Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur (Wet aanpassing arbeidsduur) (26358).

(Zie vergadering van 9 september 1999.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De voorzitter:

Het woord is allereerst aan mevrouw Bijleveld, die om deze heropening heeft gevraagd.

Voorzover er onduidelijkheid over mocht bestaan: heropeningen zijn per definitie altijd kort en zijn, gezien naar de spreektijd in eerste en tweede termijn, voor niemand ooit langer dan vijf minuten. Maar iedereen die zich daarbinnen houdt, geeft het goede voorbeeld.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Ik heb inderdaad om de heropening van dit debat gevraagd, niet wetende dat er in het afgelopen weekeinde nog weer een andere draai aan zou worden gegeven dan ik mij had voorgesteld. Daarom ga ik eerst doen wat ik van plan was om daarna in te gaan op de politieke situatie.

Gehoord het debat in de Kamer en mede om technische redenen heb ik ons amendement op stuk nr. 10 over het Burgerlijk Wetboek moeten wijzigen, welke wijziging is rondgedeeld. Met name voor ambtenaren en militaire ambtenaren moest een aantal andere plaatsen worden gezocht om de artikelen in te brengen en om deze technische reden hebben we ons amendement op stuk nr. 30 aangepast en een gewijzigd amendement op stuk nr. 34 ingediend. De strekking van het amendement is echter gelijk gebleven.

Voorzitter! Uit de loop van het debat heb ik begrepen dat voor ons amendement op stuk nr. 10 geen steun bestaat in de Kamer maar wel voor het idee om het beroep op de rechter zoveel mogelijk te verminderen. Daarover is ook uitgebreid met mevrouw Bussemaker gesproken en dat heeft niet tot initiatieven van haar kant geleid. Wellicht komen die er nog, maar ik heb in ieder geval gezien dat er wat dat betreft geen meerderheid is voor mijn amendement en om die reden wil ik het amendement op stuk nr. 10 intrekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Bijleveld-Schouten (stuk nr. 10) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Tot aan het weekend, toen wij met een brede delegatie arbeid en zorg in Denemarken zijn gaan bekijken, verkeerde ik in de veronderstelling dat in ieder geval de helft van de Kamer vóór een aantal door mij ingediende amendementen was, onder andere het amendement dat ertoe strekt om het woord "vermeerdering" uit de wetstekst te halen.

Tot mijn verbazing las ik in de pers dat er blijkbaar een afspraak in de coalitie tot stand was gekomen om de deeltijdwet zoals die er ligt door de Kamer te slepen. Vanmorgen stond echter in Het Financieele Dagblad dat er toch enige onduidelijkheid is over de uitleg van het door mevrouw Örgü ingediende nieuwe amendement op stuk nr. 32. Ik heb dan ook enige vragen aan de fractie van de VVD.

Volgens Het Financieele Dagblad wordt dat amendement verschillend uitgelegd. Volgens mevrouw Bussemaker krijgen de mensen die in deeltijd werken een wettelijk recht om langer te werken en als er geen CAO-afspraken zijn, geldt de wet. Mevrouw Örgü geeft volgens deze krant een tegengestelde uitleg. Zij zegt dat werkgevers en bonden afspraken moeten maken over het recht op langer werken. Als de sociale partners er niet uitkomen, gaat het niet door. Ik heb het amendement dat vandaag op mijn bureau dwarrelde met nog meer belangstelling gelezen. Het lijkt mij dat mevrouw Bussemaker gelijk krijgt: het woord vermeerdering blijft in de wet staan en daarvan kan worden afgeweken bij CAO-afspraak Er is dus geen driekwart dwingend recht dat de CAO altijd voorgaat. Er ligt trouwens een buitengewoon goed amendement van mijn hand voor om ook minder werken mogelijk te maken. Ik zou de collega's Örgü en Bussemaker willen vragen wat nu de juiste uitleg is.

En wat hebt u nu eigenlijk gewonnen, mevrouw Örgü? U heeft in eerste en tweede termijn volgehouden dat de VVD-fractie tegen een recht op vermeerdering van arbeidsduur is. U heeft daarvoor een aantal redenen gegeven. U hebt dat standpunt voortdurend herhaald. U heeft gewonnen dat de PvdA en D66 hun handtekening hebben weggehaald onder een in mijn ogen niet zo'n zwaarwegend amendement van de heer Rosenmöller. U heeft echter niet binnengehaald dat de vermeerdering uit de wetstekst wordt gehaald. Dat was toch uw inzet? Ik ben erg benieuwd naar uw uitleg. Ik vind het een mager resultaat. Met het weghalen van de handtekeningen van de collega's Bussemaker en Schimmel onder het amendement op stuk nr. 13 (nu stuk nr. 33) heeft u weinig binnengehaald!

Wat betekent dit voor de andere amendementen waar u zich ook vóór heeft verklaard, bijvoorbeeld mijn amendement over de CAO en het amendement met betrekking tot het Burgerlijk Wetboek? Dat ligt voor mijn fractie heel zwaar. Er ligt een door de Kamer aangenomen motie. Uw fractie heeft die motie gesteund. Wij hebben die nu vertaald in een amendement. Wij hebben met u gedebatteerd over de brief van de staatssecretaris. De staatssecretaris zegt daarin dat zij, als zij alle wetgeving over arbeid en zorg heeft gedaan, misschien toch nog eens kan kijken of het Burgerlijk Wetboek toch niet beter geweest was. Wij vonden dat met elkaar de omgekeerde weg. Bovendien ligt er een aangenomen motie. U heeft daarover hele harde dingen gezegd. Ik zou dat nu kunnen voorlezen, maar ik zal u wel interrumperen tijdens uw bijdrage. Ik ga ervan uit dat u zich aan uw woord houdt en dat in ieder geval blijft steunen, evenals de kleine bedrijven waarvoor ook een amendement van onze hand voorligt.

Kortom, voorzitter, toen ik deze heropening aanvroeg om een amendementje in te trekken, had ik niet kunnen denken dat een nieuwe politieke situatie was ontstaan. Die nieuwe situatie vind ik uit wetgevingsoogpunt echt onwenselijk. Er zijn namelijk betere manieren om de wet te verbeteren dan langs de weg waarvoor nu is gekozen. Die keus is gedaan onder politieke druk van de coalititiepartners.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter! Mevrouw Bijleveld heeft geschetst wat er sinds haar aanvraag om een heropening is veranderd. Van het CDA wil ik graag horen wat zijn eindoordeel is van de wet zoals die nu luidt.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Gelet op de situatie vind ik dat er nog zoveel onduidelijkheid is, dat ik eerst wil luisteren naar de uitleg van het amendement van de PvdA. In Het Financieele Dagblad lees ik dat men het amendement van mevrouw Bussemaker op stuk nr. 32 op twee manieren kan uitleggen. De eerste ondertekenaar van dat amendement is overigens mevrouw Örgü.

Voorzitter! Op deze vraag wil ik ook nog wel serieuzer antwoorden. Zelf heb ik gezegd: voor ons weegt de CAO-kwestie heel zwaar. Daaraan is niets gewijzigd. Ik ga er namelijk nog steeds van uit dat mevrouw Örgü ons amendement op dat punt steunt. In eerste termijn heeft zij dat ook gezegd. Na haar uitleg mag mevrouw Bussemaker mij nog eens vragen hoe ik over deze wet denk, maar nu kan ik nog niet voorspellen wat zij straks gaat zeggen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Bussemaker weer wil interrumperen, maar ik vrees dat zij op deze manier niet veel verder komt.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Daar ben ik ook bang voor. Maar misschien kan mevrouw Bijleveld uitgaan van de amendementen zoals zij nu luiden. Die zijn rondgedeeld en mevrouw Bijleveld heeft ze gezien.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Mijn uitleg is dat u gelijk hebt. Uw amendement vind ik dus een stuk minder dan mijn eigen amendement. Dat is het amendement waaraan mevrouw Örgü in eerste instantie haar steun had gegeven. In die zin is mijn oordeel ten opzichte van mijn oorspronkelijke inzet niet verbeterd. U heeft uit mijn eerste termijn begrepen dat mijn fractie de mogelijkheid van het werken in deeltijd na aan het hart ligt. Ik wacht nu af wat er van uw kant gezegd wordt. Daarna mag u mij nog eens vragen stellen.

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter! Van collega Bijleveld heb ik begrepen dat ik het een en ander dien uit te leggen over de amendementen die ik heb ingediend. Daarvoor sta ik hier, want daarom wilde ik graag een heropening van de beraadslaging.

In de afgelopen weken, na het eerste debat dat wij over dit onderwerp hadden, is de VVD-fractie erg in de weer geweest om na te gaan hoe wij de vermeerdering eruit konden krijgen. In eerste instantie had dat onze volle inzet. Dat hebben wij vanaf het begin ook aangeven. In de tussenliggende periode heb ik het amendement op stuk nr. 27 ingediend. Volgens Het Financieele Dagblad van vandaag zou dat amendement op meerdere manieren uit te leggen zijn. In het amendement staat dat de vermeerdering eruit gaat, maar via CAO-afspraken, personeelsvertegenwoordiging of ondernemingsraad er alsnog in gezet kan worden. Alleen, hiervoor kreeg ik geen enkele steun van de coalitiegenoten, maar wel voor het nieuwe amendement op stuk nr. 32. Daarmee wordt van een geheel andere positie uitgegaan. De vermeerdering blijft in de wet, maar de CAO-partijen, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging kunnen ervoor zorgen dat die eruit gehaald wordt.

Daar komt een heel belangrijk punt bij. In artikel 2 wordt gesproken over termijnen, procedures en de criteria in verband met zwaarwegende bedrijfsbelangen. Op grond daarvan mag door de partijen, dus door de werkgevers en werknemers, onderhandeld worden als zij ervoor kiezen de vermeerdering intact te laten. Dat punt is voor ons van belang geweest. De VVD wil sowieso het primaat bij de werkgevers en werknemers leggen. Zij moeten hierover een beslissing kunnen nemen. Verder geldt dat je in een coalitie compromissen moet sluiten. Dit was de enige uitweg voor ons op dit punt en de VVD vindt dat zij geslaagd is in het vinden van een compromis.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Maar wat heeft de VVD dan eigenlijk gewonnen? Nu heeft zij een veel minder goed amendement. Eerst was zij helemaal tegen en nu is zij afhankelijk van anderen. Wat heeft zij dus gewonnen?

Mevrouw Örgü (VVD):

Wat wij hebben gewonnen, is dat het primaat bij werkgevers en werknemers ligt. Dat geldt voor u en voor mij, maar dit hebben wij dus gewonnen aangaande het punt van de vermeerdering.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Dat is nou juist wat niet in de tekst van het amendement staat. Ik kan het niet anders lezen. Ik zal mevrouw Bussemaker straks nog wel eens naar haar uitleg vragen. Ik blijf er evenwel bij dat er nu staat dat, als er niets afgesproken wordt, de wet gewoon geldt. En dat betekent dat vermeerdering mogelijk is. U maakt zich dus afhankelijk van wat er in de onderhandelingen gebeurt. Als een werknemersdelegatie hier niets over wil afspreken, dan hebt u helemaal niets bereikt.

Mevrouw Örgü (VVD):

Wat wij wel bereikt hebben, is dat die mogelijkheid nu in ieder geval bestaat. In het huidige wetsvoorstel is die helemaal niet aanwezig. Met het amendement dat wij nu gezamenlijk met de coalitiegenoten hebben ingediend, kan het vermeerderingsonderdeel er op deze wijze wel uit gehaald worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Maar het primaat ligt bij de wetgever?

Mevrouw Örgü (VVD):

Als werkgevers en werknemers het initiatief nemen, dan moeten zij hun verantwoordelijkheid nemen. Wat ons betreft, ligt het primaat bij werkgevers en werknemers. Als zij hier geen afspraak over maken, dan geldt ingevolge het amendement, zoals dat voor ons ligt, uiteindelijk de wet.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Neen, het primaat ligt bij de wetgever, want die gaat met dit wetsvoorstel een bepaalde norm introduceren. Het compromis – ik vind het echt een compromis – is dat werkgevers en werknemers, als zij het er samen over eens zijn, kunnen afwijken van datgene wat in de wet staat.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ja, maar voor ons is het primaat van werkgevers en werknemers van belang. Op deze wijze kan dat nog bewerkstelligd worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U kunt over primaat praten wat u wilt, maar...

De voorzitter:

Maar dat mag u in uw eigen termijn zeggen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! Betekent dit dat mevrouw Örgü haar amendement op stuk nr. 27 intrekt? Dat is namelijk lijnrecht in strijd met het amendement op stuk nr. 32.

Mevrouw Örgü (VVD):

Dat was ik nog aan het vertellen. Het amendement op stuk nr. 27 wordt gewijzigd in het amendement op stuk nr. 32.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb nog een vraag ter verduidelijking. Ik begrijp de gedachtegang van mevrouw Örgü wel een beetje. Zij wil namelijk een verbetering ten opzichte van het wetsvoorstel op dit punt. Ik wil echter van haar weten of er zicht was op een meerderheid in de Kamer voor het recht op vermeerdering. Het was toch helemaal niet duidelijk dat daar een voldoende meerderheid voor was, als de VVD gewoon had vastgehouden aan haar standpunt.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik begrijp niet goed wat u bedoelt met uw vraag.

De heer Van der Staaij (SGP):

De VVD had de amendementen die juist niet de vermeerdering als recht in dit wetsvoorstel wilden, kunnen steunen. En dan was het helemaal niet duidelijk geweest dat er een meerderheid te vinden was voor dit onderdeel van het wetsvoorstel.

Mevrouw Örgü (VVD):

Wij wisten allemaal dat de verhouding ten aanzien van dit onderdeel op fiftyfifty lag. En dat betekent dat het ongewijzigd blijft en dat de vermeerdering er dus in blijft.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan begrijp ik in ieder geval uw redenering. U ging ervan uit dat het erin zou blijven, als u het op dit punt op stemming aan zou laten komen.

Mevrouw Örgü (VVD):

Het compromis is er voor ons in gelegen dat wij met dit nieuwe amendement gaan bekijken of wij in de coalitie tot een oplossing kunnen komen. Dit was de enige mogelijkheid waar wij met z'n allen achter konden staan.

De voorzitter:

Mevrouw Örgü, op het amendement op stuk nr. 32 staat niet dat het ingediend is ter vervanging van dat op stuk nr. 27. U zou ons allemaal helpen als u het amendement op stuk nr. 27 intrekt. Dat lijkt mij althans de beste manier van opereren.

Mevrouw Örgü (VVD):

Dan doe ik dat bij dezen.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Örgü (stuk nr. 27) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil nog een andere vraag stellen over hetzelfde onderdeel, waarover wij in de krant versnipperd het een en ander hebben kunnen lezen. Driekwart dwingend wil zeggen dat er een mogelijkheid is om af te wijken bij vermeerdering. Betekent dit ook dat mevrouw Örgü na de afspraak die zij met de coalitie gemaakt heeft, de vrijheid heeft om in te stemmen met het amendement van mevrouw Bijleveld op stuk nr. 11, waarin ervoor wordt gepleit om ook de mogelijkheid te introduceren om bij vermindering af te wijken van datgene wat in de wet staat? Of is er afgesproken dat zij daar niet meer mee mag instemmen?

Mevrouw Örgü (VVD):

Uiteindelijk bepaalt onze fractie zelf wat zij daarmee doet. Het punt waar u even op terugkomt, is echter wel belangrijk. In het amendement is verwerkt dat in de CAO-onderhandelingen afspraken gemaakt kunnen worden over vermeerdering. Over het andere punt kan ik nog allerlei vragen stellen. Op dit moment gaat de vermeerdering voor ons echter voor.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wij zitten met het probleem dat er een politieke afspraak is die wij niet kennen. Ik zou het liefste de politieke afspraak zo helder en concreet mogelijk in deze zaal verwoord zien, zodat ik er een vraag over kan stellen.

De voorzitter:

Zoals u weet, kan ik u daar niet bij helpen. De amendementen zoals zij daar liggen, zijn naar ik aanneem de weerslag van diegenen die de amendementen ondertekend hebben. Veel meer zult u daarover niet kunnen horen. Misschien moet u even wachten tot mevrouw Örgü is uitgesproken, en de andere ondertekenaars van het amendement ook de kans hebben gehad te zeggen wat zij ervan vinden.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik kan misschien nog helderder zijn: wacht af totdat we daarover stemmen. Ik weet namelijk niet wat u daar precies over wil weten.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik wil weten of de afspraak die u in de coalitie heeft gemaakt, behelst dat u slechts de ruimte heeft om afwijking per CAO mogelijk te maken bij de vermeerdering, zoals wij net hebben besproken, en dat niet geldt wat in het amendement op stuk nr. 11 staat, over vermeerdering en vermindering. Of heeft u nog wél de vrijheid om daarmee in te stemmen? Ik weet namelijk wel wat u doet als u de vrijheid heeft.

De voorzitter:

De vraag is heel duidelijk.

Mevrouw Örgü (VVD):

Daar kan ik heel kort op reageren: voor ons is het vermeerderingsonderdeel het belangrijkst. Maar u kunt donderdag bij de stemmingen zien wat wij op het andere terrein gaan doen. Wij zijn namelijk nog aan het debatteren en met amendementen bezig, zowel met nieuwe als intrekking van bestaande. Ik ga daar niet op vooruitlopen.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

U sprak net over het primaat van de sociale partners waar het vermeerdering betreft. In deze Kamer heeft u in eerste en tweede termijn het primaat van de sociale partners bepleit waar het vermindering betreft. Hoewel ik dat kan voorlezen, zal ik dat maar even laten. Blijft u bij het feit dat ook bij vermindering het primaat bij de sociale partners moet liggen?

Mevrouw Örgü (VVD):

Het primaat ligt bij werknemers en werkgevers. Het nieuwe amendement als het gaat om het punt van de vermeerdering zorgt voor een constructie, waarbij het primaat in ieder geval daar blijft liggen. Door dit amendement hebben zij in ieder geval de keuze, de vermeerdering eruit te krijgen. In dit amendement wordt aangegeven dat qua termijnen, procedures en criteria voor zwaarwegende bedrijfsbelangen kan worden afgeweken van de CAO personeelsvertegenwoordiging, oftewel de ondernemingsraad. Dat is voor ons het allerbelangrijkste.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Terug naar wat u al heeft gezegd. Mijn vraag over vermeerdering hoeft u niet meer te beantwoorden. Maar blijft u voor vermindering ook bij het feit dat het primaat daarbij bij de sociale partners ligt? Dat heeft u...

De voorzitter:

Dat heeft de heer Rosenmöller al drie keer gevraagd. Is het nu echt verstandig, steeds dezelfde vragen te stellen?

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Hij heeft naar het amendement gevraagd.

De voorzitter:

Daar staat dat in!

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik kan geen ander antwoord geven dan wat ik al heb gedaan.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Dan ga ik er maar van uit dat u er voorlopig bij blijft.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat is de reikwijdte van het woordje "uitsluitend" in het amendement?

Mevrouw Örgü (VVD):

Dat het alleen voor vermeerdering geldt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat dus alleen voor vermeerdering kan worden afgeweken bij CAO. Dan kunt u toch niet, zoals u zojuist deed, zeggen dat u het nog openhoudt? U heeft er met dit amendement mee ingestemd dat het alleen maar bij vermeerdering kan. Of u moet het woordje "uitsluitend" uit dit amendement halen.

Mevrouw Örgü (VVD):

Dat is een puur wetmatige constructie. Voor ons gaat het erom dat die vermeerdering op wat voor manier dan ook door werkgevers en werknemers kan worden besproken. In dit amendement wordt dat uitgelegd.

De voorzitter:

Dat is een kwestie van Nederlands!

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter! Ik trek mijn amendement op stuk nr. 17 in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Örgü (stuk nr. 17) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft de kwestie van de zwaarwegende bedrijfsbelangen naar onze mening voldoende geconcretiseerd in de toelichting en in de wet. Dat is de reden dat ik dit amendement intrek.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Mevrouw Örgü is niet ingegaan op het punt van het Burgerlijk Wetboek. Ik heb haar daarover in mijn termijn een expliciete vraag gesteld, want het betreft een aangenomen motie van haar hand.

Mevrouw Örgü (VVD):

Mijn antwoord is veel meer een vraag richting de staatssecretaris. In haar brief zegt de staatssecretaris dat zij een en ander aan het eind van het traject opnieuw zal bezien. Hoe gaat de staatssecretaris dat doen? Krijgt de Kamer de kwestie opnieuw voorgelegd? Komt de visie van de minister dan ook aan bod?

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Ik ga ervan uit dat mevrouw Örgü blijft vinden dat een aangenomen motie, waar ook de VVD steun aan heeft gegeven, moet worden verwerkt.

Mevrouw Örgü (VVD):

Wij vinden dat de motie serieus moet worden genomen. Om die reden vraag ik de staatssecretaris of de visie van de minister van Justitie erbij wordt betrokken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Kan mevrouw Örgü uitleggen hoe zij erin is geslaagd om de twee handtekeningen van haar coalitiepartners onder het amendement over de concretisering van de zwaarwegende bedrijfsbelangen – een grote Kamermeerderheid was daar voor – vandaan te krijgen?

Mevrouw Örgü (VVD):

Waarom vraagt de heer Rosenmöller dat niet aan de collega's? Daar ga ik niet over.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Er is toch een politieke afspraak gemaakt, of niet?

De voorzitter:

Dit is het tijdstip dat ik altijd moet zeggen dat degene die de vragen stelt niet over de antwoorden gaat.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Er is heel lang buiten deze zaal gesproken over een compromis. Ik stel de eerste vertegenwoordiger van de coalitie – zij maakt deel uit van het compromis – een vraag, maar dan wordt er verwezen naar het volgende loket.

De voorzitter:

Ik begrijp wel wat u vraagt, maar ik ga niet over het antwoord. Mevrouw Örgü gaat over het antwoord.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het zou haar sieren als zij inhoudelijk kan beantwoorden wat ik vraag. Anders hebben wij er helemaal geen greep meer op.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik kan alleen vertellen wat de fractie van de VVD vindt. Wij vinden de zwaarwegende bedrijfsbelangen uitermate van belang. Ik heb zojuist aangegeven dat ik mijn amendement op stuk nr. 17 intrek, omdat de concretisering van de staatssecretaris in de toelichting voldoende is. Meer kan ik er niet over zeggen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Is in de onderhandelingen tussen de coalitiepartijen door de VVD ingebracht dat de andere twee partijen er serieus rekening mee moeten houden dat de VVD misschien tegen de wet stemt als een aantal dingen dat de VVD wil niet wordt gerealiseerd?

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik kan daar geen antwoord op geven. Als wij met een partij een gesprek voeren – dat kan ook met GroenLinks zijn – dan hoef ik dat plenair niet aan te geven.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wat geheim is, moet geheim blijven.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter! Dit wetsvoorstel heeft mijn fractie nog diepgaand beziggehouden na de afronding van het eerste plenaire debat. Ik heb in mijn eerste inbreng al gezegd dat, terwijl bijna de gehele Kamer voorstander is van een wettelijk recht op deeltijdarbeid, de meningen sterk uiteenlopen over hoe zo'n wet eruit zou moeten zien. Wij kunnen ons troosten met de gedachte dat geen enkel ander land zo'n wet kent. Alle begin is moeilijk, ook in dit geval. Ten slotte is er ook al een eerder wetsvoorstel, dat van de heer Rosenmöller, langs geweest.

Ik wil de heropening gebruiken om twee punten aan de orde te stellen, de vermeerdering van de arbeidsduur en de zwaarwegende bedrijfsbelangen. Mijn fractie heeft zich altijd sterk gemaakt voor het opnemen van het recht op vermeerdering van de arbeidsduur in de wet. Dat is van groot belang voor werknemers met kleine deeltijdbanen, veelal vrouwen, die meer willen gaan werken. Het zal vaak gebeuren, nadat zij een tijd minder hebben gewerkt, bijvoorbeeld in verband met de zorg voor kinderen. Wij zijn dan ook blij dat dit recht op vermeerdering van de arbeidsduur, ondanks bezwaren van een deel van deze Kamer, in de wet gehandhaafd kan blijven. En om de impasse die in de Kamer is ontstaan over vermeerdering te doorbreken, heeft mijn fractie in kunnen stemmen met een amendement van mevrouw Örgü, dat is medeondertekend door mevrouw Schimmel en mijzelf. Het amendement impliceert dat het recht op vermeerdering in de wet blijft staan, maar dat sociale partners hiervan bij CAO af kunnen wijken en eigen afspraken kunnen maken over de invulling van procedures. Misschien heb ik hiermee ook een antwoord gegeven op de vraag die mevrouw Bijleveld stelde.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Ik ben blij dat er een antwoord is gegeven en dat mevrouw Bussemaker op het punt van de sociale partners een wat andere positie inneemt dan in de tweede termijn van dit debat. Maar wat is nu het principiële verschil met het recht op vermindering van de arbeidsduur? In het oorspronkelijke voorstel van wet van de heer Rosenmöller stond namelijk dat bij CAO ook van het recht op vermindering afgeweken moest kunnen worden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Het verschil is dat het recht op vermindering al veel meer is ingeburgerd en dat een wettelijke minimumbepaling dan meer voor de hand ligt. Daar bestaat ook meer jurisprudentie over. Een ander verschil is dat het bij het recht op vermeerdering om een compromis gaat.

De heer De Wit (SP):

In het wetsvoorstel is een bepaling opgenomen, waarin staat dat niet ten nadele van de werknemers mag worden afgeweken van de inhoud van de wet. Betekent dit dat voor de PvdA-fractie de deur toch openstaat? Ik heb namelijk begrepen dat voor de PvdA zowel bij vermeerdering als bij vermindering van arbeidsduur de mogelijkheid bestaat dat wordt afgeweken van de inhoud van de wet en dat is ten nadele van de werknemers.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Nee, dat kan niet, want de vermindering blijft zoals zij in het oorspronkelijke wetsvoorstel is bedoeld. Ik vind het woord "uitsluitend" in het amendement op stuk nr. 32 dus wel van belang, want dat betekent dat het uitsluitend ten aanzien van de vermeerdering geldt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wilt u hiermee tegen mevrouw Örgü zeggen dat de VVD bij de stemmingen hierover geen politieke ruimte heeft om mee te gaan met het amendement van mevrouw Bijleveld, dat ertoe strekt dat ook bij vermindering van de arbeidsduur sprake zou moeten zijn van afwijking bij CAO. Bent u van mening dat mevrouw Örgü als zij daar wel in mee gaat een politieke afspraak doorbreekt?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik vind dat u die vraag allereerst aan mevrouw Örgü moet stellen. Ik kan er niet anders uit afleiden – en ik heb duidelijk gesteld dat het hier om een compromis gaat – dan dat het amendement op stuk nr. 32 gaat over vermeerdering en dat daarmee wordt uitgesloten dat afwijking bij vermindering wordt toegestaan. Maar nogmaals, u stelt mij vragen die u aan de VVD-fractie moet stellen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U heeft gehoord dat ik die vragen aan mevrouw Örgü gesteld heb. Ook mevrouw Bijleveld heeft haar die vragen gesteld. Wij kregen daar geen antwoord op. Vervolgens vroeg collega Van der Staaij gericht of het woord "uitsluitend" in politieke zin inhoudt dat afwijking bij CAO alleen mogelijk is bij vermeerdering en niet bij vermindering. Is dat niet een onderdeel van de politieke afspraak?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

U weet dat mijn fractie liever had gezien dat er geen afspraak ten nadele van de werknemer gemaakt zou worden als het gaat om vermindering, maar ook als het gaat om vermeerdering. Toen vervolgens een compromis werd gesloten, hebben wij gesteld dat wij vonden dat ten opzichte van vermeerdering wel bij CAO mag worden afgeweken, maar niet ten opzichte van vermindering.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het is mij duidelijk dat u vindt dat de VVD eigenlijk gebonden is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb nog een andere vraag over het amendement. Kan mevrouw Bussemaker toelichten hoe de regeling werkt voor de overheidssector? Mij is niet duidelijk wat er moet gebeuren als gemeentes een regeling willen treffen. Wie moet dan een regeling treffen en kan dat dan wel eenzijdig, anders dan bij CAO het geval is? Kortom, graag meer duidelijkheid over de gang van zaken in de publieke sector.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Hier gaat het zoals het bij alle afspraken gaat over de mogelijkheid om bij wet af te wijken van een regeling. Dat kan via CAO-afspraken, maar het kan ook gaan via de OR of via personeelsvertegenwoordiging. Ik zie niet in waarom dat hier anders zou moeten gaan dan in alle andere gevallen. Misschien kan de staatssecretaris hierover meer duidelijkheid verschaffen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Vindt u het geen probleem dat dit eenzijdig kan plaatsvinden door het bestuursorgaan of door de werkgever in de publieke sector?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

In dit amendement staat letterlijk: uitsluitend ten aanzien van vermeerdering kan bij collectieve arbeidsovereenkomst of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan... Dat kennen wij ook in die sectoren, dus dat is niet principieel anders. Wij hechten eraan dat het een tweezijdige overeenkomst is, waar werknemers en werkgevers bij betrokken zijn.

Mijn tweede punt betreft de zwaarwegende bedrijfsbelangen. Wij gaven er om verschillende redenen de voorkeur aan de zwaarwegende bedrijfsbelangen oorspronkelijk niet in de wetstekst, maar in de memorie van toelichting op te nemen en aldaar te omschrijven. Bij het vorige plenaire debat heeft de staatssecretaris ons hierover uitgebreid geantwoord en daarna heeft zij ons nog een brief gestuurd, waarvoor dank.

De staatssecretaris gaf in haar antwoord op vragen in eerste termijn al aan dat een werkgever bij het afwijzen van een verzoek niet kan volstaan met een verwijzing naar de uitwerking van de term "zwaarwegend bedrijfsbelang". Ik heb de behoefte om dat nog even te citeren: De werkgever zal dat echt moeten bewijzen met concrete cijfers, gegevens over de pogingen die hij heeft gedaan om voor de vrijvallende uren een andere werknemer te vinden, en dergelijke. Met die opmerking zijn wij blij. Uit de brief van de staatssecretaris over de jurisprudentie tot nu toe blijkt dat serieus wordt omgegaan met het wegen van zwaarwegende bedrijfsbelangen. Daaruit blijkt ook dat in de rechtspraak een argument van bijvoorbeeld roostertechnische aard niet al te gemakkelijk gehanteerd kan worden.

Ik concludeer uit de stukken die wij tot nu toe hebben gekregen, dat een werkgever het afwijzen van een verzoek goed moet motiveren. De staatssecretaris trekt die conclusie ook in haar brief. In diezelfde brief geeft zij aan dat de zwaarwegende bedrijfsbelangen die in het wetsvoorstel worden genoemd, voorbeelden zijn en geen dwingende mal. Dat heeft mijn fractie gerustgesteld. De jurisprudentie tot nu toe geldt immers ook in de tijd dat er nog geen sprake was van een wettelijk recht op deeltijdwerk. Daarom werd er nogal eens een proefperiode voorgesteld, in het bijzonder als een verzoek om vermindering van de arbeidsduur volgde op ouderschapsverlof.

Als alles goed gaat, waar ik nog steeds van uitga, zal zo'n wet er binnenkort wel zijn. Dat betekent dat de balans in rechten en afwijzing van die rechten verschuift in het voordeel van de werknemer. Hij of zij heeft het recht in deeltijd te werken, tenzij de werkgever gemotiveerd kan aangeven dat dit leidt tot problemen. In de wet staat immers niet zomaar problemen, maar ernstige problemen in de bedrijfsvoering.

De brief van de staatssecretaris heeft mijn fractie er voldoende van overtuigd dat voorbeelden van zwaarwegende bedrijfsbelangen in de wet kunnen blijven staan. Samen met de tot nu toe bekende jurisprudentie trekken wij hieruit de conclusie dat het recht op aanpassing van de arbeidsduur voldoende gewaarborgd is. Ik ga er daarbij van uit dat de staatssecretaris, gezien de eerdere gedachtewisseling, mijn mening deelt dat een werkgever het afwijzen van een verzoek in alle gevallen moet motiveren en dat hij of zij niet kan volstaan met een tweeregelig briefje: verzoek afgewezen op grond van roostertechnische problemen. Dat kan dus niet.

De werkgever moet het naast zich neerleggen van een verzoek schriftelijk motiveren, zo heeft de staatssecretaris eerder gezegd. Voor de volledigheid verzoek ik haar nog eens in te gaan op deze argumenten en in het bijzonder te bevestigen dat het om voorbeelden van zwaarwegende bedrijfsbelangen gaat in de wet, alsmede dat een werkgever het afwijzen van een verzoek in alle gevallen goed moet motiveren. Een en ander leidt ertoe dat wij niet voor het gewijzigde amendement-Rosenmöller, dat wij eerder hebben medeondertekend, zullen stemmen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Dat is wel een heel grote beweging, om eerst het amendement mede te ondertekenen en nu de handtekening weg te halen en aan te kondigen er niet meer voor te stemmen. In tweede termijn zei mevrouw Bussemaker dat die passage in de wet onduidelijk en juridisch discutabel is. Is zij overtuigd door de staatssecretaris dat deze wel duidelijk en niet meer juridisch discutabel is of is dit een onderdeel van het compromis? Dan weten wij ten minste hoe wij het moeten wegen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik heb geprobeerd uit te leggen dat wij door wat bij het vorige debat is gewisseld, en de brief die de staatssecretaris heeft gestuurd, ervan zijn overtuigd dat die zwaarwegende bedrijfsbelangen nooit helemaal precies en sluitend geformuleerd kunnen zijn. In die zin vind ik dat de informatie die de staatssecretaris ons heeft gestuurd voldoende reden is om die zwaarwegende bedrijfsbelangen toch maar in de wet te laten staan. Als het aan ons had gelegen hadden die zwaarwegende bedrijfsbelangen ook best elders omschreven mogen worden, maar dan hadden ze wel goed omschreven moeten worden. Ik kan dus leven met de toelichting die de staatssecretaris heeft gegeven.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Laatste keer.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw Bussemaker bepaalt mede hoe het hier loopt. Dit is een breed ondersteund amendement. Met het wegvallen van de steun van mevrouw Bussemaker en die van mevrouw Schimmel gaat het amendement geen meerderheid halen. Daarom heb ik mevrouw Bussemaker gevraagd of zij inhoudelijk overtuigd is of dat het een onderdeel is van het compromis, maar op die vraag geeft zij geen duidelijk antwoord.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Daar heb ik antwoord op gegeven. Ik heb beide aspecten genoemd en ik weet niet wat ik nog meer moet noemen. Ik heb altijd gezegd dat die zwaarwegende bedrijfsbelangen beter toegelicht moeten worden. Daar hebben wij nu, deels in het debat en deels door de brief van de staatssecretaris, meer informatie over gekregen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De laatste vraag.

De voorzitter:

Ik had al gezegd dat het de laatste keer was. U mag heel kort een vraag stellen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Is mevrouw Bussemaker het met mij eens dat wij om een brief van de staatssecretaris gevraagd hebben omdat een Kamermeerderheid dat uit de wet wil halen? Nu zegt zij dat het wel in de wet kan blijven, omdat er een brief is van de staatssecretaris.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De heer Rosenmöller weet dat er altijd sprake kan zijn van voortschrijdend inzicht en dat geldt ook hier.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ja, met een soms discutabele uitkomst en ik denk dat mevrouw Bussemaker dat zelf ook vindt.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter! De wet inzake de aanpassing van de arbeidsduur moet nog meer dan vele andere wetten draagvlak in de samenleving hebben, een draagvlak in de politiek ook. Wij gaan ervan uit dat er voor deze wet nu voldoende draagvlak in de Kamer zal zijn om haar met een ruime meerderheid aan te nemen en hopelijk zal dat ook in de Eerste Kamer zo zijn. Ik wil daarom straks graag even terugkomen op de vraag die ik eerder aan mevrouw Bijleveld heb gesteld. Mijn fractie kan, zoals het er nu naar uitziet, het verwachte resultaat in dezen zeer goed ondersteunen. Om er ook in de toekomst zeker van te zijn, vraag ik de staatssecretaris of zij bereid is binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet een evaluatie naar de Kamer te sturen, zodat wij goed kunnen zien waar mogelijke knelpunten zitten en ook hoe de omschrijving van zwaarwegende bedrijfsbelangen in de praktijk vorm krijgt.

Tot slot heb ik nog één punt, te weten het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Bijleveld. Ik heb net gehoord dat zij dat heeft ingetrokken. Wij zouden daar ook niet voor gestemd hebben. Ik antwoord haar nu nog dat het initiatiefwetsvoorstel inzake klachtrecht dat ik in de discussie heb genoemd, binnen enkele weken tegemoet kan worden gezien.

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! Ik weet dat u van opschieten houdt, dus ik zal vrij kort zijn. In het algemeen merk ik op dat onze fractie er nooit zo dol op is om bij het opstellen van wettelijke rechten voor werknemers tegelijkertijd de mogelijkheid te creëren om daarvan af te wijken bij CAO of overeenstemming met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Zo'n wettelijk recht is er niet voor niets, denk ik dan maar. Alle werknemers kunnen daar gebruik van maken en dan hoeven werknemers die in een bepaalde bedrijfstak werkzaam zijn niet genoegen te nemen met minder.

Op het punt van vermeerdering hebben wij wel een veertje moeten laten, dat geef ik eerlijk toe. In de wet staat dat daarover afspraken kunnen worden gemaakt door sociale partners, op bedrijfstakniveau, maar ook op ondernemingsniveau, en op het niveau van ondernemingsraad en personeelsvertegenwoordiging. Gelukkig heeft mevrouw Bijleveld mij er in eerste en tweede termijn van overtuigd dat een wettelijke bepaling een bodem legt in de onderhandelingen. Ik was daar toen niet zo van overtuigd, maar gelukkig heeft mevrouw Bijleveld ertoe bijgedragen dat deze clausule in het amendement van mevrouw Örgü een zekere garantie levert dat het niet te gek wordt op dit gebied. Daarvoor nog mijn dank. Voor onze fractie geldt dan ook dat daartegenover gegarandeerd is dat het draagvlak voor deze wet wat groter wordt.

Ik vind het ontzettend jammer dat de handtekening is weggegaan onder de "zwaarwegende bedrijfsbelangen". Dat geef ik wel toe. De heer Rosenmöller zal zich echter ook herinneren dat wij in de discussie in eerste en tweede termijn niet zozeer hebben gezegd dat de wet inhoudelijk zou veranderen door ze uit dat artikel weg te halen, maar dat wij de plaats wat netter vonden. Je kunt het toch niet in een limitatieve opsomming doen. Bovendien zaten er overlappingen in. Om het maar eens simpel te zeggen: in feite verander je de wet niet als je dit uit de artikelleden haalt. Wij hebben iedere keer gevraagd wat hieronder moet worden verstaan. In de brief worden verschillende situaties geschetst: soms is er een onderwijsbelang om één persoon voor de klas te hebben, bijvoorbeeld bij achtergestelde kinderen. Als dat niet het geval is, dan kan het eigenlijk wel met twee mensen, maar liever niet met drie. Veiligheid is het duidelijkste argument en bij herbezetting blijkt weer dat je een en ander in zijn context moet zien: in het ene geval gaat het wel op en in het andere niet. De kwaliteit van de dienstverlening is geen zwaarwegend bedrijfsbelang en overdrachtsproblemen zijn dat ook niet. Toch moet het iedere keer gemotiveerd en geobjectiveerd worden. Daarom ben ik er niet zo bang voor dat werkgevers zich er met een éénregelig briefje van af kunnen maken.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Mevrouw Schimmel zegt dat men bij de vermeerdering een veertje heeft moeten laten. Dat begrijp ik. Ik begrijp ook dat zij het jammer vindt dat de zwaarwegende bedrijfsbelangen toch in de wet blijven staan. Maar zij zegt ook dat er meer draagvlak is ontstaan. Als het veertje en het andere punt niet gelaten zouden zijn, betekent dit in haar optiek dan dat serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de VVD niet voor de wet stemt? Ik vraag dit, omdat anders de redenering omtrent het draagvlak niet klopt.

Mevrouw Schimmel (D66):

Mevrouw Örgü is in haar eerste en tweede termijn nogal duidelijk geweest over haar opvattingen over vermeerdering. Laat ik het zo zeggen: bij een werkbezoek aan Denemarken over zorg en arbeid hebben wij een mooie glazen kerstbal gezien met een veertje erin. Het veertje zit in die kerstbal, maar die kerstbal moet niet breken. Het is gewoon een compacte kerstbal geworden met een veertje erin.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik heb dit ook zelf in eerste en tweede termijn gezegd en ik ben dit met u eens. Maar als het veertje niet was gelaten, dan zou dus serieus rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat de VVD tegen de wet zou stemmen.

Mevrouw Schimmel (D66):

Ja, als je kijkt naar de stemverhouding in de Kamer en luistert naar de redenering van de VVD-fractie, dan hoef je geen helderziende met een glazen bol te zijn om te vermoeden dat zij tegen zou stemmen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Het debat over het wetsvoorstel voor de Wet aanpassing arbeidsduur is in ieder geval spannend gebleven. Het heeft een aantal partijen die bij het debat betrokken waren de laatste weken in elk geval een flinke vermeerdering van het aantal arbeidsuren opgeleverd. Dit is de VVD-fractie zeker zó goed bevallen dat zij haar verzet tegen het recht op vermeerdering van de arbeidsduur heeft gestaakt.

De SGP-fractie vindt dat jammer; nog steeds kiest mijn fractie niet voor een eenzijdige aanpassing van de arbeidsduur, hetzij vermeerdering, hetzij vermindering. Dit neemt niet weg dat het akkoord van de coalitiepartijen het wetsvoorstel aanmerkelijk afzwakt: zo is een vermeerdering van de arbeidsduur wettelijk gegeven, maar hiervan kan uitdrukkelijk bij CAO worden afgeweken. De mogelijkheid bestaat dus om onverkort een vermeerdering van het aantal uren uit te sluiten. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? In het wetsvoorstel is immers het onverkorte wettelijke recht op vermeerdering opgenomen. De SGP-fractie is erg benieuwd naar de houding van de staatssecretaris ten opzichte van dit amendement. Vindt de staatssecretaris dat hierin voldoende is geregeld voor de overheidssector? Af en toe kreeg ik tijdens dit debat namelijk de indruk dat wij erg gericht zijn op de private sector. Ik vraag mij af of uit het wetsvoorstel en de amendementen voldoende duidelijk is wat de gevolgen voor de publieke sector zijn. Moet bijvoorbeeld nog een aparte basis worden geschapen voor de regeling die betrokken bestuursorganen kunnen treffen, of zijn zij sowieso bevoegd om een vermeerdering van het aantal arbeidsuren uit te sluiten? Hierover graag wat duidelijkheid.

Voorzitter! Tot slot maak ik graag nog een opmerking naar aanleiding van de brief over de zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen. Ik dank de staatssecretaris voor de verduidelijking in de vorm van een aantal casusposities. De staatssecretaris merkt naar aanleiding daarvan op dat een lijn is gevolgd die al door de jurisprudentie is ingezet. Is er nu in geen enkel opzicht een wijziging beoogd ten opzichte van de praktijk die in de jurisprudentie naar voren komt? Moet dit wetsvoorstel worden gezien als een codificatie van de bestaande jurisprudentie of zijn er rechterlijke uitspraken gedaan waarvan de staatssecretaris zegt: dat willen wij juist niet meer toestaan? Graag horen wij voorbeelden van uitkomsten die op grond van dit wetsvoorstel niet meer kunnen voorkomen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Toen wij de vorige maand de tweede termijn van deze behandeling afsloten, was de stand van zaken ten aanzien van de drie belangrijkste punten als volgt. Wat de vermeerdering betreft – daar wilde een deel van de Kamer vanaf – was er geen meerderheid. De bodemregeling wilde een deel van de Kamer omzetten in driekwart dwingend recht; ook daarvoor was er geen meerderheid. Met betrekking tot de concretisering van de zwaarwegende bedrijfsbelangen die wij uit de wet wilden halen, was er wél een Kamermeerderheid. Het is tegen de achtergrond van die drie situaties dat ik in deze heropening spreek. Alles wat daarop afdingt, zie ik als een vermindering ten opzichte van de situatie zoals die er toen leek uit te zien.

Op het terrein van de meeruren is er een akkoord gesloten. De vermeerdering blijft erin en dat is winst, maar het wordt driekwart dwingend recht. Ik heb al bij interruptie gezegd dat hier sprake is van een compromis. Er ligt wel degelijk een bodem in de wet; ik doel op het driekwart dwingend recht. Ik zal de laatste zijn die hierover valt. Dergelijke vormen van compromissen kan ik mij wel voorstellen, maar ik vind wel dat er weinig op grond van een bepaalde visie wordt gehandeld. Het is gewoon een politieke overlevingstocht geweest terwijl er op een andere manier politiek overleefd had kunnen worden. Het is echt het belang van Paars dat nu prevaleert boven het zoeken naar andere meerderheden die er in de Kamer zijn en die tot een beter wetsvoorstel kunnen leiden.

Mevrouw Schimmel (D66):

Ook u heeft in het kader van uw initiatiefvoorstel, mede ingediend namens de leden Van Nieuwenhoven en Bakker, moeten slikken. Ik doel nu op dat driekwart dwingend recht. Dat gebeurt dus ook in een dergelijke coalitie; dat is dus niet voorbehou den aan Paars. Het gebeurt gewoon, in welke coalitie dan ook.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U begrijpt mij niet goed. Voorzover er in ons initiatiefvoorstel wordt gesproken over driekwart dwingend, gebeurt dat op grond van een bepaalde gedachte, een bepaalde keuze. In het onderhavige geval is er echter sprake van een vorm van politieke koehandel. In het kader van de vermeerdering is er wél sprake van driekwart dwingend, maar met betrekking tot de vermindering is er sprake van een bodemregeling. Men maakt er wat betreft de gedachte die achter zo'n wetsvoorstel schuilgaat een soepzooi van. Ik zou mij kunnen voorstellen dat u mevrouw Örgü met die vermeerdering had laten zitten. Dan was het aan haar geweest. Echter, men had ook kunnen discussiëren over de mogelijkheid om driekwart dwingend over de hele linie te introduceren. Dan wordt wel degelijk een bodem in de markt gelegd. U bent daarvan overtuigd waar het gaat om de vermeerdering en dus geldt dat ook voor de vermindering. Bovendien staat dat driekwart dwingend recht ook in het initiatiefvoorstel dat mede door de heer Bakker is ingediend. Ik heb altijd gezegd dat in materiële zin het verschil echt niet zo groot is. Als deze optie was gekozen, had je de vermeerdering gehad en je had driekwart dwingend gehad, maar je had er wél de zwaarwegende bedrijfsbelangen uit gehaald, met de steun van mevrouw Bijleveld, mevrouw Bussemaker en onze fractie. Dan was er gewoon een beter wetsvoorstel ontstaan. Maar omdat de partijen aan elkaar gebakken zijn, wordt het wetsvoorstel slechter. Daardoor dringt zich bij mij de vraag aan mevrouw Schimmel op, waarom zij bij sommige debatten zo duidelijk maakt dat zij een hekel heeft aan de oude CDA-cultuur, maar hier een cultuur bezigt die op z'n minst een heel goede kopie daarvan is.

De voorzitter:

Eigenlijk kan de heer Rosenmöller geen vraag aan mevrouw Schimmel stellen, maar zij kan heel kort antwoorden.

Mevrouw Schimmel (D66):

De heer Rosenmöller vindt dat het voorstel slechter is geworden, maar ik vind het eigenlijk wel een voordeel dat wij het minimumrecht op aanpassing van de arbeidsduur naar beneden hebben kunnen laten staan en alleen bij de vermeerdering van arbeidsduur andere afspraken kunnen worden gemaakt. De heer Rosenmöller kan zeggen dat het glas half leeg is, maar ik zeg dat het half vol is. Hij maakt aanpassingen liever over de hele linie afhankelijk van afspraken, terwijl op het punt van de vermindering van de arbeidsduur het minimumrecht gehandhaafd is. Ik vind dat op zichzelf een voordeel. Ik kan mij niet zo goed voorstellen waarom dat nu ineens een nadeel zou zijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik vind dat je op een gegeven moment moet kiezen voor een bepaalde benadering. Je kiest voor een bodemregeling of je kiest voor driekwart dwingend recht, dus de mogelijkheid om bij een vermeerdering of vermindering af te wijken. Heeft de wetgever hier het primaat of is de mogelijkheid om bij CAO af te wijken ook belangrijk, in het kader van de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de wetgever en de sociale partners? Er zit niet een bepaalde gedachte achter. Men kan niet zeggen dat een vermeerdering van arbeidstijd zo substantieel anders is, dat daar het driekwart dwingende recht wel geïntroduceerd moet worden, maar bij een vermindering niet. Ik weet zeker dat wij elkaar er in de wandelgangen in zouden kunnen vinden dat dit echt een gelegenheidsargument is, een politiek argument. Dat mag, maar kom er dan ook voor uit.

Ik vind het heel teleurstellend dat de zwaarwegende bedrijfsbelangen er uit zijn. Een grote meerderheid wil ze schrappen. Ik dank de staatssecretaris voor de brief die zij geschreven heeft, maar ik ben zeer teleurgesteld over de inhoud. Met alle respect, een opsomming van de jurisprudentie kunnen wij allemaal wel maken. Zij kon de minderheid in de Kamer geen beter argument geven om het er maar in te laten staan. Ik vind wat er gebeurt echt slecht. Zij wist dat de VVD en de werkgevers er zeer aan hechtten. Ik vind het zeer teleurstellend dat de PvdA en D66 die prijs hebben willen betalen.

Hoe moeten wij dit nu beoordelen, tegen de achtergrond van de beginsituatie dat de vermeerdering er niet uit zou gaan, het driekwart dwingend recht er niet in zou komen en de geconcretiseerde zwaarwegende bedrijfsbelangen er wel uit zouden gaan? Ik vind dat de VVD veel te veel heeft gekregen. D66 en de PvdA zijn te ver gegaan in het compromis. Uit de interruptie van mevrouw Schimmel is wel duidelijk geworden dat de VVD gebruik heeft gemaakt van een loos dreigement over het draagvlak. Het is natuurlijk mooi als de VVD voor het wetsvoorstel stemt. Ik had nog moeten zien dat zij dat niet had gedaan. Mevrouw Bijleveld houdt het nog een beetje boven de markt, maar er is natuurlijk geen sprake van dat het CDA tegen het wetsvoorstel zal stemmen. Na alles wat zich twee jaar geleden heeft afgespeeld, mag ik misschien in alle vriendelijkheid zeggen dat zelfs een ezel zich geen twee keer aan dezelfde steen stoot. Daarmee heb ik mijn taxatie gegeven van wat het CDA doet. Tegen mevrouw Örgü zeg ik, uit de grond van mijn hart – dat doe ik af en toe – dat wat zij doet wel een beetje een vorm van politieke vervuiling is. Je kunt niet eerst dagenlang met elkaar soebatten over een compromis en de pers opzoeken, hier geen duidelijkheid verschaffen en naar het volgende loket verwijzen. Ik ben teleurgesteld in de fracties van PvdA en D66. Na al die jaren hebben wij wel geleerd dat je op een gegeven moment moet accepteren dat er een deal wordt gemaakt. Dat is ook niet het allerergste, maar wij hadden ook samen een afspraak over amendementen. Sterker, je hebt met z'n drieën een afspraak over een initiatiefwet. En dat brengt mij bij de stelling in de richting van mevrouw Schimmel: in alle collegialiteit en vriendschap die wij hebben, als het niet over politiek gaat, maar dit kan niet! Gisteren kreeg ik een telefoontje met de mededeling "vriend, zo zit het in elkaar". Terwijl wij maandenlang werken met een initiatiefwet en wekenlang werken aan amendementen! Zo werkt het dus niet. Ik hoop dan ook dat het in voorkomende gevallen echt anders gaat.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Ik hoor dat de heer Rosenmöller gebeld is, maar ik ben niet gebeld. Ik wil daar dus graag wat meer over horen.

De voorzitter:

Dit is amper de tijd en de plaats om dat uit te discussiëren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Zij hebben mij, heel logisch, geïnformeerd over het feit dat zij hun handtekening zouden weghalen onder het amendement dat ik heb ingediend. De handtekening van mevrouw Bijleveld staat daar ook op. Dat is het punt niet; het gaat mij om de aard van de samenwerking, die overigens niet alledaags is. Die gang van zaken vind ik jammer.

Het is een beetje een gemiste kans voor een goede deeltijdwet. Wij zullen deze deeltijdwet natuurlijk wel steunen, maar het is toch een beetje waterig soepje geworden. En dat is jammer.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! Er is al van verschillende kanten naar voren gebracht dat er wat vreemds is gebeurd in de afgelopen weken.

Mevrouw Bussemaker heeft in de eerste ronde over dit wetsvoorstel inzake de kwestie van driekwart dwingend recht gezegd: het is goed dat er een basisregeling komt die uitgebreid kan worden door CAO-partijen en die kan leiden tot maatwerk binnen de eigen sector; dit is van belang, omdat de sociale partners al heel lang de tijd hebben gehad om onderling afspraken te maken over deeltijdwerk, maar daar is niets van terechtgekomen. Mevrouw Schimmel herhaalt: het grote belang van de wet en van de regeling is dat er voor iedereen een voorziening is, of men nu in die sector werkt of in die sector.

Wat blijkt vandaag in dit debat? Die principiële benadering heeft geleden onder coalitieonderhandelingen en daarvoor is een ander standpunt gekomen. Dat is naar buiten toe niet goed: je gaat uit van een principiële benadering van dit onderwerp en op basis van compromissen die gesloten moeten worden, kom je heel gemakkelijk tot een andere oplossing. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris, want in eerste termijn heeft zij dezelfde argumenten gebruikt: wij hebben niet voor iedereen een CAO, de bestaande CAO's rammelen af en toe, er zijn eigenlijk nauwelijks deugdelijke voorzieningen getroffen en de sociale partners hebben ruim de tijd gehad om een regeling te treffen. Ik ben dus benieuwd of de staatssecretaris deze argumenten handhaaft. Ik vrees echter dat zij dezelfde lijn volgt als de coalitiepartners tot nu toe in dit debat hebben gedaan.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik heb toch de behoefte om de heer De Wit iets te corrigeren, want het eerste debat over de CAO's, waarin ik uitgebreid met mevrouw Bijleveld van gedachten heb gewisseld, was iets genuanceerder dan dat het alleen ging om een enorme principiële kwestie.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw Bussemaker heeft heel duidelijk afstand genomen van het voorstel om het bij CAO mogelijk te maken om daarvan af te wijken. Zij heeft gekozen voor een principiële benadering, die ik zojuist heb geciteerd.

Voorzitter! Nog iets over de opsomming van zwaarwegende belangen. De brief van de staatssecretaris bevat terzake een uitvoerige uiteenzetting van de verzamelde jurisprudentie. Maar de vraag waar het om ging, is niet beantwoord. Die vraag was of op basis van de jurisprudentie wellicht de conclusie getrokken zou moeten worden dat de opsomming uit de wet gehaald moet worden en dat in de toelichting een andere methodiek wordt uiteengezet. Die vraag kan niet worden beantwoord aan de hand van de jurisprudentie. Ik herhaal dat de brief alleen een uiteenzetting bevat van en toelichting op wat uit de jurisprudentie blijkt. In dat opzicht moet de vraag dan ook opnieuw gesteld worden waarom deze opsomming in de wet moet blijven en waarom zij niet in de memorie van toelichting als een voorbeeld genoemd kan worden, zoals ook voorgesteld in het amendement-Rosenmöller. Daarbij wordt de wet iets duidelijker gelaten.

De voorzitter:

Dat was de heropening van de Kamer. Ik geef de woordvoerders wel in overweging dat dit natuurlijk meer een derde termijn is dan een heropening. In die zin vind ik het zelf nogal merkwaardig dat we in deze situatie terechtgekomen zijn. Voor het politieke debat is dat toch ook niet de beste manier.

Staatssecretaris Verstand:

Voorzitter! Het is waarschijnlijk de bedoeling dat ik alleen maar inga op de amendementen waarover vandaag is gesproken en dat voor de rest helder is welk oordeel ik over de diverse amendementen had.

Wat betreft de vermeerdering kan ik de amendementen op de stukken nrs. 28, 11 en 32 in één ronde beantwoorden. Tijdens de behandeling heb ik uitvoerig en met verve beargumenteerd waarom de vermeerdering in de wet moet blijven. Ik heb op dezelfde wijze verdedigd dat zowel de vermindering als de vermeerdering als absolute aanspraken in de wet zouden moeten blijven staan vanwege een gelijke behandeling van wel- en niet-CAO-gebondenen. Dat gebeurde op advies van de Stichting van de arbeid, die ook over vermeerdering en vermindering spreekt. Het lijkt mij daarom niet nodig om de argumenten te herhalen. Het standpunt van het kabinet is dat het wetsvoorstel de beste weg is. Ik ben echter een realist en ik zie een Kamermeerderheid zich ontwikkelen voor het driekwart dwingend recht op de vermeerdering. Dat brengt mij dan toch tot mijn oordeel, ook ingegeven door de wens het draagvlak voor de wet breder te laten worden door positief te reageren op dit amendement. Door de politieke realiteit en deze wens van een breed draagvlak onder deze wet wil ik positief reageren op dit amendement.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Die uitspraak over het draagvlak kan niet over het CDA gaan. Gaat dat over de VVD?

Staatssecretaris Verstand:

Neen, over de Kamermeerderheid in het algemeen. Ik heb al gezegd dat misschien mijn inzicht beter is te vertalen als wens.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Maar u spreekt over de politieke realiteit en als u spreekt over meer draagvlak voor het driekwart dwingend recht bij vermeerdering, gaat het over de VVD. Dat kan toch niet anders? U hebt toch met die partijen gesproken?

Staatssecretaris Verstand:

Ik heb gehoord wat er vandaag besproken is. Het CDA heeft een amendement ingediend om de vermeerdering uit de wet te halen maar ook een pleidooi gehouden voor het driekwart dwingend recht. Dan is mijn conclusie dat ook daar wellicht draagvlak voor dit amendement gevonden kan worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Er is sprake van een politieke afspraak. Is dat alleen een politieke afspraak tussen Kamerfracties of is dat een afspraak waar ook het kabinet bij betrokken is geweest?

Staatssecretaris Verstand:

Mijnheer Rosenmöller, het kabinet en de Kamer hebben eigen verantwoordelijkheden en ik leg hier het standpunt van het kabinet neer. Ik meld nogmaals dat ik tijdens de behandeling geprobeerd heb dit wetsvoorstel te verdedigen en ik zie nu dat er een amendement ligt dat wellicht een Kamermeerderheid haalt. Dan ben ik een politieke realist en ik hoop tegelijkertijd dat op die manier misschien een breder draagvlak gecreëerd kan worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Maar waarom wilt u geen antwoord geven op de vraag of daarover in het Torentje of in ander verband tussen de regering en de coalitiepartijen gesproken is? Is het een afspraak tussen de regering en de coalitiepartijen, of is het alleen iets tussen de coalitiepartijen waarvan u kennisgenomen heeft? U doet alsof het het laatste is, maar ik denk dat het het eerste is.

Staatssecretaris Verstand:

Ik heb natuurlijk bepaalde bewegingen gezien. Ik ga echter uit van de gescheiden verantwoordelijkheden van kabinet en Kamer. Als coalitiefracties in de Kamer tot een compromis komen, is dat de verantwoordelijkheid van die fracties.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Zijn die gescheiden verantwoordelijkheden ook toegepast bij dit onderwerp – de deeltijdwet – en zijn alleen de Kamerfracties tot het oordeel gekomen...

De voorzitter:

Mijnheer Rosenmöller, dat is een herhaling van uw vraag.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Nee, want de staatssecretaris spreekt over een bepaalde theorie. Ik wil haar vragen, of die theorie ook is toegepast op dit wetsvoorstel.

De voorzitter:

Dit was uw laatste vraag.

Staatssecretaris Verstand:

Mevrouw de voorzitter! Ik zou mijn antwoord moeten herhalen.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

De staatssecretaris beargumenteerde in tweede termijn vanuit de gelijke behandeling, dat zowel bij vermeerdering als bij vermindering geen sprake zou moeten zijn van driekwart dwingend recht. Als de staatssecretaris nu zo positief is over driekwart dwingend recht bij vermeerdering, zou het mooier zijn als dat ook bij vermindering zou worden toegepast, temeer daar mevrouw Schimmel daarvoor nog een inhoudelijk argument geeft.

Staatssecretaris Verstand:

Tijdens de behandeling heb ik verdedigd het als een absoluut recht in de wet te laten staan. Ik heb gesproken over de communicerende vaten tussen de vermeerdering en de vermindering, geen segregatie op de arbeidsmarkt tussen de posities van mannen en vrouwen, gelijke behandeling van CAO-gebondenen en niet-CAO-gebondenen; het advies van de Stichting van de arbeid. Ik heb dat verdedigd. Ik zie nu een andere politieke realiteit ontstaan. Dat vergt van mij het nodige politieke realisme. Nogmaals, daarbij speelt ook de wens dat, mede gelet op uw opvattingen over driekwart dwingend recht, mevrouw Bijleveld, daarmee het draagvlak in de Kamer wellicht verbreed kan worden.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Vindt de staatssecretaris het dan niet beter om consistent te kijken naar beide onderdelen? Nu gebeurt het slechts op één onderdeel. Dat is mooi, maar mijn punt betrof nu juist de gehele breedte. Ik heb vanaf het begin consistent gesproken over zowel de vermeerdering als de vermindering. Nu de staatssecretaris die fraaie politiek realiteit ziet ten aanzien van het ene punt, zou het dan niet consistenter zijn als zij haar oordeel over mijn desbetreffende amendement zodanig zou bijstellen dat het in totaliteit beter is om tot driekwart dwingend recht te komen? Dan pas is de staatssecretaris consistent.

Staatssecretaris Verstand:

Nee, dat ben ik dan niet. Ik herhaal de redenering die ik opgebouwd en overgebracht heb tijdens de behandeling in de Kamer. In die zin ben ik wel consistent. De politieke realiteit gebiedt mij echter... Nu ga ik mijzelf echt herhalen.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd hoe het zit bij de overheidssectoren. In acht overheidssectoren wordt onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden. Wij noemen dat wel eens de overheids-CAO's, maar dat is eigenlijk niet de goede aanduiding. Die onderhandelaars zijn gebonden aan hetgeen in de Wet aanpassing arbeidsduur staat.

Mevrouw de voorzitter! Mevrouw Örgü heeft gevraagd wat het kabinet bedoelt als gesteld wordt dat aan het eind van het traject bekeken zal worden op welke wijze dit wetgevingstraject het beste kan worden ingepast. Ik herhaal dat het kabinet, waarvan de minister van Justitie immers deel uitmaakt, de Kamer een brief gestuurd heeft waarin staat dat aan het eind van het traject bekeken zal worden op welke wijze een en ander het beste kan worden ingepast, óf in een algemene wet, óf in het Burgerlijk Wetboek en het ambtenarenrecht.

Voorzitter! Op het punt van de zwaarwegende bedrijfsbelangen ben ik consistent geweest. Tijdens de behandeling heb ik ervoor gepleit om de woorden over het zwaarwegende bedrijfsbelang in de wet te handhaven ten behoeve van de helderheid. Ik heb in dit verband het voorbeeld gebruikt van de personeelschef die de wet erop naslaat. Een rechter zal ook de memorie van toelichting en andere relevante stukken raadplegen. Mensen die echt dagelijks met de wet moeten werken, zullen dat evenwel niet doen. Daarom vind ik het met het oog op de helderheid en de inzichtelijkheid ook voor de gebruikers van de wet van belang het punt van de zwaarwegende bedrijfsbelangen in de wet te handhaven. Daarvoor heb ik gepleit en dat doe ik ook nu.

Vervolgens ontstond discussie over de vraag of hiermee werkgevers niet te veel handvatten krijgen. Zij zouden met gemak, bijvoorbeeld met een tweeregelig briefje, kunnen zeggen dat sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang. Hierover ging ook het amendement van de heer Rosenmöller. Mijn antwoord is: nee. Ik heb in de tweede termijn aan de hand van een aantal casussen geprobeerd aan te geven hoe de wet uitgewerkt moet worden. Ik ben het eens met mevrouw Bussemaker, dat de bedoeling van de wet is het recht van de werknemers, overigens op een evenwichtige manier, de belangen van de werkgever in aanmerking nemend, te versterken. Dat betekent dat de werkgever niet een tweeregelig briefje behoort te schrijven, maar een fatsoenlijke brief met motiveringen en informatie, waardoor te controleren is of het voorgestelde wel of niet kan.

Er is gevraagd om op basis van de jurisprudentie na te gaan hoe de lijn zich ontwikkelt. De heer Rosenmöller bleek daarover niet erg tevreden te zijn. De heer Van der Staaij heeft gevraagd of ten aanzien van een van de casussen geldt dat onder de huidige wet anders gehandeld zou worden. Ik vind dat een wat lastige vraag. Er zit een lijn in. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat er nu al lang over de mogelijkheid van deeltijd gediscussieerd wordt. Dat heeft invloed op rechterlijke uitspraken.

Naar aanleiding van de vraag van de heer Van der Staaij, merk ik op dat de wet meer is dan codificatie.

In een reactie op een opmerking van mevrouw Bussemaker heb ik al gezegd dat de wet een versteviging is van het recht van werknemers en in ieder geval een verduidelijking, ook voor de rechters. Er wordt namelijk aangegeven wat belangrijke en zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn. Die worden niet limitatief opgesomd. Ik heb nog snel naar de casussen gekeken, maar ik kan nu niet zeggen dat onder de huidige wet anders gehandeld zou worden. Ik vind het lastig dat te bepalen. Daarvoor zou ik mij meer in de materie moeten verdiepen.

Mevrouw de voorzitter! Het moge duidelijk zijn dat ik aanneming van het amendement op dit punt ontraad.

Over het amendement op stuk nr. 29 van mevrouw Bijleveld is vandaag niet meer gesproken. Daarin wordt gevraagd bedrijven met minder dan tien werknemers uit te zonderen van de werking van de wet. Ik kom over dit amendement te spreken, omdat ik aanneming ervan ten zeerste wil ontraden.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Welke reden is er voor de staatssecretaris om hierop terug te komen? Er is geen enkele vraag over gesteld. Ik vind het op zichzelf een beetje vreemd dat de staatssecretaris aan alle kwesties waarover geen vragen zijn gesteld voorbijgaat en alleen ingaat op die zaken waarover wel vragen zijn gesteld, maar op dit punt wel ingaat. Waarom doet zij dat?

Staatssecretaris Verstand:

Omdat ik behoefte heb duidelijk voor het voetlicht te brengen waarom het kabinet dit een slecht amendement vindt.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Maar dat moet u dan toch met een reden doen.

De voorzitter:

Maar mevrouw Bijleveld, u hebt zelf om heropening van de beraadslaging gevraagd.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Over dit onderwerp is tijdens deze heropening evenwel geen enkele vraag gesteld. De staatssecretaris zei: ik ga alleen in op kwesties waarover vragen zijn gesteld. Dan moet ze toch een reden hebben om specifiek over dit punt ook iets te zeggen. Misschien is de VVD niet overtuigd.

De voorzitter:

Maar de staatssecretaris heeft toch net aangegeven waarom zij hierover iets wil zeggen.

Staatssecretaris Verstand:

Voorzitter! Ik herhaal dat ik eraan hecht voor het voetlicht te brengen wat voor mij een zwaar punt is. Bij aanneming van het amendement zou sprake zijn van rechtsongelijkheid tussen werknemers. Die ongelijkheid kan zich zelfs voordoen tussen werknemers van hetzelfde bedrijf. Ik denk aan een bank die op coöperatieve basis werkt. De vestiging die minder dan tien werknemers heeft, valt niet onder de wet en de vestiging van dezelfde bank die elf werknemers heeft wel. Het gaat mij dus om het gevaar van ongelijkheid tussen werknemers over de totale breedte en het feit dat die ongelijkheid zich zelfs binnen hetzelfde bedrijf kan voordoen. Voor mij is dit een buitengewoon zwaarwegend punt. Ik vind dat zoiets echt niet moet. Ook kun je heel vaak kleine bedrijven vergelijken met afdelingen van een groot bedrijf. Wat is de reden om daarin onderscheid te maken? MKB Nederland heeft zich weliswaar verzet tegen de Wet aanpassing arbeidsduur, maar men heeft ons nooit gevraagd om een uitzondering te maken voor het MKB. In de wet is juist rekening gehouden met de zwaarwegende bedrijfsbelangen conform het regeerakkoord om die bedrijven in het midden- en kleinbedrijf waar problemen kunnen ontstaan een handvat te bieden voor een goede afweging.

Voorzitter! Ik meen dat ik de amendementen van een reactie heb voorzien.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik heb nog een vraag gesteld over de evaluatie van de wet.

Staatssecretaris Verstand:

Ik verwijs naar artikel 4 van de wet: evaluatie binnen drie jaar.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik vroeg of die evaluatie ook binnen twee jaar mogelijk was.

Staatssecretaris Verstand:

Ik pleit toch voor een periode van drie jaar, omdat je er dan een goed beeld van hebt hoe deze wet uitpakt.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen op een later tijdstip stemmen over de ingediende amendementen. Sommigen van u gingen ervan uit dat dit op donderdag zou gebeuren. Ik kan mij heel goed voorstellen dat wij dat na het herfstreces doen, omdat sommige zaken nog enig wetstechnisch nadenken vereisen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter! Beslist u nu dat het niet donderdag gebeurt? Ik wil graag weten of er donderdag of pas na het herfstreces wordt gestemd.

De voorzitter:

Mijn vaste formulering is dat wij op een later tijdstip over de amendementen zullen stemmen. Ik vraag mij af of niet even goed moet worden bekeken of het niet te ingewikkeld is om donderdag al te stemmen. Als u suggereert om dat na het herfstreces te doen, wil ik daar graag op ingaan.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voor mij hoeft het niet na het herfstreces. Het lijkt mij wel handig om nu in ieder geval de knoop door te hakken.

De voorzitter:

Dat begrijp ik weer niet, maar dat mag u mij straks vertellen.

Naar boven