30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 69 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2012

Met de Beleidsbrief Sport en bewegen in Olympisch perspectief (verder: Beleidsbrief Sport) 1 zet het kabinet in op het stimuleren van meer activiteiten in de buurt en het leggen van succesvolle verbindingen tussen sport en andere sectoren zoals onderwijs, kinderopvang, welzijn, gezondheid, zorg en het bedrijfsleven. Onder andere via de programma’s Sport en Bewegen in de Buurt 2 en Naar een veiliger sportklimaat 3 maakt het kabinet het mede mogelijk dat iedereen die dat wil kan sporten en bewegen in de buurt, op een verantwoorde wijze en in een veilige omgeving.

Daarnaast levert het kabinet een bijdrage aan de ontwikkeling van sporttalenten tot topsporters via de topsportprogramma’s gekoppeld aan de top 10-ambitie. Ook investeert het kabinet in (top)sportevenementen en het realiseren van een grotere economische en maatschappelijke spin off hiervan.

Randvoorwaardelijk voor het succes van de genoemde breedtesport- en topsportprogramma’s is de gebundelde inzet van kennis, zowel voor beleid als voor (de implementatie in) praktijk. Efficiency en effectiviteit, zowel bij de inzet van middelen als bij de uitvoering van projecten en activiteiten, staat daarbij voorop. In de Beleidsbrief Sport heb ik ter ondersteuning van het breedtesport- en topsportbeleid een aantal voornemens aangekondigd op het gebied van kennisontwikkeling en -verspreiding. Met deze brief wil ik u over de actuele stand van zaken informeren. Het gaat om budgetneutrale voornemens waarvoor een groot draagvlak bestaat bij partijen in de sport, de wetenschap, bij overheden en in het bedrijfsleven. Dit heeft ertoe geleid dat voornemens in partnership kunnen worden opgepakt.

Evidence based werken

Ik wil kennis inzetten gericht op betere prestaties van topsporters en toename van de sportdeelname en de mate waarin mensen gezond bewegen.

In de Beleidsbrief Sport heb ik aangekondigd dat ik bij de breedtesportprogramma’s gebruik wil maken van maatregelen die werken en dat ik wil voorkomen dat het wiel steeds opnieuw wordt uitgevonden. Daarom stimuleer ik het «evidence based» werken ook in de sportsector. Dit helpt de professionals in hun beroepspraktijk en leidt tot verdergaande professionalisering van de sportsector.

Voor topsport geldt dat kennis en innovatie hét verschil kunnen maken. In een klein land als Nederland zijn de topsportprestaties in concurrentie met andere landen van kennis en innovatie afhankelijk.

Economische en maatschappelijke spin off

Het gaat mij echter niet alleen om de impact van kennis voor de sport. Immers, sportonderzoek en -innovatie kunnen ook een bijdrage leveren aan de Nederlandse (kennis)economie en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken op het gebied van bijvoorbeeld leefbaarheid, gezondheid en veiligheid. De (top)sport is een goede proeftuin voor kennisontwikkeling op andere terreinen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan onderzoek op het terrein van materialen of revalidatie en herstel, die een veel wijdere verbreiding kennen dan in de sport alleen. Daarnaast levert (top)sport een internationaal podium voor onderzoeksresultaten en innovaties, waarmee de Nederlandse wetenschap en het bedrijfsleven zich kunnen profileren.

In de Beleidsbrief Sport heb ik concrete kennisvoornemens aangekondigd op het gebied van validering, monitoring, onderzoek en de kennistransfer voor topsport. De stand van zaken met betrekking tot deze voornemens wordt hieronder kort beschreven. Het betreft hier vooral een effectieve en efficiënte herstructurering van bestaand beleid waarmee geen extra middelen zijn gemoeid.

Validering

In de Beleidsbrief Sport concludeer ik dat in de afgelopen jaren veel sport- en beweeginterventies zijn ontwikkeld in het kader van diverse programma’s en regelingen.4 Inmiddels is de tijd rijp om te oogsten en het kaf van het koren te scheiden. Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) heeft daarom als kerntaak gekregen om de kansrijke concepten, projecten en voorbeelden uit de praktijk te verzamelen, verrijken, valideren en verspreiden. De prioriteit ligt daarbij op de interventies die goed kunnen worden gebruikt in de programma’s Sport en Bewegen in de Buurt en Naar een veiliger sportklimaat.

Voor het programma Sport en Bewegen in de Buurt heeft het in gang gezette traject al een grote verzameling good practices opgeleverd, verzameld in de Menukaart Sportimpuls.5 Het NISB legt nu een loep op deze menukaart, laat interventies op effectiviteit toetsen en legt een database van effectieve sport- en beweeginterventies aan. In de beoordeling worden externe vertegenwoordigers betrokken vanuit beleid, onderzoek en praktijk. Het NISB werkt nauw samen met het Centrum Gezond Leven, Movisie en het Nederlands Jeugd Instituut zodat de aanpak en normering tussen kennisinstituten goed is geharmoniseerd.

Topsportloket

Ook in de topsport lijkt de tijd rijp te worden voor een werkwijze die in toenemende mate «evidence based» is. Wie niet sterk is, moet slim zijn: zoals gesteld kan een klein land als Nederland zich mondiaal eigenlijk alleen onderscheiden door een kennisintensief topsportbeleid te voeren. In de Beleidsbrief Sport stuur ik aan op kennisontwikkeling en kennisdeling bij door de overheid gefinancierde topsportprogramma’s. Tevens wordt in de Beleidsbrief Sport gewezen op de noodzaak van een «topsportloket «om de kennistransfer tussen wetenschap en sportsector te verbeteren. Inmiddels hebben de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), Rijksuniversiteit Groningen (RUG), NOC*NSF en Innosport samen de handschoen opgepakt en is het loket Topsport Topics gerealiseerd.6

Onderzoek

Zoals aangekondigd in de Beleidsbrief Sport zijn met de NWO-onderdelen ZonMw, NWO/Geesteswetenschappen en Technologiestichting STW de mogelijkheden verkend om een integraal sportonderzoeksprogramma te ontwikkelen.

De uitkomst van deze verkenning is positief. Nog voor het zomerreces wordt het kader van dit gebundelde onderzoeksprogramma gepubliceerd, waarna onderzoekers in consortia met sportorganisaties, maatschappelijke organisaties, overheden en bedrijven hun voorstellen kunnen indienen. Voorstellen worden getoetst op wetenschappelijke excellentie én maatschappelijke relevantie. De nadruk komt daarmee te liggen op toegepast onderzoek, effectiviteitsonderzoek – hard nodig in verband met de validering van interventies – en innovatie. Er wordt ingezet op een zo groot mogelijk rendement van het programma voor de sport, de wetenschap, de economie en de maatschappij.

Nadrukkelijk wordt de aansluiting gezocht vanuit het sportonderzoeksprogramma met het bedrijfslevenbeleid Naar de Top.7 Er liggen kansen als het gaat om de (wederkerige) relatie tussen sport en o.a. gezondheid, materialen, ICT, voeding, water, creatieve industrie en nanotechnologie. In opdracht van het ministerie van VWS en in samenwerking met EL&I en I&M voert TNO een quick scan uit naar kansrijke raakvlakken tussen sport en de topsectoren. Het gaat daarbij niet alleen om sport als object van onderzoek, maar ook om sport als katalysator, proefopstelling of platform voor onderzoek dat vanuit de sport een grote spin off voor de samenleving kan opleveren.

Het programma wordt gefinancierd vanuit VWS, NOC*NSF en de genoemde NWO-onderdelen. VWS levert een bijdrage van € 6 miljoen over een periode van vier jaar (2013–2016) die budgetneutraal wordt gerealiseerd. Met de bijdrage van genoemde partners bedraagt het totale budget bij aanvang van het programma € 9 miljoen. Met het onderzoeksprogramma schakelt VWS grotendeels over van de rechtstreekse financiering van een aantal instituten naar een programmatische sturing waarbij gegadigden via een «open call» in aanmerking kunnen komen voor financiering van onderzoeksvoorstellen.

Bij de onderzoeksvoorstellen wordt cofinanciering en/of inzet geëist van private of publieke partijen. Deze multiplier leidt ertoe het beschikbare budget voor sportonderzoek kan oplopen tot meer dan € 18 miljoen per jaar.

Monitoring

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is gevraagd om in samenwerking met beleidspartners andere instituten (o.a. RIVM, CBS, TNO, Mulier Instituut) te adviseren hoe de monitoring op het terrein van sport kan worden verbeterd. Ook dit voornemen is in de Beleidsbrief Sport opgenomen. Inmiddels heeft het SCP het verbeterplan Versterking data-infrastructuur sport opgeleverd8. In dit plan doet het SCP aanbevelingen over het duurzaam meten van een aantal (kern)indicatoren voor en over een zo efficiënt mogelijke manier van dataverzameling en -ontsluiting.

Over de follow up van het verbeterplan, zoals het realiseren van een Sportatlas (naar voorbeeld van de Zorgatlas of de Atlas voor de Leefomgeving van het RIVM) moet ik mij nog beraden. Wel heb ik samen met het ministerie van OCW het SCP opdracht gegeven tot de Vrijetijdsomnibus (VTO), het vervolg op het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO). Uit deze monitor worden de belangrijkste kengetallen betrokken over de sportdeelname, het vrijwilligerswerk en de sportbeleving van de bevolking. Ik heb het SCP gevraagd om te onderzoeken of er bij de VTO sprake kan zijn van een «instapmodel», waarbij gemeenten en sportbonden op eigen kosten een aanvullende steekproef kunnen laten doen of een aanvullende vraag kunnen laten meelopen. De eerste uitkomsten van de VTO kunnen in het voorjaar van 2013 worden verwacht.

Kennisinfrastructuur

Universiteiten, hogescholen en wetenschappelijke instituten – uitzonderingen daargelaten – hebben in het verleden weinig aandacht gehad voor sportonderzoek. Ook hebben deze instellingen zelden kunnen profiteren van tweede-geldstroomonderzoek zoals dat wordt uitgezet door NWO. De kennisinfrastructuur is fragiel en de achterstand die is opgelopen ten opzichte van andere terreinen zoals gezondheid en zorg – maar ook de relatieve winst die met sportonderzoek nog kan worden geboekt – is groot.

Door middel van het Sectorplan Sportonderzoek en -onderwijs, waarvan de overlegstructuur door de ministeries van OCW en VWS tijdelijk wordt ondersteund, zijn universiteiten, hogescholen en instituten structureel met elkaar in overleg gekomen.9 Ook over de onderzoeksagenda bestaat grote overeenstemming.10 Ik beschouw het als een positieve ontwikkeling dat instellingen steeds vaker in consortia opereren en daarbij ook samenwerken met de sportsector, publieke en private partijen. Met uitvoering van de bovengeschetste voornemens hoop ik aan deze ontwikkeling een bijdrage te leveren.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 30 234, nr. 37.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 30 234, nr. 54.

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 234, nr. 36.

X Noot
4

Breedtesportimpuls, BOS-regeling, het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen, Meedoen, Proeftuinen, Sportiviteit en Respect en het Masterplan Arbitrage.

X Noot
5

Zie www.sportindebuurt.nl voor meer informatie.

X Noot
6

Zie www.topsporttopics.nl voor meer informatie.

X Noot
7

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 637, nr. 15.

X Noot
8

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
9

Veldhoven, N. van en L. van Vucht Tijssen (red.): Fundament onder de olympische ambities, Sectorplan sportonderzoek en –onderwijs 2011–2016. Deventer/Arnhem: NOC*NSF, 2011.

X Noot
10

Breedveld, K. e.a.: Kennisagenda Sport 2011–2016. Den Bosch/Den Haag: WJH Mulier Instituut/ZonMw, juni 2010.

Naar boven