35 925 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022

Nr. 19 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 november 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 15 oktober 2021 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Bij brief van 5 november 2021 zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van der Graaf

1

Kunt u toelichten welke activiteiten een landelijk kenniscentrum NPO1 zou behelzen? Op welke manier wordt dit opgezet en gefinancierd? Waarom is dit niet terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (zie Miljoenennota, p. 372)?

In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) wordt een Kenniscommunity ingericht. Via de Kenniscommunity wordt bestaande kennis over het werken met de verschillende interventies beschikbaar gemaakt en nieuwe kennis ontsloten, bijvoorbeeld door het delen van praktische handreikingen, het uitwisselen van kennis en de inzet van kennisnetwerken waarin scholen samenwerken. De motie van het lid Segers c.s. verzocht een onderzoeksnetwerk op te zetten van onderwijsinstellingen, -professionals en wetenschappers met als doel kennis en goede praktijken aan te reiken en actief toe te passen en kennisdeling te bevorderen. Een dergelijk onderzoeksnetwerk zal worden gevormd binnen de kenniscommunity van het Nationaal Programma Onderwijs. Scholen en onderwijsinstellingen worden gedurende de looptijd van het programma op verschillende manieren ondersteund bij het evidence informed bieden van onderwijs en het inlopen van vertragingen opgelopen tijdens de scholensluitingen. De Kenniscommunity wordt samen met verschillende sectororganisaties uitgewerkt en gefinancierd vanuit de financiële middelen bestemd voor het NP Onderwijs voor organisatie, onderzoek, monitoring en uitvoering (zie tabel bij antwoord op vraag 16).

De Kenniscommunity kan een eerste stap in de richting van de ambities voor een landelijk kenniscentrum: een plek waar wetenschappelijke kennis over wat werkt in de onderwijspraktijk wordt gebundeld, geordend en vertaald naar praktische handvatten. Deze ambitie is eerder dit jaar gevat in de beleidsreactie op de recente verkenning van de Galan Groep Omwille van goed onderwijs (2021). Voor de structurele financiering van een landelijk kenniscentrum i.c.m. regionale kennishubs zijn nog geen middelen opgenomen in de begroting van OCW. Het demissionaire kabinet heeft een beleidsarme begroting voor 2022 opgesteld. Het is aan een volgend kabinet om hier aanvullende besluiten over te nemen.

2

Heeft u kennisgenomen van de voortgangsmeter aanbevelingen, te vinden op de website van de Algemene Rekenkamer, op basis waarvan voor het Ministerie van OCW kan worden geconcludeerd dat op 37% van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer een toezegging volgt in de periode 2015–2022? Kunt u het verschil in het percentage toezeggingen tussen het Ministerie van OCW (37%) en rijksbreed (62%) verklaren?

Alle aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer worden door OCW altijd serieus in overweging genomen. Het percentage toezeggingen vertekent in ons geval voor een aanzienlijk deel de praktijk: Het overnemen van aanbevelingen kost vaak uitgebreide afstemming met verschillende partijen om het draagvlak te verhogen en de precieze uitwerking te bepalen. Dit kost vaak meer tijd dan beschikbaar wordt gesteld voor het opstellen van een bestuurlijke reactie – op basis waarvan de Algemene Rekenkamer het percentage toezeggingen op aanbevelingen baseert –, waardoor OCW dan (nog) niet actief kan melden dat de aanbeveling al dan niet wordt overgenomen.

In sommige gevallen neemt OCW aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer niet over. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de Algemene Rekenkamer in de aanbevelingen soms voorbij gaat aan de dynamiek die aan de besluitvorming over beleid ten grondslag ligt, waarbij ook andere aspecten van invloed zijn dan alleen de doelmatigheid van het beleid. Tegelijkertijd zijn de doelen van OCW en de Algemene Rekenkamer hetzelfde, en streeft ook OCW naar zo doelmatig mogelijk beleid en zal OCW bij het niet overnemen van aanbevelingen wel acties ondernemen om de doelmatigheid van op dat punt te verbeteren. OCW stelt hierbij het oplossen van de gesignaleerde problematiek centraal.

3

Hoeveel thuiszitters zijn er momenteel? Hoeveel zijn dit er per samenwerkingsverband?

In schooljaar 2019–2020 stonden in totaal 5.570 kwalificatie- en leerplichtige kinderen en jongeren (leeftijd tussen de 5 en 18 jaar) op enig moment niet-ingeschreven bij een onderwijsinstelling (absoluut verzuim totaal), waarvan 2.451 langer dan drie maanden. In onderstaande tabel vindt u het overzicht van verzuimcijfers vanaf het schooljaar 2014–2015. 2.696 kinderen en jongeren zijn gedurende het schooljaar 2019–2020 weer op school ingeschreven. Meer duiding bij deze tabel vindt u in de jaarlijkse verzuimbrief, waarin ook is vermeld dat de verzuimcijfers van de leerplichttelling 2019–2020 niet met eerdere jaren te vergelijken zijn door COVID-19, bijvoorbeeld omdat in het voorjaar van 2020 tijdelijk geen verzuimmeldingen hoefden te worden doorgegeven.

De aantallen van het schooljaar 2020–2021 zijn nog niet bekend, deze worden bekend gemaakt bij de leerplichttelling welke in het nieuwe jaar uitkomt.

Er zijn geen aantallen verzuimcijfers per samenwerkingsverband beschikbaar. De jeugdigen die niet-ingeschreven zijn door bijvoorbeeld een leerplichtontheffing of vrijstelling vallen namelijk niet onder een samenwerkingsverband. Het totaal aantal verzuimcijfers zijn zodoende alleen per gemeente bij de leerplichtambtenaar bekend.

Schooljaar

Verzuim

Vrijstellingen

Aantal ll-en dat uitvalt tijdens een schooljaar

 

Absoluut verzuim totaal

Absoluut verzuim >3 maanden

Langdurig relatief verzuim

Langdurig relatief verzuim >3 maanden

Vrijstellingen 5 onder a

Bij aanvang schooljaar per 1 sept.

Toename tijdens schooljaar

2014–2015

5.956

1.660

4.016

2.232

5.077

1.115

2.901

2015–2016

5.101

1.602

4.287

2.592

5.537

1.038

3.249

2016–2017

4.565

1.700

4.116

2.514

5.736

967

3.149

2017–2018

4.515

1.972

4.174

2.507

5.576

1.050

3.124

2018–2019

4.958

2.078

3.917

2.712

6.022

1.089

2.828

2019–2020

5.570

2.451

3.385

2.470

6.361

1.085

2.300

4

Hoeveel wordt geïnvesteerd in de naleving van het VN-Kinderrechtenverdrag, in het bijzonder het recht op participatie om kinderen effectief en betekenisvol te laten participeren?

Het Nederlandse beleid omtrent onderwijs en schoolactiviteiten is erop gericht om alle leerlingen op een goede manier te laten deelnemen en heeft als belangrijk kenmerk dat kinderen die vanwege hun achtergrond minder kansen hebben, meer in staat worden gesteld om hun talenten te ontwikkelen. Gemeenten en scholen ontvangen hiervoor extra middelen. In de Gelijke Kansen Alliantie werkt de rijksoverheid samen met gemeenten, scholen en maatschappelijke partners aan het versterken van kansengelijkheid, met aandacht voor thuis, school en de leefomgeving, via lokale agenda’s. Ook is per 1 augustus 2021 de wetgeving omtrent de vrijwillige ouderbijdrage aangescherpt. Scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs kunnen ouders om een vrijwillige bijdrage vragen voor extra curriculaire schoolactiviteiten, maar mogen leerlingen niet uitsluiten van deelname aan die activiteiten als de ouders geen bijdrage betalen. Zo steunt het kabinet het principe dat primair en voortgezet onderwijs kostenloos moeten zijn. Daarnaast is het kabinet positief over de aanbevelingen (financiële) drempels met betrekking tot participatie bij school gerelateerde activiteiten weg te nemen en gelijke en inclusieve toegang te bevorderen. Dit sluit aan bij wat het kabinet op dit moment al doet.

In het BNC-fiche met de kabinetsreactie op het voorstel van de Europese Commissie schetst het kabinet hoe er momenteel al wordt geïnvesteerd in kinderrechten zodat het nieuwe kabinet hier eventueel op voort kan borduren. Vanwege de demissionaire status van het kabinet ligt de keuze hoe invulling wordt gegeven aan deze strategie en of hiertoe nieuwe voorstellen op nationaal niveau worden ontwikkeld bij het nieuwe kabinet.

5

Hoeveel bent u voornemens te investeren in het tegengaan van taaldiscriminatie in het onderwijs in 2022, gezien de aanbeveling van het VN-Comité inzake Rassendiscriminatie om taaldiscriminatie in het onderwijs tegen te gaan, en het verzoek hier in 2022 al voortgang op te rapporteren?

Het demissionaire kabinet heeft voor 2022 een beleidsarme begroting opgesteld. Daarmee zijn op dit moment geen nieuwe investeringen en beleidsmaatregelen voorzien rondom taaldiscriminatie in het onderwijs. Dat neemt niet weg dat wij ons er vanuit het onderwijsbeleid inspannen voor inclusief taalbeleid op scholen. Voorbeelden hiervan zijn de mogelijkheden voor scholen in Friesland om de Friese taal te onderwijzen, of de ontwikkeling van een referentiekader voor het Papiaments, waar scholen in Caribisch Nederland gebruik van kunnen maken voor goede taalontwikkeling van hun leerlingen. In 2022 zal het kabinet concreter reageren op de aanbevelingen.

6

Welke maatregelen worden genomen om te voldoen aan de aanbevelingen van het VN-Comité inzake Rassendiscriminatie (UN CERD), specifiek het in kaart brengen van het aantal scholen waar het spreken van een andere taal dan Nederlands wordt verboden en het bieden van incentives aan scholen om een inclusief taalbeleid te introduceren, waaronder nascholingstrajecten voor leerkrachten en bewustwordingscampagnes over de voordelen van meertaligheid?

Zie antwoord op vraag 5.

7

Hoeveel scholen hebben het afgelopen jaar onvoldoende gescoord in het kader van sociale veiligheid? Welke scholen zijn dit?

Tussen 1 september 2020 en 1 september 2021 hebben twee scholen in het primair onderwijs een onvoldoende gekregen op de standaard uit het onderzoekskader van de inspectie, die ziet op veiligheid (SK1). In het speciaal onderwijs waren dat er geen. In het voortgezet onderwijs ging het in de genoemde periode om vier scholen met een onvoldoende op deze standaard.

Een onvoldoende betekent dat een school niet heeft voldaan aan één of meer van de wettelijke eisen die onder deze standaard vallen. Wat er exact onvoldoende is, kan verschillen per school. De inspectie onderzoekt jaarlijks een select aantal scholen en bovendien wordt deze standaard niet in alle onderzoeken op schoolniveau meegenomen. Het betreft dus alleen het aantal scholen waarbij de standaard onderzocht is en ook als onvoldoende is beoordeeld. Het aantal onvoldoendes voor deze standaarden is een momentopname. Alle inspectierapporten worden, zoals is vastgelegd in de wet, gepubliceerd op de website van de inspectie.

8

Welke educatieve uitgevers zijn betrokken bij het leveren van schoolboeken?

In het primair onderwijs worden de meeste leermiddelen gemaakt door vijf educatieve uitgevers (Malmberg, Zwijsen, Noordhoff, ThiemeMeulenhoff, en Blink). Het grootste gedeelte van de distributie van leermiddelen ligt bij twee distributeurs (Heutink en de Rolfgroep). In het voortgezet onderwijs ligt het grootste gedeelte van de productie van leermiddelen bij drie uitgevers (Noordhoff, Malmberg, ThiemeMeulenhoff) en het grootste gedeelte van de distributie bij twee distributeurs (VanDijk en Iddink). Daarnaast bestaan er kleine, gespecialiseerde (educatieve) uitgeverijen. Een uitgebreid overzicht van educatieve uitgevers is te vinden op de website van de GEU (brancheorganisatie voor aanbieders van leermiddelen, toetsen en educatieve dienstverlening in Nederland).

9

Hoe vaak zijn de bewindspersonen aanwezig geweest bij de Raadsvergaderingen in Brussel in 2019, 2020, 2021? Hoe veel Raadsvergaderingen waren er in totaal in 2019, 2020 en 2021?

In 2019 heeft de Minister van OCW deelgenomen aan 1 van de 2 OJCS-Raden (Onderwijs) en in 2020 aan 3 van de 4 formele en informele OJCS-Raden (Onderwijs). In 2021 is de Minister ambtelijk vervangen op de 2 OJCS-Raden (Onderwijs) die tot dusver plaatsvonden.

In 2019 heeft de Minister van OCW niet deelgenomen aan de 2 formele OJCS Raad (cultuur-/AV)-raden en de informele Cultuurraad die plaatsvonden. In 2020 heeft de Minister van OCW gedeeltelijk deelgenomen aan 2 van de 3 informele en formele OJCS Raden (Cultuur/AV). In 2021 is de Minister ambtelijk vervangen op 1 OJCS-Raad (Cultuur/AV) die dit jaar tot dusver plaatsvond. De Minister van BVOM heeft in genoemde jaren niet aan de OJCS Raad deelgenomen.

In 2019, 2020 en 2021 vonden derhalve 16 bijeenkomsten plaats van de OJCS-Raad in zowel de configuratie voor onderwijs resp. cultuur/AV, met zowel een formeel als informeel karakter, waaraan een bewindspersoon van OCW 6 keer geheel of gedeeltelijk deelnam.

Daarnaast heeft de Minister van OCW in overleg met de voor EU-onderzoeksbeleid medeverantwoordelijke Staatssecretaris EZK ook deelgenomen aan informele en formele vergaderingen van de Raad voor Concurrentievermogen (Onderzoek). Hiervan vonden er in 2019, 2020 en 2021 in totaal 18 plaats. In 2019 nam de Minister van OCW 3 keer deel; in 2020 3 keer en in 2021 is zij tot dusver ambtelijk vervangen. In totaal nam de Minister van OCW in genoemde jaren 6 keer geheel of gedeeltelijk deel aan de Raad voor Concurrentievermogen.

Incidenteel heeft de Minister van OCW in overleg met de Minister van SZW ook deelgenomen aan een deel van de Raad voor werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenzaken (sociaal beleid) op het gebied van emancipatiebeleid (inzake de EU Gendergelijkheidsstrategie).

10

Is er een bijdrage vanuit het Ministerie van OCW aan de Transitie Proefdiervrije Innovatie? Zo ja, hoe hoog is deze? Zo niet, waarom niet en hoe ondersteunt het ministerie deze transitie?

Er is vanuit het Ministerie van OCW geen directe structurele bijdrage aan het programma Transitie Proefdiervrije Innovaties (TPI). Dit programma valt namelijk onder het Ministerie van LNV. OCW is wel partner in het TPI-programma en draagt bij om deze transitie te versnellen. Dit doen we onder andere door relevante initiatieven direct te financieren, zoals een bijdrage van € 200.000 voor een pilot bij ZonMw ter stimulering van meer transparant proefdieronderzoek (Kamerstuk 32 336, nr. 111).

11

Wat is het totale budget voor proefdiervrije innovatie over de gehele Rijksbegroting?

In de Kamerbrief van 28 juli jl. informeerde de Minister van LNV uw Kamer dat de Ministeries van LNV, I&W, VWS, Defensie en OCW samen op structurele basis ca. € 12 miljoen per jaar gericht investeren in alternatieven voor dierproeven en proefdiervrije innovaties. Op incidentele basis investeren de Ministeries van I&W, VWS, Defensie, EZK, LNV en OCW (via NWO) voor een periode van 3 jaar gezamenlijk € 3 miljoen voor het onderzoeksprogramma «Veiligheidsbeoordeling via proefdiervrije modellen» vanuit de Nationale Wetenschapsagenda. Daarnaast worden publieke middelen voor proefdiervrije innovaties ook indirect beschikbaar gesteld via bijvoorbeeld de generieke rijksbijdrage aan NWO en ZonMw. Zo heeft NWO dit jaar € 10,4 miljoen toegekend aan het onderzoeksproject «Virtual Human Platform» vanuit de Nationale Wetenschapsagenda.

Hoeveel er van deze generieke Rijksbijdragen wordt toegewijd aan proefdiervrije innovaties wordt niet gemonitord. Daarom heeft het onderzoeksbureau Technopolis – in opdracht van de Minister van LNV – in 2020 in kaart gebracht hoeveel publieke middelen er in totaal aan proefdiervrije innovatie worden besteed. De conclusie van dit onderzoek was dat de totale overheidsbijdrage aan proefdiervrije innovaties naar schatting € 20–35 miljoen per jaar is (Kamerstuk 32 336, nr. 110).

12

Bij welke post voor onderwijs worden gelden beschikbaar gesteld, of kunnen deze hiervoor ingezet worden, voor het in stand houden, versterken en/of instellen van boerderij- en voedseleducatie in primair, voortgezet onderwijs en bij de opleiding van leraren en docenten?

Scholen kunnen hier de lumpsumbekostiging voor gebruiken. Voor scholen in het primair en voortgezet onderwijs is het mogelijk om in het curriculum aandacht te geven aan boerderij- en voedseleducatie. Dit kan bijvoorbeeld een invulling zijn van het leergebied Mens en Natuur dat onderdeel is van de kerndoelen voor het PO en de onderbouw van het VO, of van kerndoelen rondom lichamelijke gezondheid. De instellingen die lerarenopleidingen verzorgen ontvangen ook lumpsum waaruit het onderwijs wordt bekostigd. Zowel de pabo’s als de tweedegraads lerarenopleidingen maken onderling afspraken over de inhoud van het onderwijs en leggen deze vast in de kennisbases. Specifiek voor de tweedegraads lerarenopleidingen gaat het om de lerarenopleiding Educatie en Kennismanagement Groene Sector en de lerarenopleiding Consumptieve Techniek.

13

Gezien het tekort aan technisch opgeleide mensen, wat gaat u doen om meer jongeren – en met name meisjes – te interesseren voor techniek?

Alle jongeren moeten de kans krijgen hun eigen talent optimaal te ontwikkelen, zeker ook als het gaat om technisch talent. Dat geldt voor meisjes, maar net zo hard voor jongens. Daarom is er het rijksprogramma «Sterk techniek onderwijs» (STO) en richt een ander deel van het rijksbeleid zich op het verminderen van genderstereotypering en het vergroten van gendergelijkheid in onderwijs en arbeidsmarkt. Binnen STO werken onderwijs en bedrijfsleven in 78 techniekregio’s samen aan de versterking van het technisch onderwijs op vmbo en mbo. Zo ontstaat er een duurzaam en landelijk dekkend aanbod van techniekonderwijs van hoog niveau voor alle leerlingen en studenten. Elke techniekregio maakt met regionale partners plannen die aansluiten op de regionale uitdagingen.

In het kader van «Techniekpact» is de rijksoverheid met partners uit het bedrijfsleven gestart met een aanpak om meisjes en vrouwen – maar óók jongeren met een niet-westerse immigratie-achtergrond – te stimuleren in een keuze voor techniek. Deze uitdaging wordt opgepakt in de «Nationale Coalitie meer meisjes en vrouwen in bèta, techniek en ict». Het rijksbeleid ondersteunt hiernaast initiatieven die erop zijn gericht om meisjes reeds op jonge leeftijd kennis te laten maken met techniek, zoals «Girls Day». Daarnaast is er de afgelopen jaren door mbo-scholen, de MBO Raad en VHTO met een subsidie van het Ministerie van OCW samengewerkt aan het programma «Meer meisjes in mbo techniek». Door o.a. gerichte advisering, training en de inzet van ambassadeurs en netwerkbijeenkomsten zet dit programma in op werving en behoud van meisjes in de technische mbo-opleidingen.

14

Kunt u aangeven hoeveel scholen in het primair onderwijs een volwaardige bibliotheek hebben:

  • in de school

  • binnen 500 meter

  • binnen 1 km

  • binnen 5 km

  • >5 km?

Wat is de ontwikkeling hiervan in de afgelopen tien jaar geweest? Kunt u deze cijfers in een tabel zetten naast de ontwikkeling van de pisa-scores op leesonderwijs en de ontwikkeling van laaggeletterdheid onder kinderen en jongeren?

De onderliggende vraag is of afstand tot een bibliotheek samenhangt met leesvaardigheid. Dat is op basis van de gevraagde gegevens niet vast te stellen omdat een deel van de gegevens niet verzameld wordt. Daarnaast doet een dergelijke analyse geen recht aan de complexiteit van het probleem, waarbij ook andere veranderingen van invloed zijn op leesvaardigheid. Wel zijn enkele algemene lijnen te trekken:

  • Tussen 2012 en 2020 is het aantal bibliotheekvestigingen teruggelopen van 1.674 naar 1.209. Het is onbekend of scholen hierdoor minder toegang hebben tot een bibliotheek;

  • In dezelfde periode nam de gemiddelde afstand van huis tot een bibliotheekvestiging toe van 1,7 km naar 2 km;

  • Tussen 2016 en 2020 nam het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school in het primair onderwijs toe van 2.149 naar 3.434. Het aantal vestigingen in het voortgezet onderwijs nam met 60 toe tot circa 240;

  • PISA-onderzoek laat zien dat de scores voor leesvaardigheid van 15-jarigen in de periode 2003–2018 zijn gedaald. De resultaten op leesvaardigheid in het primair onderwijs zijn gebaseerd op nationale onderzoeken van de Onderwijsinspectie (Staat van het Onderwijs 2021), en laten over het algemeen zien dat leerlingen aan het eind van groep 8 voldoen aan de verwachte ambities uit het referentiekader (98% behaalt het fundamentele niveau 1F, 78% behaalt ook het streefniveau 2F). Het is de uitdaging om deze vaardigheden in het voortgezet onderwijs vast te houden en verder te blijven ontwikkelen.

Over de meest recente bibliotheekcijfers hebben wij u geïnformeerd met mijn brief over de monitor Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen van 1 oktober 2021, kenmerk 29493415. De PISA-cijfers zijn, naast cijfers die een vergelijkbare ontwikkeling laten zien, aanleiding tot een Leesoffensief, aangekondigd in de brieven van 3 december 2019, Tweede Kamer, 2019–2020, 35 300 VIII, nr. 136 en Tweede Kamer, 2020–2021, 28 760, nr. 105 van 13 oktober 2020.

15

Kunt u aangeven hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs een volwaardige bibliotheek hebben:

  • in de school

  • binnen 500 meter

  • binnen 1 km

  • binnen 5 km

  • >5 km?

Wat is de ontwikkeling hiervan in de afgelopen tien jaar geweest? Kunt u deze cijfers in een tabel zetten naast de ontwikkeling van de pisa-scores op leesonderwijs en de ontwikkeling van laaggeletterdheid onder kinderen en jongeren?

Zie het antwoord op vraag 14.

16

Kunt u in een overzicht aangeven hoe de totale NPO-coronamiddelen per sector zijn uitgegeven over de gehele looptijd van het programma per jaar, uitgesplitst naar de losse maatregelen, in het bijzonder de extra middelen voor achterstandsscholen en de arbeidsmarkttoelage voor leraren op scholen met grootste risico op onderwijsachterstanden?

Het Nationaal Programma Onderwijs is sinds begin dit school-/studiejaar in uitvoering en loopt tot en met 2023. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden middels de voortgangsrapportages. In de onderstaande tabel zijn per onderwijssector de verschillende maatregelen en bijbehorende budget opgenomen, inclusief de reeksen voor de arbeidsmarkttoelage in het po en het vo. In deze tabel is reeds rekening gehouden met de onderuitputting op de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) van € 72 miljoen (respectievelijk € 46 miljoen bij po, € 24 miljoen bij vo en € 2 miljoen bij mbo) die is ingezet ter dekking van het de NP Onderwijs maatregel ter verlenging van de ov-kaart conform amendement van lid Weyenberg c.s., zie ook antwoord vraag 19.

17

Kunt u een overzicht geven van alle investeringen in het onderwijs sinds het kabinet-Rutte III, inclusief investeringen vanwege de coronacrisis?

Het overzicht van alle intensiveringen op de OCW-begroting is opgenomen in tabel 12 in de OCW-begroting in de beleidsagenda. Voor de volledigheid zijn in onderstaande tabel alle investeringen weergegeven die betrekking hebben op het onderwijs en onderzoek (vanwege de verwevenheid van de eerste en tweede geldstroom richting universiteiten zijn zowel onderwijs als onderzoek meegenomen).

18

Kunt u een overzicht geven van alle ombuigingen in het onderwijs sinds het kabinet-Rutte III?

Het overzicht van alle ombuigingen op de OCW-begroting is opgenomen in tabel 12 in de OCW-begroting in de beleidsagenda. Voor de volledigheid is deze hieronder opgenomen.

19

Op welke wijze heeft de regering het amendement van het lid Van Weyenberg c.s. over het dekken van een deel van NPO-maatregelen ten laste van het saldo verwerkt?3 Waarom is hiervoor geen aparte toelichting opgenomen in de begroting 2022?

Het amendement van het lid Van Weyenberg is in de OCW-begroting 2022 verwerkt. Er is budget toegevoegd aan de OCW-begroting en de voorgenomen bezuiniging op de bekostiging van het mbo, hbo en wo is teruggedraaid. Conform de toelichting in het amendement is de onderuitputting op coronamiddelen indien van toepassing ingezet ter dekking. Op de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) vindt dit jaar circa € 72 miljoen onderuitputting plaats vanwege lagere aanvragen dan geraamd. Dit budget is ingezet ter dekking van de NP Onderwijs maatregelen. Voor de overige dekking is van buiten de uitgavenplafonds (ten laste van het EMU-saldo) budget toegevoegd aan de OCW-begroting. Zie hiervoor ook de verticale toelichting bij de OCW-begroting in de Miljoenennota.

20

Als een deel van de 8,5 miljard euro van het Nationaal Programma Onderwijs overblijft, wat gebeurt daar dan mee?

Het kabinet heeft met de Tweede Kamer afgesproken dat niet bestede middelen voor coronamaatregelen conforme de reguliere begrotingsregels niet aan andere (reguliere) doelen zullen worden uitgegeven, maar weer ten gunste van de staatskas komen.

21

Hoeveel klachten en bezwaren heeft de Inspectie van het Onderwijs afgelopen jaar gekregen en hoeveel bedroeg dit voorgaande jaren? Wat was de aard van deze klachten?

In 2020 is 17 keer bezwaar ingediend tegen een besluit van de Inspectie van het Onderwijs. In 2019 was dat 23 keer en in 2018 ging het om 24 bezwaren. Het aantal klachten over het handelen van de inspectie was 16 in 2020. In 2019 kwamen er 12 klachten binnen en in 2018 ging het om 14 klachten. Deze klachten gaan bijvoorbeeld over de uitvoering van het onderzoek door de inspectie, over de oordelen van de inspectie, of over het handelen van inspectie na het ontvangen van signalen.

22

Kunt u een overzicht geven van alle geschrapte regels voor scholen in het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs?

De regels waaraan scholen moeten voldoen volgen uit wet; de zogeheten deugdelijkheidseisen. Het is aan de wetgever om hier eventueel wijzigingen in aan te brengen. De inspectie schrapt zelf geen wettelijke eisen waaraan scholen moeten voldoen en voegt ze ook niet toe. De inspectie toetst of scholen aan de wettelijke deugdelijkheidseisen voldoen. Hoe de inspectie de deugdelijkheidseisen toetst staat in de onderzoekskaders. (bijlage bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VIII, nr. 256)

In 2020 heeft Oberon de geldende (wettelijke) deugdelijkheidseisen geëvalueerd. Over het algemeen ervaren de sectororganisaties, bestuurders, schoolleiders en de inspectie het overgrote deel van de deugdelijkheidseisen als nuttig en actueel. Hoe wij met de beperkte aanbevelingen voor wijzigingen en schrappen van deugdelijkheidseisen omgaan, hebben wij u in februari 2021 geschreven. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VIII, nr. 183)

23

Kan een overzicht verschaft worden van de exacte uitgaven in het NPO per onderwijssector en per (deel)gebied?

Zie het antwoord op vraag 16.

24

Hoeveel laaggeletterde jongeren (binnen het onderwijs) kent Nederland nu? Kan een overzicht per regio gegeven worden? Hoeveel geld uit het NPO gaat er specifiek naar het wegwerken van de achterstanden op dit gebied?

Voor leerlingen tot 18 jaar spreken we niet van laaggeletterdheid. We verwachten van het onderwijs dat zij leerlingen voldoende geletterd (referentieniveau 2F of hoger) afleveren na het funderend onderwijs en na het mbo. Om te monitoren of het leesvaardigheidsniveau past bij wat kan worden verwacht op een bepaalde leeftijd worden er verschillende studies uitgevoerd in het onderwijs:

  • Uit de peilingsonderzoeken van de Inspectie blijkt dat leerlingen in groep 8 voldoen aan de verwachte ambities uit het referentiekader (98% behaalt het fundamentele niveau 1F, 78% behaalt ook het streefniveau 2F);

  • Uit het internationale onderzoek PIRLS (2016) blijkt dat leesvaardigheid onder leerlingen in groep 6 relatief stabiel is over tijd, maar dat de positie van de leesvaardigheid in Nederland in internationale vergelijking daalt;

  • Er is geen informatie over de referentieniveaus van leerlingen die het voortgezet onderwijs verlaten. Wel kan worden aangenomen dat leerlingen met een voldoende voor het schoolvak Nederlands voldoen aan referentieniveau 2F. Er zijn geen cijfers voorhanden hoeveel leerlingen een voldoende halen voor dit vak.

  • Uit het internationale onderzoek PISA (2018) blijkt dat leesvaardigheid specifiek onder 15-jarigen is gedaald. 24% van de Nederlandse deelnemers loopt het risico op laaggeletterdheid bij het verlaten van het onderwijs. Omdat het om een steekproef gaat zijn gegevens per regio niet representatief om een betrouwbaar beeld te geven.

  • Voor het mbo zijn er geen actuele cijfers beschikbaar die voldoende informatie kunnen geven om uitspraken te doen over het niveau.

Door de sluitingen van de scholen tijdens de coronacrisis zijn er leervertragingen opgelopen op o.a. geletterdheid. Het NP Onderwijs is ingericht om deze leervertragingen te verhelpen en beogen een duurzame verbetering teweeg te brengen. Binnen het NP Onderwijs is er voor het MBO € 224 miljoen tot en met 2022. Voor vve, PO en VO gaat het om € 5,8 miljard. Deze middelen kunnen de bekostigde instellingen inzetten voor onder andere het bieden van extra ondersteuning en begeleiding aan studenten, bijvoorbeeld op het gebied van taal en rekenen. De eerste voortgangsrapportage NP Onderwijs is reeds verzonden. Daarin wordt ook ingegaan op de omvang van de door coronapandemie veroorzaakte leervertragingen o.a. op het terrein van leesvaardigheid en de gekozen interventies om dit te verhelpen.

25

Welke concrete budgetten en beleidsmaatregelen worden vrijgemaakt voor het Leesoffensief in uw begroting voor 2022?

Het Leesoffensief is in 2020 en 2021 uitgevoerd met beperkte middelen, en voor 2022 heeft het demissionaire kabinet een beleidsarme begroting opgesteld. De budgetten die wel doorlopen staan in de tabel hieronder. De meerjarige projectsubsidie voor het programma Kunst van Lezen, dat onderdeel is van het Leesoffensief en Tel mee met Taal, loopt door in 2022. Kunst van Lezen wordt uitgevoerd door de Stichting Lezen en de KB en zet in op leesplezier via de Bibliotheek op School en het Boekstart-programma. Vanuit de BIS (2021–2024) worden in 2022 middelen beschikbaar gesteld aan de Stichting Lezen, de Schoolschrijver en de Schrijverscentrale in het kader van leesbevordering. Daarnaast is de Kamer per brief van 13 oktober 2020 geïnformeerd over verschillende losse projecten die in 2020 en 2021 zijn geïnitieerd onder het Leesoffensief (Tweede Kamer, 2020–2021, 28 760, nr. 105). Het gros van deze projectsubsidies was eenjarig en loopt niet door in 2022. Aan de Kamer is als beleidsmaatregel toegezegd om in 2021 / 2022 een actieagenda op te stellen voor het Leesoffensief samen met partijen uit het onderwijs- en cultuurveld. Om de uitvoering van het Leesoffensief, inclusief een doelmatige actieagenda, kracht bij te zetten, zijn extra middelen nodig. Het is aan een volgend kabinet om hier een besluit over te nemen.

Budgetten leesbevordering/Leesoffensief

2022

2023

2024

Kunst van Lezen (projectsubsidie 2020–2024)

3.350.000

3.350.000

3.350.000

Stichting Lezen (BIS 2021–2024)

1.978.000

1.978.000

1.978.000

Schoolschrijver (BIS 2021–2024)

500.000

500.000

500.000

Schrijverscentrale (BIS 2021–2024)

888.000

888.000

888.000

26

Hoeveel kinderen leven in armoede? Wat zijn de meest recente cijfers?

Eén op de dertien kinderen in Nederland groeit op in armoede. Volgens cijfers van het CBS groeiden ruim 251 duizend minderjarige kinderen in 2019 op in een huishouden met een laag inkomen. Dat zijn er iets minder dan in 2018 (258 duizend kinderen). Het aantal kinderen in een gezin dat langdurig − minstens vier jaar − moet rondkomen van een laag inkomen is ook in 2019 gedaald van 102 duizend kinderen in 2018 naar ruim 99 duizend kinderen in 2019.

Kinderen tot 12 jaar hebben een verhoogd risico op armoede. 9 procent van kinderen in deze leeftijdsgroep leefde in een arm huishouden. Dat is ruim 3 procent hoger dan het landelijke gemiddelde (5,7%). Vanaf 13 jaar neemt de kans op armoede snel af. Zo leeft 5,9 procent van de 18 kinderen en jongeren met een middelbareschoolleeftijd in armoede. De verklaring hiervoor is dat ouders – in het bijzonder moeders – weer gaan werken of meer uren kunnen werken als hun kinderen naar de middelbare school gaan. Ook hebben veel kinderen vanaf 13 jaar een bijbaan.

Naar verwachting publiceert het CBS in december 2021 de laatste cijfers over huishoudens met een armoederisico in 2020.

27

Hoeveel extra lesuitval is er door de coronacrisis geweest in zowel primair als voortgezet onderwijs?

Gemiddeld percentage fysieke lesuitval door coronaeffecten o.b.v. peilingsonderzoek Oberon

Onderwijssector

november ’20

december ’20

januari ’20

maart ’21

april ’21

mei ’21

juni ’21

juli ’21

september ’21

PO

6%

6%

nvt12

11%

13%

5%

4%

3%

6%

SBO

18%

13%

idem

22%

15%

5%

4%

11%

3%

SO

33%

30%

idem

59%

49%

12%

16%

11%

14%

VSO

50%

53%

idem

nvt12

nvt12

37%

18%

13%

11%

VO

65%

65%

idem

idem

idem

38%

22%

13%

18%

X Noot
2

Scholen gesloten, deze maanden zijn nog niet gepubliceerd op ro.nl en nog niet openbaar.

28

Wat is de stand van zaken b etreffende het Nationaal Programma Onderwijs? Doen alle scholen mee volgens de regels? Wat zijn de opbrengsten tot nu toe?

In het debat op 25 februari jl. is toegezegd dat de Kamer ieder halfjaar een voortgangsrapportage ontvangt over het NP Onderwijs. De eerste voortgangsrapportage van de verschillende onderwijssectoren is reeds gepubliceerd. In deze voortgangsrapportage wordt ook ingegaan op (de eerste beelden over) de wijze waarop scholen en instellingen invulling geven aan het NP Onderwijs.

29

Welke best practices opgedaan tijdens corona op het vlak van digitalisering verdienen het volgens om structureel te worden doorgezet?

Gedurende de coronacrisis is in het onderwijs waardevolle ervaring opgedaan op het gebied van digitalisering, waarvan het goed is dat deze behouden blijft en benut wordt in de komende jaren. Uit de Monitor Hybride Onderwijs van Kennisnet en Ervaringen van studenten met onderwijs en toetsen op afstand tijdens corona van ResearchNed, blijkt dat docenten, studenten en leerlingen overwegend positief zijn over de doordachte inzet van digitale middelen en dat zij hier in de toekomst meer gebruik van willen maken. Voorbeelden hiervan zijn de inzet van open leermaterialen en nieuwe technologieën, de flexibiliteit die digitalisering kan bieden en het opdoen van digitale vaardigheden. Recente onderzoeken en adviezen maken inzichtelijk waar kansen en risico’s liggen. Zo weten we meer over bijvoorbeeld de cruciale de rol van schoolleiders, docenten en ouders bij digitaal onderwijs, het belang van interactie voor de motivatie van studenten en leerlingen, het stimuleren van gelijke kansen, en het welbevinden van leerlingen en docenten. Deze inzichten verdienen het om structureel te worden ingebed in het onderwijs. Daarom worden deze ervaringen door (onder andere) Kennisnet breed gedeeld binnen het onderwijsveld. Bovendien worden scholen in het primair en voortgezet onderwijs via het NPO inhoudelijk ondersteund bij de bepaling van geschikte digitale interventies, passend bij de lokale situatie en leerlingpopulatie.

30

Op welke terreinen wordt gewerkt aan digitalisering binnen het onderwijs als gevolg van de lessen die uit de coronacrisis getrokken zijn? Welke lessen op dit gebied worden gebruikt om de werkdruk voor leraren te verlagen? Hoeveel extra geld zou er nodig zijn om de digitalisering binnen het onderwijs naar een meetbaar significant hoger niveau te tillen? Is de 80 miljoen uit het Nationaal Groeifonds toereikend? Op basis van welke indicatoren is dit oordeel gestoeld?

Scholen hebben tijdens de coronacrisis veel geleerd, onder meer over de didactische aspecten van de inzet van ICT in de klas, de benodigde ICT-infrastructuur, de digitale vaardigheden van docenten en leerlingen en het belang van structurele aandacht voor het welbevinden van leerlingen en docenten. De crisis heeft het belang van fysiek onderwijs onderstreept. Doordachte inzet van digitale toepassingen in het (fysieke) onderwijs kunnen een belangrijke aanvulling leveren om de kwaliteit en kansengelijkheid te bevorderen en nuttige tijd voor leraren vrij te maken. Dit kan de werkdruk van leraren verlagen. Om digitalisering van het onderwijs naar een significant hoger niveau te tillen zijn samenhangende maatregelen nodig die het innovatieve vermogen van de onderwijssector verbeteren. Dit blijkt uit diverse onderzoeken en adviezen, waaronder Doordacht digitaal van de Onderwijsraad en de recente evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken. Met de € 80 miljoen van het Nationaal Groeifonds kunnen goede stappen gezet worden, maar er is meer mogelijk. OCW heeft daarom voorstellen ingediend voor de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds.4 Deze voorstellen zijn ontwikkeld in een constructieve dialoog met de sectorraden, bonden, beroepsorganisaties en uitvoerende expertorganisaties.

31

Met welke opleidingen hangt een hogere jeugdwerkloosheid relatief meer samen in vergelijking met andere opleidingen? Kan een overzicht gegeven worden van de belangrijkste cijfers hierachter?

In het mbo, hbo en wo hebben opleidingsniveau en/of opleidingssoort een belangrijke invloed op de baankansen van afgestudeerden. De tabel laat zien dat over het algemeen een hoger opleidingsniveau gepaard gaat met hogere baankansen en dat een bbl-opleiding gemiddeld genomen hogere baankansen kent dan een bol-opleiding.

Tabel: percentage werkloze beroepsbevolking onder afgestudeerden cohort 2017/18 – 1 jaar na afstuderen

Opleidingsniveau/Opleidingssoort

BOL

BBL

Totaal

Mbo niveau 1

34,3%

27,5%

31,1%

Mbo niveau 2

17,1%

7,0%

12,1%

Mbo niveau 3

8,8%

2,6%

5,6%

Mbo niveau 4

7,2%

1,9%

6,0%

Mbo totaal

9,5%

4,2%

13,7%

Bron: CBS Statline, uitstromers mbo en ho; arbeidsmarktkenmerken na verlaten onderwijs

Daarnaast hangt de richting van de opleiding samen met baankansen. Het onderzoeksrapport van ROA «De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2026»5 geeft van verschillende opleidingsrichtingen het arbeidsmarktperspectief met ramingen tot 2026.

32

Hoe wordt vervolg gegeven aan de #kiesmij-campagne?

Er wordt momenteel samen met betrokken partners bekeken hoe er vervolg kan worden gegeven aan de campagne #KIESMIJ. De campagne is met alle partners geëvalueerd en op basis daarvan zal worden besloten welk vervolg de campagne krijgt.

33

Is er naast het herstel van het mentale welzijn in het mbo, ook aandacht voor dit probleem in de andere onderwijssectoren? Kan u aangeven welke maatregelen er allemaal worden genomen om het mentale welzijn te verbeteren op alle onderwijsinstellingen? Waar staat dit verantwoord op de begroting? Is een schoolpsycholoog voor elke vorm van beroeps- en hoger onderwijs hiervan een onderdeel? Welke kosten zijn gemoeid met het invoeren van een dergelijke schoolpsycholoog?

Instellingen hebben op basis van de eigen situatie een plan gemaakt hoe ze de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs in willen zetten. In de voortgangsmonitor en de startmeting van de implementatiemonitor van Berenschot van het Nationaal Programma Onderwijs, welke recentelijk naar uw Kamer zijn gestuurd, wordt nader ingegaan op de maatregelen die instellingen extra nemen om het mentale welzijn te verbeteren. Het verbeteren van welzijn gaat overigens niet alleen over het hebben van een studentpsycholoog, maar ook over preventie: het organiseren van laagdrempelige hulp door bijvoorbeeld een studieadviseur of coach, het versterken van de weerbaarheid van studenten en het vergroten van de onderlinge verbondenheid tussen studenten onderling en de opleiding. Elke instelling besteedt binnen de lumpsum bekostiging al aandacht aan het mentale welzijn van studenten. Dit doen zij binnen de onderwijsteams, maar zij hebben hier ook aparte functionarissen voor, zoals zorgcoördinatoren, studentbegeleiders en studentpsychologen. Instellingen werken bij de ondersteuning van studenten nauw samen met gemeenten. Zo werken in het mbo bijvoorbeeld alle instellingen en gemeenten vanuit de aanpak voortijdig schoolverlaten intensief samen bij het bieden van extra begeleiding voor studenten met (psychische) problemen. De kosten die gemoeid zijn bij het invoeren van een schoolpsycholoog zijn niet apart inzichtelijk te maken omdat dit onderdeel is van de brede aanpak van scholen.

34

Kunt u aangeven welke activiteiten voor het Nationaal Onderwijslab zijn voorzien met de 80 miljoen euro die voorwaardelijk is toegekend? Binnen welk tijdspad wordt dit geld uitgekeerd?

In het Nationaal Onderwijslab wordt aan onderwijsinnovatieprojecten gewerkt die een brug slaan tussen het fundamenteel (wetenschappelijk) onderzoek en de markt. Het Onderwijslab bestaat primair uit een (publieke) werkplaatsomgeving, waar op projectbasis publieke en/of private partijen samenwerken aan geavanceerde digitale onderwijsinnovaties (gebaseerd op o.a. kunstmatige intelligentie) die belangrijke uitdagingen uit het onderwijs adresseren. Zie voor een uitgebreide beschrijving van het Onderwijslab de Verkenning naar het Nederlandse onderwijslab artificiële intelligentie. De benodigde middelen worden via het Nationaal Groeifonds beschikbaar gesteld vanaf 2022.

35

Kunt u aangeven hoe gerichte investeringen in digitale leer- en hulpmiddelen en ICT bijdragen aan het structureel vergroten van het verdienvermogen van Nederland?

De kwaliteit van leraren is doorslaggevend voor de kwaliteit van het onderwijs. Doordachte digitalisering ondersteunt leraren in het bieden van goed onderwijs: het kan de motivatie van leerlingen en hun leerresultaten verhogen. Doordachte digitalisering ondersteunt leraren bovendien in hun werk, door taken als lesvoorbereiding en het nakijken van toetsen en tentamens te verlichten. Dit kan de werkdruk van leraren verlagen en de beschikbare tijd voor begeleiding van leerlingen vergroten. Dit komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. De ontwikkeling van kennis draagt bij aan het structureel vergroten van het verdienvermogen van Nederland. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat leerwinst, hoe vroeg in het leven ook, doorwerkt op het loon dat de leerling later in zijn of haar leven gaat verdienen.

36

Kunt u aangeven welke partijen deelnemen aan of in het Onderwijslab?

In het Onderwijslab wordt op projectbasis met diverse partijen in verschillende samenstellingen samengewerkt. Het lab heeft een werkplaats- en innovatiefunctie en brengt onderzoekers, scholen en educatieve aanbieders van digitale onderwijstechnologie in projecten bij elkaar. Dit wordt gereflecteerd in de partners die het Onderwijslab heeft: onderzoeksinstellingen (universiteiten of hogescholen), scholen en/of schoolbesturen en aanbieders van digitale innovaties voor het onderwijs.

37

Kunt u aangeven wanneer het plan om invulling te geven aan de voorwaarden gezien met het oog op de voorwaardelijke financiering voor het Onderwijslab gereed is en met de Kamer wordt gedeeld?

De Ministeries van OCW, EZK en het Nationaal Groeifonds hebben overeenstemming bereikt over het plan waarmee invulling wordt gegeven aan de nadere voorwaarden die het Nationaal Groeifonds heeft gesteld. Uw Kamer is hierover op 27 oktober per brief geïnformeerd.

38

Kunt u aangeven of naast kansen van digitaliseringsmogelijkheden ook gekeken wordt naar mogelijke risico’s? Zo ja, welke risico’s?

In de haalbaarheidsstudie is naast de kansen die digitalisering voor het onderwijs biedt, ook aandacht voor de risico’s. De voornaamste gesignaleerde risico’s van ondoordachte digitalisering zijn: een inperking van de autonomie en vrijheid van leraren, spanning op pedagogische relaties en het verlies van regie over het onderwijs, het verlies van privacy en meer kansenongelijkheid. In de werkwijze van het Onderwijslab staan publieke waarden centraal, zodat de ontwikkelde innovaties vertrouwenwekkend, transparant en uitlegbaar zijn, met regie in handen van de docenten.

39

Kunt u uitleggen hoe het verdienvermogen van Nederland structureel vergroot wordt door te investeren in ICT in het onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 35.

40

Ziet u naast de voordelen die de intensivering van ICT in het onderwijs door de coronacrisis, ook nadelen?

Al voor de coronacrisis werd werk gemaakt van onderwijsinnovatie met ICT. Door de coronacrisis heeft het gebruik van ICT in het onderwijs echter een vlucht genomen, met name voor instructie en begeleiding. Scholen en onderwijsinstellingen werkten noodgedwongen met wat voorhanden was om het eigen onderwijs online voort te zetten. Voor sommige scholen en instellingen was de plotselinge sprong te groot, waardoor bestaande verschillen werden uitvergroot, en leeropbrengsten en kansengelijkheid, mentaal en sociaal welbevinden onder druk kwamen te staan. Tegelijkertijd zijn docenten, leerlingen en studenten positief over de meerwaarde die digitale middelen kunnen hebben: zij willen hier voor delen van het onderwijs meer gebruik van blijven of gaan maken, zo blijkt uit de COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs, het onderzoek van de Inspectie naar afstandsonderwijs, en de Monitor Hybride Onderwijs van Kennisnet. Ook leerlingen en studenten hebben in enquêtes van LAKS, JOB en het ISO aangegeven dat zij kansen zien om onderdelen van digitaal onderwijs te combineren met fysiek onderwijs. Tegelijkertijd zijn de scholieren en studenten ook kritisch. Ze geven terecht aan dat de inzet van digitaal onderwijs doordacht moet gebeuren en dat niet elk type onderwijs zich goed voor digitaal onderwijs leent.

41

Wat houdt het «voorwaardelijk» in bij de toekenning van 80 miljoen euro aan het Onderwijslab?

Het Nationaal Groeifonds heeft positief geadviseerd voor de toekenning van € 80 miljoen voor het Nationaal Onderwijslab, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De Ministeries van OCW, EZK en het Nationaal Groeifonds hebben overeenstemming bereikt over het plan waarmee invulling wordt gegeven aan de nadere voorwaarden die het Nationaal Groeifonds heeft gesteld. Uw Kamer is hierover op 27 oktober per brief geïnformeerd.

42

Op welke vakken en vaardigheden richten de «innovatieve toepassingen» vanuit het Nationaal Onderwijslab zich met name? Op de basisvakken, c.q. de basisvaardigheden?

Binnen het Onderwijslab ligt de focus op projecten die aantoonbaar bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het gaat dus in de eerste plaats om innovaties die een verbetering opleveren van het onderwijs, door leeropbrengsten van leerlingen te verhogen of tijdwinst voor leraren te realiseren. Zodat de werkdruk voor leraren kan afnemen. Deze innovaties kunnen relevant zijn voor alle vakken en vaardigheden.

43

Wat zijn de laatste cijfers met betrekking tot stageplektekorten per sector? Kan een overzicht gegeven worden van de achtergrond van jongeren die zonder stageplek zitten? Wat zijn de laatste cijfers omtrent stagediscriminatie?

SBB heeft op 6 oktober 2021 inzichtelijk gemaakt voor het mbo bij welke sectoren en marktsegmenten het aantal stagetekorten het grootste is. Het totale stagetekort is 7.632, waarvan 7.146 stages en 486 leerbanen. SBB heeft hiervan een top 5 van sectorkamers opgesteld, waarbij de grootste tekorten in de Zorg, Welzijn en Sport zijn, namelijk 2.763. Daarna volgen Zakelijke dienstverlening en veiligheid met 1.535, Entree met 664, ICT en creatieve industrie met 618 en Voedsel, groen en gastvrijheid met 607. SBB geeft aan dat het daarnaast nog knelt in de evenementenbranche, toerisme-, recreatie-, culturele sector en internationaalgeoriënteerde opleidingen. Tot slot zitten de grootste absolute stagetekorten in niveau 2 (2.157) en niveau 4 (3.169). Het aantal ingeschreven studenten op niveau 4 is echter groter dan op niveau 2, dus procentueel zijn de tekorten op niveau 2 hoger. Er wordt door SBB geen monitoring gedaan naar de achtergrond van studenten zonder stageplek. Voor het hoger onderwijs geldt dat de stagetekorten niet gemonitord worden. OCW verkent momenteel hoe stagetekorten gemonitord kunnen worden. De stagetekorten lijken het grootst in de sectoren die het hardst zijn geraakt door de coronacrisis, zoals de zorg en de evenementenbranche.

Studenten kunnen bij SBB een melding maken als zij stagediscriminatie ervaren tijdens of bij het vinden van een stage. Vervolgens zal SBB de melding in behandeling nemen. Indien er voldoende informatie voorhanden is, start SBB een onderzoek met hoor en wederhoor van de betrokken partijen. In 2021 heeft SBB tot nu toe 57 meldingen ontvangen, waarvan 38 meldingen betrekking hadden op discriminatie. 14 meldingen zijn verder onderzocht. De andere meldingen konden niet worden onderzocht, omdat deze anoniem waren of onvoldoende informatie aanwezig was voor onderzoek met hoor- en wederhoor. Deze onderzoeken hebben er niet toe geleid dat een erkenning is ingetrokken. Er zijn geen cijfers over stagediscriminatie op het hoger onderwijs bekend.

44

Op welke manieren valt het zorgwekkend lage aantal aanmeldingen voor de pabo voor het komende collegejaar zoal aan te pakken?

Zoals toegezegd in het Commissiedebat Leraren van 6 oktober 2021 ontvangt uw Kamer kort voor de Begrotingsbehandeling van OCW een brief met informatie over de voorlopige instroomcijfers en over de mogelijke maatregelen om de belangstelling voor de pabo te stimuleren.

45

Welke middelen gaat u aanwenden om de beeldvorming van het lerarenberoep bij middelbare scholieren positief te beïnvloeden, terwijl zij dagelijks op hun school mensen met dat beroep in levende lijve zien rondlopen?

Op korte termijn wordt door DUO in kaart gebracht hoe de uitstroom van vo-scholen naar lerarenopleidingen eruit ziet. Vervolgens zal in een kwalitatief vervolgonderzoek worden nagegaan wat de succesfactoren zijn op de scholen met de grootste uitstroom naar lerarenopleidingen. Verder wordt er een educatief praktijkvak ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs door onder andere SLO. In zo’n praktijkvak zullen scholieren zich kunnen oriënteren op het leraarsberoep. We streven ernaar dat dit praktijkvak in elk geval vanaf schooljaar 2023/2024 breed beschikbaar is. Daarbij zijn er tal van leraren in de school die bij die oriëntatie als rolmodel zullen willen fungeren. Kort voor de Begrotingsbehandeling ontvangt de Kamer nadere informatie over de voorlopige instroomcijfers pabo en over de maatregelen die genomen worden om de belangstelling voor de pabo te stimuleren.

46

Voor het collegejaar 2021–2022 wordt het collegegeld gehalveerd, maar hoeveel geld zou het volledig afschaffen van het collegegeld kosten?

Het CPB heeft in Kansrijk Onderwijsbeleid aangegeven wat het kost om het wettelijk collegegeld te verlagen naar € 0. De kosten hiervoor bedragen € 1,8 miljard structureel. Het CPB heeft gerekend met de studentenaantallen van collegejaar 2018/2019. Inmiddels zijn de studentenaantallen gestegen en zouden de kosten € 1,9 miljard bedragen. Het instellingscollegegeld wordt in deze variant niet verlaagd.

47

Hoe wordt de 1 miljard euro in het hoger onderwijs specifiek besteed? Welk deel gaat er naar het verbeteren van het mentale welzijn van studenten en in welke vorm wordt dit uitgevoerd (denk aan meer psychologen)?

In 2022 is circa € 1 miljard beschikbaar voor instellingen en studenten in het hoger onderwijs:

  • € 555 miljoen voor de compensatie van hogeronderwijsinstellingen voor de halvering van het collegegeld van de studenten;

  • € 161 miljoen voor de corona-enveloppe in de bekostiging van de hogescholen voor het aanpakken van studievertraging van studenten;

  • € 39,8 miljoen voor de corona-enveloppe in de bekostiging van de universiteiten voor het aanpakken van studievertraging van studenten;

  • € 80 miljoen voor de bekostiging van universiteiten, hogescholen, NWO en KNAW voor het verlengen van tijdelijke contracten van onderzoekers die te maken hebben gehad met vertraging van hun wetenschappelijk of praktijkgericht onderzoek als gevolg van de coronamaatregelen;

  • € 133 miljoen voor de verlenging van het recht op studiefinanciering.

In de eerste voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs is nader ingegaan op de plannen van de hogescholen en universiteiten voor de besteding van de middelen uit de corona-enveloppe, onder andere aan het mentale welzijn van studenten. Uit de plannen van de instellingen blijkt een duidelijke prioritering. Men kiest vooral voor het aanpakken van problemen die studenten ondervinden bij de overgangen tussen en binnen de onderwijssectoren en de verbetering van het studentenwelzijn. In het hbo gaat het om ca. € 70 miljoen en € 26 miljoen in het wo over de looptijd van het Nationaal Programma Onderwijs. In het hoger onderwijs wordt om het welzijn van ho-studenten te verbeteren, vooral ingezet op meer ondersteuning en contactmomenten. Aan het gevoelde gebrek aan sociale binding van studenten wordt in het wo tevens gewerkt met het bieden van extra faciliteiten, bijvoorbeeld via speciale apps en digitale middelen. Het bespreekbaar maken van het thema mentale gezondheid en het inschakelen van laagdrempelige hulp door mbo- en ho-instellingen zijn belangrijke acties die ook preventief kunnen werken. Expertise op het gebied van psychologische hulp en coaching wordt zoveel mogelijk laagdrempelig beschikbaar gesteld.

48

Is het geld uit het NPO dat naar de KNAW en NWO gaat voldoende om de achterstanden in onderzoek weg te werken?6 Zo nee, hoeveel geld zou er minimaal nodig zijn om dit te kunnen bewerkstelligen?

Een door kennisinstellingen en wetenschapsfinanciers aangeleverde raming van de gemiddelde vertraging is drie maanden, bij meer dan 20.000 onderzoekers met een tijdelijke aanstelling op universiteiten, umc’s, NWO- en KNAW-instituten en hogescholen. Alles bij elkaar betekent dit een kostenpost van zo’n € 600 miljoen. De kennisinstellingen hebben aangegeven voor ongeveer de helft van dit bedrag, € 300 miljoen, zelf budgetneutraal mitigerende oplossingen te hebben gevonden.

De eigen financiële inzet van de instellingen in 2020 is nader beschreven in de Kamerbrief «financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek». Zo is in de cao Universiteiten 2020 in hoog tempo € 20 miljoen beschikbaar gesteld. Daarnaast heeft NWO in 2020 € 20 miljoen vrijgemaakt uit eigen budgetten na aanwijzing vanuit OCW. NWO had daarnaast al € 6 miljoen vrijgemaakt voor vertraagde wetenschappers onder haar werkgeverschap, en via SIA is € 10 miljoen vrijgemaakt voor praktijkgericht onderzoek.

Voor de resterende € 244 miljoen is een beroep gedaan op het kabinet. Het kabinet heeft daarop binnen het NPO voor de jaren 2021 en 2022 € 162 miljoen beschikbaar gesteld, waarmee onderzoekers hun onderzoek kunnen afronden en onderwijs kunnen blijven geven. In het bestuursakkoord is hierover afgesproken dat indien dit in 2021 en 2022 niet geheel is uitgeput, dit geld ook in 2023 en 2024 besteed mag worden.

In het bestuursakkoord zijn afspraken gemaakt over de verdeling van dit bedrag over NWO, KNAW, hogescholen, universiteiten en umc’s. In het bestuursakkoord is ook afgesproken dat gemonitord wordt hoe de uitputting verloopt. Dat gebeurt via de Implementatiemonitor. Uw Kamer wordt daarover halfjaarlijks geïnformeerd.

49

Hoeveel extra geld zou er uitgegeven moeten worden om te voldoen aan de Lissabon-doelstellingen (2010) om 3% van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) uit te geven?7 Wat zijn de geraamde extra inkomsten per x aantal euro’s aan extra investeringen? Hoeveel leveren investeringen in R&D structureel op voor de economie? Klopt het dat een investering van 1 miljard euro extra, de komende twee decennia x miljard euro oplevert voor de economie? Welke onderzoeken worden gebruikt om dit te onderbouwen? Hoe heeft deze verhouding zich in andere landen als Duitsland ontwikkeld, waar de Lissabon-doelstellingen reeds gehaald zijn?

Het meest recente jaar waarover R&D-statistieken van het CBS beschikbaar zijn, is 2019. In 2019 bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland € 17,8 miljard, wat gelijk is aan 2,18% van het bbp. De R&D-uitgaven hadden in 2019 € 6,6 miljard hoger moeten zijn om een waarde van 3% van het bbp te behalen. Nederland heeft in 2011 een R&D-doelstelling van 2,5% van het bbp gekozen in het kader van de EU 2020 strategie. Voor de EU als geheel werd daarbij een doelstelling van 3% van het bbp gehanteerd voor 2020. Lidstaten mochten zelf hun nationale doelstellingen kiezen. Nederland koos voor een doelstelling van 2,5% van het bbp vanwege de Nederlandse sectorstructuur. Dit werd aangekondigd in het «Nationaal Hervormingsprogramma 2011» van Nederland waarmee dat Nationaal Hervormingsprogramma aan de Tweede Kamer werd aangeboden. In een iets later stadium werd het op verzoek van de Tweede Kamer nader onderbouwd in een brief aan de Tweede Kamer. De afstand tot het realiseren van de 2,5%-doelstelling voor R&D bedroeg in 2019 € 2,6 miljard. De Kenniscoalitie heeft in een «Investeringsagenda voor onderzoek en innovatie 2021–2030» een groeipad geschetst voor hoe de komende jaren toegewerkt zou kunnen worden in de richting van het bereiken van 3% van het bbp aan R&D-uitgaven, door middel van investeringen in alle delen van de kennisketen.

Er zijn veel empirische studies beschikbaar naar de economische effecten van R&D. De resultaten over de effecten van R&D bij bedrijven wijzen toegespitst op Nederland op een productiviteitseffect van op langere termijn ongeveer 4½ euro per euro extra aan R&D-uitgaven. Bij een sterke stijging van de R&D-uitgaven dient echter wel rekening te worden gehouden met een afnemend effect per euro extra R&D. De resultaten over de effecten van publieke R&D zijn niet eenduidig en variëren afhankelijk van de onderzoeksmethodiek. Het is daarom niet eenvoudig om de macro-economische effecten van extra publieke R&D op het bbp nationale economische groei in te schatten. De complexiteit en uitdagingen op dit terrein zijn verwoord in een document van het CPB. In 2022 zal de KNAW een nieuw rapport over de «waarde van wetenschap» uitbrengen, na een eerdere verkennende studie uit 2013.

50

Wat zijn de tussentijdse ramingen voor de kosten om voor het herstelplan voor de culturele sector?

Zoals toegezegd aan uw Kamer in het commissiedebat Cultuur en corona van 28 september j.l. ontvangt uw Kamer voor het Wetgevingsoverleg cultuur (gepland op 22 november) de contouren van het herstelplan, inclusief een raming voor de kosten.

51

Wanneer zal er een herstelplan komen voor de culturele- en creatieve sector? Is er een inschatting hoeveel geld er nodig is voor dit herstelplan?

Zie ook het antwoord op vraag 50. Zoals toegezegd aan uw Kamer in het commissiedebat Cultuur en corona van 28 september j.l. ontvangt uw Kamer het Wetgevingsoverleg cultuur (gepland op 22 november) de contouren van het herstelplan, inclusief een raming voor de kosten.

52

Hoeveel inkomstenderving is er in de culturele en creatieve sector in het jaar 2021 door de coronacrisis?

Definitieve cijfers over het verlies aan inkomsten in 2021 voor de culturele en creatieve sector zijn op dit moment niet beschikbaar. Het jaar is nog niet afgelopen en hoewel de maatregelen ter bestrijding van het virus nu voor een groot deel zijn afgebouwd, kan niet worden uitgesloten dat extra maatregelen nodig zijn om het virus in te dammen. Wat het effect hiervan op de inkomsten van de culturele en creatieve sector is, is nog niet bekend.

53

Hoeveel inkomstenderving wordt er nog geschat in de culturele en creatieve sector in het jaar 2022 door de coronacrisis?

Volgens de Macro Economische Verkenning 2022 van het Centraal Planbureau die op 21 september 2021 is gepubliceerd, groeit de economie in 2022 met bijna 3,5%, ervan uitgaande dat er geen grootschalige nieuwe contactbeperkingen nodig zijn. Welke invloed deze verwachting heeft op de inkomsten van bedrijven en zelfstandigen in de culturele en creatieve industrie, is nog niet te zeggen.

54

Hoeveel inkomstenderving is er in de culturele en creatieve sector geweest in het jaar 2020 door de coronacrisis?

Er is nog geen volledig beeld beschikbaar van de inkomstenderving voor de gehele culturele en creatieve sector. In het kader van de evaluatie van de steunpakketten zal geprobeerd worden hiervan een zo volledig mogelijk beeld te geven. Voor de Nederlandse musea en podia (inclusief poppodia) zullen de CBS statistieken hiervoor een belangrijke basis vormen.

Voor een deel van de sector heeft het onderzoek Ongelijk getroffen, ongelijk gesteund van de Boekmanstichting (2021) een beeld gegeven (op basis van gegevens over gesubsidieerde gezelschappen dans, theater, muziektheater en muziek, poppodia, presentatie instellingen en vrije producenten). De gemiddelde terugloop in deze sectoren in de laatste drie kwartalen van 2020 bedroeg 85%. Dit onderzoek is besproken en als bijlage bij de brief van 7 juni aan uw kamer gestuurd, en samengevat in dezelfde brief.

Wel kan een beeld gegeven worden van de financiële situatie in 2020 van instellingen die via de BIS en de Erfgoedwet en de cultuurfondsen een meerjarige subsidie hebben ontvangen. Een analyse van de jaarrekeningen van deze instellingen laat het volgende zien:

  • In 2020 zijn de totale baten met 7% gedaald.

  • De totale eigen inkomsten van instellingen daalden met circa 62%.

  • De totale lasten van de instellingen daalden met 15%.

  • In totaal is met het eerste steunpakket in 2020 ruim € 106 miljoen aan steun verleend aan de BIS-instellingen. Deze extra steun ondervangt 69% van de hierboven genoemde 62% van de daling in eigen inkomsten.

Bij de 231 instellingen die meerjarig door de rijkscultuurfondsen werden gesubsidieerd zijn de totale baten afgenomen met 33% tussen 2019 en 2020. De totale lasten namen af met 40% en het eigen vermogen met 11%. Wegens de besparingen sloot een groot deel van deze instellingen af met een positief exploitatieresultaat.

De publicaties van de brancheverenigingen, zoals de Museumvereniging en het NAPK bevestigen dit beeld.

55

Hoeveel procent van de werkenden in de culturele en creatieve sector heeft de sector verlaten in 2020 en 2021 door de coronacrisis? Hoeveel mensen werkten er in de culturele en creatieve sector in 2020? hoeveel mensen werken er in de culturele en creatieve sector in 2021? Hoeveel hiervan bestaat uit zzp'ers?

De meest recente cijfers die het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW heeft samengesteld, geven een beeld van de ontwikkeling van het aantal banen (werknemers) van 2010 tot en met het vierde kwartaal van 2020.

In de jaren 2017 tot en met het eerste kwartaal 2020 zijn er rond de 152.000 banen. Dit daalt in het tweede kwartaal van 2020 naar 143.090. In het derde kwartaal telt het CBS 144.540 banen en in het vierde kwartaal 141.410. In datzelfde CBS overzicht wordt ook het aantal zelfstandigen weergegeven vanaf 2010, maar deze reeks loopt tot en met 2019 omdat geen recentere cijfers beschikbaar zijn.

56

Hoeveel geld uit het eerste steunpakket voor de culturele en creatieve sector is daadwerkelijk terecht gekomen bij zzp'ers?

Uit het eerste specifieke steunpakket voor de culture en creatieve sector is € 11,8 miljoen en ruim € 15 miljoen eigen middelen van de rijkscultuurfondsen beschikbaar gesteld voor makers. Daarnaast is € 5 miljoen beschikbaar gesteld via het Steunfonds Rechtenfonds. Daarnaast is een deel van de algemene steun aan instellingen ingezet om de zzp’ers aan het werk te houden. Om hoeveel geld dit gaat is niet precies uit de ingediende jaarrekeningen op te maken.

Naast deze specifieke steunmaatregelen heeft het kabinet via de generieke steunmaatregel, de TOZO, zzp’ers gesteund.

57

Hoeveel geld uit het tweede steunpakket voor de culturele en creatieve sector is daadwerkelijk terecht gekomen bij zzp'ers?

In het tweede steunpakket, van 1 januari tot 1 juli 2021,

  • is via de rijkscultuurfondsen € 35,75 miljoen beschikbaar gesteld voor zzp’ers;

  • konden via Cultuur + Ondernemen ook zpp’ers onder gunstige voorwaarden een lening aangaan. Hiervoor is in totaal € 15 miljoen beschikbaar gesteld, deze middelen waren ook voor bedrijven beschikbaar;

  • is voor het Programma Permanente Persoonlijke Ontwikkeling voor zelfstandigen € 4 miljoen beschikbaar gesteld;

  • konden met het Actieplan NPO (€ 10 miljoen) makers via de publieke omroep worden ondersteund.

Naast deze steunmaatregelen heeft de steun aan gemeenten (€ 150 miljoen) voor de ondersteuning van de lokale cultuur en aan rijksgesubsidieerde instellingen (€ 100 miljoen) ertoe geleid dat een deel van de zzp’ers aan het werk is gebleven of ondersteuning heeft ontvangen via een regeling van de gemeenten. Dat geldt ook van subsidies aan bijvoorbeeld het Kickstartfonds of het Filmfonds ter ondersteuning voor de filmproductie.

Daarnaast heeft het kabinet zzp’ers via de generieke steunmaatregel, de TOZO, gesteund.

58

Hoeveel geld uit het derde steunpakket voor de culturele en creatieve sector is daadwerkelijk terecht gekomen bij zzp'ers?

In het derde steunpakket (aanvullend steunpakket voor de periode januari-juni 2021) is:

  • via de rijkscultuurfondsen € 5,5 miljoen extra beschikbaar gesteld;

  • aan het Steunfonds Rechtensector € 10 miljoen beschikbaar gesteld.

Aanvullend hierop is in het vierde steunpakket (van 1 juli tot en met eind september 2021) nogmaals via de rijkscultuurfondsen (€ 16,3 miljoen) subsidie verleend voor de ondersteuning van makers. Wederom hebben de subsidies aan de rijksgesubsidieerde instellingen en bijvoorbeeld het Kickstartfonds en het Filmfonds de mogelijkheid geboden om zzp’ers opdrachten te verstrekken. Ook de generieke steunmaatregel voor de ondersteuning van zzp’ers, de TOZO, was tot en met september dit jaar beschikbaar.

59

Kunt u per maatregel die genomen is om het lerarentekort tegen te gaan aangeven wat het heeft opgeleverd in termen van de hoeveelheid extra leraren het heeft opgebracht?

Per maatregel is het effect op het lerarentekort niet uit te splitsen. Het lerarentekort is namelijk een complex vraagstuk, waar niet één maatregel de oplossing voor is. Juist de combinatie van maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen hebben effect, zoals anders organiseren, behouden van personeel en verhogen van zijinstroom. In het po is in de periode 2017–2020 een toename aan onderwijsgevend personeel per saldo van 1100 fte te zien. Het onderwijsondersteunend personeel is in het po zelfs met 6.600 fte toegenomen in deze periode.

Over de stand van zaken lerarentekort is uw Kamer geïnformeerd in september (Kamerstuk 27 923, nr. 424). In december ontvangt uw Kamer zoals jaarlijks de meest recente cijfers over de onderwijsarbeidsmarkt.

60

Hoeveel tegemoetkoming voor extra kosten vanwege studievertraging door corona is er in totaal uitgekeerd en om hoeveel studenten gaat het, uitgesplitst naar mbo, hbo-bachelor, hbo-master en wo-master?8

Ongeveer 9.000 mbo studenten en 23.000 ho studenten hebben een tegemoetkoming aangeboden gekregen voor het wegvallen van de aanvullende beurs en/of basisbeurs. Daar is een bedrag van ongeveer € 47 miljoen mee gemoeid. Het is niet mogelijk om de aantallen ho studenten verder uit te splitsen, omdat DUO niet beschikt over een verdeling onder hbo- en wo-studenten. Ongeveer 25.000 bbl studenten, 72.000 bol studenten, 3.000 hbo-ad studenten, 54.000 hbo-bachelor studenten, 2.000 hbo-master studenten en 23.000 wo-master studenten hebben een tegemoetkoming in studiekosten aangeboden gekregen voor de opgelopen studievertraging. Daar is een bedrag van ongeveer € 69 miljoen mee gemoeid. Voor de volledigheid zij vermeld dat de genoemde cijfers van de tegemoetkoming in studiekosten verschillen van de cijfers in de NPO-brief die recent aan uw Kamer is aangeboden. De cijfers in de NPO-brief tonen de stand tot en met september 2021. Om tot de verzochte uitsplitsing te komen zijn nieuwe cijfers uitgevraagd bij DUO, en in deze nieuwe cijfers zijn ook tegemoetkomingen verwerkt die in oktober 2021 aan de student zijn aangeboden.

61

Waarom zijn wo-bachelor studenten uitgesloten van de tegemoetkomingsregeling voor extra kosten vanwege studievertraging door corona?

In 2020 is besloten tot een tegemoetkoming voor studenten die in de laatste fase van hun opleiding met studievertraging hun opleiding afrondden. Circa tachtig procent van de wo-bachelorstudenten stroomt door naar een masteropleiding. Deze studenten studeren door en kunnen tijdens hun masteropleiding eventuele vertraging inlopen of komen in 2021/2022 in aanmerking voor de halvering van het collegegeld. Uitvoeringstechnisch is geen onderscheid te maken tussen studenten die direct doorstromen, studenten die na verloop van tijd doorstromen en studenten die na een wo-bachelor niet doorstromen. Om deze twee redenen zijn de wo-bachelorstudenten uitgesloten van de tegemoetkoming voor extra kosten vanwege studievertraging.

62

Kunt u per maatregel die genomen is om het lerarentekort tegen te gaan aangeven wat het heeft opgeleverd in termen van de hoeveelheid extra leraren het heeft opgebracht?

Zie vraag 59.

63

Hoe hoog is het huidige lerarentekort in de verschillende onderwijssectoren op dit moment?

Jaarlijks wordt de Kamer in december geïnformeerd over de voorspelde tekorten in de verschillende sectoren. In aanvulling op deze raming is op 1 oktober voor het eerst bij alle scholen in het primair onderwijs een uitvraag meting naar de actuele stand van de tekorten aan leraren en schoolleiders. Over de resultaten van de uitvraag wordt de Kamer in december geïnformeerd.

De voorspelde tekorten voor komende jaren in het po zijn lager dan de ramingen aan het begin van de kabinetsperiode lieten zien, maar zijn nog steeds hoog. In onderstaand tabel zijn de ramingen van afgelopen twee jaar voor het po en vo opgesomd:

 

po (incl. (v)so en schoolleiders)

vo

Raming tekorten 2024 (basisjaar 2019)

1.971 fte tekort bovenop huidige situatie

1.350 fte

Raming tekorten 2025 (basisjaar 2020)

1.439 fte tekort bovenop huidige situatie

1.250 fte

De verbetering komt met name door de verhoging van het aantal zij-instromers en herintreders. In het vo is er nog geen significante verbetering en dat is zorgwekkend. In het mbo is er over de gehele linie geen sprake van tekorten en vooralsnog ziet het er naar uit dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren. In december ontvangt de Kamer de nieuwe arbeidsmarktramingen en de resultaten van de uitvraag actuele tekorten.

64

Hoe heeft het lerarentekort zich ontwikkeld sinds het aantreden van het kabinet-Rutte III? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?

Over de ontwikkelingen van het lerarentekort wordt jaarlijks gerapporteerd. Om nog meer zicht te krijgen in de actuele tekorten zoals u gemeld is op 1 oktober jl. een uitvraag naar alle po scholen gegaan. In december ontvangt de Kamer de nieuwe ramingen en resultaten van de uitvaag. Ook wordt gewerkt aan een analyse van administratieve gegevens van basisscholen (CBS en DUO).

De voorspelde tekorten voor komende jaren in het po zijn lager dan de ramingen aan het begin van de kabinetsperiode lieten zien, maar zijn nog steeds hoog. Het aantal zij-instromers en onderwijsassistenten is fors toegenomen en de werkdruk is waarneembaar gedaald. De tekorten zijn nog steeds hoog. Zoals vermeld in de Kamerbrief van december 2020 wordt in het schooljaar 2025/2026 in het po een tekort van 1.439 fte aan leraren en directeuren verwacht, bovenop de huidige situatie aan tekorten. Vergeleken met de ramingen van vorig jaar, waarin vijf jaar later een tekort van 1.971 fte bovenop de huidige situatie werd geraamd, is dit een verbetering. Dit komt met name door de verhoging van het aantal zij-instromers en herintreders. In het vo is er nog geen significante verbetering en dat is zorgwekkend. Voor het verloop van het lerarentekort zie vraag 63.

65

Hoeveel leraren overwegen te stoppen met hun vak en met welke redenen?

Elke drie jaar wordt in opdracht van BZK door het CBS het WERKonderzoek gedaan onder werknemers in de publieke sector, waaronder werknemers in het onderwijs. Het laatste onderzoek komt uit 2019 en daarin staan de volgende gegevens: in het po is 15% van de leraren op zoek naar een andere functie, in het vo 19% en in het mbo 20%. Dit betekent niet dat deze gehele groep geen leraar meer wil zijn, want ze kunnen ook binnen het onderwijs op zoek zijn naar een andere plek. Mogelijke redenen voor vertrek kunnen zijn een hoge ervaren werkdruk, beperkte doorgroeimogelijkheden en behoefte aan een nieuwe uitdaging.

66

Hoeveel leraren hebben in de afgelopen tien jaar het vak verlaten en met welke redenen?

Hieronder is een overzicht per sector te vinden met het totaal aantal aan uitstroom. Mogelijke redenen voor vertrek kunnen zijn een hoge ervaren werkdruk, beperkte doorgroeimogelijkheden en behoefte aan een nieuwe uitdaging.

Primair onderwijsHoeveel leraren hebben het primair onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
 

Leeftijdsklasse

Uitstroomjaar

Onbekend

jonger dan 55

55–60 jaar

ouder dan 60

Totaal uitstroom po

2010

0

3230

994

3163

7387

2011

1

3978

1132

3268

8379

2012

0

5402

1583

2625

9610

2013

0

2420

1138

2502

6060

2014

0

2723

1252

2990

6965

2015

0

2683

990

2819

6492

2016

0

2543

804

2811

6158

2017

0

2839

729

2832

6400

2018

0

3289

632

2803

6724

2019

0

3473

633

3412

7518

Voortgezet onderwijsHoeveel leraren hebben het voortgezet onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
 

Leeftijdsklasse

Uitstroomjaar

Onbekend

jonger dan 55

55–60 jaar

ouder dan 60

Totaal uitstroom vo

2010

5

2973

580

2188

5746

2011

0

2287

482

2116

4885

2012

0

2453

474

1726

4653

2013

0

1780

399

1596

3775

2014

0

2017

431

1943

4391

2015

0

2198

379

1906

4483

2016

0

2373

409

2020

4802

2017

0

2773

396

2242

5411

2018

0

3051

429

2148

5628

2019

0

3179

450

2576

6205

Middelbaar beroepsonderwijsHoeveel leraren hebben het middelbaar beroepsonderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar
 

Leeftijdsklasse

Uitstroomjaar

Onbekend

jonger dan 55

55–60 jaar

ouder dan 60

Totaal uitstroom mbo

2010

0

1714

472

1196

3382

2011

1

950

307

1031

2289

2012

0

820

225

864

1909

2013

0

672

236

878

1786

2014

0

965

268

1082

2315

2015

0

1096

247

990

2333

2016

0

1172

257

1114

2543

2017

0

1215

210

1074

2499

2018

0

1483

228

1161

2872

2019

0

1198

240

1265

2703

Bron: DUO

NB 1: Gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.

NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2019 er relatief hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.

67

Waaraan wordt de 32 miljoen euro voor de aanpak lerarentekort precies besteed?

Van de € 32 miljoen wordt in 2022 € 21 miljoen beschikbaar gesteld via de Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5, € 8 miljoen voor het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen en € 3 miljoen voor de Subsidieregeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen (samen opleiden).

68

Wat zijn de jaarlijkse kosten aan overhead in het onderwijs in Nederland?

De bekostiging aan onderwijsbesturen en -instellingen moet worden uitgegeven aan onderwijs. Deze uitgaven hebben niet alleen betrekking op het geven van onderwijs (primair proces) maar ook op activiteiten die onderwijs mogelijk maken, ondersteunen en versterken (overhead in de meest ruime zin). Het onderwijs is en blijft de centrale activiteit en de overhead moet hiermee in gepaste verhouding zijn. Om dit te borgen is het belangrijk dat de allocatie van de beschikbare middelen op een zo laag mogelijk niveau plaatsvindt, hierop horizontaal toezicht is én daarover transparant wordt verantwoord. Instellingen en onderwijsbesturen hebben daarmee de ruimte hun maatschappelijke opdracht waar te maken om zo goed mogelijk onderwijs te verzorgen. Zij kunnen eigen keuzes maken over hoe de bekostiging het beste wordt ingezet, afhankelijk van bestuurs- en schoolomvang, onderwijsaanpak, kwaliteit van personeel en dergelijke.

Vanwege de verschillende omstandigheden van besturen, scholen en instellingen is er geen eenduidige maatstaf voor overhead te formuleren, bijvoorbeeld in de vorm van een maximumnorm. Daarbij komt nog het definitieprobleem rond het begrip overhead; bijvoorbeeld een directeur die ook voor de klas staat, kantoorartikelen en apparatuur die zowel door docenten als door leerlingen worden gebruikt en ICT-systemen die zowel de leerlingenprestaties volgen als ten dienste staan van de organisatie.

69

Hoe zijn de maatregelen uit het Nationaal Programma Onderwijs betreffende de tegemoetkoming van studenten die uit hun studiefinancieringsrecht lopen en de verlenging van de ov-kaart, die in de Voorjaarsnota door de maatregel «extensivering npoa» van dekking werden voorzien, thans gedekt?9

Deze maatregelen zijn als gevolg van het amendement op de 1e suppletoire begroting 2021 van het lid van Weyenberg c.s. gedekt uit onderuitputting op coronamaatregelen en (voor het restant) ten laste van het EMU-saldo. Zie tevens antwoord op vraag 19.

70

Heeft de maatregel halvering collegegeld voor studenten in collegejaar 2021–2022 geleid tot een toename van het aantal studenten?

De definitieve studentenaantallen van het collegejaar 2021–2022 zijn op dit moment nog niet bekend. Deze worden medio januari 2022 definitief. Een toename van studentenaantallen kan van veel factoren afhankelijk zijn en is niet één op één te koppelen aan deze maatregel. Overigens is het doel van deze maatregel niet een toename van het aantal studenten, maar het bieden van een financiële compensatie aan studenten. Zij krijgen financiële compensatie, omdat dit een vorm van erkenning biedt voor opgelopen studiekosten en gemiste ervaring.

71

Wat gaat u doen om scholen te stimuleren jonge, nieuwe leraren sneller een vast contract te bieden met meer uren om hen daarmee de vastigheid te bieden die ze verdienen?

Wij zetten in op goed en strategisch personeelsbeleid. Dit zorgt ervoor dat personeel in een professionele en uitdagende omgeving kan werken en zo behouden kunnen blijven. Daarnaast geeft dit scholen inzicht in toekomstige vraag naar personeel en scholingsbehoeften, bijvoorbeeld gericht op het halen van een tweede bevoegdheid. OCW stelt hiervoor subsidie beschikbaar. We roepen schoolbesturen op om, mede vanwege het tekort, hun uiterste best te doen zoveel mogelijk leraren te behouden voor de sector. Met name in regio’s met veel krimp valt er wat voor te zeggen dat schoolbesturen een aantal tijdelijke contracten aanhouden. Belangrijk is dat de schoolbesturen hierbij handelen volgens de cao.

Wat betreft het aantal vaste contracten, zien we in de laatste Loopbaanmonitor een positieve trend van steeds meer startende leraren met (uitzicht op) een vast contract. In het vo is het percentage van (uitzicht op) vaste contracten van 74% naar 79% gestegen tussen 2015 en 2019. In het po is een stijging te zien van 33% in 2015 naar 83% in 2019. In het mbo zijn de aanstellingen met (uitzicht op) een vast contract ook toegenomen van 72% naar 76%. Tevens zien we een stijging van banen met grotere aanstellingsomvang van 0,8 of hoger voor afgestudeerden van de pabo. Dit is gestegen van 48% in 2013 naar 80% in 2018. Voor afgestudeerden van tweedegraads lerarenopleidingen is de aanstellingsomvang 1 jaar na afstuderen meer stabiel gebleven tussen 55–60%. In december informeren wij de Kamer over de meest recente cijfers.

72

Welk deel van de deelnemers aan de lerarenopleiding ontvangt een stagevergoeding voor hun onderwijsstage? In hoeverre kunnen deze stagiaires daarop aanspraak maken bij de school waar zij stage lopen? In welke mate is de betaling van stagevergoedingen of juist het ontbreken daarvan van invloed op de belangstelling voor lerarenopleidingen?

Schoolbesturen bepalen of ze hun stagiair(e) een stagevergoeding geven en hoe hoog deze vergoeding is. Er is echter geen landelijke informatie beschikbaar over het aantal studenten dat een stagevergoeding ontvangt, dan wel over de invloed van het al dan niet uitbetalen van de stagevergoeding op de belangstelling voor de lerarenopleiding. Wel is bekend dat een aantal studenten tijdens de studie al werkt in het onderwijs. Er zijn op dit moment geen afspraken over een stagevergoeding in de cao. Voor studenten die in het laatste jaar van hun opleiding als leraar-in-opleiding worden aangesteld, liggen er wel salarisafspraken vast in de CAO’s. Vorig jaar heeft de PO-Raad haar leden opgeroepen werk te maken van de stagevergoeding. Scholen doen er goed aan studenten een stagevergoeding te geven, ook om (aankomend) leraren aan zich te binden. Het zou wenselijk zijn als sociale partners daar een cao-afspraak over maken, zodat het niet uitmaakt op welke school je stage loopt.

73

Hoeveel geld kost het om de «extra handen in de klas» structureel in het onderwijs te houden? Hoeveel extra handen zijn er op dit moment nodig in het po en het vo, uitgesplitst naar regio?10 In welke vakgebieden in het vo zijn er relatief grotere tekorten?

Voor 2021 is er voor het funderend onderwijs € 316 miljoen beschikbaar gesteld voor de regeling extra hulp voor de klas. De subsidie is een tegemoetkoming in de extra kosten die scholen tijdelijk maken om de continuïteit van het onderwijs tijdens de uitbraak van COVID-19 te kunnen waarborgen. Met dit geld zijn scholen en instellingen tegemoetgekomen in de extra personeelskosten om (afstands)onderwijs te kunnen blijven geven en de gevolgen van corona op te kunnen vangen. De regeling is opgesteld met een tijdelijk karakter en dus niet structureel. De NP Onderwijsmiddelen voorzien in het herstel en ontwikkeling van het onderwijs tijdens en na corona, zoals het inlopen van opgelopen (leer)vertragingen.

Wij hebben nog geen beeld van het precieze tekort aan personeelsleden wat binnen de regeling extra hulp voor de klas is ingezet en hoeveel scholen nog tekort komen. Aan deze regeling is namelijk een monitorings- en evaluatieonderzoek verbonden en de eindrapportage van het onderzoek wordt pas in maart 2022 verwacht. In de eindrapportage wordt ingegaan op de daadwerkelijke besteding van de middelen. En hoeveel geld er is ingezet per regio.

De actuele tekorten aan leraren en schoolleiders in het primair onderwijs worden op dit moment in beeld gebracht en geregistreerd. In december ontvangt uw Kamer de resultaten van de uitvraag en de nieuwe ramingen van de onderwijsarbeidsmarkt, waarin de ontwikkelingen in de vraag naar leraren, ondersteunend personeel en directeuren voor het po, vo en mbo zijn opgenomen. Voor de omvang van het huidige tekort aan leraren en directeuren in het po en vo, verwijzen wij naar het antwoord op vraag 63, 291, 292 en 293. Overigens gaat het bij de regeling extra hulp voor de klas ook om onderwijsondersteunend personeel.

In het vo kennen we de volgende tekortvakken: Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Duits, Frans, Nederlands, Klassieke Talen en Informatica. De tekortvakken zijn bepaald aan de hand van het «mirror-model» van Centerdata. In juni jl. is de Kamer per brief geïnformeerd over het onderzoek «Tekortvakken VO in beeld» waarin wordt ingegaan op de vakspecifieke knelpunten voor deze tekortvakken in het voortgezet onderwijs.

74

Hoeveel geld is er minimaal benodigd om uitvoering te geven aan de werkagenda die opgesteld wordt op basis van de aanbevelingen van Van Vroonhoven?

Zoals in de brief over het stand van zaken lerarentekort in september jl. is vermeld, werken wij de aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven op dit moment gezamenlijk met de vak/ beroeps- en sectororganisaties uit. De vervolgstappen worden langs drie lijnen uitgewerkt: de regionale aanpak, het beroepsbeeld en breed betrekken van de beroepsgroep en landelijke regie/taskforce. Met de werkgevers- en werknemersorganisaties is er op veel punten overeenstemming bereikt over de richting. De uitwerking daarvan vergt echter nog een aantal stappen. Een onderdeel van de uitwerking van het vervolgtraject is het budget. In december 2021 verwachten wij uw Kamer hierover verder te kunnen informeren. Het is aan het nieuwe kabinet om daarover en over de daarvoor door verschillende partijen gevraagde investeringen een besluit te nemen. Eerder is aan uw Kamer gemeld, dat dit bijvoorbeeld de investeringen betreft die nodig zijn om het verschil in salaris tussen po en vo te dichten en het extra geld dat nodig is om alle leraren op te leiden via de systematiek van Samen Opleiden (Kamerstuk 27 923, nr. 420).

75

Aan welke initiatieven wordt er op dit moment gewerkt om het lerarentekort specifiek in de G5 aan te pakken?11

Het kabinet investeert in de aanpak van tekorten in de G5 door middelen beschikbaar te stellen voor de uitvoering van de convenanten. Per stad worden nu maatregelen getroffen, die zo goed mogelijk aansluiten bij de specifieke problematiek van de individuele scholen en wijken. Zoals gemeld in de Kamerbrief van september zijn de eerste positieve effecten van de maatregelen uit de convenanten te zien. Dat geldt met name voor het opleiden van assistenten tot ondersteuner of leraar, de verbeteringen en de toename in zijinstroom en het anders organiseren van het onderwijs.

76

Hoeveel kost het om pabo’s en lerarenopleidingen volledig gratis te maken? Tot hoeveel extra aanmeldingen zou dit naar schatting leiden?

De pabo’s en lerarenopleidingen volledig gratis maken kost circa € 150 miljoen. We gaan daarbij uit van een groei van 5–10%, op basis van voorspellingen uit Kansrijk Onderwijsbeleid van het CPB. Het CPB voorspelt daarin een groei van 4,3% bij een verlaging van het wettelijk collegegeld naar € 0. Het CPB keek daarbij naar een verlaging van het wettelijk collegegeld bij alle opleidingen. Voorstelbaar is dat de groei bij een gratis opleiding groter kan zijn wanneer maar een aantal opleidingen gratis is (substitutie-effect).

77

Hoe goot is het huidige tekort aan schoolleiders?

Zie antwoord 291.

78

Klopt het dat uit de aanbevelingen van Van Vroonhoven blijkt dat de landelijke tafel aanpak lerarentekort wel kennis heeft genomen van de aanbevelingen, maar kritiek heeft op de mate waarin de werkdruk en het salaris van de leraren wordt aangepakt teneinde het lerarentekort weg te werken? Hoeveel stijgt precies het salaris en hoeveel daalt precies de werkdruk met de 812 miljoen euro structureel en 359 miljoen euro incidenteel die hiervoor wordt uitgetrokken? Waar staat deze verantwoord op de begroting? Kiest u voor een verdere verhoging van deze middelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welk bedrag is nodig om de loonkloof tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs volledig te dichten, zodat alle leraren hetzelfde gaan verdienen? Welke kosten zijn gemoeid met het afschaffen van de doelmatigheidskorting?

De aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven zijn vorig jaar aan de landelijke tafel besproken en er is brede steun om de uitwerking van de aanbevelingen gezamenlijk op te pakken. In de beantwoording van het schriftelijk overleg van 8 juli jl. is toegelicht dat de vakorganisaties zich voor een groot deel kunnen vinden in de inhoudelijke lijn van de notitie, maar de salariskwestie in het po en de aanpak van de werkdruk krijgt naar mening van de vakorganisaties te weinig aandacht.

Afgelopen kabinetsperiode is oplopend tot € 430 miljoen structureel beschikbaar voor de aanpak van werkdruk in het primair onderwijs beschikbaar gesteld (onderdeel van de € 812 miljoen structureel voor het funderend onderwijs). Uw Kamer is op 12 februari 2021 geïnformeerd over de resultaten van de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord. Daarnaast is er ook structureel € 270 miljoen beschikbaar gesteld voor extra salaris in het primair onderwijs.

Naar huidige berekeningen kost het volgens sociale partners € 920 miljoen in 2022. Daarmee worden alle medewerkers in het po die wat betreft zwaarte van taken en verantwoordelijkheden hetzelfde zijn aan het vo gelijkwaardig beloond. Vanaf kalenderjaar komt structureel € 500 miljoen beschikbaar om het salaris in het primair onderwijs (gericht) te verbeteren.

Onderstaande tabel toont de kosten voor het terugdraaien van de doelmatigheidskorting.

Mln. (€)

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Doelmatigheidskorting PO

6,7

30,7

45,7

61

61

61

Doelmatigheidskorting VO

5,2

23,8

35,4

47,3

47,3

47,3

Doelmatigheidskorting MBO

2,8

12,7

18,9

25,2

25,2

25,2

Doelmatigheidskorting HO

4,8

21,9

32,7

43,6

43,6

43,6

Doelmatigheidskorting OWB

0,6

3

4,4

5,9

5,9

5,9

Doelmatigheidskorting Totaal

20

92

137

183

183

183

79

Wat houdt het Horizon Europe-programma exact in en waarom wordt deze als enige genoemd om op internationaal/ Europees gebied wetenschappelijk samen te werken?

Horizon Europe is het negende EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Met een budget van € 95,5 miljard over de looptijd van 2021 tot en met 2027, is Horizon Europe het grootste grensoverschrijdend programma voor onderzoek en innovatie ter wereld. Horizon Europe biedt subsidies in de hele wetenschaps- en innovatieketen, van de basis, fundamentele kant van onderzoek tot het naar de markt brengen van innovaties. Daarnaast wil de Europese Commissie het bedrijfsleven en de academische wereld uitdagen om samen oplossingen te bedenken voor maatschappelijke vraagstukken. Excellentie en impact zijn de belangrijkste principes voor het toekennen van het onderzoeksbudget. Voor het Nederlandse kennis- en innovatieveld is het programma van groot belang. Nederlandse deelnemers presteerden zeer goed in de voorganger van Horizon Europe, Horizon 2020, waaruit zij in totaal ruim € 5,3 miljard ontvingen van de € 67,5 miljard die de Europese Commissie heeft toegekend (peildatum 2 juni 2021). Nederland neemt daarmee de zesde plaats in van EU-lidstaten die de meeste middelen uit Horizon 2020 ontvingen. Dankzij deze middelen zijn er de afgelopen jaren duizenden projecten mogelijk gemaakt met belangrijke impact, op de wetenschap, samenleving en de economie.

Buiten Horizon Europe, werkt OCW ook op vele andere manieren aan het stimuleren van wetenschappelijke internationale samenwerking. Zo investeren we in grootschalige internationale (mondiale) onderzoeksinfrastructuren, zoals in ESO, CERN, EMBL en SKA. Daarnaast werkt Nederland binnen de Europese Onderzoeksruimte (ERA) samen aan het creëren van betere randvoorwaarden om grensoverschrijdende samenwerking te faciliteren, zodat we als Europa mee kunnen blijven doen in de wetenschappelijke wereldtop. De samenwerking binnen de ERA richt zich onder meer op kennisuitwisseling binnen de Unie, open science, het verbeteren van carrièremogelijkheden en internationale mobiliteit van onderzoekers en het multilateraal afstemmen van onderzoeksprogrammering. Omdat Nederland zich ook bewust is van de mogelijke risico’s die internationale samenwerking met zich meebrengt, werken we bovendien samen met de Europese Commissie en andere landen aan kennisveiligheid om ongewenste overdracht van kennis te voorkomen. Tot slot werken we met meerdere landen binnen en buiten de EU op bilateraal niveau samen op het gebied van wetenschap en innovatie. De Internationale Kennis-en Talentstrategie (IKT) schetst de inzet van Nederland op deze samenwerkingen.

80

Welke instellingen hebben nog geen goedgekeurde beoordeling gekregen van de NVAO als het gaat om de kwaliteitsafspraken?12 Op welke termijn wordt verwacht dat zij wel een goedgekeurde beoordeling krijgen?

De Haagse Hogeschool. Er is een aangepast plan ingediend en de verwachting is dat de NVAO op korte termijn hierover advies uitbrengt, waarna de Minister een besluit zal nemen.

81

Waarom is het dossier Emancipatie belegd bij het Ministerie van OCW en niet bij een ander ministerie, zoals Ministerie van Algemene Zaken of Ministerie van Binnenlandse Zaken?

Dit was in 2007 bij de formatie van het kabinet Balkenende IV een politieke keuze om het onderwerp te brengen bij het Ministerie van OCW. De portefeuille van homo-emancipatie (nu LHBTI-emancipatie) van VWS en vrouwenemancipatie van SZW werden samengevoegd tot emancipatie.

82

Wat zijn de geraamde uitgaven (of investeringen) om het COC’s Regenboogakkoord in het geheel uit te voeren?13

Het regenboogstembusakkoord is in maart 2021 door een aantal politieke partijen ondertekend. Aan dit akkoord hebben zij zich politiek gecommitteerd. Het akkoord had ten tijde van het opstellen van de begroting 2022 nog geen formele status voor dit demissionaire kabinet. Op welke wijze invulling wordt gegeven aan onderdelen uit het akkoord is aan een volgend kabinet, kosten die daarmee samenhangen hangen af van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen. Daarbij komen de uitgaven voor de gevraagde veranderingen uit het akkoord slechts deels ten laste van de begroting van OCW. Veel van de maatregelen zullen ten laste van andere begrotingshoofdstukken komen. Het is derhalve prematuur in dit stadium een overzicht te hebben van de totale kosten voor de volledige uitvoering van het regenboogstembusakkoord.

83

Kan een overzicht verschaft worden van de verschillende economische en publieke sectoren met daarbij het aantal vrouwen in topposities? Kan een overzicht gegeven worden van de verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen in deze sectoren?

Zowel het aantal vrouwen in topposities als de verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen worden jaarlijks bijgehouden. Echter worden deze monitors door verschillende onderzoekers uitgevoerd, wat tot gevolg heeft dat er verschillen zitten in de ordening en afbakening van de sectoren bij het presenteren van de resultaten. Zo heeft de Bedrijvenmonitor 2020 onderzoek gedaan naar het aantal vrouwen in de top van Nederlandse bedrijven die aan de criteria van «grote» vennootschap voldoen en naar het aantal vrouwen in de top van de (semi)publieke sectoren. Hierbij komen zij tot negen verschillende sectoren. In de Monitor Loonverschillen 2018 door het CBS wordt het loonverschil uitgesplitst naar 15 sectoren. Onderstaande tabellen laten de laatste resultaten van beide monitors zien. Aan beide tabellen zijn, in de onderste rijen, de data voor de rijksoverheid toegevoegd.

Tabel 1: % vrouwen in de raad van bestuur en raad van commissarissen

Sector

% vrouwen in het bestuur (in 2019)

% vrouwen de rvc (in 2019)

Zakelijke dienstverlening

15,9

24,9

Landbouw en nijverheid

12,0

20,3

Financiële instellingen

12,0

17,1

Vervoer, informatie en communicatie

11,5

26,1

Handel en horeca

12,0

20,5

Zorg en Welzijn

42,6

41,0

Sociaal-Maatschappelijke organisaties

32,6

44,9

Woningcorporaties

40,0

40,5

Onderwijs

28,0

37,3

Rijksoverheid1

41%

 

(Bron: Bedrijvenmonitor 2020)

Tabel 2: beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen, ongecorrigeerd en gecorrigeerd

Sector

Ongecorrigeerd loonverschil (in %)

Gecorrigeerd loonverschil (in %)

Financiële dienstverlening

28

13

Handel

26

9

Industrie

21

8

Gezondheids- en welzijnszorg

19

3

Zakelijke dienstverlening

19

7

Vervoer en opslag

16

9

Landbouw, bosbouw en visserij

16

7

Cultuur en overige dienstverlening

15

3

Bouwnijverheid

13

8

Energie- en waterleidingbedrijven

13

3

Delfstofwinning

7

2

Horeca

7

2

Openbaar bestuur

6

0

Particuliere huishoudens met personeel en extra-territoriale organisaties

– 3

– 1

Gesubsidieerd onderwijs

– 4

1

Rijksoverheid1

7

1

(Bron: Monitor Loonverschillen 2018, CBS, 2020)

84

Hebt u bij het inzichtelijk maken van het lhbti-beleid gekeken naar hoeveel personen daadwerkelijk tot deze doelgroep behoren?14 Zijn er regionale of culturele elementen die een rol spelen bij de discriminatie van de lhbti-gemeenschap?

Bij het maken van beleidskeuzes wordt gebruikt gemaakt van nationale en internationale data over het aantal personen in de samenleving dat zich identificeert als LHBTI. In deze data wordt veelal gesproken over percentages. Uit de LHBT Monitor 2018 van het SCP volgt dat ongeveer 1 op de 20 personen LHB is, en 1 op de 15 mensen LHBT. Internationaal onderzoek geeft aanleiding om bij een schatting van het aantal intersekse personen uit te gaan van 1% van de bevolking.

LHBTI personen wonen en werken in alle provincies in Nederland en in het Caraïbische deel van het Koninkrijk. Als het gaat om regionale elementen die een rol kunnen spelen bij discriminatie van LHBTI-personen komt uit de LHBT Monitor 2018 naar voren dat er een verschil is in veiligheidsbeleving tussen stedelijk en niet-stedelijk gebied. Zo ligt het percentage LHB personen in stedelijk gebied dat aangeeft zich «wel eens of vaak onveilig te voelen» hoger dan bij LHB personen in niet-stedelijk gebied. Ook geven LHB personen in stedelijk gebied aan vaker betrokken te zijn geweest bij een geweldsdelict dan personen in niet-stedelijk gebied.

Met betrekking tot culturele elementen laten de ontwikkelingen in de Nederlands samenleving een tegenstrijdigheid zien. Enerzijds blijkt er een hele lichte stijging van de acceptatie van seksuele- en gender-diversiteit te zijn. Anderzijds laten met name de felle discussies rondom mannelijkheid en vrouwelijkheid in sommige groepen van de samenleving zeer traditionele opvattingen zien. Deze opvattingen kunnen een belemmering vormen voor de emancipatie van vrouwen en LHBTI personen. Zo is bekend dat stereotiepe opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid één van de oorzaken is van het ontstaan en voortduren van gendergerelateerd geweld. In de praktijk zie je dat LHBTI personen, en in het bijzonder jongeren, met een migratieachtergrond en in religieuze kringen, vaker problemen ervaren met zelfacceptatie en acceptatie door hun familie en (directe) omgeving. Er is daarom binnen het emancipatiebeleid specifieke aandacht voor sociale acceptatie van LHBTI personen binnen deze gemeenschappen.

85

Klopt het dat er een nadruk lijkt te liggen op het verbeteren van de situaties voor vrouwen die zich dicht bij de top begeven, aangezien de begroting enerzijds stelt dat het verbeteren van de gelijkwaardige deelname van vrouwen aan arbeid en anderzijds het verbeteren van de doorstroom van vrouwen naar topfuncties een belangrijk doel van het emancipatiebeleid is, terwijl het verbeteren van de posities van vrouwen die essentiële beroepen uitoefenen (schoonmakers, thuiszorgmedewerkers, verpleegkundigen et cetera), die zich vaker in economische precaire situaties bevinden, amper worden benoemd in het emancipatiebeleid van de begroting? Zo ja, wat zijn de redenen hiervoor?

In het emancipatiebeleid van dit kabinet is gendergelijkheid op de arbeidsmarkt een van de prioriteiten. Het beeld dat hierbij de nadruk ligt op vrouwen dicht bij de top klopt niet. In de Opbrengsten Emancipatiebeleid 2017–2021 (TK 30420-357) staat een overzicht van wat er in deze kabinetsperiode is gedaan onder andere op het terrein van arbeid. Uitgangspunt van het kabinet is: elke vrouw moet financieel onafhankelijk zijn en haar kwaliteiten op de arbeidsmarkt waar kunnen maken. De inzet van het kabinet richt zich op een gelijke arbeidsdeelname van vrouwen op elk niveau. In de afgelopen periode is de wetgeving voor meer gelijkheid aan de top een van de accenten geweest, maar er is zeker zoveel aandacht gegaan naar het verbeteren van de positie van vrouwen aan de andere kant van het spectrum van de arbeidsmarkt, die niet economisch zelfstandig zijn. De maatregelen springen in de OCW-begroting minder in het oog, omdat de financiële lasten hier grotendeels in begrotingen van andere ministeries terechtkomen.

86

Hebben de coronamaatregelen om coulanter om te gaan met het bindend studieadvies (bsa) en gedurende het studiejaar 2019–2020 eerstejaarsstudenten die mogelijk studievertraging op zouden lopen en ten gevolge daarvan de bsa-norm niet zouden halen, de mogelijkheid te geven om hun bsa-norm te halen in het daaropvolgende studiejaar, geleid tot minder prestatiedruk/stress onder studenten? Wat zijn de ervaren voor- en nadelen van deze maatregelen onder studenten? Hebben de hier bovenstaande maatregelen invloed gehad op de studievoortgang onder studenten?

Dat is niet bekend. Er is een onderzoek uitgezet om te kijken welke lessen kunnen worden getrokken uit de coronapandemie in relatie tot structureel beleid. Onderdeel van deze evaluatie zal ook zijn te kijken naar de eerste effecten van de maatregelen omtrent het bsa. Daarin zullen instellingen en studenten ook bevraagd worden over hun ervaringen omtrent het uitstel en de versoepeling van het bsa. In het voorjaar van 2022 wordt de Kamer over de uitkomsten van de evaluatie geïnformeerd.

87

Wat zijn volgens u de grootste oorzaken van de hoge werkdruk in het onderwijs per onderwijssector?

In 2019 heeft TNO in opdracht van OCW onderzoek gedaan naar werkdruk in het onderwijs. Het onderwijs kenmerkt zich door relatief hoge taakeisen (hoeveelheid werk) en lage regelmogelijkheden. De afgelopen jaren zijn de taakeisen in het onderwijs bovendien snel toegenomen, waarbij de autonomie is gedaald. Daarbij wordt het werk binnen het onderwijs ook vaker dan gemiddeld emotioneel zwaar of moeilijk gevonden. En duiden de resultaten erop dat er in het onderwijs sprake is van een multifactoriële problematiek die niet gelijk is voor de verschillende onderwijssectoren.

Voor het primair onderwijs wordt geconstateerd dat – in vergelijking met ander onderwijssectoren – taakeisen relatief hoog en de regelmogelijkheden relatief laag zijn. Daarentegen is een gunstig beeld zichtbaar ten aanzien van de buffers. Werknemers in het primair onderwijs ervaren veel sociale steun en veel opleidingsmogelijkheden. Wel hebben ze bovengemiddeld vaak te maken met een werkprivé disbalans en kunnen ze minder vaak dan gemiddeld voldoen aan de psychische eisen van het werk. Daarnaast blijkt uit de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord dat de belangrijkste oorzaken van werkdruk ten eerste leerlingen met een specifieke ondersteuningsbehoefte op het gebied van gedrag en leren zijn en ten tweede het opstellen, uitvoeren en evalueren van groeps-, handelings- en ondersteuningsplannen. Daarnaast worden in het primair onderwijs de volgende oorzaken met regelmaat genoemd klassengrootte, het organiseren van activiteiten die niet bij het curriculum horen, het moeten geven van lessen waar ze weinig affiniteit mee hebben en administratie. Tevens laat het onderzoek zien dat de werkdruk waarneembaar is gedaald.

Binnen het voortgezet onderwijs ervaren medewerkers (met name met een groot parttime contract (0,6–0,8 fte)) bovengemiddeld vaak hoge taakeisen, emotioneel zwaar of moeilijk werk. Daartegenover ervaren zij minder autonomie. Uit een klankbordgroep gaf men aan dat een karakteristiek kenmerk van het voortgezet onderwijs is dat men gevoelsmatig continu moet presteren. Ieder uur wordt er gewisseld van klas waardoor hersteltijd beperkt is of ontbreekt.

Voor het middelbaar beroepsonderwijs blijkt dat werknemers relatief vaak aangeven dat de aansluiting tussen kennis en vaardigheden niet optimaal is. Werknemers geven bovengemiddeld vaak aan meer, of juist minder kennis en vaardigheden hebben dan in het werk nodig is. Ook de relatief hoge blootstelling aan ongewenst gedrag van derden valt op. Daarbij kan wel opgemerkt worden dat extern ongewenst gedrag in het mbo is gedaald over de jaren waarop het onderzoek van TNO betrekking had.

De belangrijkste oorzaken voor de hoge werkdruk in het hoger onderwijs zijn de grote competitie en aanvraagdruk in het onderzoek, de groeiende studentenaantallen in het wo in combinatie met achterblijvende onderzoeksfinanciering, de onderwaardering voor onderwijstaken ten opzichte van de onderzoekstaken, en het grote aandeel tijdelijke contracten bij de universiteiten.

88

Worden er inzake het onderwijsachterstandenbeleid ook middelen uitgetrokken om gratis bijles te realiseren voor ouders beneden bepaalde inkomensgrens? Zo nee, waarom niet? Worden er elders op de begroting middelen hiervoor opgenomen en onder welke post valt dit?

Als het gaat om bijles aan leerlingen, kunnen scholen zelf vormgeven aan het eigen beleid om de onderwijskansen van leerlingen te vergroten. Het organiseren van gratis bijles voor deze leerlingen (tijdens de schooldag of daarna) kan een manier zijn om die onderwijskansen te vergroten. Scholen die middelen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid ontvangen (in het vo vanuit het Leerplusarrangement) kunnen die middelen eventueel op een dergelijke wijze inzetten, indien zij dat de beste aanpak achten. Ook kunnen scholen er voor kiezen de middelen die zij ontvangen in het kader van het NP Onderwijs op deze manier in te zetten, als dit past binnen hun visie en aanpak.

89

Waarom zijn er alleen doelstellingen geformuleerd voor vrouwen in hoge functies en niet voor andere minderheidsgroeperingen?

Vanuit de coördinerende rol voor het emancipatiebeleid heeft OCW doelstellingen geformuleerd voor vrouwen in hogere functies. Dit hangt samen met het beleid dat OCW in samenwerking met andere departementen voert om meer vrouwen in hoge functies te realiseren. Zo hebben wij samen met de Minister voor Rechtsbescherming de wet «Evenwichtiger man/vrouwverhouding in de top van het bedrijfsleven» ingevoerd en valt de coördinatie van het programma voor meer genderdiversiteit in de top van de (semi)publieke sector onder OCW. De verantwoordelijkheid voor beleid op het gebied van culturele diversiteit is belegd bij SZW.

90

Wat gaat u doen om de open access van gepubliceerde artikelen op de doelstelling van 100% te krijgen, hetgeen een stijging zou betekenen van 38% in één jaar?

Door de doelstelling van 100% open access hardop uit te spreken, hebben we de lat in Nederland hoog gelegd. Dit onderstreept dat wij, in lijn met het regeerakkoord, de transitie naar open science nodig, onvermijdelijk en onomkeerbaar vinden. Het is juist deze ambitie die tot snelle ontwikkelingen heeft geleid en Nederland tot koploper in open access heeft gemaakt. In 2020 is 73% van de publicaties van de Nederlandse universiteiten open access gepubliceerd. Dat is een stijging van 11% ten opzichte van 2019. Deze versnelling van het percentage in 2020 komt mede door het sluiten van open access-overeenkomsten met grote uitgevers.

Dat de 100% nog niet is bereikt, betekent dat er nog verdere stappen moeten worden gezet: nog meer (top)tijdschriften moeten open access worden, wetenschappers moeten niet alleen worden afgerekend op impactfactoren en open access moet wereldwijd worden omarmd. De laatste 27% procent die nog bereikt moet worden vergen veel aandacht. Dit betreft namelijk vooral de kleinere uitgevers, de kleinere disciplines of de kleinere initiatieven die niet kunnen worden meegenomen in een standaard overeenkomst zoals die voor grote uitgevers geldt.

Momenteel werkt het Nationaal Programma Open Science een meerjarenplan uit tot en met 2030, waarin de open science-stakeholders in Nederland onder andere de vraag uitwerken of en hoe de 100% op een duurzame manier kan worden bereikt, met de zojuist genoemde uitdagingen in het achterhoofd. Dit meerjarenplan zal ook met de Kamer worden gedeeld.

91

Waarom streeft u niet naar een 100% acceptatie van lhbti en accepteert u 90% acceptatie?

In een pluriforme, diverse samenleving zoals Nederland leven verschillende cultuurgroepen naast elkaar, met verschillende levensstijlen, religieuze, morele en ethische opvattingen. Dankzij tolerantie en sociale cohesie kunnen groepen prettig en waardig samenleven. Uit onderzoek van het SCP naar opvattingen over homo- en biseksualiteit in Nederland (2018) blijkt dat de Nederlandse bevolking over het algemeen (zeer) positief over homo- en biseksualiteit denkt. In dit onderzoek beantwoordde 92% van de respondenten de stelling «homoseksuele mannen en lesbische vrouwen moeten hun leven kunnen leiden zoals zij dat willen» met «helemaal mee eens». Uit het onderzoek blijkt verder dan ongeveer één op de tien mensen negatief staat tegenover genderdiversiteit. Een streefcijfer van 90% acceptatie doet recht aan het streven naar een inclusieve samenleving, lijkt realistisch, en laat ruimte – binnen het pluriforme karakter van de samenleving – voor andersdenkenden. Een volgend kabinet kan in de toekomst een nieuwe afweging maken om een hoger streefcijfer te hanteren.

92

Hoe verwacht u de streefwaarde van 100% voor open-access gepubliceerde artikelen te halen aangezien dit in 2019 nog 62% was?

Zie antwoord op vraag 90.

93

Hoe verwacht u de streefwaarde van ≥ 33% voor vrouwen in RvB- en RvC-functies in 2022 te halen aangezien in 2018 12,4% voor RvB-functies en 20,4% voor RvC-functies als waardes zijn gerealiseerd?15

Volgens de SER is het tot nu toe gevoerde beleid onvoldoende effectief. Het «pas-toe-of-leg-uit»-principe werkte niet goed en de wettelijke streefcijferbepaling werd slechts beperkt nageleefd. In het advies «Diversiteit in de top. Tijd voor versnelling» geeft de SER aan dat de groep van ongeveer 5000 grote vennootschappen zeer heterogeen is.

Vanaf 1 januari 2022 zijn Nederlandse beursgenoteerde bedrijven verplicht een vertegenwoordiging van ten minste een derde vrouwen én een derde mannen te realiseren in de raad van commissarissen (rvc). Een nieuwe benoeming die niet bijdraagt aan een evenwichtigere verdeling van zetels is nietig. Voor grote naamloze vennootschappen (nv’s) en besloten vennootschappen (bv’s) wordt het verder verplicht om zelf passende en ambitieuze streefcijfers op te stellen voor de raad van bestuur (rvb), rvc en subtop.

Met de wettelijke verplichting in het Burgerlijk Wetboek komt de regering tegemoet aan de grote verscheidenheid binnen vennootschappen en sectoren door ruimte te bieden voor maatwerk. Hiermee wordt ook voor een meer activerende aanpak gekozen. Grote vennootschappen worden verplicht om zelf passende en ambitieuze doelen in de vorm van een streefcijfer vast te stellen om de verhouding van mannen en vrouwen in de rvb en de rvc evenwichtiger te maken, evenals de verhouding in de door de vennootschap te bepalen subtop. De verbreding ten aanzien van de subtop heeft tot doel de doorstroming naar de top te versnellen. Tevens worden grote vennootschappen verplicht om een plan op te stellen om deze doelen te bereiken en hierover jaarlijks te rapporteren in het bestuursverslag. De regering wil met deze wet het aandeel vrouwen in topposities in het bedrijfsleven verbeteren en een noodzakelijke versnelling te weegbrengen. Na vijf jaar zal de wet geëvalueerd worden en bekijkt de regering of aanpassing of verlenging van de wet (die anders na acht jaar komt te vervallen) aan de orde is.

94

Wat zijn de redenen voor de minimale stijging van vrouwen in RvB-functies tussen 2010–2016 en de stagnatie tussen 2016 en 2018?

Zie antwoord vraag 93.

95

Hoeveel geld uit de genomen coronamaatregelen uit tabel 8 is nog niet uitgeput en ligt dus nog ergens op de plank? Kunt u aangeven waar de onderuitputtingen zitten? Kan dit geld opnieuw binnen de onderwijsbegroting ingezet worden?

De uitgaven voor coronamaatregelen in 2020 zijn inmiddels gerealiseerd. De uitgaven in 2021 zijn op dit moment in uitvoering, het merendeel hiervan zal naar verwachting tot besteding komen. Bij Najaarsnota wordt u geïnformeerd over de laatste stand van de uitputting van de begroting 2021. Over de uitputting van het Nationaal Programma Onderwijs wordt u aan het einde van het jaar in de brief «beleidsmatige mutaties na najaarsnota» op hoofdlijnen geïnformeerd, in de slotwet wordt u geïnformeerd over de definitieve realisatie in 2021. De middelen die voor 2022 begroot staan worden vanaf januari volgend jaar uitgegeven.

Het kabinet heeft met de Tweede Kamer afgesproken dat niet bestede middelen voor coronamaatregelen conform de reguliere begrotingsregels niet aan andere (reguliere) doelen zullen worden uitgegeven, maar weer ten gunste van de staatskas komen.

96

Kunt u verklaren waarom de post «Specifieke dekking op de OCW-begroting» met de bedragen van 16.500.000 euro in 2022 en 88.233.000 euro in 2023 (tabel 9, artikel 11) specifiek gedekt wordt op de begroting van OCW?

De post «Specifieke dekking op de OCW-begroting» betreft de inzet van de per saldo meevallers op de OCW-begroting (€ 16,5 miljoen) en de eindejaarsmarge (€ 88,2 miljoen). Deze budgettaire ruimte is ingezet ter dekking van de dekkingsopgave voor de maatregelen uit het Nationaal Programma Onderwijs ter verlenging van de ov-kaart voor studenten, die vanaf 2023 t/m 2027 nog van dekking diende te worden voorzien. Daarmee is het bedrag verlaagd waarvoor bezuinigingen nodig waren ter dekking.

NB: de bezuinigingen voor deze Nationaal Programma Onderwijs maatregel in de 1e suppletoire begroting zijn middels het amendement van het lid Weyenberg c.s. ongedaan gemaakt.

97

Hoe is het getal –76.763.000 euro in tabel 9 onder punt 12 «onderuitputting coronamiddelen» opgebouwd? Waar komt het vandaan? Waar heeft de onderuitputting plaatsgevonden? Waar is dit geld nu? Kan dit opnieuw binnen de onderwijsbegroting worden ingezet?

Het kabinet heeft met de Tweede Kamer afgesproken dat niet bestede middelen voor coronamaatregelen conform reguliere begrotingsregels niet aan andere (reguliere) doelen zullen worden uitgegeven, maar weer ten gunste van de staatskas komen. De € 76,7 miljoen onderuitputting coronamiddelen uit tabel 9 is opgebouwd uit € 72 miljoen onderuitputting op de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in de eerste helft van 2021 en € 4,8 miljoen onderuitputting op de middelen voor coronabanen in het hoger onderwijs in de eerste helft van 2021.

98

Wat is de onderverdeling per beleidsterrein, c.q. begrotingsartikel ten aanzien van het saldo van mee- en tegenvallers van ongeveer 3,6 miljoen euro (punt 15 in tabel 9)? Is dit al ergens voor ingezet? Of gaat dit terug naar algemene reserves? Of is het vrij inzetbaar?

De per saldo meevaller van € 3,6 miljoen op de OCW-begroting is opgebouwd uit diverse kleinere mee- en tegenvallers op de OCW-begroting. De mee- en tegenvallers per artikel zijn conform staffel toegelicht in de artikelsgewijze toelichting in de begroting. Deze meevaller is ingezet als onderdeel van de specifieke dekking op de OCW-begroting voor de NPO-maatregel ter verlenging van de ov-kaart (post 11b in tabel 9 «belangrijkste beleidsmatige mutaties»).

99

Wat is de verdeling tussen zelftesten in het mbo en het hbo?

Zelftesten worden in het mbo en hoger onderwijs op twee manieren aan het onderwijsveld ter beschikking gesteld, namelijk verzendingen aan onderwijslocaties enerzijds en postbezorging aan studenten en medewerkers anderzijds. Onderwijsinstellingen in het mbo hebben tot op heden in totaal circa 2,2 miljoen zelftesten op locatie ontvangen. Onderwijsinstellingen in het ho hebben tot op heden in totaal circa 2,6 miljoen zelftesten op locatie ontvangen. Voor wat betreft het landelijke aanvraagportaal (www.zelftestonderwijs.nl) voor enkel bekostigde onderwijsinstellingen is het beeld op peildatum 15 oktober als volgt, waarbij moet worden opgemerkt dat per aanvraag ofwel acht (in de periode tussen 1 juni en 7 augustus) ofwel vier zelftesten per post zijn verzonden:

  • Mbo: 116.712 individuele aanvragen voor zelftesten;

  • Hbo: 344.585 individuele aanvragen voor zelftesten; en

  • Wo: 378.388 individuele aanvragen voor zelftesten.

In de negende incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van OCW is ten behoeve van zelftesten in het mbo in totaal € 23,2 miljoen beschikbaar gesteld. Een bedrag van € 48,3 miljoen is beschikbaar gesteld voor zelftesten in het hoger onderwijs. Beide budgetten zijn nog niet volledig uitgeput. Aangezien nog onbekend is tot wanneer zelftesten onderdeel zullen uitmaken van het coronabeleid in het mbo en hoger onderwijs, is het niet mogelijk om een duiding te geven aan de daadwerkelijke uitgaven. Eventuele onderuitputting uit deze kostenpost vloeit conform reguliere begrotingsregels terug naar de staatskas.

100

Wat wordt er gedaan met zelftesten die over zijn?

De zelftesten die overblijven in de opslagruimtes die OCW heeft aangetrokken, zullen op termijn weer teruggaan naar de Haagse Hub, waar Dienst Testen namens VWS testvoorraden opslaat. Voorraden die op onderwijslocaties over zijn, zullen op termijn door de overheid worden opgehaald. Om grote voorraden op locaties te voorkomen, worden zelftesten sinds september enkel op aanvraag geleverd. Vanwege het feit dat de kwaliteitscriteria van de zelftesten op onderwijslocaties door de overheid niet kunnen worden gegarandeerd, kunnen deze testen helaas niet opnieuw worden gedistribueerd voor andere doeleinden. Deze voorraden op onderwijslocaties zullen daarom centraal worden vernietigd.

101

Zijn de middelen die voor het Nationaal Programma Onderwijs zijn gereserveerd voor het jaar 2021 al uitgeput? Zo nee, hoeveel is er nog over? Als dit geld niet wordt uitgegeven in 2021, gaat dit dan mee naar 2022?

De middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs die voor 2021 zijn begroot zijn op dit moment in uitvoering. We hebben de uitputting van de middelen nog niet (volledig) in beeld. Aan het einde van het jaar informeren we u op hoofdlijnen over het beeld van de uitputting op dat moment, in de slotwet wordt u geïnformeerd over de definitieve realisatie in 2021. Conform de door het kabinet met de Tweede Kamer afgesproken begrotingsregels voor coronamiddelen, dienen niet bestede coronamiddelen weer ten gunste te komen van de staatskas.

102

Kunt u toelichten waarom 702,3 miljoen euro op de aanvullende post staat, terwijl het erop lijkt dat deze middelen een duidelijke bestemming hebben, namelijk het NPO? Is er al een concrete bestemming voor deze gelden in 2022? Zijn hiervoor al concrete toezeggingen gedaan aan scholen?

Dit geld staat gereserveerd op de aanvullende post voor het NP Onderwijs. Voor het schooljaar 2022–2023 is nu de inschatting dat minimaal € 500 per leerling beschikbaar is. Het definitieve bedrag zal onder andere afhankelijk zijn van de uitkomsten van de implementatiemonitor en de actuele ontwikkeling van achterstanden. Op basis van de eerste ervaringen van het Nationaal Programma Onderwijs en de onderzoeken die dan beschikbaar zijn, zal het mogelijk zijn het aanvullende budget voor scholen met veel risico op vertragingen gerichter beschikbaar te stellen. We zullen daarom begin 2022 aan de hand van de implementatiemonitor en andere relevante onderzoeken de inzet en verdeling van de beschikbare middelen over de scholen herijken

103

Wat is er gebeurd met de 72 miljoen euro onderuitputting van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's uit het Nationaal Programma Onderwijs? Is dit terug gegaan naar de staatskas? Zo ja, waarom is dit niet is het onderwijs gebleven? Kan dit alsnog voor onderwijs worden ingezet?

De onderuitputting op de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in de eerste helft van 2021 is, conform amendement van lid Weyenberg c.s. ingezet voor een deel van de dekking van de NPO-maatregel ter verlenging van de ov-kaart. Zie tevens antwoord op vraag 19.

104

Als het bedrag voor de aanpak werkdruk stijgt structureel vanaf 2023 en verder, en tegelijk de loonontwikkeling maar minimaal lijkt te stijgen, betekent dit dat maar weinig geld naar het personeel gaat?

Scholen zijn de afgelopen jaren gecompenseerd voor de loonontwikkeling. Het Kabinet beslist elk jaar met de voorjaarsnota over het al dan niet uitkeren van de loon- en prijsontwikkeling (lpo). De afgelopen jaren is over de bekostiging van het primair onderwijs telkens de lpo uitgekeerd. Daarmee zijn ook de werkdrukmiddelen (als onderdeel van de bekostiging binnen het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid) geïndexeerd. Uit de tussenevaluatie naar het werkdrukakkoord blijkt dat de werkdrukmiddelen voornamelijk zijn ingezet voor extra personeel in de vorm van onderwijsassistenten, vak- en invalleraren (90%). De overige 10% van de werkdrukmiddelen wordt ingezet voor aanschaf materialen en professionalisering. Dit zien we ook terug in de formatie. In twee jaar tijd (2017–2019) is de formatie onderwijsgevend personeel in het po per saldo met 1.400 fte toegenomen en het onderwijsondersteunend personeel met 4.900 fte.

105

Wat is de reden voor de onderuitputting van 72 miljoen euro met betrekking tot de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s van NPO, zoals vermeld in paragraaf 12? Kunt u tevens de reden voor de onderuitputting van 4,8 miljoen euro voor de coronabanen in het hoger onderwijs? Wat gaat hier mee gebeuren en hoe zijn deze middelen besteed?

De onderuitputting op deze subsidieregelingen is het gevolg van minder aanvragen dan verwacht en waar budget voor beschikbaar was. De precieze reden voor de onderuitputting op de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP’s) wordt momenteel onderzocht in de evaluatie van de IOP’s. De onderuitputting op de IOP’s is conform het amendement van het lid Weyenberg c.s. ingezet ter dekking van de maatregel ter verlenging van de ov-kaart voor studenten, zie ook antwoord op vraag 19. De onderuitputting voor de coronabanen in het hoger onderwijs is conform afspraken over coronamiddelen teruggevloeid naar de staatskas.

106

Is dit het laatste jaar dat er een kasschuif plaatsvindt met de middelen van het ov (zie ook p 88)? Zo nee, op welke manier kunt u ervoor zorgen dat hier wel goed zicht op te houden is?

Er is in het verleden in verschillende jaren een kasschuif uitgevoerd op de ov-betalingen. De reden hiervoor is het optimaliseren van het kasritme van de staat. Dit betreft bijvoorbeeld het ruimte maken onder een uitgaveplafond van een specifiek jaar. Dit jaar is een zelfde kasschuif uitgevoerd, dit keer ook op het verzoek van de ov-bedrijven. Het is niet uit te sluiten dat ook in volgende jaren kasschuiven op dit budget wenselijk zijn ten behoeve van het kasritme van de staat. Eventuele kasschuiven worden altijd getoetst, geadministreerd en transparant toegelicht, hier blijft dus goed zicht op.

107

In hoeverre is het steunpakket voor de culturele sector voor Q3 inmiddels uitgekeerd?

Alle middelen uit het steunpakket voor de culturele sector voor Q3 die via de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap lopen (€ 70,0 miljoen) zijn door OCW inmiddels uitgekeerd.

108

Wat gebeurt er met de 4,8 miljoen euro onderuitputting bij de coronabanen in het hoger onderwijs uit de 1e Incidentele suppletoire begroting? Zijn deze middelen inzetbaar voor de begroting 2022? Hoe komt deze onderuitputting tot uiting in de post van 15 miljoen euro voor 2021 op p. 25? Is deze onderuitputting hier onderdeel van of juist niet?

Conform de tabel op pagina 25 is € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor coronabanen in het ho. Uiteindelijk is hier dus € 10 aan uitgegeven. De onderuitputting is volgens de gebruikelijke systematiek bij coronamiddelen teruggevloeid naar de staatskas.

109

Hoe zit het met de verplichtingen ten aanzien van de laatste tranche werkdrukmiddelen zoals vermeld in paragraaf 18, die hiertegenover stonden? Zijn de doelstellingen gehaald zoals de afspraak was voordat de tranche zou worden overgemaakt?

De Kamer is in februari 2021 geïnformeerd over deze resultaten van de tussenevaluatie en over het akkoord met onderwijsorganisaties over de aanpak van de werkdruk in het basisonderwijs het vervolg over de inzet van de werkdrukmiddelen. De derde en laatste tranche van de werkdrukmiddelen is toegevoegd aan de OCW-begroting als gevolg van deze positieve tussenevaluatie.

110

Wat zijn de mutaties bij de coronamiddelen voor het stage offensief en waar staan deze verantwoord?

Voor 2022 is een mutatie van € 4 miljoen voor het stageoffensief opgenomen.

Deze middelen worden verantwoord onder artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneducatie binnen het budget Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven.

111

Waarom is er een meevaller van 12,9 miljoen euro op het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid? Waarom is dit geld niet uitgekeerd? Wat is er met deze 12,9 miljoen euro gebeurd?

Deze meevaller is ontstaan doordat gemeenten niet alle uitgekeerde middelen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbudget in de periode 2011–2018 hebben besteed aan de specifieke doelen waarvoor dit geld is verstrekt. Het geld is dus wel eerder uitgekeerd, maar is nu teruggevorderd zoals in het Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is vastgelegd. Deze € 12,9 miljoen aan ontvangsten werden in 2020 verwacht, zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief over beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2020 op 10 december 2020. De verrekeningen op de lopende betalingen aan de betreffende gemeenten vanwege niet ingezette rijksmiddelen uit de periode 2011–2018 vinden echter in 2021 plaats. De reden daarvoor is dat er vanwege aanvullende accountantscontroles pas aan het einde van 2020 «groen licht» is verkregen voor de verzending van de vaststellingsbeschikkingen 2019. Omdat het verzenden van de vaststellingsbeschikking en de verrekening volgens de financiële beheerregels in hetzelfde jaar moet plaatsvinden, is de terugvordering opgeschoven naar 2021. De terugbetalingen vloeien conform de begrotingsregels terug naar de schatkist.

NB. het GOAB bestaat al langere tijd en is dus niet direct gekoppeld aan het inlopen van leervertragingen n.a.v. COVID-19. Daarvoor is het NP Onderwijs bedoeld.

112

Wat wordt er precies gedaan met het budget van 170 miljoen euro voor voor- en vroegtijdse educatie en welke verhoging van het budget is nodig om deze volledig gratis te maken?

Het budget van 170 miljoen euro wordt ingezet om de kwaliteit en kwantiteit van de voorschoolse educatie (ve) structureel te verhogen. Het aanbod voor peuters van tweeënhalf tot vier jaar met een risico op een onderwijsachterstand is per 1 augustus 2020 uitgebreid van 10 naar gemiddeld 16 uur per week (= 960 uur in anderhalf jaar tijd). Daarnaast krijgt de kwaliteit van de ve een impuls doordat aanbieders van ve vanaf januari 2022 een pedagogisch beleidsmedewerker op hbo-niveau moeten inzetten. In totaal ontvangen gemeenten ca. € 520 miljoen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, waaronder voor het aanbod van ve. Afgaande op het aantal peuters met een risico op een onderwijsachterstand, is dit bedrag voldoende om ve gratis aan te bieden. Veel gemeenten kiezen er zelf voor om een kleine (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage te vragen, bijvoorbeeld om te stimuleren dat gereserveerde uren ook worden afgenomen aangezien ouders er zelf aan meebetalen

Vroegschoolse educatie wordt door scholen aangeboden aan kinderen die door hun sociale omgeving het risico lopen om met een minder goede start op de basisschool te beginnen. Scholen krijgen jaarlijks extra geld voor het vergroten van onderwijskansen (ca. € 330 miljoen), dat zij onder andere kunnen inzetten voor de vroegschoolse educatie. Scholen mogen hiervoor geen eigen bijdrage vragen aan ouders. Er is dus geen verhoging van het budget nodig om voor- en vroegschoolse educatie gratis aan te kunnen bieden aan de groep kinderen met een risico op een onderwijsachterstand. Scenario’s voor het gratis aanbieden van voorschoolse educatie en/of kinderopvang zijn uitgewerkt in de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen (Eindrapport Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen, Kamerstukken 31 322, nr. 424).

113

Wat gebeurt er precies met de 5 miljoen euro voor de aanpak van laaggeletterdheid? Welke ondersteuning wordt hiervoor geboden en is toegang tot bibliotheken voor laaggeletterden hier een onderdeel van?

Deze extra middelen zijn als decentralisatie-uitkering verdeeld over de 35 centrumgemeenten en komen bovenop de bestaande specifieke uitkering die centrumgemeenten ontvangen voor het inkopen van opleidingen taal, rekenen en digitale vaardigheden voor laaggeletterde inwoners van hun regio. De centrumgemeenten kunnen op deze manier, samen met de andere gemeenten in hun regio en betrokken partners, het extra budget vrij besteden om bijvoorbeeld te investeren in deskundigheidsbevordering, versterking van de preventieve aanpak, verbetering van de samenwerking binnen het taalnetwerk of wervingsactiviteiten voor moeilijk bereikbare groepen onder wie laaggeletterden met Nederlands als moedertaal (Kamerstukken, 28 760, nr. 84). Het bevorderen van de toegang van laaggeletterden tot het aanbod van bibliotheken kan daar onderdeel van uitmaken. Dat is aan gemeenten zelf.

114

Welke maatregelen treft u om segregatie en discriminatie in het onderwijs actief tegen te gaan? Hoeveel middelen trekt u daarvoor uit en waar staat dit verantwoord in de begroting?

In 2021 is OCW gestart met de uitvoering van de beleidsagenda tegen onderwijssegregatie. De uitvoering bevat een flink aantal deelprojecten zoals een onderzoek naar effectieve maatregelen, uitbreiding van de Gelijke Kansen Alliantie-agenda met segregatiemaatregelen, aanscherping van het toezicht op de Lokale Educatieve Agenda (LEA), de vorming van een coalitie van voorlopers en de lancering van een kenniswebsite. Segregatiebestrijding staat bij steeds meer gemeenten en schoolbesturen op de agenda. Een ander voorbeeld in de context van het NP Onderwijs is de subsidieregeling om vo-scholen te stimuleren om heterogene brugklassen in te richten of door te ontwikkelen, naar verwachting heeft dit ook positieve invloed op het tegengaan van segregatie. Voor segregatie staat in 2022 circa € 460.000 begroot, exclusief het budget voor heterogene burgklassen. Dit staat op de begroting onder «overige subsidies». In 2021 is een programmateam opgericht dat zich specifiek bezighoudt met de bestrijding van discriminatie en racisme. In dit team wordt sectoroverstijgend gewerkt aan een concrete beleidsaanpak om discriminatie en racisme te bestrijden, waarbij alle relevante beleidsterreinen worden betrokken. Voor dit programmateam is in 2022 € 291.600 gereserveerd, ook onder «overige subsidies».

115

Wat is voor de komende jaren het effect van het amendement van het lid Nijboer op de lerarenbeurs?16 Zijn er nog tekorten? Zo ja, hoe groot zijn de tekorten?

In de Kamerbrief «stand van zaken lerarentekort» van 30 september 2021 (Kamerstuk II, 27 923 nr. 424) wordt ingegaan op de uitvoering van het amendement Nijboer en de gevolgen van het amendement. Zoals daarin gemeld neemt het aantal aanvragen voor de lerarenbeurs al een aantal jaar af. De verwachting is dat wanneer het aantal aanvragen de trend van de afgelopen jaren volgt, alle herhaalaanvragen en initiële aanvragen voor de Lerarenbeurs de komende jaren toegekend kunnen worden. Dit betreft een aanname op grond van een prognose. Het is niet met zekerheid vast te stellen.

116

Kunt u uiteenzetten waarom er in tabel 13 bij de post «Subsidietaakstelling onderwijsconvenant» op artikel 1 vanaf 2022 10,6 miljoen euro structureel is opgenomen? Is sprake is van een nieuwe subsidietaakstelling vanaf 2022?

Er is geen sprake van een nieuwe subsidietaakstelling. De subsidietaakstelling was onderdeel van de afspraken rond het convenant aanpak tekorten van 1 november 2019. In de Ontwerpbegroting 2021 van vorig jaar was de subsidietaakstelling onder tabel 12 ook zichtbaar.

117

Is er bij de oude ICT-problematiek van OCW sprake van een technische inboeking bij de post «bezuiniging bekostiging WO als gevolg van Voorjaarsnota 2019» met een bedrag van 37.913.000 euro voor het jaar 2026? Betekent dit dat deze tegenvaller later nog over andere begrotingsartikelen wordt verdeeld en nu alleen «geparkeerd» staat op artikel 7? Of is het nu al zeker dat deze tegenvaller definitief volledig binnen artikel 7 wordt ingeboekt? Zo ja, waarom wordt dan nu de gehele problematiek op één begrotingsartikel geboekt?

Er is inderdaad sprake van een technische inboeking op Artikel 7 (Wetenschappelijk onderwijs). Deze inboeking kan door een volgend kabinet desgewenst worden herzien, inclusief een eventuele verdeling over andere artikelen. Indien er niets gewijzigd wordt aan deze ingeboekte minreeks, zal deze moeten worden ingevuld met een bezuiniging op het hoger onderwijs.

Zie ook het antwoord op vraag 268.

118

Kan bij de tabel 18 per artikel worden aangegeven in hoeverre er al sprake is van een beoogde invulling en hoever gevorderd de invulling op dit moment is?

Alle uitgaven en verplichtingen op de begroting van OCW zijn reeds voor specifieke doeleinden bestemd en ingevuld. De niet-juridisch verplichte middelen hebben dus ook al een bestemming, er is alleen nog geen juridische verplichting aangegaan. Dit geldt bijvoorbeeld vaak voor subsidies en opdrachten. Het budget op die instrumenten is volledig bestemd voor en verdeeld over beleidsdoelen, maar de specifieke regeling is niet altijd al gepubliceerd. Of in het geval van een opdracht is de opdracht nog niet formeel gegund. In dit soort gevallen zijn de uitgaven en verplichtingen nog niet juridisch verplicht.

119

Hoeveel niet-juridisch verplichte middelen in euro’s zijn nog niet bestemd voor bepaald doeleinden?

Alle uitgaven en verplichtingen op de begroting van OCW zijn reeds voor bepaalde doeleinden bestemd. De niet-juridisch verplichte middelen hebben dus ook al een bestemming, er is alleen nog geen juridische verplichting aangegaan.

120

Welke stappen heeft u gezet om ervoor te zorgen dat de periodieke rapportages van de Strategische Evaluatie Agenda meer inzicht opleveren in de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid dan de vroegere beleidsdoorlichtingen? Zijn de gekozen thema’s voor de periodieke rapportages voldoende afgebakend om te komen tot dat inzicht?

De thema’s op de SEA bevatten aan de ene kant een samenhangende verzameling van maatregelen, aan de andere kant zijn ze zo gekozen dat ze een substantieel deel van het beleid en het domein betreffen. Dat biedt een grotere kans op inzicht in doelmatigheid en doeltreffendheid dan onderzoeken naar het domein als geheel.

De SEA systematiek gaat ervan uit dat evaluatie-onderzoek proactief wordt geprogrammeerd, in het beginstadium van beleidsprogramma’s en van de looptijd van een thema. Verder zal de programmering van evaluatie-onderzoek mede zijn gebaseerd op een beoordeling van de stand van de actuele kennis. De aanwezige kennis over doelmatigheid en doeltreffendheid is een onderdeel van deze beoordeling. De periodieke rapportages vormen het sluitstuk van het op die manier geprogrammeerde evaluatie-onderzoek.

121

Hoe kan de Kamer bij de Strategische Evaluatie Agenda nagaan of de vragen van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek ten aanzien van de volledigheid, de kwaliteit, de tijdigheid, de timing en de onafhankelijkheid beantwoord zijn?

In de uitwerking van de SEA komt in de toelichting op de SEA als geheel, en op de afzonderlijke thema’s de volledigheid of dekkendheid aan de orde. In de periodieke rapportages zal aandacht worden gegeven aan de kwaliteit van het onderzoek, de tijdigheid en onafhankelijkheid. Periodieke rapportages worden net als beleidsdoorlichtingen conform de regeling periodiek evaluatieonderzoek uitgevoerd.

122

Kunt u aangeven wat uw beeld is van de ontwikkeling van de Strategische Evaluatie Agenda in de begroting 2022 ten opzichte van de begroting 2021? (grote ontwikkeling, kleine stapjes). Kunt u voorts aangeven welke ontwikkeling de Strategische Evaluatie Agenda van OCW in de periode van de begroting OCW 2021 en begroting OCW 2022 heeft doorgemaakt en waaruit dat blijkt in de tekst, tabel 19 en bijlage 5?

Het afgelopen jaar is binnen OCW ingezet op verbetering van de structuur van de Strategische Evaluatie Agenda en de daarbij behorende bijlage met de onderliggende strategische evaluatieprogrammering. In de bijlage wordt in de begroting van 2022 met inhoudelijke thema’s gewerkt in plaats van met begrotingsartikelen. Deze brede strategische programmering geeft daarmee een overzicht van welke evaluaties er per thema worden gedaan, en biedt zo beter zicht op de kennis die wordt opgebouwd, en op de hiaten in de kennis over de uitkomsten van beleid.

123

Kunt u toelichten hoe tabel 19 en de tabel in bijlage 5 uit de begroting van 2022 zich tot elkaar verhouden? Welke informatie staat in tabel 19 en welke aansluitende en/ of aanvullende informatie staat in de tabel in bijlage 5? Kunt u aangeven hoe de (strategische) thema’s die in tabel 19 en in de tabel in bijlage 5 worden gepresenteerd, tot stand zijn gekomen? Kunt u aangeven waarom ervoor is gekozen de informatie over de Strategische Evaluatie Agenda te splitsen in twee tabellen met een (iets) afwijkende indeling? Kunt u aangeven welke groei of ontwikkeling de Strategische Evaluatie Agenda van OCW nog moet doormaken de komende jaren?

In bijlage 5, de strategische evaluatieprogrammering per domein, wordt per beleidsdomein beschreven wat de belangrijkste beleidsthema’s zijn, wat deze thema’s inhouden en welke evaluaties er per thema worden gedaan. Dit kunnen beleidsevaluaties zijn van verschillende omvang. In tabel 19, de Strategische Evaluatieagenda in de hoofdtekst van de begroting, worden grote, strategische evaluatieonderzoeken en onderzoeksprogramma’s uitgelicht. De keuze voor de thema’s in de beide tabellen is gebaseerd op de volgende criteria: het politiek-bestuurlijk belang en de beleidsprioriteiten; de impact op de ontwikkeling van het domein en de uitkomsten ervan; het budget dat ermee is gemoeid. Tezamen beslaan de thema’s het beleid van OCW als geheel, en binnen elk beleidsdomein beslaan ze een substantieel deel ervan. De stap die we in de komende jaren willen zetten is die naar een samenhangende en lange-termijn programmering van het evaluatie-onderzoek, met een variëteit van ex ante, ex durante en ex post evaluaties, die goed zijn ingebed in de besluitvormingscycli.

124

Kunt u aangeven waarom in de IBO Sturing op onderwijskwaliteit, waaraan in de brief over Strategische Evaluatie Agenda PO-VO17 wordt gerefereerd, niet in de tabellen van de Strategische Evaluatie Agenda begroting OCW 2022 is terug te vinden?18 Kunt u uiteenzetten of en waarom er geen IBO’s zijn opgenomen in de Strategische Evaluatie Agenda? Is dat wel voorzien als onderdeel van de ontwikkelingen in de komende periode? Zo nee, waarom niet?

Toen Bijlage 5 «Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda» uit de begroting werd opgesteld waren de plannen voor een IBO Sturing op Onderwijskwaliteit nog in de verkennende fase. In de Miljoenennota 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om dit IBO te starten. De eerste contouren van de taakopdracht van het IBO zal met de Najaarsnota naar de Tweede Kamer worden verzonden. Nu het definitief is dat het IBO gaat plaatsvinden is het inderdaad passend het IBO op te nemen in een volgende versie van de Bijlage «Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda». Meer algemeen geldt dat voor zover IBO’s al verder vooruit worden gepland het logisch is deze ook op te nemen in de Strategische Evaluatie Agenda. Doorgaans worden IBO’s echter niet verder dan één jaar vooruit gepland.

125

Wat verwacht u van de uitkomst van het onderzoek naar het aantrekkelijker maken van het beroep leraar? Is hierbij gekeken naar andere Europese landen waar in het algemeen geacht wordt dat de professie van leraar op een hoger niveau staat, zoals Finland en IJsland?

De uitkomst van onderdeel twee van de strategische evaluatie, een onafhankelijk advies voor toekomstig lerarenbeleid door drie externe deskundigen, is nog niet beschikbaar. Dit advies van Mirko Noordegraaf (hoogleraar Publiek Management, Universiteit Utrecht), Paulien Meijer (hoogleraar Teacher Learning and Development, Radboud Universiteit) en Ingrid Paalman (lector Goede onderwijspraktijken, Hogeschool viaa) wordt eind dit jaar verwacht. Voor hun onafhankelijk advies maken ze in ieder geval gebruik van het rapport van ResearchNed en SEO over de terugblikkende analyse (beleidsdoorlichting) van het lerarenbeleid in de periode 2013–2020, dat de Kamer op 14 juni 2021 heeft ontvangen (Kamerstuk 27 923, nr. 418). Daarnaast kunnen zij gebruik maken van allerlei andere (internationale) rapporten en analyses die de afgelopen periode zijn verschenen. Naar verwachting wordt het advies en de beleidsreactie begin 2022 naar de Kamer gestuurd.

126

Hoe verloopt de evaluatie van steunpakketten in de culturele sector?

In mijn brief van 7 juni 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpak van de evaluatie van de steunpakketten. De brief schetst de reikwijdte en de uitgangspunten van de evaluatie. Een onafhankelijk onderzoeksbureau zal de evaluatie uitvoeren. Het streven is de evaluatie zoveel mogelijk uit te voeren aan de hand van beschikbaar (statistisch) materiaal, om onnodige administratieve lasten voor de sector te voorkomen. De voorbereidingen zijn van start gegaan en de evaluatie zal in het najaar van 2022 gereed zijn, afhankelijk van het verdere verloop van de coronacrisis. Ook de meeste evaluaties van de generieke maatregelen zijn in 2022 en 2023 gepland. Het Ministerie van OCW sluit aan bij de evaluatie van de generieke maatregelen door het Ministerie van Financiën. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke gegevens beschikbaar zijn als basis voor de evaluatie en welke aanvullende data nodig zijn. Dit gebeurt in overleg met de rijkscultuurfondsen, de Boekmanstichting, het CBS en de VNG.

127

Hoeveel thuiszitters zijn er op dit moment?

Zie het antwoord op vraag 3.

128

Waar zijn de kosten terug te vinden die gemoeid gaan met het uitvoeren en monitoren van de verbetermaatregelen voor het passend onderwijs en parallel daaraan het toewerken naar inclusiever onderwijs, zoals genoemd in de beleidsnota «Evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs»?

Voor de kosten voor het uitvoeren en monitoren van de verbetermaatregelen is voor begrotingsjaren 2022 t/m 2024 € 2 mln. per jaar gereserveerd op de begroting van OCW. Dit budget is onder andere bedoeld voor onderzoek, handreikingen en andere communicatiemiddelen voor ondersteuning bij implementatie, de uitvoering en implementatie van de maatregelen door onder andere inzet van landelijke werkgroepen, en regiobijeenkomsten. Daarnaast besteden de scholen en samenwerkingsverbanden middelen aan de verdere verbetering van passend onderwijs, zij doen dit uit de voor hen beschikbare lumpsum. Waar het gaat om het toewerken naar inclusiever onderwijs wordt op dit moment gezamenlijk met andere partijen gewerkt aan een stappenplan, waarbij tevens wordt gekeken naar de middelen die er nodig zijn om dit te kunnen realiseren.

129

Hoe verhoudt de Gelijke Kansen Alliantie zich tot het streven naar inclusiever onderwijs, zoals benoemd in de beleidsnota «Evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs»?

De Gelijke Kansen Alliantie zet zich in voor het verbeteren van kansengelijkheid. Hoewel het algemene streven naar gelijke kansen breed wordt gedragen, zijn er in de maatschappij doorgaans discussies over de definitie ervan. Ook in de wetenschap is er bijvoorbeeld geen algemeen geaccepteerde definitie van gelijke kansen.

De OECD (2012) maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen gelijke kansen in termen van inclusie en fairness. Op het gebied van inclusie is het streven dat alle leerlingen een minimaal niveau behalen om te kunnen functioneren in de samenleving. Bij gelijke kansen vanuit het perspectief van fairness horen leerlingen met dezelfde aanleg gelijke kansen te hebben op een succesvolle schoolloopbaan, ongeacht hun afkomst – zoals de sociaaleconomische situatie van het gezin of het opleidingsniveau van de ouders. Deze laatste definitie wordt vaak gehanteerd als het om gelijke kansen gaat, ook door partijen binnen de GKA.

Een directe link met inclusie of passend onderwijs komt daarom minder vaak voor in de kansengelijkheidsaanpak van gemeenten binnen de Gelijke Kansen Alliantie. In enkele gemeenten is die link er nadrukkelijk wel, bijvoorbeeld in de gemeente Gouda.

130

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verbeteraanpak passend onderwijs?

Op dit moment wordt er gewerkt aan de diverse maatregelen van de verbeteraanpak passend onderwijs. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de partners in het onderwijsveld. In december 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de verbeteraanpak in de voortgangsrapportage passend onderwijs.

131

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de routekaart naar inclusiever onderwijs?

Vanwege de gevolgen van de coronapandemie op het onderwijs heeft de ontwikkelingen van de routekaart voor inclusiever onderwijs vertraging opgelopen. In de voortgangsrapportage Passend Onderwijs die in december 2021 aan uw Kamer wordt verstuurd wordt u geïnformeerd over de voortgang.

132

In hoeverre is de vervolgaanpak thuiszitters die in de derde onderwijs-zorgbrief van 10 november 2020 is gepresenteerd, succesvol gebleken in termen van vermindering van het aantal thuiszitters?19

De middelen (€ 20 miljoen) die beschikbaar zijn om thuiszitters te verminderen worden in elk schoolbestuur – met instemming van de MR en waar nodig samen met gemeenten – op de manier ingezet die het best past bij de eigen situatie. De middelen kunnen bijvoorbeeld worden ingezet om uitgevallen jongeren terug te begeleiden, extra zorgpersoneel in te zetten, maar ook om de verzuimregistratie te verbeteren. Om scholen hierbij te ondersteunen is een servicedocument opgesteld.

Inspanningen en resultaten worden zichtbaar op twee manieren. De schoolbesturen leggen over de besteding van deze middelen verantwoording af in hun jaarverslag. De categorie absoluut verzuim – kinderen die niet ingeschreven staan op een school – is daarbij echter een lastig, aangezien schoolbesturen hier geen zicht op hebben. Daarnaast wordt de Kamer in het nieuwe jaar – zoals elk jaar – geïnformeerd over de leerplichttelling waarbij een volledig beeld van de verzuimcijfers – ook in absoluut verzuim – wordt gegeven.

Het servicedocument (https://www.vo-raad.nl/nieuws/servicedocument-inzet-prestatieboxmiddelen-gepubliceerd) is inmiddels verspreid. Zoals aangegeven in dit servicedocument en in de regeling, kunnen schoolbesturen deze middelen curatief inzetten, dus om niet-ingeschreven jongeren terug naar het onderwijs te geleiden. Er is een aparte paragraaf in het servicedocument gewijd aan wat er van schoolbesturen wordt verwacht op het gebied van huidige thuiszitters. Over de inzet van deze middelen voor deze groep leggen schoolbesturen verantwoording af in het jaarverslag en moeten zij instemming hebben van de MR.

133

Hoe is de 20 miljoen euro die volgens de derde onderwijs-zorgbrief beschikbaar is gesteld voor de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs voor actie om verzuim aan te pakken besteed?20 Is er ook geld naar schoolbesturen in het primair onderwijs gegaan? Zo ja, hoeveel?

Zie het antwoord op vraag 132. De € 20 miljoen waar in de vraag naar verwezen wordt is specifiek voor het voorkomen en verminderen van thuiszitters beschikbaar gesteld bij de afspraken gemaakt in het sectorakkoord voortgezet onderwijs. In het bestuursakkoord primair onderwijs zijn de middelen uit de prestatiebox grotendeels toegevoegd aan de lumpsum. Daarbij is in het primair onderwijs besloten om met een deel van de middelen extra voortgang te boeken op het gebied van begeleiding van startende leraren en schoolleiders en de algehele professionalisering van de schoolorganisatie. Met deze middelen wordt dus, indirect, via het verbeteren van de kwaliteit van personeel en organisatie, ook bijgedragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters.

134

Waarom is het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod nog steeds niet behoorlijk gedaald?

Ondanks dat scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten zich vaak samen met zorgpartijen hard inzetten om iedere leerling een passende plek te bieden, zijn er nog kinderen die niet naar school gaan en loopt het aantal uitgevallen leerlingen niet terug. Vaak is er sprake van zeer complexe situaties die om een intensieve aanpak en maatwerkoplossingen vragen. Het vraagstuk van uitval blijft urgent en wij blijven dan ook onverminderd doorwerken aan de integrale aanpak om het aantal thuiszittende leerlingen te verlagen, zoals ook beschreven in de laatste verzuimbrief Kamerbrief over verzuim schooljaar 2019–2020 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl van februari. Dit doen we onder andere door de verbeteraanpak passend onderwijs, verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk.

Daarnaast bestaan er nu verschillende cijfers doordat verschillende definities (zoals enkel ongeoorloofd verzuim of alle vormen van verzuim) en manieren van tellingen worden gebruikt. Vanuit het ministerie wordt er momenteel met het veld en DUO samengewerkt om de verschillen in registratie kleiner te maken, ten einde ons zicht op het verzuim te verbeteren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door lokaal en regionaal het steeds beter in beeld brengen van verzuim en het scholen gemakkelijker te maken verzuim te melden, maar dit vergt een langere adem. Een goede registratie is een randvoorwaarde voor een succesvolle aanpak en het is niet goed dat het zicht op verzuim momenteel onvoldoende is. Door het werken aan een verbeterde registratie krijgen we leerlingen steeds beter in beeld waardoor de aantallen nu eerst oplopen, voordat ze dalen naar aanleiding van de integrale aanpak voor thuiszitters.

135

Hoeveel leraren werken in het primair onderwijs op basis van een tijdelijk contract?

Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het po 14.295 (11%) leraren op basis van een tijdelijk contract.

136

Hoeveel leraren werken in het primair onderwijs op basis van een vast contract?

Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het po 114.270 (89%) leraren op basis van een vast contract.

137

Hoe groot is de flexibele schil van leraren met een tijdelijk contract in het primair onderwijs?

De flexibele schil op scholen is breder dan alleen leraren die werkzaam zijn op basis van een tijdelijk contract; dit gaat ook over leraren die bijvoorbeeld ingehuurd worden via uitzendbureaus en dus niet in loondienst zijn van een schoolbestuur. Hoe groot de flexibele schil exact is weten we niet. Wel is bekend hoeveel scholen uitgeven aan personeel niet in loondienst (PNIL) in verhouding tot de totale personeelsuitgaven:

Op basis van de jaarverslagen in 2020 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot de totale personeelsuitgaven: 3,6% in het po, 3,8% in het vo en 6,3% in het mbo. Vanaf 2020 loopt een pilot bij schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs om gedetailleerde PNIL-gegevens te leveren aan DUO. Voorlopige resultaten geven aan dat schoolbesturen bereid zijn om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig is. We verwachten de Kamer aan het eind van het jaar te informeren over de resultaten van deze uitvraag. Vanaf 2022 vragen we de gegevens structureel op bij de scholen, waardoor inzicht ontstaat in onder meer de verschillende functiecategorieën en aantal uren van PNIL-personeel.

138

Hoeveel leraren in het primair onderwijs hebben het onderwijs in de afgelopen vijf jaar verlaten, omdat zij geen vast contract kregen?

Er kunnen diverse redenen ten grondslag liggen, waardoor leraren het onderwijs verlaten; het niet krijgen van een vast contract is daar één van. Hoe vaak dit voorkomt en hoeveel leraren dit betreft is niet bekend.

139

Hoe bevordert u vaste contracten in het primair onderwijs?

Op basis van de laatste Loopbaanmonitor zien we in het po een sterke stijging van startende leraren met (uitzicht op) een vast contract. Dit was in 2015 33% en is gegroeid naar 83% in 2019. Het beeld van alle leraren in het po is dat 89% een vast contract heeft.

We roepen schoolbesturen op om, mede vanwege het tekort, hun uiterste best te doen zoveel mogelijk leraren te behouden voor de sector. OCW voert hierover ook gesprekken met schoolbesturen. We zetten in op het versterken van strategisch HR-beleid. Goed en toekomstgericht strategisch HR-beleid kan eraan bijdragen dat meer leraren behouden blijven voor de sector. Daarnaast kan regionale samenwerking bijdragen aan het voorkomen dat leraren het onderwijs verlaten, bijvoorbeeld door afspraken te maken over mobiliteit op regionaal niveau.

140

Is het voor schoolbesturen goedkoper om leraren een tijdelijk contract te geven in plaats van een vast contract? Zo ja, waarom en hoeveel goedkoper op jaarbasis? Wat zijn wat dit betreft de verschillen tussen primair en voortgezet onderwijs?

Het is niet goedkoper om leraren een tijdelijk contract in plaats van een vast contract te geven. Eventuele kosten na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn afhankelijk van de duur van de overeenkomst. En daarnaast van de rechten die daarmee zijn opgebouwd voor bijvoorbeeld een transitievergoeding en een (bovenwettelijke) ww-vergoeding na ontslag; deze rechten zijn in beide gevallen gelijk ongeacht of het contract tijdelijk of vast is. Het is wel zo dat een tijdelijk contract vanzelf afloopt en een vast contract alleen onder voorwaarden te beëindigen is. Dat kan kosten met zich mee brengen, evenals de personeelskosten die doorlopen gedurende de beëindigingsprocedure. Dit geldt ook buiten het onderwijs.

141

Wanneer moet een leraar in het primair onderwijs een vast contract krijgen?

Volgens de cao PO geldt als principe een vast contract. Het komt weleens voor dat daaraan voorafgaand een tijdelijk contract wordt afgesloten. Ook dat kan volgens de cao.

Voor werkzaamheden van tijdelijke aard kunnen tijdelijke arbeidscontracten worden gesloten. Die zijn in de cao gelimiteerd tot maximaal drie contracten in drie jaar. Wordt het aantal en/of de termijn overschreden dan is het contract van rechtswege een vast contract geworden. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk:

  • Bij vervanging van een werknemer, anders dan wegens ziekte, is een aantal van zes tijdelijke contracten in een periode van drie jaar mogelijk.

  • Bij vervanging van een zieke docent is een onbeperkt aantal contracten in een periode van 36 maanden toegestaan. Deze uitzondering berust op een bepaling die speciaal voor het primair onderwijs in de wet is opgenomen (boek 7 art.668a lid 15 Burgerlijk Wetboek).

In de cao po zijn de termijnen voor tijdelijke contracten beperkt tot 3 jaar. Dat is een jaar korter dan de wettelijk toegestane termijn van vier jaar.

Met een onbevoegde docent kan een arbeidsovereenkomst van maximaal twee jaar worden afgesloten.

142

Wat zijn de redenen van schoolbesturen dat zij geen vaste contracten geven aan leraren in het primair onderwijs?

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom schoolbesturen leraren geen vast contract aanbieden. Een belangrijke reden is de krimp waar veel regio’s in het primair onderwijs mee te maken hebben. Dalende leerlingenaantallen, of schommelingen in leerlingenaantallen, maken het toekomstige aantal benodigde leraren op deze scholen onzeker en daarmee de mogelijkheden om vaste contracten aan te bieden ook. Het kan ook voorkomen dat er twijfels zijn over het functioneren van de betreffende leraar.

143

Hoeveel basisscholen kent Nederland?

Op 1 oktober 2021 worden er 6083 reguliere basisscholen, 11 rijdende scholen en 1 school voor varende kleuters door de rijksoverheid bekostigd. Daarnaast zijn er 264 bekostigde scholen voor speciaal basisonderwijs.

144

Hoeveel basisscholen scoren momenteel onvoldoende volgens de Inspectie van het Onderwijs? Hoeveel van deze scholen zijn scholen voor bijzonder onderwijs?

Per 1 oktober 2021 gaat het in totaal om 69 basisscholen, waarvan er 59 onvoldoende scoren en 10 zeer zwak. Het betreft 49 bijzondere en 20 openbare scholen. Deze aantallen zijn conform de procentuele verdeling van bijzondere (70%) en openbare (30%) scholen in Nederland.

145

Op basis van welke criteria kan een ouder zijn of haar kind onttrekken van de leerplicht?

De Leerplichtwet 1969 bevat verschillende vrijstellingsgronden. Voor de leerplicht zijn ze te vinden in de artikelen 5, 5a en 11.

Jongeren hoeven niet te worden ingeschreven op een school, indien en zolang:

De jongere op lichamelijke of psychische gronden ongeschikt is om tot een school te worden toegelaten;

Ouders overwegend bezwaar hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen of – indien ze geen vaste verblijfplaats hebben – op alle in Nederland gelegen scholen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden;

De jongere buiten Nederland op een school is ingeschreven en die ook regelmatig bezoekt;

De ouders een zogenoemd «trekkend bestaan» leiden, en de jongere hen daarbij vergezeld. Dit is nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling leerplicht trekkende bevolking.

Artikel 11 bevat in aanvulling hierop nog verschillende gronden voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek. In deze gevallen is de jongere wel op een school ingeschreven.

146

Is ooit onderzocht in hoeverre het aanbod van passend onderwijs zou moeten worden geoptimaliseerd om de kapitaalvernietiging door uitval van hoogbegaafde leerlingen («thuiszitters») tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken teneinde een inzichtelijke «business case» te creëren?

Specifiek voor (hoog)begaafde leerlingen is uit de evaluatie passend onderwijs gebleken dat er ruimte is voor verbetering. De samenwerkingsverbanden zijn momenteel bezig om een (meer) passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in te richten en daarmee (in)direct uitval te voorkómen. Dit doen zij o.a. met middelen uit de subsidieregeling «Begaafde leerlingen primair- en voortgezet onderwijs», bijvoorbeeld door in te zetten of differentiëren in lesstof of het aanbieden van arrangementen voor (dreigende) hoogbegaafde thuiszitters. Hieraan zijn onderzoeken gekoppeld om inzicht te krijgen in de besteding van deze middelen en daarnaast naar de effectiviteit en de doelmatigheid van de interventies voor (hoog)begaafde leerlingen. De eerstvolgende resultaten van deze onderzoeken komen in 2022 beschikbaar en worden dan gedeeld met uw Kamer.

147

Wat is de verklaring van het feit dat de bedragen uitgaven per leerling Primair Onderwijs van 2022 hoger zijn dan in 2023 en latere jaren? Komt dit alleen door de extra middelen in het kader van het nationaal programma Onderwijs? Of spelen hier ook andere oorzaken een rol?

De uitgaven per leerling in het Primair Onderwijs zijn in 2021 en 2022 inderdaad hoger door de extra middelen voor het NP Onderwijs. De extra € 500 miljoen voor de salarissen in het Primair Onderwijs conform de motie-Hermans21 zijn overigens nog niet meegenomen in deze budgetten en uitgaven per leerling.

148

Hoeveel kinderen maken gebruik van leerlingvervoer?

Uit de meest recente monitor leerlingenvervoer Nederland die in juni 2018 is gepubliceerd blijkt dat in het schooljaar 2016/2017 70.000 leerlingen gebruik maakten van een vervoersvoorziening. Het gaat hierbij om leerlingen in het primair, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

149

Waarom stijgen het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl het aantal leerlingen in het basisonderwijs daalt?

De aantallen leerlingen in het sbao en (v)so stijgen, na een aanvankelijke daling in 2011–2017, sinds 2017 heel licht. Het aandeel leerlingen in het speciaal onderwijs ten opzichte van het totale aantal leerlingen in het basisonderwijs is gestegen van 2.0% in 2017 naar 2.2% in 2020, en het aandeel leerlingen in het speciaal basisonderwijs van 2.3% naar 2.5%. Het aandeel leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs ten opzichte van het totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is gestegen van 3.7% in 2017 naar 3.9% in 2020. Zoals ook aangegeven in de Beleidsnota evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs zijn hiervoor diverse oorzaken. Dit zijn onder andere dat de problematiek bij leerlingen zwaarder is geworden, waardoor ze vaker ondersteuning in het speciaal onderwijs nodig hebben in plaats van naar het reguliere onderwijs. Ook draagt vroegsignalering bij aan toename, omdat leerlingen eerder naar het speciaal onderwijs worden verwezen en, wanneer dit goed blijkt te passen, niet altijd meer terugkeren naar het reguliere onderwijs. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat er minder sprake is van tussentijdse uitstroom.

150

Hoeveel kost het om leraren uit het voortgezet speciaal onderwijs onder te brengen onder de cao voortgezet onderwijs?

Voor zowel de primaire als secundaire arbeidsvoorwaarden geldt dat de kosten afhangen van de keuzes die sociale partners hierin maken. Het kabinet heeft dankzij de breed gesteunde motie Hermans € 500 miljoen extra structureel beschikbaar gesteld voor salarissen in het onderwijs. Het kabinet vraagt sociale partners om gerichte beloningsmaatregelingen voor het voortgezet speciaal onderwijs. Dat sluit aan bij de moties Westerveld en Van den Hul die vroegen op de beloning van vso-docenten (verder) in lijn te brengen met die van docenten in het vo. Sociale partners geven in het onderhandelaarsakkoord cao po 2021 aan hierover gerichte afspraken te maken. Bedragen zoals hieronder genoemd kunnen dus afwijken.

Het kost naar schatting € 60,5 miljoen om leraren in het vso qua primaire voorwaarden (beloning) gelijk te trekken voor gelijke leraar-functies in het vo. Dat is € 77 miljoen voor alle uitstroomprofielen minus de reeds door dit kabinet geïnvesteerde € 16,5 miljoen (voor leraren in het vso die lesgeven in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs). Het is mogelijk om deze beloningsverbetering binnen de cao po te realiseren. Als leraren in het vso onder de cao vo gaan vallen zijn er ook andere kosten. Dat komt omdat andere secundaire arbeidsvoorwaarden dan ook gaan gelden voor deze leraren zoals verschillen in maximum aantal lesuren, verlof of professionaliseringsafspraken.

151

Hoeveel aanvragen zijn er tot nu toe ingediend bij de hernieuwde openstelling van de SUVIS-regeling vanaf 1 oktober? Is de schatting dat het aangevulde budget van 100 miljoen euro genoeg zal zijn om alle aanvragen te behandelen?

Sinds de openstelling van de tweede tranche op 1 oktober jl. zijn er 62 aanvragen ingediend voor de «Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen» (SUVIS), die samen goed zijn voor een kleine € 8 miljoen. De regeling staat open tot en met 31 januari 2022. Naar schatting zal het naar voren gehaalde budget ter hoogte van € 100 miljoen tegemoet komen aan het aantal verwachte aanvragen.

152

Hoeveel scholen hebben inmiddels hun ventilatie aangepast met behulp van de SUVIS-regeling? Bij hoeveel scholen is de ventilatie nu op orde? Bij hoeveel scholen is de ventilatie nog niet op orde? Hebben alle scholen inmiddels onderzoek gedaan naar de staat van ventilatie op hun school?

In de eerste termijn van de SUVIS-regeling is € 100 miljoen uitgeput, hiermee gaan ruim 600 scholen aan de slag. Er zijn tot en met 30 juni meer aanvragen ingediend dan het subsidieplafond toeliet. Deze ruim 100 aanvragen konden in de afgelopen maand alsnog gehonoreerd worden door het naar voren halen van € 100 miljoen en deze toe te voegen aan de SUVIS. Een deel van het aangevulde budget was voor deze overtekende aanvragen gereserveerd. Daarnaast kunnen schoolbesturen via hun gemeente tot en met 31 januari 2022 een nieuwe SUVIS-aanvraag indienen. Hiervoor zijn inmiddels 62 aanvragen ingediend. Eén van de voorwaarden van de regeling is dat de gesubsidieerde activiteiten moet leiden tot een luchtverversingscapaciteit volgend uit het Bouwbesluit 2012 en aanvullende richtlijnen.

Uit de uitvraag van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) in 2020 is naar voren gekomen dat 12% van de onderzochte schoolgebouwen (929 locaties) nog niet voldoet aan de bestaande normen voor de luchtkwaliteit, en dat aanpassingen nodig zijn. 40% (3072 locaties) voldoet wel aan huidige normen en aanvullende richtlijnen. Er is in 2020 door 882 schoolbesturen (68% van het totaal) gehoor gegeven aan de uitvraag van het LCVS om een steekproefsgewijze meting van de CO2-concentratie uit te voeren, en deze resultaten op te sturen. Van de ongeveer 9.300 schoolgebouwen in Nederland is voor 7.517 gebouwen de vragenlijst ingevuld (81%). Hiervan geldt voor 46% dat het onderzoek op het moment van indienen nog liep of niet kan worden uitgevoerd.

153

Hoe wordt voorzien in het aanpakken van de schoolgebouwen ten aanzien van ventilatie en modernisering en hoe lang gaat dit duren?

Schoolbesturen en gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor onderwijshuisvesting. Vanuit deze decentrale taak kunnen zij zelf het beste de inschatting maken wat per gebouw nodig is, dit geldt ook voor het op orde krijgen van de ventilatie. Om schoolbesturen en gemeenten daarin te ondersteunen is € 360 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan € 200 miljoen binnen de SUVIS is belegd. De SUVIS is bestemd voor projecten waarbij bestaande schoolgebouwen verbouwd worden, waarin in elk geval noodzakelijke en energiezuinige maatregelen worden getroffen om het binnenklimaat te verbeteren. Het project mag ook uit andere maatregelen bestaan, maar deze vallen niet binnen de scope van de regeling en worden dus niet gesubsidieerd. De bouwactiviteiten die binnen de SUVIS vallen moeten starten tussen 1 oktober 2020 en 31 augustus 2022. Op uiterlijk 31 augustus 2024 moet de bouw afgerond zijn. Naast financiële ondersteuning is een ondersteuningsstructuur opgezet in de vorm van kenniscentrum Ruimte-OK. Zij hebben de handreiking Optimaal ventileren op Scholen opgesteld en schoolbesturen kunnen bij hen terecht voor al hun ventilatievragen.

Ventilatie is niet de enige opgave op het gebied van onderwijshuisvesting. Het IBO onderwijshuisvesting adviseert een meer integrale aanpak om doelstellingen zoals het moderniseren van schoolgebouwen te realiseren. De beleidsreactie hierop zal binnenkort volgen.

154

Wat gebeurt er met het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting?22 Op welke manier worden de aanbevelingen opgevolgd? Hoeveel geld is er gereserveerd in de begroting voor goede huisvestiging van scholen?

De Kamer ontvangt binnenkort de beleidsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting waarin op deze vragen wordt ingegaan.

In het Gemeentefonds is ca. € 1,3 miljard (exclusief OZB en overige eigen middelen) opgenomen in het sub-cluster onderwijshuisvesting, wat gaat naar de gemeenten. Binnen de lumpsumbekostiging is ca. € 1,3 miljard opgenomen in de component materiële instandhouding, wat gaat naar schoolbesturen. Dit is de financiële grondslag die in het IBO is opgenomen.

Omdat beide bekostigingsinstrumenten de middelen bestedingsvrij beschikbaar stellen, bestaat er echter geen vast budget dat aan huisvesting moet worden besteed. Het bedrag dat jaarlijks wordt besteed is daarmee voornamelijk afhankelijk van keuzes die op het niveau van het schoolbestuur en de gemeente worden gemaakt. Zij bezien onderwijshuisvesting binnen de bredere context van respectievelijk hun onderwijsaanbod en de lokale overheid.

Naast de reguliere bekostiging via de lumpsumbekostiging en het gemeentefonds is het voor schoolbesturen of gemeenten ook mogelijk om via andere kanalen aan (aanvullend) budget te komen. Dit krijgt over het algemeen vorm via tijdelijke subsidies op het gebied van bijvoorbeeld verduurzaming. Daarnaast is inmiddels de tweede tranche van de SUVIS-regeling opengesteld. Hiervoor is € 100 miljoen naar voren gehaald, wat het totaalbedrag wat beschikbaar is met de SUVIS op € 200 miljoen brengt. Er resteert een bedrag van € 160 miljoen op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën.

155

Bij hoeveel scholen is inventarisatie gedaan naar het lerarentekort buiten de G5?

Deze zomer is, zoals u gemeld is, gewerkt aan de verbreding van de uitvraag en dit heeft geleid tot een verdere verfijning van de methode. Op 1 oktober jl. hebben alle besturen en scholen in het primair onderwijs een uitnodiging ontvangen om de actuele tekorten aan leraren en schoolleiders te registreren. Over de resultaten van de uitvraag en hoeveel scholen hieraan hebben deelgenomen wordt de Kamer in december geïnformeerd.

156

Klopt het dat de aantallen leerlingen in het (v)so de komende vijf jaar stijgen met ruim 6%?23

De meest recente referentieramingen laten zien dat deelname aan het (v)so de komende jaren naar verwachting inderdaad zal toenemen. Volgens de ramingen zijn er in 2026 in vergelijking met 2020 4,8% meer leerlingen in het speciaal onderwijs en 7,6% meer leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs.

Daarbij is het belangrijk om aan te geven dat toegang tot het (v)so niet vrij is. Instroom in het speciaal onderwijs gebeurt immers altijd op basis van een toelaatbaarheidsverklaring van het samenwerkingsverband die inhoudelijk door een commissie van deskundigen is beoordeeld.

157

Klopt het dat de lichte en zware ondersteuningsmiddelen in de komende vijf jaar een dalende trend kennen? Hoe verklaart u dat?

Dat klopt. Samenwerkingsverbanden ontvangen per reguliere leerling een bedrag voor ondersteuningsbekostiging. Zowel het primair als voortgezet onderwijs hebben te maken met een leerlingendaling. Omdat het aantal leerlingen de komende jaren daalt, neemt ook de totale ondersteuningsbekostiging dat naar samenwerkingsverbanden gaat licht af. Het bedrag per reguliere leerling dat samenwerkingsverbanden ontvangen blijft echter gelijk.

158

Werd het budget van 2022 voor de lichte en zware ondersteuningsmiddelen ten opzichte van de begroting 2021 met 45 miljoen euro verhoogd in verband met een verhoogde instroom in het (v)so? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan precies dit bedrag? Wordt het budget voor ondersteuningsmiddelen automatisch aangepast aan de fluctuatie van de instroom in het (v)so?

Het budget voor lichte en zware ondersteuningsmiddelen wordt – op cluster 1 en 2 na – bepaald op basis van het totale leerlingaantal in het primair en voortgezet onderwijs en dus niet op basis van de instroom in het (v)so. De raming van deze leerlingaantallen is in 2021 neerwaarts bijgesteld, waardoor het budget voor 2022 en verder afneemt. De afname van het budget wordt echter teniet gedaan door het toekennen van de loon- en prijsbijstelling. Daarnaast wordt het budget tot en met schooljaar 2023/2023 tijdelijk verhoogd met extra middelen vanuit het NP Onderwijs. Voor leerlingen in het vso die vertragingen hebben opgelopen is in 2022 ca. € 18 miljoen beschikbaar.

159

Hoe wordt de intensivering van 45 miljoen aan ondersteuningsmiddelen in het funderend onderwijs besteed?

Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 158, is er in 2022 voor ca. € 18 miljoen sprake van een intensivering vanuit het Nationaal Programma Onderwijs. Dit zijn extra ondersteuningsmiddelen vanwege de vertragingen die leerlingen in het vso hebben opgelopen. De overige toename betreft een saldering van de gevolgen van de geraamde afname van het aantal leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs en de toekennen van de loon- en prijsbijstelling.

160

Hoeveel reserves hebben de verschillende schoolbesturen en samenwerkingsverbanden opgebouwd?

In de brief Financiële positie van onderwijs in 2020 bent u geïnformeerd over de ontwikkeling van de reserves bij de schoolbesturen en samenwerkingsverbanden.

In onderstaande tabel uit deze brief is de ontwikkelingen van het mogelijk bovenmatig eigen vermogen te zien. Daarbij is goed te zien dat het er voor vrijwel alle sectoren sprake is van een afnemend mogelijk bovenmatig eigen vermogen.

   

2017

2018

2019

2020

po

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV

619

582

590

501

 

Mogelijk bovenmatig PEV

€ 912

€ 851

€ 906

€ 677

vo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV

129

132

145

120

 

Mogelijk bovenmatig PEV

€ 232

€ 244

€ 288

€ 236

swv

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV

129

133

137

129

 

Mogelijk bovenmatig PEV

€ 163

€ 179

€ 184

€ 160

mbo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV

10

7

6

6

 

Mogelijk bovenmatig PEV

€ 53

€ 60

€ 64

€ 64

hbo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV

5

3

3

2

 

Mogelijk bovenmatig PEV

€ 8

€ 10

€ 9

€ 5

wo

Aantal besturen met mogelijk bovenmatig PEV

2

2

2

1

161

Welke andere landen hebben ook een systeem dat vergelijkbaar is met het passend onderwijs in Nederland? Wat zijn de knelpunten die in deze landen ervaren worden?

Er zijn veel manieren waarop onderwijs aan leerlingen met ondersteuningsbehoeften wordt georganiseerd, sterk variërend in mate van inclusie en specialisatie, maar ook van centrale en decentrale organisatie. Vanwege de grote verschillen is het lastig om het systeem en de knelpunten met de Nederlandse situatie te vergelijken. De European Agency for Special Needs and Inclusive Education heeft in 22 Europese landen analyses uitgevoerd naar het beleid en regelgeving op het terrein van inclusiever onderwijs. In het kader van dit en andere projecten van de European Agency worden regelmatig ervaringen uitgewisseld en studiebezoeken afgelegd, die ervaringen worden meegenomen in de beleidsontwikkeling. We zien bijvoorbeeld dat ook andere landen veel meer vanuit de ondersteuningsbehoefte van leerlingen zijn gaan denken en veel minder vanuit de (medische) beperking van de leerling. Ook zijn er uitwisselingen met Vlaanderen dat een systeem vergelijkbaar met passend onderwijs heeft.

162

Hoeveel vakdocenten van de ALO zijn er nodig als alle basisscholen in Nederland drie uur bewegingsonderwijs moeten aanbieden?24

Om drie uur bewegingsonderwijs in het basisonderwijs door vakdocenten aan te bieden zijn er ruim 4.000 additionele fte’s nodig ten opzichte van de huidige situatie.

Uit het rapport Lesuren bewegingsonderwijs in Nederland van het Mulier Instituut (2021) blijkt dat in 2021 gemiddeld 84 minuten bewegingsonderwijs per week werd aangeboden. Wanneer alle basisscholen in Nederland drie lesuren van in totaal 135 minuten bewegingsonderwijs zouden geven, zouden ca. 2.200 fte’s extra leerkrachten nodig zijn voor deze uitbreiding. Daarnaast wordt momenteel ongeveer 60% van de lessen bewegingsonderwijs niet gegeven door een vakleerkracht. Indien ook deze lessen alleen gegeven zouden mogen worden door vakleerkrachten die zijn afgestudeerd aan de ALO, zijn nog eens ruim 2.000 additionele fte’s nodig. Bewegingsonderwijs wordt momenteel namelijk ook gegeven door groepsleerkrachten die de post-initiële leergang bewegingsonderwijs hebben gevolgd.

163

Hoeveel extra vakdocenten van de ALO moeten er opgeleid worden als alle basisscholen in Nederland drie uur bewegingsonderwijs moeten aanbieden?

Om drie uur bewegingsonderwijs in het basisonderwijs door vakdocenten aan te bieden zijn er circa 4.000 additionele fte’s nodig (zie ook het antwoord op vraag 162). Hierbij is uit gegaan van een jaarlijks gelijke in- en uitstroom. Jaarlijks studeren er circa 750 studenten aan de ALO af, die een bevoegdheid voor zowel het vo en po hebben. Niet al deze vakleerkrachten krijgen een volledige betrekking in het (primair) onderwijs. Ook is er sprake van natuurlijk verloop. Als echter de instroom jaarlijks de uitstroom met 1.000 fte overstijgt, kan het doel in vier jaar worden behaald.

164

Is al bekend welke gemeenten sportaccommodaties bij moeten bouwen om te kunnen voldoen aan de wettelijke verankering van twee uur bewegingsonderwijs in het basisonderwijs en wordt er in deze en alle andere gemeenten ook reeds rekening gehouden met een groei van het aantal uren lichamelijke oefening van twee naar drie per week?

We zijn hierover in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG). De VNG en VSG brengen de wettelijke verankering onder de aandacht van de gemeenten en zetten daarbij de vraag uit of er een tekort aan accommodaties is. Gemeenten hebben de wettelijke taak om te zorgen voor accommodaties voor minimaal twee lesuren. Er wordt daarbij momenteel geen rekening gehouden met een uitbreiding naar drie uren. Wanneer scholen meer dan twee lesuren bewegingsonderwijs willen aanbieden, dan zullen zij hiervoor in overleg met de gemeenten op zoek moeten naar een passende accommodatie.

165

Hoeveel kinderen in Nederland hebben obesitas? Kunt u dit uitsplitsen per leeftijd? Wat is de invloed van een tekort aan bewegingsonderwijs op obesitas bij kinderen?

Uit cijfers van «Volksgezondheid en zorg» blijkt dat in 2020 2,7% van de kinderen van 4–11 jaar ernstig overgewicht (obesitas) had, en van de 12- tot 17-jarigen 2,3%. Obesitas (bij kinderen) is een complex probleem. Er zijn meerdere factoren zijn die een rol spelen in de ontwikkeling van overgewicht en obesitas bij kinderen, zoals voeding. Het is dan ook niet bekend welk effect een mogelijk tekort aan bewegingsonderwijs heeft op obesitas bij kinderen.

166

Hoeveel uren zitten kinderen per week in Nederland en hoe staat Nederland in de internationale vergelijking?

In 2019 zaten Nederlandse jongeren tussen de 12 en 17 jaar dagelijks gemiddeld 9,6 uur. Dit aantal is gedaald ten opzichte van 2015. Kinderen tussen de 4 en 11 jaar zitten gemiddeld zeven uur per dag, dit is sinds 2015 stabiel, zo blijkt uit de «Leefstijlmonitor» van het RIVM.

Om een internationale vergelijking te kunnen maken is gebruik gemaakt van gegevens uit de Eurobarometer van 2017. Hieruit blijkt dat Nederlanders meer zitten dan andere Europeanen. In dit onderzoek gaf 32% van de Nederlanders aan meer dan 8,5 uur te zitten op een gemiddelde dag, waar dit in andere EU-landen 12% van de bevolking betreft. De Eurobarometer rapporteert niet over specifieke leeftijdsgroepen binnen landen. Wel is bekend dat de jongste groep Europeanen binnen dit onderzoek (15–24 jarigen) het meest zit (14% zit meer dan 8,5 uur op een normale dag in de week).

167

Wat zijn de sanctiemogelijkheden voor scholen die niet voldoen aan het minimum van twee uur bewegingsonderwijs?

Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het bewegingsonderwijs. Bij signalen dat een school niet aan de gestelde deugdelijkheidseisen voldoet, kan de Inspectie van het Onderwijs contact opnemen met het betreffende schoolbestuur. Wanneer de inspectie vaststelt dat een school zich niet aan de wettelijke kaders houdt, dan zal zij het bestuur daarop aanspreken en volgt zo nodig een herstelopdracht

168

Waar in de begroting is de bekostiging terug te vinden van onderwijs aan nieuwkomers in de internationale schakelklassen? Hoe wordt, gezien de meest recente asielraming die op middellange termijn een daling laat zien, gewaarborgd dat deze kinderen toegang krijgen tot passend onderwijs?

De bekostiging voor onderwijs aan nieuwkomers in internationale schakelklassen staat in de begroting onder de regel bekostiging vo-instellingen in tabel 30 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3. Ook met de geraamde afname van het aantal nieuwkomers op middellange termijn blijft ISK-onderwijs toegankelijk voor deze specifieke groep leerlingen. Op deze manier is ISK-onderwijs gewaarborgd voor nieuwkomers die hier baat bij hebben. De nieuwkomersbekostiging is hoger dan de reguliere bekostiging, zodat het onderwijs goed kan aansluiten bij de specifieke behoefte van deze leerlingen.

169

Hoe komt het dat het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod daalt in het voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 134. In de tabel behorend bij vraag 3 is zichtbaar dat het aantal leerlingen dat langer dan drie maanden thuis zit het afgelopen schooljaar is gedaald (van 2712 naar 2470). Echter, de cijfers van het afgelopen schooljaar zijn niet goed te vergelijken met de eerdere cijfers. Voor een nadere duiding van deze cijfers verwijzen wij u hier graag naar de eerder genoemde Verzuimbrief.

170

Klopt het dat 4% van de lessen in het voortgezet onderwijs gegeven worden door onbevoegden? Hoeveel personen zijn dit en om hoeveel lesuren gaat dit?

Zie het antwoord op vraag 62.

171

Hoeveel lesuren worden gegeven door benoembare leraren in zowel het primair, als voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 62.

172

Hoeveel lesuren worden gegeven door onbevoegden in zowel primair, als voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 62.

173

Hoeveel lesuren worden gegeven door bevoegde leraren in zowel primair, als voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 62.

174

Wat is de verhouding tussen tijdelijke en vaste contracten van leraren in zowel het primair, als voortgezet onderwijs?

In het po heeft ongeveer 1 op de 10 leraren een tijdelijk contract. In het vo is dat op 1 op de 5 leraren.

175

Hoeveel leraren werken in het voortgezet onderwijs op basis van een tijdelijk contract?

Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het vo 13.910 (19%) leraren op basis van een tijdelijk contract.

176

Hoeveel leraren werken in het voortgezet onderwijs op basis van een vast contract?

Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 werken in het vo 60.843 (81%) op basis van een vast contract.

177

Hoe groot is de flexibele schil van leraren met een tijdelijk contract in het voortgezet onderwijs?

De flexibele schil op scholen is breder dan alleen leraren die werkzaam zijn op basis van een tijdelijk contract; dit gaat ook over leraren die bijvoorbeeld ingehuurd worden via uitzendbureaus en dus niet in loondienst zijn van een schoolbestuur. Hoe groot de flexibele schil exact is weten we niet. Wel is bekend hoeveel scholen uitgeven aan personeel niet in loondienst (PNIL) in verhouding tot de totale personeelsuitgaven: Op basis van de jaarverslagen in 2020 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot de totale personeelsuitgaven: 3,6% in het po, 3,8% in het vo en 6,3% in het mbo. Vanaf 2020 loopt een pilot bij schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs om gedetailleerde PNIL-gegevens te leveren aan DUO. Voorlopige resultaten geven aan dat schoolbesturen bereid zijn om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig is. We verwachten de Kamer aan het eind van het jaar te informeren over de resultaten van deze uitvraag. Vanaf 2022 vragen we de gegevens structureel op bij de scholen, waardoor inzicht ontstaat in onder meer de verschillende functiecategorieën en aantal uren van PNIL-personeel.

178

Hoeveel leraren in het voortgezet onderwijs hebben het onderwijs in de afgelopen vijf jaar verlaten, omdat zij geen vast contract kregen?

Er kunnen diverse redenen ten grondslag liggen, waardoor leraren het onderwijs verlaten; het niet krijgen van een vast contract is daar één van. Hoe vaak dit voorkomt en hoeveel leraren dit betreft is niet bekend.

179

Hoe bevordert u vaste contracten in het voortgezet onderwijs?

Het percentage vaste aanstellingen is de afgelopen jaren iets afgenomen in het vo van 83% in 2011 naar 81% in 2020.

We roepen schoolbesturen op om, mede vanwege het lerarentekort, hun uiterste best te doen zoveel mogelijk leraren te behouden voor de sector en waar mogelijk een vast contract aan te bieden. OCW voert hierover ook gesprekken met schoolbesturen en raden. We zetten in op het versterken van strategisch HR-beleid. Goed en toekomstgericht strategisch HR-beleid kan eraan bijdragen dat meer leraren behouden blijven voor de sector. Scholen krijgen zo meer inzicht in toekomstige vraag naar personeel, maar kunnen bijvoorbeeld ook leraren scholing aanbieden voor een tweede bevoegdheid. OCW stelt hiervoor subsidie beschikbaar. Daarnaast kan regionale samenwerking bijdragen aan het voorkomen dat leraren het onderwijs verlaten, bijvoorbeeld door afspraken te maken over mobiliteit op regionaal niveau.

180

Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat leraren het onderwijs verlaten, omdat zij geen vast contract krijgen in zowel primair, als voortgezet onderwijs?

We zien in de laatste Loopbaanmonitor een positieve trend van steeds meer startende leraren met (uitzicht op) een vast contract. In het vo is het percentage van (uitzicht op) vaste contracten van 74% naar 79% gestegen tussen 2015 en 2019. In het po is een stijging te zien van 33% in 2015 naar 83% in 2019. In het mbo zijn de aanstellingen met (uitzicht op) een vast contract ook toegenomen van 72% naar 76%. Tevens zien we een stijging van banen met een grotere aanstellingsomvang van 0,8 of hoger voor afgestudeerden van de pabo. Dit is gestegen van 48% in 2013 naar 80% in 2018. Voor afgestudeerden van tweedegraads lerarenopleidingen is de aanstellingsomvang 1 jaar na afstuderen meer stabiel gebleven tussen 55–60%. In december informeren wij de Kamer over de meest recente cijfers.

Welke maatregelen genomen worden om te voorkomen dat leraren het onderwijs verlaten, wordt toegelicht in de antwoorden op vraag 139 en 179.

181

Wanneer moet een leraar in het voortgezet onderwijs een vast contract krijgen?

Volgens de cao VO geldt als principe een vast contract. Daaraan kan, bij wijze van proef een, een tijdelijk contract van 12 maanden voorafgaan. In bijzondere gevallen kan deze proefperiode worden verlengd met nogmaals 12 maanden. Voor de reguliere functie moet daarna een vaste baan worden aangeboden.

Volgens de cao mag een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd daarnaast alleen nog worden afgesloten:

  • Voor vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer.

  • Voor tijdelijke werkzaamheden.

  • Voor contractactiviteiten.

Deze tijdelijke contracten mogen maximaal twee jaar en drie arbeidscontracten duren.

  • Voor projecten waarvoor additionele gelden beschikbaar zijn gesteld kan een tijdelijk contract van maximaal vier jaar worden afgesloten.

  • Bij fluctuaties van studentenaantallen mag een contract van maximaal drie jaar worden afgesloten voor tijdelijke werkzaamheden. Daaraan moet een strategisch personeelsplan ten grondslag liggen.

Worden de termijnen overschreden dan ontstaat van rechtswege een vast contract.

In de cao zijn de meeste termijnen voor tijdelijke contracten beperkt tot 3 jaar. Dat is een jaar korter dan de wettelijk toegestane termijn van vier jaar.

Een onbevoegde leraar krijgt volgens de cao een arbeidscontract van twee jaar met twee maal de mogelijkheid van verlenging wegens bijzondere omstandigheden.

182

Hoe hoog is het aandeel leraren met een vast contract in zowel het primair, als voortgezet onderwijs?

Volgens de telling van DUO op 1 oktober 2020 heeft in het po 89% van de leraren een vast contract. In het vo is dat 81%.

183

Hoeveel leraren hebben een jaar na hun afstuderen een vast contract in zowel primair, als voortgezet onderwijs?

In het po heeft 83% van de pas afgestudeerde leraren in 2019 een vast contract, dan wel uitzicht op een vast contract. In vier jaar tijd is dit aandeel (uitzicht op) vast contract ook flink gestegen van 33% naar 83%.

In het vo heeft 79% van de pas afgestudeerde leraren een vast contract, dan wel uitzicht op een vast contract. Ook in het vo is een soortgelijke beweging te zien, zij het veel minder sterk. Het aandeel (uitzicht op) vast contract is hier gestegen van 74% naar 79%.

184

Wat zijn de redenen van schoolbesturen dat zij geen vaste contracten geven aan leraren in het voortgezet onderwijs?

Er kunnen verschillende redenen zijn waarom schoolbesturen leraren geen vast contract aanbieden. Een belangrijke reden is de krimp waar veel regio’s in het voortgezet onderwijs mee te maken hebben. Dalende leerlingenaantallen, of schommelingen in leerlingenaantallen, maken het toekomstige aantal benodigde leraren op deze scholen onzeker en daarmee de mogelijkheden om vaste contracten aan te bieden ook. Een andere reden kan zijn dat een leraar geen bevoegdheid heeft gehaald binnen de afgesproken termijn. Het kan ook voorkomen dat er twijfels zijn over het functioneren van de betreffende leraar.

185

Hoeveel middelbare scholen kent Nederland?

Nederland kent 648, door de overheid bekostigde, middelbare scholen.

186

Hoeveel excellente middelbare scholen kent Nederland?

Vanwege corona is het predicaat in 2021 niet uitgedeeld. Begin 2020 is de meest recente lijst van excellente scholen gepubliceerd door de Inspectie van het Onderwijs. Het betreft de scholen die het predicaat Excellente op dit moment dragen. Dit betekent dat de scholen het predicaat hebben ontvangen in 2017, 2018 of 2019. Er zijn in het voortgezet onderwijs 66 excellente scholen, met in het totaal 116 afdelingen.

187

Hoeveel middelbare scholen scoren momenteel onvoldoende volgens de Inspectie van het Onderwijs? Hoeveel van deze scholen zijn scholen voor bijzonder onderwijs?

Per 1 oktober 2021 scoren in het voortgezet onderwijs 43 afdelingen onvoldoende en 11 afdelingen zeer zwak. Van de 43 afdelingen onvoldoende, zijn er 11 openbaar en 32 bijzonder. Van de 11 zeer zwakke afdelingen gaat het om 1 openbare en 11 10 bijzondere afdelingen. Deze aantallen zijn in lijn met de procentuele verdeling van bijzondere (72%) en openbare (28%) scholen in Nederland.

188

Wat is de verklaring voor het feit dat de bedragen uitgaven per leerling Voortgezet Onderwijs van 2022 hoger zijn dan in 2023 en latere jaren? Komt dit alleen door de extra middelen in het kader van het nationaal programma Onderwijs? Of spelen hier ook andere oorzaken een rol?

De uitgaven per leerling in het Voortgezet Onderwijs zijn in 2021 en in 2022 inderdaad hoger door de extra middelen voor het NP Onderwijs.

189

Wat zijn de opbrengsten van de Gelijke Kansen Alliantie? Op welke wijze heeft de Gelijke Kansen Alliantie bijgedragen aan het tegengaan van ongelijke kansen?

Binnen de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap responsief en participerend mee aan het lokaal bevorderen van kansengelijkheid. Dit gebeurt onder andere door het beschikbaar stellen van financiële middelen, data, menskracht en kennis.

Deze benadering heeft tot veel beweging geleid op het vraagstuk van kansengelijkheid. Gemeenten voeren nu, samen met scholen en maatschappelijke partners, meerdere interventies uit om lokaal de kansen van hun kinderen en jongeren te vergroten. Een overzicht van de interventies is te vinden in de bundel «De 151 van de GKA»

Als gevolg hiervan zijn er solide en sterke netwerken ontstaan, die tevens duurzaam van aard zijn. Binnen deze netwerken worden kennis, voorbeelden en ervaringen gedeeld. Er is hierdoor meer zicht ontstaan op de effectiviteit van interventies en of deze, met behoud van kwaliteit, kunnen worden opgeschaald.

190

Hoeveel leerlingen volgden er in het schooljaar 2020–2021 een aanvullend onderwijsprogramma, zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma in tabelvorm aangeven?

Elke school biedt op enigerlei wijze wel een bepaalde aanvulling op het in de kerndoelen voorgeschreven onderwijsprogramma. «Het» aanvullend onderwijsprogramma laat zich dan ook niet in tabelvorm weergeven. Specifiek wat technasia en tweetalig onderwijs (tto) betreft: ook hierbij is sprake van scholen die zich richten op een bepaalde vorm van talentontwikkeling. Er zijn 102 scholen voor voortgezet onderwijs die het predicaat Technasium hebben en zijn aangesloten bij Stichting Technasium. Hier volgden in schooljaar 2019/2020 in totaal 32.400 leerlingen technasiumonderwijs. Er zijn ruim 130 scholen voor voortgezet onderwijs lid van het netwerk tto (tweetalig onderwijs) en 17 basisscholen doen mee aan een pilot voor tweetalig primair onderwijs. In schooljaar 2018–2019 volgden 36.254 vo-leerlingen tweetalig onderwijs.

191

Hoeveel leerlingen volgen er in het schooljaar 2021–2022 een aanvullend onderwijsprogramma, zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma in tabelvorm aangeven?

Zie het antwoord op vraag 190.

192

Hoeveel excellente basisscholen kent Nederland?

Vanwege corona is het predicaat in 2021 niet uitgedeeld. Begin 2020 is de meest recente lijst van excellente scholen gepubliceerd door de Inspectie van het Onderwijs. Het betreft de scholen die het predicaat Excellentie op dit moment dragen. Dit betekent dat de scholen het predicaat hebben ontvangen in 2017, 2018 of 2019. Volgens de recente cijfers zijn er nu 54 excellente basisscholen.

193

Waarom is er alleen geld gereserveerd voor de regeling brede brugklas in 2022? Hoe ziet die regeling brede brugklas eruit? Werkt zo'n regeling niet alleen als er structureel geld voor ingezet wordt?

Het kabinet heeft in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs eenmalig een substantieel bedrag van € 102 mln. kunnen vrijmaken om scholen te stimuleren en te ondersteunen om heterogene of brede brugklassen in te richten, brugklassen waarin twee of meer schoolsoorten worden gecombineerd. De subsidie kan worden aangevraagd in 2021 of 2022, wordt beschikbaar gesteld in 2022 en kan worden ingezet tot en met 31 december 2024. Met het oog op de effectiviteit van het NP Onderwijs vragen wij scholen zich daarbij in te zetten de maatregelen zoveel als mogelijk voor de start van het schooljaar 2022/2023 te realiseren. De subsidieregeling is op 30 september jl. gepubliceerd (Staatscourant 2021, 42182). Per vestiging kan een subsidie van € 100.000 worden aangevraagd. De subsidie is bedoeld als een tegemoetkoming in de transitiekosten die scholen moeten maken om structureel meer, langere en / of bredere heterogene brugklassen in te richten en het aanbod van heterogene brugklassen door te ontwikkelen en te verbeteren.

194

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Beertema over de eindtoets en het expliciet opnemen van praktijkonderwijs als instroomniveau?25

We zijn momenteel uitvoerig met toetsaanbieders en andere partijen in gesprek om ervoor te zorgen dat de communicatieuitingen rondom school- en toetsadviezen, heroverweging en bijstelling op orde zijn. Het scholenveld wordt hiermee beter in stelling gebracht om verwarring bij ouders en leerlingen zoveel mogelijk te voorkomen. De adviescategorie waar het praktijkonderwijs onderdeel van uitmaakt (pro-vmbo bb) krijgt hierbij nadrukkelijke aandacht.

195

Wat is de stand van zaken betreffende de directe bekostiging van het praktijkonderwijs, zoals ook aan bod kwam tijdens het notaoverleg Passend onderwijs d.d. 16 november 2020 en zoals vermeld wordt in punt 25 van de verbeteragenda?26

Momenteel loopt het in de verbeteragenda aangekondigde onderzoek naar de (financiële) consequenties van directe bekostiging van het praktijkonderwijs. Het onderzoek kijkt ook naar andere mogelijke alternatieven voor de bekostiging van het praktijkonderwijs. Naar verwachting worden de resultaten in de eerste helft van volgend jaar opgeleverd. Deze resultaten worden voor de zomer van 2022 gedeeld met de Kamer.

196

Hoe groot is het tekort aan stage- en leerwerkplaatsen in het mbo op dit moment?

Zie vraag 43.

197

In welke sectoren zijn er op dit moment stagetekorten?

SBB heeft in het «Actieplan stages en leerbanen» een top 5 opgesteld van sectoren waarbij de grootste tekorten in de Zorg, Welzijn en Sport zijn. Daarna volgen Zakelijke dienstverlening en veiligheid, Entree, ICT, creatieve industrie en voedsel, groen en gastvrijheid. SBB geeft aan dat het daarnaast nog knelt in de evenementenbranche, toerisme-, recreatie-, culturele sector en internationaalgeoriënteerde opleidingen. In het komende halfjaar blijft de focus van het Actieplan liggen op het creëren van voldoende stages en leerbanen voor iedereen, met het accent op sectoren waar veel werkgelegenheid en duurzaam arbeidsmarktperspectief is. SBB blijft de tekorten aan stages en leerbanen actief monitoren om bij te kunnen sturen zodra de tekorten te nijpend worden.

Voor het hoger onderwijs geldt dat de stagetekorten niet gemonitord worden. OCW verkent momenteel hoe de stagetekorten voor hoger onderwijs gemonitord kunnen worden. De stagetekorten lijken het grootst in de sectoren die het hardst zijn geraakt door de coronacrisis, zoals de zorg en de evenementenbranche.

198

Welke programma's lopen er op dit moment om stagediscriminatie in het mbo aan te pakken?

In de aanpak van stagediscriminatie wordt samen met het Ministerie van SZW en diverse partijen (MBO Raad, JOB, SBB, CRM, VNO-NCW/MKB-NL, SSV) met verschillende acties en projecten ingezet op het vergroten van bewustwording bij leerbedrijven, mbo scholen en studenten. Ook wordt ingezet op concrete acties zoals:

  • In de campagne #KIESMIJ wordt benadrukt dat studenten moeten worden aangenomen op basis van kennis, kwaliteiten en vaardigheden. De website kiesmij.nl biedt leerbedrijven, scholen en studenten meer informatie over het voorkomen en tegengaan van stagediscriminatie.

  • Het Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie ondersteunt scholen bij het bevorderen van gelijke kansen op een stage en eerste baan voor jongeren met een (niet-westerse) migratieachtergrond en/of een lage sociaaleconomische status.

  • In opdracht van OCW en SZW wordt onderzoek gedaan naar de impact van interventies gericht op het bevorderen van de intrede op de arbeidsmarkt van jongeren met een (niet-westerse) migratieachtergrond vanuit het mbo. Op basis van dit onderzoek kunnen meer effectieve interventies worden ingezet om gelijke kansen op stages te creëren.

Bedrijven krijgen met het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» de wettelijke verplichting om beleid te voeren gericht op het bevorderen van gelijke kansen bij werving en selectie. Dit geldt ook voor de werving en selectie van stagiaires.27

199

Hoeveel bedragen de schoolkosten van een gemiddelde mbo-student?

Onderstaande tabel laat de gemiddelde kosten zien volgens ouders en scholen, per niveau en leerweg. Scholen geven een significant lager bedrag aan schoolkosten op dan ouders. Wat hiervan de oorzaak is, zal worden onderzocht in de schoolkostenmonitor die eind 2022 zal verschijnen.

Schoolkosten mbo volgens ouders en mbo-scholen
 

Ouders

mbo-scholen

bol 1 + 2

€ 596

€ 384

bol 3 + 4

€ 901

€ 375

bbl 1 + 2

€ 490

€ 325

bbl 3 + 4

€ 559

€ 421

Bron: Schoolkostenmonitor 2018–2019, SEO Economisch Onderzoek en Oberon

200

Waarom zijn de bedragen die per student in het middelbaar beroepsonderwijs in 2023 en 2024 beschikbaar zijn, namelijk 9.200 euro, en die in 2025 en 2026 beschikbaar zijn, namelijk 9.100 euro, zonder de kasschuif van 210 miljoen, lager dan het bedrag van 9.400 euro dat in 2022 beschikbaar is? Komt dit alleen door de extra middelen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs, of spelen hier ook andere zaken een rol?

Dit komt enkel door de toevoeging van de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs in de jaren 2021 en 2022.

201

Kunt u aangeven hoeveel bbl-studenten in 2021 hun opleiding hebben afgerond?

In studiejaar 2020/2021 hebben 47.000 BBL-studenten het diploma behaald.

202

Kunt u aangeven hoeveel bbl-studenten in september 2021 zijn gestart met hun opleiding, onderverdeeld in kwalificatiedossiers?

In 2021/2022 starten of vervolgen 127 duizend mbo-studenten een BBL-opleiding. Dat is evenveel als in voorgaand studiejaar, maar 5 duizend meer dan de eerdere prognose in de referentieraming. De uitsplitsing naar kwalificatiedossiers is nog niet beschikbaar, en de cijfers over 2021/2022 kunnen nog licht wijzigen.

203

Hoe komt het dat de mbo-begroting voor 2022 lager is dan voor 2021 en 2023, terwijl er ook middelen vanuit het NPO beschikbaar zijn gekomen? Zitten deze NPO-middelen in de mbo-begroting voor 2022 verwerkt, of staan deze ergens anders in de begroting of bij een andere begrotingsjaar? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak dat de NPO-middelen in de jaren 2021–2023 besteed moesten worden?

De middelen van het resultaatafhankelijk budget (€ 210 miljoen) van de kwaliteitsafspraken zijn met een kasschuif verplaatst van 2022 naar 2023 omdat de eindbeoordeling pas in 2023 plaatsvindt en het budget dan pas uitgekeerd kan worden. In 2021 werd het eerste gedeelte van het resultaatafhankelijk budget (ook € 210 miljoen) uitgekeerd op basis van de tussentijdse beoordeling. Daarnaast waren de uitgaven in 2021 aan coronamaatregelen en NPO hoger dan in 2022. Om deze redenen is de mbo-begroting in de jaren 2021 en 2023 hoger dan in 2022.

204

Hoe komt het dat de verplichtingen voor 2024 hoger zijn dan de te verwachten totale uitgaven, zoals te zien is in de eerste twee regels van de tabel?

Dit heeft te maken met diverse posten waarbij de verplichtingen al in eerdere jaren worden aangegaan, maar de kaseffecten pas in latere jaren plaatsvinden. De middelen voor de bekostiging van mbo-instellingen worden bijvoorbeeld al in 2021 beschikt voor 2022. De verplichting wordt dus al aangegaan in 2021, maar de kasgevolgen zijn dus pas in 2022.

205

Wat is de verdeling van de subsidies voor het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen onder het mbo en ho, aangezien de studievouchers voor wo-studenten ook tot het actieprogramma behoren? Ligt bij het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen de nadruk op mbo-onderwijs? Zo nee, waarom niet?

De studievoorschotvouchers voor afgestudeerden hbo-bachelor en wo-master maken geen deel uit van het interdepartementale actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen en worden dus ook niet gefinancierd uit het budget voor het actieprogramma. De studievoorschotvouchers zijn onderdeel van het akkoord over het studievoorschot en zijn bestemd voor de cohorten die niet profiteren van de herinvestering van middelen in de kwaliteit van het hoger onderwijs.

Met het interdepartementaal actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen is in de OCW-begroting € 6,8 miljoen beschikbaar voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen, dat is een generieke doelstelling. Binnen dit budget is € 5,7 miljoen beschikbaar voor de regeling flexibilisering van het mbo in de derde leerweg, € 0,6 miljoen voor de ontwikkeling en beheer van het landelijk scholingsportaal en € 0,4 miljoen voor wetenschappelijke inbedding en kennisdeling.

206

Welke doelen verwacht u voor 2024 te behalen met het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen, aangezien het budget voor dit programma na 2023 afloopt?

Voor het huidige actieprogramma zijn een succesvolle benutting van de subsidieregeling flexibilisering mbo en de realisatie van het landelijk scholingsportaal de belangrijkste doelen. Het is aan een volgend kabinet om te beslissen over de vervolgstappen en de doelstellingen voor de periode nadat het huidige interdepartementaal actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen is afgelopen.

207

Wat is de actuele stand van zaken rondom de salarismix voor docenten in het mbo in de Randstad?

Op dit moment wordt met de sociale partners bekeken hoe de Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s in de toekomst wordt voortgezet. In december 2021 ontvangt u een brief met een verdere toelichting.

208

Wat is de stand van zaken met betrekking de wettelijke verankering van de entreeopleiding in het praktijkonderwijs?

Bij deze beantwoording wordt het verzoek van uw Kamer betrokken om voor de begrotingsbehandeling te worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie Van Meenen/Van den Hul. Middels deze motie vraagt de Kamer om het bestaande aanbod van entreeopleidingen in het praktijkonderwijs (pro) wettelijk te verankeren en hierbij zorg te dragen dat er geen negatieve neveneffecten ontstaan voor pro-leerlingen. De motie Van Meenen/Van den Hul wordt meegenomen in het verdere wetstraject om de samenwerking tussen praktijk- en entreeonderwijs binnen het mbo te verbeteren. Op 17 december 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van het beoogde wetsvoorstel (Kamerstukken II 2020/21, 31 289, nr. 436). De komende periode wordt het wetsvoorstel verder uitgewerkt. Naar verwachting is het ontwerpwetsvoorstel voor de zomer van 2022 gereed voor internetconsultatie, waarna het in het najaar van 2022 voor advies kan worden voorgelegd aan de Raad van State.

209

Welk budget was er de afgelopen jaren beschikbaar voor het Regionaal investeringsfonds mbo? In hoeverre wordt er een overinschrijving verwacht voor het budget voor 2022?

Voor het Regionaal Investeringsfonds (RIF) is voor de jaren 2019–2022 € 100 miljoen beschikbaar inclusief uitvoeringskosten. Het betreffen meerjarige projecten en daarom meerjarige subsidies die ook na 2022 kasgevolgen hebben. Er zijn signalen dat scholen volop in samenwerkingsverbanden bezig zijn om pps-projecten op te zetten en dat de belangstelling voor het RIF in 2022 groot zal zijn. De verwachting is dan ook dat het beschikbare bedrag in 2022 in zijn geheel verplicht gaat worden. Deze middelen worden dan over maximaal 5 jaren uitbetaald.

210

Tellen alle keuzedelen mee voor de zak/slaagregeling?

Voor studenten die vanaf studiejaar 2020/2021 zijn gestart met hun opleiding, tellen alle keuzedelen mee met de slaag-zakregeling.

211

Hoeveel keuzedelen zijn er in totaal?

Per 1 oktober 2021 telt het register keuzedelen 1230 keuzedelen.

212

Kunt u aangeven wat het percentage mbo-afgestudeerden is dat ruim een jaar na het afstuderen aan het werk is wanneer niet een ondergrens van 12 uur per week wordt gehanteerd, maar het aantal uren van een gemiddelde werkweek, namelijk 28 uur?

Het CBS publiceert voor mbo-afgestudeerden de omvang van de werkweek een jaar na afstuderen op een andere manier, namelijk in klassen. Van de mbo-afgestudeerden in studiejaar 2016/2017 die een jaar later aan het werk zijn werkt het merendeel, 62%, fulltime, en 30% 20–35 uur per week. 5% werkt 12 tot 20 per week, en 4% minder dan 12 uur.

213

In welke verhouding worden docenten die doceren op het mbo uitbetaald volgens de schalen LB, LC en LD? Hoe is de spreiding van mbo-docenten in de schalen LC en LD over het land?

Landelijk is er sprake van de volgende gemiddelde verhouding:
 

LB

LC

LD

LE

Landelijk

54,3%

40,6%

4,6%

0,2%

Randstad

44,2%

47,7%

7,4%

0,6%

Niet-Randstad

60,9%

36%

2,7%

0,4%

Deze cijfers zijn te vinden via de openbare website functiemix.nl. Zowel binnen de Randstad als buiten de Randstad zijn er grote verschillen in percentages per instelling.

214

Hoeveel extra geld dient er uitgetrokken te worden om uitvoering te geven aan het actieplan LeerKracht van Nederland met betrekking tot de salarissen?

Doel van het actieplan Leerkracht van Nederland uit 2008 was om in het kader van het dreigende lerarentekort instrumenten af te spreken gericht op de versterking van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het beroep van leraar. Per sector was een bepaald bedrag aan middelen beschikbaar. Dat geld is dus in 2008 al uitgetrokken om uitvoering te geven aan het actieplan. Over de salarissen zijn destijds afspraken gemaakt met sociale partners over de verdeling van leraren over de schalen, genaamd functiemix in het po en vo en de salarismix in het mbo. Deze afspraken zijn nog steeds van belang.

In het po zijn de nog niet bestede middelen voor de functiemix verwerkt in de cao 2018 en ingezet voor structurele salarisverbetering bij leraren (€ 70 miljoen euro). Tegelijkertijd zijn ook nieuwe functieprofielen voor leraren opgesteld, waarbij de inhoud en zwaarte van de verschillende leraarsfuncties gekoppeld zijn aan betere beloning. Sociale partners onderschrijven nog steeds het (grote) belang van functiedifferentiatie en daarmee het bieden van carrièreperspectief voor leraren.

In het vo zijn streefcijfers voor 2014 voor de functiemix afgesproken. Het convenant bevat afspraken over versterking van de landelijke functiemix en over de versterking van de functiemix in de Randstadregio’s, waarvoor middelen beschikbaar zijn gesteld. Sociale partners hebben geconstateerd dat de functiemixstreefcijfers (dan wel de maatwerkafspraken) op de meeste scholen zijn behaald. Het is nu aan de scholen zelf om samen met de P(G)MR en als onderdeel van het formatieplan over de functiemixpercentages in overleg te blijven. Sociale partners blijven de ontwikkelingen van de functiemixcijfers op sectorniveau monitoren.

In het mbo zijn de maatregelen uitgevoerd. Er was afgesproken om met het beschikbare geld de salarisschalen voor leraren te verkorten en om meer leraren in de Randstad te bevorderen naar hogere schalen. Voor dat laatste is € 51,5 miljoen euro per jaar beschikbaar op basis van de Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s, die in 2020 is geëvalueerd. In december 2021 ontvangt uw Kamer een brief met verdere toelichting hoe de regeling in de toekomst wordt voortgezet.

215

Kunt u een overzicht geven van de loonontwikkeling in het po en het vo door de jaren heen, bijvoorbeeld sinds het begin van deze eeuw? Kunt u daarin een onderscheid maken tussen de nominale en de reële inkomensontwikkeling?

De nominale contractlonen in het po en vo zijn tussen 2000 en 2022 met resp. ca. 52 en 53 procent gestegen. Ter vergelijking, in de (gemiddelde) markt is dat in dezelfde periode met 56 procent gestegen. De reële contractloonontwikkeling is voor het po, vo en de markt (gemiddeld) tussen 2000 en 2022, resp. 1%, 2% en 5%. Een gerichte loonstijging voor bijvoorbeeld alleen leraren komt daarin niet tot uiting. De contractlonen zijn namelijk salarismaatregelen die voor alle medewerkers in een sector gelden. Omdat in het po en vo sinds 2000 ook gerichte investeringen zijn geweest (in leraren, schoolleiders en oop) zal de reële loonontwikkeling in de praktijk hoger zijn.

NB De nominale (contract)loonontwikkeling wordt de reële loonontwikkeling door er de algemene prijsontwikkeling (cpi) in dezelfde periode eraf te halen.

216

Wat was het totaalaantal vroegtijdig schoolverlaters in de jaren 2019, 2020 en 2021? Kunt u dit specificeren per regio, per opleidingsniveau (vo/mbo) en per opleiding/kwalificatiedossier?

Het totaal aantal vroegtijdig schoolverlaters in het schooljaar 2019–2020 was 22.785; in het schooljaar 2018–2019 waren dit 26.894 leerlingen. De cijfers zijn bijgewerkt tot en met schooljaar 2019–2020. Medio februari 2022 worden de vsv-cijfers van schooljaar 2020–2021 bekend en met uw Kamer gedeeld.

De landelijke cijfers over voortijdig schoolverlaten zijn te vinden op: www.ocwincijfers.nl (via link: Landelijke vsv cijfers | Onderwijs Algemeen | OCW in cijfers).

Voor specificaties per regio, opleidingsniveau en opleiding kunt u terecht op het vsv-portal via vsv_portal (duo.nl)

217

Wat is de omvang van de lerarentekorten in het mbo?

Over de gehele linie is er in het mbo geen sprake van tekorten en vooralsnog ziet het er naar uit dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren, zo blijkt uit de Trendrapportage Arbeidsmarkt po, vo en mbo 202028. Wel zullen voor vakken waarvoor de tekorten toenemen in het vo ook in het mbo problemen worden ervaren, alsmede voor specialistische technische vakken. In het algemeen worden op basis van de trendrapportage in het mbo geen grote problemen met tekorten verwacht. Kanttekening hierbij is dat in de voortgangsrapportage van het NPO het lerarentekort door scholen als een aandachtspunt wordt genoemd bij de uitvoering van het programma. Dit zal gemonitord worden.

Er zijn verder geen bestanden beschikbaar met de lessen die mensen geven, waardoor een uitsplitsing van gegevens naar vakken niet mogelijk is. Dit komt doordat er in het mbo geen sprake is van een landelijk voorgeschreven vakkenstructuur. Mbo-instellingen zijn, anders dan in het po en vo, zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het onderwijs.

218

Welke rol speelt de hybride docent in het mbo? Kunt u een inschatting maken van het aantal hybride docenten in het mbo?

Hybride docenten spelen in het mbo een essentiële rol bij het maken van de verbinding tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Dit draag er toe bij dat actuele ontwikkelingen uit de beroepspraktijk in het onderwijs een plek krijgen.

Uit onderzoek van het Platform Talent voor Techniek blijkt dat in het mbo in 2020 10,9% van de docenten hybride werkte (factsheet hybride docenten). Dit betreft docenten met zowel een aanstelling binnen het mbo als daarbuiten. Hiernaast zijn er nog docenten die op basis van samenwerkingsafspraken tussen onderwijs en bedrijfsleven of op basis van detachering hybride werken. Aantallen hiervan zijn niet bekend. Wel is bekend dat mbo-instellingen veelvuldig delen van het onderwijs samen met het bedrijfsleven invullen.

219

Welk deel van de mbo'ers ontvangt een stagevergoeding voor hun stage? In hoeverre kunnen mbo'ers daarop aanspraak maken bij hun leerbedrijf? Behoort dit ook in enige zin tot de voorwaarden voor erkenning als leerbedrijf?

Het is niet bekend welk deel van de mbo’ers een stagevergoeding ontvangt. Uit een analyse van het Ministerie van SZW van de honderd grootste cao’s is wel bekend dat in 24 ervan afspraken over stagevergoedingen voorkomen. In sommige branches zijn afspraken niet in de cao, maar

in een aparte stageregeling vastgelegd. Daarnaast geven verschillende branches richtlijnen aan werkgevers voor een passende stagevergoeding.

Op 3 december 2020 heeft een gesprek over stagevergoedingen plaatsgevonden tussen het Ministerie van OCW en de Stichting van de Arbeid, de MBO Raad, JOB en SBB. Alle partijen zijn het erover eens dat stagiairs ten minste een vergoeding van gemaakte onkosten verdienen voor hun stage. In het BPV-protocol, waarin de verantwoordelijkheden van studenten, scholen en leerbedrijven zijn vastgelegd, is opgenomen dat het leerbedrijf concrete afspraken dient te maken met de school en de student over vergoeding van gemaakte kosten.

220

Welk deel van de 2,5 miljoen mensen die in 2016 volgens de Algemene Rekenkamer moeite hadden met taal en/of rekenen zal, ondanks de aanpak van laaggeletterdheid, in 2022 nog altijd moeite hebben met taal en/of rekenen en zo dus een grote kans hebben om een achterstand in de maatschappij op te lopen?

Er zijn op dit moment geen landelijke cijfers beschikbaar over het huidige aantal laaggeletterden in vergelijking met het onderzoek van de Algemene Rekenkamer uit 2016. Ook als hier wel actuele cijfers over zouden zijn, is het niet mogelijk om binnen de groep laaggeletterden een splitsing te maken tussen de mensen die mee zijn gerekend in 2016 (die nog altijd moeite hebben met taal en/of rekenen) en nieuwe mensen. Het is nu niet mogelijk om unieke deelnemers te volgen in hun ontwikkeling en te monitoren welke opleidingen zij al dan niet succesvol afronden.

Vanuit de wetenschap wordt binnen de groep 16–65 jarigen die een cursus heeft gevolgd, wel de sociale impact periodiek onderzocht. Van cursisten verbetert bijvoorbeeld naar schatting 54% zijn/haar leesvaardigheid en 70% ervaart betere taalvaardigheden. Zie hiervoor de Factsheet Laaggeletterdheid in Nederland.pdf (lezenenschrijven.nl) Dit betreft echter slechts een deel van de groep laaggeletterden uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, namelijk alleen diegenen die een cursus volgen in de leeftijd tussen de 16 en 65 jaar.

221

Wat bedoelt u onder het kopje Leven Lang Ontwikkelen met «flexibilisering van het mbo»?

Met flexibilisering van het mbo wordt het volgende bedoeld: Het stimuleren van een flexibel onderwijsaanbod, zodat mbo-instellingen beter kunnen inspelen op de scholingsbehoeften van werkenden en werkzoekenden. Met de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg stimuleert OCW de totstandkoming daarvan. Publieke en private mbo-instellingen kunnen aanspraak maken op subsidie voor de ontwikkeling van een divers aanbod van flexibele onderwijsprogramma’s voor werkenden en werkzoekenden. Voorts worden, op basis van scholingsbehoefte van werkgevers en brancheorganisaties, mbo-certificaten verbonden aan een aantal arbeidsmarktrelevante onderdelen van mbo-opleidingen. Ook zijn er mogelijkheden gecreëerd voor praktijkleren met de praktijkverklaring.

222

Hoe stelt u in het kader van een Leven Lang Ontwikkelen vast wat publieke financieringsmogelijkheden zijn en wat private financieringsmogelijkheden zijn?

Publieke financieringsmogelijkheden worden uit publieke budgetten bekostigd; voor private financieringsmogelijkheden geldt dat niet.

223

Wordt de scheiding tussen private financiering en publieke financiering in de Wet educatie en beroepsonderwijs losgelaten?

Nee. De financiering voor de mbo-instellingen, als bedoeld via bekostiging in de WEB blijft publiek en volwaardig. Mbo-instellingen mogen altijd al private contractactiviteiten uitvoeren, dat is niet veranderd. Zie hiervoor ook de beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten.29

224

Wat verstaat u in het kader van de financieringsmogelijkheden onder «publiek gefinancierd onderwijs»?

Het landelijk scholingsportaal geeft een overzicht van publieke en private opleidings- en scholingsmogelijkheden en publieke en private financieringsmogelijkheden. Bij opleidings- en scholingsmogelijkheden die publiek worden gefinancierd gaat het om scholing die uit publieke budgetten van de overheid (Rijk, provincies, gemeenten en samenwerkende overheden) wordt bekostigd.

225

Is het budget voor de subsidie praktijkleren momenteel toereikend?

Het budget voor de Subsidieregeling praktijkleren is via het Nationaal Programma Onderwijs opgehoogd voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022, zodat per leerwerkplek, op basis van de ramingen, weer € 2.700 beschikbaar is.

226

Zijn er coronamiddelen beschikbaar gesteld voor laaggeletterdheid?

Met het derde steunpakket is dit jaar bijna € 6 miljoen ter beschikking gesteld voor het bieden van scholing aan laaggeletterde werknemers via de Subsidieregeling Tel mee met Taal 2020–2024. Dit bedrag kwam bovenop het al bestaande subsidiebudget voor werknemers. Met deze subsidieregeling kunnen o.a. werkgevers subsidie aanvragen voor scholing van werknemers op het gebied van basisvaardigheden (taal- en rekenvaardigheden en digitale vaardigheden).

Daarnaast konden scholen die aanbieder zijn van formeel volwassenonderwijs van laaggeletterden gebruik maken van de subsidieregeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Hiermee kunnen onderwijsinstellingen extra begeleiding bieden aan leerlingen en studenten met een leervertraging of studievertraging. Het gaat om vertraging vanwege de coronacrisis. In 2020 was voor de volwasseneneducatie 1.4 miljoen beschikbaar en in 2021 was dit 1.6 miljoen.

227

Kunt u aangeven hoe groot het tekort aan stageplekken is?

Zie vraag 43.

228

Kunt u per kwalificatiedossier aangeven hoe groot het tekort aan stageplekken in het derde kwartaal van 2021 is?

Er kunnen meerdere kwalificaties onder één kwalificatiedossier vallen. Van de 513 kwalificaties die SBB in beeld heeft, hebben er 176 kwalificaties gemelde stagetekorten. Voor 337 kwalificaties zijn er geen tekorten gemeld. Voor de kwalificaties met tekorten varieert het aantal soms wel van honderden tot één tekort, dit kan ook dagelijks veranderen als er tekorten worden opgelost. Er zijn ook regionale verschillen. Uit de 176 kwalificaties met gemelde stagetekorten bij SBB blijkt het volgende:

  • 21 kwalificaties hebben een tekort van 100 of meer stages en leerbanen

  • 23 kwalificaties hebben een tekort tussen 99 en 50 stage en leerbanen

  • 55 kwalificaties hebben een tekort tussen 49 en 10 stage en leerbanen

  • 77 kwalificaties hebben minder dan 10 tekorten aan stage en leerbanen

229

Hoeveel jongeren onder de 23 jaar hebben nog geen startkwalificatie en gaan ook niet naar school?

Het is niet bekend hoeveel jongeren tot 23 jaar er zijn die nog geen startkwalificatie hebben en niet naar school gaan. In het schooljaar 2019–2020 waren er 22.785 nieuwe voortijdig schoolverlaters.

230

Hoeveel mbo-instellingen kent Nederland?

Nederland kent op dit moment 59 mbo-instellingen.

231

Op welke manier worden mbo-studies met onvoldoende arbeidsmarktperspectief momenteel stopgezet?

Instellingen dienen zelf, in overleg met de partners in hun regio, te zorgen voor een doelmatig opleidingsaanbod. Indien deze zelfregulering onvoldoende tot stand komt, kan de commissie macrodoelmatigheid op basis van signalen onderzoek doen en de Minister adviseren over eventueel ingrijpen. In het uiterste geval kan de Minister een instelling de rechten ontnemen om een opleiding nog langer aan te bieden.

232

Welke arbeidsmarktcriteria gelden bij het starten van een nieuwe mbo-opleiding?

Op voorstel van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven stelt de Minister de kwalificatiedossiers in het mbo vast. De kwalificatiedossiers die de SBB de Minister aanbiedt zijn ontwikkeld door onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk en onafhankelijk getoetst door de Toetsingskamer mbo. De Toetsingskamer toetst de kwalificaties volgens het door de Minister vastgestelde toetsingskader. In het toetsingskader zijn een aantal toetscriteria opgenomen die waarborgen dat een opleiding arbeidsmarktrelevant is. Zo wordt bij het criterium doelmatigheid onder andere getoetst of de kwalificatiedossiers aansluiten op de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Hier wordt gekeken of het kwalificatiedossier breed aansluit op de arbeidsmarkt en betrekking heeft op een beroep dat wordt uitgeoefend in meer dan één bedrijf. Ook is het kwalificatiedossier gebaseerd op door sociale partners gelegitimeerde beroepeninformatie die aansluit bij de actuele vraag op de arbeidsmarkt. Daarnaast toetst het criterium herkenbaarheid of een kwalificatiedossier herkenbaar is voor het bedrijfsleven. Als een kwalificatiedossier door de Minister is vastgesteld kan een mbo-instelling deze aanbieden. Onderwijsinstellingen zijn er zelf verantwoordelijk voor om een opleiding enkel aan te bieden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de studenten.

233

Op welke manier kunnen bedrijfsscholen momenteel gebruikmaken van bekostiging vanuit de OCW-begroting?

Bedrijfsscholen kunnen gebruik maken van bekostiging vanuit de OCW-begroting door nauw samen te werken met mbo-scholen en opleidingstrajecten via overheidsbekostigde bbl-opleidingen aan te bieden.

234

Hoeveel studenten heeft het mbo momenteel?

In 2020 waren er 506.133 studenten in het mbo.

235

Met hoeveel is het aantal studenten in het mbo in de afgelopen vijf jaar toegenomen?

In 2016 waren er 479.471 studenten en in 2020 waren er 506.133 studenten. Dat is een toename van 26.662 studenten, oftewel 3,6%.

236

Wat is het aandeel internationale studenten, zowel absoluut als procentueel, over de afgelopen vijf jaar?

Jaarlijks gaat het om circa 2.000–3.000 internationale mbo-studenten die in het kader van diplomamobiliteit naar Nederland komen. Dit staat gelijk aan 0,4–0,6% van de totale mbo-populatie. Hierbij geldt dat er in de afgelopen vijf jaar een hele lichte stijging binnen deze bandbreedte zichtbaar is. Daarnaast is er ook kortdurende studie- en stagemobiliteit. Via het programma Erasmus+ komen er jaarlijks circa 2.000 internationale mbo-studenten naar Nederland.

237

Klopt het dat de baten van de geplande rentemaatregel niet ten bate zouden komen van de OCW-begroting of de lumpsum van de ho-instellingen?

De rentemaatstafregel was onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen op het gebied van onderwijs, waaronder veel intensiveringen. De opbrengst van de rentemaatstafmaatregel zou geen invloed hebben gehad op de OCW-begroting of lumpsum van ho-instellingen, maar zou ten goede komen aan het algemene beeld. Het kabinet heeft besloten deze weggevallen baten op de OCW-begroting in te boeken. In de middellange termijnverkenning van het CPB is verondersteld dat deze ingeboekte min niet wordt verwezenlijkt maar wordt teruggedraaid. Besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet.

238

Klopt het dat het aantal studenten (wederom) hoger is dan het verwachte aantal? Welk effect heeft dit gehad op de begroting van OCW?

Ja dat klopt, dit voorjaar bleek in de nieuwe referentieraming 2021 dat het aantal studenten fors meer was dan geraamd in 2020. De structurele tegenvaller die hierdoor ontstond is als onderdeel van het Nationaal Programma generaal gedekt.

239

Welke programma's lopen er op dit moment om stagediscriminatie in het hbo aan te pakken?

Er zijn diverse ho-instellingen die een programma hebben en maatregelen nemen voor de aanpak van stagediscriminatie. Verder wordt gewerkt aan een manifest en een landelijk werkprogramma. De VH heeft hiervoor het initiatief genomen. Het wordt ontwikkeld in overleg met de stakeholders (VH, VSNU, VNO/NCW, SZW, studentenbonden en OCW). Bij het programma in oprichting worden de best practices van de mbo-aanpak benut. De planning is met ingang van januari 2022 met het programma voor het hoger onderwijs te beginnen.

240

Klopt het dat de studentenraming voor het hoger onderwijs in 2022 bijgesteld moet worden? Met welk bedrag dient de bekostiging in het hoger onderwijs bijgesteld te worden om het bedrag per student niet af te laten nemen?

De definitieve uitkomsten van de referentieraming 2022 zijn in januari 2022 bekend, dan wordt ook pas duidelijk met welk bedrag de bekostiging in het HO eventueel moet worden bijgesteld.

241

Welke randvoorwaarden moeten aanwezig zijn binnen een instelling om te

kunnen stellen dat de sociale veiligheid op orde is? Is er een landelijke consensus over hoe een goed meldsysteem op de instelling eruit moet zien?

Een toegankelijke zorg- en meldstructuur is een noodzakelijke randvoorwaarde voor sociale veiligheid. In de praktijk is er consensus hoe deze er uit moet zien. Namelijk laagdrempelige functionarissen zoals studieadviseurs en studentendecanen, vertrouwenspersonen en ombudsfunctionarissen waar studenten en medewerkers terecht kunnen met meldingen van sociaal onveilige situaties, een klachtencommissie ongewenst gedrag toegankelijk voor studenten en medewerkers en het wettelijk verplichte klachtenloket voor studenten. Daarbij hebben de verschillende actoren een eigen rol in het systeem.

Naast de structuur is er ook een veilige cultuur nodig waarin studenten en medewerkers zich veilig voelen om een melding te doen of een klacht in te dienen en het vertrouwen hebben dat er ook daadwerkelijk iets met die melding of klacht gebeurt.

242

Wat is de definitie van een «inclusief curriculum»?

Zoals in het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie staat opgenomen, wordt verstaan onder «inclusief onderwijs» (curriculum) een veilige leer- en werkomgeving waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien. Het is onderwijs waarbinnen een diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt. Dit is een waarde op zichzelf, maar ook een belangrijke voorwaarde voor kwaliteit. De diversiteit in de inhoud van onderzoek en onderwijs komt de kwaliteit ten goede. Onderzoek en onderwijs dat geen rekening houdt met de diversiteit van de samenleving is minder representatief en daarmee beperkt van kwaliteit en impact. De exacte inhoud en de vormgeving van het curriculum verschillen per sector.

243

Wat is de definitie van een «intersectionele aanpak»?

Intersectionele aanpak (ook wel kruispuntdenken) is een aanpak die rekening houdt met de notie dat individuen in een samenleving discriminatie en onderdrukking ondervinden op grond van een veelvoud van factoren. Bij deze aanpak is men zich ervan bewust dat mensen op meerdere assen kunnen afwijken van «de norm», dat die assen elkaar beïnvloeden en dat dat iemands positie in de maatschappij mede bepaalt.

244

Wat is de definitie van een «veilige cultuur»?

Onder «veilige cultuur in het hoger onderwijs wordt verstaan dat de onderwijsinstelling een plek is waar iedere student en iedere docent zijn gedachten vrij moet kunnen uitspreken. Ook als het om onderwerpen gaat waarover we het soms niet met elkaar eens zijn. Het opdoen van kennis en vaardigheden, het bespreken van verschillende meningen, is een iteratief proces dat inherent is voor de academische leer- en werkcultuur.

In aanvulling hierop een verwijzing naar de definitie die de Stichting School en Veiligheid heeft gemaakt voor «veilige cultuur»:

«Een veilige school is een school waar medewerkers voortdurend serieus aandacht besteden aan het realiseren van een veilig schoolklimaat én aan het voorkomen, herkennen en aanpakken van grensoverschrijdend gedrag. Het is een school die kritisch naar zichzelf blijft kijken, en ervoor zorgt dat elk incident leidt tot verkleining van de kans op nieuw grensoverschrijdend gedrag. Dit alles gebeurt in een cultuur waarin zowel leerlingen als medewerkers aan het denken worden gezet over hun houding en handelen en in een cultuur waarin iedereen hier open over kan praten».

245

Wat was de gemiddelde studieschuld in 2020?

Op de website onderwijs in cijfers is de gemiddelde studieschuld van alle (oud-)studenten (mbo/bol en ho) met een studieschuld in de aanloopfase berekend. Deze gemiddelde studieschuld bedraagt in 2020 € 16.501. De aanloopfase is een periode van 2 jaar, die voorafgaat aan de aflosfase, waarin de student nog niet hoeft terug te betalen.

246

Hoeveel is er door dit kabinet extra geïnvesteerd in hoger onderwijs en wetenschapsbeleid?

De investeringen in hoger onderwijs en onderzoek sinds het kabinet Rutte III zijn in onderstaande tabel opgenomen. Zie voor investeringen in het onderwijs en onderzoek in het algemeen ook het antwoord op vraag 17.

Investeringen in het hoger onderwijs & onderzoek sinds Rutte III

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

G36 Fundamenteel onderzoek

16

95.000

155.000

200.000

200.000

200.000

200.000

200.000

200.000

200.000

G37 Toegepast onderzoek innovatie

6, 16

25.000

38.000

50.000

50.000

50.000

50.000

50.000

50.000

50.000

G38 Onderzoeksinfrastructuur

16

45.000

55.000

0

0

0

0

0

0

0

G48 Terugdraaien taakstelling

                   

groen onderwijs

6, 7

0

3.401

5.091

5.685

5.423

5.112

5.112

5.112

5.112

G49 Halvering collegegeld1

6, 7

70.000

165.000

165.000

170.000

170.000

175.000

175.000

175.000

175.000

Beta en Techniek

6, 7

0

37.000

37.000

37.000

37.000

37.000

37.000

37.000

37.000

Lerarentekort

6

0

0

3.000

8.000

8.000

3.000

0

0

0

Coronabanen hoger onderwijs

6, 7

0

0

0

15.241

0

0

0

0

0

Nationaal Programma Onderwijs

6, 7, 16

0

0

0

947.000

970.000

92.000

40.000

40.000

40.000

Totaal

 

235.000

453.401

460.091

1.432.926

1.440.423

562.112

507.112

507.112

502.000

X Noot
1

G49 betreft de halvering collegegeld voor eerstejaars HO, tweedejaars lerarenopleidingen en de intensivering profileringsfondsen.

247

Wat is de definitie van «woke»?

Woke is ontstaan als samenvoeging van de woorden «awakeness», «awareness» en «OK». Het betekent «wakker (ge)worden» in figuurlijke zin en het is een actieterm uit het Amerikaans-Engels. Het verwijst naar een groter bewustzijn van misstanden en problemen in de maatschappij (en het onderwijs) zoals sociale ongelijkheid, onderdrukking en racisme. Mensen zijn wakker geworden en zijn zich bewust van het bestaan van deze problemen, het wordt niet langer ontkend.

248

Wat is de rol van een diversity officer? Welke instellingen werken met een diversity officer?

Diversity Officers zijn wetenschappers of professionals op het gebied van diversiteit en inclusie. De rol van een Diversity Officer voor onderzoek, personeel, studenten en onderwijs is breed en wordt door instellingen verschillend ingevuld. Taken zijn onder andere het vergroten van de bewustwording op het gebied van diversiteit en inclusie, het maken en ontwikkelen van diversiteitsbeleid, het aanjagen van een cultuurverandering, het identificeren en stimuleren van initiatieven die diversiteit en inclusie bevorderen, monitoring en rapportage en het opzetten en onderhouden van een netwerk. De meeste universiteiten hebben een (chief) Diversity Officer, sommigen zelfs meer dan één. Er zijn ook universiteiten die geen (chief) Diversity Officer hebben. Zij beleggen de portefeuille diversiteit bij het bestuur, wat wordt ondersteund door een team of taskforce. Ook hbo-instellingen kunnen een Diversity Officer hebben. Welke instellingen wel of geen DO hebben is niet bekend bij OCW.

249

Welk percentage van afgestudeerden uit het wo-SSH-domein (social sciences en humanities) gaat na hun studie daadwerkelijk op wo-opleidingsniveau en tevens binnen hun vakgebied aan het werk en hoe snel? Welk percentage van afgestudeerden uit de wo-levens- en medische wetenschappen, respectievelijk de technische & natuurwetenschappen gaan na hun studie daadwerkelijk op wo-opleidingsniveau en tevens binnen hun vakgebied aan het werk en hoe snel?

In onderstaande tabel vindt u de betreffende percentages en de snelheid van het vinden van betaald werk per gevraagde studierichting.

Tabel: aansluiting opleidingen op werk anderhalf jaar na afstuderen – afstudeercohort 2017/2018
 

Gedrag en maatschappij

Gezondheid

Techniek

Natuur

Functie stemt overeen met niveau en inhoud van gevolgde opleiding

51,2%

73,5%

60,4%

62,7%

Functie stemt overeen met niveau van gevolgde opleiding (en niet met inhoud)

15,1%

8,0%

14,6%

9,6%

Functie stemt overeen met inhoud van gevolgde opleiding (en niet met niveau)

18,3%

11,8%

17,8%

18,5%

Functie stemt niet overeen met niveau en inhoud van de gevolgde opleiding

15,4%

6,7%

7,2%

9,2%

Aantal maanden tussen afstuderen en voor het eerst betaald werk vinden1

2,7

1,8

2,6

2,4

X Noot
1

Dit heeft betrekking op werk van meer dan 12 uur per week, ongeacht of het werk overeenstemt met het niveau en/of de inhoud van de gevolgd opleiding. Dit laatste is namelijk niet beschikbaar in de Nationale Alumni Enquête.

250

Welke sturingsmogelijkheden hebben instellingen, zowel universiteiten als hogescholen, om te sturen op het aantal studenten?

Universiteiten en hogescholen kunnen de instroom van het aantal studenten in bacheloropleidingen met een beperkte beschikbare onderwijscapaciteit op dit moment sturen middels een capaciteitsfixus. Voor wat betreft de master hebben instellingen de vrijheid om kwalitatieve eisen te stellen aan de student en kunnen instellingen een maximum aantal in te schrijven personen voor een opleiding vaststellen.

251

Klopt het dat de subsidieregeling virtuele internationale samenwerkingsprojecten nieuw is? Wat houdt deze subsidieregeling precies in? Hoeveel geld is hiermee gemoeid? Hoe lang loopt deze subsidieregeling door? Wie vraagt deze subsidie aan en wat doen ze ermee in de praktijk?

De Subsidieregeling virtuele internationale samenwerkingsprojecten is in 2021 voor het eerst gepubliceerd en had een eerste inschrijfronde in september 2021. Voor de aanvraagperiode in september 2021 was € 1 miljoen beschikbaar, wat ruimte biedt aan 70 projecten. De subsidieplafonds voor de jaren 2022 tot en met 2024 worden eind dit jaar gepubliceerd in de Staatscourant.

Subsidie kan worden aangevraagd door het bevoegd gezag van een Nederlandse bekostigde hogeronderwijsinstelling. De subsidieaanvragers bestaan uit onderwijsinstellingen uit het hbo en wo. In de praktijk wordt de subsidie gebruikt voor het opzetten of herzien van virtueel internationaal samenwerkingsprojecten gericht op thema’s zoals wereldburgerschap, lokale gezondheidsvraagstukken, klimaatverandering, sport, onderwijs, taal en cultuur. Met de subsidie worden hogeronderwijsinstellingen financieel gecompenseerd voor het vrijroosteren van tenminste één docent en één onderwijskundige die samenwerken aan het ontwerpen, ontwikkelen en implementeren van een virtueel internationaal samenwerkingsproject. Doel van een virtueel internationaal samenwerkingsproject is dat studenten van een Nederlandse bekostigde hogeronderwijsinstelling samenwerken met studenten van een buitenlandse onderwijsinstelling en door de samenwerking een product opleveren. Dit resultaat wordt door de eigen instelling beoordeeld, waardoor er geen erkenningsproblemen kunnen ontstaan door verschillen in systematiek tussen de Nederlandse en buitenlandse instelling.

252

Klopt het dat 10% van de studievoorschotmiddelen, oftewel 20 miljoen euro, is ingezet voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten? Om welke prioriteiten ging dit? Hoeveel middelen ontvingen de verschillende prioriteiten aanvankelijk? Hoeveel middelen worden nog steeds aan deze prioriteiten besteed? Indien het niet meer aan de oorspronkelijke prioriteiten besteed wordt, aan welke prioriteiten wordt het nu dan besteed?

Het klopt dat sinds 2018 ongeveer tien procent van de studievoorschotmiddelen is gereserveerd voor landelijke projecten die door middel van de prioriteiten onderwijsvernieuwing en samenwerking ook ten goede komen aan de kwaliteit van ons hoger onderwijs. Als projecten in dit verband kunnen worden genoemd de Regionale samenwerking mbo-hbo en vo-ho, het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT, Open&Online Onderwijs, de City Deal Kennis Maken, het Comeniusprogramma, een online platform voor onderwijsinnovatie, de onderwijsprijs, praktijkgericht onderwijsonderzoek, virtuele internationale samenwerking, studentenonderwijskwalificatie, medezeggenschap en de campagne-Students4Students (zie ook Kamerstukken II 2019/20, 31 288, nr. 792).

Voor 2022 is in totaal voor het hbo en wo een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar, van dit bedrag is circa 90% juridisch verplicht voor de hieronder vermelde projecten. De overige 10% van dit bedrag zal door een volgend kabinet verbonden worden aan landelijke prioriteiten.

Project

bedrag x € 1 miljoen

Regionale samenwerking mbo-hbo en vo-ho

13,5

Comeniusprogramma

7,0

Praktijkgericht onderwijsonderzoek

4,1

Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT

5,0

Onderwijsprijs

2,5

Virtuele internationale samenwerkingsverbanden

2,9

Open&Online Onderwijs

2,0

Impuls Medezeggenschap

3,0

Campagne-Students4Students

2,6

City Deal Kennis Maken

1,0

Wisselstroomtrajecten hbo-wo

0,5

Online platform voor onderwijsinnovatie

0,3

Studentenonderwijskwalificatie

0,3

Diverse stimuleringsmaatregelen

0,3

253

Kunt u een uitsplitsing maken van de voorgenomen besteding in 2020 van de «10% studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten»? In hoeverre zijn deze bedragen reeds juridisch verplicht?

Zie het antwoord op vraag 252.

254

Hoeveel plannen voor de kwaliteitsafspraken zijn nog niet goedgekeurd door het Ministerie van OCW?

Eén. Zie ook het antwoord op vraag 80.

255

Hoeveel medezeggenschapsraden hebben ingestemd met de besteding van de middelen uit de kwaliteitsafspraken?

Eén van de criteria bij de beoordeling door de NVAO was dat de interne belanghebbenden in voldoende mate zijn betrokken bij het opstellen van het plan en er voldoende draagvlak is bij interne en relevante externe belanghebbenden. Onderdeel hiervan is ook dat de medezeggenschap instemt met de hoofdlijnen van de begroting, waarin de studievoorschotmiddelen expliciet zijn opgenomen. Alle instellingen (53) die een positief besluit hebben ontvangen, hebben ook een positief oordeel ontvangen op dit criterium. Bij deze instellingen heeft dus ook de medezeggenschap ingestemd met de besteding van de middelen uit de kwaliteitsafspraken.

256

Waarom is bij de post «NWO Praktijkgericht onderzoek» sprake van een daling van het budget van 60,5 miljoen euro in 2020 naar 53,2 miljoen euro in 2025?

De € 53,2 miljoen is het jaarlijkse basisbudget vanuit OCW voor de post «NWO Praktijkgericht onderzoek». Zoals in onderstaande specificatie is opgenomen, wijken de bedragen voor 2020 tot en met 2024 af vanwege het wegvallen van incidentele middelen.

bedragen x € 1.000

omschrijving/jaar

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Basisbudget praktijkgericht onderzoek (prijspeil 2020)

52.015

52.013

52.065

52.065

52.065

52.065

Loon- en prijsbijstelling 2021

 

1.213

1.164

1.164

1.164

1.164

Basisbudget praktijkgericht onderzoek (prijspeil 2021)

52.015

53.226

53.229

53.229

53.229

53.229

Incidentele toevoegingen

           

VWS-programma effectiviteit interventies buitenruimte

450

400

       

EZ-project creatieve industrie

200

200

       

EZ-programma verbreden Gochem

2.000

         

LNV-programma praktijkkennis Voedsel&Groen

4.100

         

IenW-programma van Afval naar Grondstof (PRO-VANG)

500

         

OCW-programma CityDealsKennisMaken

1.250

2.000

1.000

2.000

2.000

 

OCW/NPO-steunprogramma herstel/perspectief onderzoekers

 

3.049

3.049

     

totaal budget praktijkgericht onderzoek (prijspeil 2021)

60.515

58.875

57.278

55.229

55.229

53.229

257

Hoeveel fte’s aan tandartsen komt Nederland tekort om te voldoen aan de huidige zorgvraag? Kunt u een overzicht geven van het tandartsentekort per regio in fte’s?

Er is nu landelijk gezien geen tekort aan tandartsen. Op dit moment neemt nog 84% van de tandartspraktijken nieuwe patiënten aan. Dit was vorig jaar nog 87%. Ongeveer de helft hiervan stelt eisen aan deze patiënten, zoals dat het een bekende is van een ingeschreven patiënt of dat de patiënt is doorverwezen door een collega. Bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komen op dit moment nog nauwelijks meldingen van wachtlijsten of patiëntenstops binnen.

Het Capaciteitsorgaan vangt wel zorgen op rondom regionale tekorten (Zuid-Limburg, Zeeland, Drenthe, Friesland). Aan het Capaciteitsorgaan is gevraagd in het volgende capaciteitsplan dat in 2022 verschijnt een beeld te geven van de regionale spreiding van tandartsen.

258

Met hoeveel fte's loopt het tandartsentekort de komende zes jaar op indien het aantal opleidingsplaatsen niet wordt verruimd? Kunt u daarbij rekening houden met het lagere aantal uren dat jongere tandartsen gemiddeld werken? Kunt u een inschatting maken van het tandartsentekort per regio over zes jaar indien het aantal opleidingsplaatsen niet wordt verruimd?

Volgens het Capaciteitsorgaan ontstaat behoefte aan extra tandartsen en loopt deze de komende zes jaar als volgt op: 442 in 2022, 564 in 2023, 687 in 2024, 655 in 2025, 852 in 2026 en 849 in 2027 (zie ook Capaciteitsplan 2021–2024 – deelrapport 3b Eerstelijns mondzorg). Met de gangbare werkuren van jonge tandartsen wordt in de raming rekening gehouden.

Er is nu overigens geen sprake van een tandartstekort (zie antwoord op vraag 257). De prognose van het Capaciteitsorgaan blijkt nu nog niet in de praktijk.

Het precieze beeld per regio is niet bekend. Aan het Capaciteitsorgaan is gevraagd in het volgende capaciteitsplan dat in 2022 verschijnt een beeld te geven van de regionale spreiding van tandartsen.

259

Bestaat er een verband tussen de omvang van regionale tandartsentekorten en de aanwezigheid van een tandheelkundeopleiding in de regio? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?

De factoren die van invloed zijn op de geografische spreiding van tandartsen zijn niet bekend. Een verklaring voor de hoge tandartsdichtheid in de KNMT-regio’s Amsterdam-Haarlem e.o. en Gelderland Centraal en Utrecht Polderland kan worden gezocht in het feit dat Amsterdam en Nijmegen opleidingsplaatsen zijn (Utrecht was dat in het verleden) en dat veel tandartsen na hun afstuderen in de betreffende regio aan het werk gaan. Dit geldt overigens ook voor de stad Groningen en de omgeving daarvan (regio Noord Nederland).

260

Neemt de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs regionale tekorten aan medisch personeel rondom de opleidingsinstelling mee in de beoordeling van nieuwe opleidingen?

Bij het toetsen van de macrodoelmatigheid kan door de CDHO ook de arbeidsmarktbehoefte aan een opleiding in de regio betrokken worden, op basis van argumentatie van de instelling waarom de arbeidsmarktbehoefte in de betreffende regio anders (groter of van een andere specifieke aard) is dan landelijk het geval is. Ook bij het beoordelen van de ruimte voor de opleiding, kan de regio een rol spelen. Een bijzondere regionale situatie ten opzichte van het landelijke beeld, kan ertoe leiden dat er wordt geconcludeerd dat er op regionaal niveau toch voldoende ruimte is voor de aangevraagde opleiding.

261

Wat zijn de alternatieven om het door het Capaciteitsorgaan voorziene tekort op te vangen als de instroom van nieuwe tandartsen als gevolg van het verruimen van opleidingsplaatsen geen doorgang vindt? Hoe kan het verkorten van de bestaande opleiding naar vijf jaar, zoals in Scandinavië, met behoud van de bestaande kwaliteit, dienen als middel om de uitstroom te verhogen?

Er is nu landelijk gezien geen tekort aan tandartsen (zie het antwoord op vraag 257). Voor een uitbreiding met 100 opleidingsplaatsen is een structureel bedrag noodzakelijk van € 26,3 miljoen. De beslissing over een uitbreiding van het aantal plaatsen is aan een nieuw Kabinet. Ook het benoemen van alternatieven is aan een nieuw Kabinet.

De opleidingsduur is op basis van een advies van de Commissie Mondzorg in 2007 verhoogd van vijf naar zes jaar. Aan deze uitbreiding liggen doelstellingen ten grondslag in het kader van taakherschikking, verbeteren van de wetenschappelijke kwaliteit van de opleiding en inkorting van vervolgopleidingen. Dit kan capaciteitsverhogend werken. Deze doelstellingen zijn nog steeds actueel en worden betrokken bij het overleg met de opleidingen. Een verkorting van de bestaande opleiding naar vijf jaar ligt dus niet voor de hand omdat dit een negatief effect zal hebben op hierboven genoemde verbetering van de wetenschappelijke kwaliteit van de opleiding en inkorting van vervolgopleidingen.

262

Waarom blijven de bedragen bij het onderdeel subsidies van de OCW-begroting ieder jaar gelijk? Waarom wordt de inflatie niet meegerekend?

De Rijksbegroting wordt meerjarig opgesteld in het huidige prijspeil. De gehele Rijksbegroting wordt jaarlijks geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkeling (lpo). Het onderdeel subsidies is in de OCW-begroting 2022 is dus voor alle jaren weergegeven in het prijspeil 2021. Als de loon- en prijsbijstelling voor 2022 worden toegekend, worden de bedragen hiervoor meerjarig verhoogd. Met andere woorden: de bedragen worden jaarlijks aangepast voor inflatie.

263

Betekent het «technisch inboeken» van de tekorten oplopend tot 260 miljoen per jaar vanwege het niet doorgaan van de rentemaatregel en de tekorten bij DUO30 ICT dat deze bezuiniging vanzelf verdwijnt?

Het technisch inboeken van de tekorten betekent dat zij op dit moment ingeboekt zijn als een minreeks op de genoemde begrotingsartikelen. Dit betekent dat dit bedrag op artikel 6 en 7 van de OCW-begroting is ingeboekt en de besparing op die artikelen gerealiseerd zal worden, tenzij een volgend kabinet besluit tot alternatieve invulling en dekking.

264

Kunt u per jaar specificeren wat de bedragen zijn met ingang van 2027 en later, oplopend tot structureel 226 miljoen euro, ten gevolge van het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs?

Ja, zie onderstaande tabel.

Jaar

Bedrag x € 1 miljoen

2026

3

2027

7

2028

16

2029

26

2030

38

2031

49

2032

60

2033

71

2034

82

2035

93

2036

103

2037

113

2038

123

2039

132

2040

141

2041

149

2042

157

2043

165

2044

173

2045

181

2046

190

2047

198

2048

205

2049

213

2050

219

2051

225

2052

231

2053

237

2054

242

2055

246

2056

250

2057

254

2058

257

2059

260

Vanaf 2060

226

265

Wanneer werd duidelijk dat deze bezuinigingen bij de ho-instellingen op de begroting zijn gezet? Is de sector geïnformeerd over dit besluit?

Bij de Voorjaarsnota 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de omvang en dekking van de structurele ICT-problematiek bij DUO. Het inboeken van de gederfde inkomsten van de maatregel voor het verhogen van de rentemaatstaf is reeds in 2020 gemeld in de OCW-begroting voor het jaar 2021. Op dat moment heeft de sector hoger onderwijs hiervan kennis kunnen nemen.

266

Waren de wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs en de financiële gevolgen daarvan niet eerder te voorzien? Waarom is dit niet gemeld bij de Voorjaarsnota? Kunt u bevestigen dat de kosten voor het jaar 2025 (1 miljoen euro) generaal zijn gedekt en dat die voor 2026 (3 miljoen euro), oplopend tot structureel 226 miljoen, technisch zijn ingeboekt ten laste van de onderwijsbekostiging in het hoger onderwijs (zie artikel 6 & 7)?

Dit is reeds in 2020 gemeld in de OCW-begroting voor het jaar 2021. Inderdaad zijn de kosten voor het jaar 2025 (€ 1 miljoen) generaal gedekt en die voor 2026 (€ 3 miljoen), oplopend tot structureel 226 miljoen, technisch ingeboekt ten laste van de onderwijsbekostiging in het hoger onderwijs.

267

Sinds wanneer was de overschrijding in verband met de ICT-problematiek bij DUO die nu aanvullend wordt gedekt, te voorzien?

In de Tweede Suppletoire Begrotingswet 2018 zijn problemen in onderhoud en vervanging van ICT bij DUO voor het eerst gemeld. Deze problematiek is toen voor 2018 tot en met 2024 van dekking voorzien. Daarna is de Tweede Kamer bij de Voorjaarsnota 2019 geïnformeerd over de omvang en dekking van de structurele ICT-problematiek bij DUO.

268

Waarom is de overschrijding in verband met de ICT-problematiek bij DUO technisch ingeboekt op artikel 7, onderwijsbekostiging wetenschappelijk onderwijs?

Op dit moment is dit ingeboekt als een minreeks op het genoemde begrotingsartikel. De verwachting was dat de nog te nemen maatregelen naar aanleiding van het IBO internationalisering tot meevallers zouden leiden in verband met een daling van het aantal internationale studenten – en dan met name op Artikel 7 (Wetenschappelijk onderwijs) – die als dekking konden dienen voor de ingeboekte reeks naar aanleiding van de ICT-problematiek. De genomen maatregelen hebben echter niet tot een daling van het aantal internationale studenten geleid. Dit betekent dat dit bedrag op artikel 7 van de OCW-begroting is ingeboekt en de besparing op dat artikel gerealiseerd zal worden, tenzij een volgend kabinet besluit tot alternatieve beleidsmatige invulling en/of dekking.

269

Verwacht u verdere overschrijdingen in verband met de ICT-problematiek?

Naar aanleiding van de doorlichting DUO zijn in de voorjaarsnota 2019 meerjarig extra middelen aan DUO beschikbaar gesteld om DUO in staat te stellen uitvoering te geven aan de noodzakelijke vervangingen gevolgd door het continue moderniseren. Met deze middelen is geborgd dat er afdoende budget beschikbaar is om de zgn. levenscyclus van systemen te beheersen en daarmee de continuïteit van de uitvoering qua digitale ondersteuning gewaarborgd is. De afgelopen twee jaren zijn verouderde systemen vervangen. De verwachting is vooralsnog dat de beschikbaar gestelde middelen voldoende zijn om uitvoering te geven aan de opgestelde routekaart (roadmap) voor het tijdig vervangen en moderniseren van systemen. Wel is er zorg voor de krappe arbeidsmarkt voor ICT en de toenemende privacy en veiligheidseisen. Volledigheidshalve wijzen wij u aangaande de dekking van de ICT-problematiek vanaf 2026 tot en met 2033 op het antwoord bij vraag 117.

270

Klopt het dat er ook met de investeringen via de kwaliteitsafspraken sprake is van een almaar dalende rijksbijdrage per student als daarin zowel de bekostiging van onderwijs als van onderzoek wordt meegewogen, zoals ook passend is gezien het wetenschappelijke karakter van het onderwijs?

De investeringen via de kwaliteitsafspraken leiden vanaf 2018 tot een stijging van de onderwijsuitgaven per student. Voor het hoger beroepsonderwijs wordt daarin het onderzoeksdeel van de bekostiging volledig meegenomen, voor het wetenschappelijk onderwijs geldt dit slechts ten dele (zie hierover ook de brief aan de Tweede Kamer van 11 september 2000). Het gevolg daarvan is dat de totale rijksbijdrage niet evenredig meestijgt met de ontwikkeling van het aantal studenten.

271

Hoeveel extra financiering is er nodig voor onderwijs en onderzoek om te zorgen dat Nederland niet achteropraakt bij andere landen? Hoeveel is er nodig om te zorgen dat Nederland in de internationale top van onderwijs en onderzoek blijft?

Nederland heeft gekozen voor een doelstelling van 2,5% van het bbp voor R&D-uitgaven, zoals per brief aan de Tweede Kamer bevestigd. De afstand tot het realiseren van de 2,5%-doelstelling voor R&D bedroeg in 2019 € 2,6 miljard. De Kenniscoalitie heeft in een «Investeringsagenda voor onderzoek en innovatie 2021–2030» een groeipad geschetst voor hoe de komende jaren toegewerkt zou kunnen worden in de richting van het bereiken van 3% van het bbp aan R&D-uitgaven, door middel van investeringen in alle delen van de kennisketen.

Op 5 maart 2021 is per brief het onderzoek van PwC Strategy& naar (o.a.) de toereikendheid van het macrobudget aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek constateren de onderzoekers dat, in tegenstelling tot het mbo en hbo, het huidige macrobudget niet toereikend is. Er is volgens de onderzoekers structureel € 400 miljoen extra nodig voor het toereikend maken van de onderzoeksbudgetten voor het bekostigen van onderzoeksinzet die inmiddels wordt gepleegd. Dit is onderdeel van het pleidooi van de Kenniscoalitie voor meer investeringen in onderzoek in hbo en wo.

Daarnaast is in het wo structureel € 200 miljoen, naast eenmalig € 300 miljoen, extra nodig om de investeringen in faciliteiten weer op niveau te brengen. Bovendien is het ook niet mogelijk de ambities op het gebied van kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs (de gewenste kwaliteit) te verenigen met de hoogte van het macrobudget. Er is volgens de onderzoekers structureel € 200 miljoen extra nodig om de ambities voor kleinschalig onderwijs te realiseren. Voor het wetenschappelijk onderzoek beveelt PwC voorts aan met een duidelijkere onderzoeksambitie te komen waarbinnen middelen vrijgespeeld worden voor ongebonden onderzoek. Deze aanbeveling past bij de in 2019 en 2020 uitgebrachte KNAW-adviezen «Evenwicht in het wetenschapssysteem» en «Het rolling-grantfonds»

Voor het hbo stelt PwC dat het macrobudget toereikend is om de huidige kosten te dekken. Wel constateert PwC dat de huidige kosten voor het praktijkgericht onderzoek groter zijn dan aan bekostiging van het Rijk wordt verkregen en daardoor voor een belangrijk deel (structureel € 65 miljoen) worden gefinancierd vanuit de onderwijsbekostiging. Daarnaast is het macrobudget niet toereikend voor de ambities op het gebied van praktijkgericht onderzoek. Afhankelijk van de precieze ambitie voor deze vorm van onderzoek aan de hogescholen, is structureel € 120 tot 270 miljoen nodig.

Voor het mbo is de constatering dat voor de huidige kosten het macrobudget toereikend is. Het budget is niet toereikend voor het benutten van alle mogelijkheden voor het verminderen van voortijdig schoolverlaten. De afwijking tot een toereikend budget wordt door de onderzoekers op structureel circa € 100 tot 150 miljoen bepaald. Daarnaast stelt PwC dat, om de geoperationaliseerde gewenste kwaliteit te behalen, mbo-instellingen in de huidige praktijk structureel € 210 miljoen meer uitgeven aan studenten op niveau 2 in kader van multi-problematiek dan aan bekostiging van het Rijk wordt verkregen.

Het is aan een volgend kabinet om deze uitkomsten te wegen.

272

Hoe ver is Nederland af van de Europese Lissabon-doelstellingen om 3% van het bbp te investeren in onderzoek en innovatie? Welke investeringen doet het kabinet in deze begroting om deze doelstelling te behalen of dichterbij te brengen?

Nederland heeft in Europees verband afgesproken om 2,5% van het bbp te besteden aan R&D. Het meest recente jaar waarover R&D-statistieken van het CBS beschikbaar zijn, is 2019. In 2019 bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland € 17,8 miljard, wat gelijk is aan 2,18% van het bbp. De afstand tot het realiseren van de 2,5%-doelstelling voor R&D bedroeg in 2019 € 2,6 miljard. Met de inzet van het Nationaal Groeifonds worden forse impulsen gegeven voor R&D en innovatie, met geraamde uitgaven oplopend tot € 1,4 miljard in 2024 en 2025.

273

Zijn er al studievoorschotvouchers verstrekt?

DUO heeft in totaal aan 151 studenten een brief gestuurd dat zij een studievoorschotvoucher toegekend hebben gekregen. Van deze groep zijn 16 studenten in 2015–2016 afgestudeerd en kunnen zij sinds studiejaar 2020–2021 een aanvraag indienen. De overige 136 studenten zijn in 2016–2017 afgestudeerd. Deze studenten kunnen vanaf dit studiejaar een aanvraag indienen. Tot op heden zijn er bij DUO geen aanvragen voor de inzet van de studievoorschotvoucher binnengekomen.

274

Deelt u de mening dat zijinstroom vanuit een lagere opleiding de kwaliteit van het onderwijs niet te goede komt en dat een subsidie voor een tweede richting voor leraren hier meer recht aan doet?

Dit delen wij niet. Er zijn verschillende routes mogelijk naar het beroep van leraar. Met al deze routes, inclusief de route zij-instroom in beroep, voldoen de leraren aan de bekwaamheidseisen voor het beroep van leraar. Omdat de route zij-instroom in het beroep een zwaar, verkort traject is van duaal leren en werken, zijn er voorwaarden gesteld, zoals een bepaalde vooropleiding, om onnodige uitval te voorkomen. Bevoegde leraren, die een tweede lerarenopleiding willen volgen en instellingscollegegeld moeten betalen kunnen via de subsidieregeling tweede lerarenopleiding een tegemoetkoming krijgen. Het subsidiebedrag is recent verhoogd van € 3.500 tot (maximaal) € 6.000,– per persoon per jaar en leraren kunnen voortaan 2 jaar gebruikmaken van de subsidie, in plaats van 1 jaar.

275

In welke periode konden (aankomende) studenten een aanvraag doen voor de subsidieregeling tweede lerarenopleiding? Hoeveel aanvragen zijn er ontvangen? Hoeveel hiervan zijn toegekend? Wat is de hoogte van de tegemoetkoming die deze studenten ontvangen?

De aanvraagperiode voor de subsidieregeling tweede lerarenopleiding loopt van 1 oktober tot en met 31 december in het studiejaar van de lerarenopleiding waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Het aantal aanvragen voor 2021 is daarmee nog niet bekend. Voor 2020 zijn er in totaal 152 aanvragen ingediend, 58 aanvragen afgewezen en uiteindelijk 94 aanvragen toegekend. De regeling is onlangs gewijzigd op twee punten. Het subsidiebedrag is verhoogd van € 3.500 tot (maximaal) € 6.000 per persoon per jaar en leraren kunnen voortaan 2 jaar gebruikmaken van de subsidie, in plaats van 1 jaar. Dit komt dichterbij de reële kosten en studieduur van mensen die een tweede lerarenopleiding volgen.

276

Heeft het niet kunnen uitvoeren van de nationale studentenenquête gevolgen gehad voor de subsidie van Studiekeuze123?

Nee. De NSE is door de coronapandemie op het laatste moment afgelast. De meeste kosten waren door de externe uitvoerder al wel gemaakt. Het restant budget is met toestemming van het Ministerie van OCW meegenomen naar 2021.

277

Wat doet u om de toegankelijkheid van andere vormen van onderwijs dan het hoger onderwijs te bevorderen voor mensen met een beperking? Wordt hier budget voor uitgetrokken? Waar wordt dat verantwoord in de begroting? Is er extra budget voor leraren voor ondersteuning van leerlingen met een beperking? Welk budget is nodig om scholen volledig toegankelijk te maken voor leerlingen met een beperking? Wat is er nodig om leerlingen met een beperking deel te laten uitmaken van het regulier onderwijs?

Voor het funderend onderwijs geldt sinds 2014 passend onderwijs. Het doel van passend onderwijs is dat elke leerling, met of zonder beperkingen, een plek moet krijgen op een school die past bij zijn of haar kwaliteiten en mogelijkheden en dat elk kind het beste uit zichzelf haalt. Dat kan bijvoorbeeld zijn op een reguliere school met extra ondersteuning of binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs. Om dit mogelijk te maken krijgen onder andere samenwerkingsverbanden passend onderwijs budget voor het bieden van extra ondersteuning aan leerlingen en docenten. In tabellen 25 en 31 van de begroting is een overzicht te zien van de omvang van deze ondersteuningsmiddelen, in totaal circa € 2,8 miljard (inclusief cluster 1 en 2). Naar aanleiding van de evaluatie van passend onderwijs zijn er verschillende verbetermaatregelen in gang gezet en wordt er gewerkt aan een routekaart inclusiever onderwijs, zie hierover ook het antwoord op vraag 135. In dat kader wordt in 2022 ook nader onderzoek gedaan wat er nodig is op het gebied van huisvesting om alle scholen volledig toegankelijk te maken voor leerlingen met een beperking. Het gaat dan bijvoorbeeld over welke aanpassingen schoolgebouwen en klassen nodig hebben en wat de kosten hiervan zijn.

Het mbo streeft naar een zo passend mogelijk mbo-onderwijs. Mbo-instellingen richten het onderwijs zo in dat studenten met een ondersteuningsvraag zo goed mogelijk deel kunnen nemen aan het onderwijs. Mbo-instellingen kunnen de middelen uit de lumpsum hiervoor naar eigen inzicht inzetten. Het mbo-onderwijs kent geen geoormerkte middelen voor passend onderwijs. Naar aanleiding van de evaluatie passend onderwijs mbo werkt OCW samen met een groot aantal partners in de verbeteragenda voor passend middelbaar beroepsonderwijs. Hierin wordt gewerkt aan het passender maken van het mbo langs vier verbeterlijnen: verbeteren van de intake van aspirant studenten en ouderbetrokkenheid, verbeteren van de kwaliteit van de ondersteuning van onderwijsteams, verbeteren van de samenwerking tussen mbo, jeugdhulp en volwassenzorg en het verbeteren van de begeleiding bij stages en de eerste stappen op de arbeidsmarkt door studenten met een ondersteuningsbehoefte. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 geïnformeerd over de voortgang van deze verbeteragenda.

278

Welke sturingsmogelijkheden hebben instellingen gericht om te sturen op instroom van internationale studenten, zonder dat daarmee alle internationaliseringsdoelstellingen wegvallen?

Er zijn op dit moment geen instrumenten beschikbaar voor hogescholen en universiteiten om te sturen op instroom van internationale studenten anders dan het aanbieden van onderwijs in het Nederlands. Dit geldt voor zowel EER als niet-EER studenten. Instellingen kunnen wel een numerus fixus instellen. Met het instellen van een numerus fixus kan het aantal studenten dat instroomt aan een opleiding worden gereguleerd. Dit treft dan alle studenten, inclusief de Nederlandse studenten. Het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid biedt instrumenten op het gebied van taal, instellingscollegegeld en capaciteitsfixus om de internationale instroom te reguleren. Momenteel is het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid controversieel verklaard in de Eerste Kamer. De AMvB waarin onder andere de toets anderstalig onderwijs is uitgewerkt, is door uw Kamer controversieel verklaard.

279

Zien die sturingsmogelijkheden zowel op EER- als op niet-EER-studenten?

Er zijn op dit moment geen instrumenten beschikbaar voor hogescholen en universiteiten om te sturen op instroom van internationale studenten anders dan het aanbieden van onderwijs in het Nederlands. Dit geldt voor zowel EER als niet-EER studenten. Instellingen kunnen wel een numerus fixus instellen. Met het instellen van een numerus fixus kan het aantal studenten dat instroomt aan een opleiding worden gereguleerd (met het doel de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen). Dit treft dan alle studenten, inclusief de Nederlandse studenten. Het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT) biedt instrumenten op het gebied van taal, instellingscollegegeld en capaciteitsfixus om de internationale instroom te reguleren. Momenteel is de WTT controversieel verklaard in de Eerste Kamer. De AMvB waarin onder andere de toets anderstalig onderwijs is uitgewerkt, is door Uw Kamer controversieel verklaard. De instrumenten die in de WTT zijn opgenomen, zien vooral op niet-EER studenten, met uitzondering van de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de numerus fixus op alleen het anderstalige traject en de toets meerwaarde anderstalig onderwijs; die hebben ook effect op de instroom van EER-studenten.

280

Wat is de instroom van internationale studenten in het collegejaar 2021–2022, zowel in absolute getallen als procentueel? Is dit een stijging ten opzichte van de voorgaande jaren?

Op dit moment is nog niet bekend wat de instroom van internationale studenten in het collegejaar 2021–2022 is. De definitieve instroomcijfers komen in januari 2022 beschikbaar.

Bij het schatten van de instroom van internationale studenten in collegejaar 2021–2022 (en voor de OCW-begroting van 2021) is uitgegaan van het geraamde aantal studenten op 1 oktober van dit jaar. Deze aantallen komen uit de Referentieramingen 2021, de meest recente raming is verwerkt in Voorjaarnota 2021. Hieronder zijn de aantallen eerstejaars studenten uitgesplitst naar Nederlandse, internationale studenten uit de EER (niet Nederland) en niet-EER.

Eerstejaars studenten in hoger onderwijs naar internationale achtergrond
 

realisatie

raming

 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Nederlands

114.500

120.700

123.200

123.500

139.500

130.700

EER

19.400

21.500

23.500

24.900

26.900

28.200

Niet-EER

7.400

8.900

10.200

11.000

10.700

11.300

totaal

141.300

151.000

156.800

159.300

177.100

170.200

% Nederlands

81,0%

79,9%

78,5%

77,5%

78,8%

76,8%

% EER

13,8%

14,2%

15,0%

15,6%

15,2%

16,6%

% Niet-EER

5,2%

5,9%

6,5%

6,9%

6,0%

6,6%

Totaal internationaal

26.800

30.300

33.700

35.800

37.600

39.500

% internationaal

19,0%

20,1%

21,5%

22,5%

21,2%

23,2%

(door afrondingen tellen de cijfers in sommige gevallen niet precies op)

De raming van de instroom van internationale studenten in het collegejaar 2021–2022 ligt hoger dan de gerealiseerde instroom van de afgelopen jaren. Dit geldt zowel voor de aantallen als procentueel.

281

Wat is de instroom van internationale studenten in de afgelopen vijf jaar, zowel in absolute getallen als procentueel?

Zie het antwoord op vraag 280.

282

Hoeveel procent van de opdrachten is momenteel juridisch verplicht?

Alle begrote uitgaven in de begroting zijn voor specifieke doelen bestemd, ook als hier nog geen juridische verplichting aan ten grondslag ligt. Ten tijde van het schrijven van de begroting was 48,4 procent van de opdrachten juridisch verplicht, inmiddels is dit circa 65 procent.

283

Kunt u een inschatting maken van het aantal leraren dat een tijdelijk contract heeft?

Volgens de DUO telling op 1 oktober 2020 hebben in het po 14.295 leraren een tijdelijk contract, in het vo 13.910 leraren en in het mbo 6.553 leraren.

284

Hoe staat het met de regionale afspraken over (het beperken van) de inzet van commerciële uitzend- en bemiddelingsbureaus, naar aanleiding van de motie Kwint/Westerveld?31

Zoals gemeld aan de Kamer, maken besturen steeds vaker gezamenlijk afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus, bijvoorbeeld in de gemeente Amsterdam. De inhuur van externen vraagt om een goede afweging van schoolbesturen. Dat er steeds vaker regionale afspraken worden gemaakt in geval van het inschakelen van uitzendbureaus wordt dan ook als een positieve ontwikkeling beschouwd.

In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs is voor scholen ook een handreiking ontwikkeld om hen te helpen de goede keuzes te maken wanneer wel of niet een andere partij in gezet kan worden.

285

Ziet u kansen om de werkdruk van leraren te verminderen door bepaalde activiteiten, zoals het afnemen van examens/proefwerken en het bijbehorende nakijkwerk, te digitaliseren?

Er zijn verschillende mogelijkheden om de werkdruk te verlagen. Digitalisering kan zeker een bijdrage leveren aan het verminderen van de werkdruk. Door taken als nakijken van toetsen en tentamens en lesvoorbereiding digitaal te ondersteunen, kunnen leraren tijd winnen. Daarnaast is OCW in een constructieve dialoog met de sectorraden, bonden, beroepsorganisaties en uitvoerende expertorganisaties om aanvullende voorstellen voor de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds te ontwikkelen om doordachte digitalisering van het onderwijs te stimuleren. Eén van de voorstellen is het Nationaal Onderwijslab. Hieraan is € 80 miljoen voorwaardelijk toegekend. Dit voorstel heeft tot doel om doordachte digitalisering van het onderwijs te bevorderen en er aan bij te dragen dat er producten en diensten worden ontwikkeld die tijdwinst voor leraren opleveren. De werkdruk kan ook verlaagd worden door andere maatregelen, zoals de inzet van onderwijsondersteunend personeel en (universitair opgeleide) leraren. Belangrijk punt is dat de scholen in overleg met het team bepalen wat er op hun school nodig is om de werkdruk aan te pakken. De werkdrukmiddelen in het primair onderwijs hebben ervoor gezorgd dat de werkdruk is gedaald. We zien dat deze middelen voornamelijk worden ingezet voor extra personeel: onderwijsassistenten, vak- en invalleraren.

286

Vindt u het wenselijk om de instroom van (gespecialiseerde) leraren met een universitaire opleiding te bevorderen, gelet op de bijdrage die zij kunnen leveren aan het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs en de mogelijkheden die dit biedt om collega-leraren te ontlasten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Heeft u doelstellingen hiervoor geformuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van een percentage leraren met een universitaire opleiding?

Aandacht voor (meer instroom van) academische leraren is wenselijk. In het voortgezet onderwijs is er al een lange geschiedenis van leraren met een eerstegraads bevoegdheid die een vaste basis vormen binnen veel vo-scholen. Met het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen wordt voor het primair onderwijs de ontwikkeling van academische opleidingsroutes en de academische zij-instroomroute gestimuleerd. Een academische leraar brengt andere vaardigheden in de school.

287

Wat gaat u doen om de professionele ontwikkeling en bijscholing van leraren te stimuleren nu het lerarenregister ter ziele is gegaan en het zicht hierop dus is verdwenen?

Op dit moment buigt de Eerste Kamer zich over het Initiatiefvoorstel Bisschop en Kwint tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met de afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal. Vooruitlopen hierop is niet wenselijk. De regering stimuleert op verschillende manieren de professionele ontwikkeling en bijscholing van leraren. Zoals ook in de beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA fractie uit de Eerste Kamer wordt toegelicht, stelt de regering tijd en middelen ter beschikking voor professionalisering. Kortheidshalve wordt u verwezen naar deze brief (Eerste Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 145, C) van 24 september 2021.

288

Tot wanneer loopt de subsidie voor de lerarenbeurs? Blijft het bedrag stabiel of kan er weer op gekort worden? Verwacht u dat het bedrag dat er tot 2026 voor staat genoeg is om alle aanvragen voor lerarenbeurzen te financieren?

Het budget voor de subsidie lerarenbeurs staat meerjarig op de begroting. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 30 september 2021 (Kamerstuk II, 27 923 nr. 424) neemt het aantal aanvragen voor de lerarenbeurs al een aantal jaar af. De verwachting is dat wanneer het aantal aanvragen de trend van de afgelopen jaren volgt, alle herhaalaanvragen en initiële aanvragen voor de Lerarenbeurs de komende jaren toegekend kunnen worden. Dit betreft een aanname op grond van een prognose. Het is niet met zekerheid vast te stellen.

289

Waarom is er sprake van een daling in het budget voor de post «Bekostiging Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen» van 49,5 miljoen euro in 2022 naar 44,8 miljoen euro in?

Met het convenant aanpak tekorten (Kamerstuk II 31 293 nr. 488) is er voor 2020 t/m 2022 in totaal € 10,6 miljoen beschikbaar gesteld voor Samen opleiden & Professionaliseren. Daarnaast financierde de sector voor dezelfde periode € 13,25 miljoen uit de lumpsum. Voor 2022 gaat dit om een budget van in totaal € 11,2 miljoen. Dit verklaart het hogere budget t/m 2022.Daarnaast is er bij de voorjaarsnota 2020 structureel € 11 miljoen euro geïnvesteerd in de lerarenopleidingen (Kamerstuk 27 923, nr. 410), waarvan voor 2022 € 3 miljoen euro, voor 2023 € 8 miljoen euro en vanaf 2024 € 11 miljoen euro structureel voor het uitbouwen van SO&P. Het budget dat bij de Voorjaarsnota 2020 beschikbaar is gekomen, zorgt voor een lagere dip in de middelen.

290

Is de 19,4 miljoen euro toereikend om het regionale lerarentekort aan te pakken? Zo nee, hoeveel zou er nodig zijn? Welk deel van het tekort kan met de 19,4 miljoen euro weggewerkt worden?

Met de € 19,4 miljoen voor de regionale aanpak worden schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen gestimuleerd en ondersteund om gezamenlijk het lerarentekort in de regio aan te pakken. Daarbij is specifiek voor de G4 middels een decentralisatie-uitkering van € 4 miljoen beschikbaar gesteld.

De onderwijsarbeidsmarkt functioneert overwegend regionaal en verschilt per regio, waardoor er per regio maatwerk nodig is. Het budget vanuit OCW is niet kostendekkend en niet toereikend, maar vormt een stimulans aan schoolbesturen, opleidingen, gemeenten en bedrijfsleven om in wisselwerking met de landelijke stimuleringsmaatregelen in gezamenlijkheid de personeelstekorten aan te pakken. In het kader van de regeling regionale aanpak personeelstekort (RAP) zijn er 41 RAP-regio’s in het po, 25 RAP-regio’s in het vo en één RAP-regio waarin po, vo en mbo samenwerken. In 20 RAP-regio’s neemt het mbo ook deel. In juli 2021 is de regeling gewijzigd. Hierdoor hebben nieuwe regio’s de mogelijkheid gekregen alsnog een aanvraag in te dienen voor deze subsidieregeling. In totaal hebben 4 regio’s in het po en 2 regio’s in het vo een aanvraag ingediend. Er is nog geen landelijk dekkend netwerk. De bestaande regio’s hebben recent een tussenrapportage opgeleverd. De resultaten worden op dit moment geanalyseerd, waardoor we meer zicht krijgen op de (eerste) resultaten die mede door de samenwerking zijn gerealiseerd. Hierover zal de Kamer in december worden geïnformeerd. Vanuit OCW zal tevens een onderzoek uitgezet worden naar deze regeling in het voorjaar. De verwachting is dat de Kamer hier in de zomer van 2022 over wordt geïnformeerd. De kennis en ervaring die in de regio worden opgedaan, blijft op landelijk niveau verbonden en breed verspreid zodat regio’s van elkaar kunnen leren. Hiertoe is vanaf september 2019 de website https://www.aanpaklerarentekort.nl/ beschikbaar gekomen. Naast de middelen voor de regionale aanpak kunnen de regio’s natuurlijk ook gebruik maken van andere regelingen om de tekorten aan te pakken, zoals de regeling onderwijsassistenten opleiding tot leraar en subsidieregeling zij-instroom.

291

Hoe groot is het lerarentekort in het po op dit moment in fte's?

Voor zowel po en vo sturen ontvangt de Kamer jaarlijks in december de ramingen met de voorspelde tekorten. Deze ramingen bevatten ook de gegevens over schoolleiders. Daarnaast is op 1 oktober voor het eerst bij alle scholen in het primair onderwijs een meting wat de actuele stand van de tekorten is (inclusief schoolleiders). Het in beeld brengen van de tekorten is complex. Het is fijn dat het is gelukt om de methode die we met en in de G5 hebben ontwikkeld, breed kunnen inzetten. Over de resultaten van de uitvraag wordt de Kamer in december geïnformeerd. Op basis van de resultaten wordt ook gekeken naar de mogelijkheden voor verbreding van de systematiek naar het voortgezet onderwijs. Dat brengt nieuwe uitdagingen met zich mee, gezien de verschillende vakken in het vo wat de uitvraag complexer maakt.

292

Hoe groot is het lerarentekort in het vo op dit moment in fte’s?

Zie antwoord 291.

293

Hoe groot is het tekort aan schoolleiders op dit moment in fte’s?

Zie antwoord 291.

294

Hoe wordt de 2,7 miljoen voor het versterken van het beroep leraar, die onder andere bedoeld is voor de ondersteuning van de beroepsgroep, ingezet?

Dit budget is beschikbaar voor subsidies in het kader van beroepsgroepvorming, communicatie over en onderzoek naar Wet Beroep Leraar en de implementatie van het professioneel statuut.

295

De kamer heeft zich in meerderheid uitgesproken tegen het leenstelsel en voor een nieuw stelsel van studiefinanciering. Welke alternatieven zijn er en waar kunnen die gevonden worden?

Er zijn verschillende mogelijkheden voor een nieuw stelsel van studiefinanciering. Zo kan er gedacht worden aan het invoeren van een basisbeurs, het uitbreiden van de aanvullende beurs of een inkomensafhankelijke variant, zoals voorgesteld in het initiatiefwetsvoorstel Futselaar. Uiteraard zijn de kosten voor de verschillende varianten sterk afhankelijk van de gekozen parameters, zoals de hoogte van de bedragen. De verschillende varianten verschillen daarnaast ook sterk in uitvoerbaarheid. Zo is het invoeren van een inkomensafhankelijke beurs vele malen complexer dan het uitbreiden van de aanvullende beurs. Bij het ontwerpen van een nieuw stelsel is het dan ook cruciaal om de uitvoering vroegtijdig te betrekken en hen voldoende tijd te geven voor de invoering.

Meer informatie over de verschillende varianten kunt u bijvoorbeeld vinden in de publicatie Keuzes in Kaart van het Centraal Planbureau en de beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering.

296

Op welke manier wordt de gemiddelde studieschuld berekend? Is dit de schuld onder alle studenten of enkel onder de studenten die daadwerkelijk een lening hebben uitstaan bij DUO?

Er zijn verschillende manieren om de gemiddelde studieschuld te berekenen. Twee veelgebruikte voorbeelden zijn die uit de Monitor Beleidsmaatregelen 20–21 en de website Onderwijs in Cijfers. In de Monitor Beleidsmaatregelen 20–21 heeft ResearchNED de gemiddeld opgebouwde studieschuld na vijf jaar berekend per cohort voor het ho. In de gemiddelde studieschuld is geen rekening gehouden met studiestatus (of iemand nog studeert) of aflossingen. ResearchNED heeft de gemiddelde studieschuld berekend onder alle studenten en onder enkel alle lenende studenten. Op de website onderwijs in cijfers is de gemiddelde studieschuld van alle (oud-)studenten (mbo/bol en ho) met een studieschuld in de aanloopfase berekend. De aanloopfase is een periode van 2 jaar, die voorafgaat aan de aflosfase, waarin de student nog niet hoeft terug te betalen.

297

Hoeveel studenten hebben geen studieschuld? Hoeveel is dat procentueel van de studentpopulatie?

Van cohort 2015 (het eerste studievoorschotcohort) had in studiejaar 2020–2021 27 procent van de ho studenten geen studieschuld, bij cohort 2014 is dit 36 procent. In 2015 zijn er ongeveer 103.000 eerstejaars studenten in het ho gestart onder het leenstelsel. Van deze groep hebben dus ongeveer 28.000 studenten geen studieschuld.

298

Wat was het gemiddelde studieschuld onder studenten in de jaren 2010 tot 2015, onder het oude stelsel?

In de vraag wordt specifiek gevraagd naar de studieschuld in het oude stelsel, dus is in het antwoord alleen de studieschuld van ho studenten weergegeven. Daarnaast is de periode 2011–2016 beschreven in plaats van 2010–2015, omdat voor 2010 geen data beschikbaar zijn die goed te vergelijken zijn met de andere jaren.

Bovenstaande figuur weergeeft de gemiddeld opgebouwde studieschuld na 5 jaar van cohort 2011 tot en met cohort 2015 in het ho voor enkel alle lenende studenten. In de gemiddelde studieschuld is geen rekening gehouden met studiestatus of aflossingen.

Bovenstaande figuur weergeeft de gemiddeld opgebouwde studieschuld na 5 jaar van cohort 2011 tot en met cohort 2015 in het ho voor alle studenten, zowel lenend als niet-lenend. In de gemiddelde studieschuld is geen rekening gehouden met studiestatus of aflossingen.

299

Welke effecten heeft de halvering van het collegegeld voor eerstejaarsstudenten?

De evaluatie van de Wet «verlaagd wettelijk collegegeld» wordt momenteel uitgevoerd door Berenschot. Het rapport, dat de effecten van de wet beschrijft, wordt voor de Begrotingsbehandeling aan de Staten-Generaal gezonden.

300

Wat is de huidige instroom in de pabo's? Wat was de instroom in het collegejaar 2020–2021?

In de afgelopen jaren hebben de pabo’s een sterk groeiende instroom laten zien. Van ruim 5.100 eerstejaars studenten in 2015/16 naar ruim 6.600 in 2018/19, naar ruim 7.300 in 2019/20 naar ruim 9.600 in 2020/2021. De vooraanmeldingscijfers van de pabo voor studiejaar 2020–2021 geven helaas de indicatie dat dit jaar de instroom lager zal zijn dan vorig jaar en ongeveer op niveau van 2018 zal uitkomen. Meer informatie over de vooraanmeldingscijfers ontvangt uw Kamer kort voor de Begrotingsbehandeling van OCW, conform toezegging in het Commissiedebat Leraren van 6 oktober jl.

301

Is het mogelijk dat er een verandering plaatsvindt betreffende de toegankelijkheid van de studieschuldgegevens van studenten voor derden zoals hypotheekverstrekkers? Zo ja, waarom?

Bij een hypotheekaanvraag is de consument verplicht om een eventueel aanwezige studieschuld op te geven, omdat de maandlasten die horen bij de hypotheek anders mogelijk te hoog worden waardoor de consument in financiële problemen kan komen. Die studieschuld is geregistreerd bij DUO en het is belangrijk dat de (oud)-student zelf regie heeft en blijft houden over deze gegevens. Derden zullen dan ook geen toegang krijgen tot studieschuldgegevens zonder toestemming van de (oud-)student.

302

Wat zijn de redenen voor het verschil tussen de normbedragen voor het mbo/de bol32 en het ho?

Met de invoering van het studievoorschot zijn de gemiddelde kosten van levensonderhoud voor het ho en het mbo/bol opnieuw berekend en vastgesteld. De normbedragen volgen uit de kosten van het levensonderhoud, die verschillend zijn voor ho en mbo/bol. De normbedragen worden elk jaar aangepast als gevolg van indexatie.

303

Welke publieke gelden van welke gedupeerden worden hier exact kwijtgescholden?

Het betreft het kwijtschelden van schulden bij DUO van gedupeerden in de Toeslagenaffaire en hun huidige partner. Bij DUO worden alle schulden van deze mensen kwijtgescholden die betrekking hebben op de periode voor 1 januari 2021, met uitzondering van schulden die zijn ontstaan door misbruik of fraude.

304

Hoeveel studenten kunnen met het bedrag van 423 miljoen in 2022 aflopend tot 357 miljoen in 2026 een basisbeurs als gift ontvangen? Hoeveel studenten kunnen dan geen basisbeurs als gift ontvangen? Waardoor wordt de daling in deze post van 644 miljoen naar 423 miljoen van 2021 op 2022 verklaard? Hoeveel kosten zijn er gemoeid met het invoeren van een inkomensafhankelijke basisbeurs voor iedereen?

De uitgaven aan Basisbeurs gift (R) bestaan uit twee delen: de toekenningen basisbeurs die direct als gift verstrekt worden en uit omzettingen basisbeurs prestatiebeurs naar gift. De uitgaven aan omzettingen op de basisbeurs nemen af. Als gevolg van de invoering van het leenstelsel worden er op de basisbeurs minder prestatiebeurzen naar gift omgezet. Dit verklaart de daling van 2021 op 2022.

Het antwoord op de vraag hoeveel studenten van € 357 miljoen (geen) basisbeurs kunnen krijgen, is ingewikkeld. In algemene zin hangt het aantal studenten dat voor een gegeven bedrag een basisbeurs kan ontvangen, af van de gekozen hoogte van de basisbeurs en het verwachte aantal toekenningen. Het begrote bedrag is een weergave van de verwachte uitgaven, en is dus niet kaderstellend voor het aantal te verstrekken beurzen.

Het antwoord op de laatste vraag, over de kosten voor een inkomensafhankelijke basisbeurs, hangt eveneens af van allerlei keuzes. Hierbij zijn er veel knoppen om aan te draaien die invloed hebben op de kosten. De beleidsdoorlichting studiefinanciering geeft verschillende opties voor het wijzigen van het studiefinancieringsstelsel.

305

Hoe hoog schat u het risico in dat belangrijke culturele erfgoederen zoals ARTIS, toch buiten de boot vallen bij het uitvoeren van de Erfgoedwet?

De Erfgoedwet vormt de juridische basis voor het huidige stelsel van financiële regelingen. Zo kunnen eigenaren van cultureel erfgoed een beroep doen op subsidies voor onderhoud (de Subsidieregeling instandhouding monumenten). De restauratiemiddelen zijn gedecentraliseerd naar de provincies. Met name voor grote monumenten met een grote onderhouds- en restauratiebehoefte is het huidige stelsel van financiële regelingen ontoereikend. Zo is er bij de Sim sprake van een structurele overvraag. Door de systematiek met laagste aanvragen eerst heeft deze structurele overvraag met name consequenties voor grote monumenten. De Tweede Kamer is hierover op 8 juli jl. per brief geïnformeerd. Met incidenteel € 40 miljoen extra en structureel € 20 miljoen extra kan de structurele overvraag op deze financiële regelingen ondervangen worden. Het is aan een volgend kabinet om een afweging te maken hoe de bestaande financiële regelingen wel of niet aan te passen. Net als voor andere grote monumenten geldt voor Artis dat zij een omvangrijke restauratieopgave hebben. De bestaande regelingen zijn daarvoor ontoereikend. Artis heeft in totaal 26 rijksmonumenten, waarvan het Aquarium-gebouw dringend gerestaureerd moet worden.

306

Bij welke post voor cultuur worden gelden beschikbaar gesteld of kunnen gelden worden ingezet voor het in stand houden en/of versterken van streektradities zoals kermissen, paasvuren, carnaval, carbidschieten, schuttersverenigingen en plattelandsfestivals zoals de Zwarte Cross en trekkersleps?

Het in stand houden en versterken van immaterieel erfgoed, waaronder ook streektradities, vindt plaats via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN). In de periode 2021–2024 ontvangt het KIEN € 888.484 per jaar via de Erfgoedwet. In de cultuurbegroting zijn deze middelen onderdeel van de regel «Museale instellingen met een wettelijke taak». Het KIEN helpt beoefenaars van immaterieel erfgoed met het borgen (ontwikkelen, promoten en doorgegeven) van hun immaterieel erfgoed, onder andere via Netwerk Immaterieel Erfgoed, de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland en de Kennisbank. Verschillende streektradities, waaronder de Pinksterkermis Banholt, Hoornse Kermis en Lappendag, Paasvuur Espelo, Carnaval in Noordoost-Twente, Oeteldonks Carnaval, het Zomercarnaval Rotterdam, Carbidschieten in Drenthe en het Oud Limburgs Schutterfeest staan op de Inventaris.

Daarnaast verstrekt het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) subsidies voor immaterieel erfgoed, waarin het ontwikkelen en doorgeven van immaterieel erfgoed centraal staat. Vanaf 2022 is voorzien dat voor maximaal € 1 miljoen subsidies voor immaterieel erfgoed worden verstrekt via een nieuwe regeling (werktitel «Erfgoed maken»). In de cultuurbegroting zijn deze middelen onderdeel van de regel «Culturele basisinfrastructuur vierjaarlijkse fondsen».

307

Kunt u een zo actueel mogelijk vergelijkend overzicht geven van de bezoekersaantallen per maand van musea, muziekcentrum en -podia, centra en gezelschappen voor podiumkunsten en andere culturele instellingen in 2018, 2019, 2020 en 2021? Welke trends neemt u waar nu de coronarestricties zo goed als zijn weggenomen? Welke prognose qua bezoekersaantallen en inkomsten is op basis van dat vergelijkend onderzoek te maken?

Bezoekcijfers per maand worden niet verzameld en/of gepubliceerd door het CBS, brancheverenigingen, de Boekmanstichting of het ministerie. De Boekmanstichting heeft voor zijn onderzoek naar de gevolgen van Corona (Ongelijk getroffen, ongelijk gesteund, 2021) geprobeerd (o.a.) de bezoekcijfers bij culturele instellingen op te vragen per kwartaal. De meeste instellingen bleken daartoe niet in staat of niet bereid. Alle bestaande statistieken van bezoekcijfers hebben betrekking op (kalender)jaren. CBS statistieken musea en podiumkunsten over 2020 zijn nog niet verschenen.

De gevraagde meerjarige reeks is het best te benaderen bij de meerjarig gesubsidieerde instellingen op grond van de BIS en de Erfgoedwet (EW). Deze instellingen hebben tot en met 2020 hun verantwoordingen ingediend. Op basis van de verantwoordingen wordt zichtbaar dat er in 2020 een daling van 42% tot wel ruim 80% van het aantal bezoeken aan reguliere activiteiten is geweest.

Het overzicht van de bezoekersaantallen (inclusief gratis toegang en bereik langs digitale weg) per jaar van 2018 t/m 2020 is als volgt.

Bezoeken reguliere activiteiten

2018

2019

2020

2020 t.o.v. 2019

Procentueel verschil

2020 t.o.v. 2017–2019 gemiddeld

Procentueel verschil

       

Aantal

 

Aantal

 

Musea

8.198.194

8.710.192

3.152.502

– 5.557.690

– 64%

– 5.242.235

– 62%

Podiumkunsten – Dans (incl. Urban)

601.107

579.412

200.867

– 378.545

– 65%

– 292.814

– 59%

Podiumkunsten – Orkesten

1.728.938

1.514.744

320.608

– 1.194.136

– 79%

– 1.252.660

– 80%

Podiumkunsten – Muziek (opera)

29.824

143.620

27.088

– 116.532

– 81%

-35.164

– 56%

Podiumkunsten – Theater

1.959.640

1.605.934

2.281.788

675.854

42%

526.765

30%

Festivals

1.241.557

1.245.670

616.318

– 629.352

– 51%

– 609.107

– 50%

Presentatie-instellingen

528.040

926.116

151.288

– 774.828

– 84%

– 425.220

– 74%

Opgemerkt dient te worden dat een vergelijking tussen 2019 en 2020 niet altijd is te maken, omdat 2020 een grote toename heeft gezien van het bereik langs digitale weg. Op basis van de huidige gegevens kan dat bereik niet uitgesplitst worden.

De meeste beperkende maatregelen zijn versoepeld vanaf 25 september. Echter, met de huidige oplopende besmettingen is het onzeker hoe de komende maanden eruit gaan zien. Het is in ieder geval niet te verwachten dat het totaal aantal bezoeken in 2021 hersteld zal zijn op het oude niveau van 2019, met als gevolg dat de inkomsten ook achterblijven. Zo verwachten BIS-instellingen in hun aangepaste begroting 2021, die zij in juni 2021 hebben ingediend, dat zij ook in 2021 tussen de 20% en ruim 70% minder bezoeken zullen ontvangen dan voorheen Zij verwachten een geschatte daling van de eigen inkomsten van gemiddeld 47%.Vanuit deze verwachting heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld via de verschillende specifieke en generieke steunmaatregelen tot en met september 2021 en is de coulanceregeling voor de te leveren prestaties voortgezet in 2021. Opgemerkt moet worden dat met eventuele nieuwe maatregelen hierbij nog geen rekening is gehouden.

308

Kunt u aangeven welke musea, muziekcentrum en -podia, centra en gezelschappen voor podiumkunsten en andere culturele instellingen permanent zijn gesloten tijdens de coronacrisis en welke nu op het punt staan om om te vallen?

Er is geen landelijke lijst beschikbaar van instellingen in de culturele en creatieve sector die wegens corona zijn gesloten of op het punt staan om te sluiten. Wel geven CBS-gegevens over faillissementen aan dat het aantal cultuurinstellingen in faillissement in 2020 niet ver afwijkt van de getallen uit voorgaande jaren. Ook zouden er vooralsnog bijzonder weinig faillissementen in 2021 zijn.

Uitgesproken faillissementen Bedrijven, instellingen en eenmanszaken

2017

2018

2019

2020

2021

(t/m sept)

Uitgeverijen

20

14

22

14

2

Film- en tv-productie; geluidsopname

14

15

8

2

8

Radio en televisieomroepen

1

1

1

0

1

Kunst

25

13

19

28

4

Bibliotheken, musea en natuurbehoud

6

3

0

2

3

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is primair verantwoordelijk voor de rijksgesubsideerde instellingen. Van deze instellingen zijn tot op heden geen signalen ontvangen dat zij op het punt staan failliet te gaan.

309

Kunt u inzage geven in de wijze waarop gebruik is gemaakt van het garantiefonds voor evenementen?

In het kader van de Garantieregeling evenementen (TRSEC) heeft RVO (uitvoerder van de regeling) voor ruim € 275 miljoen beschikkingen afgegeven ter garantie van gemaakte kosten. In totaal zijn tot nog toe 443 aanvragen gedaan. Hiervan zijn er 327 gehonoreerd. De eerste voorschotten voor verboden evenementen zijn inmiddels uitbetaald. Ook zijn al enkele definitieve vaststellingen gedaan. In verband met de wijzigingen van de regeling (de verruiming van 80% subsidie tot 100% voor de periode van 10 juli tot en met 25 september) is bovendien € 30 miljoen gereserveerd. Hierbij gaat het om evenementen die naar verwachting zullen voldoen aan de normen voor de verruimde regeling. De Europese Commissie heeft de verruimde regeling eind oktober goedgekeurd en publicatie van de gewijzigde regeling vindt zo snel mogelijk plaats. Daarna is het voor RVO mogelijk beschikkingen af te geven. Overigens betekent dat niet dat aanvragers niet betaald krijgen: RVO kan op voorschotbasis uitkeren waarbij de laatste tranche bij definitieve vaststelling wordt uitbetaald.

310

Kunt u een update geven van de evaluatie van de fieldlabs die momenteel loopt?

Conform het verzoek in de motie Van Strien/ Werner33 heeft het kabinet overlegd met de partners van de werkorganisatie Fieldlab-evenementen om te komen tot een opzet voor een evaluatie van zowel inhoud als samenwerking bij de testevenementen. Hierover wordt op korte termijn verder gesproken. Het kabinet roept daarbij in herinnering dat dit initiatief door de evenementensector zelf is opgezet, waarbij de overheid het wetenschappelijke onderzoek heeft gefinancierd. In de evaluatie zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de resultaten van dit initiatief hun zeggingskracht in de toekomst kunnen behouden. Daarbij gaan de voorlopige gedachten uit naar het opzetten van een kenniscentrum voor de sector, op basis van de verzamelde data over Covid en kennis van het organiseren van evenementen.

311

Kunt u een update geven van de voortgang van het sectorplan voor de filmsector waarvoor u een aanjager heeft aangesteld die de partijen bij elkaar brengt en de voorwaarden voor versterking van het Nederlandse aanbod in kaart brengt?

Nadat wij in het Commissiedebat Cultuur en Corona d.d. 28 september jl. deze toezegging hebben gedaan, is OCW in overleg met de sector gegaan zowel over het proces van de totstandkoming van het sectorplan als de inhoudelijke reikwijdte ervan. Het proces is derhalve in gang gezet.

312

Welke budgetten en beleidsmaatregelen heeft u in uw begroting voor 2022 vrijgemaakt voor het doorzetten van het Leesoffensief?

Zie antwoord op vraag 25.

313

Deelt u de visie dat de uitvoering van het Leesoffensief niet langer op zich kan laten wachten en dat er zo snel mogelijk een concreet plan op tafel moet liggen?

Het is belangrijk om de uitvoering van het Leesoffensief voort te zetten en te verzwaren, zoals ook staat vermeld in de Kamerbrief over het Leesoffensief van 13 oktober 2020 (Tweede Kamer, 2020–2021, 28 760, nr. 105). Er wordt nu gewerkt aan het opstellen van een actieagenda met externe betrokken partijen uit het onderwijs- en cultuurveld. Het Leesoffensief is in 2020 en 2021 echter uitgevoerd met beperkte middelen. Om de uitvoering van het Leesoffensief, inclusief een doelmatige actieagenda, kracht bij te zetten zijn extra middelen nodig. Het is aan een volgend kabinet om hier een besluit over te nemen.

314

Hoeveel gemeenten hebben op dit moment geen volwaardige bibliotheekvoorziening?

Voor de evaluatie van de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (Wsob) is in 2019 onderzoek gedaan naar het aantal gemeenten zonder volwaardige bibliotheekvoorziening. Op grond van dit onderzoek (met gegevens uit 2019) waren er 16 gemeenten zonder bibliotheekvoorziening conform alle eisen van de Wsob. Het betreft de volgende gemeenten: Albrandswaard, Alphen-Chaam, Blaricum, Brunssum, Buren, Haaren, Lopik, Montfoort, Mook en Middelaar, Noord-Beveland, Rozendaal, Roerdalen, Uitgeest, Veere, Waterland en Zaanstad. In gemeente Montfoort zijn in 2020 bibliotheekvoorzieningen geopend in de kernen Montfoort en Linschoten naar aanleiding van de motie Asscher (bibliotheken in kleine gemeenten). Het aantal gemeenten zonder bibliotheekvoorziening conform de Wsob bedraagt daarmee 15. De afstand tot een bibliotheekvestiging of -servicepunt is voor deze gemeenten bijna altijd beduidend groter dan de 2,0 kilometer die gemiddeld in Nederland wordt aangetroffen. De situatie is per gemeente wel verschillend: in sommige van deze gemeenten is sprake van een commerciële bibliotheek, een afhaalpunt of een bibliobusvoorziening. In de overige gemeenten zijn er afspraken met de buurgemeenten gemaakt over het gebruik van de bibliotheekvoorziening. De hoofdreden om geen volwaardige bibliotheekvoorziening conform de Wsob te hebben is meestal een financiële. Naast de basale vraag of in een gemeente wel of geen bibliotheek aanwezig is, speelt ook de dichtheid van het netwerk een rol. In de periode 2012–2020 is het aantal bibliotheeklocaties met meer dan 400 afgenomen. Daardoor is de bibliotheek niet altijd meer aanwezig op plekken waar dit gezien de maatschappelijke opgaven wel gewenst is. Bijvoorbeeld in wijken in de grote steden of in niet-stedelijke regio’s. Uitgangspunt bij het beleid is dat iedere inwoner van Nederland binnen redelijke afstand toegang heeft tot een volwaardige openbare bibliotheek. Dat is ook van belang voor het sociale herstel na Corona.

315

Hoeveel bibliotheken zijn in financiële problemen gekomen door de coronacrisis? Hoe groot zijn de tekorten? Kunnen alle gemeenten die tekorten aanvullen?

Tijdens de sluiting van de openbare bibliotheken als gevolg van de coronacrisis hebben gemeenten hun bekostiging voortgezet. Daardoor was het voortbestaan van de bibliotheken verzekerd. Wel zorgde de sluiting ervoor dat vrijwel alle bibliotheken eigen inkomsten misliepen, bijvoorbeeld door minder inkomsten uit dienstverlening, horeca, minder abonnementen en minder inkomsten van leners (reserveringen, telaatgelden, etc.). Bijna alle bibliotheken maakten in coronatijd ook extra kosten, zoals personeelskosten, huisvestingskosten en kosten voor specifieke dienstverlening of automatisering (bijvoorbeeld voor het verbeteren van de digitale dienstverlening). Om het tekort aan inkomsten en de extra kosten op te kunnen vangen, maakte 62% van de bibliotheekorganisaties in 2020 gebruik van financiële steun. De meeste bibliotheken wendden zich hiervoor tot lokale en/of regionale overheden (37%) en/of rijksbrede steun, zoals de NOW of TVL (28%). Er zijn geen signalen dat bibliotheken als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen zijn gekomen. Als gevolg van de sluiting van de fysieke bibliotheken is het gebruik van de online bibliotheek sterk gegroeid. De verwachting is dat het gebruik structureel op een hoger niveau zal komen te liggen. De financiële gevolgen daarvan zijn een punt van aandacht.

316

Hoe verhoudt de culturele sector zich tot de Sustainable Development Goals?

Hoewel cultuur niet een apart doel is binnen de SDG agenda van de Verenigde Naties, draagt het cultuurbeleid en de culturele sector bij aan maatschappelijke uitdagingen als een eerlijke arbeidsmarkt, diversiteit, inclusie, sociale cohesie en de kwaliteit van de leefomgeving. Deze maatschappelijke uitdagingen zijn te vertalen naar de SDG’s als kwaliteitsonderwijs (doel 4), gendergelijkheid (doel 5), fatsoenlijk werk en economische groei (doel 8), het verminderen van ongelijkheid (doel 10) en duurzame steden en gemeenschappen (doel 11). Ook levert het cultuurbeleid en de culturele sector een bijdrage aan het beperken van klimaatverandering (doel 13). Zo zet de erfgoedsector in op het verduurzamen van monumenten. Het erfgoedbeleid draagt ook direct bij aan doel 11.4 dat zich richt op de bescherming van het natuur- en cultureel erfgoed van de wereld. Ook binnen het internationaal cultuurbeleid is aandacht voor de SDG agenda, met name doel 11 en 16 (inclusieve samenleving), ook in relatie tot de creatieve industrie. De culturele sector kan inspiratie en creativiteit brengen die behulpzaam is bij het nastreven van de SDG agenda.

317

Welke verbinding ziet u, net als bij het eerder georganiseerde Ontwikkeling Telt Festival, tussen het beleidsterrein van het Tel mee met Taal-programma en het beleidsterrein van het Leven Lang Ontwikkelen?

De verbinding tussen de thema’s leven lang ontwikkelen en de aanpak van laaggeletterdheid zien wij zeker. Voor een deel van beide doelgroepen zit daar namelijk sterke overlap. Zo zijn er mensen die zich willen doorontwikkelen in hun werk, maar worden belemmerd door beperkte basisvaardigheden, en zijn er mensen die na een taalcursus zichzelf door willen ontwikkelen in een beroepsopleiding. Op dit moment werken wij dan ook, in nauwe samenwerking met het veld, aan een voorstel voor het Nationaal Groeifonds dat ten doel heeft om te ondervinden hoe we deze trajecten, daar waar nodig, meer kunnen integreren. Daarnaast zijn wij, samen met de Ministeries van EZK en SZW, voornemens in 2022 opnieuw een gezamenlijke conferentie te organiseren.

318

Welke verbinding ziet u tussen het Leesoffensief en het Tel mee met Taal-programma in uw begroting?

Het Leesoffensief en het programma Tel mee met Taal zijn nauw verbonden in ambitie en uitvoering. Zo ontwikkelen Stichting Lezen, de KB en Stichting Lezen en Schrijven met een projectsubsidie vanuit Tel mee met Taal in 2020–2024 bijvoorbeeld een gezinsaanpak voor gemeenten. Het doel is om gemeenten in staat te stellen preventie van laaggeletterdheid beter te verbinden aan hun aanpak voor het tegengaan van laaggeletterdheid bij volwassenen. De reeds bestaande preventieve inzet binnen het programma Tel mee met Taal zal komend jaar worden versterkt met activiteiten vanuit het Leesoffensief. Het Leesoffensief is in 2020 en 2021 echter uitgevoerd met beperkte middelen.

319

Heeft u specifieke plannen om het herstel van de cultuursector te bewerkstelligen? Zo ja, welke plannen zijn dit? Zo nee, waarom niet?

Zie ook de antwoorden op vragen 50 en 51. Zoals toegezegd aan uw Kamer in het commissiedebat Cultuur en corona van 28 september j.l. ontvangt uw Kamer het Wetgevingsoverleg cultuur (gepland op 22 november) met de contouren van het herstelplan, inclusief een raming voor de kosten.

320

Aan welke diversiteitseisen moeten programma’s op de NPO34 voldoen?

Vanuit de overheid worden geen concrete diversiteitseisen aan de programmering van de publieke omroep gesteld. Dit past ook niet bij de programmatische autonomie waarover media op grond van de Mediawet 2008 en art. 7 van de Grondwet beschikken. Wel heeft de publieke omroep als taakopdracht een evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod te verzorgen. De publieke omroep is immers van en voor iedere Nederlandse burger. Een evenwichtig media-aanbod brengt met zich mee dat de publieke omroep een representatief beeld verschaft van de verschillende groepen die onze samenleving kent; zowel qua leeftijd, geslacht, culturele achtergrond e.d.

Aanvullend hierop sluit de Minister van OCW iedere 5 jaar een prestatieovereenkomst met de NPO waarin kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen zijn opgenomen voor het media-aanbod, de publieksbetrokkenheid en het publieksbereik. Daarbij zijn ook afspraken gemaakt over de rapportageplicht van de publieke omroep over de doelstelling, acties en behaalde resultaten op het gebied van diversiteit van media-aanbod wat betreft de weerspiegeling van vrouwen en mensen met een migratieachtergrond. De publieke omroep beschrijft jaarlijks zijn plannen hierover in de begrotingen en legt jaarlijks in de terugblikrapportages verantwoording af over de wijze waarop zij hier invulling aan geeft. Op deze manier kan het parlement achteraf toetsen of de programma’s van de publieke omroep op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geven. Deze wijze van verantwoording past bij de programmatische autonomie van de publieke omroep.

321

Klopt het dat er een geoblokkade van kracht is voor inwoners van het Caribisch gedeelte van het Nederlands Koninkrijk die hier de programma’s van de Nederlandse Publieke Omroep willen (terug)kijken? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom deze blokkade van kracht is, ondanks de opheffing hiervan binnen de Europese Unie?

De Europese Geoblockingverordening is een verordening over de aanpak van ongerechtvaardigde geo-blokkade en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt (en – voor de volledigheid – betreft tevens de wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG). De verordening is niet van toepassing op auteursrechtelijk beschermde content, zoals films en televisieprogramma’s. Daarvoor is aparte EU-regelgeving. Zo is er een verordening die voorziet in verplichte grensoverschrijdende overdraagbaarheid (portabiliteit) van betaalde online-inhoudsdiensten. Hierbij valt te denken aan Netflix, NPO Plus en NL Ziet. Ook is er een richtlijn die het makkelijker maakt dat er binnen de EU grensoverschrijdend gratis radio en televisieprogramma’s uitgezonden kunnen worden die nieuws en actualiteiten bevatten of die volledig door de publieke omroep zijn gefinancierd.

De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn sinds 10 oktober 2010 onderdeel van Nederland, waardoor hier wel het volledige aanbod van de publieke omroep online bekeken kan worden. Het is dan wel noodzakelijk dat men een Nederlands IP-adres of een IP-adres met een van de eilanden als landcode heeft.

Aruba, Curaçao en Sint-Maarten horen wel bij het Nederlands Koninkrijk, maar behoren niet tot de interne markt van de EU. Dit betekent onder meer dat de hiervoor genoemde EU-regelgeving over films en televisieprogramma’s niet van toepassing is voor deze landen. Het kan dus gebeuren dat bepaalde diensten vanwege de geo-blokkade niet beschikbaar zijn binnen een land van ons koninkrijk.

In sommige gevallen zijn de rechten echter voor het Caribisch gebied niet beschikbaar voor de NPO, bijvoorbeeld bepaalde sportrechten, of zijn deze rechten heel duur, zoals bij buitenlandse films en series. Mede daardoor zijn de livestreams van de NPO buiten (het land) Nederland op voorhand niet beschikbaar. Dit geldt overigens niet voor NPO Politiek/Nieuws.

De NPO heeft onder andere als wettelijke taak om media-aanbod te verspreiden voor Nederlandstaligen in het buitenland. Dat doet de NPO via de dienst BVN, die via satelliet en internet beschikbaar is. Dus ook op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Op de website, in de BVN-app en via de satelliet kan men de livestream en content van BVN afspelen, waar een geselecteerd aanbod beschikbaar is van de programma’s van de publieke omroep. Daarnaast probeert de NPO zijn content zoveel mogelijk via NPO Start beschikbaar te maken. De NPO geeft aan dat onderzocht wordt of het mogelijk is om het volledige aanbod beschikbaar te maken voor het gehele Koninkrijk der Nederlanden. Of en wanneer dit mogelijk wordt, is nog niet bekend.

322

Ziet u de mogelijkheid dat de onafhankelijkheid van landelijke en regionale omroepen in gevaar komt door de hoge staatssteunen die zij ontvangen?

Landelijke en regionale omroepen vervullen een bij wet gedefinieerde publieke taak en ontvangen voor de uitvoering daarvan passende financiering uit overheidsmiddelen. Zij zijn echter volstrekt onafhankelijk in de uitvoering van die publieke taak. Die onafhankelijkheid is zowel in de Grondwet als de Mediawet 2008 gewaarborgd. Zo kunnen aan de financiering geen inhoudelijke voorwaarden worden verbonden en is voorafgaand toezicht uitgesloten. Verder is wettelijk vastgelegd dat het media-aanbod vrij is van overheidsinvloeden, dat de omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor wat ze uitzenden en dat zij moeten zorgen dat hun programmamakers onafhankelijk hun werk kunnen doen.

323

Hoe ver is Nederland af van de Europese Lissabon-doelstellingen om 3% van het bbp te investeren in onderzoek en innovatie? Welke investeringen doet het kabinet in deze begroting om deze doelstelling te behalen of dichterbij te brengen?

Zie antwoord op vraag 272.

324

Klopt het dat er binnen het onderzoeksbudget geen extra geld is gereserveerd voor onderzoek naar corona en de gevolgen ervan voor de samenleving? Zo nee, waarom niet?

Vanuit de begroting van het Ministerie van OCW zijn hier voor 2022 geen extra middelen voor gereserveerd. Wel is het zo, dat onderzoek dat in het voorjaar van 2020 is gestart, doorloopt in 2022. De meeste onderzoeken vinden plaats in een breed onderzoeksprogramma naar covid-19 dat in het voorjaar van 2020 met extra geld is gefinancierd vanuit de begrotingen van de Ministeries van OCW, VWS, NWO en ZonMw. Inmiddels staat dit programma bekend als het ZonMw COVID-19 onderzoeksprogramma. Financiering van nieuwe deelprogramma’s hierbinnen vindt ook in 2022 plaats vanuit de begroting van het Ministerie van VWS.

Daarnaast heeft NWO de post-covid (digitale) samenleving aangemerkt als prioritair thema voor het synergieprogramma van de Nationale Wetenschapsagenda en het Kennis- en Innovatieconvenant. De NWA-component wordt samen met departementen en andere eventuele stakeholders uitgewerkt, waarbij geldt dat de overheidsbijdrage vanuit de NWA wordt verdubbeld (met maximale inleg van de NWA van € 7,5 miljoen). Dit betreft een prioritering binnen de budgetvrijheid van NWO.

325

Hoeveel procent van de bijdrage aan het BPRC35 is geoormerkt voor proefdiervrij onderzoek?

In de instellingssubsidie van OCW aan het BPRC zit geen geoormerkt budget voor proefdiervrije innovaties. Het BPRC reserveert voor 2022 een budget van € 2,3 miljoen voor proefdiervrij onderzoek en dierenwelzijn. Dit is ca. 21% van de OCW-bijdrage aan het BPRC.

326

Welke verplichtingen en/of afspraken zijn er tussen het Ministerie van OCW en het BPRC om het aantal gehouden proefdieren en proeven met dieren te verkleinen? Gaat het bij deze verplichtingen en/of afspraken om een resultaatverplichting?

OCW en het BPRC hebben in 2019 een bestuurlijke afspraak gemaakt dat het BPRC het aantal dierproeven met 40% vermindert, de fokkolonie verkleint naar ca. 1000 apen en zich meer inzet op proefdiervrije innovaties (Kamerstuk 32 336, nr. 88). Dit moet uiterlijk in 2025 gerealiseerd zijn. Het BPRC dient zich aan deze afspraak te houden.

327

Wat is de verklaring van het feit dat de rijksbijdrage aan het BPRC in de begrotingen van 2019 tot en met 2022 jaarlijks een stijgende lijn laat zien?

In de periode 2019 tot en met 2022 is de OCW-bijdrage aan het BPRC opgehoogd door zowel loon- en prijsbijstelling als door een vergoeding voor het realiseren van de transitie naar minder proeven met apen, een kleinere fokkolonie en meer inzet op proefdiervrije innovaties (Kamerstuk 32 336, nr. 120).

328

Wanneer moeten de aangekondigde 40% reductie in het aantal proeven met apen en de verkleining van de fokkolonie gerealiseerd zijn?36

De transitie bij het BPRC naar een organisatie met minder proeven met apen, een kleinere fokkolonie en meer inzet op proefdiervrije innovaties moet uiterlijk in 2025 zijn gerealiseerd.

329

Hoe groot was de fokkolonie van het BPRC, gemiddeld genomen per jaar, in de afgelopen tien jaar?

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de omvang van de fokkolonie in het BPRC over de afgelopen tien jaar (peildatum 1 januari).

Jaar

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aantal

1.531

1.602

1.540

1.502

1.435

1.525

1.596

1.534

1.402

1.277

330

Hoeveel dieren zijn er de afgelopen vijf jaar bij Stichting AAP terechtgekomen vanuit het BPRC?

Op 20 juni 2016 zijn 5 Java-apen, die in 2014 als verstekeling aan boord van een schip uit Maleisië zijn gevonden, overgeplaatst van het BPRC naar Stichting AAP (Kamerstuk 32 336, nr. 62). Het BPRC geeft aan dat er in de afgelopen vijf jaar verder geen apen zijn overgeplaatst van het BPRC naar Stichting AAP.

331

Hoeveel overtollige dieren zijn er, uitgesplitst naar jaar, gedood in het BPRC in de afgelopen vijf jaar?

Er zijn volgens het BPRC in de afgelopen vijf jaar geen overtollige dieren gedood in het BPRC.

332

Wat is de verklaring van het feit dat in de begroting voor 2022 staat dat er in 2020 1,5 miljoen meer naar het BPRC ging dan was begroot in 2021?

Bij najaarsnota 2020 is besloten het BPRC gedeeltelijk te vergoeden voor de financiële gevolgen van de transitie naar minder dierproeven en meer proefdiervrije innovaties (Kamerstuk 32 336, nr. 113). De aanvullende vergoeding in 2020 was in totaal € 1,45 miljoen, waarvan € 750.000 voor de extra exploitatiekosten als gevolg van minder inkomsten uit dierproeven en € 700.000 voor eenmalige transitiekosten. Dit besluit is genomen naar aanleiding van het ADR-onderzoeksrapport dat onder andere de financiële consequenties van de transitie naar minder dierproeven en meer proefdiervrije innovaties voor het BPRC inzichtelijk heeft gemaakt (Kamerstuk 32 336, nr. 111).

333

Welk bedrag van de bijdrage aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in het kader van het Horizon Europe-project wordt gebruikt voor dierproeven, en welk bedrag wordt gebruikt voor proefdiervrije innovatie?

In de bijdrage aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zit geen geoormerkt budget voor dierproeven of proefdiervrije innovaties. De bijdrage aan RVO dient ter ondersteuning van de «National Contact Points» voor het Europese Kaderprogramma’s voor Onderzoek en Innovatie, genaamd «Horizon Europe». De activiteiten van het National Contact Point bij RVO bestaan hoofdzakelijk uit het geven van voorlichting, informatie en advies aan (potentiële) deelnemers van «Horizon Europe». Hiermee vergroten we de kans op succes van het Nederlandse kennisveld in het «Horizon Europe»-programma.

334

Welk bedrag van de bijdrages aan (inter)nationale organisaties is, uitgesplitst naar organisatie, bestemd voor proefdieronderzoek, en welk bedrag voor proefdiervrije innovatie?

De in Artikel 16 (Onderzoek en Wetenschapsbeleid) opgenomen bijdragen aan (inter)nationale organisaties bevatten geen geoormerkt budget voor proefdieronderzoek of proefdiervrije innovaties. Deze bijdragen dienen als contributie van Nederland voor deelname aan grote internationale onderzoeksorganisaties.

335

Hoe kwam de KNAW in het briefadvies Vrijheid van wetenschapsbeoefening (2018) tot de conclusie dat er «geen signalen» waren van zelfcensuur en een beperking van diversiteit van perspectieven? Ziet de KNAW nog steeds geen signalen?

De KNAW heeft in het briefadvies Vrijheid van wetenschapsbeoefening (2018) geanalyseerd hoe de vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland is gewaarborgd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de bestaande juridische kaders, gedragscodes en institutionele mechanismen tezamen een goede basis bieden voor het waarborgen van deze vrijheid binnen de academische wereld en dat er geen signalen zijn voor structurele beperking van deze vrijheid. De KNAW wees er wel op dat het regelmatig actualiseren van de regelingen en codes van groot belang is en zal blijven. De KNAW staat hier nog steeds achter. De discussie over zelfcensuur van dit moment gaat vooral over een ander fenomeen, namelijk de bedreigingen aan het adres van wetenschappers, vooral op de sociale media, gerelateerd aan hun deelname aan het publieke debat. Wetenschappers voelen zich daardoor soms geremd om zich uit te spreken over hun onderzoeksresultaten in het publieke debat. Het gevolg daarvan kan een verarming van dat debat zijn, omdat de perspectieven van deze wetenschappers publiekelijk minder hoorbaar zijn. De KNAW heeft geen aanwijzing dat hetzelfde gevoel van geremdheid ook betrekking zou hebben op hun onderzoek en/of wetenschappelijke publicaties.

336

Zijn waarheidsvinding en objectiviteit nog leidende beginselen van de wetenschap in Nederland, zoals in het genoemde briefadvies wordt gesteld? Wat betekent het in dit verband dat de KNAW deze begrippen niet meer noemt in het stuk Begripsanalyse en richtsnoer over academische vrijheid in Nederland (2021)?

Voorop staat dat waarheidsvinding en objectiviteit belangrijke begrippen in de wetenschapsbeoefening zijn, maar goede wetenschapsbeoefening laat zich niet alleen in deze begrippen vangen. Het briefadvies Vrijheid van Wetenschapsbeoefening (2018) en het Rapport Academische Vrijheid in Nederland, een begripsanalyse en richtsnoer (2021) gaan niet over leidende beginselen uit de wetenschap, maar analyseren wat onder Academische Vrijheid moet worden verstaan. Deze rapporten gebruiken daarvoor de principes voor integere wetenschapsbeoefening uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2004) en Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (2018).

337

Hoe weegt u het advies van de KNAW, gelet op de verschillende signalen die er zijn geweest over ideologische zelfcensuur, bijvoorbeeld in onderzoeken van ScienceGuide?

Zoals eerder aangegeven gaat de discussie over zelfcensuur vooral over bedreigingen aan het adres van wetenschappers die deelnemen aan het publieke debat. Met de KNAW en de conclusies uit haar rapport zijn wij van mening dat de bestaande juridische kaders, gedragscodes en institutionele mechanismen de academische vrijheid borgen. Van belang is wel dat het wetenschappelijke veld, werkgevers en politiek zich nadrukkelijk en publiekelijk uitspreken tegen bedreigingen en intimidatie van wetenschappers. Wij vinden het dan ook goed dat de VSNU met de handreiking «Aanpak bedreiging en intimidatie van wetenschappers» is gekomen.

338

Welk budget wordt uitgegeven aan seksuele vorming in het onderwijs? Waar staat dit in de begroting?

Scholen kunnen hier hun lumpsumbekostiging voor inzetten. Aandacht voor seksuele diversiteit en seksuele vorming is namelijk een verplicht onderdeel van het landelijke curriculum.

Daarnaast subsidieert OCW Gezonde School, waarbinnen ook aandacht is voor seksuele vorming. In de periode 2021–2024 is daar vanuit po, vo en mbo € 500.000 per jaar voor uitgetrokken. Daarnaast subsidieert OCW Stichting School en Veiligheid (SSV), die onder andere inzet op aandacht voor seksuele integriteit en het bespreekbaar maken van gender- en seksuele diversiteit. SSV krijgt in 2022 in totaal € 2,3 miljoen subsidie. Het bedrag voor SSV is te vinden in bijlage 4 (Subsidieoverzicht) in tabel 133, onder Instellingssubsidie Stichting School en Veiligheid. Het bedrag voor Gezonde school is te vinden in diezelfde tabel onder Overige beschikkingen op basis van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Als het gaat om het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit, wordt daarnaast vanuit OCW, artikel 25 Emancipatie, in de periode 2018–2023 € 1,3 miljoen uitgetrokken. Hierbij gaat het om verschillende projecten met als doel het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit in het PO, VO en MBO. Voor 2022 is een bedrag van € 236.000 uitgetrokken.

339

Hoe draagt u zorg voor juiste en volledige informatie met betrekking tot seksuele vorming voor alle jongeren die aansluit bij hun vragen, behoeften en wensen, wanneer het proces van curriculumherziening wordt gecontinueerd?

Aandacht voor seksuele diversiteit en seksuele vorming maakt nu al op verschillende manieren onderdeel uit van het curriculum, en zal dat ook in het bijgestelde curriculum zijn. Op basis daarvan is het de verantwoordelijkheid van de school dat jongeren hierover op school.

340

Wat is de huidige status van de Europese lhbti-strategie? Welke punten zijn inmiddels geïmplementeerd? Welke plannen liggen momenteel «vast» in de Raad?

In november 2020 is de «strategie voor gelijkheid van lhbtiq'ers 2020–2025» door de Europese Commissie uitgebracht. Op aandringen van Nederland en gelijkgestemde lidstaten is de strategie besproken tijdens de Raad WSBVC 37 van 14 juni. Ook het Europees Parlement heeft de strategie besproken en op 14 september jl. heeft het een resolutie aangenomen dat de strategie verwelkomt. In het kader van de strategie is de Europese Commissie reeds verschillende activiteiten gestart. Zo is het begonnen met enkele (publieks)campagnes en onderzoeken, ondersteunt het lidstaten in hun beleid ten aanzien van LHBTIQ gelijkheid en biedt het financieringsmogelijkheden voor initiatieven ter bestrijding van haatmisdrijven, haatuitingen, geweld en schadelijke praktijken tegen LHBTIQ personen (programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden) en de rechten van slachtoffers van misdrijven, met inbegrip van LHBTIQ personen, bevorderen (programma Justitie). De eerste wetgevende voorstellen worden in 2022 verwacht. Er liggen daarom nog geen voorstellen ter behandeling in de Raad.

341

Hoe wordt het geld besteed dat in het kader van de regeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022 aan subsidies wordt uitgegeven?

De gelden worden besteed aan de doelstellingen zoals verwoord in de Emancipatienota 2018–2021 (TK 30420–270). Gedetailleerde informatie over de realisatie van de doelstellingen zijn beschreven in de Opbrengsten Emancipatiebeleid (TK 30420–357). Bij dit kamerstuk is als bijlage de procesevaluatie over de strategische partnerschappen in het emancipatiebeleid gevoegd (identifier blg-969169) waarin is onderzocht in welke mate de samenwerking in strategische partnerschappen met allianties tegemoetkomt aan de verwachtingen.

342

Waaraan wordt het geld voor subsidies voor lhbti-emancipatie uitgegeven?

Zie het antwoord op vraag 341.

343

Klopt het dat er voor de jaren 2020–2026 nul bij de subsidies voor vrouwenemancipatie staat? Zo ja, wat zijn de redenen hiervoor?

Ja, Vanaf 2017 worden nieuwe subsidies voor vrouwenemancipatie verstrekt onder de regeling Gender-LHBTI gelijkheid 20217–2022.

344

Welk budget is gereserveerd voor de verkenning die de Stichting School & Veiligheid gaat doen om stereotypen in het onderwijs te doorbreken? Zal dit verkenningsonderzoek ook worden gericht op lhbtiq+-stereotypen? Zo nee, bent u van plan om ook andere stereotypen en (dominante) normen betreffende gender en seksualiteit te laten onderzoeken?

Stichting School & Veiligheid voert een verkenning uit naar de rol van het onderwijs en de actoren binnen het onderwijs met betrekking tot het in stand houden van de genderongelijkheid tussen man en vrouw in de samenleving. In de verkenning wordt in kaart gebracht hoe in het onderwijs gewerkt kan worden aan meer bewustwording van de invloed van genderstereotype normen en verwachtingen op de sociale veiligheid en op keuzevrijheid en kansengelijkheid in studie en beroep. Genderstereotype normen zijn ook van invloed op lhbti+-leerlingen en hoe naar lhbti+-leerlingen wordt gekeken. Voor deze verkenning is een budget gereserveerd van € 50.000,-

345

Kunt u een uitsplitsing geven van de post «onvoorzien», onder andere van de middelen die een budgettair effect hebben op meer dan één beleidsartikel en waarvan de verdeling over deze artikelen nog niet bekend is? Over welke zaken met een bedrag van circa 600 miljoen euro in 2022 en 2023 gaat het hier?

Het budget op artikel 91 is in zijn geheel bestemd voor de nog op te stellen regeling bijzondere en aanvullende bekostiging voor het primair en voortgezet onderwijs voor de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs voor het schooljaar 2022–2023.

346

Waar kunnen studenten terecht als zij een klacht hebben over DUO?

De student kan de klacht indienen door een brief te sturen naar de klachtenfunctionaris DUO, het digitale klachtenformulier in te vullen op de website of door telefonisch contact op te nemen met DUO. Als de klacht daarna nog steeds niet naar tevredenheid is afgehandeld kan de student terecht bij de Nationale ombudsman.

347

Hoeveel klachten heeft de klachtenfunctionaris van DUO ontvangen in 2021, 2020, 2019 en 2018?

DUO heeft jaarlijks ruim 1.75 miljoen contacten met klanten. Een aantal daarvan leidt helaas tot een klacht.

2018 > 2.151 klachten

2019 > 1.324 klachten

2020 > 1.418 klachten

2021 > 1.366 klachten (tot en met september 2021 en onder voorbehoud)

348

Wat kan er gezegd worden over de aard van de klachten die bij de klachtenfunctionaris van DUO binnenkomen?

De klachten die DUO ontvangt zijn bijna volledig toe te schrijven aan klachten door particulieren. De directie onderwijsinstellingen, die de bekostiging uitvoert voor zakelijke klanten, heeft in 2020 bijvoorbeeld slechts 3 klachten ontvangen.

Van de klachten die bij de afdeling studiefinanciering zijn ingediend is in 2020 20% (gedeeltelijk) gegrond verklaard.

Klachten rondom de particuliere dienstverlening door DUO voor OCW laat over 2020 het volgende beeld zien. Het merendeel (900 klachten, ongeveer 80% van het totaal) van de klachten heeft er mee te maken dat een klant niet tevreden is over de dienstverlening van DUO (bijvoorbeeld over de wijze hoe DUO omgaat met de studieschuldenproblematiek van de klant of de klant komt helemaal niet in contact met DUO), dat de klant niet tevreden is over het proces binnen DUO (verzonden poststukken zijn niet goed door DUO verwerkt of een foutmelding op mijnduo) of dat er foute informatie is verstrekt. Bij de overige klachten gaat het ondermeer om onheuse bejegening door een DUO medewerker (56 klachten, 4%), schending van privacy (18 klachten, 1.5%) of de telefonische bereikbaarheid (67 klachten, 5%).

Als je vanuit de geleverde dienst kijkt naar de klachten levert dat het volgende beeld op. Bij 64% (840 klachten) van de klachten gaat het voor de klant om zaken die te maken hebben met: aflossen en extra aflossen; OV en reizen; Lesgeld; Aanvullende beurs en ouders; Inkomen en ouderbijdrage; Inkomen en partner.

349

Hoeveel klachten over DUO heeft de Nationale ombudsman ontvangen?

2018: 567 (hiervan heeft DUO 56 interventies ontvangen)

2019: 407 (hiervan heeft DUO 28 interventies ontvangen)

2020: 339 (hiervan heeft DUO 9 interventies ontvangen, waarvan 4 die te herleiden waren naar eenzelfde persoon))

2021 (t/m 18 oktober 2021): 420 (hiervan heeft DUO tot op heden 9 interventies ontvangen)

Bij een interventie tracht de No via directe tussenkomst het probleem van de klager op te lossen door de «beklaagde» organisatie te vragen nog iets te gaan doen in de betreffende casus. Een interventie wordt ingezet indien er al een klachtenprocedure is doorlopen bij DUO, er sprake is van een spoedeisend karakter of als er sprake is van een nijpende financiële situatie.

350

Hoeveel deurwaarders heeft DUO in 2021, 2020, 2019 en 2018 erop uit gestuurd?

In het kader van de Clustering rijksincasso heeft DUO de dwanginvordering via de deurwaarder overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). DUO schakelt zelf geen deurwaarders in, dit doet het CJIB. Het CJIB biedt voor inschakeling van de deurwaarder de mogelijkheid aan om, zonder dat daarvoor kosten in rekening worden gebracht, direct te betalen aan het CJIB.

DUO heeft in 2021 tot en met de maand september 55.360 dwangbevelen overgedragen aan het CJIB, in 2020 waren dat er 39.649, in 2019 83.681 en in 2018 102.892. Uit deze cijfers blijkt dat er een duidelijke trend is dat het aantal overdrachten aan het CJIB afneemt. Dit komt omdat er minder OV-boetes worden opgelegd nu er alleen boetes worden opgelegd als de student gereisd heeft terwijl er geen recht was op het reisrecht. Ook het meer persoonsgericht innen bij betalingsachterstanden leidt tot minder dwanginvorderingen. In 2020 waren er daarnaast minder overdrachten aan het CJIB als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met COVID-19.

351

Is het voor DUO technisch mogelijk en uitvoerbaar om – bij een eventuele aanpassing van de Wet studiefinanciering 2000 – in de bedragen voor de basisbeurs en aanvullende beurs onderscheid te maken tussen thuiswonende en uitwonende studenten?

Het is voor DUO technisch mogelijk om een onderscheid te maken tussen thuis- en uitwonende studenten. DUO doet dit ook nu nog bij studenten in het mbo. Het zorgt wel voor extra druk op de uitvoering en is afhankelijk van het beoogde jaar van invoering.

De keuze om dit onderscheid niet langer te maken is bij de invoering van het leenstelsel gemaakt vanwege de fraudegevoeligheid en om de uitvoering te vereenvoudigen. Als wordt gekozen voor herinvoering van het verschil tussen uit en thuiswonend, moet de informatie-uitwisseling met de Basisregistratie Personen uitgebreid worden. Het gaat dan niet alleen om gegevens van de studenten, maar ook om adresgegevens van de ouders. Daarnaast moet de handhavingscapaciteit bij DUO worden opgeschaald om te kunnen controleren of studenten daadwerkelijk wonen op het in de BRP geregistreerde adres en de uitwonende beurs dus terecht ontvangen.

352

Welke onderzoeken heeft OCW extern laten uitvoeren en bij wie? Welke kosten gingen hiermee gemoeid? Is er tussen OCW en de onderzoekers gesproken over de conceptconclusies?

Het uitzetten van onderzoek is bij OCW decentraal georganiseerd. Het grootste gedeelte van het extern uitgezet onderzoek loopt via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) en volgens de Rijksinkoopvoorwaarden via de raamovereenkomst beleidsgericht onderzoek. Hier was van januari 2021 tot medio oktober 2021 een bedrag van € 18,4 miljoen gemoeid. Sporadisch zetten directies zelf nog aanvullend extern onderzoek uit. Beleidsdirecties en uitvoerende diensten rapporteren in het jaarverslag en de begroting over afgerond, respectievelijk voorgenomen onderzoek. Daarnaast worden alle onderzoeken openbaar gemaakt via de website www.rijksoverheid.nl.

Uiteraard wordt gesproken met de onderzoekers over de voortgang van het onderzoek en conceptrapporten worden bijvoorbeeld gecheckt op feitelijke onjuistheden. In een aantal gevallen is er daarnaast ook nog een klankbordgroep van externen betrokken om de onderzoekers van reflectie te voorzien. Welke conclusies de onderzoekers trekken en hoe zij deze verwoorden is en blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de onderzoekers. In de overeenkomst inzake op wetenschappelijke wijze uitgevoerd beleidsgericht onderzoek (ARVODI) zit tevens een integriteitsverklaring van de opdrachtgever, waarin de rijksoverheid verklaart de onafhankelijkheid van onderzoekers niet te schenden. Voor het onderzoek wat via NRO wordt uitgezet, geldt de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. De daarbij gehanteerde procedures borgen tevens de beginselen van onafhankelijkheid en transparantie.

353

Hoeveel communicatiemedewerkers heeft het Ministerie van OCW in dienst? Om hoeveel fte's gaat het dan?

Op 30 september 2021 waren er bij de directie COM van het bestuursdepartement 51 mensen in dienst. Dit betreft alle communicatiefuncties inclusief het stafbureau. Het gaat dan om 48,7 fte. Voor meer informatie over de (ontwikkeling van de) fte-bezetting van de directie COM verwijzen wij naar het overzicht op rijksoverheid.

De samenleving vraagt om steeds meer transparantie en interactie en contact met de overheid. Communicatie helpt collega’s van het ministerie om deze dialoog vorm te geven. De directie brengt verbinding tot stand tussen «Den Haag» en leraren, leerlingen, studenten, journalisten, wetenschappers, culturele instellingen, kunstenaars en anderen voor wie de Haagse besluiten in het dagelijks leven gevolgen hebben.

Communicatie levert

  • Strategisch communicatie advies, stakeholderanalyses, kernboodschappen als basis voor publiekscommunicatie en -campagnes. Bijvoorbeeld de campagnes rondom de zelftesten in het onderwijs, duiding van corona maatregelen of het tegengaan van stagediscriminatie;

  • Communicatiemiddelen om onze beleidsterreinen in beeld te brengen en te laten zien wat er in de sectoren speelt. Verhalen, video’s, visuals, interviews;

  • Woordvoering: Communicatie staat de pers te woord, bereidt interviews voor van Minister en (top)ambtenaren, schrijft persberichten en handelt interview verzoeken af;

  • Voorbereiding, organisatie en begeleiding van publieke optredens en werkbezoeken van de Ministers;

  • Speeches en toespraken voor bewindslieden en top ambtenaren;

  • Social media en webcare: op de OCW kanalen worden reportages gemaakt, informatie gegeven en vragen beantwoord;

  • Media monitoring en analyse: communicatie monitort en analyseert dagelijks de print, radio, tv, online en social media. Zo weten we wat er speelt bij onze stakeholders en wat de impact van ons beleid is. Hier kan communicatie op aangepast worden;

  • Communicatie doet regelmatig onderzoek naar wat er speelt bij relevante stakeholders (bijv. onderwijs community). Dit is input voor beleidsbeslissingen;

  • Interne communicatie, zoals intranet, OCW Magazine.

354

Kunt u een overzicht geven van alle (aanjaag)teams die het ministerie heeft ingezet sinds het aantreden van het kabinet-Rutte III? Welke personen (uit welke organisaties) werken voor deze (aanjaag)teams? Hoeveel fte's bedraagt dit? Wat bedraagt hun salariëring? Wat zijn hun doelstellingen en welke resultaten hebben ze tot nu toe hebben geboekt?

Binnen het funderend onderwijs zijn gedurende kabinet Rutte-III twee aanjagers door het ministerie ingezet. Voor de thuiszittersaanpak was voor het Ministerie van OCW van september 2018 tot en met januari 2019 Marc Dullaert actief. Eerder was Marc Dullaert van februari 2018 tot en met juni 2018 actief voor het Ministerie van VWS. De aanjager was aangesteld om de afspraken uit het thuiszitterspact na te jagen. Daartoe bezocht de aanjager regio’s in het land om wethouders en samenwerkingsverbanden tot uitvoering van het pact te bewegen en regionale pacten te sluiten. Dullaert heeft hierover gerapporteerd aan het ministerie. Voor de periode september 2018 tot en met januari 2019 is er door het Ministerie van OCW een totaalbedrag van € 38.400,00 incl. BTW betaald (voor 256 uur). Daarnaast was gedurende schooljaar 2019–2020 Merel van Vroonhoven actief als aanjager tekorten in het onderwijs. De aanjager was aangesteld om tot een versnelling en intensivering van de aanpak van de tekorten te komen. Van Vroonhoven heeft hierover gerapporteerd aan het ministerie en heeft haar rapport onder meer besproken met de Kamercommissie. Voor de opdracht was een totaalbedrag van € 60.439,50 incl. BTW en kosten zoals reiskosten overeengekomen (370 uur bezoldigd, afgesproken was één dag bezoldigd, één onbezoldigd 720 uur in totaal). Voor beide opdrachten geldt dat de gehanteerde uurtarieven marktconform zijn en passend binnen onder meer de richtlijnen van de Handleiding overheidstarieven (HOT).

Ook is vanaf kabinet Rutte-II Doekle Terpstra aangesteld als aanjager van het Techniekpact (2014–2018) en aanjager van het Zorgpact (2015–2018). Beide programma’s hadden als doel om aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren, en schaarste op de arbeidsmarkt te verminderen. Het Ministerie van OCW droeg in deze periode bij aan de uitvoering van het Techniekpact en het Zorgpact, ook financieel. De Ministeries van EZK en VWS waren vanuit de rijksoverheid de eerstverantwoordelijke departementen en zorgden vanuit die rol ook voor opdrachtverstrekking en salariëring van dhr. Terpstra. Daarnaast is OCW van 2017 tot 2021 betrokken geweest bij het Aanjaagteam Ondermijning (ATO). Het Ministerie van JenV was in deze vanuit de rijksoverheid het eerst betrokken ministerie en zorgde vanuit die rol voor de opdrachtverstrekking en salariëring van het team.

356

Is er gekeken naar andere vormen om deelname aan cultuur te stimuleren, zoals de persoonsgebonden subsidie? Is hier onderzoek naar gedaan?

Hier is dit begrotingsjaar geen onderzoek naar gedaan.

357

Hoe zijn de verstrekte bijdragen voor de cultuurfondsen verdeeld over de provincies in euro per provincie waarin de uiteindelijke ontvanger is gevestigd?

Er is momenteel geen totaalbeeld te geven van de spreiding over de provincies van alle bijdragen die door de fondsen worden verstrekt. Voor een echt goed beeld van deze spreiding zouden alle subsidies die de fondsen verstrekken, moeten worden betrokken. Dit is op korte termijn niet mogelijk. Het rijk subsidieert instellingen door het hele land via de BIS en de Erfgoedwet. Spreiding vindt daarmee mede plaats via de BIS en de Erfgoedwet. Een volledig en geactualiseerd beeld van de spreiding van meerjarig gesubsidieerde instellingen door OCW en de fondsen zal voor het eind van het jaar op ocwincijfers.nl worden gepubliceerd. Ook wordt opgemerkt dat de vestigingsplaats niet per definitie iets zegt over het publiek dat wordt bereikt, omdat makers en instellingen niet per definitie produceren op de plaats waar ze gevestigd zijn. Sommige instellingen reizen met hun aanbod door het hele land, andere trekken publiek uit het hele land. En sommige producten (boeken, films) zijn uit hun aard plaatsonafhankelijk. Dit alles geldt overigens zowel voor de door de fondsen gesubsidieerde instellingen als voor instellingen in de basisinfrastructuur en de Erfgoedwet.

358

Welke eisen stelt het ministerie aan de cultuurfondsen als het gaat om de regionale/provinciale spreiding van de bijdragen?

In de Wet op het specifiek cultuurbeleid is de wettelijke taak van de rijkscultuurfondsen vastgelegd. Artikel 9, eerste lid, van die wet bepaalt, dat de fondsen tot doel hebben het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van één of meer cultuuruitingen te bevorderen door daartoe subsidies te verstrekken. Hiermee is nadrukkelijk aangesloten bij de terminologie van artikel 2 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, waarin de algemene taak is opgenomen waarmee de Minister van OCW met betrekking tot cultuur is belast. Hoewel het niet expliciet in de wet is benoemd, volgt logischerwijs uit de koppeling van vorengenoemde artikelen dat de fondsen bij de uitvoering van hun taken de door de Minister vastgestelde hoofdlijnen van het cultuurbeleid volgen. Dit wordt in de eerste plaats gewaarborgd, doordat de fondsen voorafgaand aan een nieuwe vierjarige beleidsperiode hun beleidsplan dienen op te stellen aan de hand van een door de Minister bekendgemaakt beleidskader. Ook dienen de fondsen hun subsidieregelingen, op basis waarvan zij hun beleid voeren, ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister. Goedkeuring kan uitsluitend worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Voor de periode 2021–2024 hebben de fondsen het verzoek gekregen samen op te trekken in contacten met de stedelijke regio’s. Tevens is aan de fondsen verzocht bij het opstellen van nieuwe regelingen en het aanpassen van bestaande regelingen, voor zover toepasselijk, aan te sluiten bij de algemene criteria van de basisinfrastructuur (BIS), genoemd in de nota Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024. Er bestaat geen verplichting die criteria één op één over te nemen in het eigen subsidie-instrumentarium. Omdat de fondsen als zelfstandig bestuursorgaan een eigen verantwoordelijkheid hebben, kunnen zij bij de precieze invulling van de hoofdlijnen van het cultuurbeleid zelf accenten leggen.

359

Hoe verhoudt de klassengrootte zich tot de score op de eindtoets?

Analyses van DUO over de verhouding tussen klassengrootte en eindtoetsscores laten een complex en wisselend beeld zien. De resultaten op de eindtoets zijn hoger naarmate groepen in de onderbouw kleiner zijn. Voor de bovenbouw blijkt het tegenovergestelde: naarmate die klassen groter zijn, zijn de eindtoetsresultaten hoger. Voor beide bevindingen gaat het echter om minimale invloed van klassengrootte op eindtoetsscore, dus er is geen eenduidig verband aan te geven. In algemene zin weten we dat verschillende factoren van invloed zijn op de onderwijsprestaties, waarbij onder meer de mate van kwaliteitszorg van scholen en besturen een rol speelt (Staat van het Onderwijs 2021).

360

Hoe komt het dat er bij de studentenraming voor het mbo van 2023 naar 2024 bijna sprake is van een halvering, zoals blijkt uit tabel 92? Gaat het hier om de raming of om een mutatie op een eerdere raming?

Voor de jaren 2021 en 2022 is er nog sprake van groei in het aantal studenten. Vanaf 2024 is er sprake van een daling in het aantal studenten. Wel is er sprake van een substitutie effect van bbl naar bol door de economie. Dit houdt in dat als de verwachte werkloosheid stijgt, er verhoudingsgewijs meer bol-studenten verwacht worden. Voor een bol-student wordt een hogere rijksbijdrage betaald dan voor een bbl-student. Dit verklaart de positieve bijstelling in tabel 92. In tabel 92 wordt het budgettair effect op de lumpsum per onderwijssector van de mutatie tussen oude en nieuwe studentenraming gepresenteerd.

361

Wat is de oorzaak van de verwachte stijging van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs in 2026, na de jarenlange leerlingendaling (zie tabel 92)?

Er is geen sprake van een stijging van het aantal leerlingen in het voorgezet onderwijs in 2026. In tabel 92 wordt de leerlingenraming 2020 vergeleken met de leerlingenraming 2021. In de leerlingenraming 2021. De tabel laat zien dat er sprake is van een minder sterke leerlingendaling in 2026 dan vorig jaar was geraamd.

362

Hoe hebben studenten de voorwaardelijke toelating (die behelsde dat studenten die de overstap maakten van mbo naar hbo, van hbo-propedeuse naar wo-bachelor, van bachelor naar master en van Ad-opleiding38 naar bachelor en die hun oorspronkelijke opleiding nog moesten afronden, alvast konden starten met hun vervolgopleiding) ervaren? Wat zijn de positieve en negatieve ervaringen van studenten met deze maatregel?

Dat is niet bekend. Wij hebben een onderzoek uitgezet om te kijken welke lessen we kunnen trekken uit de coronapandemie in relatie tot structureel beleid. Onderdeel van deze evaluatie zal ook zijn te kijken naar de voorwaardelijke toelating. Daarin zullen instellingen en studenten bevraagd worden naar hun ervaringen omtrent de voorwaardelijke toelating. In het voorjaar van 2022 wordt de Kamer over de uitkomsten van de evaluatie geïnformeerd.

363

Zijn er uit de ervaringen met de voorwaardelijke toelating gedurende de coronacrisis conclusies te trekken over het mogelijk op structurele basis invoeren van een «zachte knip» bij de overstapmomenten naar en in het hoger onderwijs? Zo ja, welke?

Zie het antwoord op vraag 362.

364

Hoeveel kost het om de loonkloof tussen leraren in het primair en voortgezet onderwijs volledig te dichten?

Naar huidige berekeningen van de sociale partners kost dit € 920 miljoen in 2022. Daarmee worden alle functies in het po die wat betreft zwaarte van taken en verantwoordelijkheden hetzelfde zijn aan het vo gelijkwaardig beloond. Dat zijn dus de leraren én het overige personeel. Het kabinet verhoogt met een bijdrage van € 500 miljoen het salaris van personeel in het primair onderwijs significant. Hierbij wordt beoogd dat er specifieke maatregelen genomen worden. Zoals voor de schoolleiders, het personeel in het voortgezet speciaal onderwijs, en het bieden van een carrièreperspectief.

De berekende bedragen veranderen in de loop der tijd, bijvoorbeeld door nieuwe of andere cao-afspraken van sociale partners. Daarnaast worden er tussen de onderwijssectoren ook verschillende keuzes gemaakt met de beschikbare arbeidsvoorwaarderuimte. Ook op die manier kan het verschil in de toekomst groter of kleiner worden.

365

Hoeveel Samen naar School-klassen zijn er inmiddels? Stijgt het aantal?

Er zijn inmiddels 42 Samen naar Schoolklassen met in totaal 256 leerlingen. Dit aantal stijgt naar verwachting nog verder, want er zijn daarnaast nog 12 Samen naar Schoolklassen in oprichting.

366

Wat is de stand van zaken betreffende het opstellen van de landelijke basisondersteuning conform de motie van het lid Kwint c.s.?39

Zoals in de Kamerbrief van 11 juni 2021 aangegeven, wordt de landelijke norm voor basisondersteuning momenteel geconcretiseerd, samen met het onderwijsveld, waaronder leraren en intern begeleiders, zodat deze goed toepasbaar is in de dagelijkse praktijk. Deze norm gaat uit van een brede basis, zoals voor leerlingen met leerproblemen, maar ook een aanbod specifiek voor hoogbegaafde leerlingen. In de volgende voortgangsrapportage Passend Onderwijs, die in december 2021 wordt verstuurd aan uw Kamer, wordt u nader geïnformeerd over de landelijke norm basisondersteuning.

367

Op welke manier is de twee keer 20 miljoen euro ingezet om kinderen te helpen die nu thuiszitten, zoals gevraagd in de motie van het lid Westerveld?40

Zie het antwoord op vraag 132.

368

Welke maatregelen neemt u om de vrijwillige ouderbijdrage in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs af te schaffen? Welk budget is hiermee gemoeid? Waar wordt dit verantwoord in de begroting?

We nemen geen maatregelen om de vrijwillige ouderbijdrage af te schaffen, deze blijft bestaan. Wel zorgt de recente wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage ervoor dat die écht vrijwillig is. Scholen moeten alle leerlingen laten deelnemen aan extra activiteiten die zij organiseren, ook leerlingen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen. De Inspectie van het Onderwijs ziet hierop toe. Daarnaast heeft de Kamer verzocht een limiet te stellen aan hoge tot zeer hoge vrijwillige ouderbijdragen. Een onderzoeksbureau heeft inmiddels de opdracht gekregen om de huidige hoogte en bestedingsdoelen van de vrijwillige ouderbijdrage en scenario’s voor het stellen van een limiet in beeld te brengen. In een verzamelbrief die op korte termijn naar uw Kamer wordt gestuurd, zal hierover meer toegelicht worden. Voor dit onderzoek is een budget gereserveerd van € 37.000 inclusief BTW (art. 3 van de OCW begroting).

369

Hoeveel leraren in het primair- en voortgezet onderwijs zijn niet in loondienst, maar ingehuurd via onder andere uitzendbureaus?

Er is op dit moment geen informatie beschikbaar over het aantal leraren dat niet in loondienst is. Van het personeel niet in loondienst (PNIL) is via het jaarverslag bekend hoeveel geld er in totaal aan wordt besteed. Op basis van de jaarverslagen in 2020 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot de totale personeelsuitgaven: 3,6% in het po, 3,8% in het vo en 6,3% in het mbo. Vanaf 2020 loopt een pilot bij schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs om gedetailleerde PNIL-gegevens te leveren aan DUO. Voorlopige resultaten geven aan dat schoolbesturen bereid zijn om mee te werken, maar ook dat het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig is. We verwachten de Kamer aan het eind van het jaar te informeren over de resultaten van deze uitvraag. Vanaf 2022 vragen we de gegevens structureel op bij de scholen, waardoor inzicht ontstaat in onder meer de verschillende functiecategorieën en aantal uren van PNIL-personeel.

370

Hoeveel uitzend- en detacheringbureaus zijn er in Nederland die onderwijspersoneel uitzenden/detacheren? Hoeveel hebben deze uitzend- en detacheringsbureaus jaarlijks verdiend aan het uitzenden/detacheren van onderwijspersoneel sinds 2017?

Het is niet bekend hoeveel uitzend- en detacheringsbureaus er zijn en wat deze bureaus verdienen aan het uitzenden van onderwijspersoneel.

371

Hoeveel scholen hebben meegedaan aan de uitvraag voor het registreren van het lerarentekort? Hoeveel procent van het totaalaantal scholen is dit?

Zie antwoord 155.

372

Welke maatregelen neemt u om scholen met brede brugklassen te stimuleren? Welk budget is hiermee gemoeid? Waar wordt dit verantwoord in de begroting?

Het is van belang dat alle leerlingen in Nederland het voortgezet onderwijs kunnen beginnen in een brugklas waarbij zij het meest gebaat zijn. Scholen worden daartoe op verschillende manieren opgeroepen. Middels het dashboard brede brugklassen brengt DUO regionaal het huidige aanbod in kaart. Verder is op 30 september de subsidieregeling heterogene brugklassen gepubliceerd, waarvoor € 102 mln. beschikbaar is (Staatscourant 2021, 42182, zie ook antwoord op vraag 198). De middelen zijn op de OCW-begroting opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid van artikel 3 onder het instrument Subsidies.

373

Welke kosten zouden er gemoeid zijn met het met 10% verkleinen van alle klassen in het basisonderwijs?

De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is voor de onderbouw gebaseerd op een groepsgrootte van 20,02 en voor de bovenbouw van 27,8. Voor de kostenberekening is aangenomen dat om alle groepen met 10% te verkleinen de bekostigde groepsgrootte met 10% wordt verkleind. Dat betekent dat de bekostigde groepsgrootte in de onderbouw naar 0,9 * 20,02 = 18,02 gaat en de bekostigde groepsgrootte in de bovenbouw gaat naar 0,9 * 27,8 = 25,02.

Hier van uitgaande moeten er om alle klassen in het basisonderwijs met 10% te verkleinen circa 7500 extra leerkrachten bekostigd worden. Inclusief 10% extra materiële instandhouding en 15% extra huisvestingskosten is daar op basis van het huidige prijspeil € 700 miljoen voor nodig.

374

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de door u op 8 maart 2021 aangekondigde voorbereidingen voor de bijstelling van de examenprogramma’s voor het vmbo, de havo en het vwo voor Nederlands, wiskunde 2, de moderne vreemde talen, maatschappijleer en het bètacurriculum, die de Kamer als prioriteit heeft aangemerkt? Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verplicht stellen van het vak maatschappijleer?

De vakvernieuwingscommissie wiskunde vmbo is in 2020 gestart met haar werkzaamheden. Vanwege de coronabeperkingen zijn deze werkzaamheden vertraagd. Het advies voor nieuwe examenprogramma’s wiskunde in het vmbo wordt medio 2022 verwacht. De actualisatie van de examenprogramma’s wiskunde in havo en vwo, van Nederlands, van de moderne vreemde talen, van maatschappijleer en van de bètavakken start begin 2022. De werkopdracht die hiervoor aan SLO is verstrekt, heeft u ontvangen. Het vak maatschappijleer is momenteel al voor alle leerlingen verplicht. Wiskunde 2 is geen examenvak in het voortgezet onderwijs.

375

Welke kosten zijn er gemoeid met het volledig afschaffen van het collegegeld?

Zie het antwoord op vraag 46.

376

Waarom is de motie van de leden Paternotte en Van der Woude waarin wordt gevraagd om hogescholen en universiteiten op korte termijn te ondersteunen bij het doorgang laten vinden van studentenuitwisselingen, nog niet uitgevoerd?41

De motie wordt uitgevoerd door, in overleg met hogeronderwijsinstellingen, te stimuleren dat zoveel mogelijk mobiliteitsvarianten door kunnen gaan. Het besluit over deelname aan uitwisselingsprogramma’s is echter aan instellingen zelf. Instellingen maken daarbij hun eigen afweging over wat zij als veilig en verantwoord beschouwen voor hun studenten, ook gelet op de zorgplicht die de instellingen hebben en het feit dat instellingen geen verzekering kunnen afsluiten voor hun studenten als het land van bestemming kleurcode rood of oranje heeft. Veel instellingen volgen het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en hebben daarnaast te maken met de regels van andere landen. In gesprek met het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besproken dat onderwijsinstellingen verschillend omgaan met de gehanteerde kleurcodes voor doellanden en is gepleit voor zoveel mogelijk eenduidigheid. Het Ministerie van OCW heeft regelmatig overleg met de koepels, Nuffic, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de IND over coronamaatregelen en de invloed op studentenmobiliteit. Deze overleggen zijn vooral bedoeld om informatie uit te wisselen en het veld zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden. De door hogeronderwijsinstellingen niet toegekende beurzen binnen het Holland Scholarship programma mogen alsnog in het collegejaar 2021–2022 toegekend worden. Nederland geeft sinds 27 juli voor geheel Europa een groen of geel reisadvies. Dat betekent dat vrijwel alle Erasmus+ uitwisselingen kunnen doorgaan.

377

Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en Van der Woude om hogescholen en universiteiten actief te ondersteunen om studentenuitwisselingen zo veel mogelijk doorgang te laten vinden?42

Zie het antwoord op vraag 376.

378

Wanneer kan de Kamer de uitwerking van de motie van het lid Wiersma verwachten?43

De motie verzoekt de regering om te kijken naar wettelijke mogelijkheden zowel binnen als buiten de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs om sneller in te kunnen grijpen in het geval van discriminatoire uitspraken in het hoger onderwijs. In dit kader wordt momenteel interdepartementaal overleg gepleegd. Hierbij wordt de mogelijkheid van direct beroep bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkend, teneinde zo de procedure tot ingrijpen te versnellen. De Tweede Kamer wordt dit kalenderjaar over de uitwerking van de motie geïnformeerd.

379

Wanneer kan de Kamer de uitwerking van de motie van de leden Wiersma en Van der Molen verwachten?44

Uw Kamer wordt hierover voor de Begrotingsbehandeling geïnformeerd.

380

Wat is de huidige status van de uitvoering van de motie van de leden Wiersma en Van der Molen?45 Met welke lidstaten trekken we hierbij op?

Er is in de EU nauwelijks animo om op dit onderwerp gezamenlijke afspraken te maken (zie ook het verslag van het Schriftelijke Overleg van de OJCS-Raad van 18 en 19 mei 2021). De meeste lidstaten juichen mobiliteit van studenten toe en ervaren geen knelpunten. Alleen Oostenrijk heeft vergelijkbare standpunten op dit gebied. In het controversieel verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid is de mogelijkheid opgenomen een numerus fixus te voeren op een anderstalig traject binnen een Nederlandstalige opleiding. Dit is een instrument voor onderwijsinstellingen om te sturen op de omvang van de instroom.

Gebalanceerde studentmobiliteit wordt ook bevorderd door kwaliteitsontwikkeling van het hoger onderwijs binnen Europa. Bij de verdere uitrol van het initiatief voor de Europese Universiteiten-allianties en de evaluatie van de pilot zullen wij er op blijven aandringen dat dit initiatief bijdraagt aan gebalanceerde mobiliteit, de brain circulation waar de motie op wijst en aan de versterking van het hoger onderwijs Europa-breed. Daarmee stimuleren we opwaartse convergentie en kan een deel van de push factor voor studentenmobiliteit worden weggenomen.

381

Welke maatregelen hebt u genomen om onderadvisering te voorkomen? Waar wordt dit verantwoord in de begroting? Is het trainen van leraren over het geven van een schooladvies en het creëren van bewustwording over onderadvisering onderdeel van deze maatregelen?

Het is belangrijk dat scholen leerlingen kansrijk adviseren én kansrijk plaatsen. Po-scholen en vo-scholen hebben daartoe een gedeelde verantwoordelijkheid. Het Ministerie van OCW wijst scholen op diverse manieren op het belang van kansrijk adviseren en plaatsen geeft hiervoor handvatten, om onderadvisering te voorkomen. Zie bijvoorbeeld deze brief van april 2020. In oktober 2020 is daarnaast de Handreiking schooladvisering gepubliceerd, ontwikkeld samen met SLO om leerkrachten, intern begeleiders en schoolleiders te ondersteunen bij de versterking van de kwaliteit van het schooladvies. Het Lerarencollectief heeft (in opdracht van OCW) begin 2021 de handreiking vertaald in zes korte tutorials voor leraren. Voor deze tutorials is in 2021 een budget van € 15.000 inclusief BTW besteed (art. 3 van de OCW begroting). OCW is in overleg met Lerarencollectief, SLO, Inspectie en de raden om te bezien hoe deze activiteiten kunnen worden voortgezet voor dit schooljaar.

OCW zet niet alleen in op het voorkomen van onderadvisering, maar ook op het achteraf corrigeren van mogelijk opgetreden onderadvisering. In augustus 2021 is de Handreiking Kansrijke doorstroom na de brugklas gepubliceerd. En is in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) de subsidieregeling capaciteitentoets gepubliceerd. Daarmee is het voor vo-scholen mogelijk om in de jaren 2021 t/m 2023 subsidie te ontvangen voor de inzet van capaciteitentesten bij hun leerlingen. Met goed zicht op de capaciteiten van leerlingen, kunnen vo-scholen bepalen of er leerlingen zijn die wellicht op een beter passend niveau geplaatst kunnen worden. Voor de subsidieregeling capaciteitentesten is binnen het budget voor het Nationaal Programma Onderwijs € 10 miljoen voor zowel 2021 als 2022 vrijgemaakt en € 5,8 miljoen voor 2023.

382

Wanneer wordt de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Kwint waarin wordt verzocht om met scholen afspraken te maken met het doel dat er geen reclame wordt gemaakt voor private aanbieders van schaduwonderwijs, weer opgepakt?46 Wat betekent het dat de uitvoering hiervan is uitgesteld tot na de coronacrisis? Is er een tijdpad hiervoor? Deelt u de mening dat deze motie ook urgentie heeft in verband met het Nationaal Programma Onderwijs?

Op 22 januari 2021 is uw Kamer via een Verzamelbrief geïnformeerd over uitvoering van deze motie. Met de sectororganisaties is afgesproken dat we dit gefaseerd oppakken, omdat in de coronaperiode de prioriteit lag bij de continuïteit van het onderwijs. Zie ook de beantwoording van Kamervragen over reclame in boekenpakketten. De Kamer wordt in het voorjaar van 2022 nader geïnformeerd over de vervolgstappen om betaald aanvullend aanbod in de school en reclame te ontmoedigen.

383

Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en Bruins?47

De verwachting is dat voor het eind van 2021 een brief in reactie op de motie naar de kamer wordt gezonden.

384

Hoeveel particuliere scholen voor basis-, speciaal en voortgezet onderwijs bestaan er in Nederland? Kunt u een overzicht geven van de aantallen per jaar, vanaf 2000 tot en met dit schooljaar?

Er bestaan verschillende soorten particuliere scholen in Nederland: zelfstandige exameninstellingen (b2-scholen), Nederlandse particuliere scholen (b3-scholen) en particuliere, internationale scholen (b4-scholen). Er zijn op dit moment zes besturen van b2-scholen, met 29 vestigingen. Er zijn op dit moment 79 b3-scholen en 18 b4-scholen in Nederland. Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van de aantallen sinds 2000, omdat deze cijfers niet gedurende deze gehele periode zijn bijgehouden.

Er is wel een gefragmenteerd beeld. Er is onderzoek gedaan naar de groei van particuliere scholen. Dat onderzoek zag op b2- en b3-scholen. Het aantal basisscholen in deze categorieën is gegroeid van ongeveer 35 in 2015 tot ongeveer 60 in 2018 en het aantal middelbare scholen van ongeveer 45 in 2015 tot ongeveer 50 in 2018. Er zijn geen cijfers voor het aantal b4-scholen in deze periode beschikbaar.

Het aantal scholen zegt overigens weinig over de grootte van het particuliere onderwijsaanbod in Nederland, omdat vooral b3-scholen vaak heel weinig leerlingen tellen.

385

Hoeveel leerlingen volgen onderwijs op een particuliere school in Nederland? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen dat sinds 2000 tot en met dit schooljaar onderwijs volgt op een particuliere school?

Ook de leerlingenaantallen zijn gedurende deze periode niet bijgehouden. Het is daarom niet mogelijk om een overzicht te geven van het aantal leerlingen dat sinds 2000 tot nu onderwijs volgt op een particuliere school.

In 2013 waren er ongeveer 1.800 leerlingen ingeschreven op een b2-school, in 2018 waren dit er ongeveer 1.900. In 2013 zaten circa 400 leerlingen in de po-leeftijd en 400 leerlingen in de vo-leeftijd op b3-scholen. In 2018 ging het om respectievelijk circa 900 en circa 600 leerlingen. Op dit moment gaat het (voor b3-scholen) om ongeveer 1.700 leerlingen in totaal, op 79 scholen.

Het aandeel van het internationaal particulier onderwijs (b4) is iets groter dan het aandeel voor b2 en b3. Eind 2020 waren er ruim 9.000 leerlingen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar op een b4-school ingeschreven.

Het aantal scholen en leerlingen is de afgelopen jaren gegroeid. In totaal beslaan alle typen particulier onderwijs bij elkaar opgeteld – in termen van leerlingenaantallen – minder dan 1% van het totale funderend onderwijs.

386

Klopt het dat uit onderzoek naar aanleiding van de motie Westerveld c.s.48 blijkt dat de kosten voor het structureel financieren van devices in het vo naar schatting 84 miljoen per jaar zullen bedragen en in het po minimaal 110 miljoen per jaar? Is hiervoor geld gereserveerd in de begroting? Wanneer zal hier een beslissing over worden genomen? Is het handig om hiervoor alvast geld te reserveren, mocht u beslissen dit te gaan financieren?

Naar aanleiding van de motie Westerveld is het vraagstuk over de inzet en bekostiging van devices meegenomen in de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken 2016–2020. Deze evaluatie is op 30 september jl. met de Kamer gedeeld. Uit een eerste schatting van OCW blijkt dat de kosten voor het structureel financieren van devices in het vo minimaal € 84 miljoen per jaar zullen bedragen en in het po minimaal € 110 miljoen per jaar. Het is aan een volgend kabinet om hier aanvullende besluiten over te nemen.

387

Wanneer wordt de motie van de leden Peters en Paul uitgevoerd waarin wordt gevraagd om «op korte termijn» te komen tot heldere, meetbare doelen?49

Aan deze motie is gevolg gegeven door het plan van aanpak voor de monitoring van het NP Onderwijs in het funderend onderwijs aan uw Kamer te sturen. Zie daarvoor de Kamerbrief van 7 juli 2021 (Kamerstukken, 35 570 VIII, nr. 277).

388

Worden scholieren- en studentenorganisaties betrokken bij de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en Westerveld?50

Er zijn op verschillende niveaus en in verschillende regio’s gesprekken met scholen, raden en vervolgonderwijs over maatwerkopties. Uit deze gesprekken blijkt dat er al veel maatwerkmogelijkheden zijn maar dat de kennis daarover vaak ontbreekt.

Er wordt met deze partijen verkend of bestaande maatwerkopties beter en eenduidiger onder de aandacht van scholen gebracht kunnen worden. Ook zijn we in verschillende netwerken betrokken bij een betere kennisdeling over maatwerkroutes.

De gesprekken zijn nu vooral met scholen, raden en het ministerie maar zullen de komende tijd verbreed worden naar scholieren- en studentenorganisaties om ook met hen samen te verkennen welke ideeën er leven ten aanzien van maatwerk.

389

Hoe is de verhouding tussen private en publieke bekostiging in zowel het primair als het voortgezet onderwijs?

De meeste scholen voor primair en voortgezet onderwijs in Nederland zijn publieke scholen. Deze scholen worden door het Rijk bekostigd. Daarnaast bestaat een klein aantal particuliere scholen. Deze ontvangen geen bekostiging van het Rijk. In totaal gaat minder dan 1% van de leerlingen naar een particuliere school.

390

Hoeveel kinderen staan op een wachtlijst voor een plek in het speciaal onderwijs, ondanks dat wachtlijsten niet zouden mogen bestaan?

Uw Kamer heeft in het debat over de evaluatie passend onderwijs gevraagd de wachtlijsten in het speciaal onderwijs te monitoren. Daarover zijn gesprekken gevoerd met onder meer de Inspectie van het Onderwijs, de PO-Raad, de VO-Raad, de sectorraad GO, Simea, en Vivis. Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de monitor en u wordt daarover nog voor het eind van het jaar geïnformeerd.

Zoals in de brief van 22 januari 2021 (Kamerstuk 31 293, nr. 573) is aangegeven, blijkt uit gesprekken met de PO-Raad, Lecso (nu sectorraad GO) Centrum Speciaal Onderwijs (Lecso) dat er verschillende redenen kunnen zijn waarom een leerling op een wachtlijst staat. De meest voorkomende zijn dat de procedure om een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) af te geven nog niet is afgerond of dat de school bepaalde instroommomenten hanteert om de rust in de klas niet te veel te verstoren. Ook kan het zijn dat de leerling wacht op behandeling en pas kan worden toegelaten tot de school als de behandeling is gestart.

Dat een leerling wacht op toelating of plaatsing betekent niet dat de leerling zonder onderwijs thuiszit. In de meeste gevallen zal een leerling nog gewoon op school zitten met extra ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband.

391

Hoeveel extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs zijn nodig om alle kinderen die op een wachtlijst staan een plek te geven?

Uit onderzoek naar de behoefte aan nieuwe vestigingen (v)so en sbo (Oberon november 2020) is niet gebleken dat er behoefte is aan extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs. Ook de leerlingenaantallen geven daar geen aanleiding toe. De aantallen leerlingen in het sbo en so zijn ten opzichte van 2011 gedaald. In het vso zien we een lichte stijging ten opzichte van 2011. In het vso is het mogelijk om in de behoefte aan extra onderwijsplekken te voorzien door het inrichten van (tijdelijke) nevenvestigingen.

392

Wat is de stand van zaken van het «betrekken» van vakscholen bij de verkenning? Wat doet u om meer kleinschalige vakscholen in het mbo te realiseren en meer stageplaatsen te creëren? Waar wordt dit verantwoord in de begroting? Hoeveel geld wordt hiervoor uitgetrokken?

Naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Van den Berge wordt door Stichting MBO Excellent een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden tot uitbreiding van excellentietrajecten, waarbij ook afgevaardigden van een vakinstelling worden betrokken. In het kader van deze verkenning wordt met ondernemers, onderwijsaanbieders en aanbieders van excellentietrajecten gesproken. In november vindt een volgend gesprek plaats tussen deze verschillende partijen. Voor dat gesprek wordt ook afvaardiging van een vakinstelling uitgenodigd. OCW stimuleert samenwerking onderwijs-bedrijfsleven, onder meer via het regionaal investeringsfonds mbo. OCW stimuleert echter niet het realiseren van nieuwe kleinschalige vakscholen, dat is de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Het is ook aan het onderwijs om in samenwerking met het bedrijfsleven te zorgen voor voldoende stageplaatsen. Het kabinet financiert de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven om voor voldoende stageplaatsen voor mbo-studenten te zorgen. Dit is een wettelijke taak voor SBB en de financiering daarvan is onderdeel van de instellingssubsidie aan SBB. In het kader van de coronacrisis is voor de jaren 2020, 2021 en 2022 per jaar € 4 miljoen extra subsidie voor SBB uitgetrokken voor een Actieplan stages en leerbanen om de tekorten op de stage- en leerbanenmarkt aan te pakken. De € 4 miljoen voor 2022 komt uit de NPO middelen. Ook zijn er NPO middelen bestemd voor het ophogen van de subsidieregeling praktijkleren: € 76,8 miljoen in 2021 en € 72,4 miljoen in 2022. Daarnaast is er een extra impuls van € 10,6 miljoen euro op de subsidieregeling praktijkleren beschikbaar gesteld door het kabinet voor de sectoren die zijn getroffen door de coronabeperkende maatregelen. Voor de sectoren horeca, recreatie en landbouw is bovendien in het kader van de motie Heerma een extra budget van € 10,6 miljoen voor 2019 tot en met 2024 voor de subsidieregeling praktijkleren uitgetrokken. Met de subsidieregeling praktijkleren stimuleert de overheid werkgevers om leerbanen voor mbo en ho studenten aan te bieden.

393

Vormt het antwoord van de Minister van december 2017 op de schriftelijke vragen over stereotypen in schoolboeken, dat het gezien de vrijheid van onderwijs niet passend is voor de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de educatieve uitgeverijen op de inhoud van leermiddelen aan te spreken, maar dat het denkbaar is om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen en dat dit ertoe kan leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan gebruiken, een toezegging? Wat heeft u sindsdien op dat punt ondernomen?

In haar verantwoordelijkheid voor het emancipatiebeleid heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deze maatschappelijke discussie bevorderd en gefaciliteerd, onder meer door het onderzoek van prof. Mesman naar stereotypering in leermiddelen in discussie te laten brengen bij educatieve uitgevers.

Daarnaast vinden wij het noodzakelijk dat aanbieders en afnemers van leermiddelen gezamenlijk de professionele dialoog over de inhoud, vorm, kwaliteit, prijs en effectiviteit van leermiddelen voeren. Waar nodig faciliteren wij dat gesprek. Minister MBVOM is in gesprek met de GEU (de vereniging waarbij zo’n 35 educatieve uitgevers zijn aangesloten, die samen 95 procent van de markt bedienen), de PO-Raad en de VO-raad en SLO om deze professionele dialoog op een constructieve en weloverwogen manier voort te zetten. Ook expertise van leraren wordt daarbij benut.

394

Zal u zich ervoor inzetten om in de context van inclusief onderwijs – dat immers ook de Nederlandse leerlingen in het buitenland omvat –, de infrastructuur van NOB-scholen duurzaam te borgen?

Met de stichting NOB voeren wij periodiek overleg om het belang van Nederlandse leerlingen in het buitenland te waarborgen. Momenteel werken wij met de stichting NOB aan het inlopen van vertragingen als gevolg van covid-19 maatregelen. De oplossing moet ook voorzien in een uitwerking van het openhouden van onderwijsinstellingen voor onderwijs in de Nederlandse taal en Cultuur. Wij categoriseren deze leerlingen echter niet binnen de context van inclusief onderwijs.

395

Kunt u specificeren over welke subsidies het gaat bij de post «Overige beschikkingen op basis van kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en SLOA»,51met daarbij het bedrag van 7,482 miljoen euro voor het po in 2022?

De post overige subsidies op basis van kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en SLOA (Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten) bedraagt in 2022 geen 7,482 miljoen euro maar een bedrag van 6,058 miljoen euro. Het betreft onder andere subsidies voor de regelingen Damu en Schoolkracht. Hier is een bedrag van circa € 3,3 miljoen mee gemoeid. Verder worden subsidies verstrekt op het gebied van Leerplanontwikkeling, Digitalisering, Passend onderwijs en Residentieel onderwijs.

396

Waarom is er bij de Regeling brede brugklassen slechts sprake van één jaar subsidie, in 2022?

Zie het antwoord op vraag 193.

397

Kunt u specificeren over welke subsidies het gaat bij de post «Overige beschikkingen op basis van kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en SLOA», met daarbij het bedrag van 16,67 miljoen euro voor het vo in 2022?

Het betreft onder andere subsidies op het gebied van de curriculumherziening (Ontwikkelen van eindtermen bovenbouw vo, Vakvernieuwingen/examens bovenbouw vo CvTE/Cito etc.). Hier is een bedrag van circa € 10 miljoen mee gemoeid. Verder worden subsidies verstrekt op het gebied van Aanpak lerarentekort informatica, Stimuleringsprogramma Aanpak Dyslexie, Thuiszittersaanpak, Residentieel onderwijs.

398

Waarom daalt de subsidie Praktijkleren van 306,194 miljoen euro in 2022 naar 295,358 miljoen euro in 2023 en 196,905 miljoen euro in 2023 en circa 200 miljoen euro in 2024 en later?

Via het Nationaal Programma Onderwijs is het budget voor de basissubsidie opgehoogd voor de jaren 2021 met € 73 miljoen en 2022 met € 67 miljoen opgehoogd, zodat per leerwerkplek, op basis van de huidige ramingen, weer € 2.700 per jaar beschikbaar is. Daarnaast is deze subsidieregeling voor de jaren 2021 en 2022 ook verhoogd met € 6 miljoen per jaar in het hbo voor conjunctuur- en contactgevoelige bedrijfssectoren, die geraakt worden door de coronacrisis. Bovendien is het aantal BBL-studenten in 2021 en 2022 ook relatief hoog ten opzichte van latere jaren. Er is dus geen sprake van een daling, maar een incidentele verhoging.

399

Waarom staan er bij de subsidie Praktijkleren bedragen vermeld voor de jaren 2023 en later, terwijl de einddatum van de subsidieregeling volgens de laatste kolom van de tabel 2022 is?

Voor de subsidieregeling Praktijkleren is op de OCW-begroting structureel geld beschikbaar voor deze beleidsdoelen. De huidige subsidieregeling expireert namelijk eind 2022 en deze regeling zal ook in 2022 worden geëvalueerd. Na deze evaluatie zal worden besloten in welke vorm deze subsidieregeling vanaf 2023 mogelijk wordt voorgezet.

400

Waarom daalt de subsidie Actieplan Laaggeletterdheid/de subsidieregeling Tel mee met Taal van 20,487 miljoen euro in 2022 naar 15,283 miljoen euro in 2023 en 12,68 miljoen euro in 2025 en verder?

Deze post betreft het programmabudget van het Actieplan Laaggeletterdheid. Het gaat om € 20,487 miljoen in 2021, € 15,283 miljoen in 2022 en € 12,268 miljoen vanaf 2025. Het betreft hier een eenmalige ophoging van € 6 miljoen in 2021 (zie ook vraag 231). Vanaf 2022 verloopt de reeks conform begroting.

401

Waarom staan er bij de subsidie Actieplan Laaggeletterdheid/de subsidieregeling Tel mee met Taal bedragen vermeld voor de jaren 2025 en later, terwijl de einddatum van de subsidieregeling 2024 is?

Dit is een structureel budget. De regeling kan hiermee mogelijk worden verlengd. Hierover wordt besloten in 2024.

403

Welke maatregelen neemt u om mensen de kans te bieden om ook op latere leeftijd een opleiding te volgen? Welk bedrag wordt hiervoor aangewend? Waar wordt dit verantwoord in de begroting?

  • 1. De belangrijkste maatregel is dat voor alle publiek bekostigde opleidingen (mbo, hbo, wo) geen leeftijdgrens wordt gehanteerd. Er is één rijksbijdrage voor ingeschreven studenten (jong en oud). Binnen de bekostiging en in de rijksbegroting is er geen apart budget voor oudere studenten. Voor het mbo geldt dat de (gemiddelde) publieke kosten per student € 8.200 zijn en dat de feitelijke studieduur van de student wordt bekostigd. In het hoger onderwijs (ho) zijn de (gemiddelde) publieke kosten per student € 8.000 en wordt maximaal de nominale studieduur bekostigd. In het mbo gelden geen beperkingen voor de bekostiging van vervolgopleidingen en worden ook opleidingen op hetzelfde of een lager niveau bekostigd. In het ho wordt alleen een eerste bachelor en master bekostigd, tweede studies worden niet bekostigd. De student moet dan het instellingstarief zelf betalen (met uitzondering van tweede studies gericht op de sectoren Onderwijs en Zorg, indien de eerste studie niet op één van die sectoren gericht was).

  • 2. Voor het stimuleren van scholing op latere leeftijd is er ook het levenlanglerenkrediet voor studenten in het ho en voor bol-studenten in het mbo. Het budget in 2022 is ongeveer € 26 miljoen, in de begroting te vinden onder artikel 11 studiefinanciering.

  • 3. Zowel het ho als het mbo ontwikkelen een flexibel opleidingsaanbod voor volwassenen. In het mbo is er de subsidieregeling flexibilisering mbo in de derde leerweg, met een totale omvang van € 20 miljoen (4 jaar van € 5 miljoen). Dit is onderdeel van het budget leven lang ontwikkelen (pag. 55).

Om volwassen werkenden en werkzoekenden beter te informeren, wordt het Landelijk Scholingsportaal ontwikkeld, waarin een overzicht wordt gegeven van scholingsmogelijkheden en financieringsmogelijkheden. De (ontwikkel)kosten van € 1,4 miljoen per jaar zijn een onderdeel van het budget leven lang ontwikkelen (pag. 55). Zie ook het antwoord op vraag 210.

404

Welke maatregelen neemt u om een leven lang ontwikkelen mogelijk te maken? Welke aanvullende eisen worden er nu gesteld die belemmerend werken om diploma’s in het voortgezet onderwijs te stapelen? Wat is het effect als deze aanvullende eisen geschrapt zouden worden? Wat zouden de budgettaire effecten hiervan zijn?

Voor het antwoord op de eerste deelvraag zie het antwoord op vraag 403.

Met de invoering van de wet «gelijke kans op doorstroom» per 1 augustus 2020 is het makkelijker geworden om door te stromen binnen het voortgezet onderwijs en zo te stapelen. Leerlingen met een vmbo-gl- of vmbo-tl-diploma moeten worden toegelaten tot havo, indien zij aan de wettelijke doorstroomeis voldoen: een diploma met een extra vak. Voor leerlingen in het vmbo geldt dat zij zonder aanvullende regels kunnen stapelen van de ene naar de andere leerweg in het vmbo. Leerlingen met een havodiploma moeten sinds de invoering van het wettelijk doorstroomrecht onvoorwaardelijk worden toegelaten tot het vwo. Scholen mogen geen additionele toelatingseisen stellen en hebben de ruimte om leerlingen die niet volledig aan deze eisen voldoen toch toe te laten. Naast de genoemde opties in het reguliere vo, kan er ook gestapeld worden door bijvoorbeeld volwassenen: via het vavo (deeltijdonderwijs) of door gebruik te maken van het staatsexamen. Een eerder afgerond diploma is daarbij geen vereiste voor instroom. Het schrappen van aanvullende eisen is niet aan de orde en daarom is er ook geen budgettair effect voorzien.

405

Zijn het uitdelen van boetes en het van overheidsopdrachten en subsidies uitsluiten van bedrijven die discrimineren bij de selectie van stagairs, onderdeel van het programma Gelijke kansen richting de toekomst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen worden er dan genomen om discriminatie bij de selectie voor stageplekken te voorkomen? Waar wordt dit verantwoord in de memorie van toelichting bij de begroting?

Het programma Gelijke kansen naar de toekomst richt zich op de ontwikkeling van aantoonbaar effectieve interventies voor het verbeteren van gelijke kansen bij de start op de arbeidsmarkt. Het programma wordt in 2023 afgerond. Uit de eerste resultaten blijken bijvoorbeeld een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt, het opdoen van relevante werkervaring en verbetering sociale netwerk en het objectiveren van werving en selectieprocedures van belang. Het uitdelen van boetes en het van overheidsopdrachten en subsidies uitsluiten van bedrijven die discrimineren bij de selectie van stagiairs zijn geen onderdeel van het onderzoek.

Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek in 2023 wordt in de aanpak van stagediscriminatie met verschillende acties en projecten ingezet op het vergroten van bewustwording rondom stagediscriminatie bij leerbedrijven, mbo scholen en studenten. Zo is in samenwerking met de Minister van SZW het Kennispunt Gelijke kansen, Diversiteit en Inclusie opgericht en wordt in de campagne #KIESMIJ aandacht gevraagd voor stagediscriminatie. Met het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» krijgen bedrijven de wettelijke verplichting om beleid te voeren gericht op het bevorderen van gelijke kansen bij werving en selectie. Dit geldt ook voor de werving en selectie van stagiaires.52

Met het «Actieplan stages en leerbanen» zorgt SBB voor voldoende leerplaatsen of stages bij erkende leerbedrijven. SBB richt zich hierbij onder andere op jongeren met een migratie-achtergrond. Met de aanpak jeugdwerkloosheid ontvangen scholen extra middelen om laatstejaars studenten en gediplomeerde schoolverlaters extra begeleiding en nazorg te geven. Deze maatregel richt zich onder andere op jongeren met een migratieachtergrond, die wegens (stage)discriminatie een moeilijke start op de arbeidsmarkt kennen. Dit wordt verantwoord onder artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneducatie bij de budgetten SBB en Begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid.

406

Heeft u op dit moment een beeld van de omvang van de stagetekorten binnen het hoger onderwijs?

Iedere onderwijsinstelling houdt zicht op de stages die onderdeel van de opleiding zijn en eventuele tekorten. Er bestaat geen centrale instantie in het hoger onderwijs die stages en de stagetekorten in het hoger onderwijs registreert. Hierdoor is onbekend hoe groot de stagetekorten in het hoger onderwijs zijn. OCW verkent momenteel in het kader van het NPO hoe stagetekorten in het hbo gemonitord kunnen worden.


X Noot
1

NPO: Nationaal Programma Onderwijs.

X Noot
2

Kamerstuk 35 925, nr. 1.

X Noot
3

Kamerstuk 35 850 VIII, nr. 8.

X Noot
6

KNAW: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen; NWO: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.

X Noot
7

Bbp: Bruto binnenlands product.

X Noot
8

Mbo: middelbaar beroepsonderwijs; hbo: hoger beroepsonderwijs; wo: wetenschappelijk onderwijs.

X Noot
9

Npo: Nationaal Programma Onderwijs.

X Noot
10

Po: primair onderwijs; vo: voortgezet onderwijs.

X Noot
11

G5: de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere.

X Noot
12

NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

X Noot
13

COC: belangenorganisatie voor lhbti.

X Noot
14

Lhbti: lhtbi staat voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen.

X Noot
15

RvB: Raad van Bestuur; RvC: Raad van Commissarissen.

X Noot
16

Kamerstuk 35 850 VIII, nr. 7.

X Noot
17

Kamerstuk 31 293, nr. 591.

X Noot
18

IBO: Interdepartementaal beleidsonderzoek.

X Noot
19

Kamerstuk 31 497, nr. 372.

X Noot
20

Kamerstuk 31 497, nr. 372.

X Noot
21

Kamerstuk 2021–2022, 35 925, nr. 13.

X Noot
22

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 213.

X Noot
23

(V)so: (voortgezet) speciaal onderwijs.

X Noot
24

ALO: Academie voor Lichamelijke Opvoeding.

X Noot
25

Kamerstuk 31 289, nr. 451.

X Noot
26

Kamerstuk 31 497, nr. 391.

X Noot
27

Na het aftreden van het kabinet is dit wetsvoorstel controversieel verklaard. Dit wetsvoorstel is nu aan het volgend kabinet.

X Noot
30

DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.

X Noot
31

Kamerstuk 27 923, nr. 336.

X Noot
32

Bol: beroepsopleidende leerweg.

X Noot
33

Kamerstuk 32 820, nr. 449.

X Noot
34

NPO: Nederlandse Publieke Omroep.

X Noot
35

BPRC: Biomedical Primate Research Centre.

X Noot
36

Kamerstuk 32 336 nr. 113.

X Noot
37

Raadsformatie voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

X Noot
38

Ad: associate degree.

X Noot
39

Kamerstuk 31 497, nr. 328.

X Noot
40

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 47.

X Noot
41

Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 9.

X Noot
42

Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 9.

X Noot
43

Kamerstuk 35 582, nr. 20.

X Noot
44

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 45.

X Noot
45

Kamerstuk 35 282, nr. 32.

X Noot
46

Kamerstuk 31 293, nr. 507.

X Noot
47

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 89.

X Noot
48

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 163.

X Noot
49

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 233.

X Noot
50

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 72.

X Noot
51

SLOA: Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten.

X Noot
52

Na het aftreden van het kabinet is dit wetsvoorstel controversieel verklaard. Dit wetsvoorstel is nu aan het volgend kabinet.

Naar boven