31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2009

Aanleiding

Bij het wetgevingsoverleg van 15 juni 2009 (Kamerstuk 31 821, nr. 63) is aan de orde gekomen dat de VSNU en ik verschillende zienswijzen hebben ten aanzien van de berekening van de onderwijsuitgaven per student in het wetenschappelijk onderwijs. Volgens de VSNU waren die uitgaven geleidelijk gedaald, volgens mij zijn ze vrijwel constant gebleven. Ik heb u toegezegd dat ik hierover in een bestuurlijk overleg met de VSNU zou spreken en u vóór 1 oktober zou informeren.

In de afgelopen periode heb ik met de VSNU overleg gevoerd om de verschillen in kaart te brengen en te analyseren. De uitkomsten stuur ik u hierbij toe.

Uw kamer heeft over dit onderwerp ook vragen gesteld en deze zijn onlangs beantwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, nrs. 3409 en 3410).

In deze brief wil ik graag nader ingaan op de verschillen in de berekening(swijze) van de onderwijsuitgaven per student tussen de VSNU en OCW.

Verschillen tussen de VSNU en OCW

Samen met de VSNU heeft OCW een tabel gemaakt om de verschillen in de berekeningswijze inzichtelijk te maken. In de tabel is aangegeven op welke punten er een verschil in berekeningswijze is en op welke punten er overeenstemming is. Deze tabel is als bijlage bijgevoegd.

De drie belangrijkste verschillen in de berekeningswijze zijn:

1. Kosten medische opleidingen (werkplaats medisch)

Vanwege de verhoging van een aantal numerus fixus medische opleidingen (geneeskunde en klinische technologie) zijn de extra middelen daarvoor aan de begroting van OCW toegevoegd. De VSNU neemt deze extra middelen niet mee in haar berekening van de onderwijsuitgaven per student. Volgens haar verteken deze extra middelen de onderwijsuitgaven per student.

OCW berekent de gemiddelde onderwijsuitgaven per student: de ene studie is immers goedkoper of duurder dan de andere. Om deze reden vindt OCW het methodologisch onjuist om de verkregen extra middelen voor de verhoging van de numerus fixus medische opleidingen niet in de berekening mee te nemen.

2. Prijspeil

Om de ontwikkeling onderwijsuitgaven per student in de loop van de tijd te kunnen weergeven, moet gerekend worden met een bepaald prijspeil. De VSNU en OCW hanteren hierbij een ander uitgangspunt. OCW hanteert als indicator van de onderwijsuitgaven per student de ontwikkeling van de feitelijke onderwijsuitgaven per student. Hierbij wordt uitgegaan van de daadwerkelijk uitgekeerde loon- en prijsbijstellingen. Als deze niet of in mindere mate zijn uitgekeerd, worden deze dus ook niet in de berekening meegenomen. Hierdoor wordt zichtbaar de hoeveelheid middelen die is uitgegeven aan het onderwijs per student.

De VSNU laat in haar optiek de reële prijsontwikkeling van de onderwijsuitgaven per student zien en hanteert voor de prijscorrectie de consumentenprijsindex van het CPB en voor de looncorrectie de contractloonontwikkeling op de markt van het CPB, ongeacht of er loon- en prijscompensatie is uitgekeerd.

3. Bepaling onderwijsdeel

De universiteiten ontvangen een lumpsum voor onderzoek en onderwijs. Dat betekent dat zij de middelen kunnen besteden naar eigen inzicht binnen het kader van de Wet. Uit de jaarrekeningen van de instellingen valt niet op te maken welke kosten zij maken voor onderwijs en onderzoek.

In de begroting van OCW is een verdeling gemaakt voor een onderwijs- en onderzoeksdeel. Deze onderverdeling is gemaakt omdat er voor onderzoek een ander bekostigingsregime is dan voor het onderwijsdeel. Het is dus min of meer een kunstmatige verdeling van middelen, die niets zegt over de werkelijke kosten van onderzoek of onderwijs. De VSNU gaat uit van het onderwijsdeel van de begroting.

Vanwege de verwevenheid tussen onderzoek en onderwijs vind ik dit geen goede indicator voor de werkelijke onderwijsuitgaven. Ik gebruik daarvoor een tijdbestedingsonderzoek dat aangeeft dat 34,9% van de lumpsum van het wetenschappelijk onderwijs is toe te rekenen aan onderwijs.

Conclusie

In bijlage 1 zijn de verschillen en overeenkomsten opgenomen voor de berekening van de onderwijsuitgaven van de VSNU en OCW. Geconcludeerd is dat vanuit verschillende uitgangspunten verschillende berekeningswijzen voor de onderwijsuitgaven per student worden gehanteerd. Zowel de VSNU als ik kunnen ons vinden in het feit dat verschillen blijven bestaan. Ik acht daarbij de berekeningswijze van OCW de meest adequate, en blijf dus bij mijn stelling dat de onderwijsuitgaven per student reeds vele jaren vrijwel constant zijn. Deze indicator geeft het meest nauwgezet de feitelijke ontwikkeling van de onderwijsuitgaven per student weer.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

BIJLAGE 1

Verschillen en overeenkomsten berekening onderwijsuitgaven per student tussen VSNU en OCW

 Functies berekening VSNUFuncties berekening OCW
1Indicator van de reële onderwijsbijdrage per student (jaarlijkse thermometer). De indicator geeft de ontwikkeling van het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van het verleden tot nu weer en wordt niet gebruikt voor de toekomstige ontwikkeling. Indicator van de feitelijke gemiddelde onderwijsuitgaven per student. Indicator geeft de ontwikkeling van de onderwijsuitgaven in de loop van de jaren en de toekomstige ontwikkeling weer. De indicator wordt gebruikt voor aanpassing van het macrokader van wo (op basis van fluctuaties in het studentenvolume).

Verschil in berekeningswijze VSNU en OCW

 VSNUOCW
1Werkplaats medisch De VSNU cijfers voor het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van OCW zijn gecorrigeerd voor de werkplaatsfunctie medische opleidingen. Dit omdat volgens de visie van de VSNU de toename van de budgetten voor de verhoging van de numerus fixus medische opleidingen (geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde en klinische technologie) de ontwikkeling van de prijs per student vertekent. Werkplaats medisch De werkplaatsfunctie voor medische opleidingen wordt niet gecorrigeerd. De prijs per student is dus inclusief de budgetten voor de verhoging van de numerus fixus medische opleidingen. OCW berekent de gemiddelde onderwijsuitgaven per student: de ene studie is immers goedkoper of duurder dan de andere.
   
2Looncorrectie De VSNU volgt voor de looncorrectie de contractloonontwikkeling op de markt van het CPB.Looncorrectie Er wordt gerekend met de aan de universiteiten daadwerkelijk uitgekeerde loonbijstelling.
   
3Prijscorrectie Er wordt gerekend met de afgeleide consumenten-prijsindex (realisatiecijfers CPB)Prijscorrectie Er wordt gerekend met de aan de universiteiten daadwerkelijk uitgekeerde prijsbijstelling.   (De gegevens worden omgerekend naar constante prijzen met behulp van de loon- en prijsbijstellingen die jaarlijks achteraf aan de financiering worden toegevoegd ter compensatie van de inflatie. Het kan voorkomen dat er in een jaar geen, of minder compensatie wordt uitgekeerd. De gegevens die hier worden weergegeven zijn daarom niet «voor koopkracht gecorrigeerde» onderwijsuitgaven, maar de feitelijke onderwijsuitgaven).
   
4Bepaling onderwijsdeel VSNU cijfers gaan uit van het onderwijsdeel zoals vastgesteld in de Rijksbijdrage brief. In dit onderwijsdeel zit ook het studentenvolume.Bepaling onderwijsdeel OCW cijfers gaan uit van een vast percentage (34,9%) om het onderwijsdeel te bepalen. Dit percentage is gebaseerd op een tijdschrijfonderzoek waarin het deel dat aan onderwijs is toe te rekenen, werd geschat op 34,9%. Er wordt bovenop dit vaste percentage een correctie gemaakt voor de bijdragen voor fluctuaties in het studentenvolume. Deze worden voor 100% aan de onderwijsuitgaven toegerekend (voor dit deel dus gelijk aan berekeningswijze VSNU).
   
5Studentenaantallen VSNU hanteert de cijfers van OCW (1-cijfer HO) op peildatum 1 oktober in jaar tStudentenaantallen OCW hanteert een gemiddelde per kalenderjaar op basis van de Referentieraming, 1-cijfer HO. Dit levert slechts een klein verschil op met de VSNU.
   
6Landbouw VSNU cijfers zijn inclusief rijksbijdrage en studenten Wageningen Universiteit (WU).Landbouw OCW cijfers zijn exclusief rijksbijdrage en studenten Wageningen universiteit omdat OCW de onderwijsuitgaven presenteert die betrekking hebben op de begroting van OCW.

Overeenkomsten in de berekeningswijze

Onderstaande posten worden in mindering gebracht op de rijksbijdrage (beginstand):

Academische ziekenhuizen/Vijverdal en Valeriuskliniek

Bij beiden wordt de bijdrage aan de academische ziekenhuizen in mindering gebracht.

Open universiteit

Bij beiden wordt deze in mindering gebracht omdat de studentenaantallen niet in de referentie raming zitten

Levensbeschouwelijke instellingen

Bij beiden wordt deze in mindering gebracht omdat de studentenaantallen niet in de referentie raming zitten

Internationale instellingen

Bij beiden wordt deze in mindering gebracht omdat de studentenaantallen niet in de referentie raming zitten. Het betreft hier de instellingen IHS, ISS, ITC en Maastricht School of Management.

De overige (faciliterende) instellingen

Bij beiden wordt deze in mindering gebracht omdat de bedragen aan deze instellingen niet rechtstreeks toe te rekenen zijn aan studentenaantallen en omdat ze veelal betrekking hebben op het gehele hoger onderwijs en niet alleen op het wetenschappelijk onderwijs (zoals de bedragen voor de Nuffic, de NVAO, LSvB, ISO en de Stichting Studie en Handicap).

Naar boven