31 066 Belastingdienst

Nr. 912 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2021

In de afgelopen voortgangsrapportages heb ik uw Kamer meegenomen in de stappen die zijn gezet om tot aanvullende regelingen te komen voor ex-partners, kinderen en gedupeerden bij anderen toeslagen dan kinderopvangtoeslag. In de brief van 22 juni jl. zijn de dilemma’s geschetst die spelen bij de vormgeving van deze regelingen.1 In die brief zijn verschillende richtingen gepresenteerd en ben ik met uw Kamer in gesprek gegaan over de juiste oplossing voor deze gedupeerden.

Het kabinet heeft de voorgestelde regelingen verder uitgewerkt2. In deze brief informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming over de volgende stap. Per regeling wordt ingegaan op de beoogde doelgroep, de compensatie, de uitvoerings- en budgettaire aspecten en mogelijke knelpunten. Hierbij is de inbreng van uw Kamer op dit punt via de moties van de leden Dijkhoff c.s.3, Marijnissen c.s.4, Van Kooten-Arissen c.s.5, Bromet6, Kwint en Leijten7, Inge van Dijk c.s.8 en Kat c.s.9 en ook bij het recente debat van 12 oktober jl. meegenomen.

Zoals aangekondigd in de 8e VGR heeft het kabinet in oktober de beleidsmatige besluitvorming omtrent de voorgestelde aanvullende regelingen afgerond, in voorbereiding op besluitvorming in uw Kamer. Ik wil uw Kamer en de gedupeerden zo vroeg mogelijk informeren over de keuzes die het kabinet wil maken en de (juridische) regelingen die momenteel uitgewerkt worden.

Ik deel daarom de beoogde vormgeving van de aanvullende regelingen vooruitlopend op de bijbehorende uitvoeringstoetsen, de begrotingswetsvoorstellen en in parallel met de herijking van de huidige herstelregelingen. De inzichten die de herijking oplevert zullen, waar relevant, ook worden toegepast op deze aanvullende regelingen.

Na de nodige maanden van zorgvuldige en gezamenlijk met VNG uitgevoerde voorbereiding, kiest het kabinet ervoor om de inhoud van deze voorgenomen regelingen nu reeds met uw Kamer te delen om hierover het gesprek te kunnen voeren. De VNG onderschrijft de noodzaak dat er aanvullende regelingen komen, maar kan pas na afronding van de uitvoeringstoetsen een oordeel vormen over die regelingen. De VNG is daarom van mening dat communicatie hierover pas plaats zou moeten vinden nadat de uitvoeringstoetsen en herijking verwerkt zijn. Het kabinet maakt hierin een andere afweging. Hierdoor is het mogelijk om tempo te maken bij het tot stand brengen van de definitieve regelingen en start met de uitvoering ervan.

Aan het einde van deze brief zal ik u het proces en tijdpad schetsen van invoering van deze nieuwe voorgestelde regelingen. In het kader van de actieve openbaarmaking zal ik u de onderliggende stukken bij deze brief zo spoedig mogelijk doen toekomen.

Steun in de rug voor kinderen van gedupeerde ouders

Kinderen zijn ten gevolge van de problemen met de kinderopvangtoeslag in problematische omstandigheden opgegroeid. Dit leidde in sommige gevallen zelfs tot uithuisplaatsing. Het verlies aan jeugd is op geen enkele manier met terugwerkende kracht te repareren. Wel kan het kabinet hun leed erkennen en bijdragen aan een betere toekomst. Het doel van de eerder aangekondigde ondersteuning is het bieden van een steun in de rug voor, en het erkennen van, het leed van kinderen die de problematiek van de kinderopvangtoeslag van dichtbij hebben meegemaakt.10 Dit vraagt erom een ruime groep kinderen te helpen. Om tot deze groep te komen kijk ik enerzijds naar de nabijheid tot de gedupeerde aanvrager van de KOT, anderzijds naar de leeftijd van de kinderen toen en nu.

Wat betreft nabijheid richt de ondersteuning zich in de eerste plaats op personen die op dit moment kind zijn van de gedupeerde aanvrager en/of huidige toeslagpartner.11 Voor pleegkinderen geldt dat dat zij in aanmerking komen als zij vanaf de eerste terugvordering formeel pleegkind van gedupeerde aanvrager en/of toeslagpartner waren, of zijn geworden. Daarnaast richt de ondersteuning zich op eigen kinderen van de ex-partner die voor het toeslagpartnerschap met de aanvrager zijn geboren. Deze kinderen waren aangehuwd kind van de aanvrager ten tijde van het toeslagpartnerschap.12

De regeling richt zich hiermee niet op kinderen van de ex-partner die na het toeslagpartnerschap met de gedupeerde aanvrager geboren zijn, pleegkinderen van ex-partners die formeel pleegkind zijn geworden na toeslagpartnerschap met de aanvrager en aangehuwde kinderen van de nieuwe toeslagpartner.13

Daarnaast gelden leeftijdsgrenzen bij het bepalen welke kinderen in aanmerking komen. Jongeren die bij de start van de problematiek, op 1 januari 2005, financieel nog afhankelijk waren van hun ouders (jonger dan 21), en alle kinderen die daarna nog zijn geboren tot de start van het programma (in 2022), vallen binnen de doelgroep. Ik wil voorkomen dat kinderen ten onrechte buiten de regeling vallen, ik onderzoek daarom de mogelijkheden in bijvoorbeeld een hardheidsclausule of vangnetbepaling. Op basis van het aantal aangemelde ouders is de inschatting momenteel dat naar verwachting 95.000 kinderen binnen de doelgroep vallen.

De ondersteuning aan kinderen bestaat uit zowel materiele als immateriële ondersteuning en staat in nauw verband met het geboden herstel voor ouders. Gemeenten bieden al ondersteuning aan gedupeerde gezinnen die aangegeven hebben hier behoefte aan te hebben. Hiermee ontvangen de thuiswonende kinderen van deze ouders ondersteuning vanuit gemeenten. Ik ben de gemeenten dankbaar voor hun inzet voor ook deze doelgroep. Het voorstel is om uitwonende kinderen ook toegang tot reguliere ondersteuning van gemeenten te bieden. We willen voor aanvullende ondersteuning bieden in schrijnende situaties. Gemeenten krijgen ook financiering middels een specifieke uitkering (SPUK) voor de ondersteuning aan uitwonende kinderen.

In navolging van de motie van het lid Kat c.s. is gekozen om het voorstel van de kinderen wat betreft de hoogte van de financiële tegemoetkoming te volgen.14 De tegemoetkoming volgt een staffel die vanaf € 2.000 oploopt tot € 10.000. Kinderen hebben aangegeven graag eigen regie te willen hebben over dit bedrag. Dat wil ik voor zover mogelijk ook realiseren. Kinderen die zelf zeggenschap hebben over hun vermogen, bijvoorbeeld omdat zij nu meerderjarig zijn, kunnen zelf een rekeningnummer opgeven en hebben zelf beschikking over het geld. De zeggenschap over het vermogen van minderjarigen is in de wet geregeld. Voor de meeste minderjarige kinderen geldt dat hun ouders zeggenschap hebben over hun vermogen. Ouders bepalen dus in hoeverre hun minderjarige kinderen eigen regie krijgen over het geld. Ik acht het van groot belang om uit te gaan van vertrouwen in deze ouders. Dit betekent dat we voor die kinderen voornemens zijn om het geld over te maken op een rekeningnummer gekozen door de ouders. Het heeft mijn voorkeur dat dit een rekeningnummer op naam van het kind is. Daarbij erken ik dat deze werkwijze ook tot oneigenlijk gebruik kan leiden. Ouders van minderjarige kinderen zouden het geld kunnen gebruiken voor doeleinden die niet in lijn zijn met de wens of de behoeften van de kinderen. Ook is vermenging mogelijk met vermogen van de ouders. Door middel van goede informatie aan de ouders en kinderen is het risico hierop deels te mitigeren, maar niet volledig te ondervangen.

Het moment van uitbetaling zal worden afgestemd met de kinderen en/of hun wettelijk vertegenwoordiger. Voor de volgorde van uitbetalen zal de volgorde van uitbetaling van de Cathuisregeling aan gedupeerde ouders worden aangehouden. Kinderen van wie de ouders al enige tijd (een aanvulling tot) € 30.000 euro hebben ontvangen, ontvangen hiermee als eerste de tegemoetkoming. Ook acht ik het wenselijk ouders en kinderen de ruimte te bieden om de betaling enige tijd uit te stellen. Daarnaast zal bij het voorbereiden van de uitvoering worden gekeken of het wenselijk is een versnelde procedure in te richten. De haalbaarheid hiervan zal in de uitvoeringstoets worden onderzocht.

Naar het advies van de kinderen wordt de hoogte van de tegemoetkoming gerelateerd aan de leeftijd van de kinderen. Voor uitbetaling moet op een moment bepaald worden welke leeftijd het kind heeft; het peilmoment. Ik wil hiervoor een vast peilmoment in de toekomst hanteren, dat vastgesteld wordt op 1 januari 2023. Hiermee wijkt het kabinet af van het advies van de kinderen, om het peilmoment zo dicht mogelijk bij het moment van uitbetalen te leggen. Dit omdat een vaste peildatum vele malen eenvoudiger uitvoerbaar is. Ook geeft deze datum kinderen vooraf duidelijkheid over hoe hoog hun tegemoetkoming is. En zal de leeftijd van de kinderen op het moment van uitbetalen in veel gevallen lager zijn dan de leeftijd van de kinderen op het peilmoment. Hiermee denk ik recht te doen aan de wens van de kinderen binnen de kaders van wat uitvoerbaar is. Helaas brengt een vast peilmoment ook risico’s mee. Als ouders zich na 1 januari 2023 aanmelden, kan het kind al ouder zijn dan het moment van de peildatum.

Ik verken de mogelijkheden voor de uitvoering van de verschillende onderdelen van herstel bij verschillende partijen, een samenwerking tussen partijen behoort hierbij ook tot de mogelijkheden. De kinderen en jongeren hebben aangegeven de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de financiële tegemoetkoming graag bij Belastingdienst/Toeslagen te beleggen, de Kamer heeft in de motie van het lid Marijnissen echter de wens uitgesproken de uitvoering extern te willen beleggen15.

Het budgettaire beslag van de financiële tegemoetkoming en de uitvoering daarvan wordt geraamd op € 660 mln.

Zoals benoemd in de 8e Voortgangsrapportage wil het demissionair kabinet er naar streven om in de uitvoering prioriteit te geven aan de ondersteuning voor deze kinderen. Bij de uitvoering zullen de kinderen van de gedupeerde aanvragers als eerste in beeld komen. Zodra ook de ex-partners in beeld zijn kan financiële ondersteuning voor de niet-gezamenlijke kinderen beoordeeld worden. Op moment dat daadwerkelijk gestart zal worden met de uitvoering, worden kinderen en/of hun ouders hierover geïnformeerd. Kinderen van als gedupeerd aangemerkte ouders hoeven zich nu niet aan te melden, of aangemeld te worden door hun ouders.

Andere toeslagen

Bij andere toeslagen – de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget – zijn er deels dezelfde soort fouten gemaakt als bij kinderopvangtoeslag. Hierbij is helaas ook sprake geweest van institutioneel vooringenomen handelen in CAF-zaken. Daarnaast zijn ook bij andere toeslagen burgers afgewezen voor een persoonlijke betalingsregeling vanwege een onterecht opzet of grove schuld (O/GS)- label. Er is geen indicatie dat er sprake is van hardheden bij andere toeslagen die vergelijkbare gevolgen hebben gehad als de alles-of-niets benadering bij KOT. Ook bij de inventarisatie van het huidige toeslagenstelsel in het kader van de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg is geen hardheid gevonden bij andere toeslagen die vergelijkbaar is met de hardheden bij de KOT. Het kabinet heeft op 4 december 2020 daarom besloten om ook gedupeerden van andere toeslagen te compenseren die institutioneel vooringenomen zijn behandeld of onterecht een O/GS-label hebben gekregen.16

In de achtste voortgangsrapportage is uw Kamer geïnformeerd dat ik met de betrokken bewindspersonen een procentuele regeling verder zou uitwerken. Het kabinet geeft de voorkeur aan de variant met twee compensatieregelingen naast elkaar, waarbij gedupeerden van institutionele vooringenomenheid 130% (100% van de onterecht terugbetaalde terugvordering en 30% compensatie) en gedupeerden van O/GS 30% compensatie ontvangen. Twee verschillende regelingen doet beter recht aan het verschil in de situaties bij institutioneel vooringenomen handelen en een O/GS-stelling. Bij een O/GS is de terugvordering namelijk in principe terecht, terwijl dat bij institutioneel vooringenomenheid niet het geval is. Uit een steekproef van UHT bij 150 burgers17 met een O/GS stelling blijkt dat in geen van deze dossiers sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door Toeslagen.

Vertrekpunt voor de uitvoering van deze twee compensatieregelingen is dat de gedupeerden van O/GS en institutionele vooringenomenheid die reeds bekend zijn in de systemen van Toeslagen ambtshalve te compenseren. Dat betekent dat de ca. 22.000 gedupeerden met een O/GS-label en ca. 500 gedupeerden uit de vijf CAF-zaken die ook betrekking hebben op andere toeslagen – bij wie institutionele vooringenomenheid is geconstateerd – geen aanvraag hoeven in te dienen en automatisch worden gecompenseerd. O/GS-gedupeerden kunnen op verzoek getoetst worden op institutionele vooringenomenheid.

Vanwege het voor de herstelregeling benodigde brononderzoek, is het voorstel om de uitvoering van deze regeling plaats te laten vinden bij de uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen (UHT), dat ook betrokken is geweest bij het voorbereiden van deze regeling. Zoals ik in mijn inleiding heb aangegeven, zal nog een uitvoeringstoets worden gedaan. Het budgettaire beslag van deze voorgenomen regeling wordt geraamd op ca. € 76 mln.

De uitvoering van twee verschillende compensatieregelingen met elk een andere procentuele compensatie is niet zonder gevolgen. De kans bestaat dateen groot aantal O/GS gedupeerden van andere toeslagen (ca. 22.000, compensatie 30%) een verzoek indient om getoetst te worden op institutionele vooringenomen behandeling (compensatie 130%). Een ander effect dat voor vertraging in de uitvoering kan zorgen, is wanneer een groot aantal verzoeken om een compensatie binnenkomen van burgers die geen O/GS-label hebben en die ook niet betrokken zijn geweest bij een collectief onderzoek, zoals de CAF. Ongeacht of een dergelijk verzoek kansrijk is, zal de uitvoeringsorganisatie deze verzoeken moeten toetsen op institutionele vooringenomenheid. De omvang van deze verzoeken is een onzekere factor en heeft, ongeacht de uitwerking van een herstelregeling, gevolgen voor de uitvoering. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen zullen burgers bij het indienen van een verzoek worden verzocht te omschrijven voor welke toeslagjaren, welk toeslagsoort en met welke aanleiding zij getoetst willen worden op institutionele vooringenomenheid. Daarnaast wordt aangesloten bij een administratieve drempel van € 24,– die is geregeld in de Awir.18 Daarmee worden zeer lage bedragen uitgesloten. Een hoger drempelbedrag bij het indienen van een verzoek om compensatie is niet gepast. Het gaat bij andere toeslagen namelijk in het algemeen om burgers met een kleine beurs voor wie inkomensondersteuning noodzakelijk is.

Ook bij deze toeslagen kunnen gedupeerden in een schrijnende situatie verkeren. Gedupeerden die in een acute schrijnende situatie bevinden, kunnen nu al voor de noodvoorziening in aanmerking komen. Er zijn ook gedupeerden die zich niet in een acute schrijnende situatie bevinden, maar gevolgschade hebben uit het verleden. In de meeste gevallen zijn de schrijnende situaties met gevolgschade ontstaan door een KOT-terugvordering die is verrekend met andere toeslagen. In door UHT uitgevoerd onderzoek zijn bij andere toeslagen geen voorbeelden gevonden van schrijnende situaties met gevolgschade die niet gerelateerd zijn aan een KOT-terugvordering. Een specifieke regeling voor deze gevallen is daarom niet noodzakelijk. Het kabinet iswel voornemens voor mogelijke toekomstige schrijnende situaties binnen deze groep de hardheidsclausule (artikel 47 Awir) in te zetten.

In de Kamerbrief van 22 juni 2021 is uw Kamer geïnformeerd dat aanvullende regelingen en ondersteuning, zoals de brede hulp van gemeenten, de schuldenaanpak, de ex-partnerregeling en de kindregeling, niet opengesteld gaan worden voor gedupeerden van andere toeslagen. Ondanks dat het in de meeste gevallen gaat om burgers met een laag inkomen, acht het kabinet het niet noodzakelijk om de aanvullende regelingen en ondersteuning open te stellen. Er is namelijk gemiddeld sprake van veel lagere terugvorderingen bij deze toeslagen (€ 3.800 bij de huurtoeslag, € 1.300 euro bij het kindgebonden budget en € 1.150 euro bij de zorgtoeslag). Dit staat uiteraard los van de regulier hulp die inwoners die in nood verkeren kunnen krijgen van hun gemeente.

Ex-partnerregeling

Bij het aanvragen van de KOT was het vaak arbitrair wie aanvrager was (en herstel ontvangt) en wie de toeslagpartner. De problemen bij kinderopvangtoeslag raakten echter het hele huishouden, ook de toenmalige partners, die nu ex-partner zijn. Deze ex-partners hebben vaak problemen doordat zij meebetaalden aan afhandeling van terugvorderingen of ervaarden mentale klachten en stress. Het is vanwege voornoemde redenen dat we ex-partners erkennen we als gedupeerden en een regeling ontwerpen die recht doet aan hun situatie.

Bij de Catshuisregeling is de oproep gedaan om de compensatie te verdelen tussen gedupeerde aanvrager en een eventuele ex-partner. De gezamenlijke schulden van een gedupeerde aanvrager en een ex-partner die zijn ontstaan tijdens de relatie worden via de regeling van de gedupeerde ouder reeds kwijtgescholden. Het na afloop van een scheiding «moeten verdelen» van herstelbedragen tussen ex-partners zal in veel gevallen naar verwachting leiden tot een belastend proces. De hulp vanuit gemeenten en de schuldenaanpak van een gedupeerde aanvrager is persoonsgebonden, en daarmee in veel gevallen niet te verdelen tussen aanvrager en ex-toeslagpartner. Ex-partners hebben in veel gevallen ook geleden, zowel emotioneel als materieel en hebben in veel gevallen bijgedragen aan het oplossen van de problematiek.

In het voortraject is onderzoek gedaan naar varianten voor de financiële regeling, schuldenaanpaken schadeaanpak voor ex-partners die uitlegbaar, uitvoerbaar en juridisch houdbaar zijn. Op basis hiervan kom ik tot de hieronder toegelichte voorgestelde uitwerking.

Voor de voorgestelde ex-partnerregeling komen ouders in aanmerkingdie zelf of via de zorg voor het eigen kind de effecten van de onterechte terugvordering hebben ondervonden.19 Hiervoor worden twee criteria gehanteerd. Als eerste komen ex-partners in aanmerking die toeslagpartner waren van de gedupeerde aanvrager voor minstens 1 jaar na de eerste terugvordering. Ten tweede komen ex-partners in aanmerking die toeslagpartner waren van de gedupeerde aanvrager in het jaar waarop de KOT-terugvordering toeziet (d.w.z. was toeslagpartner bij de KOT-aanvraag) én waarbij de onterechte KOT-terugvordering betrekking had op het eigen kind van de ex-partner. De omvang van de complete groep bedraagt naar schatting 7.000 tot 9.800 personen.20 Voor de operationalisering van deze definitie is nader onderzoek nodig in de uitvoeringstoets. Dit kan nog leiden tot aanpassing. Voor zover de kinderen van deze ex-partners voldoen aan de in paragraaf 2.1 genoemde criteria vallen ze onder de voorgestelde kindregeling.

De overwegingen achter deze afbakening zijn de volgende: ex-partners die na een terugvordering voor minstens 1 jaar lang toeslagpartner van een gedupeerde aanvrager zijn geweest, maakten minimaal een jaar lang de problematiek mee als onderdeel van het gedupeerde huishouden. Daarnaast is er nog een groep waarvan het aannemelijk is dat een deel gedupeerd is: ex-partners die toeslagpartner waren tijdens de aanvraag én de onterechte KOT-terugvordering had betrekking op het kind van de ex-partner. Een ex-partner wiens eigen kinderen in een huishouden met schulden opgroeien zal sneller aannemelijk (financieel) nadeel hebben ondervonden. Met deze definiëring worden ex-partners die te kort onderdeel hebben uitgemaakt van het huishouden en verder van de problematiek af staan uitgesloten van de regeling.

Ex-partners in bijzonder acute situaties kunnen aanspraak maken op een noodvoorziening. Daarnaast zal bij het voorbereiden van de uitvoering worden gekeken of het noodzakelijk is een spoedprocedure in te richten.

Om de gedupeerde ex-partner te compenseren is het voorstel om herstel te bieden dat bestaat uit een vast forfaitair bedrag van € 10.000 bedoeld als tegemoetkoming voor materiële en immateriële schade. Dit is in lijn met hetgeen eerder met uw kamer is gecommuniceerd. Met deze tegemoetkoming wordt beoogd om zowel de schade te dekken die een ex-partner mogelijk heeft geleden als de schulden die dateren van na het eind van de relatie en niet gedekt zijn onder de schuldenaanpak van de gedupeerde ouder en die een directe relatie hebben met de toeslag-aanvrager en diens terugbetalingen.

Indien de gedupeerde ex-partner aannemelijk kan maken dat het forfaitair bedrag van € 10.000 ontoereikend is en zijn of haar schade hoger is, kan deze een onderbouwd verzoek doen om meer schade te vergoeden. De ex-partner kan hiervoor een beroep doen op juridische bijstand van een advocaat of schade-expert. Indien nodig zal de subsidieregeling rechtsbijstand hierop aangepast worden. Mocht een ouder het niet eens zijn met de beoordeling en het gerelateerde schikkingsvoorstel, staat dan kan deze dit via de civiele rechter aanhangig maken.

Als uit het verzoek van de gedupeerde ex-partner blijkt dat deze tevens resterende en aan de KOT-problematiek gerelateerde schulden heeft die de € 10.000 te boven gaan, komen deze schulden in aanmerking voor een schuldenaanpak. Voor deze beoordeling zullen criteria worden opgesteld.

Met deze benadering beoogt het kabinet passende compensatie te bieden aan gedupeerde ex-partners, waarbij extra hulp en compensatie wordt gegeven aan hen die dat ook echt nodig hebben.

Ik hecht eraan te benadrukken dat deze regeling nog verder uitgewerkt moet worden en grondig op uitvoerbaarheid zal worden getoetst. Daarnaast wil ik opmerken dat de beoordeling van de ex-partner een afhankelijkheid van de beoordeling van de aanvrager heeft. Immers, een ex-partner kan pas volledig herstel geboden worden als blijkt dat deze ouder ex-partner is van een beoordeelde en gedupeerde aanvrager.

De keuze voor een forfaitair bedrag van € 10.000, met eventuele schadeaanpak, schuldenaanpak en brede hulp vanuit gemeenten, leidt op basis van de ruwe schatting van ~7.000–9.800 mensen tot een geschat budgettair beslag van ~590 mln.

Budgettair

De budgettaire gevolgen van de in deze brief voorgestelde regelingen voor kinderen, ex-partners, en gedupeerden bij andere toeslagen zullen ter autorisatie aan uw Kamer worden voorgelegd. In de tweede suppletoire begroting 2021 zullen begrotingsmutaties worden opgenomen en aan uw Kamer voorgelegd om de in 2021 benodigde verplichtingenruimte beschikbaar te maken op begroting IX Financiën & Nationale Schuld. Een nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 2022 zal worden benut om de (kas)uitgaven voor het jaar 2022 op te nemen en aan uw Kamer voor te leggen. Ter dekking van deze (meerjarige) kas- en verplichtingenuitgaven is bij Miljoenennota 2022 reeds een reservering op de aanvullende post van ca. € 1,1 mld. gedaan. Ik hecht eraan om te benadrukken dat het kabinet pas zal starten met de uitvoering van de nieuwe regelingen, het aangaan van verplichtingen en het doen van uitgaven nadat het parlement heeft ingestemd met de genoemde begrotingswetten. Dit betekent, met andere woorden, dus ook dat de voorgestelde regelingen tot aan het moment van parlementaire instemming niet beschouwd dienen te worden als een verplichting in de zin van artikel 2.14 van de Comptabiliteitswet 2016. Hiermee vertrouwt het kabinet erop het budget- en informatierecht van het parlement volledig te respecteren.

Tenslotte

De hierboven geschetste regelingen zal ik de komende maanden uitwerken, waarbij wordt bezien of deze kunnen worden opgenomen in de wet hersteloperatie toeslagen. In lijn met de motie van het lid Inge van Dijk wil ik een grondige uitvoeringstoets opstellen voor alle voorgenomen regelingen.21 Ik streef ernaar om reeds bij de volgende VGR een zo goed mogelijk overzicht te bieden van de verwachte uitvoeringsconsequenties. De uitvoerders worden daarom betrokken bij de opzet van de regelingen. De formele uitvoeringstoetsen zullen worden uitgevoerd als de (juridische) ontwerpregelingen gereed zijn.

Ik zet alles in het werk om zo snel mogelijk te kunnen starten met de uitvoering van de aanvullende herstelregelingen. De uitvoering hiervan dient echter goed voorbereid te zijn om gedupeerden adequaat te kunnen helpen. De uitkomsten van de uitvoeringstoetsen zijn bepalend voor de definitieve vormgeving van de regelingen en de implementatievoorbereidingen. De uitvoering zal in de loop van 2022 starten.

Het demissionair kabinet streeft er hierbij naar om in de uitvoering prioriteit te geven aan het programma «Leven op de rit» voor kinderen van gedupeerde ouders.22 In navolging van de eerder genoemde motie van het lid Marijnissen over de uitvoering van de regeling voor kinderen, onderzoeken wij nader welke partij het best gepositioneerd is om het financiële component van deze regeling uit te voeren. Het voorstel is om de financiële componenten van de regelingen voor ex-partners en andere toeslagen te laten uitvoeren door UHT omdat zij toegang heeft tot de bronbestanden en zo kan bijdragen aan een integrale uitvoering voor de gedupeerde.

Met behulp van een gedegen uitvoeringstoets starten we reeds met de voorbereiding van de uitvoering.

In dat proces nemen we de lessen uit de herijking mee en wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de aanvullende regelingen geen vertraging oplevert voor de huidige herstelregelingen.

De Staatssecretaris van Financiën, A.C. van Huffelen


X Noot
1

Kamerstuk 30 166, nr. 854.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 35 510, nr. 5.

X Noot
4

Kamerstuk 35 510, nr. 20.

X Noot
5

Kamerstuk 35 510, nr. 43.

X Noot
6

Kamerstuk 31 066, nr. 723.

X Noot
7

Kamerstuk 31 066, nr. 761.

X Noot
8

Kamerstuk 31 066, nr. 829.

X Noot
9

Kamerstuk 31 066, nr. 860.

X Noot
10

Ouders die in de eerste toets als gedupeerde zijn aangemerkt en daarmee tenminste € 30.000 of aanvulling tot dit bedrag (hebben) ontvangen vanuit de Cathuisregeling.

X Noot
11

Artikel 4 kinderbijslagwet: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.

X Noot
12

Ex-partner(s) volgens definitie gebruikt voor de ex-partnerregeling.

X Noot
13

Of anderzijds kind geworden van de gedupeerde ex-partner

X Noot
14

Kamerstuk 31 066, nr. 860.

X Noot
15

Kamerstuk 35 510, nr. 20.

X Noot
16

Vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 4 december 2020 (bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 754.

X Noot
17

UHT heeft 50 O/GS-zaken per toeslagsoort (huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget) onderzocht op institutionele vooringenomenheid.

X Noot
18

AWIR, art. 14 lid 5 bepaalt dat een tegemoetkoming niet wordt toegekend indien deze minder dan € 24 bedraagt.

X Noot
19

We spreken van een onterechte terugvordering als een aanvrager als gedupeerd is erkend na een lichte toets

X Noot
20

Voor wat onder «eigen kind» verstaan wordt houden we ons aan de definitie zoals die in de Kindregeling gehanteerd wordt.

X Noot
21

Kamerstuk 31 066, nr. 829

X Noot
22

Bijlage bij brief aanbieding zevende VGR KOT van 22 juni 2021, Kamerstuk 31 066, nr. 854.

Naar boven