Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 29 mei 2007 over het programma "De Uitdaging".

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Vorige week heeft de Kamer met de staatssecretaris van Defensie en de minister voor Jeugd en Gezin gesproken over de toekomst van het project "De Uitdaging". Het goede nieuws was dat de beëindiging van het project voorlopig van de baan is. Daarmee is alle ongerustheid echter nog niet weggenomen, omdat het voornemen tot beëindiging van het project toch boven de markt bleef hangen. De staatssecretaris bleef, zei het met de nodige condities, spreken over terugtrekking van Defensie, alternatieven, et cetera. Het debat bleef ook enigszins schimmig doordat het voornemen tot beëindiging naar buiten was gekomen terwijl nog niet duidelijk is hoe andere programma's voor risicojongeren er uit komen te zien.

Ik meen dat het onder deze omstandigheden een goede zaak is dat de Kamer helder positie kiest en duidelijk maakt dat geen groen licht wordt gegeven aan het voornemen tot beëindiging van het project. Daarom dien ik een motie in om door te gaan met het goede project "De Uitdaging" waarin ook wordt uitgesproken dat aanpassingen alleen aan de orde kunnen zijn wanneer deze gelet op andere programma's nodig zijn, met andere woorden wanneer deze worden gewenst voor de effectieve aanpak van risicojongeren. De minister voor Jeugd en Gezin komt hierin een regierol toe. Blijvende betrokkenheid van Defensie is nodig, juist omdat de inbedding in de defensiecontext een grote bijdrage heeft geleverd aan het succes van het project. Natuurlijk zijn wij ons bewust van de druk die al op de defensieorganisatie en het defensiebudget ligt. Mede daarom is een passage opgenomen dat er ook geld van buiten Defensie voor zou dienen te worden aangewend.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris van Defensie weliswaar heeft besloten, het project "De Uitdaging" voorlopig voort te zetten totdat nieuwe programma's zijn begonnen, maar er onduidelijkheid is blijven bestaan over de verdere toekomst van dit project;

overwegende dat hierover zo spoedig mogelijk helderheid moet worden geboden, mede ter voorkoming van het wegvloeien van ervaren personeel en het verdampen van opgebouwde kennis en ervaring;

overwegende dat met "De Uitdaging" sinds 2001 aan risicojongeren meer opleiding en discipline is meegegeven, waardoor hun kansen op werk zijn vergroot en een belangrijke bijdrage is geleverd aan zowel het voorkomen van afglijden in de criminaliteit als het voorkomen van recidive;

overwegende dat, afgemeten aan deze maatschappelijke doelstelling, dit project steeds als succesvol is aangemerkt, niet in de laatste plaats bewerkstelligd door de inbedding in de defensieorganisatie;

overwegende dat in dit licht het beperkte rendement voor de defensieorganisatie zelf geen reden is voor beëindiging van dit project, evenmin als het enkele feit dat nieuwe programma's worden voorbereid;

verzoekt de regering daarom, het defensieproject "De Uitdaging" voort te zetten,

  • - vanzelfsprekend in afstemming op mogelijk nieuw vorm te geven programma's voor risicojongeren;

  • - onder regie van de minister voor Jeugd en Gezin, maar met blijvende betrokkenheid van Defensie;

  • - en daartoe middelen buiten het defensiebudget aan te wenden;

en de Kamer hierover vóór 1 september 2007 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Sterk, Eijsink, Poppe, Verdonk, Brinkman, Dibi en Voordewind.

Zij krijgt nr. 3(31056).

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik wijs erop dat deze motie is ondertekend door alle collega's die bij het algemeen overleg aanwezig waren.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Het CDA is altijd een groot voorstander van heropvoedingskampen geweest. Onze voormalige minister-president heeft het in de jaren tachtig de "Lubbers-kampementen" genoemd. Het woord "kampementen" heeft een heel nare smaak, maar het project "De Uitdaging" is een goed voorbeeld van wat de minister-president destijds heeft bedoeld. Om alle redenen die de woordvoerder van de SGP heeft opgesomd, steunt de CDA-fractie de motie in de hoop dat het project overeind kan blijven.

In het algemeen overleg heeft de minister, in het kader van projecten voor jongeren en heropvoedingstrajecten waardoor jongeren uiteindelijk weer een plek in de samenleving kunnen krijgen, gesproken over de pilots Onwillige jongeren. De minister heeft dit in het algemeen overleg gezegd dat op dit moment vier van de vijf pilots lopen, maar een nog niet. Het zou gaan om de Wyldemerk. Ik weet niet of ik het goed zeg, want het is Fries en ik ben zelf geen Friese. Wij begrijpen dat er wat ruis is over de vraag of dit project daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. Collega's hebben hierover al eerder vragen gesteld aan de minister. Wij horen graag van de minister of het klopt dat er ruis is op die kabel, of die ruis kan worden opgelost en of hij ons daarover voor donderdag 12.00 uur per brief zou kunnen berichten.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over het project "De Uitdaging" was de staatssecretaris niet geheel duidelijk over de toekomst van dit project. Mijn fractie vindt dat het project met zijn militaire elementen onvoorwaardelijk moet doorgaan, bij voorkeur niet ten koste van het defensiebudget. Wij steunen dan ook volledig de motie van collega Van der Staaij. Juist het militaire element vinden wij van belang. Wij betreuren dat door een belang van Defensie zelf, namelijk de instroom van deze jongeren, mogelijk andere groepen jongeren voor wie deze militaire elementen ook zeer goed zouden zijn, buiten de boot zijn gevallen. Derhalve verzoeken wij de regering een onderzoek in te stellen. Mede namens collega Verdonk dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de Brinkmanberaadslaging,

overwegende, dat aan het defensieproject "De Uitdaging" een behoorlijk aantal jongeren niet heeft kunnen deelnemen, omdat zij niet aan de instapcriteria voldeden;

verzoekt de regering te onderzoeken of en, zo ja, hoe:

  • - het defensieproject "De Uitdaging" uitgebreid kan worden door de instapcriteria minder hoog te stellen;

  • - het defensieproject "De Uitdaging" voor deze "zwaardere" groep jongeren mogelijk in tijd langer moet duren;

  • - dit project uiteindelijk buiten het defensiebudget moet vallen;

  • - de recidivekans voor deze jongeren naar beneden dient te gaan,

en de Kamer hierover vóór 1 september 2007 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Brinkman en Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(31056).

Staatssecretaris Van der Knaap:

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben vorige week op 29 mei een goed debat met elkaar gevoerd. Het was heel duidelijk dat de Kamer Kamerbreed een lans brak om het project "De Uitdaging" zoveel mogelijk overeind te houden. Ik heb aangegeven waarom ik ermee zou willen stoppen. In het debat werd ik zo enthousiast dat ik heb gezegd dat zo lang er nog geen nieuwe schoenen zijn, wij de oude behouden. Door het enthousiasme van de Kamer was het mij wel duidelijk dat dit zou worden gehonoreerd door middel van een motie die vandaag zou worden ingediend. Dat is ook gebeurd. Dit geeft precies de discussie weer die wij hebben gehad. Ik begrijp heel goed dat de Kamer ook plenair wil horen dat, zo lang er geen passende oplossing is voor De Uitdaging, Defensie met De Uitdaging doorgaat. Wat dat betreft komt het goed uit dat wij de Kamer voor 1 september zouden moeten laten weten op welke wijze De Uitdaging wordt gecontinueerd. Dat staat namelijk nadrukkelijk in het dictum van de motie. Daar komt bij dat wij moeten bezien op welke wijze Defensie daarbij betrokken kan blijven.

Ik laat het oordeel over de inhoud van de motie en het dictum graag aan de Kamer over, maar het lijkt mij duidelijk dat deze motie wordt aangenomen. In overleg met de minister voor Jeugd en Gezin zullen wij de Kamer daadwerkelijk voor 1 september informeren over hoe wij inhoud gaan geven aan de oproep van de Kamer om ervoor te zorgen dat het Defensieproject De Uitdaging wordt voortgezet en onder welke condities dat gebeurt.

Bij de motie van de heer Brinkman en mevrouw Verdonk vraag ik me af of zij nu wel een verstandige weg kiezen. Als de Kamer aangeeft dat zij zeer onder de indruk is van de resultaten van De Uitdaging, dan heeft dat ook te maken met de instroom, denk ik. Als je op dat punt concessies doet, moet je je afvragen of de successen niet minder zullen worden. Moeten wij voor deze "zwaardere" groep, genoemd in de motie, dan niets doen? Zeker wel, maar daar zijn ook andere mogelijkheden voor, waarop de minister voor Jeugd en Gezin nader zal ingaan, zo veronderstel ik. Daarbij gaat het om een categorie van jongeren die in prep-camps zouden kunnen worden opgenomen. Als wij het succes van De Uitdaging willen behouden, moeten wij zo dicht mogelijk blijven bij de huidige opzet. Derhalve lijkt het mij niet verstandig, dit programma te vervuilen door er de zwaardere groep, die ook nog langer zou moeten blijven, in De Uitdaging op te nemen. Ik ben erg bang dat dit ten koste van het programma zou gaan, dus ik ben minder enthousiast over deze motie. Maar ik denk dat de minister voor Jeugd en Gezin hierop nader zal ingaan.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Graag, maar ik heb ook nog een vraag aan u. Ik vind dat u uw eigen mensen en uw eigen project toch minder goed beoordeelt dan ik, want ik ben er gelet op de resultaten van overtuigd dat het zeker de moeite waard is om te bekijken of ook de zwaardere groepen in het programma zouden kunnen worden opgenomen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de mensen die nu voor De Uitdaging werken, dit aan zouden kunnen. Wij hebben grote problemen met deze jongeren en er zijn nu een paar pilots, maar alles bevindt zich nog in de startfase. Laten wij nu deze ervaring, deze mogelijkheden die De Uitdaging blijkt te bieden, ook voor de zwaardere groepen gebruiken.

Staatssecretaris Van der Knaap:

Uw optimisme over de rol die De Uitdaging hierbij zou kunnen spelen, deel ik op dit moment niet. Als je met instructeurs praat, merk je dat het al behoorlijk fors aanpakken is om de jongens die nu aan het programma deelnemen, op een goede manier de eindstreep te laten halen. Ik bepleit niet om niets met de zwaardere groep te doen, ik vraag me alleen af of De Uitdaging hiervoor het meest geschikte instrument is. Het lijkt mij goed dat degene die hierbij de eindverantwoordelijkheid heeft, hierop ook eens zijn visie geeft. Wij hebben tot 1 september de kans om de Kamer uit te leggen hoe wij verder zullen gaan met De Uitdaging en hoe Defensie daarbij betrokken zal zijn. Ik denk dat er ook aan de Kamer zal moeten worden gerapporteerd hoe wij met de zwaardere groep omgaan, maar ik zou De Uitdaging graag in de huidige opzet handhaven. Dat is ook in het belang van de groep van jongeren die er nu gebruik van maken.

Mevrouw Verdonk (VVD):

Ik ben blij met uw toezegging dat u ook hierover vóór 1 september zult berichten, maar ik neem aan dat u een positieve grondhouding hebt en dat u zult bekijken hoe ook andere groepen aan De Uitdaging zouden kunnen deelnemen. Ik ga er dus van uit dat u niet bij voorbaat zegt dat u het niet ziet zitten, want dan weet ik al wat u de Kamer zult mededelen. Gewoon een open blik om samen te bekijken hoe de regering de problemen die ook deze andere groep jongeren veroorzaakt, kan helpen oplossen.

Staatssecretaris Van der Knaap:

U weet dat ik altijd met een open blik bekijk wat de beste oplossing voor een probleem is. Kamer en regering hebben beide met deze groep met grote problemen te maken, dus beide hebben er ook alle belang bij om een passende oplossing te vinden. Het enige wat ik zeg, is dat ik gelet op de successen voorzichtig wil zijn om het instrument op deze groep toe te passen, maar het heeft ook te maken met de kwaliteit van de mensen die instromen en hun achtergrond. Als wij De Uitdaging als een succesvolle onderneming beschouwen, moeten wij er ook heel zorgvuldig mee omgaan. Maar hierbij is ook mijn toezegging van belang, met een open blik te zullen nagaan welke passende oplossing wij kunnen vinden voor de zwaardere groep van jongeren.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Door de antwoorden van de staatssecretaris, zowel hier als in het algemeen overleg, raak ik een beetje de weg kwijt tussen alle bomen die hij opzet. De Uitdaging is in 2000 opgezet om jongeren die in criminaliteit dreigden te vervallen, op te vangen, een opleiding te geven, een vak te leren en naar de markt te begeleiden. In 2005 is er een doel bijgekomen: instroom in het leger. Dat ging echter niet omdat door de deelnemende gemeente te veel jongeren "aangeboden" werden met een zodanig strafblad dat zij niet meer aan de criteria voor het leger voldeden. Dat was de reden voor de staatssecretaris om het stop te zetten. Het heeft dus niets te maken met heropvoedingskampen waarover mevrouw Sterk sprak, het heeft ook niets te maken met militaire...

De voorzitter:

Wat is uw vraag, mijnheer Poppe?

De heer Poppe (SP):

Nu draait de staatssecretaris er weer omheen. In het AO heb ik gezegd dat het doel moet zijn om ook jongeren met een zodanig strafblad dat zij niet in het leger kunnen komen, op te vangen en te geleiden naar de markt.

In het AO zei de staatssecretaris "ja" en nu zegt hij dat wordt bekeken of dat kan. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het project De Uitdaging gedemilitariseerd moet worden en zich moet richten op het geleiden van jongeren naar de markt? Zo ja, waarom ontraadt hij dan aanvaarding van de motie?

Staatssecretaris Van der Knaap:

Wij blijven gewoon doorgaan met De Uitdaging. Het doel is om de risicojongeren meer opleiding en discipline mee te geven waardoor de kansen op werk zullen worden vergroot. Dat is de doelstelling van De Uitdaging en daarmee gaan wij gewoon door, mevrouw de voorzitter.

De heer Poppe (SP):

Dus ook degenen die een zodanig strafblad hebben dat zij niet het leger in kunnen?

Staatssecretaris Van der Knaap:

Met De Uitdaging is aan risicojongeren meer opleiding en discipline meegegeven, waardoor hun kansen op werk zijn vergroot en een belangrijke bijdrage is geleverd aan zowel het voorkomen van afglijden in de criminaliteit als het voorkomen van recidive. Dat is de doelgroep waarover wij praten.

De heer Poppe (SP):

Dat was mijn vraag niet. Ik heb gevraagd of dit ook gericht wordt op de degenen die een zodanig strafblad hebben dat zij niet het leger in kunnen.

Staatssecretaris Van der Knaap:

Ik heb u de doelgroep aangegeven en daaraan verandert niets.

De heer Poppe (SP):

Tijdens het AO zei de staatssecretaris "ja" en nu zegt hij dat niet.

De voorzitter:

Mijnheer Poppe, u heeft het woord niet.

De heer Dibi (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft een hele Kamer tegenover zich die eigenlijk helemaal niet wil dat het project stopt en helemaal niet totdat er een ander project start. De motie van de heer Brinkman eist niet dat er meteen zwaardere gevallen opgenomen worden bij Defensie, maar dat de staatssecretaris de mogelijkheid onderzoekt om het project uit te breiden. Dat is een open houding van de Kamer. Hoe ziet de staatssecretaris dat?

Staatssecretaris Van der Knaap:

Dat heb ik duidelijk tegen mevrouw Verdonk gezegd. Ik sta daar heel open tegenover. Ik zal proberen de Kamer voor 1 september aan te geven hoe wij met deze groep omgaan.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ontraadt de staatssecretaris aanvaarding van de motie of neemt hij haar over?

Staatssecretaris Van der Knaap:

Ik heb gezegd dat de minister voor Jeugd en Gezin daarop zal ingaan.

De heer Brinkman (PVV):

Het klinkt al een beetje vriendelijker als de staatssecretaris zegt dat hij er met een open blik naar zal kijken. Ik vind het belangrijk dat in het onderzoek wordt aangegeven waar het omslagpunt ligt wanneer iemand niet meer in aanmerking komt voor deelname aan dit project. Op grond van de oude instapcriteria kon iemand wel deelnemen, maar op het moment dat hij misschien een antecedent extra had, kon dat niet. Kan de staatssecretaris voor de volle honderd procent zeggen dat niemand het project zal halen als het criterium een plaatsje hoger gesteld wordt? Volgens mij is dat niet het geval. Mocht dat wel zo zijn, is de staatssecretaris dan bereid om het project uit te breiden? Voor de duidelijkheid, het gaat mij er niet om dat die mensen bij Defensie worden aangenomen.

Staatssecretaris Van der Knaap:

Dat is duidelijk, dat blijkt ook niet uit de moties. Het wordt gezien als een instrument. Ik heb alleen gewaarschuwd dat het instrument wel waardevol moet blijven. Ik heb ook aangegeven dat wij met een open blik zullen kijken wat wij met de andere groep kunnen doen. Die groep is net zo goed een probleem voor u als voor mij.

De heer Brinkman (PVV):

Ik wil graag dat de staatssecretaris belooft het facet van het omslagpunt in het onderzoek mee te nemen.

Staatssecretaris Van der Knaap:

U zult het moeten doen met het onderzoek, mijnheer Brinkman. Het gaat ons erom dat er iets gebeurt voor de groep zwaardere gevallen. Daar zou het u ook om moeten gaan.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik vraag de staatssecretaris om niet te tornen aan de selectie- en wervingscriteria die voor Defensie gelden. Ik vraag dat met klem. Kan de staatssecretaris dat bevestigen?

Staatssecretaris Van der Knaap:

Het is goed dat mevrouw Eijsink die vraag stelt. Dat geeft mij de gelegenheid om te herhalen dat ik absoluut niet bereid ben om te tornen aan de selectie-eisen voor mensen die bij mijn organisatie instromen. Zij hebben een zware taak, een heel verantwoordelijke functie, zij functioneren onder zeer moeilijke omstandigheden. Als ik torn aan de eisen, torn ik ook aan de professionaliteit. Die verzekering kan ik u geven, zoals ik dat ook in het AO heb gedaan.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Het overleg van vorige week had betrekking op de vraag of het project De Uitdaging kan blijven bestaan. In aansluiting op de brief van de staatssecretaris aan de Kamer is door het kabinet nadrukkelijk toegezegd dat dat het geval is. Er is gesproken over de essentie van het project, de betrokkenheid van Defensie daarbij en de sterke relatie met het traject van de prep camps en de pilots onwillige jongeren waarmee wij ons nu bezighouden. Een en ander is nu uitgewerkt in de motie-Van der Staaij c.s. De staatssecretaris heeft daarop zojuist een reactie gegeven. In het dictum spreekt de Kamer haar wens uit om de regie over te laten aan de minister voor Jeugd en Gezin. Zeker in relatie tot het traject van de campussen is dat geen onlogische gedachte.

Inmiddels wordt gesproken over uitbreiding van het project De Uitdaging. De heer Dibi heeft gelijk als hij zegt dat het kabinet met die motie niet wordt gevraagd om de instapcriteria te verlagen. Ik ben toch bereid om daarover samen met de staatssecretaris de gedachten te laten gaan, al zit daaraan nogal wat vast. De staatssecretaris is tot nu toe eerstverantwoordelijke geweest voor de ontwikkeling van de instapcriteria. Iedereen is enthousiast over de resultaten van het project De Uitdaging. Ik wil dan ook niet op een namiddag aan de Kamer voorstellen om die criteria aan te passen in de hoop dat het project niet minder succesvol wordt. Met de motie vragen de indieners aan de regering om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om die criteria aan te passen. Mocht dat mogelijk zijn, dan willen de indieners weten hoe dat moet. Ik zeg nogmaals toe dat ik dat met de staatssecretaris zal nagaan. De staatssecretaris en ik zullen alles op alles zetten om dat vóór 1 september te doen. Uiteraard is er een koppeling met de campussen. Als wij het project De Uitdaging op termijn willen voegen in het bredere spoor van de campussen voor een grotere groep lastige jongeren, moeten wij goed nagaan of het wel verstandig is om de instapcriteria tussentijds te verlagen. Die groep jongeren is echt een andere categorie dan de schooluitvallers waarvoor Defensie opnieuw betrokkenheid kan overwegen in het kader van de nieuwe kabinetsprojecten. Wij trekken nu dus niet de conclusie dat wij die criteria zullen verlagen, maar zeggen ook niet het omgekeerde. Ik hecht eraan om zorgvuldig te werk te gaan om het onderscheidende karakter van het project overeind te houden. Ik maak dus geen bezwaar tegen aanname van de motie.

De heer Brinkman (PVV):

Ik dank de minister voor zijn steun. Graag wil ik dat de minister tijdens het onderzoek duidelijk maakt wat de militaire elementen zijn van het project De Uitdaging en op welke punten een en ander niet strookt met de voortgang van andere projecten. Daarmee doel ik onder andere op de prep camps. Ik vind het altijd zonde om iets wat goed werkt, weg te gooien. Misschien is dat Hollandse zuinigheid. Ik verwacht dan ook dat dat idee de minister aanspreekt.

Minister Rouvoet:

Ik verwijs naar de eerste motie-Van der Staaij/Brinkman. Daarin wordt gevraagd om te letten op een goede afstemming met de andere programma's voor risicojongeren. Als een Kamerlid zijn handtekening onder twee moties plaatst, lijkt het mij logisch dat die moties niet haaks op elkaar staan. Het gaat ons om het behoud van de essentie van het project De Uitdaging. Dat heeft zeker ook een relatie met de instapcriteria. Daar moeten wij niet omheen draaien. Wij hebben dus de intentie om de programma's op elkaar af te stemmen in plaats van die uit elkaar te trekken.

Mevrouw Sterk heeft gesproken over het project Wyldemerk. Zij heeft het woord "ruis" gebruikt. Ik heb niet tot donderdag 12.00 uur de tijd nodig om mevrouw Sterk te kunnen informeren. Er is bij het ministerie inderdaad een subsidieaanvraag voor Wyldemerk ingediend in het kader van de pilot onwillige jongeren. Dat heb ik vorige week ook gemeld. Die aanvraag was toen nog niet beoordeeld. In antwoord op schriftelijke vragen van de Kamer heb ik gezegd dat ik positief tegenover dat verzoek sta, al zijn daaraan voorwaarden verbonden. Uit gesprekken op ambtelijk niveau is mij gebleken dat het pilotproject waarvoor Wyldemerk subsidie heeft aangevraagd, binnen de randvoorwaarden niet levensvatbaar zal zijn. Er is bovendien een hoger bedrag aangevraagd, namelijk 4,5 mln. in plaats van 2 mln. De reden daarvan is dat, zonder de toezegging dat het extra bedrag van 2,5 mln. akkoord wordt bevonden, niet met de pilot kan worden gestart. Dat is het probleem. Het zou niet billijk zijn om dat zomaar toe te kennen. Als Wyldemerk zich aan de randvoorwaarden houdt en met een bedrag van 2 mln. uit de voeten kan, kan de aanvraag wat mij betreft worden gehonoreerd. Zo niet, dan rest mij niets anders dan het verzoek in het kader van deze experimentele projecten af te wijzen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Begrijp ik goed dat zij niet binnen het kader passen omdat zij te veel geld vragen voor het project?

Minister Rouvoet:

Ik kan er niet veel specifieker op ingaan. De levensvatbaarheid binnen de randvoorwaarden hangt samen met de financiën. Er is sprake van wisselwerking tussen de elementen in het project die tot meerdere uitgaven leiden. Het komt erop neer dat in de huidige vorm het voorstel niet binnen het totaal van de randvoorwaarden valt. Het bedrag van 2 mln. is daarbij van belang. Het gaat ook om de invulling van het project.

Mevrouw Sterk (CDA):

Die laatste opmerking van de minister verbaast mij. De minister heeft eerder in antwoord op vragen van de CDA-fractie gezegd dat hetzelfde project binnen de randvoorwaarden gehonoreerd zou worden. Mijn vraag is of het klopt dat de minister denk te worden overvraagd qua budget. Kan het opgelost worden met een nieuwe aanvraag door Wyldemerk?

Minister Rouvoet:

Dat heb ik aangeven. Als het project binnen het totaal van de randvoorwaarden blijft, dus binnen de 2 mln. en niet tendeert naar 4,5 mln., is er geen bezwaar tegen het project. Dat betekent dat formulering en invulling van het project moeten veranderen. Er bestaat immers een relatie tussen het gevraagde bedrag en de invulling.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven