35 145 Voorstel van wet van de leden Bisschop en Kwint tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal

C BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2021

Met deze brief beantwoord ik mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de vragen die uw commissie aan mij in mijn rol als adviseur heeft gesteld. Uw commissie heeft die vragen gesteld naar aanleiding van het voorbereidend onderzoek bij het Initiatiefvoorstel Bisschop en Kwint tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met de afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal.

Graag wil ik de leden van uw Kamer dankzeggen voor de vragen die zij hebben gesteld. Hieronder volgt per vraag een beantwoording. Allereerst wil ik graag benadrukken dat de regering onderhavig wetsvoorstel heeft ontraden. Ik acht het van belang dat de beroepsgroep de mogelijkheid behoudt om een lerarenregister in te vullen om de professionalisering en aantrekkelijkheid van het beroep van leraar te versterken. De Wet Beroep Leraren regelt nu dat de beroepsgroep hierbij de regie krijgt, zowel bij het kiezen van het geschikte moment als bij het formuleren van de randvoorwaarden.

Door het schrappen van de registerbepalingen vervalt bovendien de juridische basis onder het vrijwillige lerarenportfolio. Dit betekent dat het lerarenportfolio in de huidige vorm zou moeten worden stopgezet. Dit ontneemt ruim 14.000 ingeschreven leraren de mogelijkheid in het lerarenportfolio zelf hun professionalisering bij te houden. Dit in tegenstelling tot het bekwaamheidsdossier, dat in handen is van het schoolbestuur.

In de afgelopen jaren zijn, mede door de Wet Beroep Leraar, belangrijke stappen gezet om leraren beter in positie te brengen. Dit wetsvoorstel zet op dit vlak een paar stappen terug. Dat is niet in het belang van de beroepsgroep leraren. Ik vind het daarbij belangrijk te melden dat er geen risico’s verbonden zijn aan het in de wet laten staan van de mogelijkheid om een verplicht register in te voeren. We houden voor een toekomstige lerarenorganisatie juist een optimale keuzemogelijkheid in stand.

Ten tijde van de invoering van de wet Beroep leraar is gekozen voor een gefaseerde invoering van het lerarenregister. De huidige situatie, waarin er wel een mogelijkheid tot een register in de wet staat, maar deze nog niet in werking is getreden omdat nog niet aan alle voorwaarden is voldaan, is niet onwenselijk en niet-rechtstatelijk, zoals door de indieners is betoogd. Het komt vaker voor dat elementen uit een wet nog niet zijn geactiveerd en dat gefaseerde inwerkingtreding plaatsvindt.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering zich heeft ingezet voor voldoende en adequaat bijscholingsaanbod. En meent de regering dat zij voldoende tijd en middelen ter beschikking heeft gesteld? Zo ja, dan ontvangen de leden van de fractie van de PvdA graag een onderbouwing van deze mening.

Ja, ik ben van mening dat de regering voldoende tijd en middelen ter beschikking heeft gesteld en dat we ons afdoende hebben ingezet.

In de eerste plaats ontvangen scholen aanvullende bekostiging om aan professionalisering te werken. Voor de periode 2013–2020 betrof dat een bedrag van € 3,9 miljard, dat beschikbaar is gesteld via de Prestatiebox. Afspraken hierover zijn gemaakt in de sectorakkoorden po en vo.1 Daarnaast hebben leraren een eigen ontwikkelbudget, waarover afspraken zijn gemaakt in de cao.

Met het Convenant Aanpak Lerarentekort (1 november 2019) is voor het po voor een periode van twee jaar in totaal aanvullend € 21,2 miljoen vrijgemaakt voor individuele scholingsrechten, zoals dit ook binnen de sector vo al is geregeld.

Daarmee hebben alle leraren po en vo nu recht op 600 euro per jaar voor individuele professionalisering. Ook in de cao voor het mbo zijn afspraken opgenomen over professionalisering.

Bij het aflopen van de sectorakkoorden in 2020 is besloten om op doelen uit het sectorakkoord waarop ik meer voortgang wil boeken een ander instrument in te zetten.2 In het po is er vanaf schooljaar 2021–2022 voor begeleiding startende leraren en schoolleiders en de algehele professionalisering van de schoolorganisatie € 139,6 miljoen beschikbaar gesteld. Deze middelen worden op schoolniveau gealloceerd. In het vo is er vanaf 2021 € 88 miljoen beschikbaar gesteld om het strategisch personeelsbeleid, de begeleiding van startende leraren en schoolleiders en de duurzame inzetbaarheid van het onderwijspersoneel verder te versterken. Over besteding van deze middelen moet gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden met de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad.

Zoals aangekondigd in de brief «Aan de leraar» werkt het ministerie aan een wetsvoorstel met betrekking tot strategisch personeelsbeleid, zodat de inspectie toezicht houdt op de kwaliteit van het personeelsbeleid waar professionalisering een onderdeel van is.3 Hierover ben ik in gesprek met de inspectie, de sectorraden en bonden.

Verder krijgen scholen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs voor 2,5 jaar aanvullende bekostiging om leer- en ontwikkelvertragingen door corona zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Daarvoor kunnen zij interventies kiezen uit de menukaart, die op 10 mei jl. is gepubliceerd. Het is toegestaan om de middelen voor het NP Onderwijs ten behoeve van professionaliseringsactiviteiten in te zetten, wanneer die inhoudelijk samenhangen met een interventie die de school kiest uit de menukaart.4 Daarmee biedt het NP Onderwijs ook een kans aan leraren om zich verder te professionaliseren op het gebied van evidence-based werken.

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor de verbinding tussen individuele professionalisering en schoolontwikkeling. Immers, professionalisering en leren zouden toch vooral collectief en collaboratief moeten zijn, en leren en professionaliseren zouden uiteindelijk effect moeten hebben op de dagelijkse praktijk in scholen. Wat heeft de regering gedaan om teamleren onderdeel te maken van de registratiesystematiek van het lerarenregister?

De registratiesystematiek waar u naar vraagt is (nog) niet nader uitgewerkt en daarmee dus ook niet het onderdeel teamleren daarin. Leraren kunnen nu reeds hun eigen ontwikkeling bijhouden in het lerarenportfolio.

Vanuit het Ministerie van OCW worden via diverse regelingen wel aanvullende middelen beschikbaar gesteld om schoolteams te ondersteunen bij duurzame schoolontwikkeling om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Zo kunnen scholen in het funderend onderwijs waarvoor het, vanwege specifieke problemen of omstandigheden, een uitdaging is om de basiskwaliteit te halen en te behouden, via programma’s als «Goed worden, goed blijven» (po) en «Leren verbeteren» (vo) ondersteund worden. Daarnaast kunnen vo-scholen gebruik maken van de ondersteuning die geboden wordt vanuit het programma Voortgezet Leren, dat de VO-raad middels subsidie vanuit OCW uitvoert. Dit programma heeft specifiek tot doel om alle vo-scholen te faciliteren bij innovatie en schoolontwikkeling en de rol van de leidinggevenden hierbij. Naast deze regelingen worden scholen in 2021 en 2022 ondersteund bij het realiseren van school- en onderwijsontwikkeling middels de Regeling Schoolkracht. Deze subsidie biedt circa 200 scholen in het po en vo een extra financiële impuls van maximaal € 30.000 waarmee schoolleiders en hun (leraren)teams aan slag kunnen met hun plan voor school- en onderwijsontwikkeling.

Eerder zijn randvoorwaarden geformuleerd waaraan dient te worden voldaan als de laatste fase van het register in werking treedt. Deze randvoorwaarden omvatten het borgen van het draagvlak voor het register, de ontwikkeling van relevant professionaliseringsaanbod en het voorkomen van onbedoelde effecten op de vraag- en aanbodverhoudingen op de arbeidsmarkt. De leden van de PvdA vragen op welke wijze de regering zich hiervoor heeft ingespannen?

Het borgen van draagvlak is primair een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf. Ik hecht sterk aan die eigen verantwoordelijkheid. Bij de invoering van een lerarenregister, is de zeggenschap van de beroepsgroep leidend. Dat betekent dat er geen (verplicht) lerarenregister komt als de beroepsgroep dat niet wil en er geen voorstel voor regels en criteria rond herregistratie is gedaan door de beroepsgroep zelf. In de loop van 2019 en 2020 is in samenwerking met leraren het lerarenportfolio verder doorontwikkeld, waarbij het onder andere mogelijk is gemaakt om binnen het portfolio te netwerken en informatie uit te wisselen en om gevolgde opleidingen te waarderen. Leraren kunnen hier vrijwillig gebruik van maken.

De PvdA-fractieleden vinden het opvallend dat er een initiatiefvoorstel ligt ter afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal. Graag vragen zij de regering waarom deze er zelf niet voor heeft gekozen een wetsvoorstel als het voorliggende in te dienen.

Indieners stellen dat het register uit de wet geschrapt moet worden omdat er anders sprake is van een niet-rechtstatelijke situatie: een verplicht lerarenregister wordt voor onbepaalde tijd niet geïmplementeerd, terwijl de wet dit wel voorschrijft. De regering is het met de indieners oneens dat dit zou leiden tot een niet-rechtstatelijke situatie en heeft het wetsvoorstel ontraden. Met deze voorstelling van zaken wordt door de indieners bovendien voorbijgegaan aan het feit dat een aantal belangrijke bepalingen rond een verplicht register nog niet in werking zijn getreden.

Bij het lerarenregister is er in het kader van een zorgvuldige invoering voor gekozen om het wetsvoorstel gefaseerd in werking te laten treden. Zoals in de toelichting van de wet is aangegeven, dienen de randvoorwaarden op orde te zijn om in een volgende fase nieuwe onderdelen van de wet in werking te kunnen laten treden. Deze manier van gefaseerde inwerkingtreding van wetgeving is niet ongebruikelijk.

Voor een gefaseerde invoering is nu juist gekozen om recht te doen aan de gewenste zeggenschap van de beroepsgroep bij de vormgeving en inhoud van een verplicht register. In de wet staat dat de beroepsgroep in de gelegenheid wordt gesteld een voorstel te doen over herregistratiecriteria en regels ter validering van het activiteitenaanbod. Pas als er een beroepsgroep-vertegenwoordiging is die dit met draagvlak kan doen, kunnen de bijbehorende registerbepalingen in werking treden. De verdere uitwerking zal zijn beslag krijgen in een AMvB, die eerst bij de Tweede en Eerste Kamer moet worden voorgehangen, voordat deze kan worden vastgesteld.

Zeggenschap van de beroepsgroep is hierbij dus het leidend principe. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de beroepsgroep de kans ontnomen om op een door haar geschikt bevonden moment een voorstel te doen voor de randvoorwaarden waar een register wat haar betreft aan zou moeten voldoen, alvorens over te gaan tot implementatie daarvan.

Indien er in de toekomst toch draagvlak voor een lerarenregister blijkt te zijn en het register wordt nu uit de wet geschrapt, dan moet opnieuw een wetstraject worden opgestart om dit te realiseren.

De leden van de PvdA vragen welke alternatieve maatregelen de regering wenselijk en/of noodzakelijk acht om de positie van leraren te versterken en hun beroepskwaliteit zichtbaar te maken en te verbeteren?

Welke aanvullende maatregelen acht de regering wenselijk en/of noodzakelijk om het beroep van leraar aantrekkelijk te maken en het borgen van structureel bekwaamheidsonderhoud te stimuleren?

Het is voor mij van belang dat leraren kunnen bouwen aan een beroepsgroep die van, voor en door leraren zelf is. Ik zie een aantal mooie ontwikkelingen. In het mbo is de Beroepsvereniging Opleiders Mbo inmiddels al enkele jaren een gewaardeerde gesprekspartner en uit het vo ontvang ik hoopgevende signalen van initiatieven tot beroepsgroepvorming. In het primair onderwijs geeft het Lerarencollectief vorm aan de vertegenwoordiging van de beroepsgroep, met subsidie vanuit OCW. Ik stimuleer het verbeteren van kwaliteit van leraren door o.a. Platform Samen Opleiden en Professionaliseren en de Lerarenbeurs. Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven zijn besturen verantwoordelijk voor het bieden van goed onderwijs van voldoende kwaliteit en voor goed gekwalificeerd personeel om dit goede onderwijs te realiseren.

Met het schrappen van het register worden ook bepalingen over het professioneel statuut geschrapt, een plek waar leraren kunnen meepraten over de vakinhoud. Achten de initiatiefnemers dit wenselijk? De leden van de PvdA vragen op welke wijze de regering meent dit op andere wijze te kunnen ondersteunen?

Als gevolg van het amendement-De Hoop/Westerveld (Kamerstukken II, 2020/21, 35 145, nr. 9), blijft het professioneel statuut bestaan ook als het onderhavige wetsvoorstel door uw kamer zou worden aangenomen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de personen die zich hebben geregistreerd, specifiek van de wetswijziging op de hoogte worden gesteld. En, zo ja, op welke termijn? Op welke wijze wordt het register beëindigd dan wel overgedragen aan private partijen? En kan de regering aangeven of een en ander voorbereid wordt voor het moment van inwerkingtreding?

Indien het onderhavige initiatiefvoorstel wordt aangenomen zal aan de leraren die zich geregistreerd hebben voor het Lerarenportfolio gemeld worden dat de wet wordt gewijzigd en wat de gevolgen daarvan zijn.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

SEO en Researchnet, Strategische evaluatie lerarenbeleid primair en voortgezet onderwijs 2013–2020, juni 2021.

X Noot
2

Kamerstuk 31 293, nr. 549.

X Noot
3

Kamerstuk 27 923, nr. 345

X Noot
4

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 220

Naar boven