeft zij hiervoor extra geld uitgetrokken. Stedelijke natuur heeft een belangrijke biodiversiteitswaarde. Ook van belang is hoe de gemeenten er zelf mee omgaan, bijvoorbeeld bij het ontwerp van nieuwe wijken en het waterbeheer. Verkoopt men niet onnodig bepaalde punten om vervolgens te zeggen dat de natuur verdwijnt? Zouden de mensen zelf niet meer kunnen doen? Zou er geen voorlichtingsbeleid inzake natuurvriendelijk tuinieren kunnen komen? Het zijn vaak de kleine dingen die bij natuurherstel een belangrijke rol spelen.

Voorzitter! Ik wil eindigen met de implementatie van de vogel- en de habitatrichtlijn. De vraag is of wij niet te gemakkelijk internationale verplichtingen aangaan zonder dat wij op dat moment de gevolgen kunnen overzien. Bij de parlementaire behandeling zal de regering moeten aangeven wat de gevolgen zijn en niet pas op het moment van implementatie. Dan is de feitelijke beleidsbeslissing immers allang genomen. Dit laat onverlet of de richtlijnen altijd zo scherp zijn als de interpretatie door de Nederlandse overheid. Bovendien staan deze richtlijnen naar de mening van de VVD-fractie haaks op het ruimtelijk beleid in Nederland. Immers, het kenmerk van het RO-beleid is een afweging van de belangen. Kernpunt voor ons is: richtlijnen aanvaarden ja, maar dan moet je op het moment van aanvaarding ook inzicht hebben wat dit betekent in de praktische uitwerking en niet pas in de eindfase, vaak zeven à acht jaar later. Hoe kunnen wij dat in de toekomst voorkomen?

Voorzitter! Ik wil het hierbij laten. Ik heb het snel kunnen uitspreken, omdat u ons elke mogelijkheid tot interruptie hebt ontnomen.

De voorzitter:

Dat heeft u zichzelf allemaal aangedaan, dus ik voel mij daar niet verantwoordelijk voor.

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Bij deze begrotingsbehandeling spreken wij met een nieuw team bewindslieden. Minister Brinkhorst zit voor het eerst in vak K. Wij wensen hem veel succes.

Overal lezen wij dat zijn succes wordt bepaald door de herstructurering van de veehouderij. Ik ben zo vrij dat anders te zien. LNV is het departement dat gaat over voeding en groene ruimte. Landbouw omvat meer dan wat zich op het boerenerf afspeelt. Het gaat bijvoorbeeld ook over plattelandsvernieuwing. Daarmee gaat het niet goed. De reductie op de stimuleringskaderprogramma's staat daarmee in schril contrast. Wij hebben daarover al gesproken bij het begrotingsonderzoek en begrepen dat daarvoor een nieuwe regeling komt. Wil de minister reageren op mijn suggestie om in dit nieuwe fonds waar mogelijk het karakter van een revolving fund op te nemen?

Mijn collega mevrouw Augusteijn zal spreken over de groene ruimte. Ik ga over het eten: erst kommt das Fressen, dann die Moral. Gisteren op de voedingsbeurs Anuga in Keulen heeft de Nederlandse landbouwfamilie zich weer eens kunnen overtuigen: voedsel genoeg, consumenten te weinig en zij zijn heel kritisch. Dit staat in schril contrast met de notie dat 6 miljard mensen gevoed moeten worden en de wetenschap dat dit voor honderden miljoenen niet adequaat lukt. Vooral jonge kinderen en de jeugd komen tekort. Straks is in Seattle de start van een nieuwe WTO-ronde. Klinkt in het Nederlandse of EU-standpunt de FAO-zorg over permanente honger voldoende door? De fractie van D66 wil graag weten hoe het staat met de BST-hormoonban in de Europese Unie.

Opnieuw wordt pijnlijk duidelijk het gemis aan democratische controle op het gemeenschappelijk landbouwbeleid gevoeld. Gisteren in Keulen op de Anuga hebben mijn Duitse collega en ik – ik bedoel dan de voorzitters van de commissies voor landbouw – elkaar gevonden in de noodzaak om vanuit de nationale parlementen actief mee te doen in de discussie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Kan de minister zich daarin vinden?

Binnenkort wordt de Europese Unie drastisch vergroot. Vergis ik mij als ik de indruk aan ons werkbezoek aan Midden-Europa heb overgehouden dat Tsjechië en Hongarije ongeveer klaar zijn om toe te treden als het om landbouw gaat? Concreet over het Brusselse beleid heb ik nog een opmerking over de melkquota. De fractie van D66 oordeelt positief over de quotumbeurs. Radicaal stoppen met leasen is onveranderd het D66-pleidooi. Graag krijg ik hierop commentaar.

Voorzitter! Sprekend over tuinbouw: ondertussen houdt de tuinbouw zijn eigen macrobeleid hoog. D66 vindt het wrang dat zij zo weinig delen in de rijksstimulansen. Hoe staat het met het opruimen van asbestkit in de oude glasgebieden?

Voorzitter! Ik kom toe aan voeding voor 16 miljoen Nederlanders en voor de exportklanten van de voedingsmiddelenindustrie. Wat opvalt is dat voeding, voedselveiligheid en voedselkwaliteit bijna dagelijks in de krantenkolommen figureren. De voedingsgewoonten van Nederlanders zijn slecht. Moet het Voedingscentrum ruimer in de financiële jas om zijn grote taken beter uit te kunnen voeren? Voedsel behoort veilig te zijn en vrij van vreemde smetten, zodat de consument zonder aarzeling alles in de mond kan stoppen. De etikettering behoort alle gewenste informatie te verschaffen. Helaas, de waarheid is triest. Schandalen en opspraak zijn troef. Regelgeving wordt op wetgeving gestapeld. De controle op de controle toont het falen van de controle aan. Elk schandaal ondermijnt het vertrouwen. Zo kunnen wij niet verder. Iedereen in de voedingsmiddelenketen moet weten dat met wetten en meer wetten, controle en meer controle dit vraagstuk niet op te lossen is. Regels en controles kunnen alleen dienen als sluitstuk. Zolang niet elk van de bedrijven intrinsieke kwaliteitsbewaking toepast, komen wij er nooit uit. Hoe dichter bij de consument, hoe meer begrip daarvoor. Glassplinters in het bier leiden tot recall. Een bacterie in Brinta, en alle pakken gaan terug. Hoe droef is het gesteld met de onderbuik van de voedselproductie. De toeleveranciers van de toeleveranciers doen maar wat. De consumenten graaien waar te graaien valt en slepen alles aan waar veevoer van gemaakt kan worden. Wat doet de regering? Waar staat de staatssecretaris? D66 meent dat ze in het verkeerde kamp staat. Als wij de voedselkolom verdelen in het nette deel en in de onderbuik, dan moest ik in de discussie rondom de Destructiewet drie weken gelegen vaststellen dat de klachten van voorzitter Meilink van Coberco en directeur Bijvoet van Campina, beiden zuivel, over geen voortgang in de veevoerregulering bij haar afglijden als water van een eend. Het is zover gekomen dat de levensmiddelendistributie zelf controles gaat uitvoeren. En wat doet het Productschap diervoeders? Het verspreidt een veelkleurendrukfolder vol propaganda op de dag dat RIVM en AID ernstige tekortkomingen constateren bij 72 vetsmelterijen. De staatssecretaris hoopt in december een nota te hebben ontpolderd samen met dit productschap. December is te laat. En bovendien kan overleg tot op zekere hoogte. Daarna komt het credo "de regering regeert".

Voorzitter! D66 meent ook dat zich hier wreekt dat de PBO-discussie onder Paars I niet voldoende vrucht heeft gedragen. De I&R is niet op orde; mond- en klauwzeer kan ons land elke dag treffen. Voeding in Nederland wordt een drie stromenland: biologisch, gangbaar en transgeen. Elk van de drie richtingen zal op eigen merites zijn weg naar de consument moeten vinden. Etikettering en voorlichting zijn daarbij de trefwoorden. Elk van de stromen is gelijkwaardig.

Mevrouw de voorzitter! In het kenniscluster zijn grote vorderingen gemaakt. De fractie van D66 beveelt onder ieders aandacht aan de speech van minister Brinkhorst bij de opening van het academisch jaar in Wageningen. In het verlengde daarvan ziet mijn fractie uit naar de nota biotechnologie. Ook wil zij graag weten: wie, wat en wanneer met de staatscommissie biotechnologie. Graag zouden we zien dat de taakopdracht ruim wordt. Dus niet alleen praten over maïs en soja, maar ook over gist en katoen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! De stap van landbouw naar natuurbeheer verloopt via het agrarisch natuurbeheer snel. Het agrarisch natuurbeheer is de laatste jaren succesvol. Het SBNL onderzoekt ook de mogelijkheid van inpassing in moderne, agrarische bedrijfsvoering. Binnen de biologische bedrijfsvoering is het een integraal onderdeel en vaak een voorwaarde voor natuurontwikkeling. D66 heeft bij de algemene beschouwingen dan ook de nadruk gelegd op een krachtige stimulering van de biologische landbouw. Het programma van de Raad voor het landelijk gebied 2000 bevat wel een aantal vragen, maar de belangrijkste vraag, namelijk hoe te komen tot vergroting van het aandeel biologische landbouw ontbreekt, terwijl de doelstelling is: 10% binnen enkele jaren. Wij willen weten hoe de bewindslieden de motie gaan uitvoeren en binnen welke termijn zij met concrete plannen komen.

Volgens de Natuurbalans gaat de natuurkwaliteit, met name de soortenrijkdom, nog steeds achteruit. Oorzaken zijn de geringe verbindingen tussen gebieden, versnippering, verdroging en een te veel rood in groen. Om het natuurbeleid in zijn geheel meer aandacht te geven en integraal te kunnen behandelen, wil mijn fractie binnen een halfjaar een apart notaoverleg over natuurontwikkeling en -beheer. De beleidsafspraken moeten worden gekoppeld aan financiële afspraken voor de lange termijn. Wij willen natuurbeleid hoger op de politieke agenda. Een begrotingsbehandeling is te globaal om daaraan te kunnen voldoen. Wij kregen vandaag, veel te laat, drie brieven met nadere informatie. Te veel word doorgeschoven.

In 2018 moet binnen de EHS 250.000 ha extra natuur zijn gerealiseerd. De aankoop van 150.000 ha loopt ernstige vertraging op. Door een grote prijsstijging dreigt nu een totaaltekort van 1,5 mld. op de gehele EHS. Dat ligt aan een te trage overdracht, ruimtelijke problemen bij de begrenzing en vertraagde inrichting. Ook de ontwikkeling van grote robuuste natuurgebieden van meer dan 1000 ha schiet niet hard op. Wat vinden de bewindslieden van de tussenstations uit de Natuurbalans van minimaal 500 ha? Om de vaart erin te houden, heb ik vorig jaar in een motie verzocht om kwalitatieve en kwantitatieve tussendoelen. Bij de algemene beschouwingen vroeg D66 om extra geld en om tempo bij de aankoop van EHS-gronden. Beide moties zijn ruimschoots door de Kamer aanvaard. Ze moeten dus gewoon worden uitgevoerd. Hoe gaan de bewindslieden invulling geven aan beide moties? Rapportage over de tussendoelen is nodig. Wanneer en op welke wijze worden voorstellen gedaan voor die extra EHS-gelden? Mijn fractie wil dit bij de Najaarsnota ingevuld zien. Voor ons gaat het om extra geld en niet om verschuiving. Wij moeten niet voortdurend achter de feiten blijven aanlopen met de steeds maar stijgende prijzen. Welke initiatieven gaat de regering in dezen nemen?

De staatssecretaris komt met een reactie op de bezwaarschriften die zijn ingediend in verband met de aanwijzing van gebieden onder de Natuurbeschermingswet. Wij houden onverkort vast aan het vooropstellen van natuurfuncties in gebieden, maar er moet goed overleg zijn met anderen, met name met recreatieondernemingen. Hoe wordt dat ingevuld en waarom duurt het zo lang voordat nader overleg plaatsvindt? In de Natuurbalans wordt gesteld dat de reductiedoelstelling van 40% verdroogd areaal in 2010 haalbaar is. Op heel korte termijn moet duidelijkheid komen over het veiligstellen van de gelden. Het budget voor gebiedsgerichte bestrijding, GeBeVe, loopt af en is bovendien deels aan andere zaken besteed, nota bene voor nieuwe gemalen. Dat is absoluut geen natuurbelang. De vraag is bovendien of dat nodig was. Betere waterberging, verminderde stroomsnelheid en een goed peil- en stuwbeheer zijn een veel beter alternatief. D66 wil dat de reductiedoelstellingen worden gehaald. Wij overwegen een motie in dezen in te dienen. Welke maatregelen neemt de staatssecretaris?

Naast het Groene Hart vraagt D66 aandacht voor het Natte Hart. Wij maken ons zorgen over de ontwikkelingen in het IJsselmeer. De Raad voor het landelijk gebied wijst op de essentiële waarde van het IJsselmeer als een samenhangend systeem met het Markermeer en de randmeren. Wij zijn het daarmee eens. Met IJburg, binnen de huidige begrenzing, hebben wij ingestemd, maar meer ingrepen wijzen wij absoluut af. Het Markermeer mag nooit een Markerwaard worden, ook in verband met de functie van zoetwaterreservoir. Een baggerdepot in het IJsselmeer – nota bene 23 miljoen ton klasse 3- en klasse 4-slib in een natuurgebied dat onder de vogelrichtlijn valt – vinden wij bijna gelijkstaan aan vloeken in de kerk. En de buitendijkse plannen van Almere en Lelystad vinden wij onbegrijpelijk bij voldoende beschikbare ruimte op het land. Kortom, hoe gaat het kabinet het Natte Hart beschermen?

Voorzitter! D66 vraagt al jaren speciale aandacht voor de Waddenzee. Ook nu weer. Wij vinden dat er te weinig echte keuzes worden gemaakt in dit unieke natuurgebied, dat als wetland onder de conventie van Ramsar ook wereldwijd is erkend. Wij willen een extra en specifiek gerichte bescherming van het Waddengebied. Onder Paars I is op ons initiatief een parlementaire delegatie in overleg getreden met de collega's in Denemarken en Duitsland. Wij willen dit overleg het liefst structureel maken. In beide Waddenbuurlanden was hier veel belangstelling voor en ook gisteren weer. Er ligt inmiddels een brief bij de vaste commissie voor een hernieuwd parlementair overleg. Ons staat voor ogen een permanente interparlementaire werkgroep, zoals bij de Benelux, die krachtig gaat streven naar een formele trilaterale overeenkomst ter bescherming van het gebied. In die bescherming past geen gaswinning, geen mechanische kokkelvisserij, geen verstorende militaire oefeningen in gebieden als de Razende Bol.

Wij vragen de staatssecretaris om in overleg te treden met de ministers van VROM en van Defensie over een herziening van het schema militaire oefenterreinen. Er is inmiddels een duidelijke Kamermeerderheid die zich verzet tegen de gasboringen. Neemt het kabinet de Kamer nog wel serieus hierin? Het regeringsstandpunt blijft maar uit. Wij willen weten waar de regering staat in dezen.

Tot slot enkele korte opmerkingen over de bedreigde uitheemse plant- en diersoorten. Mijn fractie heeft aangedrongen op meer inzicht in de werkzaamheden en de resultaten van de AID en de werkwijze. De wens werd ook door andere fracties gesteund. Ook hier is sindsdien niets meer van vernomen. Wij willen nu snel nadere afspraken over de ontwikkelingen en een gesprek met de uitvoerders en zien dat graag bevestigd in deze termijn.

Voorzitter! Tot zover deze korte algemene beschouwingen over natuurbeheer. Er zijn kansen en bedreigingen. In het kader van de begrotingsbehandeling kan dat niet voldoende grondig aan de orde komen. Wij dringen er dan als fractie van D66 nogmaals op aan dat er een intensief geïntegreerd overleg komt over het toekomstig beleid.

De voorzitter:

Mevrouw Augusteijn, dit lijkt mij een procedureel punt waartoe de vaste commissie gewoon kan besluiten. Daar kunnen de bewindslieden amper op reageren.

De heer Stellingwerf (RPF):

Mevrouw de voorzitter! Ik spreek mede namens de fractie van het GPV.

De landbouwsector als geheel en een groot aantal deelsectoren in het bijzonder hebben voor het zoveelste achtereenvolgende jaar een bewogen jaar achter de rug. Na de varkenspest was er de waterschade, de Wet herstructurering varkenshouderijen en Agenda 2000. Op dit moment zitten wij middenin de discussies over de pluimveesector en de mestproblematiek. Binnenkort zullen wij spreken over de wereldhandelsovereenkomst, die ook zijn schaduw vooruitwerpt. Dan heb ik het nog niet eens over zaken als verbetering dierenwelzijn, dierziektebestrijding, voedselverontreiniging en genetische manipulatie. De landbouw verkeert in een crisis. Dat is geen zwartgallig beeld van een pessimist – ik ben zeker geen pessimist – maar dat is keiharde realiteit. Lees het schokkende rapport van het LEI: 23% van de landbouwgezinnen zit onder het niveau dat wij in Nederland als bestaansminimum hebben gedefinieerd. Let wel, daarbij zijn de eventuele neveninkomsten meegenomen. Wanneer wij alleen het bedrijfsinkomen meerekenen betreft het zelfs 44%. In een dergelijke situatie werken fiscale maatregelen als duurzame ondernemersaftrek en zelfstandigenaftrek, die de regering in de begroting voorstelt, niet meer, want waar geen of vrijwel geen bedrijfsinkomen meer is, valt ook niets fiscaal af te trekken. Welke maatregelen kan de minister nemen waar de desbetreffende boeren wel iets aan hebben?

De huidige crisis en de omvang van de armoede in de landbouw heeft onzes inziens alles te maken met het in het verleden gevoerde beleid. De oorspronkelijke kleinschalige zelfvoorzienende landbouw moest grootschaliger en intensiever worden. Prijsondersteuning en prijsgaranties stimuleerden dat proces en joegen de productie op. En zo "verdween God uit Jorwerd" en werden vele problemen binnengehaald. Sociaal-geografische waarden en cultuurhistorische tradities verdwenen. Het landschap uniformeerde en bedrijven specialiseerden. De grondgebondenheid werd steeds meer losgelaten. Het mestprobleem ontstond. Maar het einde van de lijdensweg was nog niet in zicht. De politiek wilde terug van deze heilloze weg; terug met het mestoverschot, terug naar de grondgebondenheid, terug naar het gemengde bedrijf. De sector moest mee. Dat is de keiharde realiteit voor duizenden gezinnen die 35 jaar geleden de verkeerde weg is gewezen. De sociaal-culturele context van toen is echter vernietigd. De kloof tussen stad en platteland was gecreëerd en de politiek wilde lage prijzen. De prijsondersteuning verdween. Daarvoor in de plaats kwam de inkomenssteun, die op een veel lager niveau lag.

Dit kabinet gaat helaas op de ingeslagen weg voort. Wij moeten produceren voor de wereldmarkt, is het adagium: de laagste prijzen tegen de hoogste eisen. In die visie past geen exportsteun of importheffing. Staatssecretaris Ybema wil Agenda 2000 binnen de WTO-discussie zelfs aanscherpen. Het moet nog liberaler. Minister Brinkhorst doet ook een duit in het zakje en stelt het suikerquotum ter discussie. Waar eindigt deze doodlopende weg?

De huidige crisis is de prijs van 40 jaar beleid van schaalvergroting, intensivering en liberalisering, waarbij de sector te weinig wordt beoordeeld naar zijn eigen wezenskenmerken. Willen wij in Nederland nog een vitale landbouw overhouden, dan zullen binnen WTO niet alleen milieu, dierenwelzijn en natuur en landschap moeten worden gerekend tot de zogenaamde consumentenzorgen, maar ook de landbouw als zodanig. Landbouw als consumer concern.

Wij dienen te beseffen dat een vitaal platteland zonder een vitale landbouw niet tot de mogelijkheden behoort. Vindt de minister dat eigenlijk ook? In de Volkskrant van 9 oktober zegt de minister in reactie op de armoedecijfers: ach, iedere werknemer wisselt in zijn leven toch wel twee of drie keer van baan en die flexibiliteit mogen wij ook van de boeren vragen. Hij vergelijkt de situatie in de landbouw met de sluiting van de mijnen, de textielindustrie en de scheepsbouw.

Dan laat de minister naar mijn opvatting zien dat hij de band van de boer en zijn gezin met de grond en de verknochtheid met de tradities niet doorgrondt. Ten principale zet hij daarmee zelfs het bestaansrecht van het ministerie van Landbouw op losse schroeven. Waarom kan de minister van Economische Zaken dit proces eigenlijk niet uitvoeren?

In de begroting staat ook dat het platteland steeds meer als publiek domein moet worden gezien. Dat stelt mij niet gerust. De stad zou steeds vaker meekijken over de schouder van het platteland. Zie ik het goed dat het kabinet de tijd rijp acht om in het buitengebied steeds meer andere functies te realiseren, als zij maar een relatie hebben met het publieke belang? Vormt dat proces dan het noodzakelijke sluitstuk van de hiervoor aangeduide ontwikkeling?

In de begroting worden functies genoemd zoals recreatie, nieuwe landgoederen, ombouw van agrarische bestemmingen naar woonbestemmingen. Kiest de minister deze lijn omdat er toch al zoveel boeren mee op moeten houden? Ik wil een krachtig pleidooi voeren voor behoud van de groene functies op het platteland: landbouw en natuur. Massale leegstand van agrarische gebouwen, gecombineerd met allerlei nieuwe functies, zullen het buitengebied tot een rommelzone maken. Al die nieuwe bewoning zal de blijvers juist weer inperken.

Ook wij erkennen dat wij te maken hebben met een situatie waarin een groot aantal bedrijfseconomische, milieu- en landschappelijke problemen gelijktijdig moeten worden opgelost. Die oplossing moet dan wel worden bezien vanuit een juiste analyse van de oorzaken van de problemen. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden, zeker, maar als de diagnose van het probleem niet goed is, zal het ook wel schorten aan de remedie.

Wij zetten in ieder geval grote vraagtekens bij de heilzaamheid van een steeds verdergaande liberalisering van de wereldmarkt. Wij kennen in West-Europa hoge arbeids- en grondkosten, en dus hoge productiekosten. Met een systeem van quota of braaklegregelingen, zo nodig gekoppeld aan importheffingen, kunnen de productprijzen op een redelijk niveau worden gehouden, terwijl de Europese landbouwuitgaven tegelijkertijd fors naar beneden worden gebracht. Op die manier is het platteland te behoeden voor verpaupering en genereer je middelen om sociaal beleid te voeren en milieuproblemen op te lossen. De exportsubsidies kunnen daarbij worden afgebouwd. In de huidige situatie is een sociaal plattelandsbeleid bitterhard nodig, daarover moet de politiek helder zijn.

Ondanks de forse verschillen van inzicht over de weg die bewandeld moest en moet worden, zijn er gelukkig ook alternatieven voor het platteland waarbij wij wel samen met deze regering kunnen optrekken. De sector van de ecologische landbouw is extensief voor milieu en landschap, maar ook arbeidsintensief. Dat is in de huidige situatie een combinatie waarmee de leefbaarheid op het platteland kan worden vergroot. Ook de ecologische landbouw heeft te maken met marktomstandigheden, die wij positief moeten beïnvloeden. Wij kunnen een areaaldoelstelling formuleren, maar wij moeten ook beseffen dat die doelstelling pas gehaald kan worden bij voldoende consumentenvraag.

Na de discussies van voor het zomerreces vallen de extra 10 mln. die in de begroting zijn opgenomen mij nogal tegen. Dit bedrag zou substantieel kunnen worden verhoogd via bijvoorbeeld een heffing op GGO-houdende voedingsmiddelen. Collega Vos wees hier ook op. Hoopgevend is dat het CBL, zeg maar de gezamenlijke supermarkten, positief op dergelijke ideeën reageert. Is de minister bereid om het overleg over deze heffingen met het CBL te openen om te bezien hoe een en ander kan worden geconcretiseerd? Ook kan worden gewezen op de aangenomen motie om in Europa te pleiten voor een 0% BTW-tarief voor ecologische producten. Deze actie zou overigens niet alleen aan de Ecofinraad moeten worden overgelaten. Hoe actief is de minister op dit punt, zowel in de richting van de Landbouwraad als de Ecofin-raad? Met al deze middelen zou een fonds kunnen worden gevormd waarmee de reguliere landbouw zich op een sociaal aanvaardbare manier kan ombouwen naar duurzaamheid en waarmee GGO-vrije voedselketens tot stand kunnen worden gebracht. Wil de minister deze ideeën betrekken bij de opstelling van zijn nieuwe beleidsnota?

Het tweede terrein waarop wij samen met de regering kunnen optrekken is het agrarisch natuurbeheer, in en buiten de EHS. Dat moet een volwaardige landbouwkundige functie worden binnen het boerenbedrijf. Sprekend over de EHS moeten wij helaas constateren dat de aanwijzingen door de provincie in de streekplannen voor het achtereenvolgende zesde jaar zijn uitgesteld. Ik krijg langzamerhand de indruk dat de minister dit ieder jaar maar over zijn kant laat gaan.

De glastuinbouw floreert op dit moment. Gebieden met glastuinbouw zijn in wezen grootschalige, energie-intensieve bedrijfsterreinen. Daar is op zich niets mis mee, maar het is wel de vraag hoever je daarmee door wilt gaan en waar je deze glasvlaktes wilt hebben. Op een gegeven moment kun je de conclusie trekken dat je genoeg glastuinbouw in Nederland hebt. Net zoals bij het aantal varkens en kippen, waarbij op een gegeven moment een bepaald plafond is gesteld, zou je kunnen nadenken over de vraag hoeveel glas je in Nederland wilt hebben en waar je dat wilt hebben. De glastuinbouw heeft namelijk ook zijn schaduwkanten, bijvoorbeeld de landschappelijke aantasting, het hoge energiegebruik en de lichtvervuiling. Ik wil de minister vragen om samen met zijn collega van VROM deze discussie in het kader van de vijfde nota te voeren. Wat mij betreft gaat men dan uit van het ruimtebeslag dat in de verschillende regio's in de huidige plannen is neergelegd. Uiteraard moet hierbij een koppeling worden gelegd met de lopende herstructureringsplannen.

Voorzitter! Nu een paar korte opmerkingen. In het kader van de herstructurering van subsidies voor het jeugdbeleid wordt door VWS de subsidie voor het NAJK voor een belangrijk deel stopgezet. Het gevolg daarvan is dat de structurele basis van deze toekomstgerichte jongerenorganisatie dreigt weg te vallen; de helpende hand van dit departement is daarom op haar plaats. Wij hebben hierover een amendement ingediend dat door tal van andere fracties wordt ondersteund.

Ten slotte een vraag over dierproeven en de alternatieven daarvoor. Hetzelfde ministerie van VWS bouwt namelijk nog een subsidie af: de regeling om alternatieven voor dierproeven te ontwikkelen. Bij de begroting van dat departement zullen wij zeker weer een amendement indienen, maar ik wil bij deze bewindslieden voor die alternatieven aandacht vragen. Eigenlijk zou dit kabinetsbreed moeten worden bekeken en zou er een goed voorstel voor een integrale aanpak moeten komen. Ik hoop dat de bewindslieden van dit departement hiertoe het initiatief willen nemen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! De landbouwbegroting voor het jaar 2000 is de derde op rij die onder de verantwoordelijkheid van een andere landbouwminister is ingediend. Dit is symbolisch voor de onrust die vrij breed in de agrarische sector leeft. Onrust alom; het mestmonster strekt zijn tentakels immers niet alleen meer uit naar de varkenshouderij, maar brengt ook andere sectoren binnen zijn bereik. De glastuinbouw wordt geplaagd door een gebrek aan een nieuwe locatie om de problematiek van een overvol Westland op te lossen en de herstructurering een werkelijke kans te geven. De bontfokkerij is in bange afwachting van de uitslag van het politieke debat over haar toekomst. De akker- en tuinbouw zijn in beweging na de bekendmaking van het advies van het CTB over de kanalisatiestoffen. Gif in veevoeder, en langs die weg mogelijk ook in voedsel voor menselijke consumptie, gaf een kras over het imago van de vleessector. Wij zouden deze lijst moeiteloos kunnen uitbreiden. Het is goed dat de minister niet heeft toegegeven aan de verleiding om zich te verliezen in een uitgebreid historisch exposé over de ontwikkelingen in de landbouw in de achterliggende eeuw, maar zijn blik juist heeft gericht op de toekomst. Hoewel het niet onbelangrijk is te analyseren hoe problemen hebben kunnen ontstaan, is het van groter belang om ze te erkennen en te werken aan oplossingen.

Mijn fractie is geschrokken van de bevindingen van het LEI, waaruit blijkt dat een kwart van de agrarische ondernemingen onder de armoedegrens leeft. Zouden alleen inkomsten uit primaire agrarische activiteiten in ogenschouw worden genomen, dan loopt dit percentage zelfs op tot 44. Buiten het feit dat ondernemers in het leven van alledag ieder dubbeltje twee keer moeten omdraaien en er in gezinnen vaak stille armoede wordt geleden, is de investeringskracht in bepaalde sectoren nagenoeg verdwenen, juist in een tijd dat van die sectoren enorme investeringen worden gevraagd. Op het terrein van dierenwelzijn, dierengezondheid en milieu is dit een volledig verkeerde uitgangspositie.

De SGP-fractie zoekt de oplossing voor deze problemen bepaald niet in de richting die Kol en Kuijpers in Trouw van 29 september jl. voorstellen onder de mismoedige titel "Veelteelt weg uit Nederland". Neen, voorzitter, intensief overleg met de sector is nodig voor effectief en werkbaar beleid. We hadden het in het verleden over haalbaar en betaalbaar; wie heeft het daar nu nog over? Het dient te gaan om maatwerk en differentiatie, niet alleen om generiek beleid. Men dient te excelleren door kwaliteit, ook bij internationale vergelijking. Dat zijn mijns inziens de handgrepen voor het scheppen van toekomstperspectief.

De biologische landbouw heeft natuurlijk ook goede kansen nodig, maar een verkeerd signaal lijkt mij het plan van de PvdA te zijn. Het is zojuist weliswaar ontkend door collega Waalkens, maar ik heb zijn actieplan er nog eens op nagezien. Het staat er echt: men wil op niet-biologische producten een milieutoeslag leggen. Dit zou ongetwijfeld belangrijke inkomenseffecten hebben, die negatief uitwerken op de afzet en dus op het inkomen. Dat levert weer een vermindering op van de mogelijkheden om op de thema's natuur en milieu te investeren. Neen, de blik moet op een veel breder terrein van duurzame productiemethoden worden gericht. Daar past inderdaad voor ons de biologische landbouw in. Deze sector moet worden ondersteund. Het vorige jaar hebben wij een motie ingediend in verband met het BTW-tarief en inmiddels is het een en ander in beweging gekomen, zij het dat er nog geen aanpassing van de tarieven voor de biologische landbouw is gerealiseerd.

Evenzeer is mijn fractie verbaasd over de korting van 5 mln. op de stimuleringsregeling voor de biologische landbouw. Kan de minister de beweegredenen daarvoor nog eens helder op een rijtje zetten? Waarom is met deze korting vooruitgelopen op de notitie over dit onderwerp die in 2000 aan de Kamer zal worden voorgelegd? De maatregel is strijdig met het ervaringsgegeven dat aan veel van de aanvragen voor omschakeling van traditionele naar biologische landbouw niet kon worden voldaan wegens ontoereikend budget.

Een evenzeer onbegrijpelijke korting van ongeveer 32 mln. heeft de minister toegepast op het stimuleringskader markt- en concurrentiekracht. De minister heeft hiermee vooruitgegrepen op de in het jaar 2000 uit te voeren evaluatie. Was het niet beter geweest om op basis van de realisatiecijfers van de afgelopen jaren de evaluatie te vervroegen? Hoe zit het met de bekendheid van de regeling in de sector? Hoe is het gesteld met de toegankelijkheid? Worden veel ondernemers er wellicht door de papiermassa van weerhouden om een beroep op dit kader te doen? Wie garandeert dat ervaringscijfers van de laatste jaren zonder meer kunnen worden geëxtrapoleerd naar het volgende jaar? Kunnen beleidsveranderingen het beroep op het stimuleringskader niet vergroten?

Nu legt de minister zich al te gemakkelijk neer bij de realiteit en gebruikt hij middelen voor zijn ombuigingstaakstelling die juist bedoeld zijn om de agrarische sector een gerichte innoverende impuls te geven. De kennelijk achterblijvende interesse voor innovaties zou de minister juist tot onderzoek daarvan hebben moeten aansporen. Het vervroegen van de evaluatie was in de ogen van mijn fractie dan ook een veel reëlere optie geweest. Waarom heeft de minister daartoe niet besloten? Ik sluit mij aan bij degenen die vragen hebben gesteld over een fiscaal tegemoetkomingskader. Ik steun het verzoek om op dit terrein tot een extra inzet te komen.

De dioxinecrisis heeft ons geleerd dat het voedselveiligheidsdossier inspanningen van bedrijfsleven en overheid vergt. Het bedrijfsleven zou zich voortdurend bewust moeten zijn van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de voedselproductie. Rommelaars kunnen niet hard genoeg worden aangepakt, temeer omdat de effecten van voedselvervuiling uiteindelijk ten onrechte neerkomen op de schouders van de primaire landbouw. De dioxinecrisis betekent een grote aanslag op de betrouwbaarheid van de vleessector, terwijl de veevoederindustrie in de verdachtenbank kwam. De in de begroting aangekondigde aanscherping van de normen is in de ogen van de SGP-fractie weliswaar nodig, maar alleen zinvol als de handhaving van die normen naar behoren geschiedt. Welke concrete acties heeft de staatssecretaris op dat punt voor ogen?

De moderne biotechnologie krijgt uitdrukkelijk een plaats in de discussie over voedselveiligheid. De bedenkingen die mijn fractie reeds in deze discussie heeft geuit, stroken met het besluit van supermarktketens in sommige EU-lidstaten om met gentechnologie vervaardigde voedingsmiddelen uit de schappen te weren. De SGP-fractie ziet dan ook met belangstelling uit naar de integrale beleidsnotitie over biotechnologie, die de Kamer voor het volgend jaar in het vooruitzicht is gesteld. Voor ons is het Bijbels genormeerde rentmeesterschap hier voluit aan de orde.

Op het gebied van natuur en milieu volgt de SGP-fractie de ontwikkelingen nauwgezet. De problematiek van de middelen voor het verwerven van gronden ter realisatie van de EHS is een jaarlijks terugkerend refrein. Daar zit nog weinig schot in. Het plattelandsbeleid, iets meer dan alleen landbouwbeleid, zit ook in het slop. Ik herinner nog maar eens aan mijn verzoek van twee jaar geleden om tot de ontwikkeling van een agrarische hoofdstructuur te komen. Gelukkig krijg ik daarvoor nu bijval, waarvoor dank.

Binnenkort spreken wij over het beleid inzake gewasbeschermingsmiddelen. Nu doe ik het verzoek om in de beschouwingen daarover, die wij nog moeten krijgen, mee te nemen stoffen die niet worden verboden omdat zij nog onmisbaar zijn in de landbouw, stel dat die er straks zullen zijn, op recept beschikbaar te stellen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De memorie van toelichting begint met: "De drempel van een nieuw millennium is wel een goed moment om de ontwikkelingen in het landelijk gebied en de agrarische sector in een wat ruimer tijdsperspectief te zien."

Ik sluit mij daar natuurlijk graag bij aan, zeker omdat een toekomstperspectief in een begroting slecht terug te vinden is. Ik zal het vooral hebben over wat er niet in staat.

Er staat wel dat de Nederlandse agrarische sector toonaangevend is in de westerse landbouw en dat haar bijdrage aan de nationale economie indrukwekkend is. Maar tevens wordt geconstateerd: "Door de groei van de productie is de druk op het milieu in een aantal opzichten te groot geworden. De gevoeligheid voor ziekten maakt verschillende sectoren kwetsbaar. Bovendien heeft het welzijn van dieren soms te veel te lijden onder de drang naar een zo hoog mogelijke productiviteit."

Niet vermeld wordt – en dat is heel treurig, haast onbehoorlijk – dat ondanks de indrukwekkende bijdrage aan de nationale economie er sprake is van grote armoede in veel boerengezinnen. Waarom zwijgt de minister daarover? Wil hij de Kamer een notitie doen toekomen met een inzicht hoe die armoede zich heeft ontwikkeld, waardoor die ontstaat, waar die te vinden is en wat hij eraan wil gaan doen?

Deze ontwikkeling – ik zou haast zeggen: verarming – is negatief voor jongeren die het boerenbedrijf in willen of over willen nemen. Zonder hen heeft het platteland geen toekomst. Des te vreemder is het dat de subsidie aan het NAJK zo drastisch is gekort. De jonge boeren en boerinnen van het NAJK vormen een actieve organisatie, die hard nodig is voor de vernieuwing van het platteland. Deze goed werkende organisatie is ook van belang voor het ministerie zelf, als jeugdige denktank om de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland in de toekomst gestalte te geven. Wij vinden de korting helemaal niet terecht. Wij zouden haar ongedaan willen maken, maar een Alleingang in dezen is niet zinvol. Daarom hebben wij ons aangesloten bij het amendement om twee ton in de begroting vrij te maken voor dit doel. Als alles goed is gegaan, staat mijn naam daar onder.

De bedrijfsovername is een probleem voor de jongeren. Hoge grondprijzen, hoge prijzen voor productierechten en de kapitaalsintensiviteit van de Nederlandse land- en tuinbouw maken het steeds moeilijker voor jongeren om bedrijven over te nemen, vaak van vader op zoon of dochter. De minister zal het bedrijfsovernamepakket dat het NAJK heeft ontwikkeld vast wel kennen. Gaat hij daar wat mee doen? Kan hij de Kamer een brief of notitie sturen waarin hij aangeeft wat hij ermee doet en vooral wat wel en wat niet?

Zoals het nu gaat, zullen veel boeren klem komen te zitten tussen de wereldmarkt, de dalende prijzen en de steeds zwaardere milieueisen om de gevolgen te bestrijden van die drang tot zo groot mogelijke productiviteit. En dat is slecht. Het beleid voor de 21ste eeuw zou dus gericht moeten zijn op het tackelen van al deze problemen. Allereerst zouden wij in Europa moeten aansturen op productiebeheersing als tegenhanger van die drang tot zo groot mogelijke productiviteit. Een rapport van het Landbouw-economisch instituut geeft aan dat dit een begaanbare weg is: er zijn dan minder uitvallers en de boeren verdienen een inkomen met een eerlijke prijs voor hun producten in plaats van met subsidies.

Productiebeheersing is echter niet verenigbaar met de bestaande afspraken over internationale handel in landbouwproducten en de trend van verdere liberalisering van de wereldmarkt, zo antwoordde minister Apotheker, de voorganger van deze minister, verleden jaar op onze vraag terzake. Denkt deze minister daar ook zo over? Met andere woorden: kunnen wij productiebeheersing ook niet zien als een stimulering van en een ruimteschepper voor de zo broodnodige vernieuwing op het platteland?

Niet alleen de boeren, maar ook steeds meer consumenten hebben schoon genoeg van voedselschandalen. Zij zouden die slag samen wel kunnen winnen, maar waarom zouden wij daarop wachten? De boeren in Frankrijk en Engeland die pleiten voor boerenlandbouw in plaats van agrobusiness, krijgen steeds meer steun van de consumenten. Dit stond enkele dagen geleden in de Volkskrant.

Er is veevoer dat niet deugt. Uit het laatste rapport van enkele dagen geleden van minister Pronk komt naar voren dat wij nog steeds niet weten wat er in dat voer terechtkomt. Dat voer veroorzaakte wel de gekkekoeienziekte en de dioxinekip. Ik noem ook genetisch gemanipuleerde gewassen en zuiveringsslib in varkensvoer, alsook de 300 mln. kostende varkenspest, hormonenkoeien, mestoverschotten en vervuiling door bestrijdingsmiddelen en overproductie. Schaalvergroting en drang naar zo groot mogelijke productiviteit vormen een bedreiging van de voedselveiligheid en van ons milieu.

Ook biologische landbouw zal gebaat zijn bij productiebeheersing. In het voorjaar van het jaar 2000 zal de Kamer een nieuwe beleidsnota worden aangeboden over stimulering van biologische landbouw in de komende jaren. Maar voorlopig is de steun aan de biologische landbouw een druppel op een gloeiende plaat. Daarom heeft mijn fractie de motie en het amendement van de heer Waalkens over dit onderwerp mede ondertekend. Wat ik aangeef, is een voorwaarde voor een landbouwbeleid, gericht op duurzaamheid, kwaliteit, behoud van landschap, een schoon milieu en voedselveiligheid.

Om die slag te kunnen maken, moet het beleid ook gericht worden op multifunctioneel en duurzaam grondgebruik door akkerbouw en veeteelt. Daarover bestaat al de nodige kennis. De minister en de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties, FAO, organiseerden hierover onlangs een internationale conferentie in Maastricht. Ook heeft de dienst landbouwonderzoek van Wageningen in samenwerking met agrariërs onderzoeken lopen inzake multifunctioneel grondgebruik. En onder andere in de Verenigde Staten wordt dit al op productieschaal toegepast. Dus de kennis is voorhanden over multifunctionele landbouw op gewas- en bedrijfsniveau. Zo kan door een uitgekiende wisseling van gewassen (vruchtwisseling) het gebruik van bestrijdingsmiddelen sterk teruggedrongen worden en de mestbalans beter gehandhaafd worden. Het gaat daarbij om gemengde boerenbedrijven of samenwerkende boerenbedrijven, dus niet om de oude, arme keutelboer met een koetje, schaapje en een beetje akkerbouw. Nogmaals, het gaat om moderne, gemengde bedrijven of samenwerkende bedrijven, waar de drang tot hogere productie in akkerbouw in combinatie met veeteelt onder andere wordt weggenomen door bezuinigingen op de dure bestrijdingsmiddelen en diergeneesmiddelen, alsmede brandstofverbruik. Landschaps-, natuur- en waterbeheer en recreatie zullen dan tevens als boerenproduct aan het inkomen bijdragen. Er zijn al projecten die daar iets van weg hebben, maar die vormen onzes inziens nog geen structureel beleid. Om die slag te kunnen maken, kunnen wij nu nog bouwen op voldoende boeren met generaties ervaring. Zonder een dergelijke omslag zie ik geen rooskleurige toekomst voor onze voedselproductie in eigen land, als wij ook nog een schoon milieu en behoud van natuur en landschap wensen. Met de sanering die nu dreigt, zullen niet alleen elfstedentochtkampioenen maar ook veel andere boeren ons platteland verlaten. Die kennis ben je dan kwijt.

Voorzitter! Ik heb al via de vaste commissie gevraagd om een verslag van de FAO-conferentie in Nederland omdat ik wil weten welk standpunt de minister heeft. Ik wil hier nog het volgende aan toevoegen. Wanneer het goed is voor onze boeren, voor ons milieu, waterbeheer en landschap, voor onze voedselveiligheid en kwaliteit, wat let ons dan om, gezien de enorme voordelen die er zijn, te gaan naar multifunctioneel en duurzaam grondgebruik door akkerbouw en veeteelt? Zelfs als het mogelijk handelsverstorend is, zoals in antwoord op vragen over de nota Vitaliteit en kwaliteit van het platteland, werd gesteld. Als de minister de voordelen van multifunctioneel grondgebruik goed in zijn hoofd heeft, kan hij in Europa zeker met ijzersterke argumenten komen en dan zal hij in ieder geval Frankrijk en andere landen achter zich vinden.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister en de staatssecretaris zullen morgen antwoorden.

Sluiting 23.00 uur

Naar boven