Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36151 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36151 nr. 7 |
Ontvangen 30 augustus 2022
Inhoudsopgave |
blz. |
||||
I. |
ALGEMEEN |
2 |
|||
1. |
Inleiding |
2 |
|||
2. |
Naar één wet |
14 |
|||
2.1. |
Ambities van het wetsvoorstel |
14 |
|||
2.1.1 |
Breed en samenhangend herstel |
17 |
|||
2.1.2 |
Uitgangspunten van het herstel |
18 |
|||
2.1.3 |
Herijking: de mens centraal |
19 |
|||
2.1.4 |
Nieuwe regelingen |
19 |
|||
2.1.5 |
Implicaties van herijking |
21 |
|||
3. |
Compensatie en tegemoetkoming |
21 |
|||
3.1 |
Compensatie en O/GS-tegemoetkoming |
21 |
|||
3.2 |
Forfaitair bedrag |
25 |
|||
3.3 |
Noodvoorziening |
26 |
|||
3.4 |
Ouders woonachtig buiten Nederland |
26 |
|||
3.5 |
Kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag |
28 |
|||
3.6 |
Vangnetbepaling huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget |
30 |
|||
4. |
Aanpak voor bestuursrechtelijke schulden |
32 |
|||
4.1 |
Context en doel |
32 |
|||
4.2 |
Overname van bestaande wetgeving rond moratorium |
32 |
|||
4.3 |
Afwegingen en alternatieven |
32 |
|||
5. |
Aanpak voor privaatrechtelijke schulden |
33 |
|||
5.1 |
Context en doel |
33 |
|||
5.2 |
Codificatie van beleidsbesluit over schuldregelingen |
35 |
|||
5.3 |
Codificatie van beleidsbesluit over privaatrechtelijke schulden |
35 |
|||
5.4 |
Afwegingen en alternatieven |
36 |
|||
6. |
Overige |
36 |
|||
6.1 |
Commissies |
36 |
|||
6.2 |
Gegevensverwerking |
37 |
|||
6.3 |
Terugvordering bij misbruik |
37 |
|||
7. |
Inwerkingtreding, terugwerkende kracht en overgangsrecht |
38 |
|||
8. |
Budgettaire aspecten |
38 |
|||
9. |
Uitvoering |
40 |
|||
9.1 |
Belastingdienst/Toeslagen |
42 |
|||
9.2 |
Sociale Banken Nederland |
45 |
|||
9.3 |
Gemeenten en VNG |
45 |
|||
10. |
EU-aspecten |
46 |
|||
11. |
Advies en consultatie |
47 |
|||
11.1 |
Raad voor de Rechtspraak |
48 |
|||
11.2 |
Raad voor de Rechtsbijstand |
53 |
|||
11.3 |
Adviescollege toetsing regeldruk |
54 |
|||
12 |
Comptabiliteitswet 2016 |
55 |
|||
13. |
Evaluatie |
55 |
|||
II. |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING |
55 |
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van VVD, PVV, D66, CDA, GroenLinks, SP, ChristenUnie, SGP, DENK en Omtzigt. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fractie van de VVD geven aan flexibiliteit en daarmee het maatwerk dat deze wet mogelijk maakt een goede zaak te vinden. Deze leden vragen hoe het gelijkheidsbeginsel zoveel mogelijk geborgd blijft en of hier, bijvoorbeeld met richtlijnen en werkafspraken voor medewerkers waarborgen voor zijn ingebouwd in de uitvoering. Daarnaast geven de leden van de fractie van GroenLinks aan kennis te hebben genomen van de kritiek van de Raad van State (RvS) op het grote aantal ambtshalve toekenningen en beoordelingen, omdat dit raakt aan het beginsel van gelijke behandeling. Deze leden merken tegelijkertijd op dat er in de Kamer een brede wens leeft om de snelheid van het proces te bevorderen, onder andere door persoonlijk zaakbehandelaars voldoende handelingsvrijheid te geven. Deze leden vragen de regering om toe te lichten of deze zaken met elkaar in strijd zijn en hoe voldoende handelingsvrijheid geborgd kan worden, terwijl zoveel mogelijk recht gedaan wordt aan het beginsel van gelijke behandeling.
Het kabinet onderschrijft het belang om gelijke gevallen gelijk te behandelen. Omdat bij het leveren van maatwerk inderdaad het risico bestaat dat handelingsvrijheid en het gelijkheidsbeginsel met elkaar in strijd komen, heeft het kabinet waarborgen ingebouwd in het uitvoeringsproces, zoals uitvoeringskaders die richting geven aan de beoordelingen, een vierogenprincipe, het inbedden van een vaktechnische structuur en instructies voor medewerkers die ruimte en houvast bieden. Daarnaast zijn er onafhankelijke commissies, Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (Commissie van Wijzen, (CvW)), Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS) en de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), opgericht die aan de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) adviseren bij aangewezen herstelregelingen. Deze commissies hebben ook zelf waarborgen gecreëerd voor gelijke behandeling. Ten slotte bestaat er rechtsbescherming voor ouders vanwege de mogelijkheid tot bezwaar en beroep.
Daarnaast zijn ambtshalve toekenningen soms noodzakelijk voor het bevorderen van de snelheid, bijvoorbeeld het toekennen van het forfaitaire bedrag van
€ 30.000 of het toekennen van een tegemoetkoming voor kinderen, maar gaan daarmee niet per se ten koste van het gelijkheidsbeginsel. Ook bij dergelijke toekenning zijn immers een deel van de voornoemde waarborgen ingebouwd in het proces. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) wijst in haar advies op het belang van rechtsgelijkheid. De Afdeling geeft daarin aan dat in het wetsvoorstel recht is gedaan aan de wens om te komen tot een goede balans waarin een persoonlijke benadering met keuzevrijheid en regie voor gedupeerden, consistentie en gelijke behandeling, ruimhartigheid en zorgvuldigheid centraal staan.
De leden van de fractie van de PVV merken op dat er op diverse niveaus gebruik wordt gemaakt van delegatiebepalingen, zowel op het niveau van algemene maatregel van bestuur (amvb) als op het niveau van ministeriële regeling. Zij vragen naar een uitputtend overzicht van waar het kabinet van plan is om met delegatiebepalingen te werken, waarom het kabinet een en ander middels delegatiebepaling wil vormgeven, wat de inhoud van de delegatiebepalingen zou zijn en of bij elke delegatiebepaling sprake is van een (zware) voorhang- of nahangprocedure. De leden van de fractie van GroenLinks vragen in welke gevallen gebruik zal worden gemaakt van de optie om bij ministeriële regeling regels te stellen voor gemeenten (artikel 2.21 en artikel 6.12), de oudercommissie (artikel 5.1) en andere commissies (artikel 5.2) en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) (artikel 3.10). Zie voor de antwoorden op deze vragen onderstaande tabel. Voor de maatregelen waar op dit moment nog geen invulling is voorzien geldt ook over het algemeen dat hier een delegatiegrondslag is opgenomen zodat er snel tot actie kan worden overgegaan wanneer dat nodig is.
Art. |
Onderdeel |
Soort |
Reden |
Inhoud |
Voor/nahang |
---|---|---|---|---|---|
2.9 |
Vangnetbepaling KOT |
Amvb |
Overgenomen uit artikel 49a Awir. |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Zware voorhang |
2.19 |
Vangnetbepaling HZK |
Amvb |
Sneller tegemoet kunnen komen aan bijzonder schrijnende situaties. |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Zware voorhang |
2.21 |
Brede ondersteuning in Nederland |
Ministeriële regeling |
Sneller tegemoet kunnen komen aan uitvoeringsaspecten bij het bieden van brede ondersteuning. |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Nee |
3.6, 3.7, 3.8 en 3.9 |
Kwijtschelding schulden door UWV, SVB, gemeenten en DUO (inburgering) |
Ministeriële regeling |
Het bieden van rechtszekerheid bij uitvoerings- of administratieve aspecten van de kwijtschelding. |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Nee |
3.10, 3.11 en 3.12 |
Kwijtschelding schulden door CAK (3.10), WLZ-uitvoerder (3.11) en college van burgemeester en wethouders (3.12) |
Ministeriële regeling |
Sneller tegemoet kunnen komen aan voor deze instanties en organen specifieke (technische) uitvoeringsaspecten bij de kwijtschelding van schulden. |
Er zijn vooralsnog geen dringende uitvoeringsredenen die noodzaken tot het stellen van regels. |
Nee |
5.1 |
Oudercommissie |
Ministeriële regeling |
Overgenomen uit artikel 49f, eerste en derde lid, Awir dat tot stand is gekomen door een amendement1. |
Instellingsregelingen met onder andere vormgeving en taken commissies. |
Nee |
5.2 |
Andere commissies |
Ministeriële regeling |
Overgenomen uit artikel 49e, eerste en vijfde lid, Awir dat tot stand is gekomen door een amendement2. |
Instellingsregelingen met onder andere vormgeving en taken commissies. |
Nee |
6.11 |
Informatieverstrekking |
Amvb |
1. Aanwijzen van lichamen, instellingen, diensten, rechtspersonen of personen die gegevens en inlichtingen dienen te verstrekken. 2. Als bij de verstrekking van gegevens en inlichtingen ook het bsn dient te worden vermeld, wordt dit bij amvb geregeld. |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Nee |
6.11 |
Informatieverstrekking |
Ministeriële regeling |
Overgenomen uit artikel 49i, achtste lid, Awir, dat tot stand is gekomen door een amendement3 |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Zware voorhang |
6.12 |
Gegevensverstrekking |
Ministeriële regeling |
Overgenomen uit artikel 49h, eerste lid, en 49i, achtste lid, Awir, dat tot stand is gekomen door amendementen3, 4. |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Nee |
6.13 |
Verwerking persoonsgegevens |
Amvb |
1. (Uniforme) regels stellen met betrekking tot de verwerking van gegevens en inlichtingen. 2. Sneller tegemoet kunnen komen aan uitvoeringsaspecten bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van brede ondersteuning. |
Vooralsnog geen invulling voorzien. |
Nee |
7.1 |
Specifieke uitkering door Minister van Financiën |
Ministeriële regeling |
1. Conform artikel 17, eerste lid, van de Financiële verhoudingswet een wettelijke grondslag bieden aan een specifieke uitkering. 2. Regeling creëert de titel voor de financiering van gemeenten ten behoeve van de brede ondersteuning. |
De regeling zal aangeven voor welke activiteiten in het kader van de brede ondersteuning gemeenten gefinancierd kunnen worden. |
Nee |
7.2 |
Specifieke uitkering door Minister BZK |
Ministeriële regeling |
Conform artikel 17, eerste lid, van de Financiële verhoudingswet een wettelijke grondslag bieden aan een specifieke uitkering. Vooruitlopend op deze wettelijke grondslag is de (reeds bestaande) specifieke uitkering gebaseerd op artikel 17, tweede lid, van die wet juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, Awb. |
De bestaande Regeling specifieke uitkering kwijtschelding gemeentelijke belastingen. Met deze specifieke uitkering worden gemeenten gecompenseerd voor de kwijtschelding van gemeentelijke belastingschulden van gedupeerden. |
Nee |
7.3 |
Specifieke uitkering door Minister SZW |
Ministeriële regeling |
1. Conform artikel 17, eerste lid, van de Financiële verhoudingswet een wettelijke grondslag bieden aan een specifieke uitkering. 2. Vindbaarheid bevorderen van bestaande specifieke uitkering, die op dit artikel wordt gebaseerd. 3. Ook biedt een ministeriële regeling de flexibiliteit om in de administratieve processen in sommige gevallen snel zekerheid te geven over de vergoeding. |
De bestaande Regeling specifieke uitkering kwijtschelding schulden SZW in verband met de hersteloperatie toeslagen, welke in afwachting van het wetsvoorstel grondslag vindt in artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. |
Nee |
De leden van de fractie van het CDA vragen aandacht voor de brief van 12 juli 2022 afkomstig van het ouderpanel. De laatste keer dat deze leden met het ouderpanel hebben gesproken, is onder andere gesproken over de inbreng op deze wet hersteloperatie toeslagen met daarbij de vraag aan de ouders hierop te reageren. De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet per gemaakt punt om een reactie.
Het ouderpanel schrijft dat met de Wet hersteloperatie toeslagen nu duidelijk wordt aangegeven waar mensen recht op hebben en op kunnen rekenen. Het ouderpanel noemt als nadeel dat het wetsvoorstel complex is, veel haken en ogen heeft en juridische ondersteuning voor ouders mist. Het ouderpanel meent dat de uitvoering hierdoor alleen maar ingewikkeld kan worden. Het kabinet onderkent dat sprake is van juridisch-technische formuleringen en bewoordingen in het wetsvoorstel. Dit is inherent aan het opstellen van een wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is grotendeels een codificatie van beleidsbesluiten vooruitlopend op wetgeving en andere afspraken waarvan de uitvoering al enige tijd geleden is gestart. Ouders kunnen voor verschillende stappen in het herstelproces gratis juridische rechtsbijstand ontvangen via de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag. Deze waarborg voor juridische bijstand voor ouders is zodoende niet ondervangen in het onderhavige wetsvoorstel. Daarnaast is de website van UHT erop gericht om verschillende herstelregelingen en processen in zo eenvoudig mogelijk taal te communiceren richting ouders.
Het ouderpanel geeft voorts aan dat gemeenten een langere periode moeten krijgen voor het ondersteunen of helpen van mensen wanneer zij eerst als niet gedupeerd zijn aangemerkt en later als wel gedupeerd worden aangemerkt. Daarbij stelt het ouderpanel dat een spoedprocedure noodzakelijk is als gemeenten binnen dertig dagen de ondersteuning afronden. De hersteloperatie kinderopvangtoeslag is ingericht voor mensen die gedupeerd zijn als gevolg van de problemen met kinderopvangtoeslag. Onderdeel hiervan is het aanbod van brede ondersteuning door gemeenten op de vijf leefgebieden. Vanwege de soms schrijnende situaties waar ouders in verkeren, heeft het kabinet er samen met gemeenten voor gekozen om de brede hulp direct aan te bieden op het moment dat een ouder zich meldt voor herstel. Pas als na een integrale beoordeling blijkt dat een ouder niet is gedupeerd, onder de bestaande herstelregelingen, dan stopt ook de brede ondersteuning vanuit gemeenten onder het wetsvoorstel met een afbouwperiode van dertig dagen. Dat wil zeggen, de mogelijkheid voor gemeenten om onder de Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp gedupeerden toeslagenproblematiek (SPUK II)1 nieuwe hulp aan te bieden. De brede ondersteuning vanuit gemeenten op de vijf leefgebieden wordt dus niet abrupt beëindigd. Verplichtingen met externe partijen die tot dat moment onderdeel zijn van een plan van aanpak, worden nagekomen. Indien door de inwoner gewenst, begeleidt de gemeente deze inwoner warm door naar de reguliere ondersteuning die gemeenten bieden. Vanuit de wetten in het sociale domein bieden gemeenten al hulp aan mensen die niet gedupeerd zijn door de toeslagenproblematiek. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een handreiking ter beschikking gesteld om gemeenten te begeleiden bij dit proces.
Verder schrijft het ouderpanel dat de overheid veel duidelijker zou moeten aangeven dat zij dader is, en dat zij spijt heeft van de schade die zij heeft aangericht, de emotionele, psychologische en maatschappelijke gevolgen die dat heeft teweeggebracht, en dat zij het haar wettelijke maar ook morele plicht acht deze schade zoveel mogelijk te herstellen. Het ouderpanel schrijft daarnaast dat zij het woord compensatie ingewikkeld vindt. Het kabinet begrijpt dat het voor ouders belangrijk is om het leed dat als gevolg van de problemen met de kinderopvangtoeslag ouders is aangedaan wordt erkend. Het kabinet erkent dat er in het verleden veel fout is gegaan, waardoor er veel ouders in de problemen zijn gekomen. Dit is aanleiding geweest om de hersteloperatie in te richten. Hierin probeert het kabinet zoveel mogelijk het gevoel bij ouders weg te nemen dat zij schuldig waren aan de problemen met de kinderopvangtoeslag, bijvoorbeeld door het afgeven van een verklaring «geen fraudeur» op het moment dat een ouder in aanmerking komt voor compensatie. Daarnaast krijgt elke gedupeerde ouder ook een excuusbrief.
Het ouderpanel schrijft dat nog steeds wordt gesproken over een compensatieregeling en dat daarnaar nog steeds gehandeld wordt, terwijl het een schaderegeling zou moeten betreffen. Met de hersteloperatie kinderopvangtoeslag en het onderhavige wetsvoorstel wordt beoogd om, indien eerder uitgekeerde forfaitaire bedragen onvoldoende toereikend zijn, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade te bieden conform het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor de aanvullende compensatie wegens werkelijke schade is het aannemelijk maken van de schade en de causaliteit van de problemen met de kinderopvangtoeslag voldoende.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat het voorliggende wetsvoorstel vooral een formalisering is en geen versnelling van de hersteloperatie. Zij vragen hoe het kabinet kijkt naar de zorgelijke noodsignalen over de uitvoering van de huidige hersteloperatie. Met het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen wordt de wettelijke basis onder de hersteloperatie versterkt en verbreed. Hierin worden bijvoorbeeld aanvullende regelingen vastgelegd voor kinderen van gedupeerde ouders die zijn getroffen door problemen rond de kinderopvangtoeslag en voor gedupeerden van problemen rondom de uitvoering van de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Een versnelling van de hersteloperatie is niet het doel van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel legt een solide juridische basis onder alle regelingen in de hersteloperatie. Dat geeft duidelijkheid aan de gedupeerden, maakt inzichtelijker waaruit de hersteloperatie toeslagen bestaat en welke gedupeerden aanspraak kunnen maken op een bepaalde regeling.
Het kabinet betreurt dat de hersteloperatie lang duurt en blijft zich inspannen om oplossingen te vinden voor de knelpunten die er zijn. De afgelopen periode is er onverminderd gewerkt aan het verbeteren van de uitvoering van de hersteloperatie en het bieden van duidelijkheid aan ouders over de afhandeling van hun aanvraag. De gesprekken met ouders, jongeren en kinderen zijn voortgezet. Wij blijven hierin samen verkennen welke mogelijkheden er zijn om het herstel voor hen te verbeteren. Samen met betrokken organisaties, gemeenten en medewerkers van uitvoeringsorganisaties is in de herijking gekeken naar wat er nog nodig is om het herstelproces beter en vlotter te laten verlopen. Hierover is de Tweede Kamer op 3 juni 20222 geïnformeerd. Daarnaast wordt uiteraard blijvend gekeken naar hoe en wat er sneller kan.
De leden van de fractie van het CDA vragen om een beknopte lijst van welke delen van het wetsvoorstel bestaand beleid betreffen en welke delen nieuw beleid. De leden van de fractie van GroenLinks verzoeken toe te lichten of er door het onderhavige wetsvoorstel in materiële zin enige veranderingen worden aangebracht in de hersteloperatie ten opzichte van de wijze waarop deze hersteloperatie op dit moment al uitgevoerd wordt. In onderstaande tabel is opgenomen welke onderdelen van het wetsvoorstel bestaand beleid zijn en welke onderdelen nieuw beleid. De weergegeven onderdelen zijn in de tabel opgenomen in de volgorde waarin ze in het wetsvoorstel opgenomen zijn. In deze tabel staat KOT voor «gedupeerden in de kinderopvangtoeslag» en HZK voor «gedupeerden in de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget». Met betrekking tot de bestaande onderdelen zijn er geen wijzigingen aangebracht ten opzichte van hoe de die onderdelen nu al uitgevoerd worden.
Onderdeel |
Nieuw of bestaand beleid |
---|---|
Compensatieregeling KOT |
bestaand |
O/GS-tegemoetkomingsregeling KOT |
bestaand |
Forfaitair bedrag van € 30.000 KOT |
bestaand |
€ 10.000 voor tweede aanvrager KOT1 |
nieuw |
Noodvoorziening KOT |
bestaand |
Vangnetbepaling KOT |
bestaand |
Kindregeling KOT |
nieuw |
Brede ondersteuning buiten Nederland KOT |
bestaand2 |
Tegemoetkomingsregeling HZK |
nieuw |
Noodvoorziening HZK |
bestaand |
Vangnetbepaling HZK |
nieuw |
Moratorium KOT |
bestaand |
Brede ondersteuning Nederland KOT |
bestaand |
Kwijtschelden bestuursrechtelijke schulden KOT |
bestaand |
Compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden KOT |
bestaand |
Overneming en betaling privaatrechtelijke schulden KOT |
bestaand |
Compensatie voor afgeloste privaatrechtelijke geldschulden KOT |
bestaand |
Inzet van commissies KOT |
bestaand |
Werkwijze samenloop aanvragen KOT |
bestaand |
Terugvorderingsbevoegdheid bij misbruik KOT |
nieuw |
Informatieverstrekking |
bestaand |
Verwerking persoonsgegevens |
bestaand |
Specifieke uitkeringen aan gemeenten |
bestaand |
Overgangsrecht |
nieuw |
Hardheidsclausule |
nieuw |
Onder tweede aanvrager wordt kortweg verstaan de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag die de ex-partner is van een andere gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag, welke andere aanvrager het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend heeft gekregen.
De regeling voor ouders in het buitenland is recent, vooruitlopend op deze wet gepubliceerd in de vorm van een beleidsbesluit.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het kabinet de hersteloperatie had vormgegeven als zij met de kennis van nu opnieuw zou kunnen beginnen. Ook vragen zij naar alternatieven ten aanzien van de opzet van de Catshuisregeling en de integrale beoordeling. Het is altijd ingewikkeld om met de kennis van nu te oordelen over de situatie van toen. De complexiteit van de hersteloperatie is groter geworden zoals door grotere aantallen gedupeerden, complexe multiproblematiek en aanvullende groepen. Uitgangspunt is en blijft recht te doen aan de gedupeerde ouders en hun gezinnen. De herijking was ingericht om alle mogelijkheden en alternatieven voor de hersteloperatie te verkennen en de behoeften en wensen van gedupeerden daarbij als startpunt te nemen. In de herijking is geen goede en haalbare oplossing gevonden die het herstel voor ouders zowel sneller als beter had gemaakt. De realiteit is dat zo’n «gouden oplossing» er niet is. Het kabinet wil met maatwerk recht doen aan de individuele problemen en concludeert dat de complexiteit van de systematiek van de kinderopvangtoeslag en de complexiteit van de onderliggende systemen maken dat het veel tijd kost om uit te zoeken waar er onterechte terugvorderingen zijn en om te berekenen voor welk bedrag een ouder recht heeft op terugbetaling en compensatie. De werkwijze met de Catshuisregeling zorgt ervoor dat compensatie van gedupeerden relatief snel kan starten door uitkering van een forfaitair bedrag in combinatie met de schuldenaanpak en de brede ondersteuning en dat daarnaast uitvoering van afgeleide regelingen zoals de kindregeling niet hoeft te wachten totdat de integrale beoordeling is afgerond. Daarbij is de hoogte van het forfaitaire bedrag van
€ 30.000 gebaseerd op de mediaan van het onterecht teruggevorderde bedrag vermeerderd met de compensatievergoedingen. De verwachting is daarmee dat dit bedrag voor circa 50% van de gedupeerden voldoende zou moeten zijn.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de rol van rechterlijke uitspraken in de volgorde van het behandelen van gedupeerden in het herstelproces en op welke manier de herstelwet hier aandacht aan besteedt. De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kabinet ervoor zorgt dat ouders die het zwaarst gedupeerd zijn met prioriteit worden behandeld. De leden van de fractie van de SGP vragen naar mogelijk grote verscheidenheid in mate en snelheid van behandeling, benoemen daarbij dat ouders die naar de rechter gaan sneller geholpen worden dan ouders die dat niet doen en willen weten of gedupeerden met beperkte problemen eerder geholpen worden dan gedupeerden met complexe problematiek. Daarbij vragen de leden van de fractie van de SGP hoe dit wordt voorkomen en in hoeverre dat een gevolg is van de opzet van de hersteloperatie. De leden van de fractie van de SP vragen toe te lichten hoe de wettelijke beslistermijn in praktijk uitwerkt als die een relatief kleine groep die de mogelijkheid heeft naar de rechter te stappen bevoordeelt tegenover een veel grotere groep die dat niet doet.
In de hersteloperatie worden ouders in beginsel op volgorde van aanmelding behandeld. Ouders die zich in een urgente situatie bevinden krijgen daarbij voorrang. De wettelijke beslistermijn bedraagt op grond van het wetsvoorstel zes maanden na ontvangst van de aanvraag en kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. De huidige praktijk is dat UHT de eerste toets tijdig kan uitvoeren. Op basis daarvan wordt aan gedupeerde ouders het forfaitaire bedrag van € 30.000 betaald. Helaas kan UHT de integrale beoordeling, en daarmee de definitieve beschikking op welk bedrag de ouder recht heeft onder de compensatieregeling of O/GS-tegemoetkoming, niet afronden binnen de beslistermijn. Ouders van wie de beslistermijn is verstreken, hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het recht om aan de rechter te vragen een beslistermijn op te leggen als UHT niet binnen twee weken op een voorafgaande ingebrekestelling heeft beslist. Ouders doen dat in toenemende mate. Dit leidt ertoe dat de behandelvolgorde op basis van de datum van aanmelding steeds meer onder druk komt te staan. Rechterlijke uitspraken dwingen tot een andere prioritering omdat UHT aan deze uitspraken gevolg wil en moet geven. Tegelijkertijd betekent het dat andere ouders langer moeten wachten. Aan ouders die zich in een urgente situatie bevinden blijft UHT onveranderd voorrang geven, zo nodig boven het geven van uitvoering aan rechterlijke uitspraken. Daarnaast blijft UHT waar dat mogelijk is versneld duidelijkheid bieden aan specifieke groepen aanmelders, zoals ouders die evident niet-gedupeerd zijn of ouders die aangeven dat zij met € 30.000 voldoende gecompenseerd zijn. Door deze ouders op korte termijn sneller duidelijkheid te geven, komen andere gedupeerde ouders eerder aan de beurt.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om de samenloop te schetsen tussen met name de kindregeling en de ex-partnerregeling vanuit het perspectief van één (ex-)huishouden. Als de voorgestelde kindregeling, de voorziene voor te stellen ex-partnerregeling en de voorziene uitbreiding van de kindregeling naar kinderen van ex-partners tot wet worden verheven, komen ex-partners, kinderen van gedupeerde aanvragers en bepaalde kinderen van ex-partners in aanmerking voor een tegemoetkoming. Een persoon die zowel kind is van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag als van een ex-partner, komt slechts eenmaal in aanmerking voor de tegemoetkoming op grond van de kindregeling. Samenloop van herstel kan ook plaatsvinden als een persoon zowel kind als ex-partner van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag is. Op dit punt vindt nog beleidsmatige uitwerking plaats die deel zal uitmaken van de nog voor te stellen ex-partnerregeling.
Het lid Omtzigt geeft aan dat alleenstaande ouders die gingen inwonen bij hun alleenstaande gepensioneerde moeder en daardoor alle ontvangen kinderopvangtoeslag moesten terugbetalen, geen compensatie krijgen. Ook getrouwde mensen van wie een van de partners in het verpleeghuis woonde, krijgen geen restitutie, evenmin als vrouwen in de vrouwenopvang terecht kwamen. Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet bereid is juist voor deze groepen nog wel een regeling te treffen. Het kabinet herkent knelpunten die het lid Omtzigt schetst ten aanzien van het partnerbegrip.3 De genoemde knelpunten leiden in sommige gevallen tot schrijnende situaties. Er is hier geen sprake van onterechte stopzettingen van toeslagen, maar het betreft de huidige wetgeving ten aanzien van partnerschappen. Het gaat om regulier recht; hierdoor volgt er geen compensatie uit de regelingen in het kader van de hersteloperatie. Wel verkent het kabinet of en hoe knelpunten, onder andere ten aanzien van het partnerbegrip, opgelost kunnen worden. Dit valt buiten het kader van de hersteloperatie. In het commissiedebat van 22 juni 2022 is aangegeven dat het kabinet zich wat betreft partnerschappen in eerste instantie richt op de noodopvang en de eerstegraads bloedverwantschap in het kader van het partnerbegrip bij samengestelde gezinnen.4 Die prioriteiten passen bij de situaties die het lid Omtzigt signaleert. Voor het eventueel aanpakken van deze knelpunten is in het coalitieakkoord geen geld beschikbaar gesteld. Een alternatief zou het herschikken van financiële middelen binnen het toeslagenstelsel zijn. Dit zou kunnen leiden tot inperkingen van rechten elders in het stelsel, en is daarmee niet eenvoudig. Om dit inzichtelijk te maken, worden mogelijke gevolgen van een herschikking bezien.
Het lid Omtzigt vraagt naar een reflectie van het kabinet over de wijze van beantwoording van Kamervragen en verwijst in dit verband in het bijzonder op het antwoord van 15 september 2017. Het rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay maar fair play» uit augustus 2017, waarnaar het lid Omtzigt verwijst, liet in die zomer zien dat veel ouders door de beëindiging van de lopende toeslag in grote (financiële) problemen kwamen. Daarmee had het antwoord op de desbetreffende Kamervraag nooit «daar is niets van gebleken» mogen zijn. Op dit moment kan geen reconstructie gemaakt worden hoe en waarom dit antwoord is gegeven. Het bevestigt slechts opnieuw het beeld dat de signalen uit die tijd onvoldoende op waarde zijn geschat en daarmee onvoldoende opgevolgd zijn.
Het lid Omtzigt vraagt of het klopt dat het kabinet de tijdlijn5 bewust niet heeft aangeleverd. Het is juist dat het kabinet de gevraagde informatie op dat moment bewust niet heeft aangeleverd, echter niet wegens politieke redenen. De Minister-President licht dit toe in zijn brief van 26 april 20216, waarin hij reageert op de berichtgeving inzake de ministerraadsbesluitvorming. De Minister-President schrijft hier onder andere dat bij het uitvoeren van de motie het kabinet twee elementen in ogenschouw heeft genomen: ten eerste de politieke verantwoordelijkheid voor het handelen van individuele ambtenaren en ten tweede het op dat moment al geldende beleid om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, in beginsel niet te verstrekken aan de Tweede Kamer. Het voorgaande kabinet heeft in reactie op rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van januari 2021 aangegeven dat voortaan anders omgegaan wordt met artikel 68 van de Grondwet.7
Het lid Omtzigt refereert aan recent naar uw Kamer gestuurde stukken waarin wordt gesproken over een STEAM-team. Hij merkt daarbij op dat dit stond in antwoorden die nooit naar uw Kamer gestuurd zijn. Voornoemd lid verzoekt uitgebreid erop in te gaan wanneer dat team is opgericht, welke zaken het gedaan heeft en of dat team zich wel aan de wet gehouden heeft. Het lid Omtzigt verwacht ook een uitleg van de STEAM-projecten en verzoekt de evaluatierapporten van de STEAM-projecten bij de nota naar aanleiding van het verslag te voegen. Ten slotte verzoekt het lid Omtzigt om alsnog een complete tijdlijn en feitenrelaas op te stellen, nu nieuwe informatie naar boven blijft komen zoals het feit dat er STEAM-projecten zijn geweest.
Het screeningsteam (ofwel: STEAM) is niet het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) onder een andere naam of de opvolger van CAF. Dit is ten onrechte wel zo genoemd in conceptantwoorden op Kamervragen waar het lid Omtzigt naar verwijst. De conceptversie van dit antwoord is nooit naar de Kamer verzonden omdat dit antwoord feitelijk onjuist was. Het screeningsteam is in 2016 ingericht bij Belastingdienst/Toeslagen en werkte ter ondersteuning van het intensief toezicht proces. Het team bestond met name uit medewerkers van Handhavingsregie, Fraude en Intensief Subjectgericht Toezicht (IST). Bij het screeningsteam kwamen signalen binnen van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik die op basis van bij Belastingdienst/Toeslagen beschikbare informatie aan een eerste analyse werden onderworpen. Voorbeelden hiervan zijn het opstellen van casusbeschrijvingen en evaluatierapporten, zoals we deze kennen uit de CAF-casussen. Hierbij stond de vraag centraal of het signaal aanleiding kon zijn voor een nader onderzoek. Als daar aanleiding voor was werd een zaak voor verder onderzoek doorgegeven aan een andere afdeling zoals, Toezicht, IST, het fraudeteam of het CAF-team.
Op 27 november 2019 heeft toenmalig Staatssecretaris Snel de 75 beschikbare evaluatierapporten van CAF-zaken met uw Kamer gedeeld.8Van deze 75 rapporten, kwamen er 44 uit de map «Intensief Toezicht – STEAM en TWO9». Meer evaluatierapporten van het screeningsteam zijn niet gevonden. Omdat het hier niet gaat om nieuwe informatie, zal ook geen nieuwe tijdlijn en feitenrelaas worden opgesteld.
De positie en werkwijze van screeningsteam als onderdeel van de fraudeaanpak bij Belastingdienst/Toeslagen, met inbegrip van de relatie tot CAF, staat reeds beschreven op pagina 59 in het eindrapport van de Commissie Advies Uitvoering Toeslagen (AUT) uit 2020.10 In 2021 heeft de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed een rapport opgeleverd over de naleving van de Archiefwet bij Toeslagen, waarin vanaf pagina 35 ook de positionering en werkwijze van het screeningsteam nader wordt geduid.11
Het lid Omtzigt vraagt een compleet feitenrelaas over wanneer dingen begonnen zijn, wanneer het kabinet zich niet aan welke wet hield en welke besluiten daaraan ten grondslag liggen over alle onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel. Met het rapport van de Commissie Donner en het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag is de situatie beschreven die het kabinet wil herstellen. Deze informatie heeft ertoe geleid dat het kabinet verscheidene, verstrekkende acties in gang heeft gezet, zoals het uitkeren van het forfaitaire bedrag van € 30.000 aan gedupeerden, het kwijtschelden van publieke schulden, het instellen van een ouderpanel, en andere acties waarover u in de periodieke voortgangsrapportages bent geïnformeerd. Dit wetsvoorstel zorgt voor een degelijke juridische grondslag daarvoor. In de brief van 12 maart 2021 is aan de Kamer medegedeeld dat het niet mogelijk is om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.12 Een compleet feitenrelaas waar dit lid naar vraagt kan in het kader van deze nota naar aanleiding van het verslag niet worden verstrekt.
Het lid Omtzigt geeft aan dat volgens hem in een normaal wetsvoorstel waarin aan een groep mensen een tegemoetkoming wordt geboden in de wettekst en de memorie van toelichting heel precies het volgende staat: ten eerste een limitatieve lijst voor welke gedragingen een tegemoetkoming wordt geboden, ten tweede een precieze definitie wanneer iemand in aanmerking komt voor de tegemoetkoming en ten derde de precieze regels rondom de aanvraag, inclusief bezwaar en beroep en de termijnen die daarvoor van toepassing zijn. Dit lid geeft aan deze zaken niet te kunnen vinden in het voorliggende wetsvoorstel en vraagt het kabinet deze alsnog te verschaffen. Dit lid geeft daarnaast aan dat institutionele vooringenomenheid een inperking van de kring van te compenseren betrokken vormt, zonder dat sprake is van een heldere definitie en vraagt of dit wenselijk wordt geacht. Ook vraagt dit lid waarom gevallen na 23 oktober 2019 niet in behandeling worden genomen en of het mogelijk is dat er na 23 oktober 2019 sprake is van institutionele vooringenomenheid. De doelgroep, inclusief voorwaarden, voor herstel staat in hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel. Regels voor de aanvraag en de termijnen staan in hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel. De artikelen in deze hoofdstukken en de in deze artikelen gebruikte begrippen zoals de definitie institutionele vooringenomenheid en de datum van 23 oktober 2019, zijn toegelicht in het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting. De doelgroep en de hoofdlijnen van de regelingen zijn beschreven in het algemene deel van de memorie van toelichting. In paragraaf 6.4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt de procedure voor bezwaar en beroep beschreven. De termijnen voor bezwaar en beroep volgen uit de Awb. Een uitzondering op de Awb-termijn in het voordeel van belanghebbenden voor bezwaar en beroep tegen beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen wordt voorgesteld in de nota van wijziging op het wetsvoorstel. Er kan nooit volledig worden uitgesloten dat er ooit nog een geval van institutionele vooringenomenheid plaatsvindt na 23 oktober 2019, de ingangsdatum van het Verzamelbesluit Toeslagen13, maar het kabinet heeft alles in het werk gesteld om dat te voorkomen.
Het lid Omtzigt vraagt naar de interne richtlijnen wanneer iemand in aanmerking komt voor de tegemoetkoming en vindt dat deze ten minste op het niveau van een amvb met voorhang geregeld moeten worden. Dit lid begrijpt bijvoorbeeld dat mensen die te maken gehad hebben met een zachte stop (volgens dit lid een misleidende term: het had beter harde stop kunnen heten), waarbij de toeslag werd stopgezet en er daarna informatie werd uitgevraagd, nu standaard in aanmerking komen voor de Catshuisregeling. De Catshuisregeling waar het lid Omtzigt naar verwijst betreft het forfaitaire bedrag van € 30.000, als bedoeld in artikel 2.7 van het onderliggende wetsvoorstel. Dit bedrag is momenteel vastgelegd in het beleidsbesluit Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag.14 Toekenning hiervan vindt plaats als een ouder recht heeft op compensatie of tegemoetkoming onder de dan reeds bestaande herstelregelingen, als genoemd onder artikel 2.7. Met het forfaitaire bedrag zijn dus geen nieuwe juridische toetsingskaders beoogd, maar in het kader van snelheid, slechts een eenmalige vooruitbetaling op de uiteindelijke compensatie of tegemoetkoming onder de voornoemde herstelregelingen. De Kamer is de afgelopen jaren meermaals geïnformeerd over de beoordelingskaders.15 Voor de volledigheid en aanvullend, op 15 juli 2022 is besloten op een WOB-verzoek over werkinstructies en richtlijnen UHT waarin onder meer de behandelkaders tot en met 14 september 2021 zijn gedeeld16. Deze informatie is te raadplegen op de website van de rijksoverheid. Het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare
(CAF-)zaken17, onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen18 en hoofdstuk 5 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bevatten informatie die relevant is voor de afweging die wordt gemaakt. Ten slotte komt het voorbeeld van de zachte stop uit het eerste rapport van de commissie Donner.19 In het kader van CAF zegt de commissie hierover dat deze werkwijze per definitie vooringenomen is. Dit mede omdat in de praktijk de nodige tijd verstrijkt tussen de stopzetting en de ontvangst en verwerking van gegevens van een ouder. Een ouder kan in de tussentijd al in de financiële problemen zijn geraakt met alle gevolgen van dien. De zachte stop is daarom één van de criteria voor een vooringenomen handelwijze en dit kan leiden tot compensatie.
Het lid Omtzigt vraagt of het voorliggende wetsvoorstel daadwerkelijk perspectief biedt om een einde te maken aan het veroorzaakte onrechtmatige behandelen van burgers en hen ruimhartig te compenseren zodat zij hun leven weer kunnen leven. Het kabinet wil een zo breed en samenhangend mogelijk herstel bieden aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslag en is daar ook al mee begonnen. Zoals hierboven opgemerkt heeft het kabinet daartoe acties in gang gezet, zoals het uitkeren van het forfaitaire bedrag van € 30.000 aan gedupeerden, het kwijtschelden van publieke schulden, het instellen van een ouderpanel, en andere acties waarover u in de periodieke voortgangsrapportages bent geïnformeerd. Naast het financiële herstel en de schuldenaanpak die met dit wetsvoorstel juridisch worden onderbouwd, geeft het kabinet ook uitvoering aan emotioneel herstel en erkenning, brede ondersteuning van gemeenten op verschillende leefgebieden en toegankelijke ondersteuning door maatschappelijke organisaties. Hierbij wil het kabinet ook bijdragen aan een betere toekomst voor getroffen kinderen en (ex-) partners van gedupeerden. Zo wil het kabinet gedupeerden en betrokkenen, waar mogelijk, in staat te stellen een nieuwe start te maken.
Het lid Omtzigt vraagt hoe het kabinet de doorlopende wetsschendingen door de Belastingdienst kwalificeert die door de jaren heen zijn vastgesteld. Dit lid is daarbij van mening dat dit onrechtmatige handelingen betreffen en vraagt waarom deze term dan niet wordt gebruikt. Ook vraagt dit lid of het kabinet erkent dat er richting ouders jarenlang onrechtmatig is opgetreden. In de brief van 12 maart 2021 hebben de toenmalige Staatssecretaris van Toeslagen en Douane en de voormalig Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Kamer geïnformeerd over wetten waar de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen zich niet aan hebben gehouden.20Onderdeel van deze brief is een schets van de algemene context waarin begrippen als «buitenwettelijk kader» en «onrechtmatigheid» in het bestuursrecht zijn toegelicht.
Het lid Omtzigt vraagt naar de begrippen tegemoetkoming en compensatie. Dit lid vraagt naar hoe die zaken zich verhouden tot de vergoeding van geleden en toekomstige schade van een gedupeerde die zijn of haar baan heeft verloren, het huis heeft moeten verkopen en geen toeslag meer heeft aangevraagd hoewel daarop aanspraak bestond. Het lid Omtzigt wijst erop dat de grondslag van het Nederlandse schadevergoedingsrecht is dat de degene die de schade heeft geleden volledig in zijn rechten wordt hersteld. Het lid geeft aan dat in die zin ruimhartig hieraan niet gelijk is, omdat dit de mogelijkheid openlaat dat de compensatie, afhankelijk van de gehanteerde maatstaf wel ruimhartig, maar niet volledig is. Het lid vraagt welke maatstaf wordt gehanteerd. Ook vraagt dit lid op welke wijze schade wordt vergoed.
Onder artikel 2.1, eerste lid, van het onderliggende wetsvoorstel ontvangt een ouder compensatie indien deze gedupeerd is vanwege een institutioneel vooringenomen handelwijze of hardheden in het stelsel van voor 23 oktober 2019. Onder artikel 2.6, eerste lid, ontvangt een ouder een tegemoetkoming op het moment dat deze is gedupeerd wegens het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling wegens een onterechte Opzet/Grove schuld (O/GS)-kwalificatie. Onder beide herstelregelingen wordt een zekere mate van nadeel verondersteld en als gevolg hiervan worden forfaitaire bedragen toegekend. Onder de artikelen 2.1, derde lid en 2.6, derde lid geldt ook dat een ouder aanvullende compensatie of tegemoetkoming voor werkelijke schade ontvangt indien de ouder deze schade, en de relatie met de problemen in de kinderopvangtoeslag hiervan, aannemelijk maakt. Voor de beoordeling van de schade, alsmede de advisering hieromtrent aan UHT, is de CWS opgericht. Aan de CWS is de opdracht meegegeven om conform het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht op ruimhartige wijze te adviseren. Met voornoemde herstelregelingen wordt ten minste eenzelfde vergoeding geboden als onder reguliere toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht.
Het lid Omtzigt vraagt welk onderscheid is beoogd tussen de onderdelen a en b van artikel 2.1, eerste lid, en waarom er «onbillijkheden» «meervoud» van overwegende aard nodig zijn. Ook vraagt dit lid wat bedoeld wordt met een onbillijkheid van overwegende aard en waar de grens ligt met een onbillijkheid van niet overwegende aard. Dit lid vraagt verder waarom het kabinet de kring van te compenseren betrokkenen op deze manier beperkt en of het ontbreken van een definitie niet leidt tot rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. Ook vraagt dit lid waarom alleen onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit hardheid voor compensatie in aanmerking komen en onbillijkheden van overwegende aard die uit andere grond voortkomen niet. Ook vraagt dit lid waarom sprake moet zijn van een direct gevolg van institutionele vooringenomenheid of hardheid en of andere oorzaken die tot onbillijke gevolgen hebben geleid worden uitgezonderd. Onderdeel a ziet op institutionele vooringenomenheid en onderdeel b op de hardheid van het stelsel. De zinsnede «onbillijkheden van overwegende aard» brengt tot uitdrukking dat het gaat om een schrijnende situatie. Er is aansluiting gezocht bij de terminologie van de hardheidsclausule (artikel 47, tweede lid, Awir), waarin ook «onbillijkheden van overwegende aard» wordt gebruikt. Er is geen verschil beoogd met «onbillijkheid van overwegende aard» in enkelvoud. Bij onbillijkheden van niet overwegende aard is er geen sprake van een schrijnende situatie. Vanwege de uitgebreide toelichting van de situaties waarvoor de compensatieregeling bedoeld is en de inzet van onafhankelijke commissies, verwacht het kabinet geen rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. Het kabinet wil in beginsel vasthouden aan het uitgangspunt dat als een beschikking onherroepelijk vaststaat, op de toepassing van de wet niet meer teruggekomen wordt; helemaal niet als de herzieningstermijn van vijf jaar voorbij is. De ernst van de gevolgen van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem van de kinderopvangtoeslag was zodanig dat op dit uitgangspunt een uitzondering is gemaakt. De reikwijdte van de hardheidsregeling, bedoeld onder artikel 2.1, eerste lid, onder b, is bewust enigszins beperkt om te voorkomen dat deze uitzonderlijke regeling een onvoorzien brede werking krijgt. Nieuwe uitzonderingen op beschreven uitgangspunt vergen dan nieuwe bewuste afwegingen met nieuwe wetgeving waarvoor de nodige waarborgen gelden.
Het lid Omtzigt vraagt of er bij het vaststellen van «onbillijkheden van overwegende aard» sprake is van beoordelingsvrijheid van de Belastingdienst of dat er sprake is van omkering van de bewijslast. De Belastingdienst/Toeslagen moet een aanvraag om herstel beoordelen aan de wetgeving en, waar de wetgeving die ruimte laat, aan de bedoeling van de wetgever. Het voorstel bepaalt dat het aannemelijk maken van de schade door de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag voldoende is. In de praktijk verzamelt de persoonlijk zaakbehandelaar samen met de aanvrager de informatie die nodig is om het recht op compensatie vast te stellen. De persoonlijk zaakbehandelaar zal hiervoor zoeken in de computersystemen van de Belastingdienst/Toeslagen, de stukken beoordelen die door aanvrager zijn aangeleverd en luisteren naar het verhaal van de aanvrager.
Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet met de compensatieregeling beoogt een uitputtende bestuursrechtelijke regeling te bieden en zo ja, hoe die regeling zich verhoudt tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad. Ook vraagt dit lid of een gedupeerde na aanvaarding van enige compensatie nog naar de burgerlijke rechter moet of kan en als dat zo is, om welke reden dan niet een wel toereikende compensatie wordt geboden. Voor gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag beoogt de compensatieregeling een uitputtende bestuursrechtelijke regeling te bieden. Deze voorziet in een compensatie en in een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Na toekenning van compensatie en aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is het niet nodig om naar de burgerlijke rechter te gaan omdat beoogd is de volledige werkelijke schade volgens het civiele schadevergoedingsrecht te compenseren. Ook bij een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad wordt de schade berekend volgens het civiele schadevergoedingsrecht. Dat neemt niet weg dat het eenieder vrij staat om, om wat voor reden dan ook, alsnog naar de civiele rechter te gaan.
De leden van de fractie van GroenLinks en de SGP vragen naar de samenhang tussen het onderhavige wetsvoorstel en het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet de noodzaak ziet van het aannemen van het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen. Deze leden vragen of het klopt dat het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen haar meerwaarde heeft verloren op het moment dat het onderhavige wetsvoorstel wordt aanvaard. De leden van de fractie van de VVD vragen of en wanneer het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen ingetrokken zal worden en of dat wetsvoorstel (eventueel) nog nodig is ten behoeve van de delegatiebepaling inzake de ex-partnerregeling. De leden van de fractie van de SP vragen op welke manier en wanneer de herstelregeling voor gedupeerde ex-toeslagpartners zal worden opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen bevat specifieke delegatiegrondslagen op basis waarvan in een amvb drie aanvullende regelingen kunnen worden opgenomen in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Het gaat hierbij om regelingen voor kinderen en voor ex-partners die getroffen zijn door de problemen rondom de kinderopvangtoeslag en om een regeling voor gedupeerden van de problemen rondom de uitvoering van de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Deze regelingen zijn, met uitzondering van de regeling voor ex-partners, in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen. Zoals in de aanbiedingsbrief bij dit wetsvoorstel is aangegeven, bestaat het voornemen om ook de ex-partnerregeling bij wet in formele zin vorm te geven.21 Daartoe wordt naar verwachting in april 2023 een voorstel van wet bij uw Kamer ingediend, zodat naar verwachting met ingang van 1 juli 2023 kan worden gestart met de uitvoering van de ex-partnerregeling. Het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen heeft geen meerwaarde meer vanaf het moment dat het wetsvoorstel met daarin de ex-partnerregeling in het Staatsblad is gepubliceerd. Om deze reden bestaat het voornemen om dat wetsvoorstel dan in te laten trekken.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de verhouding is tussen de voorgestelde delegatiebepaling bij de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget en de bij de Kamer aanhangige wetsvoorstellen over schrijnende gevallen. Het wetsvoorstel Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen biedt een grondslag voor een tegemoetkoming voor burgers die benadeeld worden en in een schrijnende situatie terecht komen door een onterecht handelen of nalaten van de Belastingdienst en heeft geen betrekking op de hersteloperatie en toeslagen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet opnieuw kan ingaan op de vertragingsrisico’s voor de aanvullende regelingen en of die er nog zijn of zijn afgenomen. In de aanbiedingsbrief bij het wetsvoorstel wordt ingegaan op de uitvoering van de nieuwe regelingen. De nieuwe regelingen uit dit voorstel van wet worden gefaseerd uitgevoerd. Afhankelijk van de wetsbehandeling kan vanaf november worden gestart met de uitvoering van de kindregeling. Het kabinet voorziet dat UHT de uitvoering van de regeling voor gedupeerden bij een van de overige toeslagen begin tweede kwartaal van 2023 (per april) kan starten. Deze startdatum hangt af van de voortgang van de kindregeling en capaciteit binnen UHT. Begin derde kwartaal van 2023 (per juli) kan naar verwachting worden gestart met de uitvoering van de regeling voor ex-partners. Het moment waarop met de uitvoering van de ex-partnerregeling kan worden gestart, is afhankelijk van de capaciteit bij de (deels te bepalen) uitvoerders van de verschillende onderdelen en behandeling van een aanvullend wetsvoorstel dat naar verwachting in april 2023 bij uw Kamer kan worden ingediend. Er zijn ten opzichte van het moment van verzending van deze aanbiedingsbrief geen veranderingen opgetreden qua risico’s in de uitvoering voor deze maatregelen.
De leden van de fractie van de PVV merken op dat een van de originele uitgangspunten van de hersteloperatie was om het verhaal van de ouder voorop te stellen en vraagt in hoeverre dit tot uiting komt in het voorliggende wetsvoorstel. Zoals toegelicht in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel wordt voor aangemelde ouders het recht op een herstelmaatregel zoveel mogelijk vastgesteld op grond van de informatie die binnen de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen voorhanden is, en is het uitgangspunt dat het verhaal van de ouder tevens leidend is. Ook bij de brede ondersteuning door gemeenten is de (herstel)behoefte van de ouder het vertrekpunt.
De leden van de fractie van de PVV vragen of een verdere juridificering niet een snel en ruimhartig herstel in de weg staat. Van juridisering is in de regel sprake als wet- en regelgeving wordt opgesteld waar dat voorheen niet nodig was. In verband met de grote noodzaak om snel te handelen is het vorige kabinet vooruitlopend op de totstandkoming van de wet juist al gestart met de uitvoering. Het nu voorliggende wetsvoorstel betreft codificatie van veel van de genomen maatregelen. Het betreft daarom geen onnodige juridisering en vertraagt het herstel niet.
De leden van de fractie van de PVV merken op dat er geen sprake is van een voorziene einddatum van de gehele hersteloperatie en vraagt binnen welke termijn het kabinet verwacht de gehele hersteloperatie af te ronden. De verwachting is dat er nog enkele jaren nodig zijn om het herstel voor alle gedupeerden te realiseren. Deze verwachting is gebaseerd op het feit dat een ouder zich tot en met 31 december 2023 kan aanmelden, het aantal ouders dat zich tot nu toe heeft aangemeld, de huidige planning van de integrale beoordelingen (zie paragraaf 2.2. 11e voortgangsrapportage (VGR)) en dat een ouder na de integrale beoordeling nog een verzoek bij de CWS kan doen. Daarnaast wordt op termijn gestart met de kindregeling, HZK-regeling en ex-partnerregeling, drie nieuwe aanvullende herstelregelingen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie benoemen het risico dat zwaar gedupeerden niet de hulp krijgen waar zij recht op hebben, maar dat bij relatief licht gedupeerden mogelijk sprake is van overcompensatie. Deze leden vragen of het kabinet dit signaal ten aanzien van de Catshuisregeling herkent en of zij deze en andere gevallen in kaart heeft gebracht of zal brengen. In de 7e VGR is het dilemma geschetst rond de mogelijke overcompensatie bij de Catshuisregeling en de aanvullende regelingen. Algemene en genereuze regelingen doen recht aan het uitgangspunt om mensen ruimhartig en binnen afzienbare termijn te compenseren; ze betekenen ook dat er in andere situaties sprake zal zijn van overcompensatie. Dit is in vergelijking met situaties waarin gezinnen door andere omstandigheden in financiële problemen zijn gekomen soms moeilijk uitlegbaar. Door aan gedupeerde ouders het forfaitaire bedrag van € 30.000 toe te kennen, heeft kabinet beoogd ouders zo snel mogelijk uit acute financiële nood te halen. Het is dus geen eindproduct en helpt daarmee ook de «zwaarst gedupeerde». Zij kunnen eventuele extra compensatie en schadevergoedingen krijgen na uitkomsten van de integrale beoordeling of een beoordeling door de CWS. Daarnaast geldt voor iedere ouder dat hij of zij, en het gezin, brede ondersteuning op vijf leefgebieden van de gemeente kan krijgen en alle publieke schulden worden gepauzeerd. Na toekenning van de
€ 30.000 geldt een moratorium voor alle schulden, worden de private schulden opgelost, en loopt de brede ondersteuning vanuit gemeentes door. Ook zwaar gedupeerde ouders hoeven hiervoor niet te wachten op uitkomsten van de integrale beoordeling en de CWS.
Verder vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of het kabinet kan toelichten in welke mate zij over- en ondercompensatie voorziet bij de uitbreiding van de hersteloperatie naar de kinderen en ex-partners en welke mogelijkheden het kabinet ziet om dit te voorkomen. De kindregeling voorziet in een tegemoetkoming voor kinderen en jongeren waarvan de ouders gedupeerd zijn. Deze regeling is tot stand gekomen in overleg met kinderen en jongeren en is beoogd als erkenning voor het leed en voorziet in een steun in de rug richting de toekomst. In navolging van de motie van het lid Kat c.s. is gekozen om het voorstel van de kinderen wat betreft de hoogte van de financiële tegemoetkoming te volgen.22 Naar het advies van de kinderen wordt de hoogte van de tegemoetkoming gerelateerd aan de leeftijd van de kinderen. Hoewel hier dus geen sprake is van compensatie, is het onvermijdelijk dat het bedrag niet altijd als passend wordt ervaren. Zoals in de aanbiedingsbrief is aangegeven is de ex-partnerregeling nog niet in het wetsvoorstel opgenomen. De beleidsmatige uitwerking zal naar verwachting op korte termijn worden afgerond en het wetsvoorstel zal na uitvoeringstoetsen en consultatie van adviesorganen naar verwachting in april 2023 bij uw Kamer worden ingediend.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke mogelijkheden het kabinet ziet om bij de hersteloperatie meer uit te gaan van het individuele dossier en de inzichten van een (letsel)schade-expert. Deze leden zijn van mening dat het een goede zaak zou zijn als de inzichten van letselschade-experts zoveel als mogelijk een plek krijgen in de integrale beoordeling, maar zien in het onderhavige wetsvoorstel geen aanstalten daartoe. Deze leden vragen daarom toe te lichten waarom hier vooralsnog niet voor gekozen is, en welke mogelijkheden worden gezien om hier alsnog toe over te gaan. Bij de integrale beoordeling worden forfaitaire bedragen gebruikt voor compensatie van materiele en immateriële schade. Deze forfaitaire bedragen zijn gebaseerd op de hoogte van de toenmalige terugvordering of het niet toegekende bedrag aan kinderopvangtoeslag. Als de uitkomst van integrale beoordeling lager is dan € 30.000, dan kwalificeert het verschil als een forfaitaire materiële en immateriële schadevergoeding. Omdat in de integrale beoordeling wordt gewerkt met normbedragen geldt dat daar logischerwijs geen rol voor letselschade-experts is. Als ouders menen dat de forfaitaire bedragen in de integrale beoordeling nog geen recht doen aan hun individuele situatie, dan kan men naar de CWS. De CWS brengt gevolgschade in kaart en heeft ook leden met expertise op het terrein van het Nederlands schadevergoedingsrecht. Het inschakelen van een letselschade-expert is voor de procedure daarom niet noodzakelijk. Toch inventariseert het kabinet nu of en op welke manier, de inzet van letselschadespecialisten vergoed kan worden in het hersteltraject. Ook is in de zomer van 2022 een eerste praktijktest gestart met de vaststellingsovereenkomst (VSO)-route. In deze praktijktest worden meerdere opties verkend met de inzet van een schadespecialist aan de zijde van de ouders. Over de voortgang wordt de Kamer geïnformeerd in de reguliere voortgangsrapportages.
De leden van de fractie van de SP vragen of deze wet de wettelijke grondslag dient te worden voor het herstel van iedereen die betrokken was bij dit schandaal en zo niet, voor welke doelgroepen dan niet en waarom niet. Deze wet biedt herstelregelingen voor gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, voor hun kinderen en hun huidige partner, en voor gedupeerde aanvragers van een huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. Het kabinet komt nog met een wetsvoorstel om de Wet hersteloperatie toeslagen aan te vullen met herstelregelingen voor ex-partners en hun kinderen. Mochten er nog andere gedupeerden zijn, dan biedt de Wet hersteloperatie toeslagen daar geen bestuursrechtelijke herstelregeling voor. Met de hiervoor beschreven doelgroep biedt de voorgestelde Wet hersteloperatie toeslagen herstelregelingen aan grote groepen personen die de gevolgen hebben ondervonden van wat er bij de toeslagen is misgegaan. Eventuele andere gedupeerden kunnen een zaak starten bij de civiele rechter.
De leden van de fractie van de SP vragen om toe te lichten of de reikwijdte van dit wetsvoorstel en de hersteloperatie leiden tot complexiteit en vertraging voor gedupeerden. De leden van de fractie van de SGP vragen naar de implicaties van de nieuwe regelingen op de voortgang van de hersteloperatie. Ook vragen deze leden hoe wordt voorkomen dat een nieuwe regeling de lopende operatie vertraagt en of het kabinet voornemens is een nieuwe regeling pas in werking te laten treden als zeker is dat er daardoor geen vertraging optreedt in de hersteloperatie. Ook de leden van de fractie van de VVD vragen het kabinet alles op alles te zetten om verdere vertraging te voorkomen. Het kabinet begrijpt de zorg van de leden van deze fracties ten aanzien van de uitvoering. Met de huidige herstelregelingen en de aanvullende regelingen ligt er immers een grote opdracht voor UHT en andere uitvoerders. In het algemeen is de complexiteit van de hersteloperatie groter geworden door de grotere aantallen aanmeldingen en gedupeerden, complexe problemen waar zij mee te maken hebben en de aanvullende groepen gedupeerden die herstel geboden wordt. Het helpen van de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag blijft de hoogste prioriteit hebben voor het kabinet. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de uitvoering van de aanvullende regelingen niet tot vertraging leidt van de uitvoering van de huidige herstelregelingen. Zoals eerder aangegeven in onder meer de brief van 27 juni 202223, worden de nieuwe regelingen uit deze wet daarom gefaseerd in uitvoering gebracht en wordt in de uitvoering van de aanvullende regelingen interferentie met de huidige herstelregelingen zo veel als mogelijk geminimaliseerd. Het is niet te voorkomen dat aanvullende regelingen een extra druk op de uitvoering leggen. Waar zich desondanks in de praktijk toch dilemma’s zullen voordoen, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre mediation en het gebruik van vaststellingsovereenkomsten aanpassingen van wet- en regelgeving zou vragen. De leden van de fractie van de VVD vragen om in het voorliggende wetsvoorstel al ruimte te creëren voor het substantieel opschalen van het gebruik van vaststellingsovereenkomsten. Voor het gebruik van vaststellingsovereenkomsten is geen aanpassing van wetgeving nodig en voor mediation evenmin, nu dit geen in de wet opgenomen voorzieningen zijn en personen die hieraan willen meedoen dit uitsluitend op basis van vrijwilligheid doen. Zij geven alsdan toestemming voor gegevensverwerking, zodat ook op dat vlak geen aanpassingen in de wet nodig zijn.
De leden van de fractie van de SGP vragen of de verhouding tussen ruimhartigheid en zorgvuldigheid op dit moment in evenwicht is, wat wordt gedaan om zorgvuldigheid meer tot zijn recht te laten komen, en of het voorliggende wetsvoorstel zorgt voor meer zorgvuldigheid in de hersteloperatie. In de brief over de herijking is uiteengezet op welke gebieden aanpassingen worden gedaan om de hersteloperatie beter en sneller te laten verlopen, zonder dat dat ten koste gaat van de zorgvuldigheid.24 Het gaat daarbij om meer en eerder persoonlijk contact, intensievere begeleiding, meer aandacht voor emotioneel herstel, heldere verwachtingen over het proces en versnelling van het herstelproces voor specifieke oudergroepen.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet op voorhand rekening kan houden met het substantieel opschalen van de VSO indien de VSO-praktijktest succesvol geëvalueerd wordt. Zowel na afloop als tijdens de proef evalueert het kabinet het verloop van de praktijktest. De schaalbaarheid van de VSO is onderdeel van deze evaluaties. Ook gedurende de praktijktest wordt, op basis van de tussentijdse evaluaties, het VSO-proces aangepast. De aanpassingen die volgen uit de tussentijdse evaluaties kunnen de schaalbaarheid van de VSO ten goede komen. Na afloop van de eindevaluatie moet blijken of een substantiële opschaling mogelijk en wenselijk is.
De leden van de fractie van de SP vragen of het breder inzetten van vaststellingsovereenkomsten een wettelijke wijziging zal behoeven. De leden van de fractie van GroenLinks vragen om de samenhang toe te lichten tussen het traject voor het opstellen van vaststellingsovereenkomsten en het onderhavige wetsvoorstel. Voor het opstellen van vaststellingsovereenkomsten is geen aanvullende wettelijke grondslag nodig. In de 11e VGR bent u geïnformeerd dat deze zomer een praktijktest voor het opstellen van vaststellingsovereenkomsten is gestart met vijftien ouders.25 Er bestaat geen samenhang tussen het onderhavige wetsvoorstel en deze praktijktest anders dan dat beide trajecten beogen om gedupeerden zo spoedig mogelijk op passende wijze te compenseren.
De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de herstelregeling voor ex-partners niet betrokken is in het wetsvoorstel. Deze leden vragen het kabinet om een nadere toelichting te geven op elke van de volgende punten: hoe deze regeling eruit zal gaan zien, wanneer deze regeling beleidsmatig uitgewerkt is, uitvoeringstechnisch klaar zal zijn, hoe de juridische grondslag van deze regeling georganiseerd gaat worden en wanneer deze aan de Kamer aangeboden zal worden. Ook de leden van de fractie van de SGP vragen zo gedetailleerd mogelijk toe te lichten hoe de regeling voor ex-partners er uit komt te zien. Recent is uw Kamer in de aanbiedingsbrief bij de 11e VGR geïnformeerd over de ex-partnerregeling.26 De ex-partnerregeling bevat kort gezegd, onder voorbehoud van uitvoeringstoetsen en parlementaire behandeling, de volgende elementen:
1. een forfaitaire vergoeding van € 10.000 ter compensatie van geleden schade;
2. toegang tot een aanvullende schaderegeling indien kan worden onderbouwd dat de schade meer dan € 10.000 bedraagt;
3. een schuldenaanpak voor publiekrechtelijke en privaatrechtelijke schulden27; en
4. toegang tot brede ondersteuning vanuit de gemeenten.
De leden van de fractie van de SGP constateren dat gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag die inmiddels de ex-partner zijn van een andere gedupeerde aanvrager van een kinderopvang (hierna: tweede aanvragers) € 10.000 toegekend krijgen indien de andere aanvrager recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000. Zij vragen waarom daarvoor is gekozen en niet voor een totaalbedrag van € 30.000. Ook vragen zij of het klopt dat twee ex-partners hierdoor financieel beter af zijn dan twee gedupeerde partners en of deze verhoging van het bedrag voor tweede aanvragers juridisch houdbaar is. Het lid Omtzigt vraagt waarom wordt afgeweken van de hoofdregel dat het forfaitaire bedrag slechts eenmaal wordt uitbetaald en dat partners dit onderling moeten verdelen. Dit lid geeft aan zich zorgen te maken dat dit tot strategisch gedrag gaat leiden zoals bijvoorbeeld de tijdelijke beëindiging van het partnerschap waardoor tweemaal het forfaitaire bedrag kan worden ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen kent het forfaitaire bedrag van € 30.000 toe zodra een gedupeerde aanvrager door de eerste zorgvuldige toets is gekomen (hierna: eerste aanvrager). Wachten op een mogelijke tweede aanvrager, die zich nog tot 31 december 2023 kan melden, zou leiden tot een vertraging in de uitbetaling van de € 30.000. Dit staat haaks op het doel van het forfaitaire bedrag om aan gedupeerden snel een eerste herstelbedrag uit te keren. Bij de keuze om voor te stellen om aan de tweede aanvrager een bedrag van € 10.000 toe te kennen, is aansluiting gezocht bij het bedrag van € 10.000 dat het kabinet wil gaan toekennen aan ex-partners op grond van de nog voor te stellen ex-partnerregeling. Zoals in paragraaf 3.1.2.4 van de memorie van toelichting28 beschreven, zijn er ook alternatieven overwogen. Overwogen is om aan de tweede aanvrager geen bedrag toe te kennen of om aan de tweede aanvrager ook het bedrag van € 30.000 toe te kennen. Geen aanvullend bedrag toekennen brengt een eerste en tweede aanvrager zoveel mogelijk in gelijke positie met een gezin met één gedupeerde aanvrager en met een gezin met twee gedupeerde aanvragers die nog steeds elkaars partner zijn. In totaal € 40.000 toekennen brengt de eerste en tweede aanvrager zoveel mogelijk in gelijke positie met een gedupeerde aanvrager en een ex-partner die geen gedupeerde aanvrager is en een bedrag van in totaal € 60.000 brengt de eerste en tweede aanvrager zoveel mogelijk in gelijke positie met twee gedupeerde aanvragers die geen partners van elkaar zijn geweest. Bij elke optie, zowel bij de gekozen optie als bij de alternatieven, zijn er vergelijkingen te maken met personen in een min of meer vergelijkbare positie die beter of slechter af zijn. Met de keuze voor het bedrag van € 10.000 heeft het kabinet voor een middenweg gekozen. Het uitgangspunt om het forfaitaire bedrag van € 30.000 te delen met de (ex-)partner staat nog steeds overeind. Ingeval van een ex-partner kan in mindere mate verwacht worden dat verdeling daadwerkelijk plaatsvindt. Het kabinet verwacht dat strategisch gedrag om gezamenlijk in aanmerking te komen voor € 40.000 hooguit incidenteel zal voorkomen. Ten eerste moet er voor de regeling opgenomen in het voorgestelde artikel 2.7, tweede lid al sprake zijn van de (relatief) uitzonderlijke situatie dat er twee gedupeerde aanvragers zijn, en de gedupeerdheid voor ten minste één van hen betrekking heeft op een toeslagjaar waarin zij partners waren. Ten tweede is anticipatie alleen mogelijk als aan geen van beide aanvragers het forfaitair bedrag is uitbetaald op het moment dat zij elkaars ex-partner worden. Dat is namelijk een voorwaarde voor toekenning van het bedrag van € 10.000. Aan het gros van de gedupeerde aanvragers is het forfaitaire bedrag van € 30.000 al uitbetaald, de toekenning van dit bedrag geldt als peildatum voor het zijn van partners. Ten derde kan het nogal wat voeten in de aarde hebben om ervoor te zorgen dat twee personen niet meer elkaars partner zijn. Ten vierde is anticipatie lang niet altijd zinvol. Dit is alleen zinvol als de tweede aanvrager recht heeft op een bedrag aan compensatie of O/GS-tegemoetkoming van (ruim) minder dan € 10.000.
De leden van de fractie van de SP vragen of voor alle oplossingen die zijn aangedragen in de herijking geldt dat er geen wijzigingen in wet- en regelgeving nodig zijn. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SP voor welke voorstellen die in de herijking zijn opgehaald er een wetswijziging nodig was geweest en in hoeverre dit een rol heeft gespeeld bij het besluit om af te zien van de implementatie van die voorstellen. Alle aangedragen oplossingen zijn samen met ouders en betrokken partijen in eerste instantie beoordeeld op de mate waarin zij voorzien in de behoeften van ouders voor een beter of sneller herstelproces, op basis waarvan het kabinet de meest kansrijke oplossingen heeft geselecteerd. De resultaten van deze evaluatie en de uitkomsten van de herijking heeft het kabinet in december 2021 met de Kamer gedeeld.29 In die fase van de herijking is niet voor alle aangedragen oplossingen bepaald of er eventueel een aanpassing in wet- of regelgeving nodig is. Van de oplossingen die toen kansrijk werden geacht, is een eerste inschatting gemaakt of er aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zouden zijn. Dit bleek het geval voor het integreren van werkelijke schadeposten in de integrale beoordeling. Zoals gemeld in de 10e VGR is afgezien van het verder verkennen van integratie van werkelijke schadeposten in de integrale beoordeling, omdat dat een zeer beperkt effect zou hebben op de duur van de beoordeling.30
Er zijn wel wijzigingen van wet- en regelgeving nodig om de rol van gemeenten te faciliteren. Zo bleek het noodzakelijk om betere gegevensuitwisseling tussen UHT en gemeenten mogelijk te maken. Met dit voorstel van wet worden de grondslagen geregeld voor de benodigde gegevensuitwisseling en voor de specifieke uitkering waarmee de gemeentelijke ondersteuning voor (potentieel) gedupeerden gefinancierd kan worden.
De leden van de fractie van D66 geven aan dat dat de Belastingdienst/Toeslagen de adviezen van de CWS in principe overneemt en vragen in welke gevallen de adviezen van de CWS niet worden overgenomen. De hersteloperatie kent met de CvW, de CWS en de BAC verschillende commissies die UHT adviseren over een te nemen beslissing bij het opleggen van een beschikking. Alle voornoemde commissies betreffen adviseurs als bedoeld in afdeling 3.3 van de Awb. Dit betekent onder andere dat UHT een vergewisplicht heeft voordat het een advies volgt. Artikel 5.2, derde lid, regelt dat, indien de beschikking afwijkt van het advies van de betreffende commissie, in de beschikking de reden voor die afwijking wordt vermeld. Een voorbeeld hiervan is als een advies van een commissie tegenstrijdig is met een eerder afgegeven advies in een vergelijkbare situatie waardoor het gelijkheidsbeginsel in geding komt of wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat de feitelijke situatie afwijkt van de feiten die ten grondslag liggen aan het advies van de CWS.
De leden van de fractie van D66 geven aan dat bij lagere regelgeving tijdelijke vermogenstoetsuitzonderingen worden gemaakt, zodat de ontvangen compensatie niet zorgt dat het recht op toeslagen of algemene bijstand wordt weggenomen. De leden vragen of deze vermogenstoetsuitzonderingen alleen voor gedupeerde ouders gelden of dat deze uitzonderingen ook voor ex-partners en voor uit- en thuiswonende kinderen worden geregeld. De vermogenstoetsuitzonderingen voor huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (UR Awir), voor de Participatiewet in de regeling Participatiewet en voor de Wet langdurige zorg (Wlz) in het Besluit langdurige zorg en voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en in het uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (UB Wmo 2015). Eerder zijn uitzonderingen getroffen in bovenstaande regelingen voor de herstelregelingen kinderopvangtoeslag. Voor de UR Awir zijn uitzonderingen tijdelijk, voor de andere regelingen niet. Het kabinet is voornemens de tegemoetkoming voor kinderen van gedupeerde ouders en voor gedupeerden van de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget toe te voegen aan de vermogenstoetsuitzonderingen. Voor de UR Awir wordt een ministeriële regeling voorbereid die in het najaar van dit jaar voorgehangen gaat worden in de Tweede en Eerste Kamer en die gelijktijdig met het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen inwerking gaat treden. Bij de overige regelingen wordt dit voorbereid. De vermogenstoetsuitzondering voor de tegemoetkoming van ex-partners van gedupeerden van de kinderopvangtoeslag gaat het kabinet regelen nadat de regeling voor deze groep is uitgewerkt in een wetsvoorstel.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat gedupeerde ouders de werkelijke schade aannemelijk dienen te maken, maar dat zij deze niet hoeven te bewijzen. Deze leden geven aan nog veel signalen te ontvangen dat de grens tussen aannemelijk maken en bewijzen doorslaat naar bewijzen en zij vragen het kabinet om een reactie hierop. Geregeld is dat het aannemelijk maken van de schade door de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag voldoende is. De behandeling door de CWS vormt zowel emotioneel als financieel een cruciaal onderdeel van het herstelproces. In de 11e VGR is aangegeven dat het kabinet ten aanzien van CWS beziet welke structurele verbeteringen op welke wijze kunnen worden aangebracht. De Kamer zal na de zomer of uiterlijk in de 12e VGR worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze adviesopdracht. Dit laat onverlet dat als er tussen de gedupeerde aanvrager enerzijds en de CWS of UHT anderzijds verschil van mening blijft bestaan over de vraag of een schade aannemelijk is gemaakt, de mogelijkheid bestaat van bezwaar, met onafhankelijke toetsing van de bezwaarschriftenadviescommissie, en beroep.
Het lid Omtzigt vraagt om aan te geven in welke zaken in het belastingdomein en bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) het CAF-team heeft ingegrepen. Ook vraagt hij op basis waarvan wordt geconcludeerd of sprake is van institutionele vooringenomenheid. Op 25 januari 202231 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, een extern onderzoek aangekondigd naar de onderzoeken en de werkwijze van CAF en de sturing daarop vanuit het managementteam (MT)-fraude. Dit onderzoek zal zowel een algemeen deel als specifiek dossieronderzoek van de onderzochte casus bevatten. De aanbestedingsprocedure wordt op dit moment verder ingericht. Voordat een conclusie kan worden getrokken over vooringenomen handelen van het CAF buiten de toeslagen wordt de uitkomst van dit onderzoek afgewacht.
De leden van de fractie van DENK vragen of de compensatie op basis van de artikelen 2.2 en 2.3 van het wetsvoorstel overeenkomt met de beschikkingen die op dit moment worden afgegeven op basis van de integrale beoordeling, de bezwaarschriftenprocedure en CWS-beschikkingen. In het verlengde hiervan vragen zij of in die beschikkingen ook wordt uitgegaan van slechts 25% van de niet-toegekende kinderopvangtoeslag voor materiële schade en/of € 500 per half jaar voor immateriële schade. Deze leden vragen welke juridische waarde de artikelen 2.2 en 2.3 van het wetsvoorstel hebben voor de gedupeerde als de daarin voorziene bedragen slechts een onrealistische ondergrens vormen en of het dan dus klopt dat gedupeerden aan deze artikelen niet veel hebben bij een eventuele latere procedure bij de rechtbank en of het dus eigenlijk klopt dat nergens in de wet geregeld is hoe hoog de exacte daadwerkelijke compensatie en tegemoetkoming moeten bedragen omdat dit in de praktijk wordt overgelaten aan de beoordelaars van de UHT en de CWS in een beschikkende rol, de BAC in een adviserende rol en de rechter in een rechtsprekende rol. Zij vragen of het dus klopt dat toeslagengedupeerden geen rechtszekerheid kunnen ontlenen aan de voorgestelde wet en waarom de wet zelf niet de juiste waarborgen biedt voor de exacte hoogte van de compensatie en tegemoetkoming. De compensatieregeling in het wetsvoorstel bestaat uit een compensatie en een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De compensatie is opgebouwd uit een aantal bedragen, waaronder de door deze leden genoemde 25% voor materiële schade en € 500 per half jaar voor immateriële schade. De behandelaar van de UHT gaat bij de berekening van de hoogte van de compensatie uit van de berekenwijze zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Gedupeerde ouders ontvangen ten minste € 30.000. Voor een groot deel van de ouders is dit voldoende en biedt de wet dus zekerheid over de hoogte van het bedrag dat zij ontvangen. Ouders bij wie de werkelijke schade hoger is dan het bedrag dat zij op basis van de eerste toets en de integrale beoordeling ontvangen, kunnen een aanvraag doen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De CWS adviseert UHT onafhankelijk over het toekennen van een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in overeenstemming met het civiele schadevergoedingsrecht. UHT neemt na de advisering door de CWS een besluit op de aanvraag. Het wetsvoorstel bevat geen formule of criteria om de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade te berekenen. Het opnemen van een formule in de wet voor het vaststellen van de werkelijke schade zou geen recht doen aan de grote verscheidenheid aan gevolgen die de toeslagenaffaire voor verscheidene gedupeerden heeft gehad. Op grond van artikel 3 van de Instellingsregeling Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade is het de taak van de CWS om een beoordelingskader voor werkelijke schade op te stellen.
De leden van de fractie van DENK vragen waarom in artikel 2.6 bij de O/GS-tegemoetkoming slechts 30 procent van de terugvordering wordt gegeven als tegemoetkoming. Ook vragen zij waarom het percentage van de O/GS-tegemoetkoming bij de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget 130% is en wat het verschil verklaart tussen deze twee O/GS-regelingen. Bedacht moet worden dat er bij toepassing van de O/GS-tegemoetkoming normaalgesproken sprake is van een terechte terugvordering. De terugvordering zelf hoeft dus niet gecompenseerd te worden. Bij een onterechte terugvordering vanwege institutionele vooringenomenheid of hardheid, is de compensatieregeling van toepassing. Ook de O/GS-tegemoetkoming bij de andere toeslagen bedraagt 30%.32 De O/GS-tegemoetkomingsregeling is bij amendement33 in de Awir34 gekomen met daarin een percentage van 30%. Dit percentage is overgenomen in het wetsvoorstel om geen rechtsongelijkheid te creëren ten aanzien van gedupeerden die al een O/GS-tegemoetkoming toegekend hebben gekregen. Met de O/GS-tegemoetkoming van 30% wordt een forfaitaire tegemoetkoming voor de materiële en immateriële schade toegekend. Als de werkelijke schade hoger is dan dit forfait, komt de kinderopvangtoeslag-gedupeerde in aanmerking voor een aanvullende tegemoetkoming voor de werkelijke schade. In de compensatieregeling voor huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget is voor situaties waarin sprake is van O/GS eveneens 30% compensatie voorzien. Als sprake is van institutionele vooringenomenheid bedraagt de compensatie 130%.
De leden van de fractie van de VVD vragen het kabinet waarom bij het vaststellen van de regelingen voor gedupeerden met betrekking tot de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget alleen wordt uitgegaan van collectieve institutionele vooringenomenheid en niet van individuele institutionele vooringenomenheid. Ook de leden van de fractie van DENK vragen waarom in artikel 2.16 de tegemoetkomingsbedragen voor de niet-kinderopvangtoeslagen afhankelijk gemaakt zijn van institutionele vooringenomenheid en van betrokkenheid bij een CAF-onderzoek. Voorts vragen deze leden waarom betrokkenheid bij een CAF-onderzoek een verplichte voorwaarde is, terwijl er volgens deze leden heel veel meer toeslaggedupeerden zijn die niet betrokken zijn geweest bij een CAF-onderzoek. Institutionele vooringenomen behandeling bij de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget heeft veelal plaatsgevonden in een CAF-zaak. Indien er sprake is van vooringenomenheid binnen een CAF-zaak dan wordt dit collectieve institutionele vooringenomenheid genoemd. Het kabinet acht de kans op institutioneel vooringenomen handelen buiten een CAF-zaak bij de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget klein, omdat uit steekproeven en een aanvullend onderzoek niet is gebleken van individuele institutionele vooringenomen behandeling bij de uitvoering van deze toeslagen. Daarnaast zijn bij de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget weinig momenten waarop een individuele beoordeling van de toeslag plaatsvindt die zou kunnen leiden tot individuele vooringenomen behandeling, omdat deze toeslagen over het algemeen minder aan wijzigingen onderhevig zijn. Dit is wezenlijk anders dan bij de kinderopvangtoeslag. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om de regeling voor gedupeerden van andere toeslagen toe te spitsen op vooringenomen behandeling bij een CAF-zaak. Wel wordt gemonitord of er toch mensen individueel vooringenomen zijn behandeld bij de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Als in de toekomst zou blijken dat er wel sprake is van individuele vooringenomen behandeling, dan kan het kabinet overwegen om via de vangnetbepaling een herstelregeling te treffen voor deze groep.
De leden van de fractie van DENK vragen waarom bij «hardheid van de wet» of een andere onbillijkheid van overwegende aard geen tegemoetkoming verstrekt wordt bij de niet-kinderopvangtoeslagen. Ook vragen deze leden of met de «hardheid van de wet» de te strenge uitleg van het vroegere artikel 26 van de Awir wordt bedoeld en of er nog andere hardheden zijn. De problemen rond de hardheid van het stelsel deden zich specifiek voor bij de kinderopvangtoeslag. Bij de uitwerking van de motie Lodders/Van Weyenberg zijn bij de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geen hardheden gevonden met vergelijkbare schrijnende gevolgen als bij de kinderopvangtoeslag. In de Kamerbrief van 29 juni 202135 zijn de knelpunten in het stelsel benoemd die bij de uitwerking van deze motie zijn gevonden. Gelet op het voorgaande is het kabinet van mening dat een hardheidsregeling niet nodig is voor gedupeerden van de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Het wetsvoorstel bevat wel een vangnetbepaling, die de grondslag biedt om via een amvb een bijzondere tegemoetkoming toe te kennen aan mogelijk gedupeerden in een bijzonder schrijnende situatie waarvoor toepassing van de betreffende toeslagenwetgeving heeft geleid tot ernstige onbillijkheden van overwegende aard.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat destijds is gekozen voor een forfaitair bedrag van € 30.000 en vragen of het kabinet op dit moment tot eenzelfde bedrag zou zijn gekomen als nu eenzelfde keuze voorgelegd zou zijn. De leden van de fractie van de SGP lezen dat de mediane terugvordering € 20.000 was en dat de forfaitaire tegemoetkoming van € 30.000 hierop is gebaseerd. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is toegelicht dat de keuze voor een bedrag van € 30.000 is gemaakt omwille van ruimhartigheid en snelheid. Daarbij is benoemd dat in augustus 2020 is geanalyseerd hoe hoog de terugvorderingen van de destijds aangemelde ouders waren geweest, waaruit een mediaan van circa € 20.000 volgde. Dit is als uitgangspunt genomen om zo in ieder geval de helft van de ouders al volledig financieel herstel te kunnen bieden. Dit bedrag is vermenigvuldigd met een factor 1,5 om aan te sluiten bij het uitgangspunt van ruimhartigheid en ook te compenseren voor immateriële en overige materiële schade. De keuze voor deze hoogte van het forfaitaire bedrag is daarnaast gekozen omdat er veel belang aan werd gehecht om ouders zo snel mogelijk uit de meest urgente problemen te helpen. Het bedrag diende in ieder geval hoog genoeg te zijn om onmiddellijk een significante verlichting van de financiële situatie voor ouders te brengen. Deze uitgangspunten worden nog steeds onderschreven.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de gemiddelde terugvordering en de verdeling van de mate van terugvordering. Het kabinet verwijst u voor het antwoord op deze vragen naar de onderstaande, op 5 juli 2022 met u gedeelde, tabel.36 Daarbij is aangegeven dat in deze cijfers geen specificatie is gemaakt naar toeslagjaren waar het herstel op is gericht. Ook is er in deze cijfers geen onderscheid gemaakt tussen terechte en onterechte terugvorderingen. Het totale bedrag aan terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag geeft daarom geen betrouwbaar beeld van de hoogte van de compensatie.
Hoogte totale KOT-terugvorderingen |
Aantal ouders (peildatum 01-07-2022) |
---|---|
€ 0- € 1.000 |
754 |
€ 1.001 – € 5.000 |
2.653 |
€ 5.001 – € 10.000 |
3.857 |
€ 10.001 – € 20.000 |
6.466 |
€ 20.001 – € 30.000 |
4.254 |
Hoger dan € 30.000 |
7.219 |
Uit dit overzicht komt naar voren dat ongeveer de helft van de gedupeerde ouders terugvorderingen van € 20.000 of minder had en ongeveer de helft meer. Dit sluit nog steeds aan bij de verwachting dat met een forfaitair bedrag van € 30.000 in ieder geval de helft van de gedupeerde ouders volledig financieel herstel geboden kan worden.
De leden van de fractie van D66 vragen of en hoe de noodvoorziening later verrekend wordt met de te ontvangen compensatie. Er is van verrekening geen sprake. Dit wordt toegelicht in de artikelsgewijze toelichting op artikel 2.8 van het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de hoogte van de noodvoorziening nog toereikend is gezien de stevige inflatie waar met name gezinnen zonder buffers hard door worden geraakt, en vragen of het verstandig is dit bedrag op te hogen naar een bedrag dat beter past bij de huidige economische situatie. Zoals toegelicht in de 11e VGR is, als de situatie daarom vraagt, het bedrag van € 500 geen harde grens. Verder wordt gemonitord of het bedrag van € 500 voor de noodvoorziening nog steeds voldoende is om een plotselinge financiële tegenvaller op te kunnen vangen. Daarnaast is relevant dat voor ouders die zich in een acute situatie bevinden versneld een eerste toets of integrale beoordeling kan plaatsvinden.
De leden van de fractie van D66 lezen dat er voor de brede ondersteuning van gedupeerde ouders in het buitenland gedacht wordt aan maximumbedragen en vragen zich af of die toereikend zijn. Daarnaast vragen zij zich af hoe er wordt omgegaan met verschillende prijsniveaus. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen of het om gelimiteerde bedragen of indicatieve bedragen gaat, en wat er bedoeld wordt met het inkaderen van hetgeen onder redelijke kosten wordt verstaan. De leden van de fractie van DENK vragen daarnaast wat onder de redelijke kosten van een verhuizing wordt verstaan en of daarmee bijvoorbeeld ook de inrichting van de nieuwe woning en de transportkosten van de inboedel worden gedekt. De brede ondersteuning wordt in de eerste plaats geboden door het ondersteuningsteam voor ouders in het buitenland (OTB) zelf. Aanvullend op deze dienstverlening is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming beschikbaar te stellen voor zaken die niet door het OTB zelf geregeld of geleverd kunnen worden. In het wetsvoorstel zijn geen plafondbedragen opgenomen voor de financiële tegemoetkoming voor externe ondersteuning. De genoemde bedragen zijn indicatief. Het kabinet stelt voor om op basis van een plan van aanpak, gericht op het weer op de rit krijgen van het leven van de ouders en hun gezin, de redelijke kosten te vergoeden van de brede ondersteuning van de gedupeerde aanvrager woonachtig in het buitenland en van diens partner en (pleeg)kinderen. De financiële tegemoetkoming waarbij redelijke kosten worden vergoed, ziet niet op de remigratie. De kosten van de remigratie, bijvoorbeeld de verhuizing van de inboedel, worden vergoed of komen voor rekening van de rijksoverheid. De inrichting van een nieuwe woning in Nederland wordt niet vergoed door het OTB. Zodra iemand terug is in Nederland komt diegene in aanmerking voor brede ondersteuning door de gemeenten. Gemeenten hebben de mogelijkheid om via de SPUK II bepaalde kosten te vergoeden. Ook inrichtingskosten kunnen daar onder vallen, indien dat naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is voor het bieden van een nieuwe start.
Wat in een specifiek geval gezien kan worden als redelijke kosten, zal afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval en van de ondersteuningsbehoefte die er is bij de gedupeerde aanvrager en van diens partner en (pleeg)kinderen. Daarom verschilt de ondersteuning per gezin, en ook de kosten van de benodigde ondersteuning kunnen verschillen. Omdat er per gezin bekeken wordt welke ondersteuning nodig is, en of hiervoor een financiële tegemoetkoming nodig is, is het ook mogelijk om rekening te houden met het prijsniveau. Het kabinet heeft ervoor gekozen niet te werken met een indexering omdat het niet goed mogelijk is om één geschikte index te vinden, gezien de grote onderlinge verschillen per land.
De leden van de fractie van D66 vragen of en waarom de regeling voor ouders in het buitenland een afwijkende definitie van het gezin hanteert, zoals de VNG aangeeft in haar quickscan over uitvoeringsconsequenties. Daarnaast vragen de leden hoe de definitie van het gezin afwijkt en waarom hiervoor is gekozen. De definitie van gezin zoals van toepassing op de brede ondersteuning in Nederland, is de definitie uit de Participatiewet. Onder deze definitie worden alleen tot laste komende kinderen woonachtig in Nederland waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen tot het gezin gerekend. Aan de voorwaarde van verblijf in Nederland kunnen kinderen van ouders in het buitenland per definitie niet voldoen. Er zijn bovendien signalen vanuit gemeenten en de VNG dat deze definitie van gezin in de praktijk knelt, omdat meerderjarige en uitwonende kinderen van een gedupeerde ouder niet in aanmerking komen voor brede ondersteuning terwijl deze kinderen in het verleden, en soms nog steeds, de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag ondervinden. Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij dit wetsvoorstel is het kabinet voornemens om de groep kinderen die in aanmerking komt voor brede ondersteuning bij nota van wijziging bij het wetsvoorstel gelijk te trekken. In de regeling voor ouders woonachtig in het buitenland is de definitie van gezin al verruimd naar meerderjarige kinderen van een gedupeerde aanvrager met een ondersteuningsbehoefte.
Het lid Omtzigt verzoekt het kabinet in te gaan op de situatie dat een kind geboren is in 1985, het ouderlijk huis verlaten heeft in 2006 en waarvan de ouders in 2008 een onterechte terugvordering krijgen. Het lid Omtzigt vraag of dat kind € 10.000 ontvangt. Dat klopt. Elk kind van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 komt in aanmerking voor de kindregeling. Voorwaarde is dat het kind op 1 januari 2005 jonger was dan 21 jaar of in de periode van 1 januari 2005 tot en met de dag waarop het wetsvoorstel in werking treedt, is geboren. De vraag of en wanneer het kind het huis heeft verlaten is daarbij niet van belang. Ook het jaar waarin de ouder van het kind de onterechte terugvordering heeft gehad speelt hier geen rol. Ook als het kind niet meer thuis woonde kon het immers de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag van dichtbij ervaren. Daarnaast geldt dat kinderen hun ouders vaak op diverse manieren hebben geholpen, onder andere financieel. Verder vraagt het lid Omtzigt op welke zaken dit kind (nu volwassene) nog meer aanspraak kan maken. Het kind komt enkel in aanmerking voor de kindregeling, bij nota van wijziging zal worden geregeld dat het kind een verzoek kan doen om brede ondersteuning bij de gemeente. Voor kinderen die nog onderdeel uitmaken van het gezin geldt dat zij volgens het huidige wetsvoorstel al in aanmerking komen voor brede ondersteuning via de gedupeerde aanvrager.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet ervoor zorgt dat, wanneer het geld wordt overgemaakt naar de rekening op de naam van de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, het geld ook daadwerkelijk voor het kind beschikbaar is. Zoals in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is beschreven, kan het kabinet in deze situatie niet garanderen dat dit geld voor het kind beschikbaar komt. Overigens kan dit ook niet worden gegarandeerd indien het geld wordt overgemaakt op de bankrekening van het minderjarige kind, omdat de wettelijk vertegenwoordiger doorgaans zeggenschap over het vermogen van dat kind heeft.37 Tegelijkertijd is het onwenselijk om te wachten tot een kind meerderjarig is omdat het bedrag bedoeld is als steun in de rug voor een betere toekomst en daarmee in alle leeftijdsfasen van toegevoegde waarde kan zijn. Het kabinet gaat uit van vertrouwen in de wettelijke vertegenwoordiger. Het kabinet is zich ervan bewust dat deze werkwijze ook tot oneigenlijk gebruik zou kunnen leiden. Wettelijk vertegenwoordigers zouden het geld kunnen gebruiken voor doeleinden die niet in lijn zijn met de wens of behoeften van de kinderen. Ook is vermenging mogelijk met vermogen van de wettelijk vertegenwoordigers. Door middel van het verstrekken van informatie aan de wettelijke vertegenwoordigers en de kinderen hoopt het kabinet de risico’s op dit vlak te beperken en voldoende waarborgen te bieden dat het geld beschikbaar komt voor en ter besteding door de kinderen.
De leden van de fractie van D66 merken op dat het kabinet in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel afwisselend 31 juli 2023 en 1 juli 2023 als peildatum noemt. Gezien de formulering van de wettekst nemen deze leden aan dat 1 juli 2023 de juiste datum is. Per abuis is in het algemene deel van de memorie van toelichting de onjuiste datum van 31 juli 2023 opgenomen. Het klopt dat de juiste peildatum voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming, 1 juli 2023 betreft, als opgenomen in artikel 2.12 van het voorstel. Deze leden vragen ook op basis van welke (extern gevalideerde) informatie de aanname baseert dat het peilmoment doorgaans gunstig zal uitpakken voor de kinderen. De kinderen en jongeren hebben in hun advies verzocht om een peildatum zo dicht mogelijk bij het moment van uitbetalen. Het kabinet kiest voor een vaste peildatum vanwege de uitvoerbaarheid van de regeling. Daarnaast geeft deze datum kinderen vooraf duidelijkheid over de hoogte van de tegemoetkoming. Het kabinet kiest voor een vaste peildatum in de toekomst. Dit pakt doorgaans gunstig uit voor degenen die voor een tegemoetkoming op grond van de kindregeling in aanmerking komen; in ieder geval voor het overgrote deel van de kinderen niet ongunstiger. De meeste gedupeerde ouders zijn op dit moment al in beeld en hiermee ook het overgrote deel van de kinderen die in aanmerking komen voor de kindregeling. Deze kinderen zullen voor 1 juli 2023 de tegemoetkoming ontvangen. Voor deze kinderen ligt de gekozen peildatum hiermee later dan het moment van uitbetalen. Ter illustratie: een kind dat op 1 februari 2023 een tegemoetkoming ontvangt en op dat moment zeventien jaar is en op 1 juli 2023 achttien jaar wordt, zou met een peildatum zo dicht mogelijk bij het moment van uitbetalen € 8.000 ontvangen. Met het huidige peilmoment ontvangt het kind dan € 10.000. Dit geldt bijvoorbeeld niet als ouders zich kort voor of na de peildatum aanmelden, het is dan niet mogelijk om de gedupeerdheid van de ouder vast te stellen voor de peildatum. Het kind kan dan op het moment van uitbetalen van de tegemoetkoming al ouder zijn dan op het moment van de peildatum.
De leden van de fractie van D66 vragen of en op welke wijze uitbetaling van de kindregeling kan doorwerken in box 1 en 3 van de inkomstenbelasting, inkomenstoetsen voor de ontvangst van toeslagen, vermogenstoetsen voor de ontvangt van toeslagen, aanspraak op studiebeurzen, kinderen in een Minnelijke schuldsanering of Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)-traject of andere doorwerkingen op de financiële situatie van het kind die het kabinet voorziet. De tegemoetkoming bij de kindregeling, bedoeld onder afdeling 2.2, kwalificeert niet als inkomen. Daarmee wordt het niet belast in box 1 van de inkomstenbelasting en heeft het ook geen invloed op de inkomstentoetsen voor de ontvangst van toeslagen. De tegemoetkoming kwalificeert wel als vermogen en wordt niet uitgezonderd in box 3 van de inkomstenbelasting. Het vermogen in box 3 heeft ook invloed op de ontvangst van toeslagen. Er wordt gewerkt aan vermogenstoetsuitzonderingen zodat de tegemoetkoming bij de kindregeling niet wordt meegerekend bij de vermogenstoets die mede het recht op toeslag bepaalt. Deze vermogenstoetsuitzonderingen zullen ook gelden voor de Participatiewet, de Wlz en Wmo 2015 beschermd wonen. De kindregeling heeft geen gevolgen voor de hoogte van de studiefinanciering. Daarbij wordt namelijk geen rekening gehouden met het inkomen of vermogen van de student zelf, maar enkel met het verzamelinkomen van de ouder(s).
Voor de gedupeerde aanvragers die in de Wsnp zaten is dat traject beëindigd doordat alle schulden zijn afgelost. Indien een gedupeerde aanvrager over een aantal jaar in de Wsnp zou komen, wordt gekeken naar het spaargeld van het gezin. Dan kan het ook gaan om het geld dat minderjarige kinderen hebben. Het geld dat op een spaarrekening staat van een kind moet dan op grond van de wet door de Wsnp-bewindvoerder in de boedel worden gebracht tenzij de ouder een verzoek indient bij de rechter-commissaris om bepaalde middelen buiten de boedel te houden. Dat verzoek kan worden gehonoreerd als dat gemotiveerd is. De rechter maakt daarbij altijd een individuele belangenafweging tussen de belangen van de ouder en het kind en die van de schuldeisers. Een minderjarig kind kan zelfstandig niet in een Wsnp-traject komen. Een meerderjarig kind, een volwassene, kan zelfstandig wél in een Wsnp-traject terecht komen als een gemeentelijk traject niet is gelukt. In dat geval zal de tegemoetkoming meegenomen moeten worden in de Wsnp, tenzij aan de rechter-commissaris gemotiveerd gevraagd wordt om het erbuiten te laten. Ook hier zal de rechter vervolgens een belangenafweging moeten maken.
Voor de Minnelijke schuldsanering geldt in grote lijnen hetzelfde als voor de Wsnp. Dat betekent dat beschikbare financiële middelen, dus ook de tegemoetkoming op grond van de kindregeling, moeten worden aangewend voor aflossing van de schulden. Alleen als alle schuldeisers instemmen met een voorstel van de schuldhulpverlening om het bedrag van de tegemoetkoming buiten de schuldregeling te houden, is dit mogelijk.
Het lid Omtzigt merkt op dat het vragen van uitstel van betaling van een kind tot 31 december 2025 verstandig is, omdat het voor bepaalde kinderen zinnig kan zijn om een betaling later te ontvangen. Het lid Omtzigt vraagt in dit verband of bij een kind dat ofwel in een wettelijk schuldsaneringstraject zit ofwel in een minnelijk schuldsaneringstraject zit, er een mogelijkheid is om het bedrag niet aan de schuldeisers te laten overmaken. Het kabinet begrijpt de vraag en het probleem dat het lid schetst, maar die mogelijkheid is er niet. Het later overmaken van de financiële tegemoetkoming, tot na het afronden van het schuldsaneringstraject, biedt geen oplossing. De tegemoetkoming wordt gezien als nagekomen baat die alsnog naar de schuldeisers gaat. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld kent de kindregeling daarnaast geen aparte schuldenregeling voor meerderjarige kinderen.38 Desalniettemin is ondersteuning voor jongeren met schulden van belang. Jongeren met problematische schulden kunnen door de gemeente ondersteund worden door budgetbeheer, schuldhulpverlening en andere initiatieven binnen de gemeente.
De leden van de fractie van het CDA vragen van hoeveel kinderen het bankrekeningnummer bekend is. Van circa 18.000 meerderjarige kinderen heeft UHT het bankrekeningnummer. Deze kinderen ontvangen als eerste de tegemoetkoming na inwerkingtreding van de wet. UHT schrijft de kinderen groepsgewijs aan en betaalt ook groepsgewijs uit om overbelasting van bijvoorbeeld het serviceteam te voorkomen wanneer er veel vragen zijn. De rekeningnummers van minderjarige kinderen worden uitgevraagd bij hun ouders na inwerkingtreding van de wet.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet kan aangeven hoe breed ondersteunend beleid voor de kinderen en jongeren wordt vormgegeven en hoe kinderen en jongeren worden geholpen in dit traject om samen te bepalen wat zij nodig hebben. Het herstel van kinderen en jongeren bestaat uit drie onderdelen: een financiële tegemoetkoming, gemeentelijke brede ondersteuning en aanvullend flankerend beleid. Voortbordurend op de aanbeveling uit het rapport «Leven op de Rit» vinden er momenteel gesprekken en bijeenkomsten met kinderen en jongeren plaats. Deze gesprekken en bijeenkomsten vinden plaats met kinderen en jongeren uit heel Nederland en worden geleid door een professionele jongerenorganisatie. De uitkomsten van deze gesprekken gebruikt het kabinet om het flankerend beleid te ontwikkelen dat is gericht op emotioneel herstel van jongeren dat gestoeld is op de behoeften van de doelgroep. Naar aanleiding van aanbevelingen in «Leven op de Rit» kijkt het kabinet hierbij concreet naar financiële voorlichting voor de doelgroep en talentenontwikkeling maar er wordt ook actief uitgevraagd welke andere ondersteuning gewenst wordt.
De leden van fractie van het CDA vragen hoe kinderen van een overleden ouder worden bereikt. Het kabinet vindt het van groot belang dat kinderen die de gevolgen hebben ervaren van de problemen omtrent de kinderopvangtoeslag worden bereikt met deze regeling. Er zal veel aandacht worden gegeven aan zorgvuldige communicatie omtrent de kindregeling specifiek gericht op de doelgroep. Hiermee verwacht het kabinet ook zo veel mogelijk de kinderen van overleden gedupeerden te bereiken.
Het lid Omtzigt vraagt op welke wijze kinderen worden geïnformeerd over de mogelijkheid uitstel aan te vragen van de tegemoetkoming. Kinderen die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming ontvangen, voordat ze een beschikking ontvangen, een informatiebrief. In deze informatiebrief die betrekking heeft op de kindregeling wordt onder andere toegelicht dat verzocht kan worden om de uitbetaling van de tegemoetkoming tot uiterlijk 31 december 2025 uit te stellen en dat hierover telefonisch contact kan worden opgenomen met UHT.
De leden van de fractie van D66 vragen welk tijdpad het kabinet voorziet voor de afhandeling van de compensatie/tegemoetkoming voor gedupeerde aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag of kinderbonden budget. Deze leden vragen ook welke druk dit legt op de uitvoering en bij welke directie de uitvoering belegd wordt. De aanvullende regelingen uit dit wetsvoorstel worden gefaseerd in uitvoering gebracht. Ook wordt in de uitvoering van de aanvullende regelingen interferentie met de huidige herstelregelingen zo veel als mogelijk geminimaliseerd. Het uitgangspunt is dat de uitvoering van de bestaande herstelregelingen niet ten koste gaat van de nieuwe regelingen en dat de uitvoering niet tegelijkertijd met verschillende nieuwe regelingen moet starten. Om een eventuele piekbelasting beheersbaar te houden, zitten er minimaal drie maanden tussen de start van aanvullende regelingen. Zoals aangegeven in de brief van 27 juni 2022 voorziet het kabinet dat UHT de uitvoering van de regeling voor gedupeerden bij een van de overige toeslagen begin tweede kwartaal van 2023 (per april) kan starten.39 Deze startdatum hangt ook af van de inwerkingtreding van de wet, voortgang van de kindregeling en capaciteit binnen UHT. Vanaf de start wordt de groep gedupeerden groepsgewijs aangeschreven en ontvangen zij ambtshalve de compensatie. Zoals toegelicht in het wetsvoorstel, zijn de gedupeerden al in beeld.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen, in het licht van de opmerking van de Afdeling over de overbodigheid van vangnetten voor schrijnende gevallen, of het kabinet kan toelichten op welke plekken op dit moment vangnetbepalingen zijn ingebouwd. De leden vragen verder of een vangnetbepaling alleen binnen de aanvullende regelingen is ingebouwd of ook in het «reguliere» herstel. Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks of het klopt dat vangnetbepalingen in de delegatiebepalingen algemene regelingen voor groepen schrijnende gevallen beogen te creëren, terwijl vangnetbepalingen voor schrijnende gevallen dit beogen voor individuele, onvoorziene gevallen. De leden vragen hoe dit laatstgenoemde samenhangt met de hardheidsclausule en welke schrijnende gevallen het kabinet voor ogen heeft bij nadere regels in een amvb. In het wetsvoorstel staan twee vangnetbepalingen opgenomen, te weten een vangnetbepaling die betrekking heeft op het herstel van gedupeerden van de kinderopvangtoeslag (artikel 2.9) en een vangnetbepaling met betrekking tot het herstel van gedupeerden van de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget (artikel 2.19). Op basis van beide vangnetbepalingen kan een amvb opgesteld worden om een tegemoetkoming toe te kennen voor groepen gedupeerden die te maken hebben met een bijzonder schrijnende situatie waarin toepassing van de betreffende toeslagenwetgeving bij de uitvoering van een van de toeslagen heeft geleid tot ernstige onbillijkheden van overwegende aard. Het is niet mogelijk voor het kabinet om te voorzien welke bijzonder schrijnende gevallen zich in de toekomst zouden kunnen voordoen. Indien dit wel mogelijk was geweest, dan had het kabinet in het kader van dit wetsvoorstel een afweging gemaakt over het al dan niet treffen van een regeling voor die bijzonder schrijnende gevallen. De vangnetbepaling en de hardheidsclausule hebben een ander doel en bereik. De vangnetbepaling is bedoeld om via een algemene regeling, bij amvb, groepen gedupeerden in schrijnende omstandigheden tegemoet te komen met een tegemoetkoming. De hardheidsclausule in artikel 9.1 biedt de mogelijkheid om af te wijken van een aantal specifiek bepaalde artikelen in het wetsvoorstel, indien toepassing van zo’n artikel zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard in een of meerdere soortgelijke zaken. Ook voor de hardheidsclausule geldt dat er op voorhand onvoldoende kan worden voorzien in welke gevallen daarvan sprake zou kunnen zijn. Om deze reden kunnen specifieke wettelijke uitzonderingsgronden niet vooraf worden geformuleerd.
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat er ouders in staat zijn geweest (delen van) schulden af te lossen. Deze leden constateren dat zij dit met de huidige voorstellen beter niet hadden kunnen doen, omdat deze al afgeloste schulden niet worden gecompenseerd. Dit voelt voor deze leden niet eerlijk. Deze leden zouden graag zien dat deze schulden ook gecompenseerd worden en vragen om een reactie. Het doel van de schuldenaanpak is een nieuwe start bieden en het wegnemen van de druk die opeisbare schulden op de ouders leggen. De schuldenaanpak voorziet om deze reden in het oplossen van openstaande schulden. Hierop is een uitzondering, schulden die afbetaald zijn met compensatie worden wel vergoed. Door druk van schuldeisers of omdat de schuldenaanpak nog niet bekend was, kan het zijn dat ouders een deel van hun compensatie hebben aangewend voor het aflossen van schulden. Daardoor hebben deze ouders hun compensatie minder vrij kunnen besteden dan bedoeld voor hun nieuwe start. Gedupeerden die een schuld met hun compensatie hebben betaald, terwijl die schuld anders vanuit de schuldenregeling zou zijn kwijtgescholden en/of betaald, komen in aanmerking voor een vergoeding als het gaat om een betalingsachterstand bij een private schuldeiser40 die opeisbaar was op uiterlijk 31 mei 2021 of een publieke schuld41 die opeisbaar was op uiterlijk 31 december 2020.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de looptijd van het moratorium van twaalf maanden nog passend is bij het huidige en toekomstige verwachte tempo van de hersteloperatie. Het moratorium geldt vanaf het moment dat de ouder compensatie (ten minste € 30.000) ontvangen heeft en heeft als doel om de compensatie te beschermen. Vanaf het moment dat de ouder compensatie ontvangt, starten publieke schuldeisers met kwijtschelden en kan de ouder zijn private schulden indienen bij Sociale Banken Nederland (SBN). De doorlooptijden van het kwijtschelden en afbetalen van schulden vallen inmiddels binnen de periode van twaalf maanden. Ook is het voor ouders belangrijk dat schulden die niet kwijtgescholden of afbetaald worden, niet te lang gepauzeerd blijven, omdat die schulden uiteindelijk moeten worden betaald. Het kabinet vindt het daarom niet nodig en wenselijk om het moratorium qua looptijd aan te passen.
De leden van de fractie van het CDA lezen dat de schuldenaanpak is gericht op het maken van een nieuwe start, niet op het herstellen van het verleden. Deze leden zijn van mening dat hierdoor te gemakkelijk voorbij wordt gegaan aan de inspanningen van ouders die wel schulden terug hebben betaald en daarvoor wellicht hele lastige keuzes hebben moeten maken. De schuldenaanpak is inderdaad gericht op het maken van een nieuwe start. De private schuldenaanpak komt voort uit de motie Wilders42 waarin uw Kamer oproept om private schulden over te nemen zodat ouders hun € 30.000 kunnen behouden. Met de huidige schuldenaanpak wordt dit doel bereikt. De contouren en overwegingen voor de private schuldenaanpak zijn in de 7e VGR met uw kamer gedeeld en in debat op 1 juli 2021 met uw kamer besproken. Het dilemma ten aanzien van het compenseren van schulden uit het verleden is daar ook besproken maar heeft niet tot een wijziging geleid.
De leden van de fractie van de PVV vragen om aan te geven in hoeverre ouders informele schulden hebben die niet zijn vastgelegd in een notariële akte. Het kabinet heeft geen zicht op leningen die niet zijn vastgelegd in een notariële akte en kan daarom ook niet aangeven hoeveel ouders een dergelijke informele schuld hebben.
Ook vragen de leden van de fractie van de PVV hoe deze informele leningen zich verhouden tot de overige private schulden die meegenomen worden in het voorliggende wetsvoorstel. Op dit moment zijn ongeveer 80.000 schulden ingediend bij SBN, daarvan hebben ongeveer 600 betrekking op een informele lening. 500 van deze schulden worden op dit moment nog behandeld door SBN en ongeveer 100 zijn inmiddels beschikt. Het overgrote deel van de beschikte informele leningen is niet vastgelegd in een notariële akte. Daarnaast moet ook de opeisbaarheid en dus de achterstanden in betaling worden aangetoond. Alleen opeisbare achterstanden worden in de regeling vergoed, of het een formele of informele lening betreft heeft hier geen invloed op.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de informele leningen van gedupeerde ouders alsnog meegenomen kunnen worden als een ouder de compensatie aanwendt om informele schulden af te lossen en bij aflossing alsnog in een notariële akte vastlegt. Als de ouder aflost op een informele lening, wordt dit gelijk gesteld aan het betalen van openstaande betalingsverplichtingen. Er is dan geen sprake van het afbetalen van een schuld die anders door Belastingdienst/Toeslagen overgenomen en afbetaald zou worden. Het vastleggen van deze aflossingen in een notariële akte zorgt er dus niet voor dat deze aflossingen alsnog meegenomen kunnen worden.
De leden van de fractie van het CDA vragen waar op dit moment in de praktijk de knelpunten zitten bij het oplossen van privaatrechtelijke schulden en of met dit wetsvoorstel beoogd wordt knelpunten weg te nemen. Het grootste knelpunt bij het oplossen van private schulden is gelegen in het feit dat schuldeisers laat of niet reageren. Daardoor duurt het langer voordat SBN een beslissing over die schulden kan nemen. Het wetsvoorstel biedt voor dit knelpunt geen oplossing, omdat nog steeds de daadwerkelijke schuld bij de schuldeiser vastgesteld moet worden.
De leden van de fractie van de SP vragen toe te lichten hoe realistisch en proportioneel het is om alleen informele leningen die in een notariële akte zijn vastgelegd mee te nemen in het herstelproces. Ook vragen deze leden zich af in hoeveel gevallen een informele lening overgenomen is. Tot slot vragen de leden van deze fractie zich af welke alternatieven er onderzocht zijn. Ook de leden van de fractie van de CDA en het lid van de fractie Omtzigt hebben een vraag gesteld over informele schulden. Daarnaast vragen de leden van de fractie DENK onder welke omstandigheden leningen van familie en vrienden ook voor overname door de overheid in aanmerking kunnen komen. Informele schulden, onder andere bij leningen van familie en vrienden, komen voor overneming in aanmerking voor zover de lening is vastgelegd in een notariële akte. De notariële akte geldt als bewijs voor het bestaan van de lening, maar ook voor het feit dat sprake is van betalingsafspraken. Hierdoor kan er gesproken worden van opeisbare achterstanden, gelijk aan andere geldleningen. Overigens is het zo dat ook een rechterlijke uitspraak kan dienen als bewijsmiddel voor het bestaan van een informele schuld, dit nieuwe bewijsmiddel bij nota van wijziging aan het wetsvoorstel worden toegevoegd. Doel van de schuldenregeling is niet om alle openstaande leningen over te nemen, maar alleen de achterstanden die invloed kunnen hebben op het besteden van de compensatie. In zo’n 5% van de beslissingen is op «informele schulden» (gedeeltelijk) positief beschikt is. Bij deze schulden is vastgesteld dat er sprake is van een schuld die binnen het beleidsbesluit valt. Er is onderzocht of ouders het bestaan van achterstanden op informele schulden ook zouden kunnen aantonen met andersoortige bewijsmiddelen. Hierbij valt te denken aan kopieën van bankafschriften, onderhandse akten, verklaringen van schuldeisers en/of kopieën van correspondentie met schuldeisers (bijv. mailwisselingen of whatsapp-berichten). Met de genoemde bewijsdocumenten is het niet goed mogelijk om de hoofdsom van eventuele achterstanden te onderscheiden, terwijl dit voor toepassing van de wet noodzakelijk is. Immers, uitsluitend achterstanden worden overgenomen.
De leden van de fractie van de SP lezen dat een schuld die aantoonbaar verwijtbaar is aan de ouder of diens toeslagpartner niet wordt kwijtgescholden of overgenomen en vragen hoe de toets hierop precies plaatsvindt in de praktijk. De toets vindt plaats op basis van de professionele beoordeling van de behandelende medewerker. Deze beoordeelt of er sprake is van schulden die voortvloeien uit ernstig misbruik, nalatigheid of strafbare feiten. Dit geldt aan de kant van publieke schulden, waarbij uitvoeringsinstanties zelf beoordelen of de schuld aantoonbaar verwijtbaar is, en bij SBN, waar de kredietbank op basis van informatie van de schuldeiser vaststelt of hier sprake van is.
De leden van de fractie DENK vragen of het klopt dat (de achterstallige aflossingen op een lening) voor publieke en private schulden worden overgenomen en of leningen zelf niet worden overgenomen. Publiekrechtelijke schulden worden kwijtgescholden. Daarnaast worden alleen de op 1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op privaatrechtelijke geldschulden overgenomen. De toekomstige termijnen worden dus niet overgenomen of betaald. Het doel is niet om ouders volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. Resterende hoofdsommen worden daarom niet overgenomen of betaald, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. De leden van de fractie DENK vragen waar het exacte juridische verschil ligt tussen een lening en een schuld. Een lening is een overeenkomst met twee verbintenissen; de verbintenis van de uitlener om het geleende aan de lener te verstrekken en de verbintenis van de lener om het geleende aan de uitlener terug te geven. Ook een geldlening is een overeenkomst met twee verbintenissen; de verbintenis van de uitlener om een geldbedrag aan de lener te verstrekken en de verbintenis van de lener om het geldbedrag aan de uitlener terug te betalen. Deze laatste verbintenis is de geldschuld. In het dagelijks spraakgebruik wordt de geldlening ook wel de lening genoemd en wordt de laatste verbintenis ook de lening of de schuld genoemd. De onderliggende vraag van de leden van de fractie DENK lijkt te zijn of ook schulden uit geldleningen die gedupeerde ouders zijn aangegaan om daarmee andere schulden te voldoen, niet gelijk moeten worden gesteld met die andere schulden en dus ook over schuldoverneming in aanmerking zouden moeten komen. Opeisbare betalingsachterstanden van een geldlening komen ook voor schuldoverneming in aanmerking, ongeacht waar deze geldlening voor is aangewend, dus ook als daarmee andere schulden zijn afgelost. Als de geldlening niet bij een financiële instelling is afgesloten, moet de ouder met een notariële akte bewijzen dat de geldlening is aangegaan en wat de betalingsverplichtingen en -voorwaarden zijn.
De leden van de fractie van D66 vragen of dezelfde route voor het beëindigen van het Wnsp-traject ook openstaat voor kinderen en ex-partners en zo niet, waarom niet. Een minderjarig kind kan zelfstandig niet in een Wsnp-traject komen. In het wetsvoorstel is voor meerderjarige kinderen geen aparte schuldenaanpak opgenomen. Wel kan een meerderjarig kind een beroep doen op de normale schuldhulp van de gemeenten en toelating tot de gemeentelijke schuldhulp verzoeken. De ex-partnerregeling wordt opgenomen in een aanvullend wetsvoorstel dat naar verwachting begin april 2023 bij uw Kamer wordt ingediend. De voorgenomen ex-partnerregeling bevat (onder voorbehoud van uitvoeringstoetsen en parlementaire behandeling) ook een regeling met betrekking tot publiekrechtelijke en privaatrechtelijke schulden. Op welke manier de Wsnp in het bijzonder hierin betrokken wordt, wordt op dit moment nog onderzocht.
De leden van de fractie van D66 vragen om toe te lichten of gevallen waarin een verhypothekeerde zaak met een restschuld verkocht moet worden, dat gedeelte van de hoofdsom ook vergoed moet worden. Dat klopt. Artikel 4.1, vierde lid, onderdeel a, bepaalt dat de hypotheekschuld die overblijft nadat de woning is verkocht voor een prijs die onvoldoende was om de nog openstaande hoofdsom van de hypothecaire lening volledig af te lossen wordt vergoed.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat is bedoeld met de zinsnede dat een aanvraag in beginsel kan worden ingediend tot 1 januari 2024. In artikel 6.1, eerste lid, is de termijn voor het indienen voor een aanvraag om overname van privaatrechtelijke schulden vastgesteld op 1 januari 2024. In het vierde lid van dat artikel is hierop een uitzondering gemaakt voor gevallen waarin de eerste beschikking tot toekenning van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming na 1 juli 2023 onherroepelijk vast komt te staan. In dat geval kan een aanvraag nog tot zes maanden na de datum waarop die beschikking onherroepelijk komt vast te staan, worden ingediend. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.1, vierde lid.
De leden van het CDA vragen of het risico bestaat dat ouders in de problemen komen, omdat inmiddels bekend is dat een deel van de ouders pas in 2025 of 2026 gecompenseerd wordt en er tot die tijd nog schulden kunnen zijn of ontstaan buiten hun toedoen. Bij het overgrote deel van de huidige aanmeldingen is inmiddels via de eerste toets bezien of er sprake is van gedupeerdheid, waarna toegang ontstaat tot de private schuldenregeling. De toegang tot de private schuldenregeling staat in beginsel open tot 1 januari 2024. Voor personen die na 1 juli 2023 compensatie ontvangen, geldt een uitzondering. Deze gedupeerden kunnen nog tot zes maanden na de beschikkingsdatum van de compensatie een aanvraag indienen voor de schuldenregeling. Om in aanmerking te komen moeten deze schulden wel zijn opeisbaar zijn geworden voor 1 juni 2021. Schulden van na die datum komen niet in aanmerking voor de schuldenregeling.
De leden van de fractie van de SP vragen of de eis van een notariële akte tot onbillijkheden kan leiden. De leden van de fractie van het CDA vragen of de bevoegdheid uit paragraaf 4.5 ook ingezet kan worden voor het oplossen van informele leningen. Ook vragen zij of de ouder hier zelf een beroep op moet doen.
Paragraaf 4.5 regelt de bevoegdheid om af te wijken indien de regelgeving leidt tot onbillijkheden voor de getroffen ouder. Alle schulden, dus ook informele schulden, kunnen in beginsel in aanmerking komen voor het toepassen van deze bevoegdheid. In het geval van een informele lening zal er aangetoond moeten worden dat de achterstanden op de informele lening ervoor zorgen dat de ouder alsnog zijn compensatie moet aanwenden om deze achterstanden te betalen. De bevoegdheid zal in principe niet ingezet worden om het voldoen van reguliere betalingen op de lening te compenseren. Een ouder kan hierom verzoeken, indien het niet oplossen van de betreffende opeisbare achterstanden leidt tot een problematische situatie voor de getroffen ouder en de schuld niet door SBN is overgenomen. Ook kan hiertoe besloten worden als SBN, of een andere betrokken organisatie, constateert dat er sprake is van een dergelijke situatie
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet bereid is om het ouderpanel toegang te bieden tot juridische ondersteuning, omdat zij lezen dat het ouderpanel de bewindspersoon gevraagd en ongevraagd kan adviseren over onder andere juridische aspecten van de hersteloperatie. Het ouderpanel kan voor vragen over de juridische aspecten van de hersteloperatie terecht bij de betrokken directies en uitvoeringsorganisaties, deze vragen zullen uiteraard beantwoord worden. Die informatie kan het ouderpanel gebruiken om te adviseren en reflecteren op de potentiële impact van beleidsmatige keuzes; daar vallen ook juridische keuzes onder. Dat is niet hetzelfde als juridisch advies, daar zijn andere commissies en adviesorganen voor ingesteld. De expertise van het ouderpanel is evenwel uniek en daarom zeer waardevol voor de hersteloperatie en de hersteloperatie blijft gebaat bij advies over de ouderbeleving.
De leden van de fractie van DENK vragen waarom de diverse commissies, behalve de oudercommissie, niet in de wet zijn geregeld en waarom een uitzondering is gemaakt voor de oudercommissie. De oudercommissie en de overige commissies zijn geregeld in respectievelijk de artikelen 5.1 en 5.2 van het wetsvoorstel. In artikel 5.2 wordt – conform artikel 49e Awir – voorgesteld dat de Minister van Financiën commissies instelt met het oog op de uitvoering van de artikelen 2.1 tot en met 2.4 van het wetsvoorstel. De artikelen 5.1 en 5.2 zijn gebaseerd op de tijdens de behandeling in uw Kamer van de Wet hardheidsaanpassing Awir ingediende amendementen van de leden Omtzigt en Leijten en het lid Leijten geïntroduceerde artikelen 49e respectievelijk 49f Awir, en zijn daarom ook zo genoemd in de wet.43
De leden van de fractie van DENK vragen waarom de commissies bij ministeriële regeling worden vastgesteld en niet bij amvb. Zoals hiervoor is aangegeven, is qua vormgeving aangesloten bij de bij amendement geïntroduceerde artikelen 49e en 49f Awir. Doorgaans wordt voor delegatie naar het niveau van ministeriële regeling gekozen, omdat dit zorgt voor meer snelheid en flexibiliteit bij eventuele wijzigingen dan een amvb. Een amvb wordt, in tegenstelling tot een ministeriële regeling, voorgelegd in de ministerraad en ter advisering aangeboden aan de Afdeling. De betreffende Kamercommissie wordt overigens altijd geïnformeerd over een (voorgenomen) wijziging.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een overzicht van de instellingen, diensten, rechtspersonen en natuurlijke personen die zullen worden aangewezen met een inlichtingenplicht. Zoals is toegelicht in de tabel delegatiebepalingen wordt vooralsnog niet in een dergelijke inlichtingenplicht voorzien. Mocht hier nadere invulling aan worden gegeven dan wordt uw Kamer hierover door middel van het voorleggen van de noodzakelijke amvb geïnformeerd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke voorwaarden voor verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in een amvb zullen worden opgenomen. Het kabinet heeft nog geen invulling van de amvb voorzien, maar wil wel de mogelijkheid hebben om snel uniforme kaders in het kader van verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard te kunnen stellen, indien noodzakelijk. De per amvb te stellen voorwaarden hebben tot doel om de privacy van de ouders en andere betrokkenen zoveel mogelijk te waarborgen. Het gaat er dan om dat de bijzondere persoonsgegevens zo beperkt mogelijk verwerkt worden. De voorwaarden dienen ertoe dat gegevens door zo min mogelijk personen verwerkt worden en alleen om het recht op compensatie en/of de hoogte van de compensatie, dan wel het recht op de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke schuldenaanpak vast te stellen of om brede ondersteuning door gemeenten te kunnen bieden. Een dergelijke amvb zal ook langs de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gaan.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeveel dossiers sprake is van strafrechtelijke persoonsgegevens. Per 30 juni 2022 zijn 321 dossiers van ouders bekend, waarbij sprake is van een strafrechtelijke sanctie.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat het meermaals is voorgekomen dat iemand bij de eerste toets als gedupeerd is aangemerkt en dus het forfaitaire bedrag heeft ontvangen, maar bij de latere integrale beoordeling toch niet gedupeerd blijkt te zijn. Deze leden vragen hoe vaak dit is voorgekomen. Deze leden vragen vervolgens, met alle begrip voor de eventuele complexiteit, waarom dit niet door de eerste toets wordt ondervangen. De leden vragen daarnaast wanneer vaststaat dat desbetreffende personen geen recht hebben op het forfaitaire bedrag er dan niet voor wordt gekozen dit bedrag, eventueel in meerdere termijnen, terug te vorderen. Per 1 juli 2022 zijn 77 personen bekend waarvan na een eerste positieve toets bij de integrale beoordeling niet van gedupeerdheid is gebleken. Op dat moment waren er 52.040 eerste toetsen gedaan en 14.287 beoordelingen afgerond. De eerste toets is vanaf de start gaandeweg verfijnd en verder ingevuld. De Kamer is over de eerste toets meermalen geïnformeerd, waarbij is benoemd dat er risico op achteraf onterechte betalingen wordt voorzien van 2–5%. Bij de introductie van het forfaitaire bedrag is aan ouders beloofd dat het bedrag niet teruggevorderd gaat worden, tenzij er sprake is van oneigenlijk gebruik. Dit is gedaan om ouders het vertrouwen te geven dat ze de compensatie daadwerkelijk kunnen aanwenden om hun leven weer op orde te krijgen. Ongeacht of de verkeerde toekenning het gevolg is van een beoordelingsfout van UHT, misbruik of oneigenlijk gebruik door de ouder, acht het kabinet het ongewenst om de aansluitende herstelregelingen die gaan gelden na de toekenning van de € 30.000 ook in deze gevallen toe te passen. Het is dan ook het uitgangspunt van het kabinet om te voorkomen dat de fout te lang doorwerkt. Het is in dergelijke situaties van belang dat met grote zorgvuldigheid wordt gekeken welke andere maatregelen UHT neemt om onrechtmatige uitbetalingen stop te zetten, of terug te vorderen.
De leden van de fractie van het CDA vragen om toe te lichten of onderhavig wetsvoorstel beoogt een tijdelijke werking te hebben en wat de status van de wet is als de hersteloperatie is afgerond. De wet heeft een tijdelijke werking. Na afronding van de hersteloperatie is deze wet niet meer relevant en zal een voorstel worden ingediend om deze in te trekken.
Het lid Omtzigt constateert dat de Afdeling kritiek heeft op de terugwerkende kracht, met name in het overgangsrecht. Dit lid geeft aan deze kritiek te delen en dat overgangsrecht de rechtspraak onnodig compliceert en ook een nodige druk op de rechterlijke macht legt. Dit lid is bijgevolg van mening dat artikel 8.6 geen adequaat antwoord is op de kritiek van de Afdeling hierover. De Afdeling adviseert «de opzet van het met terugwerkende kracht laten vervallen van bestaande grondslagen en (met terugwerkende kracht) invoeren van nieuwe grondslagen nader te bezien en het voorstel op dat punt aan te passen.». Dit lid vraagt of het kabinet bereid is de terugwerkende kracht te laten vervallen. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft het kabinet artikel 8.6 toegevoegd aan het wetsvoorstel. Dit artikel regelt dat in het verleden gegeven beschikkingen vanaf het moment van inwerkingtreding van dat artikel worden getoetst aan de Wet hersteloperatie toeslagen. Hiermee wordt een oplossing geboden voor de zorg van de Afdeling dat beschikkingen uit het verleden op een onduidelijke rechtsgrond zijn gebaseerd. De redenen voor het kabinet om vast te houden aan de terugwerkende kracht, zijn opgenomen bij onderdeel 3 van het nader rapport.44
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de additionele autorisatie voor de resterende € 1 miljard naar de Kamer zal komen en in welke vorm. Deze circa € 1 miljard bevindt zich nog op de aanvullende post. Indien een beroep op deze middelen vereist is zal dit als onderdeel van het reguliere begrotingsproces ter autorisatie worden voorgelegd aan het parlement middels een (suppletoire) begrotingswet.
De leden van de fractie van de PVV merken op dat al € 70 miljoen is gereserveerd voor het uitbetalen van dwangsommen. Deze leden vragen welke stappen het kabinet neemt om afhandeling binnen de wettelijke termijnen te laten plaatsvinden. Het niet halen van beslistermijnen speelt vooral bij de integrale beoordeling en de afhandeling van bezwaren. In de 11e VGR is benoemd dat UHT op verschillende manieren werkt aan het verbeteren en versnellen van het proces van de integrale beoordelingen. Voorbeelden hiervan zijn het benaderen van ouders voor wie de compensatie met een grote mate van waarschijnlijkheid niet meer gaat zijn dan € 30.000 en het versneld afhandelen van aanvragers die niet gedupeerd zijn. Daarnaast wordt bij de integrale beoordelingen en bezwaren ingezet op opschaling van capaciteit. Bij de bezwaren vindt eenvoudige afdoening waar mogelijk plaats als de aard van de zaak daar aanleiding toe geeft. Verder is er een pilot mediation en is, in de zomer van 2022, een praktijktest gestart met de VSO-route. Deze maatregelen zullen weliswaar termijnen verkorten, maar uit de VGR komt ook naar voren dat niet verwacht wordt dat het overschrijden van termijnen kan worden voorkomen. Hierbij spelen meerdere factoren een rol, zoals het aantal nog uit te voeren integrale beoordelingen en bezwaren en dat deze in beginsel op volgorde van binnenkomst worden opgepakt.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de apparaatskosten de groei naar 1.500 fte al omvatten. Het kabinet verwijst graag naar het schrijven van de Minister van Financiën van 28 juni 202245 De budgetstand in de eerste suppletoire begroting 202246 biedt het meest recente overzicht van de geautoriseerde begroting voor het herstel inzake toeslagen. Deze begroting bevat onder meer de benodigde apparaatsmiddelen voor de groei naar 1.500 fte.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe de herstelorganisatie (in aantal fte’s en budgettaire omvang) zich verhoudt tot de «algemene» toeslagenorganisatie en de Belastingdienst als geheel. Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang op te merken dat het Directoraat-Generaal (DG) Toeslagen en DG Belastingdienst sinds 1 januari 2021 zijn ontvlochten. De volgende tabel geeft ter vergelijking de huidige formatieve en budgettaire kaders van 2022 weer (peildatum: 1 augustus 2022). DG Toeslagen is in dit overzicht opgesplitst in «Toeslagen regulier» en «UHT». Met formatief kader wordt het aantal fte’s waarvoor budget is aangeduid, niet de huidige bezetting. Het formatief kader van UHT en de Belastingdienst is op het moment hoger dan de bezetting met eigen personeel. Gezien de tijdelijke aard van de hersteloperatie vult UHT circa 895 fte van het formatief kader met externe inhuur. Het kabinet hecht er aan te benadrukken dat het meerjarige kader van UHT, gezien de tijdelijke aard van de hersteloperatie, vanzelfsprekend afwijkt van onderstaande.
Organisatie(onderdeel) |
Huidig formatief kader 2022 (fte) |
Huidig apparaatsbudget 2022 (in € miljoen) |
---|---|---|
DG Belastingdienst1 |
26.265 |
2.859 |
Toeslagen regulier |
1.555 |
169 |
UHT |
1.4952 |
179 |
DG Herstel |
68 |
13 |
Meerjarig is voor de gehele hersteloperatie circa € 1 miljard aan apparaatsbudget gereserveerd. Voor een gedetailleerde uitsplitsing van dit bedrag kunt u tabel 14 op pagina 35 van de 11e VGR raadplegen.47
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet een eerste indicatie kan geven van hoe de gereserveerde middelen op de aanvullende post (circa € 1 miljard euro) in de komende periode aangewend zullen worden. Het kabinet verwijst graag naar tabel 15 op pagina 37 van de 11e VGR48, waar de op de aanvullende post gereserveerde middelen voor het herstel inzake toeslagen nader uitgesplitst worden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de apparaatskosten ruim tien procent bedragen van het totale budget voor de hersteloperatie als de ondersteuning gemeenten en VNG en rechtsbijstand worden meegeteld. Dit klopt. De apparaatskosten bedragen meer dan 10 procent van de totale geraamde kosten voor de hersteloperatie. Het kabinet verwijst graag naar tabel 14 op pagina 35 van de 11e VGR49 voor de meest recente geraamde (en geautoriseerde) programma- en apparaatsbudgetten van de hersteloperatie in den brede. De geraamde apparaatskosten bedragen circa € 1 miljard. Dit is ca. 20 procent van de totale geraamde uitgaven voor het herstel inzake toeslagen.
Het lid Omtzigt vraagt om een overzicht van de kosten van de totale wet. Daarbij wordt verzocht om de eerste rij van de tabel uit te splitsen. Het kabinet verwijst graag naar tabel 14 op pagina 35 van de 11e VGR50, waar de meest recente geraamde (en geautoriseerde) programma- en apparaatsbudgetten van de hersteloperatie in den brede nader uitgesplitst worden. Ten aanzien van de eerste rij in de tabel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel geldt dat deze bedragen onder in de tabel nader worden uitgesplitst, allereerst in programma- en apparaatsuitgaven (respectievelijk cumulatief € 3.750 miljoen en € 516 miljoen) en daarna per regeling.
De leden van de fractie van DENK vragen wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de totale kosten van de hersteloperatie. Hiervoor verwijst het kabinet naar tabel 14 op pagina 35 van de 11e VGR voor de meest recente geraamde (en geautoriseerde) programma- en apparaatsbudgetten van de hersteloperatie in den brede. Verder verwijst het kabinet naar tabel 15 op pagina 37 van de 11e VGR, waar de op de aanvullende post gereserveerde middelen voor het herstel inzake toeslagen nader uitgesplitst worden.51
De leden van de fractie van het CDA, de VVD, de SP, GroenLinks en de SGP vragen welke eerder geplande werkzaamheden in het informatievoorziening (IV)-portfolio vertraging zullen oplopen of niet meer doorgaan doordat de (nieuwe) regelingen in het onderhavige wetsvoorstel voorrang krijgen en hoeveel vertraging optreedt. De nieuwe regelingen in het wetsvoorstel hebben grote impact op de IV, terwijl capaciteit gelimiteerd is. De impact van de specifieke maatregelen is vermeld in de uitvoeringstoetsen. Omdat de uitvoering van de nieuwe regelingen niet kan wachten, is al voor inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel gestart met de IV-voorbereidingen. Dit beperkt de capaciteit voor andere wijzigingen. Een aantal onderwerpen wordt sowieso dit jaar uitgevoerd, omdat in 2023 wet- en regelgeving van kracht wordt. Dit betreft het loslaten van de koppeling gewerkte uren voor de kinderopvangtoeslag, aanpassing van de huurtoeslag (beiden n.a.v. het coalitieakkoord) en recht op kinderopvangtoeslag in geval van een partner buiten de Europese Unie (EU). Om te voorkomen dat burgers fouten maken en te maken krijgen met hoge terugvorderingen wordt ook prioriteit gegeven aan verbeteringen in de dienstverlening, onder andere het inzicht geven aan de burger van de actuele status van een invordering en uitbetaling toeslagen. Daarnaast maakt het kabinet in de prioritering ruimte om de basis op orde te brengen. Grote programma’s als Informatie Huishouding Op orde (IHH) en het beheer en onderhoud van de systemen worden daarom zo min mogelijk uitgesteld. Maatregelen die worden uitgesteld zijn onder andere de sancties kinderopvangorganisaties bij verplichte maandelijkse gegevenslevering. Aan uw Kamer is al gemeld dat vooralsnog niet wordt gesanctioneerd. Daarnaast worden verdere verbeteringen in de dienstverlening uitgesteld. Onder andere het ontwikkelen van een nieuwe toeslagenapp, als uitbreiding op de succesvolle kinderopvangtoeslag-app, wordt uitgesteld.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de in de uitvoeringtoets genoemde grote uitdagingen in de IV-portfolio losstaan van het onderhavige wetsvoorstel, omdat een groot deel van de maatregelen een codificatie betreffen van bestaande regelingen die reeds worden uitgevoerd. De uitdagingen genoemd in de uitvoeringstoetsen staan niet los van het onderhavige wetsvoorstel. Het klopt dat een deel van de maatregelen codificaties betreft van bestaande regelingen. Dat neemt niet weg dat de uitdagingen ook voor deze regelingen zeer relevant zijn. De diverse herstelregelingen hebben de afgelopen tijd capaciteit gevraagd, waardoor andere projecten uitgesteld zijn. Het betreft onder meer verbeteringen in de reguliere dienstverlening, zoals de uitbreiding van de kinderopvangtoeslag-app naar andere Toeslagen. Hiermee interfereren de codificaties indirect met de prioritering die voor de implementatie van de nieuwe maatregelen heeft plaatsgevonden. Ook in de voorzienbare toekomst is verdere inzet voor een deel van de bestaande maatregelen noodzakelijk. Een deel van de gecodificeerde maatregelen dient robuuster ingeregeld te worden. Ook bevat het wetsvoorstel nieuwe regelingen, zoals de herstelregeling voor gedupeerden van andere toeslagen en de kindregeling, die ook capaciteit vragen.
Daarnaast kent de IV-portfolio van Toeslagen en de Belastingdienst in algemene zin grote uitdagingen. Het kabinet verwijst daarvoor onder meer naar de Stand van de uitvoering van Toeslagen. Dit beperkt de mogelijkheid voor het doorvoeren van nieuwe maatregelen. Concreet betekent dit dat voortdurend geprioriteerd moet worden.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat zij het verwonderlijk vinden dat bij verschillende uitvoeringstoetsen sprake is van rode vlaggen, maar dat het oordeel toch is dat de regeling uitvoerbaar is. Deze leden vragen of het oordeel voor de regelingen in het wetsvoorstel ook «uitvoerbaar» zou luiden als het zou gaan om nieuw beleid in plaats van bestaand beleid. Een rode vlag betekent niet per definitie dat een voorstel onuitvoerbaar is. Het betekent wel dat grote risico’s worden geconstateerd bij de uitvoering van de voorstellen. Indien de voorstellen worden geïmplementeerd, moet worden geaccepteerd dat deze risico’s bestaan en dat die zich dus ook kunnen voordoen. Het kabinet streeft ernaar deze risico’s zoveel als mogelijk te mitigeren, bijvoorbeeld door de nieuwe regelingen gefaseerd in te voeren. Met deze mitigerende maatregelen vindt het kabinet deze risico’s in het belang van de hersteloperatie acceptabel. Indien de voorstellen nieuw beleid zouden betreffen, zou eenzelfde afweging gemaakt worden. Daarnaast wil het kabinet meegeven dat de maatregelen, zoals ook aangegeven in de eindoordelen van de uitvoeringstoetsen, enkel uitvoerbaar zijn onder voorwaarden, zoals prioritering binnen het IV-portfolio.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in algemene zin hoe hoog de uitvoeringsrisico’s zijn die het kabinet bereid is te nemen om de snelheid van de hersteloperatie te bevorderen. Een versnelling van de hersteloperatie is niet het doel van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel legt een solide juridische basis onder alle regelingen in de hersteloperatie. In de brief aan uw Kamer over verbeteringen in het herstelproces na herijking aanpak hersteloperatie kinderopvangtoeslag is het kabinet ingegaan op de onderzochte mogelijkheden om het proces te verbeteren en versnellen.52 Uitvoeringsrisico’s van versnellingsmaatregelen zijn uiteenlopend van aard, waardoor het niet mogelijk is om een algemene uitspraak te doen over welke uitvoeringsrisico’s worden geaccepteerd.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe wordt omgegaan met externe inhuur en interne inzet. Het lijkt deze leden verstandig om de huidige externe inhuur op te nemen in de interne organisatie. Zij vragen hoe het kabinet hiernaar kijkt. Ook vragen zij of het kabinet in dit kader bereid is te verkennen of en hoe externe krachten meer lange termijn contractueel aan UHT/Belastingdienst en het Ministerie van Financiën verbonden kunnen worden. Er loopt een traject om meer medewerkers een vaste aanstelling bij UHT aan te bieden. Het gaat om 300 fte. Er wordt gekeken of dit voldoende is of dat het wenselijk is dit uit te breiden. Daarnaast geldt dat niet alle medewerkers in vaste dienst willen en een deel is gedetacheerd.
De leden van de fractie van de VVD vragen om de planning van de nieuwe regelingen te herzien en de Kamer daar tijdig over te informeren, indien de implementatie van de nieuwe regelingen ten koste zou gaan van de zorgvuldigheid en snelheid van uitvoering van de bestaande herstelregelingen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de uitvoering van de aanvullende regelingen niet tot vertraging leidt van de uitvoering van de huidige herstelregelingen. Zoals bij antwoord op de vragen van de leden van de fractie van D66 over artikel 3.3.2. is toegelicht, plant het kabinet minimaal drie maanden tussen de start van regelingen om eventuele druk te voorkomen en te beheersen. In de uitvoeringstoetsen is hier ook aandacht voor gevraagd. Indien nodig, wordt de Kamer hier tijdig over geïnformeerd.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de door de Belastingdienst gesignaleerde risico’s die zijn voorzien bij voorgestelde maatregelen worden ondervangen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen nader in te gaan op de complexiteits- en vertragingsrisico’s. Zij vragen in hoeverre deze ook persistent zijn als geherprioriteerd wordt in de IV-portefeuille. Deze leden vragen of en zo ja, hoe er aanvullende maatregelen genomen zullen worden (anders dan de herprioritering) om geconstateerde uitvoeringsrisico’s te mitigeren. Door middel van het prioriteren en gefaseerd invoeren van regelingen is het mogelijk om de regelingen zo zorgvuldig mogelijk in te voeren. De uitvoering heeft zo’n zes tot negen maanden nodig om de uitvoering in te richten. Om de piekbelasting voor de uitvoering beheersbaar te houden, zitten er minimaal drie maanden tussen de start van een opvolgende nieuwe regeling. Ook zal, bij de regelingen waar UHT de gedupeerden ambtshalve aanschrijft, groepsgewijs gewerkt worden. UHT start met een beperkte groep waarna de groepsgrootte zo snel mogelijk wordt opgeschaald. De uitvoering houdt in de opstart rekening met de belasting en bereikbaarheid van onder andere het serviceteam en gemeentelijke loketten.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat op dit moment het benodigde aantal fte op circa 630 fte structureel wordt geraamd. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot de 1000 fte die op dit moment bij de UHT werkzaam zijn en de uitbreiding naar 1.500 fte zoals beoogd in de laatste VGR. Op 30 juni 2022 werkten er 1.179 fte bij UHT. Om alle taken goed te kunnen uitvoeren groeit UHT door naar 1.500 fte eind 2022. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de 10e VGR. In de 11e VGR is vermeld dat de uitkomsten uit de herijking en de nieuwe regelingen zullen leiden tot een verdere groei van het werknemersbestand naar 1.900 fte in 2023. Daarbij is benoemd dat de opschaling een opgave is voor UHT. Op dit moment is het tempo van opschaling nog onvoldoende om bovengenoemde aantallen eind 2022 volledig gerealiseerd te hebben. De werving van nieuwe medewerkers vindt nog altijd plaats in een periode waarin de arbeidsmarkt zeer krap is en voorlopig krap blijft. Ook vraagt de werving veel van de wendbaarheid en flexibiliteit van de mensen binnen UHT, terwijl de hulp aan gedupeerde ouders te allen tijde door dient te blijven gaan. Daarnaast zijn de administratieve processen bij een dergelijke opschaling veelomvattend en vergt het inzet van een groot aantal medewerkers, niet alleen van UHT maar ook van de ketenpartners.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat in de uitvoeringstoets over het kwijtschelden van belasting- en toeslagschulden is opgenomen dat het partnerschap bij de toepassing van de regeling niet goed controleerbaar is. Deze leden vragen hierop te reflecteren en aan te geven hoe dit zoveel als mogelijk wordt gemitigeerd. In theorie is het mogelijk dat een ouder zich aanmeldt bij UHT en daarna een partnerschap aangaat, zodat de schulden van die partner ook kwijtgescholden of overgenomen worden, mits deze voor de peildatum zijn ontstaan. Er wordt immers gekeken naar de huidige toeslagpartner op het moment van uitbetalen van de compensatie. Er wordt niet gekeken of er sprake is geweest van calculerend gedrag, mede omdat bij aanmelding bij UHT niet zeker is dat de ouder die zich meldt, daadwerkelijk gedupeerd is. Door het aangaan van een (toeslag)partnerschap nemen beide personen ook het risico dat ze aansprakelijk zijn voor elkaars schulden.
De leden van de SGP vragen wat het wetsvoorstel zo gecompliceerd maakt, de leden vragen of dat de stapeling van individuele maatregelen is of dat er bepaalde aspecten in de wet zitten die het wetsvoorstel extra ingewikkeld maken. Vooral de stapeling van de verschillende maatregelen en de onderlinge samenhang ervan maken dat het wetsvoorstel voor de uitvoering zeer complex is. De uitvoering ervan vraagt op een aantal onderdelen (veel) handmatige verwerkingen, zoals de reconstructie van de onterechte invorderingen, die altijd een bepaald risico kennen. Bovendien was de nodige IV-ondersteuning niet voor al deze maatregelen vanaf het begin aanwezig. Daarnaast zijn de maatregelen met grote druk ingevoerd. Ook het grote aantal aanmeldingen maakt de uitvoering complexer. Dit zorgt voor grote druk, zowel bij de implementatie als bij de uitvoering van de maatregelen.
De leden van de fractie van de SGP vragen naar de fraudebestendigheid van het wetsvoorstel. Zij wijzen erop dat er enorm veel geld wordt uitgekeerd waarbij ruimhartigheid het uitgangspunt is. De leden vragen zich af of het kabinet deelt dat fraude en oneigenlijk gebruik niet zijn uit te sluiten, hoe fraude wordt voorkomen en welke waarborgen hiervoor zijn ingebouwd. Zij vragen zich daarnaast af hoe ervoor wordt gezorgd dat het geld bij de mensen terecht komt die dit echt nodig hebben. Het lid Omtzigt vraagt of met de terugvorderingsregeling wederom het risico van niet of niet goed functioneren van de Belastingdienst op de betrokkenen wordt afgewenteld. Wanneer het forfaitaire bedrag ten onrechte is uitgekeerd, kan terugvordering mensen wederom in de financiële afgrond storten. Het lid Omtzigt vraagt daarnaast of het kabinet ermee bekend is dat persoonlijk zaakbehandelaren met terugvorderingen dreigen en dat dit ertoe zou kunnen leiden dat betrokkenen afzien van herbeoordeling. Het lid Omtzigt vraagt ten slotte of het kabinet bereid is om het wetsvoorstel hierop aan te passen. Het kabinet deelt dat het volledig uitsluiten van de fraude of oneigenlijk gebruik binnen een hersteloperatie van deze omvang niet mogelijk is.
Het herstelproces kent verschillende waarborgen om te voorkomen dat herstelbedragen ten onrechte worden uitgekeerd. Voor mensen die zich aanmelden voor herstel geldt dat zij binnen zes maanden, op basis van een eerste toets, bericht ontvangen of zij in aanmerking komen voor het forfaitaire bedrag van € 30.000. Met deze eerste toets wordt bijvoorbeeld gecontroleerd of iemand kinderen heeft, ooit kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en of enige terugvordering in het verleden het gevolg is geweest van bijvoorbeeld een aanpassing van het toetsingsinkomen. Indien op basis van een eerste toets nog geen uitsluitsel gegeven kan worden over de toekenning van de € 30.000, wordt met een integrale beoordeling vastgesteld of iemand in aanmerking komt voor herstel. Het doorsturen naar de integrale beoordeling wordt bijvoorbeeld automatisch gedaan indien er in het verleden een strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden. Tijdens de integrale beoordeling bekijkt de persoonlijk zaakbehandelaar per jaar, samen met de ouder, wat er in het verleden is gebeurd. Deze bevindingen worden vervolgens voorgelegd aan het beoordelingsteam, dat de beslissing neemt of er toegang bestaat tot herstel. Indien een gedupeerde ouder, na een positieve integrale beoordeling, nog aanvullende schadevergoedingen wenst, kan een verzoek worden gedaan bij de CWS. De CWS beoordeelt vervolgens of het aannemelijk is dat bepaalde schade is geleden en in hoeverre deze schade causaliteit heeft met de problemen met de kinderopvangtoeslag en adviseert UHT over de hoogte van de aanvullende compensatie. Ouders met private schulden dienen voor een oplossing een verzoek in te dienen bij de SBN, die vervolgens beoordeelt in hoeverre de overheid bepaalde private schulden kan overnemen of oplossen. Voor de publieke schuldenaanpak, waarbij publieke schulden van gedupeerde ouders worden kwijtgescholden, geldt dat schulden van kwijtschelding worden uitgesloten indien deze zijn ontstaan als gevolg van misbruik.
Voorts is de Kamer bij de introductie van het forfaitaire bedrag meermalen geïnformeerd over een ingecalculeerde foutmarge bij het toekennen van de € 30.000. Onterecht uitgekeerde € 30.000 zal niet worden teruggevorderd tenzij sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik. Met deze werkwijze wordt aan gedupeerde ouders het vertrouwen gegeven dat de forfaitaire compensatievergoeding ook daadwerkelijk besteed kan worden aan het weer op de rit krijgen van hun leven.
Ongeacht of de verkeerde toekenning het gevolg is van een beoordelingsfout van UHT, misbruik of oneigenlijk gebruik door ouder, acht het kabinet het ongewenst om de aansluitende herstelregelingen die gaan gelden na de toekenning van de € 30.000 ook in deze gevallen toe te passen. Het is dan ook het uitgangspunt van het kabinet om te voorkomen dat de fout te lang doorwerkt. Momenteel wordt onderzocht in hoeverre het mogelijk is deze regelingen binnen het bestaande kader van wet- en regelgeving niet toe te passen. Hierbij wordt ook de vraag meegenomen of hierop nog een nadere aanpassing van het voorliggende wetsvoorstel noodzakelijk is. Het kabinet wil dan ook benadrukken dat er niet voor wordt gekozen om fouten van UHT bij de toekenning van herstelbedragen af te wentelen op de ouder. Belastingdienst/Toeslagen kent als bestuursorgaan de verplichting om beschikkingen op zorgvuldige wijze op te leggen. Indien aan een ouder onterecht een herstelbedrag is toegekend, terwijl geen sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie of als de ouder niet wist of behoorde te weten dat er geen recht bestond op de toekenning, kan dit herstelbedrag niet worden teruggevorderd.
Ten slotte heeft het kabinet geen signalen ontvangen van persoonlijk zaakbehandelaren die dreigen met terugvorderingen richting gedupeerde ouders. Met artikel 6.10 is voor het eerst een expliciete bevoegdheid tot het terugvorderen van aangewezen herstelbedragen in de wet opgenomen. Ondanks dat met gepaste terughoudendheid gebruik zal worden gemaakt van deze bevoegdheid, is het de wel de wens van het kabinet om ingeval van het oneigenlijk gebruik van herstelregelingen, aan de Belastingdienst/Toeslagen of de andere aangewezen uitvoerders de expliciete bevoegdheid op te nemen om herstelbedragen terug te vorderen.
De leden van de fractie van het CDA vragen om toe te lichten hoe de pilot van SBN eruitziet om door middel van één loket voor private schulden en afbetaalde schulden ouders beter te kunnen helpen. De pilot afbetaalde schulden is gestart in mei 2022. Voor de pilot zijn 63 ouders benaderd voor deelname. In de pilot zijn uiteindelijk de aanvragen van 29 ouders ontvangen. Inmiddels hebben deze ouders hier een beschikking op ontvangen. In deze pilot hebben de deelnemende ouders een brief ontvangen waarna ze hun aanvraagformulier, samen met de benodigde betaal- en schuldbewijzen konden uploaden. Tijdens de pilot is nog gebruik gemaakt van een tijdelijk portaal. De inzichten van de pilot worden gebruikt voor de inrichting voor het loket waarvan het streven is dat het eind september opengaat. Dit loket zal voortbouwen op de infrastructuur van het loket private schulden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet kan reageren op de overige aandachtspunten die de VNG noemt in de quickscan voor de regeling voor ouders in het buitenland. Het gaat om vier aandachtspunten waarvan er drie ook als aparte vraag zijn gesteld in het verslag. Zie daarom voor een toelichting op de definitie van gezin en een toelichting bij de indicatieve bedragen voor brede ondersteuning het antwoord op vragen van de leden van de fracties van D66 en CDA over artikel 3.1.4. Zie voor een toelichting op de verhuistermijn van één jaar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66 over artikel 2.15.
Ten aanzien van het laatste punt over ouders die niet terug willen keren naar Nederland: de dienstverlening van OTB is zowel gericht op ouders die naar Nederland willen remigreren, als ouders die dat niet wensen. In dat laatste geval wordt gekeken wat iemand nodig heeft om in het huidige woonland verder te kunnen. Indien nodig kan OTB een financiële tegemoetkoming beschikbaar stellen om in het woonland zaken te regelen teneinde het leven van het gezin weer op de rit te krijgen. Indien ouders wel tot terugkeer besluiten, ondersteunt het OTB ook bij de voorbereidingen voor terugkeer. Hierbij wordt de samenwerking gezocht met de gemeente waarnaar iemand terug wil keren.
De leden van de fractie van de SP constateren dat gemeenten aangeven dat uitvoering alleen mogelijk is indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, zoals een zorgvuldige gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. Deze leden vragen om toe te lichten op welke wijze het wetsvoorstel voldoet aan de door de VNG en gemeenten geformuleerde voorwaarden. Ook de leden van de fractie van GroenLinks vragen op de door de VNG geschetste criteria in te gaan.
Als eerste vraagt de VNG om zorgvuldige en heldere gegevensuitwisseling met de Belastingdienst/Toeslagen. Daartoe is afdeling 6.2 in het wetsvoorstel opgenomen dat een grondslag biedt voor gegevensverwerking. Als tweede vraagt de VNG om een eenduidige financiële afwikkeling die rekening houdt met de diverse wijzen van inrichting van de decentrale overheid. Gemeenten leveren brede ondersteuning aan aangemelde en gedupeerde ouders op vijf leefgebieden (financiën, wonen, werk, zorg, gezin en werk/dagbesteding). Dit past bij de rol die gemeenten al sinds jaar en dag hebben binnen het sociaal domein. De basis voor compensatie van de kosten die gemeenten in dit kader maken, is opgenomen in specifieke uitkeringen. Als derde vraagt de VNG om heldere afwegingskaders ten aanzien van de voorgestelde hardheidsclausule. Omdat de hardheidsclausule juist is bedoeld voor niet precies te voorziene gevallen kan het kabinet vooraf niet aangeven welke bijzondere omstandigheden toepassing van de hardheidsclausule zouden kunnen rechtvaardigen. Op basis van ervaring met de uitvoering van de herstelregelingen kan het kabinet op termijn in een beleidsregel uitwerken onder welke voorwaarden de bepaling toegepast zal worden. Als vierde vraagt de VNG om eenduidige wetgeving op alle gemeentelijke domeinen. Het is een algemeen uitgangspunt van het kabinet om eenduidige wetgeving voor deze doelgroep gedupeerden op te stellen. Het voorliggende wetsvoorstel moet daaraan bijdragen.
De leden van de fracties van de SP, de VVD, de PVV en GroenLinks hebben verzocht aan te geven of het wetsvoorstel voldoet aan de regels van Europese staatssteun, op welke wijze daar onderzoek naar is gedaan en welke stappen het kabinet neemt om aan de Europese Commissie kenbaar te maken dat er geen sprake is van staatssteun bij de hersteloperatie toeslagen. De leden van de fractie van de SP vragen om een definitie van staatssteun en of er een verschil van mening is tussen de Europese Commissie en het kabinet. Het kabinet heeft onderzocht of er in het kader van de hersteloperatie toeslagen een mogelijk risico op staatssteun aanwezig zou zijn. Uit deze interne analyse is naar voren gekomen dat, ondanks dat de hersteloperatie tot doel heeft de getroffen ouders van hun schulden te verlossen, er een mogelijk risico van staatssteun aanwezig zou kunnen zijn. De geïdentificeerde mogelijke risico’s zien op een potentieel indirect voordeel voor private schuldeisers bij overname van de schulden van getroffen ouders en een direct voordeel voor ondernemingen van getroffen ouders (de zogenaamde personenvennootschappen). Het kabinet is evenwel van mening dat de begunstigden van de maatregelen zich voornamelijk richt tot de toeslagouders en niet tot private ondernemingen zullen zijn en dan zijn de staatssteunregels niet van toepassing (die gelden namelijk alleen voor ondernemingen). Voor de gevallen waarin mogelijk een risico op staatssteun zou bestaan voor ondernemingen van toeslagouders, worden de criteria van de de-minimis verordening53 toegepast, hetgeen inhoudt dat er dan ook geen sprake is van staatssteun. Er is geen sprake van verschil van mening tussen de Europese Commissie en het kabinet.
De leden van de fractie van de PVV hebben gevraagd wat de gevolgen voor de Nederlandse staat dan wel gedupeerde ouders kunnen zijn indien er onverhoopt toch sprake zou zijn van staatssteun. In het geval dat de Europese Commissie na een onderzoek, al dan niet op eigen initiatief, tot het oordeel zou komen dat toch sprake is van ongeoorloofde staatssteun, zal dat leiden tot de verplichting aan Nederland tot terugvordering van de ongeoorloofde staatssteun bij de begunstigde ondernemingen. Het kabinet heeft er voldoende vertrouwen in dat die situatie zich niet zal voordoen.
De leden van de VVD vragen op welke wijze ouders zullen worden begeleid ten aanzien van staatssteunrisico’s en wat dit voor ze kan betekenen. De Europese staatssteunregels zien op steun die wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht. De compensatieregeling vanuit UHT en de schuldenregeling voor privéschulden vallen dus niet onder de staatssteunregels. Er is sprake van steun als een onderneming van de Staat een economisch voordeel krijgt dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen. Dat zou niet het geval zijn indien er sprake is van een schadevergoeding, maar daarvoor moet er een causaal verband worden vastgesteld tussen de steun en het onrechtmatige handelen van de overheid. Bij de schuldenregeling wordt niet onderzocht of er een causaal verband bestaat tussen het ontstaan van de schuld en de terugvordering van kinderopvangtoeslag die een ouder aan de Belastingdienst/Toeslagen moest betalen. Om die reden zijn de staatssteunregels van de Europese Commissie wel van toepassing op de regeling inzake zakelijke schulden. Een uitzondering op de staatssteunregels is de de-minimis-verordening die bepaalt dat steun die lager is dan de de-minimisgrens wordt geacht het handelsverkeer niet te beïnvloeden. Voor de meeste sectoren ligt deze grens op € 200.000. Er is een team opgericht dat gedupeerde ouders en toeslagpartners met een onderneming begeleidt bij het kwijtschelden en overnemen van hun zakelijke schulden. Hierbij wordt gecoördineerd dat de publieke schuldeisers en SBN gezamenlijk niet meer zakelijke schulden kwijtschelden of overnemen dan voor die ouder is toegestaan binnen de Europese staatssteunregels. Indien het totaal aan zakelijke schulden dat kan worden vergoed in de hersteloperatie boven de de-minimisgrens uitkomt, wordt samen met de ouder besproken welke schulden wel en niet worden kwijtgescholden of overgenomen. De overige zakelijke schulden blijven openstaan.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD) om advies is gevraagd voor specifiek dit wetsvoorstel en zo nee, of dat nog gaat gebeuren. De IBTD is niet actief om advies gevraagd op dit wetsvoorstel. Wel is de IBTD in het document «startpunt voor dialoog» met eerste observaties ook ingegaan op de hersteloperatie en heeft hierbij aandacht gevraagd voor het verschil tussen de systeemwereld en de leefwereld van gedupeerden, voor de (toegenomen) complexiteit van de hersteloperatie en voor het belang om gedupeerden duidelijkheid te bieden over het proces. Met het samenhangend pakket aan maatregelen gericht op integraal herstel beoogt dit wetsvoorstel een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de door de inspectie gesignaleerde aandachtspunten. Het kabinet heeft uw Kamer toegezegd na de zomer een nadere reactie te sturen op deze eerste bevindingen.
De leden van de fractie van het CDA lezen dat de Afdeling concludeert dat voldoende voorzien is in mogelijkheden om met onvoorziene situaties rekening te houden en dat daarom de hardheidsclausules zoals vastgelegd in artikel 9.1 uit het wetsvoorstel geschrapt kunnen worden. Deze leden vragen of het kabinet overtuigend kan uitleggen waarom deze hardheidsclausules toch nodig zijn en of het vanuit het oogpunt van reduceren van complexiteit niet verstandig is om het advies van de Afdeling te volgen. Er kan niet worden uitgesloten dat het in individuele gevallen onbillijk kan zijn om vast te houden aan de wettelijke bepalingen. Het kabinet wil voorkomen dat een gedupeerde ouder hierdoor tussen wal en schip zou kunnen vallen of zou moeten wachten op de vormgeving van een vangnetbepaling. De hardheidsclausule biedt om deze reden een laatste mogelijkheid om bij onbillijkheden in individuele gevallen af te wijken van bestaande dwingende bepalingen. Het is niet mogelijk om op voorhand te voorzien in welke gevallen daarvan sprake zou kunnen zijn. Een hardheidsclausule is juist bedoeld om in onvoorziene situaties van een specifieke bepaling te kunnen afwijken en daarom kunnen wettelijke uitzonderingsgronden niet vooraf worden geformuleerd.
Het lid Omtzigt constateert dat het huidige voorstel, zo stelt de Afdeling nog steeds grote onevenwichtigheden bevat, zoals ongelijke behandeling van categorieën gedupeerden, de inwerkingtreding, de terugwerkende kracht en het overgangsrecht dat nodeloos complex is door de gekozen aanpak, met wisselende grondslagen. Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet bereid is om aan deze bezwaren tegemoet te komen en zo ja, op welke wijze. Het kabinet verwijst voor het antwoord op deze vraag naar het Nader rapport bij het wetsvoorstel. Daarin adresseert het kabinet de door de Afdeling geschetste onderwerpen.54
De leden van de fracties van de VVD en GroenLinks vragen te reageren op het advies van de Autoriteit toetsing regeldruk (ATR) op het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de fractie van GroenLinks vragen om in lijn met het advies van het ATR toe te lichten of het voorliggende wetsvoorstel gedupeerden materieel perspectief biedt of dat er inhoudelijk aan de hersteloperatie niets verandert. Het lid Omtzigt vraagt hoe de verscheidenheid aan methodes van genoegdoening tot één methode kan worden gebracht. De ATR vraagt zich af of is overwogen om de regelgeving materieel te harmoniseren en vereenvoudigen en adviseert onder andere om zichtbaar te maken hoe dit wetsvoorstel gaat bijdragen aan het perspectief op herstel. Het voornaamste punt van de ATR is dat niet duidelijk wordt of en hoe dit wetsvoorstel gaat bijdragen aan het versnellen van de hersteloperatie en perspectief op herstel voor gedupeerden. Zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is het verbeteren en versnellen niet een van de redenen voor het bijeenbrengen van alle regelingen in een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat alle formele wetgeving inzake de hersteloperatie in één wetsvoorstel wordt ondergebracht. Hiertoe worden wetsbepalingen uit de Awir naar dit wetsvoorstel verplaatst, worden beleidsbesluiten gecodificeerd en worden twee nieuwe regelingen geïntroduceerd. Hierdoor wordt, in navolging van het advies van de Afdeling, versnippering van regelgeving tegengegaan en wordt ervoor gezorgd dat een duidelijk perspectief voor gedupeerden wordt geboden.55 Ook de nadere uitvoering van de regelingen kan hiermee in samenhang worden voorbereid hetgeen consistentie voor gedupeerden bevordert. Dit neemt niet weg dat de hersteloperatie op dit moment al op basis van een combinatie van wetgeving en goedkeurende beleidsbesluiten wordt uitgevoerd. Veel mogelijk gedupeerden hebben op die grond al aanvragen tot herstel ingediend. Het is hierdoor niet mogelijk om voor toekomstige aanvragen de regelgeving materieel te wijzigen, omdat daarmee een verschil in behandeling ontstaat tussen personen die al (een) aanvra(a)g(en) hebben gedaan en zij die dat nog gaan doen.
De leden van de fractie van DENK vragen het kabinet om in te gaan op het advies van de Afdeling dat op 13 september 2021 is uitgebracht. De voormalig Staatssecretaris Toeslagen en Douane heeft het (kritische) advies (dictum C) van de Afdeling van 13 september 2021 voorafgaand aan de kabinetsreactie in het nader rapport, hoewel dat toen zeer ongebruikelijk was, op 25 oktober 2021 openbaar gemaakt, omdat delen van dat advies via (sociale) media openbaar waren geworden.56 Het wetsvoorstel zoals dat toen luidde, beoogde enkel om beleidsbesluiten van een stevigere juridische basis te voorzien. De Afdeling merkt in dat advies onder andere op dat het niet duidelijk was hoe dat wetsvoorstel zich verhield tot de (toen nog voorgenomen) herijking. Ook was toen al door het kabinet aangekondigd dat nieuwe regelingen zouden worden geïntroduceerd, terwijl die nog niet in dat wetsvoorstel waren opgenomen. Het kabinet heeft de kritiek van de Afdeling toen ter harte genomen en dat wetsvoorstel niet verder in procedure gebracht. Er is toen dus ook geen nader rapport opgesteld. Toen is aangekondigd om – na afronding van de uitwerking van de herijking – door middel van een nieuw wetsvoorstel een duidelijk perspectief op de hersteloperatie te schetsen. Het onderhavige wetsvoorstel is om deze reden op belangrijke punten anders opgebouwd en het is uitgebreider ten opzichte van het eerdere ontwerpwetsvoorstel. Het doel is om met het onderhavige wetsvoorstel (potentieel) gedupeerden een duidelijk perspectief over de inhoud van de hersteloperatie te bieden. Dit gebeurt door de maatregelen inzake de hersteloperatie in één wetsvoorstel op te nemen. De Afdeling heeft op het onderhavige wetsvoorstel een nieuw advies uitgebracht (dictum B) en daarop wordt door het kabinet in het nader rapport inhoudelijk ingegaan.57
De leden van de fractie van DENK vragen of het kabinet kan ingaan op de kritiek van de Raad voor de rechtspraak. In paragraaf 13.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt hierop vanaf pagina 61 ingegaan.
Het lid Omtzigt vraagt hoe genoegdoening, die momenteel in het ene geval ambtshalve toegekend wordt terwijl er in het andere geval een aanvraag voor ingediend moet worden, gelijkgetrokken kan worden. De leden van de fractie van DENK vragen waarom er niet in alle gevallen is gekozen voor ambtshalve, automatische toekenning. Er is in het kader van de doenlijkheid voor (potentieel) gedupeerden en de uitvoerbaarheid voor gekozen om, waar dat mogelijk is, regelingen ambtshalve toe te kennen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget en de tegemoetkoming voor kinderen die al in beeld zijn bij UHT. Dit is helaas niet in alle gevallen mogelijk, omdat niet in alle gevallen op voorhand voor UHT duidelijk is of iemand (potentieel) gedupeerd is. Zo zijn (voormalige) pleegkinderen niet in beeld bij UHT. Deze kinderen moeten zichzelf aanmelden of kunnen door hun ouder worden aangemeld voor de regeling.
De leden van de fractie van DENK vragen waarom geen paragraaf voor de rechtsbescherming is opgenomen. Een dergelijke paragraaf is in het wetsvoorstel opgenomen in paragraaf 6.4, vanaf pagina 52 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
Het lid Omtzigt vraagt hoe meer aandacht kan worden geschonken aan bewijslast, daarbij uitgegaan van het vermoeden van institutionele vooringenomenheid. Een vermoeden van institutionele vooringenomenheid inbouwen in de hersteloperatie ingeval minimaal één van de kenmerken van institutionele vooringenomenheid zich heeft voorgedaan, zoals de Raad voor de Rechtspraak ter overweging meegeeft, vind het kabinet niet wenselijk. In de hersteloperatie zijn diverse waarborgen ingebouwd om ervoor te zorgen dat er niet een te zware bewijslast drukt op de aanvrager van herstel. De aanvrager moet aannemelijk maken, hetgeen betekent dat voor hem een lichtere bewijslast geldt. In de praktijk meldt een aanvrager zich voor herstel en gaat hij samen met de persoonlijk zaakbehandelaar op zoek naar wat er is misgegaan in de kinderopvangtoeslag. De persoonlijk zaakbehandelaar zoekt in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen mee naar bewijzen voor institutionele vooringenomenheid. Mocht de Belastingdienst/Toeslagen het voornemen hebben om te oordelen dat er geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, dan wordt dit voorgenomen oordeel voor advies voorgelegd aan de onafhankelijke CvW. Het advies van deze commissie wordt in de regel gevolgd. Mocht ook de CvW van oordeel zijn dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid en de aanvrager van herstel maakt tegen de afwijzing bezwaar, dan wordt dit bezwaar voor advies voorgelegd aan de BAC. Ook dit advies wordt in de regel gevolgd. Hiermee zijn er voldoende waarborgen ingebouwd en wordt ten aanzien van het bewijs naar oordeel van het kabinet slechts het minimale van de aanvrager van herstel gevraagd. Nog verder in omkering van de bewijslast wil het kabinet niet gaan. Dit legt een nog grotere druk op de uitvoering en leidt tot het risico dat meer personen onterecht herstel ontvangen.
De leden van de fractie van het CDA lezen dat de Raad voor de Rechtspraak heeft geadviseerd om niet alleen voor de herstelmaatregel kinderopvangtoeslag, maar ook voor andere maatregelen een eindpunt op te nemen. Deze leden vragen of het kabinet nader kan toelichten hoe dit advies precies is opgevolgd. Ook het lid Omtzigt vraagt hoe iedereen een eindpunt in het vooruitzicht kan krijgen. De leden van de fractie van het CDA wijzen in dit verband op het feit dat in een groot aantal gevallen de beslistermijnen niet worden gehaald. Er worden in het wetsvoorstel einddata genoemd voor het doen van een aanvraag voor verschillende regelingen. In het wetsvoorstel wordt bijvoorbeeld voorgesteld om een aanvraag in te dienen voor 1 januari 2024. Dit geldt voor de compensatie voor de aanvrager van kinderopvangtoeslag, de O/GS-tegemoetkoming, de compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden herstelregeling, de overneming of betaling van privaatrechtelijke geldschulden, de overneming van schulden bij een zorgverzekeraar of het Landelijk Bureau Invordering Ouderbijdragen (LBIO), de compensatie voor afgeloste privaatrechtelijke schulden de forfaitaire kostenvergoeding voor curator en bewindvoerder, de betaling van schulden van gedupeerden aanvrager kinderopvangtoeslag in wettelijk schuldsaneringstraject of een buitengerechtelijke schuldregeling. Een aanvraag op grond van de kindregeling kan in beginsel uiterlijk op 31 december 2024 worden gedaan. UHT spant zich in om een ieder die zich aanmeldt zo snel als mogelijk is duidelijkheid te bieden over hun aanvraag. Zoals met u is gedeeld in de 11e VGR kan aan ouders die zich aangemeld hebben voor herstel kinderopvangtoeslag indicatief een beeld gegeven worden wanneer zij aan de beurt zijn bij de integrale beoordeling. Deze informatie staat ook op de website van UHT. Daarbij is tevens benoemd dat er een aantal ontwikkelingen speelt waarvoor gekeken wordt hoe deze doorwerken op de planning.
Het lid Omtzigt vraagt hoe termen «ex-partner», «ex toeslagpartner» en «voormalig partner» kunnen worden verduidelijkt. In dit wetsvoorstel wordt het begrip partner gedefinieerd. Uit deze definitie volgt dat hiermee de toeslagpartner wordt bedoeld. De ex-partner is daarmee degene die ooit toeslagpartner is geweest, maar dat nu niet meer is. Voormalig partner is een synoniem van ex-partner. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor de Rechtspraak is in de memorie van toelichting «voormalig partner» telkens vervangen door «ex-partner». Overigens zullen bij de voorziene ex-partnerregeling aanvullende criteria gesteld worden aan de groep ex-partners die voor die regeling in aanmerking komt. Die criteria worden opgenomen in het wetsvoorstel waarin de ex-partnerregeling wordt opgenomen.
Het lid Omtzigt vraagt waarom de rechtsbescherming tegen onderdelen van het wetsvoorstel in hoger beroep bij verschillende instanties is belegd en hoe de rechtsbescherming voor de diverse onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel onder één gerechtelijke instantie kan worden gebracht. De leden van de fractie van DENK vragen om in te gaan op de kritiek van de Raad voor de Rechtspraak dat het voor gedupeerden niet duidelijk is bij welke rechter beroep kan worden ingesteld. Zij vragen waarom de rechtsbescherming is ondergebracht bij verschillende rechterlijke instanties. Ook vragen zij waarom er geen aparte paragraaf voor de rechtsbescherming is opgenomen in de memorie van toelichting, zoals de Raad voor de Rechtspraak heeft geadviseerd. Uit artikel 8:105, eerste lid, Awb volgt dat hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling bestuursrechtspraak), tenzij een andere hoger beroepsrechter is aangewezen. Voor de kwijtschelding door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), het college van burgemeesters en wethouders (B&W) inzake de kwijtschelding in het domein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), en het CAK is in onderhavig wetsvoorstel van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. Er kan hoger beroep ingesteld worden bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Hiervoor is gekozen omdat de CRvB de bevoegde hoger beroepsrechter is voor de materiewetten waarop de vorderingen gebaseerd zijn. Indien deze regeling niet zou worden getroffen, zou de vreemde situatie ontstaan dat de CRvB in hoger beroep bevoegd is te oordelen over de vordering zelf – waaronder bijvoorbeeld de kwalificatie «opzet» of «grove schuld» als bedoeld in het Boetebesluit socialezekerheidswetten, waardoor de vordering van kwijtschelding is uitgezonderd – en de Afdeling bestuursrechtspraak over de eventuele kwijtschelding daarvan. De CRvB heeft bovendien ervaring met de materiewetten waar deze kwijtschelding betrekking heeft. Het beleggen van het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak heeft, net als bij de herstelbetalingen het geval is, uit rechtsbeschermingsperspectief geen toegevoegde waarde. De kwijtschelding is afhankelijk van de kwalificatie als gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag: is (eventueel in hoger beroep) beoordeeld dat iemand gedupeerde is, volgt uit de relevante artikelen dat de schulden van SVB, UWV, het college van B&W en het CAK worden kwijtgescholden. Het combineren van deze procedures heeft daarmee geen effect. De kwijtschelding volgt namelijk later, nadat de betrokkene als gedupeerde is aangemerkt, en betreft een apart besluit waartegen bezwaar, beroep en hoger beroep kan worden ingediend. In het besluit over de kwijtschelding staat het zijn van gedupeerde niet meer ter discussie. Tegen een afwijzende beschikking voor kwijtschelding van de ontvanger of een invorderingsambtenaar van een provincie, gemeente of waterschap staat naast bezwaar, beroep en hoger beroep, beroep in cassatie bij de Hoge Raad open. Hiervoor geldt dezelfde argumentatie. Het kabinet heeft gehoor gegeven aan het advies van de Raad voor de Rechtspraak om een paragraaf over rechtsbescherming op te nemen in de memorie van toelichting, deze is te vinden in paragraaf 6.4.
Het lid Omtzigt vraagt hoe wordt geborgd dat vanwege gegevensuitwisseling tussen de verschillende instanties het vertrouwen van betrokkenen in de overheid niet verder beschadigt. Zoals ook in het algemeen deel van de memorie van toelichting is toegelicht, is het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens een belangrijke voorwaarde voor het herstel van vertrouwen in de overheid. Naleving van de Europese privacyregelgeving (de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)) borgt het kabinet met dit wetsvoorstel zoveel mogelijk. De gegevensuitwisseling met verschillende instanties is in het kader van de hersteloperatie onvermijdelijk. De informatie die wordt uitgewisseld wordt echter alleen gebruikt voor het toetsen van het recht op of voor het uitvoeren van de herstelmaatregelen. Er zullen niet meer persoonsgegevens worden opgevraagd dan strikt noodzakelijk en de beoogde gegevensdelingen vinden enkel plaats voor zover dit noodzakelijk is voor het vaststellen van een recht op compensatie, een tegemoetkoming, kwijtschelding of overname van schulden. Het wetsvoorstel beoogt het voor betrokkenen zo transparant mogelijk te maken in hoeverre de hen betreffende persoonsgegevens (kunnen) worden verstrekt.
Het lid Omtzigt vraagt verder hoe ervoor wordt gezorgd dat het wetsvoorstel minimale gevolgen heeft voor de werklast van de rechtspraak. Het wetsvoorstel is erop gericht om ervoor te zorgen dat op zorgvuldige wijze compensatie voor gedupeerden plaatsvindt. Na vormgeving van de maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel is aan de Raad voor de Rechtspraak gevraagd hoe zij de gevolgen voor de werklast van de rechtspraak inschat. Daaruit blijkt dat zij inschat dat als ondergrens zo’n 1.500 zaken worden verwacht.
De leden van de fractie van DENK vragen of het klopt dat de wirwar van regelingen «juridisch kwetsbaar» is, zoals de Afdeling stelt.
De Afdeling heeft zich in zijn advies op dit wetsvoorstel van 15 juni 2022 niet in deze zin uitgelaten. Deze leden citeren het advies van de Afdeling van 13 september 2021 op het eerder aanhangig gemaakte voorstel van wet tot wijziging van de Awir en enige andere wetten. Dit voorstel is, zoals hiervoor aangegeven, niet bij uw Kamer ingediend.
De leden van de fractie van DENK vragen of het klopt dat de Raad voor Rechtspraak in oktober 2021 heeft aangegeven dat dit tot minstens 2000 extra rechtszaken kan leiden en of het klopt dat dit er nu al veel meer zijn als de verzuimzaken hierin meegeteld worden. De Raad voor Rechtspraak heeft in augustus 2021 in het advies inzake het Belastingplan 2022, voor wat betreft de Verzamelwet hersteloperatie toeslagen, aangegeven rekening te houden met ongeveer 1.500 extra beroepszaken in eerste aanleg, als gevolg van de codificatie van de beleidsmaatregelen. In het advies op het onderhavige wetsvoorstel noemt de Raad voor de Rechtspraak de eerdere inschatting een ondergrens, omdat in de eerdere inschatting geen rekening is gehouden met beroepsprocedures bij niet tijdig beslissen en met zaken rond kwijtschelding van publiekrechtelijke schulden anders dan bij de Belastingdienst. Met de VGR wordt de Kamer geïnformeerd over de aantallen beroepszaken in het kader van de hersteloperatie.
De leden van de fractie van DENK vragen het kabinet om in te gaan op de stelling dat de regeling te veel druk op de uitvoerende organisaties leggen, waardoor er een grotere kans op fouten is, hetgeen ertoe leidt dat mogelijk weer opnieuw compensatie terugbetaald zal moeten worden. Het kabinet hecht er waarde aan om de gesignaleerde risico’s die zijn voorzien bij de voorgestelde maatregelen zoveel mogelijk te ondervangen. Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen van de leden van de fractie van de VVD en GroenLinks is het niet mogelijk om alle risico’s te ondervangen en daarmee alle fouten te voorkomen. De grote omvang van de hersteloperatie, zowel in het aantal regelingen als het aantal burgers en de grote (tijds)druk waaronder deze moet worden uitgevoerd, kent grote complexiteitsrisico’s. Zoals aangegeven in de 11e VGR zal enkel indien oneigenlijk gebruik of misbruik is vastgesteld een al ontvangen bedragen worden teruggevorderd.58 Daartoe is een bepaling opgenomen in het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen. Fouten aan de kant van UHT of Toeslagen zijn geen reden om een ontvangen bedrag terug te vorderen.
De leden van de fractie van DENK vragen of het kabinet kan ingaan op de kritiek van de Raad voor de Rechtspraak dat de verdeling van de € 30.000 tussen ex-partners niet sluitend is geregeld en dat de verdeling kan leiden tot willekeur of nieuwe conflicten tussen de ex-partners.
Het is aan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag en zijn of haar partner om samen te bepalen hoe ze de kosten voor de kinderopvang betalen, hoe ze de kinderopvangtoeslag verdelen, hoe ze eventuele terugvorderingen bekostigen en hoe ze herstelbedragen verdelen. Dit is niet anders als de partners inmiddels ex-partners zijn. Het kabinet wil hier niet in treden en heeft in de hersteloperatie dan ook niet voorgeschreven dat en hoe herstelbedragen verdeeld moeten worden. Het kabinet erkent dat de verdeling van herstelbedragen, zeker bij ex-partners, kan leiden tot conflicten. Mede in dat licht bevat het wetsvoorstel een regeling op grond waarvan een bedrag van € 10.000 wordt toegekend aan een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag die inmiddels de ex-partner is van de gedupeerde aanvrager aan wie het forfaitaire bedrag van € 30.000 is uitbetaald, en werkt het kabinet aan een specifieke ex-partnerregeling, op te nemen in een aanvullend wetsvoorstel, dat naar verwachting in april 2023 aan de Kamer zal worden aangeboden.
De leden van de fractie van D66 vragen het kabinet wat de status is van het gesprek met de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) om te bezien welke aanpassing in de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag opportuun zou zijn. De leden van de fractie van GroenLinks merken het voornemen op van de RvR om de subsidieregeling uit te breiden. Voorts merken deze leden op dat het kabinet met de RvR in gesprek gaat en verder vooral ingaat op wat de huidige subsidieregeling allemaal al wel doet. Deze leden vragen daarom om een inhoudelijke appreciatie van de uitbreiding van deze regeling. Ook vragen deze leden wie tot die uitbreiding beslist en hoe dit budgettair wordt geautoriseerd.
Het kabinet blijft de subsidieregeling samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en de RvR monitoren en, indien nodig, verder aanpassen aan eventuele veranderingen in de hersteloperatie. De RvR heeft de «Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen Kinderopvangtoeslag» op 21 december 2021 voor het laatst gewijzigd. Het pakket is in samenwerking met het Ministerie van JenV, de NOvA en de RvR uitgebreid. Zo kunnen ouders nu ook gratis juridische hulp krijgen in beroepsprocedures bij de rechtbank of in hoger beroep of bij het oplossen van de private schulden. Daarnaast is voor verschillende werkzaamheden een hogere vergoeding toegekend, zodat dit meer in lijn is met de daadwerkelijk benodigde tijd die advocaten besteden. De aanpassingen zijn ook terug te vinden in de brief van 28 januari 2022 over de voortgang van de hersteloperatie.59 Het voornemen tot uitbreiden van de subsidieregeling is voorgelegd aan het parlement. In de 7e VGR van 22 juni 202160 is hier voor het eerst over gerapporteerd. In de 9e VGR van 3 december 202161 is de uitbreiding van de regeling definitief aangekondigd en de gewijzigde regeling is 28 december 202162 gepubliceerd in de Staatscourant.
Over de verwachtte budgettaire gevolgen van de uitbreiding is gerapporteerd in de kamerbrief van 5 november 2021.63 Voor de subsidieregeling was aanvankelijk € 19 miljoen beschikbaar, voor de uitbreiding was € 11,5 miljoen gereserveerd.
De vereiste begrotingswijzigingen zijn aan het parlement voorgelegd met de tweede nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 202264 en de 2e suppletoire begroting 2021 van het Ministerie van Financiën65, die de Tweede Kamer op 1 december 2021 heeft ontvangen. Ook voor een eventuele verdere uitbreiding geschiedt de budgettaire autorisatie via de reguliere budgettaire besluitvormingscyclus.
Het lid Omtzigt vraagt waarom de kosten van schade-experts niet betaald worden en dienen mensen zelf te schatten wat de schade is. Het inschakelen van een letselschade-expert is voor de procedure niet noodzakelijk om de schade vast te stellen. De CWS beschikt over expertise op het gebied van letselschade. Mensen hoeven dus niet zelf in te schatten wat de schade is. Indien toegevoegde advocaten bij het verlenen van rechtsbijstand aan een gedupeerde ouder in het kader van een verzoek om hogere werkelijk geleden schade toch behoefte hebben aan meer expertise op het gebied van schadevergoedingsrecht, kunnen zij daarvoor de hulp inschakelen van een advocaat die gespecialiseerd is op het gebied van schadevergoedingsrecht. Daarvoor wordt een gemaximeerde vergoeding aan de toegevoegde advocaat toegekend, ingevolge artikel 4, vierde lid, onder d, van de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelrelingen kinderopvangtoeslag. Als de gedupeerde ouder een schade-expert inschakelt die niet onder de subsidieregeling valt, dan kan de ouder die kosten betrekken in de procedure bij de CWS. Redelijk gemaakte kosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover het lid Omtzigt bedoelt dat de gemaximeerde vergoeding overeenkomstig artikel 4, vierde lid, onderdeel d, van de Subsidieregeling onvoldoende is dan wel dat wijze waarop andere schade-experts worden vergoed niet toereikend is: er wordt op dit moment geïnventariseerd of, en op welke manier de inzet van schade-experts vergoed kan worden in het hersteltraject. Dit wordt uiteraard onderzocht in nauwe samenwerking met JenV, de NOvA en de RvR. Daarnaast is in de zomer van 2022 een eerste praktijktest gestart met de VSO-route. In deze praktijktest worden meerdere opties verkend met de inzet van een schadespecialist aan de zijde van de ouders. Het kabinet zal de uitkomsten van de praktijktest evalueren.
De leden van de fractie van D66 constateren dat het ATR wijst op de mogelijkheid om niet alleen ruimhartig te zijn bij het toekennen van schadeloosstelling en compensatie maar ook bij het beoordelen van de feiten. Het kabinet geeft aan dat de Belastingdienst/Toeslagen al de mogelijkheid heeft om ruimhartig om te gaan bij het beoordelen van de feiten en omstandigheden. De Belastingdienst/Toeslagen kan bij het ontbreken van gegevens afgaan op informatie van de ouder. Hiervoor zou geen wetgeving nodig zijn. De leden van de fractie van D66 vragen hoe wetgeving eruit zou kunnen zien. Deze vraag is lastig te beantwoorden, omdat het kabinet juist aangeeft dat voor de ruimhartige beoordeling van de feiten en omstandigheden geen wetgeving nodig is. In de praktijk wordt op dit moment het verhaal van de gedupeerde al betrokken bij het verzamelen van de relevante informatie voor de beoordeling.
Het lid Omtzigt vraagt een schatting te geven van het deel van de gelden dat ondoelmatig wordt uitgegeven. Zoals ook in het verantwoordingsdebat is aangegeven bestaan geen objectieve normen waarmee doelmatigheid kan worden gekwantificeerd. Dat maakt het geven van een dergelijke schatting niet mogelijk. Voor zover de regelingen een compensatie of tegemoetkoming bieden voor de geleden schade, zijn de herstelregelingen in principe doelmatig. Zoals aangegeven kan de keuze voor forfaitaire elementen daarentegen leiden tot overcompensatie. Het uitgangspunt is om zo doelmatig mogelijke regeling vorm te geven, die ook doeltreffend en rechtmatig zijn.
De leden van de fractie van de VVD en GroenLinks vragen op welke wijze en wanneer de Kamer geïnformeerd zal gaan worden over de werking van het integrale wetsvoorstel. Het lid Omtzigt vraagt om in 2023 een eerste evaluatie te doen. Het kabinet zal in 2025 zowel de bestaande als nieuwe maatregelen in de hersteloperatie gezamenlijk evalueren. In deze evaluatie wordt naast de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regelingen het doenvermogen van de gedupeerden en de mate van tevredenheid geëvalueerd. Ook worden de ervaringen met de inzet van de in het kader van het herstel toeslagen in het leven geroepen onafhankelijke commissies (commissie van onafhankelijke deskundigen, de BAC en de CWS) geëvalueerd. De reden om de evaluatie in 2025 te verrichten is dat gedupeerde ouders tot en met 31 december 2023 kunnen verzoeken om herstel en die verzoeken uiterlijk in 2024 in behandeling worden genomen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet bereid is om de kwaliteit van de wetgevingstechnische inbedding van de hersteloperatie onderdeel te laten zijn van de evaluatie. Daartoe is het kabinet graag bereid. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in welke mate deze voorgenomen evaluatie verschilt van de periodieke voortgangsrapportages. In de evaluatie wordt meer fundamenteel bezien in hoeverre de hersteloperatie doeltreffend en doelmatig is (geweest), terwijl in voortgangsrapportages periodiek gedurende de uitvoering ervan de voortgang van de hersteloperatie wordt geschetst.
Artikel 2.1.1
Het lid Omtzigt vraagt waarom voor compensatie op grond van artikel 2.1, eerste lid, het begrip «schade» een conditio sine qua non is voor het toekennen van compensatie nu sprake is van tegemoetkoming en of hiermee het civielrechtelijke schadebegrip uit het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoeld wordt. Ook vraagt dit lid of in artikel 2.1, derde lid, hetzelfde schadebegrip gehanteerd wordt als in artikel 2.1, eerste lid. Een voorwaarde voor de toekenning van compensatie is inderdaad dat de gedupeerde aanvrager schade heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid. Het kan hierbij zowel om materiële als om immateriële schade gaan. Als de institutionele vooringenomenheid of hardheid heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening van kinderopvangtoeslag, wordt aangenomen dat sprake is geweest van schade. Het gaat hierbij in artikel 2.1, eerste lid, net zoals in derde lid van dat artikel, om schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht. Als iemand institutioneel vooringenomen is behandeld, bijvoorbeeld door het breed uitvragen van bewijsstukken en het toepassen van een zerotolerancebenadering, maar er is geen enkele onregelmatigheid gevonden waardoor de kinderopvangtoeslag niet is stopgezet, verlaagd of teruggevorderd, dan is er geen sprake van schade en blijft compensatie achterwege.
In het kader van artikel 2.1, eerste lid vraagt het lid Omtzigt of er situaties denkbaar zijn waarbij een betrokkene wel slachtoffer is geworden van het toeslagenschandaal, maar schade niet (gemakkelijk) aantoonbaar of aannemelijk te maken is. Dit lid vraagt ook of de betrokkenen eerst schade aan moet tonen of aannemelijk moet maken indien betrokkene te maken heeft gehad met vermindering, beëindiging of terugvordering van toeslagen in de onder 2.1.1.a vermelde periode. In artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, met verwijzing naar artikel 2.2, is neergelegd onder welke voorwaarden een ouder in aanmerking komt voor compensatie. Onderdeel van de compensatieregeling zijn forfaitaire bedragen van veronderstelde materiële en immateriële schade. Een ouder hoeft hiervoor de daadwerkelijke schade niet aannemelijk te maken. Op grond van de artikelen 2.1, derde lid en 2.6 derde lid wordt de aanvullende compensatie of tegemoetkoming toegekend conform het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Anders dan bijvoorbeeld bij de civiele rechter hoeft de schade, alsmede de causaliteit van de schade met de problemen met de kinderopvangtoeslag niet aangetoond, slechts aannemelijk gemaakt te worden. Er zullen situaties denkbaar zijn waarin een ouder bepaalde schade onvoldoende aannemelijk kan maken. De CWS beoordeelt de aannemelijkheid, alsmede de voornoemde causaliteit van de schade en brengt vervolgens advies uit aan UHT. In de tussenevaluatie bij de 10e VGR Kinderopvangtoeslag is de CWS uitgebreid ingegaan op de begrippen aannemelijkheid en causaliteit.
Het lid Omtzigt vraagt of een vordering van de Belastingdienst op een betrokkene ook als schade (vermogensvermindering) kwalificeert. Dit lid vraagt daarbij of dit ook geldt voor schulden bij een derde die als gevolg van het toeslagenschandaal zijn ontstaan. Onderdeel van de compensatieregeling, bedoeld in artikel 2.1, zijn de niet toegekende en teruggevorderde bedragen kinderopvangtoeslag en worden zodoende gecompenseerd. De hoofdsom van schulden bij derden kwalificeert niet als schade. Indien een ouder bijvoorbeeld als gevolg van de terugvorderingen geldt heeft moeten lenen voor levensonderhoud is deze schuld geen schade, omdat de kosten voor levensonderhoud anders ook gemaakt zouden worden. Bijkomende rente en kosten kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen. In aanvulling op de compensatieregeling biedt het wetsvoorstel met de hoofdstukken 3 en 4 een aanpak voor publieke en private schulden voor gedupeerde ouders. Bij beide schuldenregelingen wordt niet onderzocht of er een causaal verband bestaat tussen het ontstaan van de schuld en de problemen in de kinderopvangtoeslag waardoor ouders gedupeerd werden.
Artikel 2.1.1.a
Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet een definitie kan opnemen van het begrip institutionele vooringenomenheid. De compensatieregeling voor door institutionele vooringenomenheid gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag is gestoeld op de adviezen van de Adviescommissie uitvoering toeslagen.66 De beschrijving van institutionele vooringenomenheid in die adviezen laat zich niet vertalen in een strak afgebakende definitie. Bepaalde kenmerken moeten in samenhang bezien worden. Daarnaast kunnen er nog andere aanwijzingen zijn die bijdragen aan de conclusie dat er sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. In de artikelsgewijze toelichting op artikel 2.1 is het begrip «institutionele vooringenomenheid» uitgebreid toegelicht.
Het lid Omtzigt vraagt waarom een onterechte O/GS-kwalificatie niet als zelfstandige grondslag voor compensatie/tegemoetkoming is vermeld. In de praktijk werd de O/GS-kwalificatie pas gesteld bij het aanvragen van een persoonlijke betalingsregeling of een buitengerechtelijke schuldregeling. Bovendien heeft enkel het stellen van een O/GS-kwalificatie nog geen nadelige gevolgen.
Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet de mening deelt dat een onterechte O/GS-kwalificatie, met name door het uitvoerig delen van informatie met andere overheidsorganen door de Belastingdienst, kon leiden tot bijvoorbeeld het niet verstrekken van uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (Abw). De Abw werd op 1 januari 2004 ingetrokken, dus vóór de invoering van het systeem van inkomensafhankelijke toeslagen. Het kabinet veronderstelt dat het lid Omtzigt doelt op de opvolgers van de Abw: de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Het kabinet deelt deze mening niet. Een bijstandsuitkering wordt verstrekt aan Nederlanders of daarmee gelijkgestelden (artikel 11 Participatiewet) die over onvoldoende middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Daarnaast gelden er uitsluitingsgronden voor het verlenen van een bijstandsuitkering (artikel 13 Participatiewet). De onterechte O/GS-kwalificatie heeft geen betrekking op de aanwezige middelen en een O/GS-kwalificatie is ook geen grond voor uitsluiting van de bijstand. Daarmee kan een O/GS-kwalificatie als zodanig geen grond zijn om een bijstandsuitkering onverkort te weigeren. Hetzelfde geldt voor overige socialezekerheidsuitkeringen. Er zijn geen aanwijzingen dat er in afwijking van het wettelijke stelsel aanvragen geweigerd zijn vanwege de O/GS-kwalificatie bij de Belastingdienst. In de Participatiewet is ook vastgelegd dat gemeenten de wettelijke taak hebben om zowel bij aanvang als gedurende de looptijd van de uitkering de rechtmatigheid vast te stellen. Vanuit die wettelijke taak en vanuit dat doel wisselen gemeenten gegevens uit met onder andere de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen. Het is niet uitgesloten dat er vanuit dat doel O/GS-kwalificaties gedeeld zijn met gemeenten. Een dergelijk signaal is, voor zover wij weten, voor gemeenten geen aanleiding om een bijstandsuitkering stop te zetten of een aanvraag te weigeren. Het signaal kan wel aanleiding hebben gegeven voor het instellen van een onderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan een onrechtmatigheid zijn vastgesteld, waardoor een uitkering wel is herzien of beëindigd.
Artikel 2.1.2
Het lid Omtzigt vraagt wat begrepen wordt onder ernstige onregelmatigheden, of dit begrip beperkt is tot wetsovertredingen en of hier het civielrechtelijke toerekenbaarheidsbegrip gehanteerd wordt. Het niet toekennen van compensatie als sprake is van een ernstige onregelmatigheid die aan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag (in onderstaand citaat: KOT) toerekenbaar is, sluit aan bij het advies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen.67 Over wanneer in de CAF 11-zaak68 sprake is geweest van een ernstige onregelmatigheid schrijft die commissie:
«Daarvan is in ieder geval sprake indien uit het dossier blijkt dat er evident geen recht op KOT bestond in het onderzochte toeslagjaar. Dit is bijvoorbeeld het geval als het kind waarvoor KOT is aangevraagd niet blijkt te bestaan, ouder is dan de geldende leeftijdsgrens, of in het geheel geen opvang heeft genoten. Een ander voorbeeld vormen de gevallen waarin in twee gezinnen de ouders tegelijkertijd passen op elkaars kinderen, zonder dat een ander dienstverband bestaat. Ook als de toeslagpartner geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland bestaat er evident geen recht op KOT. Soms worden vervalste facturen en betaalbewijzen aangetroffen of is er sprake van samenspanning tussen de gastouder en of kinderopvangorganisatie en de vraagouder. Wanneer dergelijke situaties in het KOT-dossier van de aanvrager over de jaren 2012, 2013 of 2014 worden aangetroffen, is dat reden om de aanspraak voor dat jaar buiten de compensatie te laten. Van een ernstige onregelmatigheid is verder sprake indien ouders ook na (herhaalde) verzoeken om informatie niets van zich hebben laten horen, niet op ingeplande afspraken zijn verschenen en ook later geen bezwaar hebben ingediend tegen geen van de later volgende correctie- en terugvorderingsbesluiten. Door een dergelijke opstelling hebben de betreffende ouders Toeslagen verhinderd controles uit te voeren en in een latere fase ook om fouten in de besluitvorming te herstellen.
Bovenstaande voorbeelden van ernstige onregelmatigheden kunnen op basis van ervaringen uit de praktijk in beleidsregels nader worden in- en aangevuld. Artikel 2.1 van het wetsvoorstel schrijft toepassing het civiele recht uitsluitend voor bij de berekening van de hoogte van de schade, dus niet ook bij de vraag of onregelmatigheden kunnen worden toegerekend. Het civielrechtelijke toerekenbaarheidsbegrip is dus niet dwingend voorgeschreven, net zomin als in andere bestuursrechtelijke wetten die toeslagen (en de terugvordering of verlaging daarvan) regelen.
Artikel 2.1.3
Het lid Omtzigt vraagt waarom er niet voor is gekozen het beperkte civielrechtelijke schadebegrip (geleden verlies en gederfde winst) te hanteren. Voor een dergelijk beperkt schadebegrip is niet gekozen omdat het door betrokkenen geleden nadeel immers elementen kan bevatten die wel materieel zijn, maar niet onder geleden verlies of gederfde winst zijn te brengen. Gedacht kan worden aan gemiste carrièremogelijkheden, afgebroken opleidingen of gevolgen van ziekte of psychische belasting en niet verstrekte uitkeringen. Indien de causaliteit van de schade aannemelijk is, kunnen de genoemde voorbeelden voor vergoeding in aanmerking komen.
Het lid Omtzigt vraagt waarom er niet voor gekozen is om de compensatie te richten op het zoveel mogelijk compenseren van het door betrokkenen geleden nadeel. De compensatie gaat uit van een forfaitair bedrag voor het geleden nadeel. Het hier bedoelde artikel is bedoeld voor mensen die daarbovenop werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hebben. Dit betreft een wettelijke codificatie van hoofdstuk 4 van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.
Het lid Omtzigt vraagt of ter zake van geleden schade het civielrechtelijke causaliteitscriterium wordt gehanteerd. De ouder zal informatie moeten verschaffen waaruit met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht aannemelijk wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen. Hierbij geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen is gehouden tot het vergoeden van schade indien er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige overheidshandelen en de geleden schade. UHT gaat hier ruimhartig mee om. Ook hoeven ouders niet te bewijzen maar aannemelijk te maken.
Artikel 2.1.4
De leden van de fractie van DENK vragen wat de reden is voor het drempelbedrag van € 1.500 in artikel 2.1, vierde lid, en artikel 2.7, vijfde lid, van het wetsvoorstel. Als er een bedrag van bijvoorbeeld € 1.000 euro of € 1.400 euro ten onrechte is teruggevorderd of niet is toegekend, is er nog steeds sprake van een forse schade, aldus deze leden. Ook vragen zij hoe het, gezien dit drempelbedrag, kan dat iemand die € 87 schade had, toch in aanmerking kwam voor de Catshuisregeling van € 30.000. Zij vragen of het drempelbedrag hier niet op van toepassing was en waarom niet. Het lid Omtzigt vraagt waarom niet € 1.500 als totaal drempelbedrag wordt gehanteerd. Het drempelbedrag van € 1.500 in artikel 2.1, vierde lid, beperkt de reikwijdte van de compensatieregeling voor aanvragers van een kinderopvangtoeslag die door de hardheid van het stelsel zijn gedupeerd. Zij hebben in het verleden te maken gehad met een terugvordering op grond van de toenmalige uitleg van de wet. Het gaat om terugvorderingsbeschikkingen die inmiddels onherroepelijk vaststaan. Vanwege de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid wordt aan dergelijke onherroepelijk vaststaande beschikkingen niet getornd. Het past niet om de zaken waarin de beschikking onherroepelijk vaststaat te heropenen en daarover naar huidig inzicht opnieuw te beslissen. Gezien de ernstige en soms blijvende financiële problemen waarin grote aantallen huishoudens zijn gebracht door de werking van de regelgeving rondom de kinderopvangtoeslag, de wijze waarop deze gehandhaafd werd, en de uitleg die in uitvoering en rechtspraak (van vóór 23 oktober 2019) aan die regelgeving is gegeven, in combinatie met het als gevolg hiervan ernstig verstoorde vertrouwen in de overheid op dit onderwerp/dossier, meende het kabinet in 2020 in deze zeer uitzonderlijke situatie iets te willen doen voor de ouders. Het achterwege laten van nadere actie zou bovenmatig hard uitpakken. Het toenmalige kabinet heeft daartoe op advies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen besloten onherroepelijk vaststaande beschikkingen te herzien, en voor gevallen waarin herziening door het verstrijken van een 5-jaarstermijn niet mogelijk was, de in de Awir opgenomen hardheidsregeling69 ontworpen. Dit gelet op het feit dat sprake is van een uitzonderlijke combinatie van factoren met zodanige gevolgen van disproportionele beslissingen, dat deze gevolgen in redelijkheid niet voor rekening van de betrokken ouders kunnen blijven. In dat kader adviseerde de Adviescommissie uitvoering toeslagen om alleen besluiten te herzien waarmee € 10.000 of meer per berekeningsjaar is gemoeid. Hierbij zou wel een hardheidsclausule voor schrijnende gevallen moeten gelden. De Adviescommissie uitvoering toeslagen sluit met de drempel van € 10.000 per berekeningsjaar aan bij de grens die sinds 2017 wordt gehanteerd voor de persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden. Tot 2017 was die grens € 1.500 per berekeningsjaar. Het toenmalige kabinet vond gezien voornoemde uitzonderlijke omstandigheden in dit geval de grens van € 10.000 te hoog, vooral voor ouders met een beperkte financiële armslag. Het toenmalige kabinet koos daarom voor een bedrag van € 1.500 waarmee werd bewerkstelligd dat gedupeerde ouders in kwetsbare groepen, voor wie een lager bedrag even hard aankomt, in aanmerking kunnen komen voor deze regeling. Op grond van de Catshuisregeling is de hardheidsregeling opgegaan in de compensatieregeling, maar de grens van € 1.500 is blijven bestaan vanwege de hiervoor geschetste overwegingen.
Door het grensbedrag van € 1.500 in artikel 2.7, vijfde lid, van het wetsvoorstel wordt het forfaitaire bedrag van € 30.000 niet toegekend aan ouders die door hardheid of door een onterechte O/GS-kwalificatie zijn gedupeerd indien zij niet in enig jaar ten minste € 1.500 aan kinderopvangtoeslag moesten terugbetalen of indien de aanspraak op kinderopvangtoeslag niet in enig jaar met ten minste € 1.500 is verlaagd. Ook komen zij niet in aanmerking voor de schuldenaanpak. Deze grens van € 1.500 is gelijk aan de grens in de compensatieregeling voor ouders die door hardheid zijn gedupeerd. Het toenmalige kabinet heeft bij de invoering van het forfaitaire bedrag overwogen dat het ook wenselijk is om een grens te laten gelden voor ouders die door een onterechte O/GS-kwalificatie gedupeerd zijn. Door een grens wordt voorkomen dat een lage terechte terugvordering kan leiden tot een hoog forfaitair bedrag. Voor de hoogte van die grens, die per definitie arbitrair is, is aangesloten bij de bestaande grens van € 1.500 voor hardheid. Ouders die een lagere terugvordering hebben gehad, maar toch relatief veel schade hebben geleden door de onterechte O/GS-kwalificatie, komen wel in aanmerking voor de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade. Zij worden dus niet ondergecompenseerd. Iemand met een lagere terugvordering dan € 1.500 kan wel in aanmerking komen voor het forfaitaire bedrag als het gaat om een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die door institutionele vooringenomenheid is gedupeerd. Het gaat hierbij om een onterechte terugvordering. Daarvoor heeft het toenmalige kabinet geen grensbedrag willen stellen omwille van ruimhartigheid en snelheid van de regeling. Daaronder zou ook een casus kunnen vallen waar de terugvordering 87 euro bedroeg. Anderszins is het ingewikkeld om in te gaan op een specifieke casus waarover het kabinet geen verdere informatie heeft.
Artikel 2.2.g
Het lid Omtzigt stelt bij artikel 2.2, onderdeel g, de vraag waarom er geen rentevergoeding plaatsvindt. Het kabinet kan deze vraag niet goed plaatsen omdat deze vraag gesteld wordt bij het onderdeel dat rentevergoeding regelt voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag. Daarnaast wordt in artikel 8.4, onderdeel A, nog een vergoeding voor in een beschikking tot terugvordering begrepen rente gecodificeerd.
Artikel 2.6.1 en 2.6.3
Het lid Omtzigt vraagt waarom het kabinet ervoor heeft gekozen de compensatieregeling in geval van een onterechte O/GS te beperken tot weigering van een persoonlijke betalingsregeling en buitengerechtelijke schuldregeling. Het lid Omtzigt vraagt verder waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om de omvang van de in geval van een onterechte O/GS-kwalificatie te vergoeden schade te beperken tot gemaakte kosten. Dit lid benoemt daarbij dat de (vermogensrechtelijke) gevolgen van een onterechte O/GS-kwalificatie aanzienlijk verder kunnen strekken. Dit lid vraagt of deze wettelijke beperking van op grond van een onterechte O/GS-kwalificatie geleden schade ook van toepassing is op schadevergoeding uit onrechtmatige daad ter zake van een onterechte O/GS-kwalificatie. Dit lid vraagt daarbij waarom een betrokkene die een onterechte O/GS-kwalificatie heeft gekregen, geen recht op schadevergoeding heeft indien een compensatie op grond van artikel 2.1 is toegekend, omdat dit andere elementen van schade kan betreffen. In artikel 2.6 van het wetsvoorstel is de tegemoetkoming voor ouders die zijn geconfronteerd met het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling of buitengerechtelijke schuldregeling als gevolg van een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld geregeld. De O/GS-tegemoetkoming is een forfaitair bedrag en de hoogte is afhankelijk van de onderliggende terugvordering. Artikel 2.6, vierde lid, regelt dat er geen O/GS-tegemoetkoming wordt toegekend indien een ouder voor dat toeslagjaar ook in aanmerking komt voor de compensatieregeling als bedoeld in artikel 2.1. De compensatieregeling biedt compensatie voor alle schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht die het gevolg is van de beschikking tot terugvordering, niet-toekenning of stopzetting van voorschotverlening van kinderopvangtoeslag als gevolg van hardheid of institutionele vooringenomenheid. Als iemand ook gedupeerd is door de gevolgen van een onterechte O/GS-kwalificatie en hierdoor schade heeft geleden, dan is ook dit schade van de initiële beschikking tot terugvordering van kinderopvangtoeslag. Daarom wordt ook deze schade gecompenseerd onder de compensatieregeling. Een O/GS-tegemoetkoming toekennen naast compensatie en aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, zou leiden tot overcompensatie.
In artikel 2.6, derde lid, van het wetsvoorstel is de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade geregeld. De beperking waar het lid Omtzigt naar verwijst volgt uit de tweede zin van dit artikellid. De formulering hiervan is ongelukkig. Het is de bedoeling, en bestaande praktijk, dat alle schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht meegenomen wordt in de berekening van de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade. Daarom wordt bij nota van wijziging geregeld dat die tweede zin vervalt. De bedoeling van die tweede zin was om te regelen dat voor zover er sprake is van gemaakte kosten, alleen in de gegeven omstandigheden redelijke, gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dit hoeft niet expliciet bepaald te worden in artikel 2.6, derde lid, van het wetsvoorstel omdat deze beperking al volgt uit artikel 6:96, tweede lid, van het BW.
Artikel 2.9
De leden van de fractie van de SGP vragen op welke wijze de Kamer wordt betrokken bij de inzake de vangnetbepaling op te stellen amvb. Op grond van artikel 2.9, tweede lid, en artikel 2.19, tweede lid, geldt dat de voordracht voor een amvb niet eerder wordt gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet de mening deelt dat de ouders en kinderen die (mede) naar aanleiding van de toeslagenproblematiek uit huis zijn geplaatst nu tot bijzonder schrijnende gevallen gerekend kunnen worden.
Het leed dat ouders en hun kinderen hebben ervaren door een uithuisplaatsing is onbeschrijfelijk. Het kabinet benadrukt dat de ondersteuning van ouders en kinderen die gedupeerd zijn en te maken kregen met uithuisplaatsingen de volle aandacht heeft en spant zich tot het uiterste in om de best mogelijke ondersteuning te bieden, zodat deze ouders en kinderen de antwoorden en oplossingen krijgen die hen toekomen. Ouders en kinderen kunnen onder meer terecht bij een landelijk en onafhankelijk opererend ondersteuningsteam en kunnen gebruikmaken van kosteloze rechtsbijstand. Het ondersteuningsteam en/of een gespecialiseerde advocaat kunnen ouders bijvoorbeeld begeleiden bij een verzoek tot beëindiging van een lopende uithuisplaatsing of contactherstel. Daarnaast kunnen uiteraard ook deze ouders en kinderen gebruik maken van het brede pakket aan herstelmaatregelen.
De situaties en wensen van de ouders en kinderen waar het hier om gaat zijn zeer divers. Er Het kabinet onderschrijft de urgentie als er sprake is van lopende uithuisplaatsingen waarbij er een wens bestaat voor en perspectief is op contactherstel of zelfs herstel van de gezinssituatie. Lokale steunpunten, Gecertificeerde Instellingen en het Ondersteuningsteam kunnen aangeven wanneer dit het geval is.
Artikel 2.11
Het lid Omtzigt vraagt met betrekking tot het voorgestelde artikel 2.11 of het een (pleeg)kind vrij staat om vergoeding van de werkelijk geleden schade te verzoeken bij de CWS. Het antwoord luidt ontkennend. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting wil het kabinet met de kindregeling een steun in de rug geven voor een nieuwe start. De kindregeling dient er niet toe om schade of schulden te compenseren voor een (pleeg)kind.
Artikel 2.20
Het lid Omtzigt vraagt wat het juridische gevolg is wanneer een schuldeiser met een vordering van na het ingaan van de afkoelingsperiode faillissement van de aanvrager verzoekt. Schuldeisers kunnen altijd het faillissement aanvragen (wel pluraliteit vereist). Als de aanvraag een «nieuwe» schuld betreft kan het ook zo zijn dat er publieke schulden (tot en met 31 december 2020) en private schulden (tot en met 30 juni 2021) in het faillissement worden betrokken. Voor de afwikkeling is bepalend of sprake is van gedupeerdheid. Is daarvan sprake dan volgt UHT de huidige lijn. Omdat een faillissement geen schuldenregeling is, worden de nieuwe schulden (na genoemde data) niet kwijtgescholden of gecompenseerd. Doel is om de ouder zo goed mogelijk door het faillissement te helpen ondanks dat er geen sprake is van een schuldenregeling zoals bij Wsnp/Msnp. Is er geen sprake van gedupeerdheid dan volgt de ouder uiteraard de gewone route van faillissement.
Artikel 2.21.5
Het lid Omtzigt merkt op dat het beëindigen van de brede ondersteuning betrokkenen in grote problemen kan brengen en vraagt of het kabinet bereid is de keuze ter zake bij de gemeenten te laten. De brede ondersteuning vanuit gemeenten op de vijf leefgebieden wordt niet abrupt beëindigd. Vanuit de wetten in het sociaal domein, bieden gemeenten reeds hulp aan mensen die niet gedupeerd zijn door de toeslagenproblematiek. Nadat de gemeente de informatie heeft ontvangen dat de aangemelde inwoner niet wordt beoordeeld als gedupeerde ouder, heeft de gemeente 30 dagen de tijd om de brede ondersteuning te beëindigen of aan te passen aan het reguliere beleid. Verplichtingen met externe partijen die tot dat moment onderdeel zijn van een plan van aanpak, worden nagekomen. Indien door de inwoner gewenst, begeleidt de gemeente deze inwoner warm door naar de reguliere ondersteuning die gemeenten bieden. De VNG heeft een handreiking ter beschikking gesteld om gemeenten te begeleiden bij dit proces.
Artikel 2.15 vijfde lid
De leden van de fractie van D66 merken, net als de VNG, op dat gezien de huidige krapte op de woningmarkt een termijn van een jaar om te verhuizen te kort kan zijn. Er kan sprake zijn van belemmeringen die buiten de invloedssfeer van de ouder liggen. Deze leden vragen of hier voldoende ruimte is om in individuele gevallen af te wijken van de harde grens van een jaar. De leden van de fractie van DENK vragen waarom gedupeerden in het buitenland geen voorrang krijgen bij het toewijzen van een nieuwe woning. Volgens deze leden zal dit in de praktijk het grootste knelpunt zijn bij terugkeer naar Nederland. Verder vragen deze leden of het recht op of hulp bij het vinden van een nieuwe woning in Nederland valt onder het leefgebied «wonen» van de brede ondersteuning. In het wetsvoorstel is geen voorrang geregeld bij de toewijzing van een woning in Nederland voor gedupeerde aanvragers van de kinderopvangtoeslag die woonachtig zijn in het buitenland en die willen remigreren naar Nederland, omdat gemeenten gaan over de regels met betrekking tot woonruimteverdeling en voorrang bij het toewijzen van een woning. Wanneer een ouder terug wil keren naar Nederland, zal het OTB contact opnemen met de gemeente waar de ouder zich wenst te vestigen. De krapte op de woningmarkt is dusdanig groot dat het vinden van passende huisvesting in Nederland moeilijk is. Gemeenten maken hierin een lokale afwegingen op basis van de situatie op de woningmarkt in de betreffende gemeente, net zoals zij dat doen voor andere woningzoekenden. Dit is altijd maatwerk per gemeente.
Het OTB brengt vooraf samen met de ouder het woonperspectief in Nederland in beeld. Daarbij wordt onder meer de situatie (krapte) op de lokale woningmarkt in de voorkeursgemeente(n) meegewogen – en indien nodig gekeken naar alternatieve woonplaatsen. Als het ondanks de krapte op de woningmarkt lukt om passende woonruimte te vinden op de sociale woningmarkt of daarbuiten kan de gemeente – indien de ouder dit wenst – de ouder brede ondersteuning bieden. De werkzaamheden van het OTB moeten op een gegeven moment afgebouwd worden. Daarom is er een termijn van één jaar vastgesteld voor verhuizing terug naar Nederland. Deze termijn loopt vanaf het moment dat terugkeer naar Nederland in het plan van aanpak is uitgewerkt. De hardheidsclausule is van toepassing op de brede ondersteuning en de voorbereidingen van de remigratie van de gedupeerde ouders woonachtig buiten Nederland in individuele gevallen. Op basis daarvan kan de termijn van een jaar in bepaalde gevallen verlengd worden.
Artikel 2.21 vijfde lid
De leden van de fractie van D66 vragen welke mate van rechtsbescherming mogelijk is op de beschikking uit artikel 2.21, vijfde lid, en vragen om te beargumenteren waarom zij dit de juiste afweging vindt. Tegen beschikkingen in het kader van brede ondersteuning staan dezelfde bezwaar- en beroepsmogelijkheden open als bij andere beschikkingen die gemeenten afgeven. De Awb is onverkort van toepassing.
Artikel 3.14d
De leden van de fractie DENK vragen hoe hoog het de-minimis bedrag van artikel 3.14 is voor burgers. Zij vragen verder op welke manier bedrijven failliet kunnen zijn gegaan als de toeslagen slechts worden toegekend aan burgers en niet aan bedrijven en of dan het maximumbedrag van 200.000 euro geldt. Het de-minimis bedrag van artikel 3.14 komt voort uit de Europese de-minimisverordening staatssteun70 en bedraagt € 200.000 per drie belastingjaren per onderneming. Voor de landbouw- en visserijsector zijn er andere grenzen, namelijk respectievelijk € 20.000 en € 30.000. Zakelijke schulden van ondernemingen van gedupeerde ouders en toeslagpartners worden kwijtgescholden of overgenomen, mits zij hier persoonlijk aansprakelijk voor zijn, met andere woorden; ondernemer zonder rechtspersoonlijkheid zijn.
Artikel 4.1.2
Het lid Omtzigt vraagt het kabinet of zij het ermee eens is dat een schuld die door een aanvrager is aangegaan vanwege financiële problemen die (mede) zijn veroorzaakt door de toeslagenproblematiek, maar pas na 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, ook overgenomen zou moeten worden. De opeisbaarheid voor 1 juni 2021 is een harde eis. Deze datum sluit aan bij bekendmaking van de regeling en voorkomt dat met de wetenschap van het bestaan van die regeling nieuwe schulden worden aangegaan die voor overname en afbetaling in aanmerking komen. Daarnaast geldt dat reguliere betalingsverplichtingen niet onder de schuldenregeling vallen.
Artikel 6.2, eerste lid
De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet om toe te lichten hoe een wettelijke beslistermijn in de praktijk uitwerkt, als die een relatief kleine groep die de mogelijkheid heeft naar de rechter te stappen bevoordeelt tegenover een veel grotere groep die dat niet doet. Daarnaast stellen zij de vraag welke parallel het kabinet ziet met het herstel van gedupeerden van de box-3-affaire, waar ook alleen bezwaarmakers compensatie zullen krijgen. De leden van de fractie van de SP geven aan zich zorgen te maken over het signaal dat het kabinet met dit soort praktijken uitzendt aan de samenleving, waarbij het lijkt dat wantrouwen van mensen in de overheid en vice versa de norm is geworden, en ernstige juridisering van die relatie dreigt. Tegelijkertijd stellen de leden van de fractie van de SP dat multinationals de Belastingdienst in hoge mate vertrouwen en dat dat wederzijds lijkt, wat het gevoel van onrechtvaardigheid in de samenleving zou vergroten. Deze leden vragen om hierop te reageren. Op de situatie rond het niet tijdig beslissen op beroepen, de doorwerking die dit heeft op de prioritering bij de integrale beoordeling en hoe hiermee wordt omgegaan is eerder in deze beantwoording ingegaan in reactie op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks, het CDA de SGP en de SP. Het wel of niet in bezwaar gaan tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, staat los van de vraag of mensen in aanmerking komen voor compensatie.
Over het vertrouwen in de overheid is de kamer in de 11e VGR geïnformeerd. Alle betrokkenen werken hard aan her herstellen van het vertrouwen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door de inzet van de persoonlijk zaakbehandelaren, maar ook via de brede ondersteuning door gemeentes. Uit onderzoek door Motivaction blijkt dat de meerderheid van de ondervraagde ouders aangeeft dat zij erop vertrouwen dat de overheid hen juist en eerlijk behandelt en dat «de opstelling van de Belastingdienst/UHT een kleine, maar eerste stap is naar herstel van vertrouwen in de overheid». Een derde van de ondervraagde ouders geeft aan dat het vertrouwen in de overheid in de afgelopen vier maanden is toegenomen. Dit is een verdubbeling ten opzichte van afgelopen januari. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er geen sluitende verklaring voor de stijging kan worden gegeven vanwege de invloed van externe factoren.
Overig
Het lid Omtzigt merkt op dat het wetsvoorstel een geloofwaardige planning ontbeert en vraagt of het kabinet die planning kan geven. Het wetsvoorstel bevat geen planning. De planning is opgenomen in de begeleidende aanbiedingsbrief71. Daarin heeft het kabinet weergegeven wanneer de uitvoering kan starten van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden van huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget, en de regeling voor ex-partners. Verder heeft het kabinet daarin ook aangegeven waar dit nog van afhankelijk is.
Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet bereid is om alsnog een afzonderlijke paragraaf te verschaffen waarin wordt ingegaan op de verhouding van het onderhavige wetsvoorstel tot de grondrechten. Ook vraagt dit lid of kan worden ingegaan op alle staatsrechtelijke aspecten van het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt waar van toepassing in de afzonderlijke artikelen en leden op deze aspecten ingegaan. Om deze reden is geen afzonderlijke grondrechtenparagraaf opgenomen en wordt die niet alsnog opgesteld.
Het lid Omtzigt stelt dat het wetsvoorstel geen integrale begroting bevat en verzoekt het kabinet die alsnog te geven, waarbij niet alleen wordt ingegaan op de additionele kosten maar ook een uitsplitsing van de totale kosten wordt gegeven. Het met dit wetvoorstel te codificeren en over te hevelen beleid resulteert zelf niet in nieuwe of andere budgettaire gevolgen. Dit beleid wordt immers al geruime tijd uitgevoerd en de daarvoor benodigde budgetten zijn al door het parlement geautoriseerd. Het met dit wetsvoorstel te introduceren beleid kent wel nieuwe budgettaire gevolgen, deze worden in de memorie van toelichting beschreven. Voor een uitsplitsing van de totale geraamde kosten (en geautoriseerde budgetten) van de hersteloperatie verwijst het kabinet graag naar tabel 14 op pagina 35 van de 11e VGR.72
De leden van de fractie van Denk vragen of het klopt dat de bezwaarschriftenprocedure en de CWS-procedure gelijktijdig worden gevoerd. Een verzoek om aanvullende compensatie en een bezwaarschriftprocedure zijn twee zelfstandige trajecten, en hebben met de CWS en de BAC aparte commissies die UHT adviseren. Het komt voor dat ouders gelijktijdig een verzoek bij de CWS indienen terwijl zij ook bezwaar hebben gemaakt tegen de integrale beoordeling. De uitkomst van de integrale beoordeling kan invloed hebben op de hoogte van de aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Eerder uitgekeerde forfaitaire bedragen van materiële of immateriële schade worden immers gesaldeerd met toegekende aanvullende compensatie wegens werkelijke schade. Ook is het mogelijk dat een ouder voor wie UHT heeft geoordeeld dat zij in enig jaar geen aanspraak maakt op compensatie, voor bepaalde schade niet aannemelijk kan maken deze als gevolg van de problemen met de kinderopvang is ontstaan. Als later na bezwaar blijkt dat voor dat jaar toch recht bestaat op compensatie kan dit gevolgen hebben voor de toe te kennen aanvullende schade. Het is ook mogelijk dat de beslissing op bezwaar tegen de uitkomsten van de integrale beoordeling geen invloed heeft op het advies van de CWS. Bijvoorbeeld omdat vanwege het forfaitaire bedrag van € 30.000 het advies niet leidt tot een additionele uitbetaling. Ook is het mogelijk dat de afwijzing voor compensatie in enig jaar, geen invloed heeft op het aannemelijk maken van de schade omdat de causaliteit voldoende volgt uit compensabele aansluitende toeslagjaren. UHT blijft als beschikkende bestuursorgaan verantwoordelijk voor een juiste beschikking en is daarmee ook verantwoordelijk voor een eventuele samenloop van de beide processen.
De leden van de fractie van DENK vragen of een geanonimiseerd overzicht kan worden gegevens verstrekt van inmiddels gerealiseerde beschikkingen op basis van de integrale beoordeling, de bezwaarschriftenprocedure en de CWS-procedure en of daarbij tevens een tabel kan worden opgenomen met gemiddelde gerealiseerde compensatie- en tegemoetkomingsbedragen. Het kabinet begrijpt deze vraag als een verzoek om een beeld van de verdeling en het gemiddelde van de gerealiseerde compensatie- en tegemoetkomingsbedragen voor ouders voor wie de beoordeling of de CWS-procedure is afgerond. Het kabinet wil deze informatie verstrekken op een wijze die aansluit bij eerder verstrekte informatie73 en in samenvattende vorm zoals een tabel met de verdeling van de gerealiseerde bedragen. Het maken van het gevraagde beeld loopt, maar vraagt nog een aantal checks en aanvullende werkzaamheden om dit te realiseren.
Het kabinet informeert in de voortgangsrapportages de Tweede Kamer periodiek over de voortgang bij het financieel herstel, waaronder de integrale beoordelingen en de CWS-procedure. Het gevraagde beeld over de gerealiseerde compensatie- en tegemoetkomingsbedragen wordt meegenomen in de eerstvolgende rapportage. Daarnaast vragen de leden van de fractie van DENK of er al gerechtelijke uitspraken over compensatie en tegemoetkoming zijn en als dat zo is welke bedragen daarbij zijn vastgesteld. Er zijn nog geen uitspraken van rechters over de (hoogte van de) compensatie in de integrale beoordeling of de CWS-procedure. De BAC heeft een overzicht van haar adviezen op haar website opgenomen.74 Dit overzicht wordt de komende tijd verder aangevuld.
De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries
Zie Stand van zakenbrief toeslagen (Kamerstukken II, 2021/2022, 31 066, nr. 1053), waarin onder andere knelpunten zijn opgenomen ten aanzien van onbedoelde partnerschappen bij samengestelde gezinnen en burgers in de noodopvang die toeslagpartner blijven met hun partner zolang zij gehuwd zijn.
Zie onder andere Kamerstukken II 2020/21, 31 066, nr. 8 en Kamerstukken II 2020–2021, 31 066, nr. 819.
Onder «Herziening van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande terugvorderingsbeschikkingen kinderopvangtoeslag» en «Herziening van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande tegemoetkomingen», Besluit van 11 januari 2021, nr. 2020-179259 (Stcrt. 2021, 2142).
Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juli 2022 betreffende «Aanbieding 11e Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen», kenmerk 2022-0000192783, p. 2–3.
Net als bij de bestaande schuldenregeling worden schulden die voortkomen uit fraude, opzet/grove schuld of strafrechtelijke vervolging niet kwijtgescholden. Werkgeversschulden en verstrekte hoofdsommen in het kader van ontvangen bedrijfskapitaal op grond van de BBZ of Tozo worden ook niet kwijtgescholden.
Zie de 10e VGR, Kamerstukken II, 2021/22, 31 066, nr. 1003; Zie beantwoording feitelijke vragen over de 10e VGR, Kamerstukken II, 2021–2022, 31 066, nr. 1024.
Schulden die voortkomen uit fraude, opzet/grove schuld of strafrechtelijke vervolging worden niet kwijtgescholden. Werkgeversschulden en verstrekte hoofdsommen in het kader van ontvangen bedrijfskapitaal op grond van de BBZ of Tozo worden ook niet kwijtgescholden.
Verordening van de Europese Commissie (EU) 1407/2013 van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de minimis steun, Pb EU L 352 van 24 december 2013.
Omzien in verwondering – interim-advies (19 november 2019, Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 546, blg-914023) en Omzien in verwondering 2 – Eindadvies (12 maart 2020, Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 608, blg-926526).
Interimadvies Omzien in verwondering van 14 november 2019 van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 546), p. 49.
Het onderzoek van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) met zaaknummer 11. Het CAF is opgericht door de Belastingdienst om fraude gepleegd door facilitators, zoals frauderende gastouderbureaus, te onderzoeken en aan te pakken.
Verordening van de Europese Commissie (EU) 1407/2013 van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de minimis steun, Pb EU L 352 van 24 december 2013.
Bijvoorbeeld de informatie over de verdeling van de bedragen en het gemiddelde bedrag zoals opgenomen in de analyse van de eerste CWS-adviezen, zie https://www.werkelijkeschade.nl/actueel/nieuws/2021/december/09/analyse-van-de-adviezen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36151-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.