21 501-20 Europese Raad

Nr. 533 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2011

Tijdens het Algemeen Overleg over het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 op 20 april 2011 met de Vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heb ik toegezegd om een factsheet toe te sturen waarin inzicht wordt gegeven in de invloed van de sectorstructuur op de private R&D-positie van Nederland. Bijgaand ontvangt u die factsheet.

Daarnaast heb ik toegezegd om u te informeren in hoeverre Nederlandse ondernemers gebruik maken van het European Business Test Panel. Bijgevoegd vindt u het antwoord.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Factsheet over de invloed van de sectorstructuur op de private R&D-positie van Nederland

Sectorstructuur van Nederland in vergelijking met het buitenland

De sectorstructuur oefent een belangrijke invloed uit op de omvang van de private R&D-uitgaven in een land. In de ene sector wordt van nature meer aan R&D uitgegeven dan in de andere. Zo wordt er in verhouding tot de toegevoegde waarde relatief veel aan R&D uitgegeven in de elektronische industrie, terwijl het tegengestelde geldt voor diverse dienstensectoren. De achtergrond daarvan is dat de mogelijkheden voor technologische ontwikkeling en innovatie op basis van R&D in de ene sector groter zijn dan in de andere. Onderstaande tabel geeft een beeld van de sectorstructuur van Nederland in vergelijking met de EU15 en de verschillen in R&D-intensiteit tussen (groepen van) sectoren.

 

Aandeel in bruto binnenlands product (%), 2007

R&D-uitgaven als % van toegevoegde waarde (basisprijzen), 2007

NL

EU15

NL

EU15

Industrie

13,5

16,9

6,1

6,5

w.v. voeding

2,5

1,9

2,2

1,3

chemie

2,2

1,8

12,2

14,5

machinebouw

1,4

2,0

8,7

5,9

elektrotechnisch

0,7

2,0

40,9

13,7

transportmiddelen

0,7

1,8

5,5

17,8

Diensten

73,7

72,0

0,3

0,3

w.v. handel en reparatie

12,9

11,0

0,3

0,1

financiële instellingen

6,0

5,6

0,2

0,2

Delfstoffenwinning

3,3

0,8

0,6

1,1

Landbouw

2,1

1,8

0,7

0,6

Overig

7,4

8,5

0,1

0,2

Totale economie

100,0

100,0

1,1

1,4

Bron: EIM, op basis van EU KLEMS Database en OECD-data (achterliggende data van hierna te bespreken onderzoek van EIM).

Kwantificering van het effect van de sectorstructuur op de private R&D-uitgaven

In het verleden is al in veel onderzoeken de invloed van de sectorstructuur van Nederland op de private R&D-positie van Nederland ten opzichte van het buitenland gekwantificeerd. Dat is gedaan door de private R&D-positie ten opzichte van het buitenland uit te splitsen in een sectorstructuureffect en een intrinsiek effect. Het sectorstructuureffect geeft weer welk deel van het verschil tussen de private R&D-intensiteit in Nederland en het buitenland kan worden toegeschreven aan een van het buitenland afwijkende sectorstructuur. Het intrinsieke effect geeft weer hoe de R&D-intensiteit in afzonderlijke sectoren zich verhoudt tot het buitenland.

Recentelijk heeft EIM in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie berekeningen met de meest recente data uitgevoerd.1 Onderstaande figuur geeft een decompositie van de private R&D-achterstand van Nederland ten opzichte van de EU15 in een sectorstructuureffect en een intrinsiek effect over de periode 1987–2007. Het intrinsieke effect bedraagt gemiddeld over de periode circa 0,1% van het bruto binnenlands product. De positieve waarde van dit cijfer betekent dat op het niveau van afzonderlijke sectoren bezien bedrijven in Nederland (iets) meer aan R&D uitgeven dan elders in de EU15. Een sterk negatief sectorstructuureffect zorgt echter per saldo voor een aanzienlijke – en toenemende – private R&D-achterstand van Nederland ten opzichte van de EU15. In het meest recente jaar, 2007, bedraagt het sectorstructuureffect 0,3% van het bruto binnenlands product. Sinds 2007 zijn de private R&D-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product in ons land gedaald.

Uit het achterliggende cijfermateriaal van het onderzoek van EIM blijkt dat dit negatieve sectorstructuureffect deels kan worden toegerekend aan een relatief gering aandeel van de industrie in het bruto binnenlands product van Nederland en deels aan een relatief gering aandeel van hoogtechnologische sectoren in de toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie. De relatief geringe omvang van de industrie in Nederland hangt samen met bovengemiddelde aandelen in de Nederlandse economie van dienstensectoren en van de sector delfstoffenwinning (in verband met aardgaswinning). Daarmee kan ongeveer tweederde deel van het totale sectorstructuureffect in 2007 worden verklaard. Binnen de industrie dragen met name de relatief geringe aandelen van de hoogtechnologische sectoren elektrotechnische industrie en transportmiddelenindustrie bij aan het negatieve sectorstructuureffect. Deze sectoren hebben in Nederland een veel kleiner aandeel in de totale omvang van de economie dan elders in de EU15 (zie daarvoor de eerder gepresenteerde tabel).

Sectorstructuureffect bij R&D-ambitie voor 2020

De voorgaande analyse laat over een langere periode een trendmatige toename van het negatieve sectorstructuureffect zien. Het zal niet eenvoudig zijn deze trend te keren. Met het nieuwe bedrijfslevenbeleid wordt nagestreefd dat de R&D-uitgaven van bedrijven over de volle breedte van de economie verhoogd worden. Paradoxaal kan dat ertoe leiden dat het negatieve effect van de sectorstructuur zich zwaarder doet voelen. Bij hogere R&D-intensiteiten op sectorniveau zal een minder op R&D gerichte sectorstructuur namelijk sterker doorwerken in de R&D-intensiteit op macroniveau. Met behulp van de berekeningen van EIM is te onderbouwen dat bij een R&D-ambitie van 3% van het bruto binnenlands product voor de EU een R&D-ambitie voor Nederland past van 2,5% van het bruto binnenlands product als rekening wordt gehouden met de sectorstructuurverschillen tussen Nederland en de EU.

Relatie met nieuwe bedrijfslevenbeleid

De topsectorenaanpak concentreert zich op relatief kennisintensieve sectoren, waaronder hightech, chemie en life sciences als meest R&D-intensieve sectoren. Een versterking van de topsectoren kan tot een groter aandeel van die sectoren leiden in de totale economie van Nederland. Dit beperkt dan het negatieve sectorstructuureffect. Ook in andere EU-landen kan echter een aanpassing plaatsvinden in de richting van een sterker op R&D gerichte sectorstructuur. EU-breed ligt hier een belangrijk mechanisme om in 2020 de R&D-intensiteit te verhogen tot gemiddeld 3% van het bruto binnenlands product. Daarom is ervan uitgegaan dat de sectorstructuurverschillen tussen Nederland en de totale EU in 2020 vergelijkbaar zullen zijn met de verschillen zoals die nu uit de statistieken volgen.

Zoals ook in het Nationaal Hervormingsprogramma is vermeld, acht het kabinet R&D belangrijk, maar niettemin slechts een van de inputs voor innovatie. Zo zijn ook menselijk kapitaal en ondernemerschap belangrijke determinanten van innovatie, alsmede de benutting van publiek onderzoek door bedrijven. Het gaat dit kabinet vooral ook om het rendement dat uit de ontwikkeling van kennis gehaald wordt. De output van innovatie en de bijdrage ervan aan de concurrentiekracht staan centraal, onder andere door meer nadruk te leggen op de keten kennis-kunde-kassa.

European Business Test Panel

Het European Business Test Panel heeft momenteel 3600 deelnemers. Deze deelnemers krijgen per jaar gemiddeld zes enquêtes toegestuurd over voorgenomen regelgeving van de Europese Commissie.

Nederland is in het Panel vertegenwoordigd met 225 deelnemers en heeft hiermee een relatief groot aandeel in de respons. Dat blijkt uit de statistieken die de Commissie bijhoudt over het aantal ingevulde enquêtes. Nederlandse bedrijven zitten over het algemeen in de top vijf wat betreft deelname. Met een responspercentage van gemiddeld 6,5% steekt dat boven het Europees gemiddelde van 3,7% uit.

Er is echter altijd ruimte voor verbetering. De Europese Commissie streeft er naar om eind 2012 maar liefst 10 000 Europese bedrijven in het panel te hebben. Voor Nederland betekent dit dat het ledenbestand de komende 2 jaar moet groeien naar ongeveer 450 leden. Door middel van het uitdragen van de boodschap «Laat je stem horen in Europa» is er een permanente wervingscampagne voor nieuwe bedrijven, zowel vanuit de Commissie als vanuit het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.


X Noot
1

EIM, 2011, Analyse sectorstructuur en private R&D, Zoetermeer.

Naar boven