33 750 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2014

Nr. 84 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 28 januari 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 18 november 2013 overleg gevoerd met Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het onderdeel Sport en Bewegen van de begroting VWS 2014 en aanverwante zaken.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Neppérus

Griffier: Clemens

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bruins Slot, Van Dekken, Pia Dijkstra, Huizing, Neppérus en Leijten,

en Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Goedemorgen. Ik open dit wetgevingsoverleg over het onderdeel Sport en Bewegen van de begroting van VWS. Ik heet de Minister en degenen die haar ondersteunen, welkom. Ik heet ook de mensen op de tribune en degenen die dit overleg thuis volgen welkom. Ik heet uiteraard ook mijn collega's welkom. Aan tafel zitten inmiddels mevrouw Leijten van de SP, de heer Huizing van de VVD, de heer Van Dekken van de PvdA, mevrouw Bruins Slot van het CDA en mevrouw Dijkstra van D66. Mevrouw Klever van de PVV heeft zich helaas afgemeld vanwege ziekte.

Er is voor het overleg van vandaag een indicatie van de spreektijden gegeven. Omdat mevrouw Leijten niet in topconditie is en volgens mij eigenlijk gewoon in haar bed zou moeten liggen, stel ik – met een positief advies – voor om toe te staan dat zij in eerste termijn een motie mag indienen, zodat zij eerder naar huis kan gaan. Dat kan als de commissie daarmee instemt op grond van artikel 66, tweede lid.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter: Het woord is allereerst aan mevrouw Leijten voor de SP.

Mevrouw Leijten (SP): Voorzitter. Ik dank u en de collega's voor de flexibiliteit. Iedereen vindt sport belangrijk. Toen ik me vanmorgen afvroeg of ik dit debat wel zou moeten doen, dacht ik: ik ga naar de Kamer, want ik wil toch laten weten dat ik wel tevreden ben, omdat er op een aantal punten goede voortgang wordt geboekt.

Sport is een belangrijk onderwerp voor iedereen, omdat beweging ervoor zorgt dat mensen zich goed voelen, omdat veel bewegen voorkomt dat je krakkemikkig wordt, dat je vast komt te zitten. Beweging kan voorkomen dat mensen overgewicht en aanverwante ziekten krijgen. Daarom vind ik het van belang om altijd maar weer te wijzen op het feit dat leren bewegen ook gewoon een vak is.

Wij hebben afgelopen vrijdagmiddag om 17.07 uur eindelijk de veelgevraagde nulmeting in onze brievenbus ontvangen. Dat is natuurlijk veel te laat. De scholen en kennisinstituten zijn dan gesloten. Er zijn echt nog wel mensen die in het weekend werken en ons wat mailen, maar we kunnen dan natuurlijk niet meer vragen wat mensen vinden van die nulmeting en wat er volgens hen nu zou moeten gebeuren. Daarom zal ik in de eerstvolgende procedurevergadering mijn collega's van VWS maar zeker ook die van Onderwijs voorstellen om een hoorzitting over de nulmeting te organiseren. Ik ben blij dat die nulmeting er is. Ik denk dat er ook ontzettend veel aanknopingspunten zijn om daar met scholen, sportorganisaties, de KVLO en andere organisaties over te spreken. Het gaat daarbij om de opdracht om ervoor te zorgen dat het sporten op school echt zo vooruitgaat als we Kamerbreed al jaren willen. Ik vraag wel aan de Minister hoe het mogelijk is dat zo'n nulmeting om 17.07 uur binnenkomt. Dan kunnen we weer te horen krijgen dat dit komt door Onderwijs of door VWS, maar ik wil daar eigenlijk wel een keer vanaf zijn. Dat gehakketak moet niet meer voorkomen. We kunnen er ook voor kiezen om het nooit meer in het kader van deze begroting te bespreken, en altijd in het kader van de begroting van Onderwijs.

In de nulmeting en de begeleidende brief wordt duidelijk gezegd dat het leren sporten absoluut een vak is. Dat vak zou dus moeten worden gegeven door sportdocenten, door opgeleide vakleerkrachten lichamelijke opvoeding. Dat is natuurlijk heel goed, maar we hebben daar sinds 2001 ook al een wet voor. Ik vraag me af wat er met de evaluatie van die wet is gebeurd.

Er ligt nu een nulmeting, maar ik zou graag willen dat het speciaal onderwijs bij het verder volgen van het sporten op school in de toekomst standaard wordt meegenomen. We hebben een vrij goede en degelijke rapportage gekregen over onbeperkt sporten. Kunnen mensen die een beperking hebben, in hun dagelijks leven en op school sporten? Ik zou het heel goed vinden om het speciaal onderwijs gewoon standaard mee te nemen bij verdere metingen op het punt van sporten op school. Kan de Minister daarvoor zorgen?

Een volgend punt is het schoolzwemmen. Ik ben eigenlijk nogal geschrokken van de uitkomst in de nulmeting dat nog maar 34% van de scholen schoolzwemmen aanbiedt, waar dat ongeveer vijftien jaar geleden nog 83% was. Ik vind dat echt een gigantische achteruitgang. Je ziet toch in de krant steeds vaker berichten over mensen in verdrinkingsnood. Dat zijn echt niet altijd toeristen. Is de Minister niet van mening dat de maatschappelijke impact van een verdrinkingsnood, hopelijk niet leidend tot een fatale afloop, groot is, niet alleen voor omstanders maar ook voor reddingsdiensten? Vindt zij dat het niet meer zwemmen op school opweegt tegen dat soort uitkomsten? Wil zij samen met haar collega van Onderwijs een actieplan maken om vanaf aankomend schooljaar gewoon weer te gaan beginnen met het stimuleren van schoolzwemmen, waarbij wij uitgaan van uiteindelijk een landelijke dekking, dus 100%?

Ik weet dat het ongebruikelijk is om in eerste termijn een motie in te dienen, maar ik heb daarvoor zojuist toestemming gekregen. Ik dien die motie in om te markeren hoe belangrijk ik dit vind. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering – voor het nieuwe schooljaar – een actieplan te maken waarmee we weer toe gaan naar schoolzwemmen op iedere school,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33 750-XVI).

Mevrouw Leijten (SP): Ik heb met veel bewondering gekeken naar de wijze waarop er vorig jaar, na het dramatische overlijden van de grensrechter, actie is ondernomen door zowel deze Minister als door Minister Bussemaker en de KNVB om met plannen te komen om veilig sporten op de velden mogelijk te maken. En toch schuurt er wel iets. Het was natuurlijk niet zo dat wij net hadden vernomen dat er geweld op het veld plaatsvond. We hadden daarover immers al een hoorzitting gehouden op initiatief van VVD-collega De Liefde. Wij kregen tijdens die hoorzitting van de representant van de KNVB te horen dat het wel meeviel en dat men wel een beetje bezig was met het stellen van normen. Ik ben blij dat er nu normen zijn en dat er nu wordt opgetreden, maar ik wil graag van de Minister weten of dit nu onderschat is. Is het gebagatelliseerd?

Is er mogelijk nog iets waarvan we nu denken: ach, dat zal zo'n vaart niet lopen? Misschien zitten we straks weer met een dramatische gebeurtenis. Ik denk dan niet zozeer aan bijvoorbeeld geweld op het veld, maar wel aan de hele discussie rond matchfixing. Ik ben erg ontevreden over het verloop daarvan. Wij zijn als Kamer, de heer Van Dekken en mevrouw Bruins Slot voorop, continu bezig om informatie te vergaren en Kamervragen te stellen. We worden eigenlijk altijd met een kluitje in het riet gestuurd. Wij horen: er wordt nog onderzoek gedaan, het is nog onder de rechter, gaat u maar slapen, er is niet zo veel aan de hand. We zullen daar op initiatief van de heer Van Dekken nog over spreken, maar ik heb daar eigenlijk net zo'n gevoel bij als bij het geweld op het veld. Wij wilden daar wat meer grip op krijgen, wij wilden weten wat we daaraan zouden kunnen doen en hoe we zouden kunnen voorkomen dat dat geweld plaatsvindt. Er was iets dramatisch nodig om echt aan de slag te gaan. Ik zou het ook echt dramatisch vinden als zou blijken dat er in onze voetbalcompetitie – in de landelijke competitie of misschien wel bij de wedstrijden van ons Nederlands elftal – ook gewoon gefixt wordt en dat men dit eigenlijk al weet. Hoe komt het dat het lijkt alsof we schrikken als er iets dramatisch gebeurt, terwijl we eigenlijk al weten dat het langer gaande is? Ik zie op dat punt graag een analyse van de Minister tegemoet.

Wij hebben vorige week een hoorzitting gehouden over Sotsji en de mensenrechten. Ook dat is iets wat schuurt. We gaan allemaal genieten van onze sporters en we hopen op zo veel mogelijk gouden medailles. Wij willen natuurlijk ook graag dat onze sporters daar veilig kunnen sporten. Wij willen hun helemaal niet opleggen dat zij een politiek statement moeten maken. Maar toch gaan heel veel mensen naar een land waar je niet jezelf mag zijn als je een seksuele voorkeur hebt voor iemand van hetzelfde geslacht. Dat zijn heel pijnlijke en tragische dingen.

Ik klaag niet over de houding van de regering, want die vind ik vrij goed. De regering wijst er vaak op dat zij de homowet discriminatoir vindt en wil dat dit verandert. Daarover heb dus ik geen klachten, maar ik zou de Minister willen vragen om iets te veranderen op het gebied van de toewijzing van dit soort grote sportevenementen. Zij heeft eerder toegezegd om daar serieus naar te kijken. Ik weet dat mevrouw Dijkstra daarover waarschijnlijk een motie zal indienen. Dat zal dan wel in de tweede termijn zijn. Ik steun die van harte. De Minister heeft naar aanleiding van het WK-bid voor voetbal gezegd: ik ga eens in Europa bezien of wij met gelijkgestemde landen kunnen organiseren dat bij de toewijzing van dit soort evenementen niet alleen het geld prevaleert, zoals het geval lijkt te zijn, maar meer zaken een rol spelen. Ik zou het heel goed vinden als zij dit ook voor de Olympische Spelen zou kunnen doen. Daarbij zou ik ook willen vragen of zij de rol van NOC*NSF en vooral de stellingname van NOC*NSF kritisch zou willen volgen. Gaat zij NOC*NSF vragen om binnen het IOC een belangrijke rol te spelen om de mensenrechten hoger op de agenda te krijgen?

Er is nog iets waarin ik mevrouw Dijkstra steun, ook al ben ik zo meteen niet meer bij het vervolg van het debat. Het gaat om de subsidieverlening aan Service Médical. Het lijkt een heel klein onderwerp, maar het betreft een organisatie van vrijwilligers, die de eerste hulp tijdens sportevenementen voor hun rekening nemen. Het is echt indrukwekkend wat de betrokken mensen daar doen in hun vrije tijd, met een heel professionele inzet. Het zou zonde zijn als zo'n organisatie verdween, simpelweg omdat de Minister zegt: subsidiebeleid? Daar doe ik niet aan. Ik ben er door de antwoorden die de Minister heeft gegeven op vele vragen die wij hebben gesteld, nog niet van overtuigd dat er een gelijksoortig alternatief zal zijn voor de inzet van het verlenen van eerste hulp tijdens sportevenementen. Zolang ik daarvan niet overtuigd ben, zal ik mevrouw Dijkstra blijven steunen als het gaat om het behouden van deze mooie organisatie en de infrastructuur.

Er wordt veel bezuinigd in gemeenteland. Dat weten wij allemaal. De bezuinigingen die op sportverenigingen en sportclubs afkomen, zijn gigantisch. Ik zeg niet dat gemeenten niet mogen bezuinigingen en ik zeg ook niet dat ik daar nu al een oplossing voor heb, maar ik vind wel dat wij daar zicht op moeten hebben. Tenslotte praten wij hier veel over sport en over hoe belangrijk sport is voor onze dagelijkse behoefte aan beweging, om soepel te blijven. Daarom vraag ik de Minister of zij samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wil bezien hoe het nu precies zit met de sportvoorzieningen. Waar gaat het hard met de bezuinigingen en waar niet? Ik zie ook dat er gemeenten zijn die plannen maken voor hun hele gemeente, waarbij zij wel bezuinigen, maar niet het aanbod en de inzet verschralen. Daarmee weten zij hun sportende bevolking wel overeind te houden. Ik zie echter ook gemeentes die heel rücksichtslos aan de gang zijn, waardoor zij misschien wel het kind met het badwater weggooien.

De heer Huizing (VVD): Ik kom nog even terug op het vorige punt, te weten de bijdrage aan Service Médical. Waarom is mevrouw Leijten van mening dat de ene organisatie wel in aanmerking moet komen voor subsidie, terwijl er veel meer van dit soort organisaties zijn, die precies hetzelfde doen, maar daarvoor niet in aanmerking komen?

Mevrouw Leijten (SP): Ik vind het lastig om die vraag te beantwoorden. Wij hebben te maken met een uitdrukkelijk verzoek van een organisatie die haar infrastructuur gewoon ziet wegvallen op het moment dat de steun die men jarenlang voor die infrastructuur heeft gekregen, niet of in bepaalde mate wordt gecontinueerd. Ik vind het eigenlijk een beetje te afstandelijk om te zeggen: in het bestek voor een evenement moet staan dat er op een goede wijze eerste hulp wordt verleend, waarbij het aan de organisator, de desbetreffende gemeente of provincie is om het goed te regelen. Daarmee wordt voorbijgegaan aan wat er is opgebouwd bij Service Médical. Deze organisatie kan grote evenementen aan en heeft de infrastructuur overeind staan. Als het kan met deels professionele en deels vrijwillige inzet, moet het mogelijk zijn dat de organisatie van een bepaald evenement niet kiest voor deze organisatie om de eerste hulp te verlenen. Ik ben alleen bang dat je de bestaande infrastructuur weggooit door aan die starre houding vast te houden, in de trant van «het is aan degene die het sportevenement organiseert om voor eerste hulp te zorgen en het is zijn of haar verantwoordelijkheid om te kijken wie dat op de goedkoopste manier kan doen, door middel van een aanbesteding.» Het is een landelijke infrastructuur en er zijn veel mensen aan verbonden. Ik heb nog niet voldoende vertrouwen in het alternatief voor het overeind houden van die infrastructuur. Dat is voor mij het belangrijkste. Het gaat mij dus niet per se om een bepaalde organisatie, maar om het grote risico dat wij de infrastructuur verliezen als wij daar nu te bureaucratisch naar kijken.

De heer Huizing (VVD): Ik kan uit ervaring zeggen dat er een behoorlijk aantal zeer goede organisaties zijn die medisch zorg kunnen leveren bij het organiseren van Nederlandse sportevenementen. Daarom blijf ik bij het punt: waarom de een wel en de ander niet? Als het mevrouw Leijten gaat om de totale bestaande infrastructuur, waarbij er wat meer wordt samengewerkt en er kennis wordt samengebracht – ik geloof dat dit wel duidelijk wordt uit de brief van de Minister – begrijp ik niet waarom die strijd voor één organisatie zo heftig wordt gevoerd, daar waar andere organisaties geen subsidie krijgen. Juist bij evenementen die niet zo commercieel zijn, wordt vaak gebruikgemaakt van andere medische organisaties, terwijl bij commerciële evenementen, zoals een WK wielrennen, wel weer van Service Médical gebruik wordt gemaakt. Ik begrijp die strijd niet zo goed.

Mevrouw Leijten (SP): Ik wil mij helemaal niet mengen in die strijd. Ik zie wel dat wij allemaal al jarenlang zorgen hebben over de infrastructuur en over de vraag of die overeind blijft. Vorig jaar heeft de heer Huizing zelf nog samen met mevrouw Dijkstra daarover een motie ingediend. Ik ben door de antwoorden op de vele vragen die wij hebben gesteld, niet overtuigd dat het nu is geborgd. Het zou echt heel zonde zijn als wij het straks kwijt waren. Die infrastructuur is opgebouwd. Wellicht is die niet voor alle evenementen van toepassing. Ik ben heel blij dat er ook andere organisaties zijn die het aankunnen en wil ook helemaal geen waardeoordeel uitspreken in de trant van: de een is beter of de ander is beter. Waar ik bang voor ben, is dat wij de infrastructuur verliezen. Als je deze opgebouwde infrastructuur verliest, denk ik echt dat je die niet zo gemakkelijk terugkrijgt. Daarom steun ik al vier jaar lang de inzet van verschillende partijen in deze Kamer om een goede overbrugging te krijgen, zonder een waardeoordeel over de ene organisatie of de andere organisatie uit te spreken.

Dan kom ik nu op mijn laatste punt. Als het goed is, krijgen wij een wetsvoorstel over toezicht op dopinggebruik. Ik heb even niet paraat hoe dit wetsvoorstel precies heet. Zou het niet goed zijn dat er in die wet, maar ook bij de opsporing, wat meer oog komt voor de dealers en de toedieners? Het worden vaak artsen genoemd en het zijn natuurlijk ook artsen, maar ik vind dat je als arts buiten je boekje gaat op het moment dat je medische middelen toedient terwijl die niet medisch noodzakelijk zijn, om sportprestaties te bevorderen. Daarom noem ik het liever toedieners. Gaat de wet daarop ook toezien? Ik vind namelijk dat er in de hele dopingdiscussie een ongelijkheid optreedt. Natuurlijk pakken wij sporters aan. Natuurlijk moeten die dan uit de competitie genomen worden als zij vals spelen, maar er zit een hele infrastructuur achter van dealers en suppliers en van handel. Er wordt wat mij betreft te weinig op gewezen en er is te weinig aandacht voor de wijze waarop dit wordt opgespoord. Ik moedig de Minister aan om dit in de nieuwe wet op te nemen.

Dan heb ik nog een laatste vraag. De Minister hoeft die niet vandaag te beantwoorden, maar ik zou er in het kader van de nieuwe wet wel graag antwoord op willen hebben. Zijn de autoriteiten die er zijn, onze Dopingautoriteit, maar ook de opsporingsautoriteiten, voldoende toegerust qua kennis en qua mankracht, om straks een eventuele dopingwet op een goede manier te laten uitvoeren?

Tot zover mijn inbreng, voorzitter.

De voorzitter: Dank u wel. Namens alle collega's wens ik u beterschap.

Ik geef de collega's allemaal een half minuutje meer spreektijd in eerste en tweede termijn. Ik zal u ongeveer drie minuten voor het eind van uw spreektijd een seintje geven.

Het woord is aan de heer Huizing.

De heer Huizing (VVD): Voorzitter. Tenzij ik ontzettend langzaam ga praten, denk ik niet dat ik mijn twintig minuten zal volmaken. Ik begin met complimenten voor de Minister. Allereerst voor het feit dat zij er ondanks alle bezuinigingen in is geslaagd om de begroting voor Sport overeind te houden. Ook de oprichting van de twee sportnetwerken, waarin de kennis van de vele organisaties die zich in Nederland met sport bezighouden bijeengebracht wordt, vinden wij een goed initiatief. Het feit dat de Minister daarvan zelf het voorzitterschap op zich neemt, laat zien dat deze Minister niet alleen zegt sport belangrijk te vinden, maar ook de daad bij het woord voegt.

De VVD is daar blij mee, want sport heeft een grote maatschappelijke betekenis. Sport is gezond, heeft een grote opvoedkundige waarde en draagt daarmee bij aan het verbeteren van leefbaarheid en veiligheid, sociale samenhang en integratie. Ook draagt sport bij aan het verbeteren van schoolprestaties en het verminderen van schooluitval. Daarnaast heeft sport ook een intrinsieke economische waarde. Investeren in sport is voor de VVD investeren in mensen en dus in de samenleving. Onze jeugd moet daarom zo vroeg mogelijk in aanraking komen met sport. Hier ontdekken kinderen hun talenten en leren zij discipline, sociaal gedrag en groepsverantwoordelijkheid.

Ik constateer dat het beleid voor 2014 op slechts een enkel punt na ongewijzigd blijft ten opzichte van het afgelopen jaar. En dat is goed, want projecten als de inzet van buurtcoaches hebben nu eenmaal tijd nodig om effect te sorteren. Dat betekent echter niet dat niet van het begin af aan effecten gemeten kunnen en moeten worden. Het is voor de VVD onduidelijk wat de resultaten tot nu toe zijn, bijvoorbeeld van dat project met die buurtcoaches. Kan de Minister aangeven of er op centraal niveau een effectmeting plaatsvindt en, zo ja, waar wij nu staan?

Een goede sportinfrastructuur kost niet alleen inzet van mensen, maar ook geld. Een van die geldbronnen is de afdracht van de lotto. In het regeerakkoord staat dat bij een hogere omzet van de kansspelen de afdracht naar de sport verhoogd wordt. Dat is mooi, ware het niet dat de lotto-omzet daalt. Tegelijkertijd is een wetsvoorstel in de maak waarbij online gokken gelegaliseerd wordt. Er komen dus nieuwe spelers op de markt. De consequentie hiervan kan zijn dat de omzet van de lotto nog verder onder druk komt te staan en daarmee de afdracht aan de sport almaar lager wordt. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dit is echt een zeer terecht punt. Het gaat hier om een afdracht van nog steeds 44 miljoen euro per jaar. Dat is een derde van de totale sportbegroting van de Minister. Zou het niet goed zijn om in de nieuwe kansspelwet ook te waarborgen dat de omvang van de afdracht in stand blijft?

De heer Huizing (VVD): Ik vind dat daar zeker zeer serieus naar gekeken moet worden. Wij zouden ons zelfs weleens kunnen afvragen in hoeverre het goed is dat je iets van zo'n maatschappelijk belang afhankelijk maakt van kansspelinkomsten. Maar goed, het is een onderwerp waar de Staatssecretaris van Justitie mee bezig is. Het wetsvoorstel is «in process». Wij moeten er met zijn allen zeer kritisch naar kijken. Ik ben in nauw overleg met mijn collega-woordvoerder op dit dossier.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik ben het met de heer Huizing eens dat gokken niet zo'n fijne hobby is, maar dat het wel mooi is dat er nog iets positiefs uitkomt in de zin van een afdracht voor de sport en andere maatschappelijke doelen. De Minister heeft haar begroting overeind gehouden, maar er wordt een behoorlijk gat geslagen als deze afdrachten wegvallen. Zou het niet goed zijn als de Minister van Sport met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in overleg treedt of gewoon vraagt om dit niet te doen en om te zorgen voor een goede oplossing om dat geld te waarborgen?

De heer Huizing (VVD): Ik denk dat het heel goed is dat de Minister in overleg treedt, maar ik heb zo'n vermoeden dat zij dat ook wel doet. Tenslotte zitten ze in hetzelfde kabinet. Ze komen elkaar dus nog weleens tegen. Wij weten dat deze Minister sport een zeer warm hart toedraagt. Mevrouw Bruins Slot kan dit overigens ook zelf aan de Minister vragen.

Voorzitter. De VVD vindt dat kinderen zo vroeg mogelijk in aanraking moeten komen met sport. Dat betekent dus ook: sport op school, zeker op de basisschool. De Staatssecretaris van Onderwijs heeft hierover vlak voor het weekend een brief aan de Kamer gestuurd. De nulmeting die bij basisscholen is uitgevoerd, laat echt een zorgelijk beeld zien. Nog te veel scholen geven te weinig uren gymonderwijs, en minder dan de helft van de gymlessen wordt gegeven door een vakleerkracht. Het is dus hoog tijd voor actie. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt uiteraard bij Onderwijs, maar ik vraag deze Minister of zij mijn zorg over de staat van het gymonderwijs op basisscholen deelt en of zij alstublieft de vinger aan de pols wil houden.

Vorig jaar werd Nederland opgeschrikt door het overlijden van grensrechter Richard Nieuwenhuizen als gevolg van excessief geweld op het voetbalveld. De Minister heeft naar aanleiding hiervan zeer terecht het heft in handen genomen. Dit heeft geleid tot een noodzakelijk bewustzijn en een breed plan van aanpak met alle betrokkenen. Uiteraard begint zo'n proces met bewustwording en een aanpak van bovenaf: de rijksoverheid en de sportbonden. Maar uiteindelijk gaat het om het bewust blijven. Het moet op het veld gebeuren, bij de verenigingen. Over dat laatste maak ik mij zorgen. Het komen tot een veilig sportklimaat vergt gewoon een fundamentele cultuur- en gedragsverandering van bestuurders, coaches, ouders en spelers. Dat begint op het niveau van het individu van jongs af aan. De wijze waarop verenigingen hiermee omgaan, is dus essentieel. Kan de Minister mij aangeven welke acties en resultaten er op verenigingsniveau zichtbaar zijn en wat sportbonden en gemeentes doen om hun vereniging daarbij te helpen? Tenslotte worden die verenigingen allemaal gerund door vrijwilligers.

Mijn collega Van Dekken en ik hebben onlangs schriftelijke vragen gesteld over het feit dat jonge kinderen elkaar bij het kickboksen tegen het hoofd mogen schoppen. Ik hoef denk ik niet uit te leggen welke gezondheidsrisico's dit met zich meebrengt. Ik vind het trouwens onbegrijpelijk dat ouders hun kinderen hieraan blootstellen en ik ben blij te constateren dat de Minister deze zorgen deelt en steun geeft aan NOC*NSF om te komen tot één overkoepelende sportbond. Dat moet tegen de volgende zomer klaar zijn. Mijn verzoek aan de Minister is of zij de Kamer tegen die tijd wil informeren over de stand van zaken.

Ik kom op de topsport. Topsport heeft een voorbeeldfunctie, stimuleert mensen om zelf te sporten en om ergens voor te gaan, om een doel te willen bereiken. Topsport verbindt. Onze relatief goede topsportresultaten en goed georganiseerde topsportevenementen zijn zaken waar wij met zijn allen trots op zijn. Bovendien zetten ze Nederland op de kaart. Een negatief aspect van topsport is het dopinggebruik. Zowel in 2012 als in 2013 is doping veel in de aandacht geweest. Het bleek maar weer al te duidelijk dat er nog veel moet gebeuren, zowel op het gebied van preventie en informatievoorziening als op het gebied van controle. Vorig jaar is voor 2013 het budget van de Dopingautoriteit voor één jaar met € 200.000 verhoogd, maar de strijd tegen doping is nog lang niet gewonnen. Acht de Minister het wenselijk om deze verhoging structureel te maken, zodat de Dopingautoriteit die strijd goed geëquipeerd kan blijven aangaan? Ik deel de opmerking van mevrouw Leijten dat het van essentieel belang is dat alle organisaties die zich bezighouden met het bestrijden van doping, meer informatie gaan uitwisselen. Als het allemaal in een soort container blijft zitten en men niet met elkaar mag praten, dan gaan wij die strijd niet winnen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik vind doping een belangrijk punt. Renske Leijten van de SP gaf het ook al aan. Het is ook mijn inzet om ervoor te zorgen dat de Dopingautoriteit die € 200.000 die zij dankzij een amendement van PvdA, CDA en VVD kreeg, behoudt. Ik wil daar wel een amendement voor indienen, maar daar gaat mijn vraag niet over. Zou het niet goed zijn om dit gelijk voor de rest van de kabinetsperiode vast te leggen? Wij zien dat er nog veel te doen is. Wij wisten eigenlijk niet dat wij zo'n grote achterstand hadden op de strijd tegen doping.

De heer Huizing (VVD): Dat is ook precies de reden waarom ik het woord «structureel» gebruikte. Wij hebben die verhoging vorig jaar eenmalig ingezet, maar ik vraag de Minister vandaag of zij het wenselijk acht om die eenmalige verhoging om te zetten in een structurele verhoging. Dat betekent uiteraard dat dat geldt tot het einde van deze kabinetsperiode, dus nog een jaar of vier.

Voorzitter. De VVD is blij met de ambitie van de Minister om in de komende jaren topsportevenementen naar Nederland te halen. We hebben er al een aantal heel mooie gehad en er komen er nog een aantal heel mooie aan, maar we kijken ook verder. De Minister stelt dan ook terecht in haar beleidskader dat focus en samenwerking tussen sportbonden en steden van groot belang zijn. Het gaat er in dit geval ook om dat dat men elkaar wat gunt. Samenwerken werkt in dit geval.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De VVD heeft bij een begrotingsbehandeling aangegeven dat popartiesten die naar het buitenland gaan, geen subsidie zouden mogen krijgen voor hun reiskosten. Topsporters krijgen ook subsidie voor hun reiskosten. Vindt de VVD dat we daar ook mee zouden moeten ophouden?

De heer Huizing (VVD): De meeste topsporters zijn niet in staat om van hun sport te leven. Dat is de reden waarom er een stipendiumregeling is. Dat is de reden waarom de bonden via bijdrages aan topsportprogramma's bijvoorbeeld de reiskosten voor een Europees kampioenschap vergoeden. Daarbij komt dat sommige sporters, bijvoorbeeld handballers, aan zo'n kampioenschap geen stuiver verdienen. Die spelen gewoon namens Nederland een toernooi. Bij topartiesten ligt het volgens mij wat anders. Ik zeg dat, ook al ben ik niet heel goed bekend met die structuur. Mijn collega Arno Rutte is dat natuurlijk wel. Maar hoe het ook zij: popartiesten gaan vaak naar het buitenland om daar geld te verdienen door kaartjes te verkopen voor hun concerten. Ik vind dat je dat niet kunt vergelijken met topsport.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Er is in zoverre een overeenkomst dat het in beide gevallen om een Nederlands exportproduct gaat. Popartiesten die naar het buitenland gaan, exporteren een Nederlandse cultuuruiting. Als je over topsport praat, praat je bovendien niet alleen over handbal, maar ook over heel veel andere sporten. Bij sommige sporten brengt het dus wel degelijk geld in het laatje en daarom ben ik zo benieuwd te horen of de VVD er in dit geval anders over denkt. Ik heb de woorden van de heer Huizing goed gehoord en ik stel vast dat de VVD er in het geval van sport anders over denkt.

De heer Huizing (VVD): Ik denk toch echt dat er sprake is van een misvatting. Meer dan 90% van de Nederlandse topsporters verdient niet of nauwelijks geld met hun sport. Voetballen, wielrennen en tennis zijn de drie sporten waarmee serieus geld verdiend kan worden. Maar dan gaat het om sporters die geen bijdrage krijgen in hun reiskosten. Dat regelen die mensen echt zelf. Ik heb het over het Nederlands handbalteam, het volleybalteam en het hockeyteam. Die teams bestaan uit mensen die topsport bedrijven, maar daar niet hun inkomen uit halen. Ik vind dat een groot verschil met iemand die popmuziek tot zijn beroep heeft gemaakt.

Voorzitter. Ook in 2014 wordt er ongeveer 7 miljoen euro uitgegeven aan onderzoek. Nergens wordt echter duidelijk wat al dat onderzoek oplevert. Ik zou daar graag van de Minister wat meer inzicht in krijgen.

De voorzitter: Normaal gesproken volgen we de begrotingsvolgorde die bestaat uit de grootste oppositiefractie, gevolgd door de grootste coalitiefractie, enzovoort. Ik houd aan die volgorde vast, ook al is mevrouw Klever verhinderd. Dat bekent dat ik nu mevrouw Bruins Slot van het CDA het woord geef. Voordat zij begint, zeg ik nog wel: beste collega's, ik hoop dat u straks allemaal bij de tweede termijn bent, want alleen dan kunnen er rechtsgeldig moties worden ingediend.

Het woord is aan mevrouw Bruins Slot van het CDA.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Sport is maatschappelijk goud dat je moet verzilveren. Sporten en bewegen is leuk. Het is gezond en het brengt mensen samen. Bij sportverenigingen zie je ook de kracht van de samenleving. Sport zou ook niet bestaan als er niet zo veel vrijwilligers waren. Meer dan een miljoen Nederlanders zetten zich belangeloos in voor een vereniging of voor het organiseren van losse activiteiten. Zonder deze mensen zou er veel niet mogelijk zijn. Vrijwilligers verdienen daarom onze steun.

Gelukkig gebeurt er veel goeds. Vaak is dat lokaal, maar ook over het landelijke ingezette beleid voor de buurtsportcoach hoor ik veel goede verhalen. Op dit punt dan ook een compliment aan de minister! Maar er zijn nog steeds veel verbeterpunten. Vrijwilligers hebben last van regelgeving. De Taskforce belemmeringen Sport en Bewegen in de Buurt heeft hierover een goed rapport afgeleverd. De nodige regels kunnen worden geschrapt. Alleen op sommige punten stelt de reactie van het kabinet toch wel teleur.

De taskforce heeft onder andere de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en VWS opgeroepen om wet- en regelgeving, bijvoorbeeld rond de buitenschoolse opvang en sport, beter op elkaar af te stemmen, te veranderen. In de kabinetsreactie geeft de Minister aan dat er ingezet wordt op het verspreiden van goede voorbeelden, maar niet op het veranderen van de regelgeving. En dat laatste zou het CDA graag zien.

Het programma Sport en bewegen in de Buurt richt zich op mensen die nu nog onvoldoende sporten en bewegen. Het CDA heeft daarbij altijd om specifieke aandacht gevraagd voor ouderen en mensen met een handicap. De Minister heeft zelf ook aangegeven dat het huidige aanbod van sport en bewegen voor mensen met een handicap nog onvoldoende aansluit op de behoefte. Dat is zo, maar er is een nog veel grotere storm op komst. Door het afschaffen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en het beëindigen van het programma Uitdagend sportaanbod is er een groot risico dat mensen met een handicap stoppen met sporten of er niet mee beginnen. Ook de CG-Raad en de Sportbond Gehandicaptensport Nederland maken zich hierover ernstige zorgen. En het is nu juist zo belangrijk dat mensen met een handicap mee kunnen doen in de samenleving. Sport is maatschappelijk goud en daarom is het belangrijk dat mensen met een handicap dat kunnen blijven doen. Het CDA roept de Minister daarom ook op om de negatieve gevolgen voor deze doelgroepen op sportgebied inzichtelijk te maken en daar waar nodig te compenseren.

De financiering van sport staat ook op andere plekken onder druk. Er zijn steeds minder sponsoren en gemeenten bezuinigen. Het is dan ook een goede zaak dat de Minister van Sport haar begroting overeind houdt. De Minister dreigt door acties van haar collega's in het kabinet echter wel buitenspel te komen staan. Andere bewindspersonen doen een aanslag op de sport. De verhoging van de leidingwaterbelasting gaat er echt voor zorgen dat een aantal zwembaden waarschijnlijk kopje onder gaat. Daarbij komen de wijziging van de kantineregeling en de voortdurende problemen rondom de btw-aftrek.

De grootste bom is echter de wijziging van de kansspelwet. De VVD heeft hierover ook al iets gezegd. Nu krijgt de sport nog 44 miljoen van de lotto. Dit geld kunnen verenigingen echt niet missen, zeker niet in combinatie met de lastenverhoging van de collega's van de Minister en de gemeentelijke bezuinigingen. Met de wijziging van de kansspelwet dreigt deze 44 miljoen euro te verdwijnen, aangezien de verplichte afdracht verdwijnt. De oproep van het CDA is dan ook dat de Minister beter op haar domein moet passen en ervoor moet zorgen dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet de kans krijgt om de sport keihard te raken. Het CDA roept de Minister dan ook op om zich hard te maken en hierover een rode kaart in het kabinet uit te delen.

Sport moet ook schoon zijn! Daarmee doel ik natuurlijk op de strijd tegen doping en matchfixing. Deze vormen van sportcriminaliteit zetten de geloofwaardigheid en het plezier van mensen in sport onder druk. Jammer genoeg kan ik bijna letterlijk mijn tekst over doping van vorig jaar opdreunen, want waar blijft die dopingwet nou? Minister Klink heeft die wet in 2010 toegezegd en inmiddels zijn we dus bijna vier jaar verder. We zitten nu in de laatste maanden van dit jaar, maar wanneer komt die wet er nu echt?

In de strijd tegen doping zit een zwart gat. Het is namelijk nog steeds niet mogelijk om informatie over individuele dopingzaken tussen de Dopingautoriteit, Justitie, douane en politie uit te wisselen. Nu pakken we steeds de sporter, maar nooit de kwade genius erachter, de dealers en de toedieners. De SP wees hier terecht op. Het CDA wil graag dat het uitwisselen van individuele informatie onder de dopingwet geregeld wordt.

Vorig jaar heb ik met de steun van VVD en PvdA een amendement ingediend dat regelt dat de Dopingautoriteit voor haar werk € 200.000 extra kreeg. Dit geld kwam uit de reservering voor het binnenhalen van de Olympische Spelen.

Die ambitie is aan de kant van de weg gezet, maar helaas zien we dat geld in deze begroting niet terug. De Dopingautoriteit heeft het geld echt nodig om de strijd tegen doping goed te voeren. Mijn collega van de VVD zei terecht dat we in 2012 en 2013 pas goed inzicht gekregen hebben in de wijdverbreidheid van doping. Ik heb een amendement klaarliggen om ervoor te zorgen dat die € 200.000 structureel wordt, maar ik wil graag eerst een reactie van de Minister op dit punt.

Sport, alcohol en jongeren gaan zeker niet samen. Volgend jaar wordt de alcoholleeftijd verhoogd naar 18 jaar, maar bij een heleboel sportverenigingen kunnen jongeren nog te gemakkelijk drinken. Ik wil graag dat er stevig op wordt ingezet dat drank bij sportverenigingen gewoon niet kan. Het strookt niet met de sportieve gedachte en het is tegen de wet. Daarom heb ik zonet een amendement ingediend waarin ik € 125.000 voor een bepaalde periode vrijmaak, zodat NOC*NSF er samen met andere partners voor kan zorgen dat drankgebruik door jongeren bij sportverenigingen stop wordt gezet.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik heb het amendement zojuist gelezen en ik dacht: is dit nu iets wat NOC*NSF moet doen? Is dat de aangewezen organisatie daarvoor?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ja, omdat NOC*NSF met alle sportbonden in contact staat. Het lijkt mij dus goed dat men vandaaruit probeert om alle sportverenigingen te bereiken. Ik heb er met NOC*NSF ook over gesproken hoe men dat wil doen. Ik vond het echt een goed voorstel. Ik stel mevrouw Dijkstra de vraag terug hoe zij dit dan voor zich ziet. Hoe zou zij het in het vat willen gieten?

De voorzitter: Mevrouw Dijkstra reageert eerst op het antwoord.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik was daar benieuwd naar omdat ik me ook kan voorstellen dat de KNVB hierin een rol speelt. Dan laat je het niet alleen bij NOC*NSF maar bekijk je hoe je het zo breed mogelijk kunt aanpakken. Dat was de achtergrond van mijn vraag.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dan zal ik het nog iets verder toelichten. Zoals ik heb begrepen, wil NOC*NSF waar nodig met de sportbonden om tafel gaan zitten en een aantal activiteiten organiseren, vooral met sportverenigingen waarvan bekend is dat het daarbij niet goed gaat. Het worden een soort hotspots. Samen met onder anderen dr. Van der Lely – bij mevrouw Dijkstra welbekend – kan NOC*NSF ervoor zorgen dat er een stop wordt gezet op alcoholgebruik door jongeren. Ik vond het een lovenswaardig streven.

De heer Huizing (VVD): Volgens mij gaat op 1 januari de alcoholleeftijd naar 18 jaar. Denkt mevrouw Bruins Slot niet dat dit afdoende is? Die leeftijd geldt dan immers ook in sportkantines.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Nee, ik denk niet dat dit afdoende is, omdat jongeren onder de 16 nu soms ook veel te makkelijk drank krijgen op sportverenigingen. Het gaat dus ook om bewustwording. Door de Staatssecretaris wordt nu wel een campagne gevoerd in brede zin om de leeftijd van 18 jaar onder de aandacht te krijgen, maar los daarvan is er nog een heleboel werk te doen op de sportvereniging. Dat is juist een plek waar je makkelijk veel jongeren bereikt.

De heer Huizing (VVD): Dat laatste ben ik met mevrouw Bruins Slot eens. Via sport en de verenigingen bereik je jongeren heel makkelijk. Als echter de wet gewoon zegt dat er geen alcohol aan jongeren onder 18 geschonken mag worden, dan zie ik niet helemaal wat NOC*NSF nog moet doen. Dan kan mevrouw Bruins Slot ook zeggen dat zij een brede bewustwordingscampagne in de samenleving als geheel wenst. Dan gaat het namelijk ook over alcoholgebruik in kroegen of in zuipketen. Het gaat toch niet alleen om sportverenigingen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): In de wet staat nu ook dat drankgebruik door jongeren onder de 16 jaar niet mag, maar helaas houdt niet iedereen zich hieraan. Volwassenen zijn zich er soms ook niet van bewust dat het slecht is dat jongeren drinken. Een aantal sportverenigingen loopt nu al voorop om het wel goed in de praktijk te brengen, maar een aantal niet. Laten we meer aandacht besteden aan de verenigingen die echt op achterstand staan en niet voldoende actie ondernemen, om ervoor te zorgen dat het niet gebeurt. Daarop is mijn initiatief gericht. Daar komt nog bovenop dat de leeftijd naar 18 jaar gaat. Dat maakt misschien de noodzaak nog groter.

Ik heb nog op twee andere punten vragen aan de Minister. Het is goed dat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de bel gaan trekken over de tekortkomingen in het bewegingsonderwijs op de basisscholen. Dank dus voor de grondige uitvoering van de motie van mevrouw Dijkstra en mij. De lat moet omhoog; ik deel met de VVD dat de meting een ongelofelijk zorgelijk beeld geeft. Wat zijn de verwachtingen van de minister? Wat denkt zij te bereiken?

Waarom loopt het nog steeds niet goed met de uitvoering van de motie-Van Dekken/Dijkstra over Service Médical? Wij hebben voor die motie gestemd en wij willen dat die goed wordt uitgevoerd. Wat zijn nu de knelpunten?

Ik kom tot een afronding. Sport is maatschappelijk goud dat je moet verzilveren. Koester de sport en wees trots op de prestaties van onze topsporters en onze jeugd. Het is een prachtige manier om mee te doen in de samenleving.

De heer Huizing (VVD): Ik kom nog even terug op Service Médical. Uiteraard moeten moties goed uitgevoerd worden, zeker als er een toezegging van de Minister ligt, maar wat maakt dat mevrouw Bruins Slot denkt dat dit niet is gebeurd?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): In de motie wordt de regering opgeroepen om te zorgen voor een goede afbouwperiode voor Service Médical, zodat Service Médical niet structureel aan het subsidie-infuus hoeft te blijven. Daar ben ik het helemaal mee eens en dat vind ik heel logisch, maar de Minister heeft de motie zo uitgevoerd dat zij door een derde een onderzoek heeft laten doen, dat wel geaggregeerde informatie heeft opgeleverd. Dat is niet wat mevrouw Dijkstra en de heer Van Dekken met die motie hebben bedoeld. Ik heb de motie begrepen zoals de heer Van Dekken en mevrouw Dijkstra haar toegelicht hebben, en dat komt niet een-op-een overeen met wat de Minister heeft gedaan.

De heer Huizing (VVD): Dit blijft een beetje een abstracte discussie, want mevrouw Bruins Slot verwijst datgene wat de heer Van Dekken en mevrouw Dijkstra ermee bedoeld hebben. Zij zitten hier aan tafel, dus misschien kunnen ze dat zelf nog uitleggen.

De voorzitter: In hun eigen termijn zullen ze dat doen.

De heer Huizing (VVD): Ik kan dus niet inhoudelijk reageren, want mevrouw Bruins Slot licht niet toe wat de indieners er toen mee hebben beoogd. Ik laat het dus even hierbij.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dan heeft de heer Huizing niet helemaal zorgvuldig geluisterd. In mijn toelichting zei ik dat de heer Van Dekken en mevrouw Dijkstra bedoeld hebben dat er keurig in een periode van een jaar zou worden afgebouwd, inclusief een subsidie aan Service Médical, maar wel met de heldere boodschap: en nu is het genoeg. Wat er echter uiteindelijk is gebeurd, is dat er een onderzoek is uitgevoerd dat geaggregeerde informatie heeft opgeleverd om het wel te borgen, maar niet met een zodanige afronding. Het lijkt mij goed dat de motie keurig wordt uitgevoerd zoals zij is bedoeld.

De heer Van Dekken (PvdA): Voorzitter. Ik had een heel uitgebreide inleiding gemaakt met een verhaal over mijzelf als jong kind dat in aanraking kwam met het Jeugdsportfonds, maar die ga ik u besparen. Het is op zich een heel mooi verhaal geworden.

De heer Huizing (VVD): Misschien kunt u het uitgeven!

De heer Van Dekken (PvdA): Misschien ga ik er inderdaad ooit nog eens een boekje over schrijven: «De prestaties van ...»

Altijd als ik lees en praat over kinderen die opgroeien in armoede, word ik nogal triest. In Nederland groeit 1 op de 9 kinderen op in armoede. Zij zijn afkomstig uit 377.000 gezinnen. Ongeveer 150.000 kinderen doen vanwege geldgebrek niet mee aan sport en cultuur. De PvdA – eigenlijk is zij daarvoor opgericht – wil eraan werken om deze oneerlijke situatie te veranderen. Daarom ondersteunt en onderschrijft mijn fractie het goede werk van het Jeugdsportfonds. Op dit moment worden door het Jeugdsportfonds op jaarbasis ongeveer 25.000 kinderen geholpen. Bij het Jeugdcultuurfonds zou het gaan om 2.000. Dat is mooi en dat is goed, maar natuurlijk niet genoeg, vandaar dat de PvdA de ambitie heeft om in 2016 jaarlijks 40.000 kinderen een sportkans te bieden. Deelt de Minister deze ambitie? In ieder geval zal de PvdA in tweede termijn een motie indienen om deze grote groep kinderen een gelijkwaardige positie te bezorgen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Uiteraard ben ik het met de heer Van Dekken eens dat het belangrijk is om kinderen uit achterstandsgezinnen ook te laten sporten. Het is dus een mooi voorstel dat de heer Van Dekken doet. Ik ken ook het goede werk van het Jeugdsportfonds, maar er zijn ook een heleboel gemeenten die er los van het Jeugdsportfonds voor zorgen dat kinderen kunnen sporten. Ik noem Den Haag, met de Ooievaarspas. Komt dat geld ook beschikbaar voor gemeenten die dat werk willen versterken? Daar zitten soms ook heel succesvolle programma's tussen.

De heer Van Dekken (PvdA): Wat mij betreft wel, maar het is een kwestie van eerlijk en goed verdelen. Als het mogelijk is om de doelgroep te bereiken, dan is dat pure winst, want daar gaat het in de kern om. Ik ga niet over de verdeling van de budgetten. Die regie kan ik niet hiernaartoe halen. Als je echter praat over 150.000 kinderen, tig fondsen en het Jeugdsportfonds dat daaroverheen gaat met dezelfde ambitie, dan denk ik dat we een heel goede slag kunnen slaan voor de komende vier jaar. Zeker in deze tijden is het van cruciaal belang dat dit gebeurt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik hoor de heer Van Dekken «ja» zeggen wat het Jeugdsportfonds betreft, maar als er andere organisaties bij gemeenten aankloppen met goede programma's dan kan het geld wellicht ook die kant op. Heb ik dat zo juist verstaan?

De heer Van Dekken (PvdA): Dat geld gaat natuurlijk via het Jeugdsportfonds. Daar zitten verstandige en wijze mensen. Die zullen er ongetwijfeld voor zorgen dat die gelden terechtkomen bij de doelgroep waarover we het hebben. Die heeft het gewoon keihard nodig. Daar gaat het om. Het moet echt gericht zijn op de doelgroep: arme kinderen.

In de kern wil de PvdA namelijk dat alle kinderen in achterstandssituaties kunnen sporten. Ik zal ook niet eerder rusten dan voordat dat het geval is. Dat is overigens geen uitspraak van mijzelf, maar van PvdA-voorzitter Hans Spekman. Die is hier zeer op gebrand en ik deel dat met hem. De heer Huizing van de VVD had het er al over en wij willen de Minister ook vragen of de Aboutalebgelden echt effectief zijn ingezet. Het antwoord op die vraag vind je niet in al die rapportages: anderhalve meter papier over sport. Dat zegt heel veel over de ambitie van de Minister, en daar zijn we ook blij mij, maar we moeten niet verdrinken in traagheid. Graag zouden wij dus inzicht krijgen in wat er precies met de Aboutalebgelden is gedaan. Het oplossen van achterstanden heeft namelijk topprioriteit.

Ik heb gezegd hoe belangrijk sport is voor de jeugd. Jong geleerd is immers oud gedaan; dat is een feit. Volwassenen die in hun jeugd actief hebben gesport, blijken dat ook op hogere leeftijd meer te doen, in tegenstelling tot mensen die in hun jeugd niet zijn opgevoed met sport en bewegen. Onlangs heb ik een tussenevaluatie gezien van het Verwey-Jonker Instituut waaruit blijkt dat het maatschappelijk rendement van sport in sportverenigingen veel groter kan zijn dan nu het geval is. Sportverenigingen zijn dan niet meer op aarde om alleen maar faciliteiten te bieden, maar ze draaien het om. Sport is geen doel op zich, maar een middel om maatschappelijk kwetsbare groepen verder te helpen. Hoe staat de Minister hier eigenlijk in? Welke rol zou zij hierin willen spelen? Hoe ziet zij de toekomst van die initiatieven, zoals bijvoorbeeld in Rotterdam? Er ligt ook nog een prachtig plan van NOC*NSF dat hierop voortborduurt. Er is nagedacht over de vraag hoe sport en preventie met elkaar verbonden kunnen worden. Ik zou daar heel graag een reactie op krijgen van de Minister.

Breedtesport is een prioriteit. Topsport trouwens ook, maar breedtesport is echt ontzettend belangrijk. Dat vindt deze Minister ook en er is de afgelopen jaren veel bereikt. Ik noem het actieplan over veiligheid op het veld, het justitiële vooronderzoek naar matchfixing en het algemene onderzoek naar matchfixing, en het structurele budget voor arme kinderen om te kunnen sporten. Al deze punten zijn van groot belang en zijn telkens op één punt gericht, maar toch mist mijn fractie een overkoepelende visie van dit kabinet op sport. Ik las dat VWS dit beaamt. Er zijn tig fantastische en goede initiatieven, maar het is te verbrokkeld en te weinig zichtbaar. Juist daarom, en daar zijn we blij om, is de Minister sinds kort de voorvrouw van een landelijk sportnetwerk. Maar nu moet het ook echt gaan gebeuren. Wat gaat de Minister precies doen in dat netwerk? Welke overkoepelende visie komt er op sport? Wij vragen dus om een visie en een actieplan met daarin de doelen en de acties die de Minister voor deze actieperiode en misschien wel voor de langere termijn ziet. Ik zou dat zeer op prijs stellen.

De gehandicaptensport is in dit debat nog niet echt aan de orde geweest.

De voorzitter: Ik zie nu toch enig protest bij mevrouw Bruins Slot.

De heer Van Dekken (PvdA): Excuses, ik vergis me. Ik heb de inbreng van mevrouw Bruins Slot wel degelijk gehoord. Ik ga te veel op in mijn eigen verhaal. Ik wil graag iets zeggen over de stichting Onbeperkt Sportief die de monitor «(On)beperkt sportief 2013» heeft doen verschijnen samen met het Mulier Instituut. Ik begreep van beide organisaties dat wat betreft de ontwikkeling alles en iedereen daarbij betrokken is, maar niet de doelgroep zelf. Dat vind ik toch opvallend. Waarom wordt die mensen niet gevraagd wat zij graag willen? Dat vinden wij echt heel vreemd. Men bedenkt van alles zonder de doelgroep erbij te betrekken. Kan de Minister ervoor zorgen dat de doelgroep in het vervolg wel betrokken wordt?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is goed dat de heer Van Dekken nogmaals onderstreept dat arme kinderen moeten kunnen meedoen aan sport en dat hetzelfde geldt voor mensen met een handicap. De Minister probeert een aantal regelingen overeind te houden, maar intussen zijn andere bewindspersonen hard bezig om de gehandicaptensport af te breken. Hoe kijkt de heer Van Dekken daar tegenaan? Vindt hij ook dat we ervoor moeten zorgen dat de participatie van mensen met een handicap op eenzelfde niveau blijft?

De heer Van Dekken (PvdA): Dit is een terechte vraag. Waar dat kan, moet dat. Ik vertrouw erop dat de Minister zich inzet voor deze categorie van sport. Tegelijkertijd leven we wel in financieel ingewikkelde tijden. Er wordt veel veranderd. De termen «afbreken» en «slopen», ook al gebruikt mevrouw Bruins Slot die misschien niet zo, vind ik niet echt passend in dezen. Ik weet zeker dat binnen het budget – het sportbudget is niet verlaagd – de prioriteit bij de gehandicaptensport blijft liggen. Het is ook verstandig om dat te benadrukken, omdat het anders wel echt marginaal wordt. In die zin delen wij dezelfde conclusie, als ik het goed heb.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De heer Van Dekken zegt dat overal veel wordt bezuinigd. Dat klopt inderdaad. We moeten het op een aantal terreinen met minder doen. Mensen met een handicap krijgen de komende jaren echter vele honderden miljoenen minder aan tegemoetkomingen waarvan zij nu vaak hun sport betalen. Is de heer Van Dekken het met mij eens dat het ondanks die maatregelen wel heel belangrijk is om in de participatiemaatschappij die dit kabinet voorstaat, een gelijkwaardige plek te behouden voor mensen met een handicap?

De heer Van Dekken (PvdA): Ik praat liever over de betrokken maatschappij. Natuurlijk, binnen de financiële kaders die er zijn, is de inzet erop gericht om ervoor te zorgen dat deze doelgroep op de juiste manier maatschappelijk actief kan blijven. Maar nogmaals, het zijn geen tijden van veel en meer. Dat moet ik er echt bij zeggen.

Over de gymlesuren hoef ik nu niets te zeggen, want dat hebben collega's voor mij al gedaan.

Wel wil ik ingaan op voetbal en het actieplan voor een veiliger voetbalklimaat; mijn VVD-collega had het er ook al over. Als PvdA zijn we een ronde aan het doen langs de velden. We komen overal en nergens: van de Alphense Boys tot Vitesse en GRC Groningen. Wat blijkt? Alles en iedereen wil heel graag helpen om dat veilige sportklimaat te creëren. Daar is geen twijfel over mogelijk. De inzet is daar echt op gericht. Het actieplan landt ook goed, maar het grote probleem is dat er geen capaciteit, geen geld en geen extra vrijwilligers zijn. Bij de Alphense Boys speelde dat laatste heel duidelijk.

Er moesten drie wedstrijden zonder publiek worden gespeeld. Er moesten twintig mensen met hesjes bij staan voor de beveiliging. Zij waren heel gemotiveerd om dat te doen, maar dat was alleen omdat zij naar die wedstrijd wilden kijken. Bij andere wedstrijden is er helemaal geen animo om die hesjes te dragen en te zorgen voor de veiligheid. Dat is een voorbeeld uit de praktijk. Dat baart ons zorgen. De vraag is wat we kunnen doen om dat actieplan tot een succes te maken van Amsterdam tot Wassenaar, want daar was het dit weekend ook raak.

Een andere vraag in verband met het streven naar een veiliger voetbalklimaat is in hoeverre het homoacceptatieplan wordt uitgevoerd. Ik ben heel blij met wat ik heb gehoord over hoe het gaat bij het kickboksen.

Er is ook gesproken over de kansspelwetgeving, waarbij allerlei invalshoeken zijn gekozen. Los van de liberalisering, die lichtelijk aan het doorslaan is, vrezen wij, is de belangrijkste bedreiging voor de sport de kwestie van matchfixing. Wij zouden graag willen dat Minister Schippers in gesprek gaat met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de vraag wat hieraan te doen. In het Algemeen Dagblad stond vanochtend een raar bericht over goktelevisie, waarbij er interactief via de televisie kan worden gegokt, waarschijnlijk op sportwedstrijden. Dat lijkt mij dodelijk voor het schoon en veilig houden van de sport. Daarover hoor ik graag de opvatting van de Minister.

Een bredere vraag, die de sport raakt, maar ook het voetbal, is dat wij veel meer aandacht willen voor alle voetbalsyndicaten, want dat zijn het eigenlijk, zoals bij Maher. De vraag is hoe het moet met het gewone clubvoetbal. De Minister wil daar ongetwijfeld iets over zeggen. Of anders vraag ik haar om in overleg te gaan met de KNVB.

Er is al heel veel gezegd over matchfixing. Er komen een hoorzitting en een algemeen overleg. Er is een justitieel vooronderzoek en er zou ook een ander justitieel onderzoek zijn. Ik hoor graag een reactie op het rapport over dat algemene onderzoek, want ik hoorde dat cruciale informatie niet in dat rapport is opgenomen, omdat mensen gevaar zouden lopen als zij informatie over de beïnvloeding van wedstrijden zouden doorspelen. Ik ben inmiddels drie jaar bezig met dit dossier. Ik geloof onmiddellijk dat het waar is. Het zegt heel veel over de ernst van de situatie. Heel graag heel scherpe en goed aandacht hiervoor, want anders loopt het bij ons vandaan en dat kan niet. In die zin moet de sport echt worden opgeschoond.

Binnenkort komt er een voetbalwet en daar zijn wij heel blij mee. Zou de Minister samen met de Minister van Justitie en misschien ook met de KNVB meer aandacht kunnen besteden aan de normale voetballiefhebbers, degenen die de echte clubliefde uitdragen, ook in de uitwedstrijden? Het is afgelopen week gruwelijk misgegaan bij Ajax-Celtic. Dat moeten we ook niet willen, maar het is wel zo dat 98% van de mensen die van voetbal houden, dat op een normale manier willen beleven. Ook in de toekomst moet het clubvoetbal in de benen blijven, met daarachter die belangrijke infrastructuur van amateurvoetbalverenigingen, waarover ook al het nodige is gezegd.

Daarnaast hebben het WK voetbal in Qatar. Ik ben erg geschrokken van de laatste berichtgeving over de omstandigheden van de werknemers in Qatar. We zouden het helemaal niet erg vinden wanneer dit kabinet, de Minister van Sport voorop, een stevig signaal afgeeft aan de heer Blatter. Ondersteunt de Minister, net als de PvdA, de oproep die Amnesty International gisteravond deed?

Chapeau voor het feit dat wij het EK voetbal naar een aantal speelsteden in Nederland willen halen. Daar zijn we erg blij mee.

De voorzitter: Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Bruins Slot een vraag.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De arbeidsomstandigheden zijn niet het enige wat aan de hand is in Qatar. Er is nog iets wat al even afschuwelijk is. De Golfstaten om Qatar heen, zijn bezig met het ontwikkelen van een medische test om aan te wijzen of mensen homoseksueel zijn of niet. Het is sowieso bizar om te denken dat je dat kunt aanwijzen. Zou het niet verstandig zijn om dat ook mee te nemen in de reactie van de minister? Het stapelt zich wel op, als het gaat om het WK voetbal.

De heer Van Dekken (PvdA): Een terechte vraag van mijn collega van het CDA. Dat moet zeker worden meegenomen in het totale pakket, want het wordt van kwaad tot erger. We hebben nu een echte sportminister, met gezag. Het zou heel goed zijn als zij een krachtig signaal naar buiten brengt.

De heer Huizing (VVD): Uiteraard deel ik de zorg van de heer Van Dekken over toernooien in landen waar dit soort dingen gebeuren. Wij hebben het er vorige week bij de hoorzitting over Sotsji uitgebreid over gehad. Is het niet verstandiger om dat te doen in Europees verband? Als je als één land met je opgeheven vingertje blijft wapperen, leert de ervaring dat je geen deuk in een pakje boter slaat en er als sportland ook alleen maar last van krijgt, door de wijze waarop de bonden internationaal georganiseerd zijn. Europa als geheel is wel in staat om een vuist te maken, want er is geen wereldsport zonder Europa.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik begrijp de opmerking. Ik ben het er ook wel mee eens, maar om nu te zeggen dat Nederland geen deuk in een pakje boter kan slaan als het gaat om maatschappelijke en politieke opvattingen over het uitbuiten van mensen, dan kunnen wij er als Tweede Kamer ook net zo goed mee ophouden. Ik wil dat wel als uitgangspunt nemen. Als er Europese overeenstemming is over de vraag hoe je dat zou moeten doen, dan met alle liefde.

Dat brengt mij op iets anders, wat ik daarnet vergat. Ik zou het ook helemaal niet erg vinden wanneer de Minister in Europees verband met de ministers van Veiligheid en Justitie zou pleiten voor een integrale en structurele aanpak van matchfixing, maar dat terzijde.

De heer Huizing (VVD): Als de overheid iets doet, binnen de politiek, is dat toch iets anders dan wanneer de KNVB, als fatsoenlijke Nederlandse organisatie, bij de UEFA of de FIFA met dat vingertje gaat lopen wapperen. Ik denk dat we dan bij het EK 2020 al op 3–0 achterstand staan en dat nooit meer binnenhalen. Dat is de manier waarop het helaas werkt bij dit soort internationale organisaties. Het gaat erom resultaat te boeken en niet alleen maar een statement te maken voor de bühne, waar anderen dan weer het slachtoffer van zijn.

De heer Van Dekken (PvdA): Eens, maar een statement over uitbuiting is nooit voor de bühne. Het gaat erom dat er een krachtig, gemeenschappelijk signaal wordt gepresenteerd. Als dat door Nederland kan worden geïnitieerd, zou ik zeggen: laten we dat vooral doen. Ik denk dat dit van belang is voor alles en iedereen, alhier. Ik zal niet ingaan op Sotsji. Het IOC heeft inmiddels een schriftelijke verklaring gestuurd op verzoek van mijn collega Yücel. Daar zijn wij blij mee. Is de Minister met ons van mening dat mensenrechten een criterium moeten zijn bij het toewijzen van belangrijke sportevenementen?

Het volgende kleine punt heb ik eigenlijk al genoemd, maar ik wil het toch nog eens benadrukken. De kinderen die in de toekomst naar ik hoop nog veel meer gebruikmaken van het Jeugdsportfonds zijn onze talenten. Ik ben fanatiek en soms zelfs verbaal supporter van de zo genoemde Trots van het Noorden, die opereert in de Groene Kathedraal, zoals wij dat zo mooi zeggen. Ik ben echt ontzettend trots op het feit dat het een volksclub is. Ik vind ook dat voetbal van het volk moet blijven. Bij een heleboel andere sporten is men natuurlijk ook trots op hun club, of men nu van zwemmen houdt of van voetbal.

Ik wil echt pleiten voor een gelijkwaardige rol voor kinderen in armoedige posities. In die groep zit de nieuwe 17-jarige Živković uit het industriedorpje Foxhol, het grootste voetbaltalent van Nederland. Misschien kan zo iemand daadwerkelijk iets betekenen voor de kinderen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Voorzitter. Ik wil met dezelfde woorden beginnen als mijn collega Bruins Slot heeft gedaan: sport is maatschappelijk goud. Dat vond ik zo mooi. Misschien moet ik wel zeggen «mens sana in corpore sano», een gezonde geest in een gezond lichaam, want sport is natuurlijk goed voor lichaam en geest. Sport creëert verbondenheid en respect en verbetert ook de prestatie op je werk en tijdens je studie op school. De Minister erkent dit belang; dat blijkt wel uit haar sportbeleid. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de complimenten die door mijn collega's zijn gemaakt.

Zoals de Minister dat van ons weet, hebben wij natuurlijk nog vele vragen.

Ik wil dan ook beginnen met de gehandicaptensport. De afgelopen jaren wordt er hard gewerkt om de gehandicaptensport te verbeteren. Er zijn enkele prachtige evenementen geweest waaruit dat blijkt en waarmee dat ook wordt gestimuleerd. Er zijn ook verschillende projecten opgezet, zoals Special Heroes en Sport op Maat. Nog steeds sporten echter 1,6 miljoen gehandicapten niet. Dat zijn vooral mensen met een lichamelijke handicap, maar onder hen zijn ook 130.000 mensen met een verstandelijke handicap. We zijn er dus nog lang niet.

Als een van de belangrijkste knelpunten wordt het vervoer van mensen van en naar de sportclub genoemd. Mevrouw Bruins Slot zei het ook al. Het aanbod is vaak beperkt en mensen met een handicap zijn dan gedwongen om naar buurgemeenten af te reizen. Er moet dus regionaal meer samengewerkt worden om het vervoer tussen gemeenten af te stemmen. Er bestaat een vervoersregeling, maar die werkt in de praktijk helemaal niet optimaal. Wil de Minister hier eens op reageren? Heeft zij inzicht in het aantal mensen met een handicap dat vanwege problemen met het vervoer niet sport? Hoeveel mensen maken gebruik van deze vervoersregeling om deel te kunnen nemen aan sport?

Dan wil ik overstappen naar het vrouwenvoetbal. Ik heb goed geluisterd, maar daar heb ik niemand over gehoord; dat mag ik nu wel oprecht zeggen. Vrouwenvoetbal is de snelst groeiende sport in Nederland. Laten wij dat even vaststellen. Het aantal vrouwen dat lid is van de KNVB is ten opzichte van tien jaar geleden met 80% gegroeid. Ik vind het echt heel mooi om te zien hoe meisjes en vrouwen een plek verwerven in dit van oorsprong mannenbolwerk. In 2017 is er weer een EK vrouwenvoetbal en de KNVB wil zich kandideren voor de organisatie daarvan. Het organiseren van dat toernooi zal een stimulans zijn voor het vrouwenvoetbal. Meisjes zullen geïnspireerd worden om ook te gaan voetballen. Ik wil de Minister dan ook vragen om te kijken naar de mogelijkheden om dat toernooi naar Nederland te halen. Voor februari 2014 maakt UEFA de eisen bekend en voor oktober 2014 moeten de bid ingediend worden. Ik wil graag van de Minister weten wat zij daarvan vindt, hoe zij tegenover een EK vrouwenvoetbal in Nederland staat en of zij met de KNVB in gesprek wil gaan over de mogelijkheden om dit in Nederland te organiseren.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik ben oprecht blij dat mevrouw Dijkstra namens D66 deze oproep doet. Nog geen twee jaar geleden werd hier namelijk in een overleg over sport gezegd dat er een soort actieplan vrouwen- en meidenvoetbal moest komen. Naar ik meen, zei de Minister vorig jaar: eigenlijk is dat helemaal niet nodig, want het loopt als een tierelier.

Ik wil de oproep van mevrouw Dijkstra daarom heel graag ondersteunen. Eigenlijk zie ik nog liever een actieplan naar Duits model, dat indertijd werd afgeleid van het WK in Duitsland. Dat is fantastisch verlopen. Als dat zou kunnen, dan zie ik dat heel graag.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik dank de heer Van Dekken voor zijn warme steun.

De heer Huizing (VVD): Ik begrijp het niet goed. Hoor ik hier nu de oproep dat de rijksoverheid zich moet gaan bemoeien met de sport die vrouwen willen gaan doen? Het is de snelst groeiende sport in Nederland. Vrouwen kunnen overal sporten. Talloze voetbalverenigingen zijn zeer actief met het werven van meisjes. Wat moet de rijksoverheid hier nu bij doen?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De heer Huizing heeft niet helemaal gehoord wat ik zei. De KNVB wil dit evenement naar Nederland halen. Als je zo'n topsportevenement – laten wij het maar zo noemen, want dat is het – naar Nederland haalt, dan is daarvoor ook steun van de overheid, steun van de Minister, nodig. Dit is belangrijk voor Nederland. Het is niet alleen belangrijk voor de meisjes en vrouwen, maar het is ook een enorme stimulans. Wij hebben het hier veel over breedtesport. De heer Van Dekken heeft het uitvoerig gehad over kinderen uit de minder kansrijke wijken en je ziet nu juist dat meisjes uit die omgeving heel erg graag met voetbal meedoen. Als je erin slaagt om zo'n evenement naar Nederland te halen, dan heeft dat een enorme uitstraling. Dat weten we. Daarmee kunnen we een nog veel grotere rol geven aan het vrouwen- en meisjesvoetbal.

De heer Huizing (VVD): Over het binnenhalen van het evenement hebben wij lijkt mij geen discussie. Dat past gewoon prima binnen het zojuist gepubliceerde beleidskader voor topsportevenementen. Dat is ook heel goed voor de sport. Ik reageerde een beetje op de positieve reactie van mevrouw Dijkstra op het actieplan voor vrouwenvoetbal in het algemeen, zoals men dat in Duitsland heeft en waar de heer Van Dekken over sprak. De rijksoverheid zou van alles moeten doen om ervoor te zorgen dat meisjes gaan voetballen. Ik denk juist dat het erom gaat dat wij meisjes die niet sporten, moeten laten sporten, en dat de keuze aan henzelf is.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik reageerde op de opmerking van de heer Van Dekken dat hij mijn pleidooi voor het houden van het EK vrouwenvoetbal in Nederland van harte wilde ondersteunen. Daar dankte ik hem voor.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik breng de heer Huizing nog even in herinnering dat de motie over vrouwenvoetbal van de heer Van Dekken indertijd ook door de VVD is gesteund. Ik vind het een mooie oproep van mevrouw Dijkstra. Het is een leuke sport, ook voor vrouwen. We kennen allemaal nog het WK dat in 2011 in Duitsland heeft plaatsgevonden, waar het Nederlandse vrouwenvoetbalelftal echt een mooi resultaat heeft neergezet. Als je een vrouwenteam van oranje wilt hebben dat goed presteert, moet je in de eredivisie voor vrouwen ook teams hebben die goed voetballen. We zien dat vrouwenvoetbal continu onder druk staat. Vorige week zagen wij het bericht dat het vrouwenteam van FC Utrecht stopt. De oproep van mevrouw Dijkstra is mooi, maar wat gaat zij doen om ervoor te zorgen dat het team van oranje steeds kan worden gevuld met goede vrouwelijke voetballers?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Het is heel goed dat mevrouw Bruins Slot dat opmerkt. Ik denk dat het houden van zo'n evenement in Nederland juist een enorme stimulans kan zijn. Juist deze clubs bedenken zich dan wel twee keer voordat zij een vrouwenteam opheffen in plaats van er meer energie in steken. Ik denk dat daar binnen de voetbalverenigingen veel meer ruimte voor moet zijn.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is inderdaad een weg om op te gaan. Daarmee kun je het vrouwenvoetbal stimuleren. Ik zeg wel de heer Huizing na: het is geen rijkstaak om meisjes op voetbal te doen. Het Rijk kan wel randvoorwaarden creëren waardoor een goede sportcultuur kan ontstaan. Een nieuwe sport zoals vrouwenvoetbal hoort daar zeker bij. Ik ondersteun de woorden van mevrouw Dijkstra en ik hoop dat de Minister hier positief op reageert.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik dank ook mevrouw Bruins Slot voor de ondersteuning. Ik vind wel dat het zich aardig ontwikkelt, gezien de steun die daarvoor is. Daar horen wij straks van de Minister wel meer over.

Mijn volgende punt gaat over de Olympische Spelen in Sotsji. Wij hebben hier een heel goed rondetafelgesprek gehad over de anti-homowetgeving die op geen enkele manier in de olympische gedachte past. In het Olympisch Handvest is dan ook vastgelegd dat mensenrechten gerespecteerd moeten worden in het gastland. Ik onderschrijf dat principe van harte. Wij hebben tijdens dat rondetafelgesprek ook met elkaar geconstateerd dat dit principe in de praktijk niet zo wordt nageleefd. De anti-homowetgeving in Rusland geeft veel onzekerheid over de veiligheid van onze sporters en supporters. De spelers kiezen evenwel niet waar de Olympische Spelen gehouden worden. Het is niet aan hen om politiek te gaan bedrijven. Het IOC kiest de locatie. Deze Minister kan er, wat ons betreft, bij het IOC op aandringen, eventueel met Europese collega's, dat de organisatie van de Olympische Spelen alleen gaat naar landen waar de mensenrechten ook echt gerespecteerd worden. Ik wil de Minister derhalve verzoeken om zich – waarschijnlijk via NOC*NSF – bij het IOC hard te maken voor het expliciet opnemen van mensenrechten als criterium bij de selectie van de kandidaat-steden voor de Olympische Spelen. Daarbij moet er ook aandacht zijn voor het veranderen van de mensenrechtensituatie na toewijzing. Ik hoor hierop graag een reactie van de Minister.

De heer Huizing (VVD): Ik ben het geheel eens met de gedachtegang en de strekking van het verzoek van mevrouw Dijkstra. Zou het echter niet verstandig zijn om daar ook in te verwerken dat we met elkaar in Europa hiermee aan de gang gaan, juist om die vuist te kunnen maken? Wij kunnen wel moties indienen en onze Minister of onze sportbonden op pad sturen, maar het is mijn grootste angst dat we daar niet mee bereiken wat wij zouden willen. Wij zouden dat doel wel kunnen bereiken als wij dat samen met gelijkgestemde landen doen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik heb inderdaad een motie klaarliggen. Dat weet de heer Huizing. Daar hebben verschillende woordvoerders hun steun al voor uitgesproken. Ik wacht echter eerst de reactie van de Minister af. Ik heb niet voor niets gezegd dat het ook aan haar is om in elk geval naar de weg te zoeken waarlangs zij dat het meest hard kan maken en de meeste invloed kan laten gelden. Dat heb ik ook willen zeggen toen ik sprak over eventuele samenwerking met andere Europese landen of Europese sportbonden. Als de Minister van mening is dat dit in samenwerking met de Europese collega's moet gebeuren omdat het anders geen effect heeft, dan laat ik dat graag aan haar.

Ik ga van Europa weer terug naar de gemeenten. Die dragen veel verantwoordelijkheid voor het sportbeleid. Dat is goed. Gemeenten staan dicht bij hun inwoners en weten waar behoefte aan is. Maar ook het sportbeleid van de gemeenten voelt de gevolgen van de economische recessie. Het merendeel van de gemeenten heeft de afgelopen jaren moeten bezuinigen op sport. Toch zijn gemeenten er wel in geslaagd om met minder geld het aanbod van de sport in stand te houden. Dat is een knappe prestatie.

Mijn fractie heeft nog wel zorgen. Ik wil ingaan op twee punten: de sportfaciliteiten en de buurtsportcoaches. Ik zal allereerst iets zeggen over de sportfaciliteiten. Veel gemeenten dachten door de verkoop van hun zwembaden en sporthallen aan de sportverenigingen geld te besparen, maar uit onderzoek blijkt dat veel grote gemeenten hiervan terugkomen, omdat die verenigingen toch moeite blijken te hebben met het onderhoud en het beheer van de accommodaties. Aan de verkoop van sportaccommodaties kunnen dus risico's kleven. Het onderzoek concludeert dat er behoefte is aan kennis bij gemeenten. Wat mij betreft zou de Minister daar een faciliterende rol in kunnen spelen door best practices te delen. Is zij daartoe bereid? Wat gebeurt er op dit moment al aan kennisdeling over dit onderwerp?

De gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de buurtsportcoaches. Hoe worden deze buurtsportcoaches nu precies ingezet en wat is de effectiviteit ervan? Er gaat 55 miljoen naartoe. Ik hoor dat er verdringing plaatsvindt tussen sportverenigingen en de buurtsportcoaches. Het probleem is dat als sportverenigingen zelf een activiteit willen organiseren om leden te werven, dat soms niet strookt met de activiteiten die de buurtsportcoaches ondernemen. Dat is natuurlijk niet wat we willen. Wat mij betreft moet er beter gecommuniceerd worden. Ook hier zou de kennisuitwisseling beter kunnen, zodat gemeenten gemakkelijker van elkaar kunnen leren. Kan de Minister hierop reageren?

We hebben de brief met de nulmeting inzake de gymlessen op scholen inderdaad pas afgelopen vrijdag gekregen. We hebben die dus in het weekend kunnen bestuderen. Er valt een aantal dingen op. De helft van de scholen wil meer gymlessen geven. De grootste belemmeringen zijn onvoldoende middelen, onvoldoende accommodatie en te weinig bevoegde leerkrachten. Er is geen wettelijke norm voor het aantal gymlesuren. De Minister van OCW zal samen met de onderwijssector en de inspectie een plan van aanpak maken. Ik juich dat toe. Er is echter nog een wereld te winnen. Ik heb dan ook aan onze Minister van Sport nog een paar vragen. Naar hoeveel gymuren per week streeft zij in de toekomst? Kan zij ingaan op het niet bestaan van een wettelijke norm voor het aantal gymlesuren op basisscholen? Is zij ook betrokken bij het overleg met de PO-Raad? Of is dat alleen de Minister of Staatssecretaris van OCW?

Een volgend punt betreft de Sportimpuls. Deze heeft een budget van 11 miljoen waaruit sportinitiatieven gesteund worden. D66 vindt het belangrijk dat het geld daarnaartoe gaat waar het hardst nodig is. Bij NOC*NSF is bekend in welke 300 wijken het minst gesport wordt. Wat ons betreft, zou een aanzienlijk deel van het budget daarheen moeten gaan. Kan de Minister toezeggen dat zij een substantieel deel van het budget wil oormerken voor wijken waar het minst gesport wordt?

Ik sluit me aan bij de al gestelde vragen over matchfixing en doping. Wij komen nog uitvoerig te spreken over matchfixing. Er zal ook nog een hoorzitting over worden gehouden.

Ik wil mijn inbreng afsluiten met Service Médical. Dat is voor mij ook niet het onbelangrijkste onderwerp. Deze stichting verzorgt medische hulp bij sportevenementen. De Minister wil de subsidie stopzetten, omdat er een level playing field moet ontstaan. Zij gaat in mijn ogen voorbij aan de bijzondere positie van Service Médical, een stichting met eigen ambulances die binnen de hekken opereren, die daarmee de druk op de publieke ambulances ontlast. Service Médical heeft hard gewerkt om sponsors te vinden. Dat lijkt voor 2014 te lukken. Mijn vraag luidt: is de Minister bereid om de subsidie over 2013 alsnog toe te kennen of geleidelijk af te bouwen?

De voorzitter: Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Het wordt een vroege lunchpauze, maar er zal vast wel brood zijn in dit gebouw.

De vergadering wordt van 11.30 uur tot 12.45 uur geschorst.

Minister Schippers: Voorzitter. Ik dank de leden hartelijk voor hun inbreng in eerste termijn. Ik wil beginnen met mijn visie, al was het maar omdat ik daartoe werd uitgedaagd met de opmerking dat er geen visie zou zijn. Er is wel degelijk een visie – er wordt al drie jaar heel hard aan gewerkt – en wel een heel simpele visie. Ik hou daarvan. In het sportbeleid gaan wij uit van drie pijlers. De eerste pijler is dat wij zo veel mogelijk mensen aan het sporten willen krijgen, vooral jongeren, maar niet alleen jongeren, maar ook hun ouders, hun opa's en oma's en gehandicapte mensen. Gelukkig hechten alle sprekers er net zoveel belang aan als ik. Aan die breedtesport hechten wij allemaal enorm. Dat doen wij door zo veel mogelijk zo divers mogelijk aanbod te creëren. Dat gebeurt via scholen, via de buurt, via sportverenigingen, maar ook via mensen die het zelf doen. Wij willen een omgeving die uitnodigt tot sporten. Het kan ook via het werk en via de buitenschoolse opvang. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan.

Die hele brede benadering om mensen aan het bewegen te krijgen is de basis van ons sportbeleid. Daar hebben wij een veilige omgeving voor nodig, omdat wij het allemaal belangrijk vinden dat iedereen, van welke etnische afkomst of welke geaardheid dan ook, zichzelf kan zijn in zijn sport. Dat moet kunnen in een plezierige omgeving zonder agressie en geweld. Ons rijksrol is faciliteren, initiëren, aanjagen en verbinden. Het preventieplan dat wij in de zorg hebben gemaakt, is verbonden met het sportbeleid. Het onderwijs is verbonden met het sportbeleid. Werk en bedrijfsfitness zijn allemaal verbonden met het sportbeleid. Het Rijk investeert hier veel in, maar de grootste gelden die hierin rondgaan, zijn gewoon de contributiegelden die door mensen zelf worden opgebracht, en het geld van de gemeenten, want zo groot is het rijkssportbudget niet.

In het brede breedtesportbeleid hebben wij speciale doelgroepen. Een aantal sprekers heeft de gehandicapten al genoemd. Ik noem ook de ouderen. Wij willen dat de buurtsportcoach zo flexibel mogelijk kan worden ingezet. In een gemeente met heel veel ouderen wil je die buurtsportcoach ook inzetten voor ouderen. Heb je een gezonde, jonge wijk, dan ga je die buurtsportcoach heel anders inzetten, bijvoorbeeld gericht op de kinderen. Ook kan de buurtsportcoach worden ingezet bij de gehandicaptensport. De basis van het beleid is gericht op jongeren, want jong geleerd is oud gedaan.

Vervolgens hebben wij het topsportbeleid. Het Rijk faciliteert dat beleid überhaupt in die zin dat mensen aan topsport kunnen gaan doen. Wij hebben vier centra voor topsport en onderwijs. Wij hebben de stipendiumregeling die echt versterkt is. Daar is veel meer geld heen gegaan, met name door de Paralympische Spelen. Wij hebben veel meer paralympische topsporters gekregen die gebruikmaken van die stipendia. Ook hebben wij NOC*NSF, waar 19 miljoen euro rijksgeld heengaat. Daarmee financiert de rijksoverheid echt een aanzienlijk deel van de topsport, samen met het sponsorende bedrijfsleven.

De derde pijler is het evenementenbeleid. Ik heb daar de Kamer een brief over gestuurd. De maatschappelijke, sociale en economische impact van sport is enorm groot. Een aantal sprekers zei het al: sport is goud, sport is het cement in de samenleving, je leert samen verliezen en samen winnen. Sport verbindt in teams en in wijken. In het land zijn daar heel goede voorbeelden van te zien. Er is ook een economische impact. Met sport kun je veel geld verdienen. Er is veel innovatie rondom de sport die je later in andere sectoren terugziet. Ik denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van pakken.

In deze drie pijlers zijn er ook bedreigingen te zien. Die bedreigingen krijgen steeds meer aandacht: matchfixing, doping, integriteit en economische recessie. Een tweede zijtak is die van kennis over wat werkt. Als wij dingen doen, is het belangrijk dat wij ook weten of het werkt. Mogelijk zijn er ook dingen die beter werken. Ik heb daarvoor een kennisagenda, waarover ik de Kamer binnenkort nader zal informeren.

Wat hebben wij de afgelopen jaren gedaan? Wij hebben de versnippering gebundeld. Er zijn 365 subsidies gebundeld in 18 subsidies in 3 programma's: het veilig sportklimaat, de buurtsportcoach en de topsport. Voortbouwend op deze bundelingsvisie, komen er twee netwerken. Is dat helemaal nieuw? Eigenlijk niet. Vorig jaar stond in het regeerakkoord dat de ambitie om de Olympische Spelen in 2028 naar Nederland te halen, zou worden losgelaten. Dat betekent dat Olympisch Vuur zou worden opgeheven, terwijl daarin zo'n beetje de hele samenleving zat die een verbintenis met sport voelt en die daar de schouders onder wilde zitten. In het regeerakkoord staat ook dat wij niet de ambitie hebben losgelaten om Nederland naar olympisch niveau te brengen. Die ambitie is er nog wel degelijk. Een jaar na het opheffen van Olympisch Vuur moeten wij constateren dat het voor- en nadelen had. Enerzijds was het erg bezet met mensen vanuit het vergadercircuit. Anderzijds werkt het verbindend aan de sport. Ik vond de rol van de sport te klein. Nu, één jaar later, pak ik die draad weer op en proberen wij de factoren waarop soms terecht veel kritiek kwam, te vermijden. Dingen waarvan werd gezegd dat ze sterker hadden gemoeten, worden in die netwerken goed gedaan. Zo heb ik morgenavond de eerste bijeenkomst van het topsportnetwerk, waarin wij zowel over het beleid als over de bedreigingen voor het beleid en de gedeelde ambitie zullen spreken. Ik kom daar later uiteraard uitgebreid op terug.

Een van de belangrijkste dingen in het beleid is die buurtsportcoach. Er gaat ook ontzettend veel geld naartoe. Ik vind het heel aangenaam om te merken dat sportbeleid breed politiek gedragen wordt. Dat betekent dat bij een kabinetswisseling het beleid niet meteen 180 graden anders wordt. Het idee van de buurtsportcoach is niet door mij ingezet; het was al ingezet toen ik Minister werd. Alleen heette het toen combinatiefunctionaris. Toen dacht ik: welk kind zit er op school en zegt: ik wil later combinatiefunctionaris worden? Dat zullen er niet veel zijn. Iedereen die dol is op sport, wil wel coach worden. Daarom is die naam veranderd, maar het onderliggende beleid is niet veranderd. Enige consistentie in beleid is nodig, omdat dit net als preventie een lange adem vergt en langjarige investeringen. In 2007 hebben Onderwijs en VWS bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG, met de bestuurlijke onderwijsorganisaties, met NOC*NSF en met de cultuurformatie om dit te starten. Heel erg belangrijk zijn de afspraken die toen gemaakt zijn en de verklaring die de gemeenten hebben getekend om te kunnen meedoen en de decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds te krijgen. Bovendien zijn data beschikbaar gesteld om te kunnen monitoren. Monitoring is belangrijk. Als je een groot programma hebt waarin geld omgaat, moet je kunnen monitoren. Er zit wel een haakje aan deze monitoring, want je zit niet in een laboratoriumomgeving met één programma. Juist op gemeentelijk niveau hebben wij naast de buurtsportcoach een heleboel andere dingen. Die kunnen heel goed naast elkaar en worden gelukkig steeds vaker met elkaar in verbinding gebracht, maar het maakt het meten wel heel erg lastig.

Mijn buurman zegt «ga nu niet de hele historie uit de doeken doen». Dat zal ik niet doen, ook al heb ik die hier op grote vellen staan. Wat ik nog wel belangrijk vind om te benadrukken is – het gaat wel om ons grootste programma – dat de buurtsportcoach verbindingen legt tussen verschillende sectoren: scholen, sportverenigingen, ggd's, verzorgingshuizen enzovoort.

Wie waarbij wordt betrokken, is afhankelijk van de gemeente. Een gemeente die in een bepaalde buurt een buurtsportcoach inzet, kan daaraan zelf invulling geven. We hebben het programma flexibeler gemaakt en we hebben ervoor gezorgd dat ook het bedrijfsleven in het programma kan participeren. We willen namelijk geen kans onbenut laten om de buurtsportcoach een impuls te geven om een goede aanvullende rol te spelen. Er is altijd een combinatie met Sport en Bewegen. De buurtsportcoach moet altijd in het kader van dat programma worden ingezet.

Sportverenigingen worden ook versterkt door de buurtsportcoach. Juist in economisch moeilijkere tijden kun je op lokaal niveau goed afspraken maken. Als er bijvoorbeeld onvoldoende geld is bij een vereniging om een buurtsportcoach volledig aan het werk te houden, kun je die coach ook delen en hem of haar in een wijk aan het werk zetten. We hebben dat niet vastgelegd, omdat we vinden dat de gemeenten hieraan met de sportverenigingen invulling kunnen geven. De ene sportvereniging ziet het bovendien meer zitten dan de andere.

De heer Huizing (VVD): Ik deel met de Minister dat het goed is dat de buurtsportcoach flexibel ingezet kan worden en dat monitoren soms lastig is, omdat er sprake kan zijn van meerdere activiteiten. Het lijkt mij toch nuttig dat wij op centraal niveau kunnen volgen hoeveel kinderen of ouderen door die buurtsportcoach worden geactiveerd. Dat is ook niet zo heel moeilijk. Sommige gemeenten doen dat namelijk al omdat ze er zelf ook geld in steken. Ik ben zelf voorzitter van een voetbalvereniging en wij weten op 1 september precies met hoeveel leden we het jaar starten en hoeveel leden we het jaar ervoor hadden. Die cijfers moeten we bovendien doorgeven aan de gemeente. Het aantal sportende mensen meten zou een onderbouwing kunnen geven voor de noodzaak om buurtsportcoaches te hebben.

Minister Schippers: Voorzitter, dan sla ik ook maar de volgende drie pagina's over. Ik wilde over die buurtsportcoach nog veel meer zeggen. Het is namelijk ons belangrijkste programma, een programma waarin 55 miljoen omgaat. Ik zou het leuk vinden om dit programma in de etalage te zetten, maar ik ga nu toch maar meteen antwoorden op de vraag.

We zien dat door de buurtsportcoach meer kinderen ervoor kiezen om te sporten en bewegen. Dat zien we in het eerste uur nadat de scholen zijn uitgegaan en op de veldjes in de buurt van scholen waar die coaches actief zijn. We monitoren de inzet van buurtsportcoaches. Zowel de output als de lokale effecten worden gemonitord. Dat laatste doen we door in achttien gemeenten buurtsportcoaches en andere stakeholders te ondervragen. Afstemming is verder nodig, opdat de activiteiten van de buurtsportcoach niet conflicteren met de activiteiten van verenigingen. Mevrouw Dijkstra had het hier al over. Dat is lokaal een aandachtspunt, want wij kunnen dat landelijk niet regelen, behalve door de flexibiliteit van de regeling zo groot mogelijk te maken.

We zien dat het programma bijdraagt aan de ambitie van NOC*NSF om de sportparticipatie te verhogen van 65% naar 75%. Maar ik zei al dat dit heel erg lastig is. We zien wel dat er effecten zijn, maar of dat nu toe te schrijven is aan die buurtsportcoaches of aan zaken die tegelijkertijd in die wijken spelen, is heel moeilijk te zeggen. Wat we wel kunnen doen, is het heel precies meten, maar dat kost geld. Ik zeg het maar, omdat er ook is gezegd dat ik veel te veel geld uitgeef aan het meten van de effectiviteit. Het kost ons inderdaad 7 miljoen euro om te meten welke sportinterventies nuttige effecten opleveren. Dat maken we ook allemaal bekend op internet. Ik raad iedereen aan om dat op te zoeken, want het is echt een mooi programma. Om het bij dit programma veel preciezer te doen, kost een à twee ton per jaar. Ik heb begrepen dat hieraan behoefte bestaat en ik ben dan ook zeker bereid om het, als de Kamer dat wenst, preciezer te meten.

Voorzitter, mijn beantwoording is wat chaotisch geworden, omdat ik een vrij lang stuk er maar een beetje doorheen gejaagd heb door alle vragen. Ik ben nu wel klaar met de buurtsportcoach en is als daar nog vragen over zijn, dan ...

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik heb inderdaad gevraagd of de activiteiten van de buurtsportcoaches en de aandacht die zij aan bepaalde sporten geven, andere sportverenigingen in de weg zitten. Ik heb gesproken met mensen van de overkoepelende vereniging voor gymnastiekverenigingen en die zeiden mij dat ze eigenlijk niet aan bod komen, omdat buurtsportcoaches geen aandacht hebben voor hun verenigingen. Dat zou natuurlijk jammer zijn, want gymnastiek is bij uitstek een sport waarbij je je hele lijf gebruikt. Ik denk dat ook de Minister niet wil dat zulke dingen kunnen gebeuren. Ik begrijp waarom de Minister zegt dat dit lokaal moet worden opgelost en daarom vroeg ik de Minister alleen maar, na te gaan of het inderdaad zo is. Zo ja, dan kan daar misschien iets aan worden gedaan door het uitwisselen van best practices. Ik vind wel dat we hiervoor oog moeten hebben, want het zou betekenen dat we met de buurtsportcoach precies het tegenovergestelde bereiken van wat onze bedoeling was.

Minister Schippers: Het zal best incidenteel gebeuren. Ik sluit het niet uit, maar een signaal dat het een structureel probleem is, heb ik niet gekregen. Het is verder een programma waar we ambtelijk behoorlijk dicht op zitten. Zo organiseren we bijeenkomsten om kennis te delen, om knelpunten op te lossen en om goede voorbeelden te verspreiden. Op dergelijke bijeenkomsten moeten dit soort dingen natuurlijk ook worden uitgewisseld. Als dit inderdaad een gevolg is, moeten we ook met elkaar nagaan hoe we het kunnen voorkomen. Ik heb zelf verschillende buurtsportcoachprojecten bezocht en ik heb het daar niet gezien. Maar als het een structureel probleem is, dan moeten wij de signalen van mevrouw Dijkstra zeker bekijken. Bij ons is het, overigens ook door de KNGU, gemeld als een incidenteel probleem en dus niet als een structureel probleem. Als het om een structureel probleem gaat, moeten wij ons zeker met de vraag bemoeien hoe je dit kunt oplossen. Wij organiseren niet voor niets bijeenkomsten in het kader van dit programma, want daardoor kun je dit soort problemen voor zijn of heel snel oplossen. Dingen die succesvol zijn moet je met elkaar delen, maar ook dingen die fout gaan.

De voorzitter: Zou Epke Zonderland geen goede reclame zijn voor de turnbond?

Minister Schippers: Zeker!

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Zijn broer werkt wel voor de KNGU!

De Minister zegt dat het haar wordt gemeld als incidenteel. Ik krijg dit signaal echter van meerdere kanten. Ik ben best bereid om die signalen te verzamelen en bij de Minister bekend te maken, omdat ik denk dat dit een aandachtspunt is dat wij niet uit het oog mogen verliezen.

Minister Schippers: Het is een levend programma, een programma dat we sinds 2007 voortdurend proberen te verbeteren. Toen wij het signaal kregen dat het programma te knellend was, hebben we het flexibeler gemaakt. Toen wij het signaal kregen dat bedrijfsmatig werkende sportaanbieders, bijvoorbeeld fitnessscholen, niet mee konden doen, hebben we het verbreed naar het bedrijfsleven. Als we wat kunnen doen aan deze signalen, dan is het belangrijk om dat te doen.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik ben blij dat de Minister zegt dat zij bereid is om een preciezere meting uit te voeren. Ik wil zeker niet drammen, maar ik heb wel een heel betoog gehouden over de doelgroep kinderen. Ik stelde in dat kader de vraag of kinderen voldoende worden bereikt. Ik neem aan dat dit aspect een onderdeel wordt van het hele verhaal.

Minister Schippers: We voeren een algemene monitor uit. Dat weet de heer Van Dekken, want die heeft hij ook ontvangen. Als je het preciezer in kaart brengt, breng je ook preciezer in kaart wie je met dit programma bereikt. De groep waar de heer Van Dekken terecht expliciet aandacht voor vroeg, is ook een groep waar de buurtsportcoach zich op richt.

Daar waar ik ben geweest, waren dat met name wijken waarin sporten niet in de genen van de gezinnen zit. Men moet dus van buitenaf aanleren hoe leuk regelmatig sporten is en dat je er zelfs aan verslaafd kunt raken. Daar is de buurtsportcoach heel actief in. Ik ben dus vooral in achterstandswijken geweest, maar ik vind het heel belangrijk om ook te kijken naar landelijke gebieden, naar kleine dorpen waar vaders en moeders heel druk zijn in het boerenbedrijf en anderszins en waar een buurtsportcoach ook heel goed werk kan doen. In die gebieden speelt overgewicht vaak een grote rol. De groep waar de heer Van Dekken zich hard voor wil maken, is dus ook de groep waarvoor een buurtsportcoach een verschil kan maken.

De heer Van Dekken (PvdA): Dank u wel. Dat zou inderdaad ons aller ambitie moeten zijn. Als ik het antwoord van de Minister hoor, gaat dat ook gebeuren. Dat is ook mooi voor de mensen in de krimpgebieden.

Minister Schippers: Het kennisbudget hangt hiermee samen. Ik zeg hierbij toe om het geld vrij te maken. Ik ben daar in die zin terughoudend mee geweest omdat ik vond dat al het geld naar «doen» moest. Natuurlijk moeten we onderzoeken. Als ergens veel geld naartoe gaat, moeten we ook monitoren; dat is belangrijk. Ik wil echter zo min mogelijk vergaderingen en papier en zo veel mogelijk de buurtsportcoach in de wijk. Maar goed, ik zal het geld er toch voor vrijmaken. Wij hebben ook een kennis- en innovatiebeleid. Net als in de rest van de sportwereld gaan we met dat beleid niet in ons eentje aan het werk, maar altijd met anderen, in dit geval de wetenschap, het bedrijfsleven en overheden. We gaan voorstellen om een topsector-achtige aanpak te gaan volgen en een gezamenlijke kennis- en innovatieagenda op te stellen. Het zit op dit moment enigszins vast, omdat er in zo'n samenwerkingsverband altijd heel actieve partijen zijn, waardoor anderen redeneren: dan is het niet meer van ons, maar van die actieve partijen. Dat is nu een beetje aan de hand. Het ligt dus even een beetje moeilijk, maar we gaan het weer lostrekken. Ik zal de Kamer schrijven hoe we dat gaan doen.

De best practices worden gedeeld. De Kamer kan op internet heel veel informatie vinden over de programma's die we hebben, zoals de menu's die er zijn en de bewezen positieve sportinterventies. Zo hoeven gemeenten niet altijd zelf het wiel uit te vinden, maar kunnen ze gewoon kijken wat er werkt in vergelijkbare gemeenten en dat ook uitproberen.

Er zijn vragen gesteld over kennisdeling door gemeenten met sportverenigingen over sportaccommodaties van gemeenten. In het komende jaar zal ik de best practices ten aanzien daarvan gaan delen. Gemeenten kunnen ook kennis met betrekking tot energiebesparing delen met sportverenigingen, zoals in het SER-energieakkoord is afgesproken. Dat zal verenigingen ook helpen om de kosten te beheersen. Ik ben ook van plan om te kijken naar een subsidieregeling met betrekking tot energiebesparing, zoals ik de Kamer al heb laten weten in mijn reactie op de motie-Bruins Slot.

Er zijn vaak bezuinigingen op sportvoorzieningen. De ene gemeente bezuinigt wel en de andere niet. De ene doet het meer en de andere minder. Wil ik dat in de gaten houden en ondersteunen met kennis? Ik weet hoe moeilijk het is, want we hebben zelf nogal wat bezuinigingsrondes achter de rug. Het is altijd ongelofelijk moeilijk om te kiezen, omdat we een heleboel dingen belangrijk vinden. Het kabinet heeft echter besloten om op de rijksbegroting niet te bezuinigen op sport, en terecht. De economische recessie zorgt ervoor dat gemeenten ook moeten bezuinigen. De sport ontkomt daar helaas niet aan. In opdracht van de Vereniging Sport en Gemeenten is in 2013 onder 150 gemeenten gepeild wat de gevolgen zullen zijn van de economische recessie. Uit de peiling blijkt dat er wel bezuinigd wordt op sport, maar niet harder dan op andere sectoren. Gedeelde smart is dat eigenlijk. Momenteel loop een onderzoek van het Mulier Instituut onder sportaanbieders en sporters zelf over de mogelijke effecten van bezuinigingen op de sport. Dat zal eind november worden afgerond. Dat is dus heel binnenkort. Als ik de resultaten heb, zal ik de Kamer daarover informeren en bekijken hoe ik de sector eventueel kan ondersteunen. Ik deel de zorgen die de woordvoerders daarover hebben uitgesproken. Ik ga niet over de gemeentelijke begrotingen, maar wij zien allemaal dat het budget dat wij als Rijk aan sport besteden, in het niet valt bij het totale budget dat naar sport gaat, bijvoorbeeld wat mensen zelf aan contributie betalen of wat gemeenten bijdragen. Ik zie dus wel degelijk de bedreigingen en ik vind het heel aardig om morgen met Sport-Netwerk te bekijken hoe we die kunnen keren, hoe moeilijk dat ook zal zijn. Ik ben het namelijk met de heer Van Dekken eens dat wij wel kunnen zeggen dat het niet mag, maar dat gemeenten het ook ergens vandaan moeten halen. Die keuzes zijn net zo moeilijk en soms pijnlijk en emotioneel als de keuzes op landelijk niveau.

Ik bezuinig niet op de gehandicaptensport. Wel loopt een aantal programma's af terwijl nieuwe starten, maar die programma's hadden ook een aflooptermijn. De projecten Uitdagend sportaanbod, Zo kan het ook! en Special Heroes zijn in 2012 afgelopen. Van 2012 tot en met 2015 zijn er twee nieuwe programma's gestart, te weten Revalidatie, Sport en Bewegen en de uitbreiding van Special Heroes, speciaal gericht op scholen met auditief beperkte kinderen met gedragsproblemen. Begin 2013 is er een nieuwe impuls gesubsidieerd met € 300.000 als aanvulling op Special Heroes voor de ontwikkeling van extra modules gehandicaptensport, om Special Heroes te ondersteunen en passend sportaanbod van sportverenigingen te blijven realiseren rondom de scholen. Naar aanleiding van de resultaten van de Monitor Onbeperkt Sportief ga ik met betrokken stakeholders in gesprek en beraad ik me op een eventueel nieuw beleidskader.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Als dit het antwoord was van de Minister op de vragen over gehandicaptensport, heb ik een interruptie. Of heeft zij nog tekst?

Minister Schippers: Naar aanleiding van de Monitor Onbeperkt Sportief ga ik de komende periode met de betrokken partijen in gesprek over de belangrijkste aanbevelingen die zij hebben gedaan. Op basis van deze uitkomsten zal ik besluiten of er iets extra's nodig is om sportverenigingen te versterken. Ik benadruk dat uiteraard ook het sportprogramma Sport en Bewegen in de Buurt bedoeld is voor gehandicapten. Ik heb gesprekken gevoerd met de doelgroep – dus niet alleen over maar ook met de doelgroep – over wat er nodig is. Dat verschilt heel erg. Het is afhankelijk van de handicap die mensen hebben en de ernst daarvan, van de sport die het betreft en van de sportvereniging. Dat is onze eigen investering. Daarnaast bleek in de loop van vorig jaar dat het vervoer vastliep van gehandicapten naar en van hun sport. Dat was teruggegaan naar het veld, naar de sector zelf, maar het lukte op een of andere manier niet om dat in stand te houden. Dat heb ik teruggenomen en daar heb ik weer een rijksverantwoordelijkheid van gemaakt. Als je een teamsport hebt en de helft van het team niet kan komen, kun je immers ook geen wedstrijd spelen. Ook dat is dus weer terug naar de overheid, omdat hoort bij het faciliteren van gehandicaptensport.

Ik vraag me af welke impact het beleid ten aanzien van de WTCG heeft op de sport. Ik ken de WTCG-regeling vrij goed. Het is een regeling die echt is gericht op tegemoetkoming van gehandicapten en chronisch zieken in de impliciete zorgkosten die zij maken. Er zijn verschillende regelingen. Voor de ene moet je echt je eigen risico opmaken. Voor de WTCG-regeling geldt dat iemand met een bepaalde handicap kosten heeft die een ander niet heeft. Die worden vergoed via de WTCG. Een gedeelte daarvan blijft landelijk bestaan en een gedeelte gaat naar de lokale overheid. In het debat met de Staatssecretaris daarover moet worden bekeken welke gevolgen dit heeft. Dat kan ik vanuit de sport niet bekijken. Ik kan wel zeggen dat het vervoer is teruggenomen en dat alle programma's ofwel een vervolg hebben gekregen ofwel zijn vervangen door nieuwe programma's.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het goede met betrekking tot sporten door mensen met een handicap is dat er in de afgelopen jaren een kleine verbetering in de sportparticipatie is gekomen. De Minister heeft inderdaad een aantal programma's. Ik heb in mijn betoog ook niet gezegd dat de Minister al die programma's beëindigt, maar die programma's zien wel op beperkte doelgroepen. Dat zijn de doelgroep die in het speciaal onderwijs zit en de doelgroep die voor een groot deel in de instellingen zit. Ik heb het over mensen waarvan het kabinet het voornemen heeft om ze buiten de instellingen en buiten het speciaal onderwijs te houden. 70% van de mensen met een handicap zit niet in het speciaal onderwijs en ook niet in een instelling. Dat is ook goed, want zo kunnen ze optimaal meedoen met de samenleving. Sport is maatschappelijk goud en het cement van de samenleving. De kern is echter het volgende. Doordat het kabinet 500 miljoen bezuinigt op de WTCG, houden mensen met een handicap minder geld over. Dat besteden ze natuurlijk eerst aan zorgkosten en dan aan andere zaken. Hoewel de Minister de twee regelingen dus overeind houdt, zal dit, zoals ik nu hoor van verschillende instellingen, wel enorme gevolgen hebben voor de mogelijkheden van mensen met een handicap om mee te doen in de samenleving. Dat is ook sport.

Mijn verzoek aan de Minister is: zorg ervoor dat u binnen het kabinet een sterke positie hebt om ervoor te zorgen dat de sportparticipatie van mensen met een handicap de komende jaren gewoon overeind blijft.

Minister Schippers: Zoals ik net al zei, is sport iets heel breeds wat via verschillende maatschappelijke terreinen wordt aangevlogen, bijvoorbeeld via school. Het is niet zo dat ik slechts twee programma's voortzet. Nee, één programma is sterk uitgebreid met visueel en auditief beperkten en met kinderen met gedragsproblemen. Het zijn programma's die groeien en die we steeds breder en groter maken. Daarnaast stellen we de buurtsportcoach ook open voor mensen met een handicap. Het is inderdaad heel moeilijk. Ik ben het met mevrouw Bruins Slot eens dat we er nog lang niet zijn. Ik denk dat dit een groep is waarvoor we aandacht moeten blijven houden. Het allermooiste zou zijn als mensen met een handicap gewoon bij een normale vereniging kunnen meedoen met mensen met allerlei andere beperkingen die je echter niet ziet. Het allermooiste zou zijn als zij met z'n allen kunnen sporten. Er zijn sportverenigingen die dat al heel goed doen, maar er zijn ook sportverenigingen die dat heel slecht doen. Ik probeer die sportverenigingen die het slecht doen ertoe te bewegen het beter te doen en om dat uit te breiden. Als mevrouw Bruins Slot denkt dat ik tevreden ben met hoe het gaat, dan kan ik haar ervan verzekeren dat ook ik denk dat we er nog lang niet zijn. Natuurlijk wordt er in tijden van recessie op allerlei gebieden bezuinigd. De WTCG wordt voor een deel gedecentraliseerd, maar blijft deels ook landelijk. Dat was ook een wens van velen. Dat daarin oog is voor de positie van gehandicapten is evident, maar de regeling wordt niet groter dan zij is. Dus ten aanzien van de specifieke sportprogramma's behouden we wat er is. Sterker nog, we zetten algemene sportprogramma's steeds meer specifiek in voor gehandicapten. Voor het overige beleid geldt dat we er altijd alert op moeten zijn dat iedereen altijd mee kan blijven doen in de samenleving.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is precies de kern: het meedoen in de samenleving staat onder druk. Het is mooi dat sportverenigingen meer mogelijkheden bieden om mensen met een handicap te laten sporten. Als mensen met een handicap daar echter niet kunnen komen, is dat een probleem. Die vervoersregeling is beperkt tot teamsporters. Ook de omvang van het bedrag is een punt van zorg. Van de 1,2 miljard blijft uiteindelijk maar 700 miljoen over. Daarvan komt ongeveer 328 miljoen bij de gemeenten terecht en de rest komt bij het Rijk. Er is dus minder geld. Dat betekent heel veel voor de mensen die dat geld niet meer ontvangen. Ik vraag ook gewoon creativiteit van de Minister. Bekijk hoe je ervoor kunt zorgen dat je bepaalde zaken in stand houdt. Bekijk met de Staatssecretaris of er een plan kan ontstaan. Als iets de kern is van wat we tegenwoordig van mensen vragen, dan is het dat ze kunnen meedoen in de samenleving. Sport is daarvoor een heel belangrijk middel.

Minister Schippers: Waar ik me een beetje tegen verzet, en daarom vind ik de conclusie van mevrouw Bruins Slot ook voorbarig, is dat geld het enige punt zou zijn. Ik zie wel dat er minder geld gaat naar bepaalde regelingen, maar als je met gehandicapten spreekt over de problemen die zij met sport ervaren, dan gaat het vaak over de bereidheid om drempels weg te nemen. Is er de bereidheid om samen te bekijken hoe het wel kan op die sportvereniging? Dat gaat vaak helemaal niet over geld, maar over de bereidheid om creatief te kijken naar oplossingen. Hoe kun je iemand bij een sport krijgen? Hoe kun je elkaar helpen? De vervoersregeling is zoiets. Die heb ik overgenomen toen ik zag dat het niet goed ging. Ik vind dus dat we er alert op moeten zijn met z'n allen. Ik zou de conclusie van mevrouw Bruins Slot niet vooraf willen trekken, omdat ik een groot vertrouwen heb in het gezamenlijke oplossingsvermogen. Ik denk wel dat we dat beter moeten doen dan we tot nu toe hebben gedaan.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De Minister zegt dat zij het vervoer heeft overgenomen toen zij zag dat het niet goed ging. Gaat het nu wel goed? Ik heb de Minister gevraagd of zij inzicht heeft in het aantal mensen met een handicap dat niet sport door de problemen met het vervoer en hoeveel mensen van de vervoersregeling gebruik maken.

Minister Schippers: Vervoer is een groot knelpunt. Dat is ook de reden waarom ik dat teamsportersvervoer heb overgenomen. Zijn de problemen daarmee opgelost? Nee. Een groot deel van de mensen met een handicap heeft nog steeds problemen met vervoer, vaak omdat sommige dingen niet lokaal georganiseerd zijn. Daarom druk ik ook zo op lokale sportverenigingen. Dan zou het vervoerprobleem al minder groot zijn. Juist als je in de regio oplossingen gaat zoeken, waardoor mensen verder moeten reizen, wordt het lastiger voor mensen met een handicap. Eigenlijk vind ik dat we vooral bij sportverenigingen zelf en in de buurten zelf moeten kijken. Daarom heb ik Esther Vergeer er ook bij betrokken om mee te kijken bij de buurtsportcoach. Wat zijn de belemmeringen voor kinderen met een handicap die toch willen sporten op het veldje in de buurt? Ik denk dat we dit veel meer met z'n allen moeten bekijken voordat we allerlei aparte voorzieningen en aparte dingen gaan maken. Daarin hebben we echt nog veel te doen. Dat kan ik met mijn budget en met mijn energie ook niet in mijn eentje oplossen. Ik denk dat we met z'n allen de verplichting hebben om daar veel beter naar te kijken.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik begrijp dat de Minister zegt dat we moeten proberen het in de buurt op te lossen omdat de vervoersproblemen daardoor afnemen. Esther Vergeer is aan het meekijken. Heeft de Minister enig idee wanneer wij wat zicht krijgen op hoe het zit met belemmeringen in de buurt?

Minister Schippers: We hebben daar al heel veel zicht op. Heel veel hangt af van de bereidheid van verenigingen, particulieren en vrijwilligers. Van hen vragen we heel veel in het programma «Naar een veiliger sportklimaat», bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat er geen agressie is en er niet gedronken wordt in de kantine. We vragen al heel veel van de vrijwilligers bij de lokale sportverenigingen en dit komt daar nog bij. Het is een heel belangrijk onderwerp en ik denk dat we er stug mee door moeten gaan. Het is echter geen probleem dat we in een jaar oplossen. Dit is echt een kwestie van een lange adem. We moeten blijven drukken en er aandacht voor blijven vragen. Op landelijk niveau vragen we ook echt aandacht voor de gehandicapte sporter. Ik heb weleens gezegd dat we bij grote sportevenementen de «gewone» sport zouden kunnen mixen met de gehandicaptensport. Dat zag je bijvoorbeeld bij het EK-zwemmen in Eindhoven. Dat was tegelijkertijd een evenement voor de gehandicapte sporters. Door dat te mixen krijg je een veel natuurlijker omgang. Dat soort oplossingen moeten we zoeken. Met zwemmen is dat misschien makkelijker dan met sommige andere sporten, maar op die manier kunnen we oplossingen vinden.

Dan kom ik op het programma «Naar een veiliger sportklimaat». Tot en met 2016 hebben we daar 7 miljoen per jaar voor vrijgemaakt. Je kunt je altijd afvragen of dat actieplan is ontstaan naar aanleiding van een incident. Nee, toen liep het al. Het is niet ontstaan naar aanleiding van dat ene incident, hoe treurig en triest ook. Daarvóór hadden we dit al opgestart. We hebben het wel geïntensiveerd. We hebben dat incident aangegrepen om te zeggen: een streep eronder; tot hier en niet verder. Het is iets om je grote zorgen over te maken, maar het is niet iets wat exclusief is voor de sport. Agressie en geweld zie je steeds vaker in het uitgaansleven en de samenleving. En dus ook in de sport. Het speelt niet exclusief in de sport. Ik vind echter dat we het niet moeten tolereren. Ik moet echt zeggen dat de sportwereld, de sportverenigingen en de bonden, dit ongelooflijk positief hebben opgepakt. Daar verdienen ze echt een pluim voor. De KNVB bijvoorbeeld heeft dit heel serieus opgepakt. Ik heb ook met collega's van V en J gesproken en met de politie. Die heeft een meldlijn geopend en de gemeentelijke politie heeft gezegd dat zij meteen zal komen. De hele keten rond de lokale veiligheid, maar ook het onderwijs en de sportwereld hebben dat dus gezamenlijk heel goed opgepakt. Ik deel natuurlijk de notie van de heer Huizing: dit moeten we wel vasthouden. Naar aanleiding van urgentie, dingen die gebeuren en de verontwaardiging die daarover heerst, pak je dingen op en gebeurt er heel veel, vaak sneller dan je eerder voor elkaar zou hebben gekregen. Dan is het een kwestie van vasthouden. Dat is een uitdaging die we met elkaar moeten aangaan en waarmaken.

Op veldniveau kun je wel merken dat er iets is gebeurd. Er is ook wel discussie ontstaan over nieuwe spelregels of regels die bij het voetbal worden toegepast, zoals de time-out. Dat soort zaken was aanleiding voor verhitte debatten, maar het is wel belangrijk dat dit vrij voortvarend is opgepakt.

Hoe krijgen wij voor elkaar dat niet alleen de bonden ongelofelijk hun best doen om dit verder te krijgen, maar dat dit daadwerkelijk wortel schiet bij de verenigingen? Ik meende wat ik daarnet zei. Bij de verenigingen zitten vrijwilligers, dat weet ik. Ik ben zelf geen vrijwilliger, maar mijn echtgenoot is dat wel. Er wordt heel veel van gevraagd. Er wordt al heel veel tijd spontaan in gestoken, maar dan is er ook nog het verzoek of de ouders langs het veld een beetje kunnen dimmen, want als zij niet oppassen, gaat het over de eigen stembanden heen. Als je kantinedienst heb, moet je geen alcohol schenken aan iemand die eruitziet als 19, maar die 14 is, maar dat kon je niet zien. Het zijn vrijwilligers, zo gaat dat bij een sportvereniging.

Wij vragen heel veel van vrijwilligers, maar eigenlijk zeggen wij dat dit ongelofelijk belangrijk is. Als je geen veilig sportklimaat hebt, is de sport niet meer van normale mensen, om de term van de heer Van Dekken te gebruiken. Je wilt dat normale mensen naar een vereniging kunnen gaan en zich daar veilig voelen en gewoon een middagje voetbal kunnen kijken, met hun kind, als het enigszins kan, en dan gewoon met een ijsje naar huis, zonder gedoe.

Dat is waar wij naar streven. Dat gebeurt op allerlei niveaus. Ik hoef het plan niet uit te leggen, want dat kennen de Kamerleden. Het is wel iets waarvoor wij onverminderd aandacht blijven vragen. Ik heb de waarschuwing van de heer Huizing heel goed gehoord en die deel ik. Het is makkelijk om in te zetten, maar het gaat erom vast te houden. Inzetten doe je altijd aan de top en dan moet het helemaal doorsijpelen naar de vrijwilligers op het veld. In sommige opzichten is dat gebeurd en in andere opzichten moet dat nog gebeuren.

We hebben het nu een jaar geïntensiveerd. Het aantal bonden dat meedoet, is enorm uitgebreid. Er zijn twee topberaden geweest die bemoedigend waren. Ik vind de resultaten ook bemoedigend. Het aantal zware excessen op het voetbalveld is echt afgenomen, blijkt uit de cijfers van de KNVB. Je kunt ook zien dat het aantal incidenten is afgenomen, maar die daling moeten wij vasthouden. Dat is waar wij nu voor staan.

Hierbij worden ook de buurtsportcoaches ingezet. Ik heb de Cruyff en de Krajicek Foundations gevraagd om in de eerste helft van 2014 een bijscholingsmodule sportiviteit en respect te verzorgen, om buurtsportcoaches beter toe te rusten voor hun positieve inzet in de wijk en om kinderen en jongeren sportief en respectvol gedrag te kunnen aanleren. Ook in het onderwijs wordt aandacht besteed aan respect en sport.

Ik heb hier allerlei resultaten, maar die hebben de Kamerleden zelf ook wel gelezen. Ik ben er helemaal niet negatief over, maar ik vind wel dat we verder moeten gaan. Stap één is gezet en nu moeten we verdergaan. Het wordt nog best een uitdaging om dat vast te houden. Als blijkt dat het aantal excessen in het voetbal met 15% is afgenomen, is dat mooi, maar ik zou graag volgend jaar weer een daling van 15% willen hebben. Dan heeft het geworteld en dan heeft het ook een structureel effect.

De heer Van Dekken (PvdA): Wij ondersteunen het actieplan «Naar een veiliger voetbalklimaat» en wij hopen dat dit nog veel steviger wordt ingebed. De Minister sprak net over het topberaad dat twee keer is geweest. Wordt dat voortgezet?

Minister Schippers: Ik heb er een enorme hekel aan om te vergaderen als er niets te bespreken is, maar zodra ik aanleiding vind om er weer een te organiseren, hebben wij afgesproken dat iedereen weer bij elkaar komt. Ik wil nog wel zeggen dat het niet alleen gaat om voetbal, maar om het sportklimaat. De hockeybond is er zeer bij betrokken. De tennisbond heeft een actie ingezet, want bij tennis heeft men er last van dat ouders zich bemoeien met het spel en met wat de scheidsrechter heeft gezegd. Deze richt zich heel erg op de ouders. Zo heeft iedere sport zijn eigen ding. Ik moet zeggen dat ik zelf op het hockeyveld sta en dat is ook niet zo chic. De hockeybond is er heel actief bij betrokken. Voetbal is wel een van de hoofdmoten, maar die andere wil ik u niet onthouden.

Ambtelijk hebben wij sowieso met de verschillende partijen die erbij betrokken zijn, regulier overleg. Zodra ambtelijk wordt gezegd dat men er niet meer uitkomt en dat er topberaad nodig is, zal ik dat ook weer organiseren.

De heer Van Dekken (PvdA): Prima. Ik ben blij dat de Minister niet wil vergaderen om te vergaderen, maar alleen als er concreet aanleiding toe is en als het programma voortgeduwd en voortgestuwd moet worden. Het gaat inderdaad om een veiliger sportklimaat. Dat kan ik alleen maar toejuichen.

Minister Schippers: Daarover zijn wij het eens.

Dan kom ik op het Jeugdsportfonds. Ik vind het ongelofelijk belangrijk dat in Nederland meer mensen gaan sporten en bewegen, en vooral kinderen. Jong geleerd is oud gedaan, zoals een van de Kamerleden zei. Dat is natuurlijk zo. Als je sporten in je ritme hebt, heb je dat niet alleen als je jong bent, maar ook als je ouder wordt in je systeem zitten. Het is ongelofelijk belangrijk om kinderen aan het sporten en bewegen te krijgen, natuurlijk op school, waar ik nog op terugkom, maar ook buiten school is dat belangrijk. Je ziet dat er ongelofelijk veel initiatieven zijn. Ik verwijs naar een heel leuk initiatief in Rotterdam, namelijk de schoolsportverenigingen. Dat vind ik een ontzettend leuk initiatief, maar ik wil anderen niet tekortdoen door ze niet te noemen. Er gebeurt heel veel in het land.

Ik vind het belangrijk dat de actieradius primair ligt bij wat er lokaal gebeurt. De landelijke organisatie wordt in de periode 2011–2014 gesteund met € 500.000. In het regeerakkoord is opnieuw € 500.000 beschikbaar gekomen. Daarmee zal onze ondersteuning worden verlengd tot eind 2016. Momenteel vindt met het Jeugdsportfonds en Sociale Zaken overleg plaats over de inzet, want Sociale Zaken is hierin een heel belangrijke partij, in het kader van het armoedebeleid.

Ik sta positief tegenover uitbreiding van de activiteiten van het Jeugdsportfonds. Ik ben bereid om extra geld vrij te maken voor deze plannen, als zij goed zijn, wat ik zal bekijken. Je kunt erover twisten hoeveel geld dat zou moeten zijn. Ik weet ook niet wat de heer Van Dekken precies van plan is. Het is wel zo dat je een dekking moet vinden voor het geld dat je hiervoor vrijmaakt. Je kunt de dekking zoeken bij de buurtsportcoach, die zich grotendeels richt op dezelfde doelgroep. Je moet even bekijken waar dat geld het beste ingezet kan worden.

De Sportimpuls wordt vanaf 2014 structureel verhoogd met 5 miljoen euro per jaar. Dat is gelabeld voor deze doelgroep. Daarover heb ik niemand gehoord, maar dat vind ik ook een belangrijke notie. Er is 5 miljoen speciaal gelabeld voor deze doelgroep. Daarnaast heeft Sociale Zaken extra middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor hun lokale armoedebeleid. Zij kiezen zelf of zij dat inzetten in een Ooievaarspas of iets dergelijks of dat zij samenwerken met een lokaal Jeugdsportfonds.

Ik wacht af wat de heer Van Dekken precies voorstelt en hoe hij dat invult, want dat heb ik nog niet gezien. Hij vindt deze doelgroep heel belangrijk en zegt dat wij alles op alles moeten zetten om ervoor te zorgen dat deze kinderen kunnen sporten. Daarover zijn wij het helemaal eens. Het gaat er maar even om hoe je dat in het vat giet.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik ben blij met het antwoord van de Minister, waarvoor dank. Het gaat om een jaarlijks bedrag van € 234.000 voor sport en bewegen in de buurt. Dat zou ik willen vastleggen in een motie.

Minister Schippers: Dat is veel geld, gezien de budgetten waarover ik het net had. Ik wil ervoor waken dat dit goed wordt besteed, maar we moeten maar even bekijken hoe dat in de motie wordt verwoord. Ik wil wel duidelijk maken dat hier veel geld voor is van het kabinet. We zouden die 5 miljoen euro erbij op moeten tellen, net als de 55 miljoen voor de buurtsportcoaches, die niet alleen op deze groep zitten, maar ook op ouderen en kinderen in landelijke gemeentes. We mogen wel constateren dat er heel veel aandacht voor is om iedereen, ongeacht of men het thuis goed heeft of niet, aan het sporten te krijgen.

Mevrouw Dijkstra vroeg of het geld voor de achterstandswijken is gelabeld. Die 5 miljoen is dus gelabeld. Of dat precies die 300 wijken zijn, weet ik niet. Dat hangt immers weer af van de manier waarop je telt. Deze gelden zullen wel gericht worden ingezet in wijken met de grootste achterstanden. Ik zal de Kamer daar nader over informeren.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Is dat 5 miljoen van de 11 miljoen die beschikbaar zijn voor de sportimpuls? Of is dat extra?

Minister Schippers: Extra.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Mooi.

Minister Schippers: Conform regeerakkoord.

De heer Van Dekken stelde een vraag over de maatschappelijke rol van sportverenigingen. Ik denk zeker dat de sportverenigingen al een grote maatschappelijke rol en positie in de wijk hebben. Sommige clubs spelen echt een heel grote belangrijke maatschappelijke rol. Sommige voetbalclubs zitten in de haarvaten van de wijken en stimuleren kinderen om te gaan sporten. Ik heb gezien hoe Feyenoord het aanpakt met zijn programma's. Dat is echt wel mooi. Dat gebeurt dus. Als wij dat met buurtsportcoaches nog kunnen versterken, vind ik dat alleen maar heel erg mooi.

Voordat ik overstap naar de onderwerpen die ofwel op het terrein van meer collega's van mij liggen ofwel op het specifieke terrein van een andere collega liggen, ga ik nog op twee onderwerpen in.

Het eerste onderwerp is grote sportevenementen en mensenrechten. Ik vind het ongelooflijk belangrijk om sport en politiek uit elkaar te houden. Daarmee zeg ik niet dat de sprekers dat anders hebben bedoeld, maar ik wil het hier wel gezegd hebben. Ik ben er ontzettend bang voor dat we steeds vaker sport en politiek met elkaar verbinden. Sport verbroedert. In welk land je ook komt en met welk regime dan ook, als je meedoet aan sportwedstrijden vervallen eigenlijk alle politieke zaken. Ik vind het belangrijk om daarop te letten. We moeten onze regels niet zo maken dat we straks alleen nog maar in West-Europa sportwedstrijden kunnen organiseren. Ik ga als sportminister naar landen toe waarvan ik denk: ik hoor en lees er niks over in de media, maar of het hier nou allemaal snor zit met de mensenrechten, weet ik ook niet. Wij worden zelf ook nog weleens op onze vingers getikt. Het is allemaal betrekkelijk.

De Expert Group on Good Governance van de Europese Unie heeft een rapport geschreven. Verder wordt rond 20 november hierover een brief gestuurd naar commissaris Vassiliou. Deze brief wordt tot nu toe door twintig Europese lidstaten en hun sportminister ondersteund. De Europese sportministers roepen ertoe op dat landen en staten bij de organisatie van grote sportevenementen rekening moeten houden met de Europese conventie inzake mensenrechten en met de Universele verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties. De bedoeling van de brief is dat de Europese Commissie dit belangrijke onderwerp op de Europese agenda plaatst en een voorstel doet voor een gepaste beleidsaanpak. Hiermee geef ik al aan dat ik voor de Europese weg kies. Dat is namelijk de allersterkste weg. Dan staan we veel sterker dan dat ik dit in mijn eentje zou doen.

Vorige maand hebben negentien sportministers ook een brief geschreven over de homowetgeving in Rusland. Ook daarbij is de weg gekozen van de Europese Unie omdat je met veel landen samen gewoon veel sterkere signalen kunt afgeven. Overigens denken die landen hetzelfde over deze onderwerpen.

In het licht van het rapport van de Expert Group on Good Governance over beginselen van goed bestuur, dat is gericht aan alle sportorganisaties, wil Nederland inbrengen dat bij internationale sportbonden nog winst geboekt moet worden, ook bij de toewijzing van sportevenementen, op het gebied van transparantie en aandacht voor mensenrechten in het organiserende land.

NOC*NSF heeft zelf gezegd dat het goed zou zijn als alle internationale sportorganisaties de expliciete verwijzingen naar non-discriminatie in het IOC-charter over zouden nemen. Ook zien zij graag dat het IOC zelf weer een stapje verdergaat en na gaat denken over de vraag of en hoe een beoordeling van de mensenrechtensituatie in een land mee zou kunnen wegen. Dat gebeurt dus via de Europese weg.

Mij is verder gevraagd naar de stand van zaken van het plan van de KNVB gericht op homoacceptatie. De KNVB heeft een homoacceptatieplan gemaakt. Ik was aanwezig bij de presentatie daarvan. Dit is een heel belangrijk plan. Anderen weten daar meer van dan ik, maar in de kleedkamers gaat het er nog weleens grof aan toe. Dat heb ik mij althans laten vertellen; ik ben er zelf niet echt dagelijks. Het belangrijkste is – dat is mij ook door de KNVB verteld – dat in eerste instantie de reactie van amateurclubs was: bij ons is dat niet, want bij ons voetballen geen homo's en die zijn er ook niet. Dat is een heel makkelijke gedachte, want dan hoef je er ook niks aan te doen. Die omslag is inmiddels toch echt wel gemaakt. Dat is mede te danken aan de KNVB en de mensen binnen de KNVB, die hierbij echt een voortrekkersrol hebben opgeëist. In 2013 is men actief gestart met de uitvoering van het actieplan «Voetbal voor iedereen». Hierbij gaat het onder meer over de agendering. Die agendering lijkt iets erg bestuurlijks, maar dit thema moet gewoon gaan leven, ook binnen de amateurvoetbalclubs. Pas als het leeft, kun je er iets aan gaan doen. Als je zegt «hier is het niet», dan ben je meteen klaar. Met de uitvoering van het plan is men dus van start gegaan en daar is men druk mee bezig. Workshops worden georganiseerd, er is een vertrouwenspersoon voor betaalde voetballers ingesteld en voormalig betaalde voetballers worden ingezet om het thema onder de aandacht te brengen. Dit thema is helemaal opgenomen in ons bredere «Naar een veiliger sportklimaat».

Dan ga ik in op de Stichting Service Médical (SSM). Ik ben nu drie jaar Minister, maar ook onder mijn voorganger is dit een terugkerend onderwerp. Wat ik echt relevant vind, is het volgende. In 2009, vier jaar geleden, is besloten om te stoppen met de subsidie. Dat is door de Kamer aanvaard. Mijn voorganger heeft in 2009 dat besluit genomen. Dat is door de Kamer geaccepteerd. Ik vind het wel raar dat hierover al vier jaar achter elkaar wordt gesproken, eerst met mijn voorganger en nu met mij, terwijl wij steeds spreken over een overgangstermijn. Die overgangstermijn wordt steeds verlengd. Op een gegeven moment moet je je afvragen of dat nou reëel is. Patiëntenorganisaties werden ook anders gefinancierd. Daarbij was ook sprake van een afbouwtraject. Dat is veel later beslist. Al die afbouwtrajecten zijn allang afgelopen, maar dit loopt nog steeds. Dat vind ik een lastig punt.

Er is echter een tweede lastig punt. Ik verzet mij echt tegen het beeld dat de Stichting Service Médical heel anders is dan alle andere organisaties. Ik ben begonnen met te bekijken wie bij grote sportevenementen nou eigenlijk de EHBO, de medische begeleiding en de acute begeleiding organiseert. Het is helemaal niet zo dat er geen andere organisaties zijn die hetzelfde doen. Die zijn er wél. Er zijn grote organisaties die hetzelfde doen, maar zij krijgen geen subsidie. Level playing field is geen kreet. Ik vind het daadwerkelijk onterecht tegenover de organisaties die geen steun krijgen – zij hebben die steun nooit gehad – dat deze steun op de een of andere manier niet kan worden afgebouwd. Ik vind dan ook dat er geen goed argument is om één organisatie te steunen en de rest niet.

Een ander punt dat hierbij speelt, is dat wij met elkaar hebben afgesproken dat wij echt moeten zorgen voor een goede overgang van de kennis die bij de Stichting Service Médical aanwezig is. We zouden daar een goed traject voor afspreken en dat hebben wij gedaan. Dat is ook allemaal in gang gezet en dat verloopt ook eigenlijk allemaal heel erg goed. De kennis en ervaring van de Stichting Service Médical moet immers goed gewaarborgd worden. Ik heb vertrouwen in het nieuwe model dat door de Vereniging voor Sportgeneeskunde wordt uitgevoerd. Door veiligheidNL is een onderzoek gedaan naar blessures bij evenementen. Ook dat zal bij de uitvoering van het project «Naar een veiliger sportklimaat» worden betrokken.

Is de motie goed uitgevoerd? Indertijd hebben wij over de motie gesproken. Toen heb ik ook gezegd hoe ik de motie interpreteerde en volgens die lijn heb ik deze motie, naar mijn eer en geweten, wel degelijk uitgevoerd. De Kamer is destijds akkoord gegaan met de laatste subsidie.

Ik vind dus concluderend dat er voor Service Médical heel veel tijd en extra geld is geweest om op eigen benen te kunnen staan. Service Médical is niet voor alle inkomsten afhankelijk van VWS, maar slechts voor een kwart van de inkomsten. Je kunt echter niet eeuwig doorgaan met het regelen van een verlenging bij de begroting. De ervaring is dus geborgd.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik ben het met de Minister eens dat je daar niet eeuwig elk jaar op terug moet komen. Wat mij betreft, is dit dan ook de laatste keer. Service Médical heeft zelf aangegeven dat zij de mogelijkheid ziet om voor 2014 voldoende sponsors te werven. Ik heb de Minister gevraagd of er met haar te spreken valt over een afbouwregeling over 2013. Begrijp ik van haar dat dat helemaal niet aan de orde is?

Minister Schippers: Ik ben daar zelf erg op tegen. Ik ontraad het ook sterk. Ik ontraad het echt omdat dit al sinds 2009 speelt. Ik ontraad het omdat we hebben afgesproken dat we voor de jaren 2010, 2011 en 2012, dus drie jaar lang, een afbouwsubsidie hebben afgesproken. Kan mevrouw Dijkstra patiëntenorganisaties noemen die zo'n lange afbouwsubsidie hebben gekregen? Daar zeggen we dat toch ook niet bij? We hebben alle subsidies geschoond bij VWS. Ik heb net gezegd dat alles is ondergebracht in achttien subsidies bij drie pijlers. Is deze subsidie nu zo anders dan alle andere subsidies, dat wij hier kunnen rechtvaardigen dat we niet op een ordentelijke manier in drie jaar zouden kunnen afbouwen? Er is al een overbruggingssubsidie geweest. Daarover hebben wij hier ook met elkaar een afspraak gemaakt. Ik vind dat je dan op een gegeven moment ook als bestuursorgaan betrouwbaar moet zijn en moet zeggen: nee, nu na vier jaar houden we er gewoon echt een keer mee op.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De motie die in december 2012 is aangenomen, had betrekking op 2013. Daarin werd gevraagd om die kennisoverdracht te regelen. We hebben echter ook gevraagd om in 2013 de noodzakelijke voorwaarden voor verzelfstandiging onderwerp van gezamenlijk beleid te laten zijn en de subsidie aan Service Médical met minimaal een jaar te verlengen. Wat mij betreft, mag je ook met terugwerkende kracht zeggen: maximaal een jaar. Ik begrijp echter niet helemaal waarom de Minister zegt dat zij de motie volledig heeft uitgevoerd.

Minister Schippers: Wij hebben hierover ook gecorrespondeerd. Ik heb er dus ook een brief over gestuurd. Ik heb niet zomaar in het luchtledige gelaten wat er met die motie gebeurde. Ik heb een brief richting de Kamer gestuurd over de wijze waarop ik het zou oplossen. Ik heb daarin aangegeven waarom ik het op die manier zou oplossen, dat ik gezorgd heb voor de borging van kennis en ervaring van de Stichting Service Médical en dat dit zorgvuldig zou gebeuren. De manier waarop ik hiermee ben omgegaan, kan dus niet als een verrassing komen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De Minister heeft ons daar inderdaad een brief over gestuurd. Wij hebben daar toen met de Minister schriftelijk overleg over gevoerd. Alle fracties die nu hebben gezegd dat de Minister de motie niet heeft uitgevoerd zoals de Kamer had bedoeld, hebben dat signaal toen ook al gegeven. Wij zijn dus niet verrast dat die brief er ligt. Wij hebben de Minister eerder al heel duidelijk aangegeven dat we snappen dat het afgebouwd moet worden, dat we dat ook terecht vinden, maar dat die motie iets anders zegt dan de Minister op dit moment doet.

Minister Schippers: Ik moet concluderen dat we hier heel verschillend over denken. Ik voer dit debat al zo lang ik Minister ben. Mevrouw Dijkstra en mevrouw Bruins Slot zeggen dat ze begrijpen dat we op een gegeven moment moeten ophouden met de subsidie. Dat heeft de Kamer de afgelopen drie jaar echter steeds gezegd. Op een gegeven moment moet je er dan ook echt een keer mee ophouden in plaats van er een steeds terugkerend standaardonderwerp van te maken. Of we moeten afspreken dat Service Médical zó anders is dan alle organisaties dat we dit definitief gaan regelen. Een betrouwbare overheid moet op een gegeven moment of zeggen dat ze het wel doet of zeggen dat ze het niet doet. Wat we nu doen, echter, is ieder jaar een verlenging regelen via de Kamer. Dat is de praktijk. Die situatie kan ik niet verantwoorden tegenover de andere organisaties. Ik vind het bovendien ook helemaal geen wenselijke situatie.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De Minister doet het nu voorkomen alsof wij er nog weer extra jaren aan willen vastmaken. Het enige wat wij vorig jaar hebben gevraagd was om het op een zorgvuldige manier af te hechten. De Minister heeft destijds gezegd dat zij dat op een zorgvuldige manier wilde doen. Volgens mij verschillen we van mening over de vraag hoe die zorgvuldigheid eruit moet zien. We hebben in het schriftelijk overleg geprobeerd om heel duidelijk te maken hoe de zorgvuldigheid eruit moet zien. De vraag is nu waarom de Minister de zorgvuldigheid niet meer invult op een manier die breed in de Kamer wordt gedragen, vanuit het perspectief dat er nu echt een punt achter moet komen.

Minister Schippers: In mijn ogen heb ik uiterst zorgvuldig de motie uitgevoerd en heb ik de Kamer heel helder laten weten hoe ik de motie opvat en uitvoer. Naar mijn mening is die uitvoering uiterst zorgvuldig, anders had ik het nooit zo gedaan.

De heer Van Dekken (PvdA): Dit dreigt een welles-nietesdiscussie te worden en ik denk dat zo'n discussie weinig tot niet constructief is. De feitelijke situatie is bekend. Er is inderdaad sprake geweest van een afbouwregeling. Ik wil voorstellen dat de Minister nogmaals op ambtelijk niveau het overleg aangaat met de Stichting Service Médial om te bezien of er een structurele oplossing geboden kan worden voor de toekomst van de organisatie. Ik heb geen zicht op de vraag hoe en wat en ik ga ook niet over de interne huishouding, de financiën etc. Het loopt nu echter te hoog op. Het loopt te veel uit de hand. Ik geloof niet dat wij, de sportwoordvoerders, hier vandaag de kwestie kunnen oplossen. Als de motie is uitgevoerd, zoals de Minister zegt, heb ik dat aan te nemen. Als er een interpretatieverschil is, is dat ook zo. We kunnen er uren over bakkeleien, en eigenlijk doen we dat al jaren.

Minister Schippers: We overleggen al jaren met de Stichting Service Médical. Echt waar. Dat is ongelofelijk grondig gebeurd. We hebben ongelofelijk veel met deze stichting overlegd. We hebben ook met de andere organisaties overlegd. Ons dilemma zit er juist in dat we of een subsidieregeling maken waarvan alle organisaties gebruik kunnen maken of ermee ophouden. Het wordt namelijk gewoon onhoudbaar; je kunt geen staatssteun geven aan één organisatie als andere organisaties geen beroep kunnen doen op die steun. En dat doen we nu dus al jaren achterelkaar. Op een gegeven moment wordt dat ook juridisch hartstikke kwetsbaar. Bovendien is het zo dat als ik het gevraagde moet doen, ik het geld daarvoor ergens anders vandaan moet halen, want ik heb niet ergens nog wat geld liggen. Ik moet het geld dus weghalen bij een andere organisatie, die dan geen of minder subsidie krijgt. Zo hard is het; ik heb niet nog ergens geld over of nog een potje staan dat niet geclaimd is. Dan zou ik kunnen zeggen dat ik het nog een jaar doe, want dan is het altijd wat makkelijker dan dat ik nu tegen andere organisaties moet zeggen dat hun subsidie minder wordt omdat ik dit nog een jaar moet doorzetten. Maar dat is natuurlijk wel het feit: ik moet het wel dekken. Daar ligt dus echt een probleem voor mij.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik begrijp het allemaal heel goed. Er was ook nog sprake van een hoorzitting waar de stichting informatie kwijt had gekund over de feitelijke omstandigheden. Die zou ook nog een zekere uitkomst moeten bieden. Ik zei zojuist al: laten we kijken of het in overleg met de directie Sport en de stichting zelf tot een goed einde kan worden gebracht. Nogmaals, ik heb niet de indruk dat we er hier nu met zijn allen uitkomen. Het moet bovendien geen gênante vertoning worden, zeg ik er maar even bij.

Minister Schippers: De hoorzitting is geweest. Die ging over de vraag hoe we de kennis en ervaring zorgvuldig borgen en hoe we de overdracht zorgvuldig kunnen uitvoeren. Ik kan het niet mooier maken dan de situatie die we nu hebben. In de toekomst willen we het zo organiseren dat de evenementenorganisator de aanbieder betaalt voor de diensten. Die moet dat sowieso goed regelen, dat is een voorwaarde die wij stellen. De organisatoren moet degene die zij inhuren, of dat nu Service Médical is of een van de andere aanbieders, betalen voor wat die club levert. Dat is de manier waarop we het gaan organiseren.

Voorzitter. Mijn volgende punt betreft kickboksen. Ik zal de Kamer volgend jaar nader informeren over de voortgang en de vraag wanneer NOC*NSF het traject heeft afgerond.

Dan kom ik te spreken over alcohol. Wij hebben niet de hand kunnen leggen op het amendement, maar als ik het goed begrepen heb, wordt het gevraagde gedekt uit het budget voor topsportevenementen. Dat is echter precies het punt dat ik heb, ook met betrekking tot mijn collega's. Ik ben de Minister van Sport en ik kan de Kamer verzekeren dat ik mij overal hardmaak voor sport, zowel voor als achter de schermen. Maar als we alle onderwerpen hier agenderen, betekent dit dat als we iets willen regelen, de dekking ook uit de begroting voor Sport komt. Dat gebeurt nu ook hier, in het geval van het onderwerp alcohol. Daar heb ik problemen mee. Ik vind het ontzettend belangrijk dat wij een wet maken over alcoholmisbruik en dat die wordt gehandhaafd: als je onder de 18 jaar niet mag drinken, mag je onder de 18 jaar niet drinken. Je mag geen alcohol hebben in een supermarkt of in een kroeg en ook niet in een sportkantine. Juist een sportkantine zou een omgeving moeten zijn waarin je onder de 18 jaar geen alcohol hebt. Wij maken een nationaal preventieprogramma waarvan het tegengaan van alcoholmisbruik een belangrijk onderdeel is. Als je drinkt onder de 18 jaar, is dat alcoholmisbruik. Mijn collega de Staatssecretaris van Volksgezondheid zet hier programma's op. Hij maakt een speciaal programma voor het niet-drinken van alcohol als je onder de 18 jaar bent. Daarvoor trekt hij dus geld uit. Ik vind het heel belangrijk dat er in sportkantines strikt wordt gehandhaafd op het alcoholverbod onder de 18 jaar. Moeten we dat echter financieren van het topsportbudget? Dan gaat het dus af van topsportevenementen. Daar heb ik echt een punt bij.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De Minister kan zich waarschijnlijk levendig herinneren dat zij vorig jaar het project Olympisch Vuur beëindigd heeft. Dat was een subsidieregeling van 2 miljoen per jaar. Uit mijn hoofd is daarvan ongeveer € 800.000 naar NOC*NSF gegaan om het strikt af te bouwen. Dat geld binnen Olympisch Vuur was meerjarig. Eigenlijk is hetzelfde artikel gekozen voor dit amendement als voor het geld waaruit Olympisch Vuur ging. Wij halen nu € 125.000 uit de 1,2 miljoen die nog langjarig doorliep. Wij doen dat omdat sportverenigingen de plek zijn waar talenten opkomen en uiteindelijk topsporters worden. Wat is dan beter dan al op de sportvereniging te bevorderen dat jongeren een gezonde levensstijl houden?

Minister Schippers: Dat bestrijd ik ook niet, daar ben ik het juist heel erg mee eens. Maar wij hebben het geld van Olympisch Vuur natuurlijk niet laten staan achter Olympisch Vuur. We hadden een groot probleem met de stipendiumregeling omdat we steeds meer paralympische sporters kregen die ook een beroep gingen doen op die regeling. Daar is een deel van het geld van Olympisch Vuur naartoe gegaan. Een ander deel is gegaan naar topsportevenementen. Het is dus niet zo dat het geld er nog is. Het geld is besteed daar waar er knelpunten waren of daar waar wij dachten dat het belangrijk was om geld in te zetten. Vandaag wordt door Staatssecretaris een campagne gelanceerd van vijf jaar voor alcoholpreventie bij jongeren tot 18 jaar, NIX18 geheten. Ook wordt medio 2014 door Convenant Gezond Gewicht een project voor gezonde sportkantines uitgerold. Een van de pijlers daarvan is alcoholpreventie. In aanloop naar en rond het wereldkampioenschap hockey volgend jaar in Den Haag wordt in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Hockeybond extra aandacht gegenereerd voor alcoholpreventie bij jongeren onder de 18 jaar. Ik ben met dokter Lely bij de hockeybond op bezoek geweest om ouders en mensen in de zaal bewust te maken van wat alcohol allemaal doet. De hockeyfeesten zijn namelijk berucht vanwege het alcoholmisbruik. NOC*NSF is ook bij dit onderwerp betrokken evenals de KNHB.

Dus er is veel aandacht voor dit onderwerp. Ik vind het zonde dat wij over een campagne die nota bene pas vandaag wordt gelanceerd, nog eens een campagne heen doen, die bovendien uit sportgelden wordt gefinancierd. Maar goed, u hebt het amendement ingediend. Ik ga er niet over, maar ik zou het ontraden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik probeer de Minister te overtuigen met nog drie argumenten. De Minister weet dat ik voorstander ben van het verhogen van de leeftijd naar 18 jaar. Ik ben immers een van de indieners van de wet. De campagne NIX18 is gericht op leeftijdsverhoging, niet zozeer op het alcoholgebruik. Ik heb natuurlijk wel goed gekeken of er voldoende geld over was. Het feit doet zich voor dat de Olympische Jeugdspelen in Rotterdam niet doorgaan, waarvoor veel geld gereserveerd was op grond van hetzelfde artikel. Daarmee is dit jaar geld komen vrij te vallen. Binnen de topsportevenementen is veel juridisch niet verplicht. De Minister gaf zelf het voorbeeld van dokter Van der Lely, de mystery guests en de hockeybond. Dat is de reden dat alle andere bonden nu zeggen: wij hebben dit ook nodig. Dit geeft een grote impuls aan het verminderen van alcoholgebruik door de jeugd. Deze brede vraag is uit het evenement naar voren gekomen. Wat is er mooier dan ervoor te zorgen dat alle andere bonden kunnen leren van deze ervaringen?

Minister Schippers: Prima. Maar € 125.000 onttrekken aan het topsportbeleid vind ik niet prima. Het gaat helemaal niet om de doelstelling; daar ben ik het volledig mee eens. Ik ben ook zelf naar de hockeybond gegaan en ik heb daar voor de zaal gestaan, samen met dokter Van der Lely. In het evenementenbeleid zal men veel vaker zien dat iets juridisch niet verplicht is. Het initiatief wordt genomen van onderop. Dan komt men met een evenement bij mij met een verzoek om geld. Soms moet er gespaard worden voor een evenement. Een groot, duur evenement kunnen wij niet in één keer betalen. Soms kan een evenement op veel kortere termijn. Dat is inherent aan de vraag uit welke pot het geld komt. Het is niet zo dat wij zomaar geld over hebben. Dan had de Minister van Financiën dat immers allang gezien, en iedere 100.000 is er weer een. Alles is bestemd voor een bepaald doel in de begroting. Over het doel ben ik het eens met mevrouw Bruins Slot. Gezien de activiteiten van de Staatssecretaris die vandaag worden gestart, vind ik het op dit moment niet nodig. Er gebeurt immers al van alles. De dekking vind ik jammer.

Kan ik het EK vrouwenvoetbal naar Nederland halen? De sportbonden zelf nemen het initiatief om een evenement naar Nederland te halen. Dat wil ik ook zo houden. Dat gezegd hebbende, wil ik best in overleg treden met de KNVB. Ik zou het namelijk wel leuk vinden als wij dit konden organiseren. Het blijft echter bij de KNVB. Die bond zal het initiatief moeten nemen, het bid moeten schrijven et cetera. Ik zal met de KNVB in gesprek gaan op om een positieve manier te spreken over deze mogelijkheid om dit evenement naar Nederland te halen. Het past ook binnen het nieuwe evenementenbeleid dat ik naar de Kamer heb gestuurd en dat wij vast nog gaan bespreken met elkaar. In dat kader past het. Als toonaangevend internationaal evenement is het opgenomen in de topevenementenkalender.

Ik heb nog twee onderwerpen liggen: doping en matchfixing. Dat zijn onderwerpen die ik wil beginnen met een notie. Veel onderwerpen ten aanzien van deze twee gebieden liggen op het terrein van Veiligheid en Justitie. Vaak worden mij hierover vragen gesteld. Ik kan de Kamer verzekeren dat ik goed samenwerk met Veiligheid en Justitie aan een gezamenlijk beleid. Vaak schrijven wij samen brieven aan de Kamer. Wij werken ook op internationaal niveau samen. Er liggen echter vaak heel specifieke vragen op het terrein van Veiligheid en Justitie waarvoor ik niet de primair verantwoordelijke ben en ook niet de primair deskundige. Daarvoor zijn ze immers te specifiek.

Ten aanzien van doping heeft de commissie-Sorgdrager in juni 2013 haar eindrapport gepresenteerd. NOC*NSF, de Dopingautoriteit en de KNWU willen hieraan opvolging geven met het actieplan Cultuurverandering in de hoogste versnelling. Ik heb besloten voor opvolging van het plan eenmalig € 313.000 beschikbaar te stellen. Dat is het geld dat ik dit jaar beschikbaar stel. Ik doe dat onder de voorwaarde dat het niet alleen betrekking heeft op de wielrensector maar op de hele sport. Er zijn immers wel meer gebieden waarin dopinggebruik een zorgelijk aandachtspuntje is. Nederland heeft afgelopen week tijdens de wereldconferentie van WADA aandacht gevraagd voor de belangrijkste aanbevelingen van het rapport die ook in internationaal verband relevant zijn. Er moet een cultuurverandering plaatsvinden, niet alleen in de wielersport maar in alle sporten. Dan is er het belang van een structurele plaats voor openheid en veiligheid, en van scheiding van conflicterende belangen, een governancekwestie. Door de verantwoordelijkheid voor de dopingcontrole en -bestraffing weg te halen bij de internationale sportorganisaties, kan deze belangenverstrengeling worden voorkomen. Gezien het belang van dopingbestrijding en de taak die de Dopingautoriteit hierin heeft, heb ik tevens besloten de incidentele verhoging van € 200.000 in 2013 structureel toe te voegen aan de instellingssubsidie van de Dopingautoriteit, met ingang van 2014. Ik coördineer het overleg met de betrokken partijen, Veiligheid en Justitie, de Douane, de inspectie en de Dopingautoriteit ten aanzien van de bestrijding van de handel in doping.

Dopinggebruik is onsportief. Ik zie het echt als een bedreiging voor de sport. Het is ook ongezond voor de sporter. Het moet dan ook bestreden worden. Ik ben groot tegenstander van het vrijlaten ervan. Er zijn geluiden dat het vrijgelaten moet worden, maar daar ben ik geen voorstander van.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dit is een goed signaal van de Minister dat zij de sport schoon wil houden. Zij gaat de strijd tegen doping veel beter steunen. De Minister had het over structureel. Betekent dat «tot het eind der tijden» of gedurende de periode dat zij Minister is?

Minister Schippers: Het wordt gewoon aan de instellingssubsidie toegevoegd, totdat wij daar met zijn allen een einde aan maken. «Tot het eind der tijden» wil ik niet toezeggen.

Ik kom op de wet. Die heeft inderdaad wat stilgelegen. Het is ook vrij complex en er doen zich telkens haken en ogen voor. De wet is eigenlijk heel smal. Hij zal sporters, met name topsporters en topatleten, verplichten om aan een dopingcontrole mee te werken. Daarmee geven deze sporters ook toestemming voor verwerking van de persoonlijke gegevens. De wet verandert dus niets aan de huidige praktijk, maar biedt er wel een grondslag voor. De wet zal geen opsporende taak van de Dopingautoriteit omvatten. Het is dus een smalle wet en toch zijn wij er al zo lang mee bezig. De wet heeft wegens zijn juridisch-technische complexiteit ten aanzien van de reikwijdte vertraging opgelopen. Ik verwacht medio 2014 een wetsvoorstel naar de Kamer te kunnen sturen. Het College bescherming persoonsgegevens vindt naar aanleiding van het advies van een Europese werkgroep over privacy, dat er een wettelijke grondslag nodig is voor de verwerking van persoonsgegevens die worden verzameld in het kader van dopingcontrole. Het CBP vindt dat een sporter niet in vrijheid kan beslissen om niet aan een dopingcontrole en verwerking van zijn gegevens mee te werken. De grondslag van free and informed consent vind het college dan ook onvoldoende. Het college verwijst vooral naar die groep topsporters die leven van de sport en dus afhankelijk zijn van de sport voor hun levensvoorziening en in die zin verplicht zijn om mee te werken aan dopingcontroles. Dat is ook de reden dat ik een wettelijke grondslag voor het uitvoeren van dopingcontroles regel.

De heer Huizing (VVD): Ik begrijp dat het CBP gevraagd wordt wat men daarvan vindt, maar is de Minister bekend hoe de sporters zelf hierover denken? Voor zover mij bekend zeggen de meeste sporters dat zij het principe van dopingcontrole helemaal geen probleem vinden. Zij hebben uiteindelijk immers allemaal baat bij een schone en dus eerlijke sport. Dat is vraag één.

De tweede vraag is: denkt de Minister niet dat door de Dopingautoriteit op z'n minst de mogelijkheid te geven tot het uitwisselen van informatie, toch bijgedragen zou worden aan desnoods het oppakken van de mensen die iedere keer die spullen verschaffen, de grenzen ermee oversteken et cetera? De Dopingautoriteit constateert op een gegeven moment dat het uit een bepaalde hoek vandaan komt, maar kan vervolgens niets met die informatie. Dat vind ik jammer, omdat we daarmee ons doel minder gemakkelijk of überhaupt niet bereiken.

Minister Schippers: Deze wet geeft eigenlijk een wettelijke grondslag voor de huidige praktijk. Het CBP heeft er problemen mee dat dit gebeurt zonder wettelijke grondslag. Daarom komt die wet er juist. Dat is het eerste punt. Het tweede punt betreft die extra bevoegdheden. Daarover heb ik de Kamer op 25 juni geïnformeerd. Er is een overleg geweest tussen de Minister van Veiligheid en Justitie, de douane, de Dopingautoriteit en de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de handel in doping. In die brief heb ik aangegeven dat de opsporing van de handel in doping voldoende en op adequate wijze uitgevoerd wordt door de bestaande opsporingsinstanties. Een publiekrechtelijke taak voor de Dopingautoriteit en de daaraan verbonden bevoegdheid om op te sporen en bestuurlijke sancties op te leggen, zouden in verband met de geringe omvang van de doelgroep – namelijk 20.000 sporters die opereren op de hoogste wedstrijdniveaus – buitenproportioneel zijn. Er wordt wel meerwaarde gezien in uitwisseling, waar mogelijk, van geaggregeerde informatie tussen de inspectie, de douane en de Dopingautoriteit. Op initiatief van VWS zal dan ook drie keer per jaar een overleg plaatsvinden tussen die instanties om met elkaar geaggregeerde informatie uit te wisselen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het gaat erom dat je de dealers en de toedieners effectiever kunt aanpakken. Er is een verschil tussen het door de Minister genoemde uitwisselen van geaggregeerde informatie – dat kan nu al – het uitwisselen van individuele informatie en het uitoefenen van de publiekrechtelijke opsporingstaken. Ik heb de Minister in mijn betoog gevraagd om mogelijk te maken om individuele informatie over bepaalde dopingzaken uit te wisselen. Daarbij gaat het niet om een opsporingstaak, maar om het feit dat, als de Dopingautoriteit weet dat bijvoorbeeld een sportarts met epo-ampullen op dat moment de grens overgaat, de Dopingautoriteit de douane een bericht kan geven: dit is er aan de hand; probeer er iets aan te doen. Het is zonde als die informatie op de plank blijft liggen.

Minister Schippers: Dat hoeft ook niet, want je kunt die informatie natuurlijk gewoon aan het OM doorgeven. Andersom kan de informatie echter niet gaan.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Zou het voor een goed, stevig dopingbeleid niet verstandig zijn als er wel uitwisseling kan plaatsvinden, ook omdat de Dopingautoriteit met de Dopingwet volgens mij al een andere rechtsvorm krijgt? De Dopingautoriteit krijgt er namelijk een soort publieke taak erbij, want anders kunnen de naw-gegevens niet uitgewisseld worden.

Minister Schippers: Dat is precies de complexiteit van die wet en daarom wordt er zolang over gedaan om daarnaar te kijken. Het is niet de bedoeling dat de Dopingautoriteit een publiekrechtelijke taak krijgt waarmee de Dopingautoriteit ook bevoegdheden zou krijgen, bijvoorbeeld om op te sporen of een bestuurlijke sanctie op te leggen. Dan maak je van de Dopingautoriteit echt iets heel anders. Je kunt je afvragen of dat reëel is ten aanzien van deze groep van 20.000 mensen. Informatie-uitwisseling is wel mogelijk en vindt dus ook plaats. Het informeren van elkaar over een situatie, een stand van zaken, is belangrijk. Niet voor niets plannen we drie keer per jaar een overleg waarbij iedereen rond de tafel zit en waarbij de stand van zaken met elkaar kan worden doorgenomen. Bepaalde bevoegdheden en informatieplichten zijn echter zo geregeld dat je dit uiteraard altijd bij het OM kunt aandragen. In die reguliere overleggen kun je ook afspreken hoe je dit met elkaar op de beste manier doet, zonder dat je dit heel zwaar optuigt. Wanneer ik dit wetsvoorstel bij de Kamer indien, kunnen we naar aanleiding daarvan natuurlijk nog verder hierover praten. Als ik naar mevrouw Bruins Slot kijk, heb ik het vermoeden dat dat ook wel zal gebeuren, maar zo zit dit momenteel in ieder geval.

Bij matchfixing speelt hetzelfde. Daarbij spelen een heleboel vragen ook op het terrein van de Minister van Veiligheid en Justitie, met wie ik overigens goed samenwerk, evenals met de sportsector zelf en internationaal. Op internationaal niveau nemen wij – zowel de collega's van V en J als wijzelf – deel aan multi- en bilaterale overleggen ter bestrijding van matchfixing. Die overleggen zijn zowel operationeel als tactisch en strategisch van aard. Mijn collega van Veiligheid en Justitie onderhoudt de contacten met zijn internationale vakcollega's. Zo gaat het op internationaal niveau.

Nemen wij dit probleem wel voldoende serieus? Ik denk het wel. Dit probleem speelde al een tijd en er is in de Kamer, onder anderen door de heer Van Dekken, regelmatig aandacht voor gevraagd. Op een gegeven moment hebben mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik besloten om eerst een studie te doen. Dat vind ik voor een bestuurder een voor de hand liggende reactie: eerst laat je uitzoeken hoe het in elkaar zit. Dat is op verschillende manieren in elkaar gezet. De Kamer heeft het onderzoek inmiddels ontvangen en weet dus dat het literatuur is, maar dat we ook mensen konden bellen et cetera. Van dit onderzoek is mij overigens niet bekend dat daar delen uit gehouden zijn. Ik heb de onderzoekers meegegeven dat de onderste steen boven moest komen. Ik heb tegen hen gezegd: als jullie iets tegenkomen wat in dit verband relevant is, laat het ons dan weten. De onderzoekers hebben ons aangegeven dat zij alles in het rapport hebben opgenomen wat zij wetenschappelijk konden verantwoorden. Dat is het antwoord dat wij daarop hebben gekregen.

Het feit dat wij onderzoek hebben gedaan, geeft aan dat wij dit serieus nemen. Anders ga je geen onderzoek doen en ga je daar ook geen geld aan spenderen. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot een aantal aanbevelingen. Die aanbevelingen moeten natuurlijk met maatregelen belegd en geïmplementeerd worden. Er zijn aanbevelingen gedaan die specifiek waren bedoeld voor de sportsector en er zijn ook aanbevelingen gedaan die specifiek waren bedoeld voor de overheid. Iedere partij die op dit terrein een rol speelt, heeft aanbevelingen gekregen. Het is nu zaak om die aanbevelingen daadwerkelijk handen en voeten te geven.

Bij criminele gedragingen zijn politie en justitie aan zet. Of een strafrechtelijk onderzoek naar matchfixing wordt gestart, is de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Ik denk dat inmiddels iedere betrokken partij – de sportsector, maar ook de politie en het Openbaar Ministerie – zich bewust is van de eigen rol in de bestrijding van matchfixing en dat de partijen niet alleen hun verantwoordelijkheid nemen maar ook veel meer samenwerken op dat terrein.

Kan op het terrein van matchfixing een vergelijkbare escalatie plaatsvinden door een incident zoals is gebeurd met de dood van de grensrechter? Ten eerste vind ik dat die vergelijking helemaal niet opgaat. Het gaat echt om heel andere dingen. Die vergelijking is gemaakt door mevrouw Leijten, die er nu niet is. Ten tweede verdienen serieuze onderwerpen serieuze aandacht. Dan moet je op jouw terrein naar jouw beste kunnen proberen om daar de bezem doorheen te halen. Voor mij als sportminister is het cruciaal dat wij competities hebben, niet alleen in het voetbal maar ook in tennis, de draf- en rensport en andere sporten die zijn aangemerkt als risicosporten, waarbij je erop kunt vertrouwen dat er een sportieve strijd wordt gestreden, dat de beste wint en dat dit niet vervuild wordt door doping of matchfixing.

Dit is echt een zaak van integriteit en wij zien dit inmiddels toch wel als een belangrijk element in het sportbeleid. Ik denk dan ook dat wij goed voorbereid moeten zijn als zich een incident voordoet of als wij dingen naar ons toe krijgen. Die bewustwording is sinds 2012 enorm toegenomen. We weten uit het rapport dat matchfixing in Nederland voorkomt, maar volgens dit rapport corrumpeert dit volledige competities niet. Ik vind het belangrijk dat wij hier scherp op zijn en dat op dit punt de dingen gebeuren die moeten gebeuren naar aanleiding van signalen of dingen die bij ons gemeld worden.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De nulmeting voor de gymlessen op school?

Minister Schippers: Daar kom ik nog op. Ik sprak over matchfixing en ik begin nu met het mapje collega's.

Ik hecht eraan om goed in de gaten te houden wie primair verantwoordelijk is. Ik voel mij als Minister van Sport verantwoordelijk voor zo veel mogelijk faciliteiten om te kunnen bewegen en te kunnen sporten. Ik streef naar een goed sportbeleid waarin ook integriteit en beschikbaarheid een rol spelen, maar de taakverdeling tussen ministers is er niet voor niets. Er zitten twee risico's aan om alles hier te bespreken. In de eerste plaats moeten wij naar samenhang in beleid streven. Daartoe heb ik overleg met mijn counterparts op andere ministeries over hun beleid. In de tweede plaats is de kans groot dat als alles bij de sportbegroting aan de orde komt, alles wordt gedekt uit de sportbegroting. Mijn hartenkreet is: laten wij dat vooral niet doen. De leden mogen er echter op rekenen dat ik, als er zaken zijn die de sport aangaan, natuurlijk aan de bel zal trekken als het naar mijn zin niet goed gaat en dat ik overleg zal hebben met mijn collega's.

Ik begin met de zaken die primair bij Sociale Zaken behoren. Er is gevraagd of ik inzicht kan geven in de manier waarop de Aboutalebgelden destijds zijn ingezet. Dit behoort tot het armoedebeleid waarvoor mijn collega van Sociale Zaken verantwoordelijk is. De Aboutalebgelden zijn destijds zonder label door SZW als een eenmalige algemene uitkering in het Gemeentefonds gestort: 40 miljoen in 2008 en 40 miljoen in 2009. Het geld is bedoeld om het aantal kinderen dat vanwege armoede niet mee doet, te halveren. Alle gemeenten hebben hiervan gebruik mogen maken; zij mochten het geld in principe vrij besteden. Het is dus ook niet mogelijk om precies aan te geven hoe het geld is besteed.

Een andere vraag is of ik een statement wil maken dat de arbeidsomstandigheden in Qatar niet kunnen en of ik daarbij homotesten en andere schendingen van mensenrechten wil meenemen. Ik heb met mijn collega's regelmatig overleg over zaken die mensenrechten betreffen in de breedste zin van het woord bij sport of andere evenementen in het buitenland. Wij spreken dan meestal af dat wie het eerst een vergadering heeft op een bepaald moment en wie wat waar zal beleggen. Ik heb met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, van Buitenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gesproken over Qatar. Dit ligt vooral op het terrein van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hij is hiermee aan de slag gegaan door dit bij de ILO aan te kaarten. Dat is zeer terecht. Ook de Minister van Buitenlandse Zaken is hiermee aan de slag gegaan. Wij hebben afgesproken dat ik, als dat opportuun is, ook mensen daarop zal aanspreken, maar wij doen dat wel gecoördineerd en op zo'n manier dat het het meeste effect heeft. De eerste zet is nu gegeven door de Minister van Sociale Zaken.

Ik heb de reportage overigens ook gezien en ik ben zeer geschokt door wat daar plaatsvindt. Het duurt nota bene nog wel even voordat dit WK plaatsvindt. Het lijkt mij daarom goed om organisaties als de ILO te activeren.

De Taskforce Sport en Kinderopvang heeft aanbevolen dat regelgeving voor sport en de buitenschoolse opvang op elkaar worden afgestemd. Die vraag heb ik apart gesteld aan de taskforce. Ik ben bij sportverenigingen geweest en die hielden mij voor: ik heb hier de hele zaterdag kindjes rondlopen die hockeyen of voetballen, maar van de bso mogen zij hier niet komen, want de haakjes voor de jassen hangen verkeerd of zoiets. Het zijn meestal heel onbenullige dingen. Daarom heb ik gevraagd hoe hieraan iets kan worden gedaan.

De taskforce heeft hiernaar gekeken. Op dit moment loopt bij de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een pilot voor gemeentebrede dagarrangementen. Als hieruit blijkt dat er praktische belemmeringen zijn in de samenwerking tussen sport en kinderopvang die in wet- en regelgeving kunnen worden aangepast, zal ik dat samen met die ministeries oppakken. Ik zal de Kamer daarover informeren. Dit ligt primair bij Onderwijs en bij Sociale Zaken. Zij zijn er mee aan de slag gegaan en naar aanleiding van de taskforce is een pilot gestart.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De taskforce heeft goed de vinger op de zere plek gelegd en aangegeven welke regelgeving zou moeten worden veranderd en welke knelpunten er zijn. Nu gaat men eerst nog kijken naar goede voorbeelden en best practices. Waarom veranderen wij niet direct die regelgeving? Waarom proberen wij niet direct de bureaucratie terug te dringen?

Minister Schippers: Ik ben het hiermee eens, maar dan moet je wel precies weten wat je moet doen. Aangezien die regelgeving niet bij mij ligt, maar bij mijn collega's en zij niet weten wat zij precies moeten aanpassen, vind ik het een reëel voorstel dat zij dat eerst willen uittesten. Als ik een voorstel doe, hoeft niet iedereen dat altijd over te nemen. Als een collega zegt dat hij het zelf wil invullen, vind ik dat niet zo gek. Mag ik ook iets vinden over mijn eigen regelgeving?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Er ligt hier een kans. Het zou heel goed zijn als de regering dit uitvoert. De Minister maakt natuurlijk onderdeel uit van de regering. Ik zal bezien of ik op dit punt een motie zal indienen om de collega van de Minister aan te sporen om het wel te gaan doen.

Minister Schippers: Ik denk dat dat weinig zin heeft. Mijn collega van Sociale Zaken ziet dit heel goed en laat een pilot uitvoeren. Dat doet hij niet voor niets. Ik ken dit probleem uit eigen ervaring. Mijn kind sport via de bso maar ook via onderwijs bij verenigingen. Een aantal scholen doet dit ontzettend leuk: de kinderen kunnen een knipkaart krijgen van een sportvereniging om te kijken of zij een sport leuk vinden. Daar schijnt heel veel te kunnen en in de dagelijkse praktijk gebeurt daar heel veel. Daar waar het niet kan doordat er regels zijn, wordt precies nagegaan waardoor het hapert. Mijn collega heeft dit niet voor niets opgepakt, want hij wil er echt iets aan doen.

Er is gesproken over het tekort aan bewegingsonderwijs op basisscholen. De vraag is gesteld welke verwachting ik heb en welke knelpunten er zijn. Ik ben van mening dat de nulmeting de vinger op de zere plek legt van een aantal belangrijke knelpunten in het bewegingsonderwijs. Bij veel lessen die niet door vakleerkrachten worden gegeven, kun je vraagtekens zetten en is het de vraag of het gym is of alleen het in beweging brengen van kinderen waardoor zij een uurtje bezig zijn. De bereidheid van scholen om met gym aan de slag te gaan, is positief. Ik zie daarin aanknopingspunten. Dit neemt niet weg dat er een kwaliteitsimpuls moet komen; dat is evident. Dat weet ik ook omdat in het regeerakkoord van het vorige kabinet een derde gym-uur was opgenomen. De uitvoering verliep heel moeizaam en toen is besloten een buurtcoach in te zetten. Nu zie ik dat de buurtcoach ook les geeft aan de gymjuf om haar beter gymonderwijs te leren. Zo helpen wij elkaar wel, maar de buurtsportcoach is extra en is niet bedoeld voor vervanging.

Dit is een belangrijke opgave in het regeerakkoord. Ik weet hoe het onderwijs hierover denkt, namelijk dat wij niet het aantal uren rekenen of taal voorschrijven en dus ook niet het aantal uren sport. Dit geef ik maar mee.

Het is mij opgevallen dat hierover bij de voorbereiding van de behandeling van de begroting van Onderwijs geen enkele vraag is gesteld. Het is jammer dat de vragen bij mij komen, terwijl aan dit belangrijke onderdeel primair invulling wordt gegeven door het Ministerie van Onderwijs. Ik zal hier bovenop zitten, omdat ik van mening ben dat wij echt iets te winnen hebben bij dit onderwijs.

De stukken zijn blijkbaar een beetje laat naar de Tweede Kamer gestuurd, maar de Kamer heeft de Staatssecretaris van Onderwijs verzocht haar de nulmeting van bewegingsonderwijs te sturen voor het wetgevingsoverleg over sport. Hij heeft dit een week na de indiening gedaan. Dat is laat, maar het is binnen een week gebeurd en dat is ook wel weer snel.

Het speciaal onderwijs wordt ook in de monitoring meegenomen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De Minister zegt dat de Staatssecretaris van Onderwijs dit snel naar de Kamer heeft gestuurd. De belofte was dat de nulmeting er voor het zomerreces zou zijn. Het is dan toch niet zo raar dat wij hebben gevraagd om die nog voor het wetgevingsoverleg te krijgen? Dat was toch rijkelijk laat.

Mevrouw Leijten heeft gevraagd of je het niet of alleen bij OCW of alleen bij VWS zou moeten leggen. Ik ben het daar niet helemaal mee eens, maar ik hoor graag de reactie van de Minister. Ik ben van mening dat VWS hierbij betrokken moet blijven. Ik heb al eerder gevraagd of de Minister betrokken wordt bij overleg met bijvoorbeeld de PO-Raad over zo'n onderwerp.

Minister Schippers: Nee.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Dat ligt ook niet in het verschiet?

Minister Schippers: De Staatssecretaris van Onderwijs bepaalt wat er in de basisscholen gebeurt op het terrein van rekenen, taal en gym. Ik weet dit heel goed doordat ik er veel mee te maken heb in verband met de gezonde kantine; dat gold ook voor zijn voorgangster. Ik heb eerder ook gevraagd of er een rookverbod op schoolpleinen kan worden afgekondigd.

Dat kan dus niet. In het onderwijs kan dat niet. Daar gaan de schoolbesturen over. In het onderwijs is het anders geregeld; niet zo simpel als ik dacht. Primair is de Staatssecretaris verantwoordelijk voor wat er in het primaire onderwijs gebeurt, ook ten aanzien van de gymlessen. Maar ik ben daar wel bij betrokken, net zoals ik erbij betrokken ben om waar samenwerking tot stand kan komen het gymonderwijs te stimuleren, bijvoorbeeld via de buurtsportcoaches. Ik ben onwijs blij dat de buurtsportcoaches dat doen en dat zij zo succesvol zijn. Ook bij de invulling van dit regeerakkoord ben ik betrokken, maar altijd via de zijlijn. Het is niet mijn primaire verantwoordelijkheid om te vertellen hoe het gaat binnen dat onderwijs. Ik ben ook nooit bij die po-overleggen.

Mevrouw Leijten vroeg mij of ik samen met Onderwijs tot een actieplan kan komen om het schoolzwemmen goed te regelen. Ik vind het ontzettend belangrijk dat kinderen leren zwemmen. Volgens een factsheet van het milieu-instituut heeft maar 5% van de jeugd geen zwemdiploma. Ik zeg «maar»; het is natuurlijk 5% te veel maar het is niet zo dramatisch als sommigen denken. Ik weet dat een aantal mensen vindt dat het A en B niet voldoende is en dat kinderen ook het C-diploma moeten halen. Daar kun je ook nog discussies over voeren. Ik heb al vaker met de Kamer besproken dat ik vind dat het zwemonderwijs in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders is. Ouders kunnen daarin ondersteuning krijgen van scholen en gemeenten. Sommige scholen en gemeenten doen dat heel intensief en sommige doen dat minder intensief. Dat is ook aan gemeenten zelf. Ik heb er niet zo veel fiducie in om die verantwoordelijkheidsverdeling aan te passen. Ik ontraad daarom de motie van mevrouw Leijten.

Dan kom ik bij de waterbelasting voor zwembaden. De verandering in de belastingheffing op leidingwater komt voort uit het begrotingsakkoord van het kabinet met D66 en de kleine christelijke partijen. De heffing heeft als oogmerk, de sectoren te verduurzamen. De heffing geldt onverkort voor alle verbruikers. Er wordt voor geen enkele sector een uitzondering gemaakt. Als dat wel gebeurt, zou je het risico lopen op staatssteunachtige verwijten. Over de uitwerking van deze heffing is afgelopen vrijdag een nota van wijziging op het Belastingplan 2014 aan de Tweede Kamer gestuurd. Met dit voorstel wordt een degressief tarief voorgesteld, een aflopend tarief bij groter verbruik. Hiermee wordt voor een groot deel tegemoetgekomen aan de bezwaren van grootverbruikers. De nota van wijziging wordt morgen in de Tweede Kamer behandeld. Op basis van de tabellen kunnen we zien wat zwembaden gemiddeld verbruiken. Daaruit blijkt dat het wel een verzwaring is ten opzichte van de eerdere situatie – want dat heb je met een extra heffing – maar dat het geen reden voor zwembaden is om te moeten sluiten.

Dan is gevraagd naar de situatie sinds de invoering van de onderwijswet in 2001 waarin alle studenten die aan de pabo afstuderen de bevoegdheid krijgen om gymles te geven aan de groepen 1 en 2. Voor de groepen 3 tot en met 8 moeten zij een aanvullende cursus volgen.

Dan het kansspelbeleid en de afdracht vanuit loterijen voor de sport. Ik onderken uiteraard het belang van de afdracht uit loterijen voor de financiering van de sportinfrastructuur. Ik zie ook dat die afdracht jaar op jaar zakt. Dat is natuurlijk zorgelijk en niet wenselijk, omdat de sport jaar op jaar minder geld daaruit krijgt. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie buigt zich over een wijziging van de Wet op de kansspelen. Die wet ligt waarschijnlijk eind januari bij de ministerraad voor. Ik voer periodiek overleg met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het belang voor de sport dat de gelden die nu ontvangen worden straks ook ontvangen worden. Garanties kun je nooit geven, want de afdracht uit de lotto vermindert van jaar op jaar. Dat is vervelend, maar zo is het. Ik wil graag dat er een wet komt waardoor de sport geen slapeloze nachten hoeft te hebben over het wegvallen van de financiering. Ik wil graag dat de financiering uit de online-loterijen die mee gaan doen ook voor de sport goed geregeld is. Daar heb ik regelmatig contact over met mijn collega van Veiligheid en Justitie en ook met Financiën.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Deze Minister is uitgeroepen tot de machtigste vrouw van Nederland. Dat is een felicitatie waard. Zij houdt de sportbegroting op orde, maar het belangrijkste is dat zij ervoor zorgt dat die niet – misschien per ongeluk – door andere bewindspersonen wordt uitgehold. Dan gaat het bijvoorbeeld over de leidingwaterbelasting waaraan zwembaden kopje-onder kunnen gaan. Dan gaat het zeker ook over 44 miljoen die nu nog naar de sport gaat via de afdracht van de loterijgelden. Hoor ik nu goed dat de Minister het machtswoord wil nemen en dat zij tegen haar collega van Veiligheid en Justitie gaat zeggen: dit gaat niet gebeuren; wij zorgen ervoor dat het geld uit de loterijen naar sport blijft gaan, ook na de wijziging van de kansspelwet?

Minister Schippers: Ik ben lid van een collegiaal kabinet waarin iedereen even machtig is. Het is allemaal heel leuk, maar ik heb met mijn collega's overleg over alle onderwerpen die mijn beleidsterrein aangaan. Ik kan mevrouw Bruins Slot verzekeren dat ik regelmatig een verlies lijdt. Maar goed, dat ik het niet in de krant zet, is tot daaraan toe. Het is niet zo dat ik geen zorgen heb over de sportbegroting. Die heb ik wel degelijk. Ik heb de economische recessie genoemd. Die heeft zeker gevolgen voor de sport. Natuurlijk maak ik mij daar zorgen over. Niet voor niets wil ik onderzoeken hoe wij die het hoofd kunnen bieden, op een creatieve manier, zonder dat ik ergens gewoon geld vandaan kan halen. Natuurlijk brengt de verandering van de Wet op de kansspelen risico's met zich. Ik wil dat die risico's zo klein mogelijk zijn voor de sport. Daar maak ik mij hard voor. Natuurlijk zie ik dat er op het bewegingsonderwijs een slag te maken is. Ik maak mij er hard voor om die inhaalslag zo deugdelijk mogelijk te maken, terwijl ik tegelijkertijd weet hoe het bij Onderwijs is geregeld. Onderwijs verplicht scholen niet om drie uur rekenen, drie uur taal of drie uur sport te hebben. Ik vind wel dat wij de verplichting hebben om in het sportonderwijs verbeteringen aan te brengen.

Wij krijgen in deze situatie met allerlei risico's te maken en het is mijn taak om die risico's zo veel mogelijk te minimaliseren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het risico met de kansspelwetgeving en de afdracht van het geld aan de sport is dat de Minister straks buitenspel staat en dat ondertussen haar collega van Veiligheid en Justitie de bal van de liberalisering van het kansspel keihard in de goal schiet. Uiteindelijk blijft de sport dan met lege handen achter. Dat geld komt niet zomaar ergens vandaan. Dus creativiteit, ja, maar een rode kaart van de Minister is misschien nog wel beter.

Minister Schippers: In het vorige kabinet werkten we niet met rode kaarten en dat doen we ook in dit kabinet niet. Zo gaan we niet met elkaar om. Helaas heb ik het ook niet in de hand dat wij jaar na jaar minder krijgen uit de loterijen voor de sport. Ik zoek dan ook al jaren naar manieren om die gelden te verhogen. Ik kan de Kamer ervan verzekeren dat ik wat dat betreft een grotere partij heb aan Financiën dan aan Veiligheid en Justitie. Dit is ook niet iets wat ik in mijn eentje met Veiligheid en Justitie deel. Het heeft met alles te maken. Hoeveel afdracht gaat er naar de algemene schatkist? Hoeveel gaat er naar de sport? Wat zijn de risico's? Hoe dekken we die risico's af? Die risico's liggen op allerlei gebieden waaronder ook de sport. Ik wil de risico's voor de sport minimaliseren. Ik kan toezeggen dat ik mij daarvoor inzet. Ik vind het ook lastig omdat een heleboel dingen heel onvoorspelbaar zijn of moeilijk zijn in te schatten. De onderzoeksrapporten die ik daarover gelezen heb, zien dit redelijk zonnig in. Dan ben ik geneigd om zwartkijkerig te zijn; dat is ook mijn plicht. Daar staan dus rapporten tegenover die het wat zonniger inzien, maar dat neemt niet weg dat ik mij ervoor inzet om die gelden zo veel mogelijk voor de sport te behouden. Sterker nog, eigenlijk vind ik dat er meer gelden naar de sport moeten, conform het regeerakkoord. Ik zit daar wel bovenop, maar het is ingewikkeld om te regelen, niet alleen politiek maar ook inhoudelijk.

De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de beantwoording van de kant van de Minister.

De vergadering wordt van 14.43 uur tot 14.50 uur geschorst.

De voorzitter: We gaan nu beginnen aan de tweede termijn van de Kamer. De heer Huizing heeft nog twaalf minuten, de heer Van Dekken zes minuten, mevrouw Bruins Slot vijf minuten en mevrouw Dijkstra drie minuten. Niet al die tijd hoeft helemaal te worden gebruikt.

De heer Huizing (VVD): Voorzitter. Ik denk dat ik het kort kan houden. Ik dank de Minister voor haar zeer uitgebreide en prettige beantwoording van de vele vragen die zijn gesteld.

Ik wil nog wel een punt maken van de buurtsportcoaches. Ik ben blij dat de Minister op een preciezere manier wil gaan meten. Ik dacht toen: je kunt toch gewoon een steekproef nemen van 100 verenigingen die worden bediend door een buurtsportcoach en 100 verenigingen waar dat niet zo is en de groepen daarna vergelijken, waarbij je alle omgevingsfactoren elimineert? Ik hoop dat ik dit goed zeg, want dan blijkt dat ik vroeger bij statistiek toch wel een beetje heb opgelet. Dit soort onderzoeken hoeven volgens mij niet veel geld te kosten, maar ze geven wel een aardig inzicht in het effect van buurtsportcoaches. Tot zover mijn suggestie.

Over een veilig sportklimaat het volgende. Ik ben blij dat de Minister constateert dat ook op veldniveau, dus op de werkvloer, daar regelmatig wat van te merken is en dat we dit inderdaad moeten doorzetten. De top bereiken is namelijk niet makkelijk, maar er blijven is nog veel lastiger. Dat geldt ook voor dit soort projecten, en niet alleen in de topsport.

Ik ben blij om te horen dat de Minister bereid is om te strijden voor het belang van de sport, ook als het eigenlijk de portefeuilles van haar collega's aangaat. Ik heb er ook alle vertrouwen in dat dit gaat lukken.

Over haar voornemen van een Europese aanpak met betrekking tot de internationale sportbonden ben ik ook tevreden. Inderdaad is het voor een eenzaam land of eenzame bond namens een land ontzettend lastig om iets te veranderen. Je moet dat echt in gezamenlijkheid doen. Ik ben blij dat de Minister dat ook zo ziet.

Tot slot wil ik ervoor pleiten om toch iets vaker over dit onderwerp te spreken. Ik constateer dat we, als we in het afgelopen jaar over sport spraken, dat altijd met een incident te maken had. Je merkt hoeveel er op de agenda stond en hoe belangrijk we dit allemaal vinden. Misschien kunnen we halverwege volgend jaar, vóór de zomer, nog een AO houden. Ik zou dat zeer op prijs stellen.

De voorzitter: Dat laatste punt moet in de procedurevergadering worden besproken. Daarvoor zal best wel bijval zijn, al was het alleen maar van deze voorzitter.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik wil gelijk mijn steun uitspreken voor dit verzoek van de heer Huizing. Ook van mij mogen we in deze Kamer veel vaker spreken over sport. Sport is maatschappelijk goud dat we moeten verzilveren. Sport laat mensen echt meedoen in de samenleving. Het CDA vindt de rol van vrijwilligers in de sport daarom ontzettend belangrijk. De regering heeft inderdaad voornamelijk de taak om de randvoorwaarden voor de sport op orde te krijgen. We moeten daar heel goed werk van maken.

Ik dank de Minister voor haar antwoorden en ook voor haar goede betoog over het voortzetten van een consistent beleid met betrekking tot de buurtsportcoaches. Ik denk dat het heel goed is dat de Minister dit doet, omdat je in buurten steeds meer positieve resultaten ziet van dergelijke projecten.

Ik dank de Minister ook voor de toezegging dat de Dopingautoriteit structurele financiële middelen krijgt. Ik had hierover een amendement voorbereid, maar dat laat ik nu in de tas zitten. De Minister deed namelijk zo'n harde toezegging, dat ik het gepast vind om het niet in te dienen. Dubbel werk is immers niet nodig.

Ik maak mij wel meer zorgen dan de Minister over de toekomst van de gehandicaptensport, voornamelijk omdat ik veel signalen krijg van de CG-Raad, van Gehandicaptensport Nederland en uit andere hoeken over het in de samenleving meedoen van mensen met een handicap. Ik heb de Minister niet horen zeggen dat zij ervoor strijdt om de sportparticipatie van mensen met een handicap in de komende jaren gelijk te houden, of dat deze in ieder geval niet mag teruglopen. Ik vind dit vooral belangrijk omdat daarmee zo ontzettend veel gezondheidswinst is te behalen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mensen met een handicap de komende jaren met een groot koopkrachtverlies geconfronteerd worden ten gevolge van het wegvallen van de WTCG en enkele andere regelingen;

constaterende dat mensen met een handicap nu al om financiële redenen hun lidmaatschap van sportverenigingen aan het opzeggen zijn;

verzoekt de regering om flankerende maatregelen te nemen, waardoor mensen met een handicap ook buiten het speciaal onderwijs en in een instelling kunnen blijven sporten en bewegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (33 750-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Een tweede punt is het verantwoord alcoholgebruik. Ik wil het desbetreffende project graag ondersteunen, omdat het echt zoden aan de dijk zet. Ik merk aan de woorden van de Minister dat zij de doelstelling van verantwoord alcoholgebruik onder jongeren onderstreept. Ikzelf vind dat ook heel belangrijk, maar ik ben het niet eens met de dekking. Ik wil op zoek gaan naar een andere dekking voor mijn amendement. Als de Minister akkoord gaat met een andere dekking, hoop ik dat zij bereid is om die ook te ondersteunen. Ik zal er wel even goed naar moeten zoeken, dus ik kan niet meteen een nieuwe dekking aanbieden.

De Minister heeft heel duidelijk betoogd dat zij strijdt voor het belang van sport, ook binnen het kabinet. Het is goed om dat te horen. Die 44 miljoen aan loterijgelden heeft de sport echt nodig en die komt niet op een andere manier binnen. Het is van belang dat we ervoor zorgen dat ook in het kader van de nieuwe kansspelwetgeving de bijdrage aan sport en aan andere maatschappelijke doelen blijft gewaarborgd. Daarom dien ik de volgende aanmoedigingsmotie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat meerdere belastingmaatregelen, zoals de verhoging van de leidingwaterbelasting, sportverenigingen negatief gaan raken;

constaterende dat daartegenover staat dat de voorgenomen liberalisering van de (online) gokmarkt de opbrengsten voor maatschappelijke doelen, waaronder sport, in gevaar brengt;

verzoekt de regering om de voorgenomen liberalisering van de gokmarkt alleen voort te zetten als gegarandeerd kan worden dat de maatschappelijke opbrengsten voor sport uit loterijen minimaal gelijk zullen blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (33 750-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik wilde het de Minister niet al te moeilijk maken, dus mijn ambitie is dat de financiering van de sport gelijk blijft.

Mijn laatste punt. Er is niets zo erg als onnodige regelgeving, als een overheid die te groot is, waardoor mensen die dingen willen bereiken, door bureaucratie en regels dat niet voor elkaar krijgen. Daarom dien ik samen met mevrouw Dijkstra de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoeken blijkt dat veel belemmeringen voor de sportsector te maken hebben met nationale regelgeving die niet goed op elkaar aansluit;

van mening dat het niet zo kan zijn dat kansen onbenut blijven vanwege tegenstrijdige regelgeving;

verzoekt de regering, de volgende tegenstrijdigheden in regelgeving aan te pakken:

  • 1. accommodaties van bso die wel in het weekend voor sport gebruikt mogen worden, maar doordeweeks niet;

  • 2. afgestudeerden van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding die wel op school en de bso les mogen geven, maar niet in de kinderopvang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins Slot en Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33 750-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik wil afsluiten met iets positiefs. Ik vind het heel goed dat de Minister samen met negentien andere ministers van de Europese Unie zo'n duidelijk signaal afgeeft over het belang van mensenrechten in de sport. Ik wil haar complimenteren met het feit dat zij meerdere malen in de media heeft aangegeven hoe onwenselijk de antihomowetgeving is en hoe onwenselijk het is dat mensen te maken krijgen met heel slechte arbeidsomstandigheden. Als CDA kunnen wij alleen maar zeggen dat wij haar woorden volledig onderstrepen en dat wij hopen dat zij zich zeer sterk voor deze zaak blijft inzetten.

De heer Van Dekken (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister die inderdaad erg ambitieus is op het terrein van de sport, voor haar antwoorden. Ik ben ook blij dat zij in een veel breder kader wil overleggen over thema's die de sport net wel of net niet raken. In het bijzonder is dat wat mij betreft het thema matchfixing. Het algemeen onderzoek is geweest maar iedereen die het rapport goed gelezen heeft, weet ook dat matchfixing een enorme bedreiging is voor de sport in Nederland. Er zit een heel schimmige, criminele wereld achter. Ik snap wel dat het allemaal wetenschappelijk niet uit te zoeken is, maar ik constateer tegelijkertijd dat het justitieel heel veel doet. Er is een voorlopig justitieel onderzoek en er schijnt een ander onderzoek te zijn over witwassen, fraude et cetera. Het gaat dus om sportgerelateerde zaken. Dat is dus niet mis. In dat kader wil ik opgemerkt hebben dat de kansspelwetgeving ook een risico is als het gaat om matchfixing en liberalisering. Dat geldt ook voor het fenomeen van de gok-tv van SBS die er dreigt aan te komen. Ik zie de voorzitter nu wat vragend kijken ...

De voorzitter: Ik neem aan dat u dat bij de mediabegroting aan de orde stelt.

De heer Van Dekken (PvdA): Nee, het gaat echt om sportgerelateerde zaken. Misschien dat u dat niet vindt, maar dat is echt zo.

Ik heb verder nog de vraag of de Minister het voornemen steunt om de EK voetbal naar Nederland te halen in het kader van het evenementenbeleid. Het gaat daarbij om totaal dertien landen die een speelstad zouden kunnen leveren. Er is op dit gebied een heleboel te winnen maar dan moeten we er wel met zijn allen achter gaan staan. Dus dat zou ik willen bepleiten.

Dank aan de Minister voor haar antwoorden over de positie van arme kinderen in Nederland in de toekomst.

Tenslotte zou ik nog graag de volgende motie willen indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er nog steeds kinderen zijn die graag willen sporten maar vanwege een gebrek aan financiële middelen in het gezin waarin zij opgroeien dat niet kunnen;

van mening dat het kunnen sporten essentieel is voor een goede ontwikkeling van kinderen en het Jeugdsportfonds een bewezen geschiedenis heeft in het bereiken van kinderen uit achterstandsgezinnen;

overwegende dat het Jeugdsportfonds momenteel 25.000 van deze kinderen door middel van een financiële bijdrage in staat stelt te sporten;

overwegende dat het Jeugdsportfonds de ambitie heeft om in 2016 jaarlijks 40.000 kinderen (15.000 extra) uit achterstandsgezinnen te kunnen laten sporten;

overwegende dat van het Jeugdsportfonds een adequate administratie en verantwoording verwacht wordt en verwacht mag worden en dit waar kan maken door een aanvulling op het budget van € 234.000;

verzoekt de regering, voor het Jeugdsportfonds de komende drie jaar uit het bestaande budget voor sport en bewegen in de buurt, jaarlijks € 234.000 ter beschikking te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (33 750-XVI).

Mevrouw Dijkstra (D66): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor haar beantwoording en voor de toezeggingen die zij heeft gedaan. Zij heeft aangegeven dat er extra geld is voor de sportimpuls, te weten 5 miljoen extra bovenop de 11 miljoen. Dat is een heel goed signaal voor met name de achterstandswijken waar die sportimpuls heel erg nodig is.

De Minister heeft beloofd dat zij goed zal kijken naar het verdere functioneren van de buurtsportcoach. Ik zou haar opnieuw willen vragen om er vooral goed op te letten dat er geen sprake zal zijn van een belemmerende werking voor de sportverenigingen.

Wat betreft de gehandicaptensport heeft de Minister gezegd dat zij ook ziet dat het probleem bij het vervoer ligt en dat zij zich zal inzetten om ervoor te zorgen dat dit minder een probleem wordt door het sporten in de buurt ook voor gehandicapten te stimuleren.

Er zijn een paar zaken waardoor ik aarzel of ik de motie die ik heb voorbereid zal indienen. Ik ben erg blij met de reactie van de Minister over het EK vrouwenvoetbal in 2017 en dat ook zij vindt dat dit een stimulans kan zijn voor vrouwen en meisjes om te gaan voetballen. Ze voegde er heel expliciet aan toe dat het niet aan de overheid is om dat te organiseren maar aan de bonden. Uiteraard, maar als het gaat om het mannenvoetbal heeft de overheid een stimulerende en faciliterende rol op zich genomen. Zo'n sportevenement is dus ook belangrijk voor Nederland. Ik zal de motie die ik daarvoor heb klaar liggen, niet indienen want de Minister heeft op al mijn vragen op dit punt ja gezegd.

Over de mensenrechten en het IOC heb ik ook een motie voorbereid. Daar staan de namen onder van een aantal leden. Ik denk dat ik die motie indien ...

De voorzitter: U hebt daarvoor nog 45 seconden.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Dan ga ik dat niet doen, want dan ga ik een andere motie indienen. De Minister heeft ten aanzien van de mensenrechten gezegd dat zij er met haar Europese collega's over zal spreken. Ik zou haar nog willen wijzen op het feit dat het IOC ...

De voorzitter: Ik begrijp dat een paar partijen u wat tijd willen schenken, zodat u de motie toch kunt indienen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): In die motie vraag ik ook of de Minister ervoor wil pleiten dat er een speciale mensenrechtencommissie van het IOC komt. Die mensenrechten zitten nu wel in het charter maar er wordt eigenlijk heel weinig aandacht aan besteed. Ze zijn niet een belangrijk criterium. Ik verneem hierop graag de reactie van de Minister.

Ten slotte wil ik nog iets opmerken over Service Médical. Zowel de Minister als ikzelf heeft stelling op dit punt genomen. Ik beloof de Minister overigens dat dit de laatste motie is hierover en ik hoop dat ze er positief op zal reageren.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aangenomen motie-Van Dekken/Dijkstra de regering verzocht om de subsidie aan Service Médical in ieder geval tot en met 2013 te verlengen;

overwegende dat de subsidie desondanks per 1 januari 2013 volledig is stopgezet, waardoor de borging van de kennis en kunde bij Service Médical in gevaar dreigt te komen;

verzoekt de regering, de subsidie aan Service Médical af te bouwen, zodat er ook in het overgangsjaar 2013 voldoende financiële middelen zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33 750-XVI).

Minister Schippers: Voorzitter. Ik denk de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ten aanzien van de buurtsportcoach heb ik al toegezegd een en ander specifiek te zullen doen; het zal dan altijd steekproefsgewijs gebeuren. Ik neem de suggestie van de heer Huizing en de suggestie van mevrouw Dijkstra daarin mee.

Ik ben altijd bereid tot overleg. De Kamer beslist wanneer zij dat wil voeren en dan ben ik aanwezig.

Mevrouw Bruins Slot heeft ten aanzien van de gehandicapte sporters gezegd dat ik niet de ambitie heb uitgesproken om het aantal gelijk te houden. Dat klopt, want ik heb de ambitie om het aantal te verhogen. We werken er al jaren aan en het gaat heel langzaam en we zijn ook helemaal niet tevreden over hoeveel mensen er sporten, maar het gaat wel beter; het gaat ieder jaar beter. Ik wil dus wel vasthouden aan die ambitie.

Ik zal de moties straks in één keer bespreken. Dat lijkt mij overzichtelijk.

Over het alcoholgebruik is een amendement ingediend. Ik geef mee dat Ronald Koeman vandaag in het Feyenoordstadion de aftrap verricht van het programma van Staatssecretaris Van Rijn NIX18. Dat geeft al aan hoe dit verweven is met de sport.

Met een andere dekking bedoelde ik eigenlijk buiten de sport. Als men zegt dat ik dit dan over de schutting gooi, antwoord ik dat ik dat ook doe. Als wij zo'n campagne hebben en de sport daarin een goede plek inneemt, zoals deze aftrap al aangeeft, vind ik het zonde om geld dat ik anders aan sport zou besteden aan de campagne te besteden. Daar ben ik dus echt niet voor. Maar misschien moeten wij daarover nog maar eens overleggen.

Matchfixing zie ik wel degelijk als een bedreiging voor de sport. Ik vind dat wij ook op het sportterrein moeten doen wat wij kunnen. De opdrachten in het rapport aan de sportverenigingen, aan VWS of aan V&J wat zij moeten doen om dat te voorkomen moeten wij gewoon opvolgen. Nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld met nieuwe zenders, moeten wij sterk volgen, ook met het risico van matchfixing in ons achterhoofd.

Het bid van de KNVB om het EK voetbal naar Nederland te halen in 2020 hebben wij ondersteund.

Mevrouw Dijkstra stelt dat wij ook EK's mannensport ondersteunen. Ja, maar het initiatief komt altijd van de club zelf. Ik denk dat dat hier ook wel goed gaat komen, maar wij delen het enthousiasme op dit punt.

Ik zal bij het IOC pleiten voor een mensenrechtencommissie.

Dan ga ik over naar de moties.

De motie van mevrouw Leijten op stuk nr. 51 zit ergens tussen mijn stukken en heb ik al ontraden.

In de motie op stuk nr. 52 verzoekt mevrouw Bruins Slot de regering om flankerende maatregelen te nemen waardoor mensen met een handicap ook buiten het speciaal onderwijs in een instelling kunnen blijven sporten en bewegen. Ik vind de financiële link ook niet prettig die hierin staat. Die vind ik namelijk veel te nauw. Ik wil de motie daarom echter niet ontraden, want daarin wordt de regering verzocht, flankerende maatregelen te nemen. Dat doen wij. Wij nemen allerlei maatregelen waardoor mensen met een handicap ook buiten het onderwijs kunnen blijven sporten en bewegen. Het is lastig als ik nu het oordeel over deze motie aan de Kamer zou laten. Dan krijgen wij hetzelfde als bij Service Médical. Als ik deze motie zo kan begrijpen dat er allerlei ontwikkelingen in de samenleving zijn die een bedreiging zijn voor het sporten door gehandicapte mensen, dat wij die bedreiging het hoofd willen bieden en dat wij bekijken hoe wij toch de ambitie hoog kunnen houden om het aantal sportgelegenheden te vergroten, dan zie ik die als ondersteuning van het beleid.

De voorzitter. Ik kijk even naar mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Om inderdaad een kwestie zoals bij Service Médical te voorkomen, vraag ik de Minister om ook breder te kijken dan de huidige programma's die zij aan het uitvoeren is. Als blijkt dat er meer nodig is om het sporten door mensen met een handicap toch in stand te kunnen houden en te verbeteren, is zij dan bereid om daar heel goed naar te kijken? Op allerlei andere terreinen gebeurt er zoveel wat de positie van mensen met een handicap lastiger maakt.

Minister Schippers: Ik heb geen geld op de plank liggen, maar wij kijken al heel breed, dus ook bij de buurtsportcoaches en bij de verenigingen. Als er dingen opduiken die wij niet hadden verwacht waardoor wij de zaak nog breder moeten bekijken, sta ik daarvoor natuurlijk open. Dat wil niet zeggen dat ik er meteen een oplossing voor heb. Het is sport. Vaak ligt de oplossing ook weer bij heel veel partijen tegelijk.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het gaat mij erom dat dit op de politieke agenda staat en onder de neus van de Minister ligt.

Minister Schippers: Dat soort bedragen heb ik hier niet bij, dus dit moeten wij dan wel helemaal los zien van deze motie. Als de strekking van de motie is dat wij waar dat echt aan de orde is maatregelen moeten nemen om die ambitie te realiseren, dat wij gaan zoeken naar manieren waarop wij dat kunnen realiseren en dat ik daar aandacht voor heb omdat ik het ontzettend belangrijk vind, beschouw ik deze motie als ondersteuning van beleid.

Mevrouw Bruins Slot verzoekt de regering in de motie op stuk nr. 53, de voorgenomen liberalisering van de gokmarkt alleen voort te zetten als kan worden gegarandeerd dat de maatschappelijke opbrengsten voor sport uit loterijen minimaal gelijk kunnen blijven. Het is evident dat ik daarop inzet, maar die garantie kan ik nooit geven. Zoals de motie nu gesteld is, moet ik die echt ontraden. Ik vind de motie ook voorbarig, want er is nog helemaal geen wetsvoorstel ingediend en ik ben nog in gesprek met mijn collega's. Dus ook uit dat oogpunt ontraad ik deze motie.

Mevrouw Bruins Slot en mevrouw Dijkstra verzoeken de regering in de motie op stuk nr. 54, tegenstrijdigheden in de regelgeving aan te pakken bij de accommodaties waarover wij hebben gesproken. Dat ben ik al voornemens. Daar zijn wij ook al mee bezig en daarvoor hebben wij het voorwerk eigenlijk al gedaan. Het punt dat afgestudeerden aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding wel op school en in de bso mogen lesgeven maar niet in de kinderopvang zijn ook aandachtspunten op de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en een Gezonde Leefstijl van ons ministerie samen met het Ministerie van OCW. Ik zie de motie dan ook als ondersteuning van beleid.

In de motie op stuk nr. 55 wordt de regering verzocht, voor het Jeugdsportfonds de komende drie jaar uit bestaande budgetten voor sport en bewegen in de buurt jaarlijks € 234.000 ter beschikking te stellen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, conform het debat dat wij vandaag hebben gehad.

Over de motie op stuk nr. 56 hebben wij vandaag gedebatteerd. Voor alle helderheid, zodat wij hierover later geen discussie krijgen, ontraad ik deze motie. Ik denk dat wij hier echt een punt achter moeten zetten.

De voorzitter: Dan zijn wij daarmee aan het einde gekomen van dit wetgevingsoverleg. Ik merk dat er bij de collega's duidelijk behoefte bestaat om vaker over sport te praten. Daartegen zal deze voorzitter zich niet verzetten.

Ik dank mijn collega's, maar ook de Minister en degenen die haar hebben begeleid voor hun bijdrage en de mensen die deze vergadering op de tribune, dan wel gewoon thuis hebben gevolgd.

De moties worden dinsdag over een week in stemming gebracht, dus er is nog ruimte om daar her en der over te praten. Alle amendementen komen gezamenlijk voor alle begrotingen aan de orde, maar over de moties wordt al over een week gestemd. U kunt die dus nog onderling met elkaar afstemmen.

Sluiting 15.18 uur.

Volledige agenda

1. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2014

Kamerstuk 33 750 XVI – Begroting d.d. 17-09-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

2. Voornemen van de KNVB om een bid uit te brengen op een cluster van 4 wedstrijden in het kader van het Europees kampioenschap voetbal 2020 van de UEFA (ook wel Euro 2020)

Kamerstuk 30 234, nr. 88 – Brief regering d.d. 20-09-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

3. Aanbieding monitor «Onbeperkt Sportief 2013»

Kamerstuk 30 234, nr. 89 – Brief regering d.d. 02-10-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

4. Aanbieding CBS-rapport Sport in Beeld; de bijdrage van sport aan de Nederlandse economie in 2006, 2008 en 2010

Kamerstuk 30 234, nr. 90 – Brief regering d.d. 23-10-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

5. Voortgang van het programma Sport en Bewegen in de Buurt

Kamerstuk 30 234, nr. 91 – Brief regering d.d. 05-11-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

6. Beantwoording vragen commissie over de stand van zaken met betrekking tot het verlenen van eenmalige steun in 2013 aan Stichting Service Médical

Kamerstuk 29 214, nr. 67 – Brief regering d.d. 05-11-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

7. Reactie op verzoek van de commissie over de problematiek van full contact vechtsporten

Kamerstuk 30 234, nr. 92 – Brief regering d.d. 05-11-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

8. Beleidskader sportevenementen

Kamerstuk 30 234, nr. 94 – Brief regering d.d. 12-11-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

10. Beantwoording van de vraag van het lid Dijkstra gesteld tijdens het Wetgevingsoverleg Sport inzake bloedcontroles in opdracht van de wereld-atletiekbond IAAF

Kamerstuk 33 000 XVI, nr. 145 – Brief regering d.d. 20-12-2011

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

11. Draagvlakmeting Olympische Spelen 2028

Kamerstuk 30 234, nr. 58 – Brief regering d.d. 01-03-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

12. Uitvoering van de motie Van Dekken (Kamerstuk33 000 XVI, nr. 79) inzake het laten sporten van kinderen uit lage-inkomensgezinnen

Kamerstuk 30 234, nr. 64 – Brief regering d.d. 15-03-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

13. Naamgevende stad van een eventueel bid voor de Olympische en Paralympische Spelen

Kamerstuk 30 234, nr. 68 – Brief regering d.d. 20-06-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

14. Kennisbeleid Sport

Kamerstuk 30 234, nr. 69 – Brief regering d.d. 26-06-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

15. Evaluatie Centra voor Topsport en Onderwijs

Kamerstuk 30 234, nr. 70 – Brief regering d.d. 29-06-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

16. Modelgaranties voor grote internationale sportevenementen

Kamerstuk 30 234, nr. 71 – Brief regering d.d. 05-07-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

17. Aanbieding verslag Informele EU Sportraad Nicosia (Cyprus), 20-21 september 2012

Kamerstuk 21 501–27, nr. 17 – Brief regering d.d. 09-10-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

18. Antwoorden op vragen inzake de geannoteerde agenda inzake de informele EU Sportraad van 20-21 september 2012 te Nicosia

Kamerstuk 21 501–27, nr. 18 – Brief regering d.d. 09-10-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

19. Geweld op sportvelden en voortgang van het programma «Naar een veiliger sportklimaat»

Kamerstuk 30 234, nr. 79 – Brief regering d.d. 14-12-2012

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

20. Stand van zaken m.b.t. de sportdossiers

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 135 – Brief regering d.d. 14-02-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

21. Antwoorden op vragen van de commissie inzake de bijdrage Jeugd Olympische Spelen 2018

Kamerstuk 30 234, nr. 82 – Brief regering d.d. 20-03-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

22. Reactie en een juridische uitleg over «doping akkoord»

Kamerstuk 30 234, nr. 85 – Brief regering d.d. 14-05-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

23. De borging van kennis en ervaring van de Stichting Service Médical (SSM) en het continueren van de financiële steun met minimaal een jaar aan deze stichting

Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 146 – Brief regering d.d. 13-05-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

24. Reactie rapportage Taskforce «belemmeringen Sport en Bewegen in de Buurt»

Kamerstuk 30 234, nr. 84 – Brief regering d.d. 25-04-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

25. Intensiveringsmaatregelen «Naar een veiliger sportklimaat»

Kamerstuk 30 234, nr. 83 – Brief regering d.d. 24-04-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

26. Uitkomsten van een ambtelijk overleg inzake dopingbestrijding en toezending van rapport van de commissie-Sorgdrager over doping in de Nederlandse wielersport

Kamerstuk 30 234, nr. 86 – Brief regering d.d. 01-07-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

27. Voortgangsrapportage actieplan Naar een Veiliger Sportklimaat

Kamerstuk 30 234, nr. 93 – Brief regering d.d. 13-11-2013

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

28. Aanpak bewegingsonderwijs primair onderwijs

Kamerstuk 31 293, nr. 186 – Brief regering d.d. 15-11-2013

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Naar boven