Aan de orde is het debat naar aanleiding van algemeen overleg over landelijke politieopleidingen en het beleidsplan politie.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Allereerst het overleg over de politieopleiding. Hedenochtend heeft de Kamer van beide ministers een brief ontvangen waarin staat dat men graag bereid is om over het profiel van de politieagent van het jaar 2000 met de Kamer van gedachten te wisselen en daarover nog een nadere informatiebrief te sturen. Ik ben daar zeer erkentelijk voor.

Het tweede punt is het emancipatiebeleid bij de politie. De regering heeft een zeer lovenswaardig en hoog gesteld doel, namelijk om in het jaar 2000 25% van de executieve politieambtenaren vrouw te laten zijn. Mijn fractie ondersteunt deze doelstelling van harte, maar is tevens van oordeel dat dat niet wordt bereikt met het huidige beleid en de huidige instrumenten. Vandaar dat ik hierover graag een motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering streeft naar 25% vrouwen in executieve functies bij de politie in het jaar 2000;

overwegende, dat dit streven ambitieus is en ondersteuning verdient;

voorts overwegende, dat dit streven zonder extra inspanningen niet realistisch is;

nodigt de regering uit bij de begrotingsstukken voor 1998 met andere beleidsmaatregelen te komen om dit streven kracht bij te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gabor, Oedayraj Singh Varma en Aiking-van Wageningen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (25016).

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Collega De Graaf heeft mij uitdrukkelijk gevraagd om bij deze motie een nadere toelichting te geven op de beleidsinstrumenten die mij voor ogen staan. Ik doe dat heel kort. Bij de werving moet specifieke aandacht worden besteed aan het werven van vrouwen. Bij het leger is dat ook uitstekend gelukt. In de opleiding moeten de vooroordelen ten aanzien van vrouwen worden bestreden. Er zal meer aandacht moeten komen voor de relatie tussen arbeid en zorg. De gegevens met betrekking tot de politie, de zogenaamde BIS-gegevens, moeten veel meer ingericht worden om dit soort relevante gegevens te kunnen registreren. Het emancipatiebeleid moet niet gecentraliseerd worden. De middelen moeten, voorzover de wet het toelaat, worden geoormerkt. Veel vrouwen moeten gericht tot de politie kunnen toetreden.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Wij zijn bezig met een soort nabeschouwing van het algemeen overleg dat wij over de politie hebben gehad. Daarbij was een veelheid van onderwerpen aan de orde. Voor mij resteren twee punten.

Over het eerste kan ik kort zijn. Mevrouw Varma zal dadelijk mede namens onze fractie een motie indienen over de milieu- en veldpolitie. Het is een langdurig slepend probleem. Het feit dat deze eenheden als afzonderlijke organisatie-eenheden verdwenen zijn, heeft ernstige gevolgen voor de praktijk gehad. Wij pleiten voor een herkenbare identiteit in de organisatie. Een soortgelijke uitspraak heeft de Kamer ten aanzien van de zedenpolitie gedaan.

Ik vraag aandacht voor de toepassing van de Arbeidstijdenwet bij de politie. Een- en andermaal hebben wij hierover gesproken. De regering onderkent de problemen, maar er gebeurt weinig. Het gaat mij niet in de eerste plaats om de problemen bij de reguliere politie. Die problemen zijn er ook. Voor de arrestatieteams, voor beveiligings- en recherchewerkzaamheden, heeft de regering actie toegezegd. Ik wacht die actie gaarne af. Ik vraag de aandacht speciaal voor de vrijwillige politie. Dat probleem is wel onderkend. De brief van december van de verantwoordelijke bewindslieden zegt daarover het een en ander. Mij bereiken echter voortdurend en steeds meer signalen dat het allemaal te lang duurt. Er gebeurt te weinig. Dat is slecht voor de feitelijke inzet van de vrijwillige politie. Ook de motivatie van de betrokkenen neemt hierdoor sterk af. Dat vind ik een ernstig signaal.

Wat ik bepleit, is om voor de vrijwillige politie ten spoedigste een regeling te treffen naar analogie van de regeling die al voor de vrijwillige brandweer getroffen is. Ook die regeling is niet ideaal, maar zij is in ieder geval wel redelijk werkbaar. Ik bepleit die ook voor de vrijwillige politie. Vandaar dat ik de volgende motie indien, mede namens collega Gabor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de toepassing van de Arbeidstijdenwet ernstige problemen geeft voor het functioneren van de vrijwillige politie;

van oordeel, dat het zowel voor de inzetbaarheid als voor de motivatie van de betrokken vrijwilligers van groot belang is dat met spoed een oplossing wordt gevonden;

voorts van oordeel, dat dit mogelijk is door voor de vrijwillige politie een specifieke regeling te treffen naar analogie van die voor de vrijwillige brandweer;

nodigt de regering uit op zo kort mogelijke termijn een adequate voorziening te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berg en Gabor. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (25016).

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! In het algemeen overleg hebben wij uitgebreid gesproken over de toenemende criminaliteit op het gebied van milieu en flora en fauna. Wij hebben aangegeven dat op een herkenbare wijze inhoud moet worden gegeven aan de inzet van de politie op deze gebieden. Wij hebben al heel lang en verschillende malen op dit probleem gewezen, met name ten aanzien van de milieupolitie. Toch hebben wij iedere keer niet het juiste antwoord gekregen. Ook tijdens het laatste algemeen overleg heeft de minister niet duidelijk aangegeven op welke manier gewerkt wordt aan een herkenbare inzet. Dat is de reden waarom ik mede namens de collega's Gabor en Van den Berg een motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de criminaliteit op het gebied van milieu en flora en fauna sinds de opheffing van de specialismen bij de politie onrustbarend is gestegen;

verzoekt de regering te bevorderenOedayraj Singh Varma dat de politie bij de uitvoering van haar taken op een meer herkenbare wijze inhoud geeft aan de bestrijding van de criminaliteit op het gebied van milieu en flora en fauna,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oedayraj Singh Varma, Gabor en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (25016).

Mevrouw Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels):

Voorzitter! De afgelopen jaren is gebleken dat de besluitvorming door de bestuursraad van de LSOP onvoldoende breed werd gedragen. Ik vraag beide ministers te bezien of het niet verstandig is om de wet te wijzigen en de samenstelling van de bestuursraad, die nu uit vijftien personen bestaat, in te krimpen tot bijvoorbeeld vijf of zes mensen, zodat efficiënt en ook volgens de regels met meerderheid van stemmen in de vergadering van de raad kan worden besloten. Dat is het enige wat ik nog eens met nadruk onder de aandacht van de ministers wil brengen.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Ik heb een drietal punten. Het eerste betreft het emancipatiebeleid. Voor de VVD-fractie gaat het daarbij niet alleen om vrouwen, maar ook om allochtonen. Ik wil in dit verband een motie van de heer Korthals uit 1994 bij de collega's in herinnering roepen. In die breed ondersteunde motie riep de Kamer het kabinet op om met de korpsbeheerders en trouwens ook de korpschefs een gesprek aan te gaan over vrouwen in hogere functies. Die uitspraak van de Kamer, waarvan het kabinet wetenschap heeft, gecombineerd met de afspraak die vorige week is gemaakt om per regio te komen tot streefcijfers, maakt dat de VVD-fractie geen behoefte heeft aan de op dit punt ingediende motie.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Acht mevrouw Van der Stoel het mogelijk dat met het bestaande beleid tot het jaar 2000 4000 vrouwen extra bij de politie tewerk worden gesteld? Acht zij dat werkelijk realistisch?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Wij hebben vorige week niet voor niets een gesprek gehad met het kabinet. De Kamer heeft het kabinet toen overduidelijk geconfronteerd met haar opvattingen terzake. Zij heeft het kabinet duidelijk uitgedaagd om het beleid op het terrein van het werven van vrouwen en allochtonen in iedere rang bij de politie op te voeren. Er is een aantal suggesties over tafel gegaan. Het kabinet heeft aangegeven dat het met realistische streefcijfers aan de gang wil gaan om datgene waar wij het over eens zijn, ook voor elkaar te brengen.

De heer Gabor (CDA):

U geeft geen antwoord op mijn vraag. Het gaat om 4000 vrouwen meer bij de politie. Die moeten er komen.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Verscheidene fracties hebben in het verleden en ook in deze kabinetsperiode bij het kabinet aangedrongen op uitbreiding van de politie. Daar zijn mogelijkheden voor en daar worden ook inspanningen toe gedaan. Bovendien behoeft er, zoals vorige week ook uitgebreid aan de orde is geweest, niet alleen via de opleidingsscholen geworven te worden. Er kunnen wel degelijk ook kundige vrouwen en allochtonen van buitenaf aangetrokken worden. Wij blijven alsmaar in een cirkeltje ronddraaien. Gezien eerdere uitspraken van de Kamer is het het kabinet genoegzaam duidelijk wat de Kamer op dit punt wil.

Wat de milieupolitie betreft is er een algemene taakstelling afgesproken. Er zijn korpsen in het land die buitengewoon actief zijn op dit terrein. Ik verwijs maar naar de grote plakkaten die in de MUPI's hangen in de stad waar ook mevrouw Varma woont. De politie is daar heel actief op het terrein van het milieu. In een aantal gebieden zijn er problemen. In dat verband verwijs ik evenwel naar de afspraken die gemaakt zijn om binnenkort te komen met een milieuprofiel waarin de deskundigheden staan waaraan mensen moeten voldoen. Het lijkt mij zinvoller om ons daarop te richten dan om op dit moment aparte uitspraken te doen. De politie weet dat zij een algemene taakstelling heeft en dus ook het milieu niet uit het oog mag verliezen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! Natuurlijk zijn er afspraken gemaakt, maar het gaat ons erom dat hier in een aantal gebieden prioriteit aan gegeven wordt. Ik denk hierbij aan de Biesbosch en dergelijke, waar de agressiviteit van deze vorm van criminaliteit toeneemt. Verder moet de herkenbaarheid van deze politie duidelijk worden. Dat is waar de motie om vraagt: prioriteit en herkenbaarheid.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! Over de prioriteit zijn al afspraken gemaakt. Vorige week zijn er heel creatieve suggesties aan de orde gekomen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het kabinet die creatieve suggesties terzake heeft gehoord. Het heeft daar namelijk positief op gereageerd. Hiermee kan uitdrukking worden gegeven aan zowel de prioriteit als de daadwerkelijke opsporing en de aanpak van de problemen, waar mevrouw Varma begrijpelijkerwijze aandacht voor vraagt.

Ten slotte kom ik op de arbeidstijden. Die vormen inderdaad een knelpunt. Mijn fractiegenoot Hofstra heeft ook niet voor niets een heel brede motie ingediend met betrekking tot de arbeidstijden. Verder heeft collega Korthals er in een eerder overleg op aangedrongen dat deze problematiek snel wordt aangepakt. In de brief die wij vorige week hebben besproken, heeft de minister van Binnenlandse Zaken aangegeven dat hij op korte termijn overleg zal plegen met zijn collega van Sociale Zaken om deze problematiek aan te pakken. Ik kan mij niet voorstellen dat het kabinet niet gehoord zou hebben dat diverse fracties in deze Kamer vinden dat er een probleem ligt op dit punt en dat de Kamer unaniem van mening is dat dit snel aangepakt moet worden, opdat er ook bij de politie doelmatig en efficiënt gewerkt kan worden.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Zoals wij dat ook in het algemeen overleg hebben gedaan, hebben wij de onderwerpen verdeeld. Ik zal ingaan op de motie van mevrouw Singh Varma en de heren Van den Berg en Gabor over de milieu- en veldpolitie. Deze motie stelt in wezen inrichtingseisen. Er staat immers in: "...bij de uitvoering van haar taken op een meer herkenbare wijze inhoud geeft...". Dan ben je bezig met dezelfde discussie die we hebben gevoerd over de instelling van de afdeling jeugd- en zedenzaken. Daarbij hebben we gezegd: nee, wij op rijksniveau gaan geen eisen stellen aan de manier waarop het korps wordt ingericht; wel stellen we eisen aan de output en aan de prioriteitenstelling. Waar het gaat over milieu, is milieu een prioriteit, zoals ook door de korpschefs en het OM is gesteld. Er zal dus extra aandacht aan milieu worden besteed.

De invalshoek was, zo begreep ik uit de bijdragen van de indieners, de veld- en milieupolitie. Uiteindelijk is in de motie terechtgekomen: "...criminaliteit op het gebied van milieu en flora en fauna". in het algemeen. Dat wordt dan wel heel erg breed.

De heer Gabor (CDA):

Het gaat om de groene wetten.

Minister Sorgdrager:

Maar dat staat niet in de motie. Toegespitst op de veld- en milieupolitie en de groene wetten hebben we in het AO gezegd dat we ons niet moeten verkijken op hoe het vroeger was. De 55 mensen bij de veld- en milieupolitie van destijds deden veel goed werk. Nú krijgen alle politiemensen in de primaire opleiding een milieuopleiding, en van alle politiemensen wordt verwacht dat zij kijken naar het milieu en groene wetten.

In het algemeen overleg hebben we laten zien dat er speciale projecten zijn, juist voor de naleving van de groene wetten. Het ministerie van LNV is trekker bij een aantal projecten. Als weer een aparte entiteit wordt ingesteld van de omvang van vroeger en je die weer verdeelt over de verschillende regio's – dat is op zich al heel ongelukkig – geef je daarmee anderen een legitimatie om niets meer aan milieu te doen. Juist dat moeten we voorkomen, omdat het opsporen van milieudelicten op zich iets is wat voortdurend onder druk moet staan bij de politie. Om al die redenen wil ik deze motie ontraden.

De heer Gabor (CDA):

Dit staat absoluut haaks op wat in de rapportage van het kabinet van 27 januari 1996 staat, waarin een desastreus beeld wordt geschetst van de situatie na afschaffing van de milieu- en veldpolitie. Dat is aanleiding geweest voor de Kamer – de heer Van Heemst diende daarover een motie in – om aan te dringen op het rechttrekken van die zaak. Het staat ook haaks op wat beide bewindslieden hebben geschreven aan de Kamer in het kader van de evaluatie van de Politiewet, waarin ook zij erkennen dat dit een heel belangrijk probleem is dat moet worden opgelost.

Minister Sorgdrager:

Dat ontken ik allemaal niet. Maar ik zie niet in dat dit haaks staat op dat wat in het algemeen overleg is besproken. Daar hebben we melding gemaakt van projecten en van de noodzaak van extra aandacht voor handhaving van groene wetten.

Mevrouw Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels):

U heeft de neiging dit allemaal onder de milieupolitie te scharen. Het is toch gebruikelijk dat de inhoud van het politiewerk ten aanzien van het milieu het meeste betrekking heeft op geknoei met verkeerde grond, chemicaliën of iets anders? Het wegvallen van de veldpolitie heeft vooral voor de groene provincies, zoals Utrecht en Gelderland, desastreuze gevolgen gehad. Ik zou er dan ook voor willen pleiten om ten aanzien van de korpsen die ook specifiek in de groene ruimten bezig zijn, aandacht te schenken waar het gaat om extra mensen voor de veldpolitie, want de achteruitgang is verschrikkelijk.

Minister Sorgdrager:

De Politiewet is zodanig gestructureerd dat wij eisen kunnen stellen en prioriteiten kunnen aangeven, maar wij gaan op grond daarvan niet geoormerkt mensen aanwijzen. Dat is de praktijk niet. Dat gaan wij dus in dit geval ook niet doen. Het is ook niet voor niets dat wij bij de politie hebben aangedrongen op het deelnemen aan die projecten. De politie heeft ook de regie over een aantal van die projecten, juist ook op de Veluwe waar die groene wetten zo belangrijk zijn. Ik denk niet dat wij terug moeten vallen op de gedachte dat er bij een aantal korpsen een paar mensen bij moeten komen. Juist de samenwerking met andere opsporingsinstanties, zoals de AID en de jachtopzieners, is ontzettend belangrijk, dit alles onder regie van de politie. Daar proberen wij iedere keer op te hameren. Het is ook niet waar dat de politie zich alleen maar bezighoudt met overtredingen op het gebied van chemische verontreiniging. De politie is er ook voor de groene wetten. Daar moet zij ook van doordrongen zijn. Dat bereik je niet door op een gegeven moment een extra entiteit toe te voegen, nog afgezien van het feit dat wij helemaal niet kiezen voor extra geld voor speciale taken van de politie.

Mevrouw Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels):

Dan wil ik hier benadrukken dat wanneer men het overlaat aan de diverse politiekorpsen, zal blijken dat de achteruitgang zal doorgaan.

Minister Sorgdrager:

Wat wilt u dan? Dat er weer een landelijke veldpolitie wordt opgericht?

Mevrouw Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels):

Ik wil in ieder geval dat u creatief nadenkt over een andere oplossing in plaats van het op het ogenblik alleen over te laten aan de korpsen. Het moet gewoon. Zoals het op het ogenblik gaat, is het absoluut onverantwoord.

Minister Sorgdrager:

Of het onverantwoord is, weet ik niet precies, maar dat er wat moet gebeuren, daar ben ik het mee eens. De creativiteit uit zich in allerlei projecten samen met anderen, waarbij de politie een goede rol moet vervullen. Die projecten lopen. Laat ons die eerst evalueren. Als het niet goed werkt, moeten wij nadenken hoe het anders. Hetgeen waarom in de motie wordt gevraagd, is mijns inziens niet de goede methode.

Mevrouw Aiking vroeg aandacht voor de bestuursstructuur van de LSOP. Ik ben het met haar eens dat daar goed naar gekeken moet worden. Bij de evaluatie van de LSOP-wet wordt specifiek aan dat punt aandacht besteed.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Alleen al voor de vormgeving van het toekomstig politieonderwijs en wellicht ook in een breder kader, is het van belang dat wij nader zicht ontwikkelen op wat de heer Gabor is gaan noemen de politieagent van het jaar 2000. Naar aanleiding ook van hetgeen wij vanmorgen hebben besproken in het algemeen overleg, voeg ik eraan toe dat het juist daarom interessant is er wat meer over te formuleren, omdat dit punt nauw aansluit bij het integraal veiligheidsbeleid en dus ook bij datgene wat wij aan sociaal toezicht in dit land hebben georganiseerd.

Dan kom ik te spreken over de emancipatie van vrouwen en de doelstellingen daarbij. De heer Gabor heeft zo-even gezegd dat er bij de begrotingsstukken andere beleidsmaatregelen moeten komen om dat streven kracht bij te zetten. Ik vroeg mij toen onmiddellijk af wat hij daarmee eigenlijk bedoelde. Ik ben hem er zeer dankbaar voor dat hij – kennelijk uitgedaagd door de heer De Graaf – daar zelf een invulling aan heeft gegeven.

De heer Gabor (CDA):

Als de minister daar prijs op stelt, wil ik hem de suggesties die ik heb gedaan wel toezenden. Ik heb namelijk niet alles uitgesproken.

Minister Dijkstal:

Ik ben inderdaad benieuwd welke suggesties u dan nog meer heeft, want met veel van wat u heeft uitgesproken, heb ik absoluut geen problemen. Bij de uitvoering van de motie-Korthals is dat al gebeurd. Je kunt je afvragen of daar niet nog een nader accent op gelegd moet worden, maar dat zeg ik gaarne toe. Als het gaat om het werven van nieuwe politiemensen, zou speciale aandacht moeten worden besteed aan het werven van vrouwen. Daar heb ik geen problemen mee. Ik zal dat met grote nadruk bij de korpsen onder de aandacht brengen. Bij de opleidingen, als er nog steeds sprake is van vooroordelen in het hele traject, moet je kijken of je die daar weg kunt nemen. Dat gebeurt overigens al. Daar wil ik gaarne nog eens op wijzen. De heer Gabor sprak over de relatie tussen arbeid en zorg. Zoals ik trouwens ook in een algemeen overleg heb gezegd, is daar ook in het kader van de CAO en anderszins over gesproken. Dan praat je over deeltijd, over kinderopvang enzovoort. Ik zeg gaarne toe dat wij daaraan zullen werken.

Als de heer Gabor vraagt of het in de BIS-systematiek ook mogelijk is om relevante informatie hierover op te nemen, moet ik zeggen dat ik dat niet helemaal kan overzien, maar dat ik gaarne toezeg dat wij zullen kijken hoever wij daarmee kunnen komen. Er moet in ieder geval worden gekeken om hoeveel vrouwen en hoeveel mannen het gaat, maar misschien is er nog meer relevante informatie in de administraties zo te organiseren, dat je dat kun activeren. Met al deze punten heb ik dus geen enkel probleem. Dat maakt wat mij betreft de motie overbodig. Of wij doen het al, of het is al in het algemeen overleg toegespitst.

Er is één punt waarop ik de heer Gabor waarschijnlijk niet of nog niet kan bedienen. Als ik het goed heb begrepen stelt hij namelijk voor dat wij het emancipatiebeleid niet decentraliseren en gelden gaan oormerken. Daar loop ik tegen de grenzen van de wet op. Ik kan wel vanuit een nationaal beleid propageren, overleggen, maar als dat betekent een afwijking van de bevoegdheidsverdeling, zoals die nu in de wet staat, kunnen wij dat debat beter hervatten als wij het hebben over nadere bevoegdheidswijzigingen aan de hand van de nota die bij de Kamer ligt. Als het erom gaat vanuit het Rijk stimulerend op te treden, zeg ik dat gaarne toe.

De heer Gabor (CDA):

Ik heb niet voorgesteld om de wet te wijzigen, maar de wet kun je extreem toepassen om bepaalde gelden te oormerken, maar je kunt het ook overlaten aan de korpsen. Het moet dus gebeuren binnen de mogelijkheden van de wet.

Minister Dijkstal:

Dan wil ik dat nu reeds gaarne toezeggen, in het verlengde van wat in het algemeen overleg is gezegd en in het verlengde van wat mevrouw Van der Stoel zojuist heeft gezegd. Het is de bedoeling dat wij proberen om per korps met realistische streefcijfers te werken. Daar gaan wij ook overleg over voeren. Dan kunnen wij het punt van emancipatie van vrouwen en trouwens ook van allochtonen inbrengen. Ook die toezegging wil ik, voorzover dat nog nodig is, gaarne doen.

Al met al lijkt deze motie mij dus echt overbodig. Behalve als het om één punt gaat, maar dan moeten wij duidelijk zijn. Als het hier gaat om de inspanningsverplichting die het kabinet op zich wil nemen gezien het belang van de zaak en dan uitwerkt zoals nu is besproken, hoeft u daar niet aan te twijfelen. Als het gaat om een resultaatsverplichting, kom ik in moeilijkheden, omdat dat per korps zeer verschillend kan zijn. Als een korps in de komende periode niemand nieuw zal aannemen, omdat er nauwelijks mutaties zijn en ze ook niet in het budgetverdeelsysteem bij de groeikorpsen zitten, kunnen wij hoog en laag springen, maar dat korps zal dan meer moeite hebben om dat streefcijfer van die 25% te halen, aannemende dat ze daar nu ver onder zitten, dan een korps dat door een aantal omstandigheden daar ruim iets aan kan doen. Dat was precies de reden om dat per korps na te gaan en dat per korps te proberen uit te drukken. Ik hoor nog wel of het om een resultaats- of een inspanningsverplichting gaat, want dat maakt een wezenlijk verschil.

De heer Gabor (CDA):

Dat ben ik met de minister eens, maar ik wil toch van hem horen wanneer hij tevreden is. Het tekort is op het moment 4000 arbeidsplaatsen. Als je wilt komen op die 25%, kom je 4000 vrouwen bij de politieorganisatie tekort. Wanneer is hij tevreden?

Minister Dijkstal:

Ik ben tevreden als het evenredig is. Ik ben nu tevreden als wij de vertaling van die 25% naar realistische streefcijfers per korps halen. Ik kan nu niet zeggen hoe dat voor die verschillende korpsen precies uitpakt. Ik wil dat overigens wel nader laten weten. Het gaat er dan om dat men het probeert te realiseren. De achterstand van 4000 is ongeveer evenveel als de uitbreiding van de sterkte die op de lat staat. Het is misschien wel wenselijk om voor alle nieuwe uitbreidingen alleen vrouwen aan te trekken, maar dan doen zich toch een aantal praktische problemen voor. Ik kan dat niet toezeggen. Toch meen ik dat wij het niet met elkaar oneens zijn over het feit dat wij dit met de genoemde maatregelen sterk moeten proberen te activeren. Dus de conclusie kan alleen maar zijn dat de motie overbodig is.

Voorzitter! Dan kom ik bij de motie van de heer Van den Berg over het Arbeidstijdenbesluit en de politie, met name de vrijwillige politie. Ook wat dat betreft is het hetzelfde liedje. In de eerste plaats verwijs ik naar de motie-Hofstra en de afspraken die met het kabinet zijn gemaakt over wat nu in het jargon de tweede knelpuntennotitie heet. Dus er komt een rapportage over de knelpunten. Minister Sorgdrager en ik zijn in bespreking met de heer Melkert als het gaat om de punten die nog niet geregeld zijn. De heer Melkert moet gezien worden als bewaker van het Arbeidstijdenbesluit en de Arbeidstijdenwet. Daarbij speelt het punt van de vrijwillige politie ook een rol. Wij zullen precies doen wat in het dictum van de motie staat, namelijk dat wij op zo kort mogelijke termijn een adequate voorziening zullen treffen. Wat de aard van die voorziening is, kan ik op dit moment nog niet aangeven. Ik kan nog niet zeggen of dat analoog zal zijn aan de regeling voor de vrijwillige brandweer of anderszins. Daarom kan ik mij ook niet binden aan de overwegingen in de motie. Er komt echter een adequate voorziening voor de vrijwillige politie binnen de kaders die de wet en het besluit ons geven. Dus de motie lijkt mij wat dat betreft ook overbodig.

De heer Van den Berg (SGP):

Wat bedoelt de minister met "op zo kort mogelijke termijn"? Dat had hij in december ook al gezegd. Hij noemde de motie-Hofstra. Met alle respect, daar stond ik ook achter, maar dan gaat het slechts om een inventarisatie en er moet op korte termijn iets gebeuren. Dat is het probleem.

Minister Dijkstal:

Dat is waar, maar wel binnen de kaders van de wet die door de Kamer is aanvaard en het daarbij behorende uitvoeringsbesluit. Wij kunnen daar heel realistisch over zijn. Het uitvoeringsbesluit en de wet hebben in meerdere sectoren – laat ik het heel mild zeggen – op z'n minst vraagtekens opgeworpen over de uitvoerbaarheid. Om die reden stuiten wij als het gaat om de jeugdhulpverlening, de zorgsector en bijvoorbeeld de beveiliging van het Koninklijk Huis op de knelpunten van het Arbeidstijdenbesluit. Een en ander wordt nu stelselmatig nagegaan. Voor de politie zijn een aantal problemen opgelost en een aantal problemen zijn nog niet opgelost. Daar zijn wij hard mee bezig en wij zullen proberen die problemen op de kortst mogelijke termijn op te lossen. Dat kan of een adequate regeling zijn die lijkt op die van de vrijwillige brandweer; het kan ook een andere adequate regeling zijn.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik kan er dus op rekenen dat u nu met oplossingen komt en niet weer met een inventarisatie of een knelpuntennotitie? Er komt nu concreet iets aan?

Minister Dijkstal:

Natuurlijk, de daadkracht van dit kabinet is spreekwoordelijk. Dus daar kunt u op rekenen.

De heer Van den Berg (SGP):

Dan ben ik de regering erkentelijk voor deze toezegging. Ik wil wel graag afwachten wat die toezegging inhoudt. In afwachting daarvan wil ik de door mij ingediende motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van den Berg stel ik voor, zijn motie (25016, nr. 20) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 18.15 uur geschorst.

Voorzitter: Zijlstra

De voorzitter:

Alvorens wij met de stemmingen beginnen, merk ik op dat de leden Leerkes (Unie 55+) en Hendriks afwezig zijn.

Naar boven