32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 682 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 april 2021

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 25 november 2020 over klimaat en energie (Kamerstuk 32 813, nr. 624).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 februari 2021 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 21 april 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Azarkan

Adjunct-griffier van de commissie, Yaqut

Vragen en opmerkingen vanuit de fractie en reactie van de bewindspersonen

1

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het vorige notaoverleg door de Minister is toegezegd nog in januari aan te geven hoe het Nationaal Programma Regionale Energiestrategieën (NP RES) wordt voortgezet na 1 juli 2021. Deze leden vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot deze toezegging.

Antwoord

De brief over de continuering van het RES-proces heb ik op 12 februari jl. naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 663).

2

De leden van de VVD-fractie constateren dat besloten is het Ontwerpbesluit experimenten Elektriciteitswet 1998 en Gaswet niet te bekrachtigen. Zij vragen hoe dit thema terugkeert in de nieuwe Energiewet, omdat zij van mening zijn dat de ontwikkelingen en innovaties in de energietransitie alleen maar sneller zullen gaan en enige experimenteerruimte waarschijnlijk een welkome aanvulling zal zijn in de wetgeving om nieuwe ontwikkelingen sneller in de praktijk te kunnen beproeven.

Antwoord

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 december 2020 (Kamerstuk 34 627, nr. 50) heb ik bij de consultatie van het wetsvoorstel Energiewet gevraagd naar de behoefte aan de mogelijkheid voor experimenten. De inbreng van deze consultatie wordt op dit moment verwerkt en wordt later dit jaar zal aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Mocht er een duidelijke behoefte aan experimenteerruimte bestaan dan zal ik dit mogelijk maken met inachtneming van de aanbevelingen van de Raad.

3

De leden van de VVD-fractie constateren met betrekking tot de Appreciatie Noordzee Energie Outlook dat de Minister aangeeft een Verkenning Aanlanding Windenergie op zee te starten. De Minister benoemt daarbij onder andere dat er gekeken wordt naar de koppeling van aanlanding van wind op zee aan de groeiende energievraag uit de industriële clusters. Deze leden vragen of er ook nog naar andere factoren wordt gekeken, zoals de mogelijkheid om de warmte die vrijkomt bij de omzetting van elektriciteit in waterstof te benutten in warmtenetwerken.

Antwoord

In de Verkenning Aanlanding Windenergie op Zee gaan we uit van aanlanding via elektronen of moleculen. In het geval van aanlanding via elektronen kan er onshore elektrolyse plaatsvinden, maar uiteindelijk gaan de industriële clusters over waar er elektrolysecapaciteit precies wordt neergezet. Daarbij ligt het voor de hand om ook te kijken naar het gebruik van de restwarmte van de elektrolysers.

4

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het verslag van de Europese Commissie over de werking van de Europese koolstofmarkt. De Minister geeft aan dat de inzet van Nederland bij het aanscherpen van het Europese systeem voor emissiehandel (EU-ETS) onder meer gaat over het versterken van de marktstabiliteitsreserve en de aanscherping van de lineaire reductiefactor. Deze leden ondersteunen deze inzet, temeer daar de aanscherping van het EU-ETS een van de beste methodes is om in gezamenlijk EU-verband tot invulling van een hogere reductiedoelstelling met behoud van gelijk speelveld te komen. Deze leden vragen of Nederland ook al een kwantitatieve inzet heeft bepaald op de mate van aanscherping van het EU-ETS, zodanig dat deze aanscherping voldoende bijdraagt aan het behalen van een opgehoogde EU-doelstelling van 55 procent.

Antwoord

De 2030-opgave wordt onderverdeeld in uitstoot van ETS-sectoren en non-ETS-sectoren. Tussen deze twee mogelijkheden pleit het kabinet ervoor om de nadruk op het ETS te leggen. De aanscherping van het ETS, uitgedrukt als de hoeveelheid beschikbare uitstootrechten (het plafond), moet volledig in lijn worden gebracht met het 2030-doel. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op het verslag van de Europese Commissie over de werking van de Europese koolstofmarkt betekent dat het versterken van de marktstabiliteitsreserve en een aanscherping van de lineaire reductiefactor (de factor waarmee het plafond van rechten jaarlijks daalt). Het kabinet heeft nog geen kwantitatieve inzet voor aanscherping van het plafond geformuleerd. Hiervoor worden de voorstellen van de Europese Commissie afgewacht, die naar verwachting medio 2021 worden gepubliceerd.

5

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister de eerste resultaten van de aanvragen Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) 2020 heeft. De Minister heeft aangekondigd de Kamer in het voorjaar te informeren over de vormgeving van de SDE++ 2021. Gaat de Minister bij die gelegenheid ook in op de toezegging, zoals gedaan bij de behandeling van de begroting Economische Zaken en Klimaat 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 21, items 3, 6 en 12), om dan ook bij voorrang te kijken naar het toevoegen van die instrumenten die CO2-heffingbetalende industrie nodig heeft om op tijd van die heffing af te komen door te verduurzamen?

Antwoord

Ik heb inmiddels de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 31 239, nr. 329) over de SDE++ 2021 en ben daarbij ook ingegaan op de technieken in de SDE++ om de industrie zo spoedig mogelijk te helpen hun CO₂-uitstoot te reduceren door te verduurzamen.

6

De leden van de VVD-fractie vernemen in de brief over de voortgang van de beleidsagenda waterstof dat de Minister erkent dat de momenteel gereserveerde middelen nog onvoldoende zijn, maar dat hij tegelijkertijd mogelijkheden ziet voor financiering. Deze leden vragen wanneer de Minister duidelijkheid verwacht over omvang en timing van de beschikbaarheid van deze middelen. Aan welke projecten denkt de Minister in het kader van een aanvraag voor de Recovery and Resilience Facility (RRF)?

Antwoord

Momenteel lopen nog meerdere kansrijke trajecten voor financiering van waterstofprojecten, zoals de trajecten voor het Just Transition Fund (JTF), het Groeifonds en de RRF-middelen. Vanwege de complexiteit van deze trajecten verwacht ik dat een nieuw kabinet pas duidelijkheid kan geven over besteding van de beschikbare middelen. Zo ook voor het RRF: het kabinet brengt op dit moment kansrijke maatregelen voor een Nederlands herstelplan in kaart en toetst deze aan de criteria van de RRF-verordening; een volgend kabinet beslist welke maatregelen op te nemen in het Nederlandse plan.

7

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het notaoverleg in december (Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 649) de Minister toezegde een inventarisatie te maken van no-regret maatregelen uit het advies van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI) zoals de waterstof backbone. Deze zouden mogelijk versneld gerealiseerd kunnen worden, mede door gebruikmaking van Europese fondsen. Deze leden vragen op welke termijn de Minister de Kamer daarover verwacht te informeren.

Antwoord

Het kabinet onderzoekt momenteel of en onder welke voorwaarden een deel van het gasnet kan worden ingezet voor het transport en distributie van waterstof. Dit onderzoek, genaamd Hyway27, zal naar verwachting rond april worden afgerond en vervolgens aan de Kamer worden aangeboden. Wat betreft de gebruikmaking van Europese Fondsen verwijs ik naar mijn antwoord op de eerste vraag van de VVD.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

8

De leden van de CDA-fractie merken op dat inwoners die in de buurt van windmolens wonen vaak overlast ondervinden door de felle, rode, knipperende verlichting die in verband met de vliegveiligheid op de windmolens wordt geplaatst. De Minister heeft aangegeven dat er pilots gaande zijn om naar alternatieven te zoeken voor het plaatsen van rode verlichting op iedere windmolen. Deze leden vragen de Minister om een overzicht te geven van deze pilots en daarbij ook de verschillende oplossingen te benoemen die in deze pilots worden getest. Wanneer zullen de resultaten van de genoemde pilots bekend worden?

Antwoord

Obstakels hoger dan 150 meter dienen voor de veiligheid van de luchtvaart op grond van internationale regelgeving voorzien te zijn van verlichting. Om de overlast van de verlichting te verminderen is eerder al in het Informatieblad «aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland»1 opgenomen dat het mogelijk is de rode lichten permanent te laten branden in plaats van knipperend en de lichten tot 70% te dimmen bij helder zicht.

Naderingsdetectie zorgt er voor dat de verlichting alleen gaat branden als een luchtvaartuig de windmolen nadert. Na een pilot op Windpark Krammer is toepassing van naderingsdetectie op basis van radar met voorwaarden opgenomen in genoemde Informatieblad.

Het in- en uitschakelen van obstakelverlichting op windturbines op basis van naderingsdetectie kan op dit moment nog niet worden toegepast. De juridische basis voor het uitvoeren van de specificaties uit het genoemde informatieblad ontbreekt nog. Daardoor is handhaving door de ILT niet mogelijk en kan het Informatieblad nog niet worden uitgevoerd. Het gebruik van naderingsdetectiesystemen zal naar verwachting in 2022 verankerd worden in de wetgeving. Tot dit gerealiseerd is wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bekeken of er in de tussenliggende periode in de vorm van pilots al naderingsdetectie met behulp van radar en/of transponderdetectie incidenteel kan worden toegepast.

9

Ook vragen deze leden de Minister of hij bekend is met de mogelijkheid om met naderingsdetectie door middel van een passief radarsysteem de rode lampen standaard uit te zetten en deze lampen alleen bij naderend vliegverkeer te laten knipperen.

Antwoord

Het passief radarsysteem is mij bekend vanwege zeer recente introductie bij enkele windparken in Duitsland. Bij deze nieuwe vorm van naderingsdetectie zendt het radarsysteem niet zelf signalen uit maar maakt gebruik van signalen die voor andere doeleinden in de ether zijn uitgezonden en verstrooid worden door naderende luchtvaartuigen. Deze verstrooide signalen worden gedetecteerd.

10

In Duitsland is zelfs al een flink aantal windparken met dergelijke naderingsdetectie voor de obstakelverlichting uitgerust. Kan de Minister uitleggen wat de reden is dat dit in Duitsland al wel mogelijk is en in Nederland nog niet?

Is het juist dat het mogelijk is om met een dergelijk systeem voor een relatief laag bedrag alle windmolens in een gebied van 15 bij 15 kilometer uit te rusten?

Zo ja, waarom is er in Nederland dan nog niet voor een dergelijk systeem gekozen?

Antwoord

Recent is in Duitsland naast de bestaande naderingsdetectie op basis van (actieve) radar nu ook naderingsdetectie op basis van transponders in luchtvaartuigen mogelijk gemaakt.

Duitsland heeft gebruik van transponders in alle luchtvaartuigen verplicht gesteld. In Nederland geldt nog geen verplichting voor gebruik van transponders. Dit zal t.b.v. naderingsdetectie met transponders dan ook in Nederland in de luchtvaartwetgeving geregeld moeten worden.

Zoals hiervoor aangegeven, zal het gebruik van naderingsdetectiesystemen naar verwachting in 2022 verankerd worden in de wetgeving. Tot dit gerealiseerd is wordt door het Ministerie van IenW en de ILT bekeken of er in de tussenliggende periode in de vorm van pilots met naderingsdetectie met behulp van radar of transponderdetectie incidenteel kan worden toegepast.

Bij naderingsdetectie op basis van transponders heeft elk windpark z’n eigen ontvanger. Deze zijn ook voor kleine windparken betaalbaar. Dit vergt wel dat elk luchtvaartuig een transponder aan boord heeft die een signaal uit zendt.

Daarmee is dit een wezenlijk ander systeem dan naderingsdetectie op basis van een radar, waarbij de door het windpark aan te schaffen radar zelf aankomende luchtvaartuigen detecteert. Deze actieve radarsystemen zijn kostbaar en in de praktijk alleen voor grotere windparken haalbaar.

Bij passieve radar wordt elk windpark uitgerust met een radarsysteem dat alleen door luchtvaartuigen verstrooide signalen uit de ether opvangt en dus zelf geen signalen uit zendt. De kosten daarvoor zijn een veelvoud van de ontvangers van het transpondersysteem maar nog wel aanzienlijk lager dan de actieve radar.

11

Op welke termijn verwacht de Minister dat alternatieven zoals naderingsdetectie voor de hinderlijke verlichting ook in Nederland zullen worden toegepast? Wanneer gaat hij de Kamer daarover infomeren?

Antwoord

Algemene toepassing van naderingsdetectiesystemen kan in Nederland na aanpassing van de wetgeving naar verwachting in 2022. Tot dit gerealiseerd is wordt door het Ministerie van IenW en de ILT bekeken of er in de tussenliggende periode in de vorm van een pilot al naderingsdetectie met behulp van radar en/of transponderdetectie incidenteel kan worden toegepast.

De verankering in de wetgeving in 2022 is in handen van de Minister van IenW. De Minister van IenW en ik onderzoeken de mogelijkheden voor toepassing van naderingsdetectie op basis van transpondertechniek in Nederland. In overleg met de Minister van IenW zal de Kamer eind dit jaar geïnformeerd worden over de voortgang.

12

De leden van de CDA-fractie hebben tijdens het notaoverleg op 26 november 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 645) en 3 december 2020 (Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 649) vragen gesteld over de projectorganisatie van de Regionale Energiestrategieën (RES). Deze leden willen dat het NP RES na 1 juli 2021 wordt voorgezet en dat de RES-regio’s meer tijd krijgen om de RES beter met de inwoners te doordenken. De Minister zou daar het volgende overleg op terugkomen, maar deze leden hebben die brief nog niet gezien. Zij zouden graag zien dat de RES-regio’s daarbij het Burgerberaad en de uitkomsten van het onderzoek daarnaar in antwoord op de motie van het lid Agnes Mulder c.s. over burgerpanels betrekken (Kamerstuk 32 813, nr. 578). Is de Minister voornemens die wens met het NP RES en verantwoordelijke bestuurders bij de RES te bespreken? Zou de Minister de brief zo spoedig mogelijk naar de Kamer willen sturen?

Antwoord

De brief over de continuering van het RES-proces heb ik op 12 februari jl. naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 663). Daarnaast vraagt u naar een burgerberaad en de commissie Brenninkmeijer, die is ingesteld naar aanleiding van de motie van het lid Agnes Mulder c.s. Het burgerforum, of burgerberaad, als methode om burgerparticipatie te laten plaatsvinden wordt al onder de aandacht gebracht, onder andere via NP RES. Hieruit is bijvoorbeeld een burgerforum in de RES-regio Foodvalley ontstaan. Tevens zal ik het advies van de commissie Brenninkmeijer, dat u ontvangen heeft op 22 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 674), actief bij de regio’s onder de aandacht brengen en met hen bespreken. Uiteindelijk blijft het aan de regio’s en gemeenten hoe zij participatie in hun gebied inrichten. Zij kunnen immers het best inschatten wat er speelt op lokaal niveau en daardoor maatwerk leveren.

12

De leden van de CDA-fractie hebben bij het vorige debat aan de Minister vragen gesteld over de verzekerbaarheid van zonnepanelen. De Minister gaf aan veelvuldig in overleg te zijn met de sector. Kan hij aangeven wat dat tot op heden heeft opgeleverd?

Antwoord

Het lopende overleg met de sector wordt voornamelijk benut voor het afstemmen en coördineren van communicatie over de (brand)veiligheid en verzekerbaarheid van zon op dak en het stroomlijnen van verschillende certificeringsregelingen in de markt. Hiermee is een structurele gespreksgroep gecreëerd die het mogelijk maakt dat verzekeraars, marktpartijen voor zonnepanelen en andere partners zoals de isolatiebranche, dakdekkers en de Brandweer elkaar goed weten te vinden. Verder wordt er in dit kader op dit moment gewerkt aan een gedragscode zon op dak en samen met TechniekNL aan de InstallQ Erkenningsregeling voor installateurs. Deze laatste is recentelijk vernieuwd en zal tot meer kwaliteitszekerheid in de markt leiden. Daarnaast zijn er de afgelopen maanden verschillende handreikingen en adviezen gepubliceerd door deelnemende partijen, waaronder de nieuwe preventiebrochure van het Verbond van Verzekeraars, de Richtlijn Advies Veilige PV-systemen van BrandweerNL en het vooronderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) naar depositie bij branden met zonnepanelen.

13

Deze leden danken hem voor het geven van het oordeel Kamer aan de motie over een onafhankelijk onderzoek naar de factoren die van invloed zijn op de verzekerbaarheid van zonnepanelen. Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze aangenomen motie?

Antwoord

Naar aanleiding van de motie van het lid Agnes Mulder c.s. over knelpunten bij het verzekeren van zon op dak projecten (Kamerstuk 32 813, nr. 634) wordt een onderzoek opgestart naar de factoren van zonnepanelen op daken, zoals installatie, dakisolatie en constructie, die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid. Als onderdeel van dit onderzoek zal o.a. een brandtestprogramma worden opgezet en uitgevoerd. De TKI Urban Energy zal dit onderzoek gaan coördineren in nauwe samenwerking met TNO, het IFV en het RIVM. De eerste resultaten zullen naar verwachting rond de zomer beschikbaar zijn.

14

De Minister heeft tijdens datzelfde debat een toezegging gedaan om een brief te sturen over de uitvoering van de motie van de leden Beckerman en Agnes Mulder over datacenters (Kamerstuk 32 813, nr. 590). Wanneer komt die brief naar de Kamer? Deze leden zouden de brief voor het eerstvolgende debat willen ontvangen, zoals is toegezegd.

Antwoord

Deze brief is op 24 maart naar de Kamer gestuurd (Kamerstukken 32 813 en 26 643, nr. 675).

15

De leden van de CDA-fractie zien de problemen met de netcongestie eerder toenemen dan dat zij lijken te worden opgelost. Deze week speelden problemen op bij filevorming op het Limburgse stroomnetwerk. De Minister heeft toegezegd een brief over de congestie in het voorjaar naar de Kamer te sturen. Wil de Minister in zijn brief ook op de problemen in het zuiden van het land terugkomen? Voor deze leden is het onwerkelijk dat tegelijkertijd de RES-regio’s gevraagd worden om plannen te maken en dat al die mooie plannen mogelijk niet eens het licht zullen zien omdat het netwerk daar niet klaar voor is. Dat frustreert iedereen die probeert een positieve bijdrage te leveren aan de klimaat- en energietransitie. Deze leden hopen dat de Minister hier bovenregionaal naar wil kijken. De netbeheerders hebben netimpactanalyses gemaakt met aanbevelingen om integraal naar het energiesysteem te kijken over de verschillende sectoren heen. Hoe waardeert de Minister deze aanbevelingen? Graag ontvangen deze leden een reactie.

Antwoord

Het oplossen van de transportschaarste op het elektriciteitsnet is een kwestie van een lange adem. Netbeheerders investeren de komende jaren fors in uitbreiding van het elektriciteitsnet. Deze trajecten kennen mede door de zorgvuldige ruimtelijke inpassing een lange doorlooptijd. Wel zijn er een aantal maatregelen genomen om verlichting te kunnen bieden. Aangezien de problematiek vergelijkbare oorzaken en oplossingen kent, ga ik niet specifiek op de situatie van één regio in, maar beschouw ik dit breder in de brief die ik uw Kamer in het voorjaar zal sturen.

Doel van de RES’en is onder andere om de ambitie van 35 TWh hernieuwbare elektriciteit op land op een efficiënte en inpasbare wijze vorm te geven. De beschikbare transportcapaciteit speelt daarbij een belangrijke rol. Netbeheerders en RES-regio’s zijn dan ook in gesprek om plannen aan beide kanten zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Ik ben verheugd dat de netbeheerders impactanalyses hebben gemaakt, actief meedenken over mogelijke oplossingen en aan tafel zitten in het RES-proces. Het beeld van de netbeheerders is dat de ambitie uit het klimaatakkoord te realiseren is in de tijd als er voldoende aandacht is voor systeemefficiency en maakbaarheid. Hoewel ik begrip heb voor frustraties die als gevolg van de transportschaarste kunnen ontstaan zullen we toch met elkaar moeten blijven kijken hoe we onze ambities waar kunnen maken.

Ik deel de mening van de netbeheerders dat het soms nodig is om bovenregionaal naar het energiesysteem te kijken. Dit doe ik bijvoorbeeld in het Programma Energiehoofdstructuur waarmee ik zorg dat er in de toekomst voldoende ruimte is voor de energie infrastructuur. Uiteraard moeten we niet voorbij gaan aan de belangrijke rol die decentrale overheden hebben bij de inpassing van nieuwe infrastructuur.

Aangezien de elektriciteitsbehoefte van verschillende sectoren via dezelfde infrastructuur moet worden gefaciliteerd deel ik eveneens de opvatting van de netbeheerders dat we integraal naar het energiesysteem moeten kijken. Ik denk dan ook na over een overkoepelend programma energiesystemen om verdere integratie aan te brengen, uiteraard is het aan een nieuw kabinet om hier verder invulling aan te geven.

16

De leden van de CDA-fractie nemen waar dat de Minister tijdens het vorige debat heeft toegezegd om over grensoverschrijdende energieprojecten in gesprek te gaan met de gemeenten Kerkrade, Losser en Emmen en dat hij daar de Kamer in het voorjaar van 2021 over informeert. Is daar al meer over te melden op dit moment?

Antwoord

Ik ben in gesprek met de betrokken gemeenten, provincies en netbeheerders. Ik verwacht uw Kamer dit voorjaar nader te informeren over de uitkomsten van dit gesprek.

Waterstof

17

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister in zijn brief over de voortgang van de kabinetsvisie waterstof schrijft dat er voor het creëren van experimenteerruimte voor waterstofprojecten een wettelijke grondslag nodig is die zich specifiek richt op activiteiten op het gebied van waterstof voordat (tijdelijke) taken door middel van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) aan netbeheerders kunnen worden toegewezen. Kan de Minister aangeven welk tijdsplan hij in gedachten heeft om de nodige experimenteerruimte te creëren en met welke partijen hij daarover in gesprek zal gaan? Zal de Minister daarbij ook in gesprek gaan met bijvoorbeeld marktpartijen en lokale overheden over hun behoeftes voor experimenteerruimte?

Antwoord

Momenteel wordt onderzocht of een wettelijke grondslag die zich richt op waterstofprojecten in de gebouwde omgeving, inclusief een taak hierin voor regionale netbeheerders, kan worden opgenomen in de Energiewet die in voorbereiding is. Als hiervoor wordt gekozen, betekent dit dat wordt aangesloten bij het tijdsplan en de voortgang rond de Energiewet. Als er wordt gekozen voor een zelfstandig wetgevingstraject buiten de context van de Energiewet, dan zal ik uw Kamer in het voorjaar in reactie op de motie van de leden Mulder en Harbers (Kamerstuk 32 813, nr. 633) over het tijdsplan hiervan informeren.

Ik ben inmiddels in gesprek met diverse partijen, waaronder de ACM en Netbeheer Nederland, over de wijze waarop gezamenlijk invulling gegeven kan worden aan het regelgevend kader en randvoorwaarden voor de demonstratieprojecten. Ook verwacht ik binnenkort een Green Deal te sluiten met als doel om via pilots kennis te ontwikkelen en te delen over het gebruik van waterstof als warmtealternatief voor aardgas in de gebouwde omgeving. Deze Green Deal zal ik ondertekenen met onder andere de partijen die betrokken zijn bij de pilots in Hoogeveen en Stad aan ’t Haringvliet. De betrokken gemeenten, provincies en de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) zullen deze Green Deal medeondertekenen. Betrokken partners van de pilots, waaronder marktpartijen, zullen worden uitgenodigd om mee te werken aan de onderzoeksthema’s waar deze Green Deal betrekking op heeft. Daarnaast is waterstof in de gebouwde omgeving ook een onderwerp dat binnen het Nationaal Programma Waterstof aan bod zal komen.

Ten slotte, bij de consultatie van de Energiewet die tot 11 februari openstond was een vraag gevoegd waarbij eenieder ideeën kon aandragen rondom de noodzakelijke randvoorwaarden voor demonstratieprojecten met waterstof in de gebouwde omgeving. Ik zal uw Kamer in overeenstemming met motie van de leden Mulder en Harbers (Kamerstuk 32 813, nr. 633) in het voorjaar verder informeren over de voortgang rond dit thema.

18

Ook in de scheepvaart liggen kansen voor het gebruik van waterstof, zo constateren deze leden. Uit onderzoek blijkt dat er veel initiatief is vanuit de sector en dat Nederland vooroploopt, maar dat er belemmeringen zijn voor verdere ontwikkeling, bijvoorbeeld als het gaat om regelgeving, veiligheidsstandaarden en technische systemen. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en hoe ziet hij de rol van het Rijk hierin? Welke stappen gaat hij zetten om ontwikkeling van waterstof in de scheepvaart mogelijk te maken?

Antwoord

Met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zet ik in op ambitieuze nationale en internationale afspraken om de inzet van alternatieve energie als waterstof te bevorderen, en de belemmeringen in wet- en regelgeving hierin te adresseren. Een van de ambities van de Green Deal zeevaart, binnenvaart en havens is een nagenoeg emissieloze scheepvaart. Het gebruik van waterstof in de scheepvaart is onderdeel hiervan. Naast het ontwikkelen van nieuwe schepen met o.a. waterstof-elektrische voortstuwing worden «clean energy hubs» ontwikkeld t.b.v. de verschillende modaliteiten en voorzien van zowel duurzame brandstoffen als transitiebrandstoffen (zoals LNG voor de binnenvaart). Voor de verdere ontwikkeling, zoals regelgeving, veiligheidsstandaarden en technische systemen zal verder onderzoek en voorbereiding nodig zijn.

De technische voorschriften voor binnenvaartschepen zijn neergelegd in internationale regelgeving. Er wordt momenteel op internationaal niveau hard gewerkt aan voorschriften voor brandstofcellen inclusief eisen voor opslag en bunkering van waterstof. Totdat deze regelgeving van kracht wordt kunnen binnenvaartschepen die gebruik willen maken van waterstof als brandstof een aanbeveling (ontheffing) aanvragen. Een aanvraag hiervoor kan via een klassebureau/ keuringsinstantie worden gedaan bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De beoordeling en uiteindelijke beslissing ligt echter bij de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR).

Ook het vervoer en het gebruik van waterstof in de zeevaart moet veilig kunnen plaatsvinden. In de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn en worden hierover afspraken gemaakt. Op dit moment draagt Nederland bij aan de ontwikkeling en beschikbaarstelling van tussentijdse IMO-veiligheidsrichtlijnen voor schepen die gebruik maken van installaties met brandstofcellen. De ILT kan nu al op basis van de huidige in ontwikkeling zijnde tussentijdse richtlijnen proefprojecten gaan toestaan. Anticiperend op de definitieve (internationale) wetgeving kunnen voor deze schepen door ILT-vergunningen worden verleend op basis van vrijstellingen.

Groen gas

19

De leden van de CDA-fractie zijn voor hergebruik van het gasnet en groen gas speelt daarin naast waterstof een belangrijke rol. Vanwege de lage gasprijs op dit moment komt een aantal groen gasprojecten in de problemen. Een producent krijgt namelijk Subsidie Duurzame Energie (SDE) met aftrek van de ingeschatte marktprijs voor gas. In de SDE-toekenning is tevens een zogenaamde limietprijs opgenomen. Als de prijs onder deze limiet komt dan wordt er geen SDE-subsidie uitgekeerd over dit deel. Dit betekent dat met de huidige lage gasprijs er soms zelfs al voor wordt gekozen om een installatie tijdelijk stil te leggen. Door deze situatie wordt de productie van groen gas minder gestimuleerd. Deze leden pleiten al langer voor een bijmengingsverplichting van groen gas. Deze bijmengingsverplichting is een mogelijke oplossingsrichting voor dit probleem (fysiek of virtueel). Het percentage bijmenging moet daarbij wel realistisch zijn en in de tijd worden opgebouwd. De Minister schrijft dat hij een administratieve bijmengingsverplichting voor waterstof als mogelijke optie zal betrekken bij de opschaling en uitrol van waterstof. Deze leden pleiten voor een bijmengingsverplichting voor groen gas. Uit de sector horen zij dat de Minister hier nog niet heel veel haast mee heeft gemaakt en dat dit wel eens vier jaar zou kunnen duren. Deze leden zouden daar graag versnelling in aanbrengen. Is het mogelijk om de bijmengingsverplichting voor groen gas binnen twee jaar uit te werken en in te voeren?

Antwoord

Op dit moment verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid van een bijmengverplichting voor groen gas. De Kamer zal dit jaar nader geïnformeerd worden over de uitkomsten van deze verkenning. Bij een positief oordeel over de wenselijkheid en haalbaarheid van een bijmengverplichting, kan een dergelijke maatregel naar verwachting binnen twee jaar uitgewerkt worden. De keuze voor een ingangsjaartal (het eerste jaartal waarin aan de verplichting voldaan moet worden) is hierbij een belangrijke keuze, aangezien deze keuze recht moet doen aan de snelheid waarmee marktpartijen de groen gas productie en contractering kunnen versnellen.

20

Vooralsnog worden alle gasvormige energiedragers binnen de energiebelasting gelijk belast en dat knelt ten aanzien van de opschaling van de productie van waterstof en groen gas. Kan de Minister bij de lopende evaluatie van de energiebelasting bezien hoe het systeem van energiebelasting juist kan bijdragen aan de opschaling van groen gas en groene waterstof, wat de voor- en nadelen zijn (ook in relatie tot elektriciteit) en of de Minister zich hiervoor ook hard kan maken bij de behandeling van een in juni te verschijnen conceptherziening van de Europese Energy Taxation Directive?

Antwoord

In het kader van de uitvoering van de Routekaart Groen Gas beziet het kabinet verschillende vraaggestuurde instrumenten, waaronder een bijmengverplichting en fiscale differentiatie. In de evaluatie van de energiebelasting worden daarnaast denkrichtingen gepresenteerd om de energiebelasting beter te laten bijdragen aan de energietransitie. Deze evaluatie wordt naar verwachting dit voorjaar naar uw Kamer gestuurd. De uitkomsten van deze trajecten kunnen onder andere gebruikt worden om een afweging tussen verschillende beleidsopties te maken en waar nodig verder uit te werken, ook met betrekking tot de opschaling van groen gas en waterstof. Ook zullen de uitkomsten worden gebruikt ter voorbereiding van de discussie over de herziening van de Europese Richtlijn Energiebelasting (Europese Energy Taxation Directive).

Uitvoeringsproblemen bij verduurzaming gebouwde omgeving

21

De leden van de CDA-fractie signaleren een aantal praktische uitvoeringsproblemen bij de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Deze leden spraken met een gedreven Limburgse ondernemer die een innovatieve oplossing heeft voor Verenigingen van Eigenaren (VvE) en woningcorporaties. Met een lokale elektriciteitscentrale (op kleine schaal) en een warmtekrachtkoppeling (WKK) worden woningen zodanig verduurzaamd dat er tot 57 procent minder gas wordt verbruikt. Omdat het hier om een zowel technisch als financieel innovatiemodel gaat loopt de initiatiefnemer tegen obstakels in regelgeving aan. Is de Minister bereid hier in te duiken? Een ander voorbeeld is Utrecht (Overvecht-Noord) waar de gemeente de vervanging van gasleidingen die enkel voor kookgas gebruikt worden wil voorkomen waar mogelijk. Voor de warmte zitten de bewoners al op het warmtenet. Dat is mogelijk als bewoners over kunnen stappen op elektrisch koken. Deze leden willen de Minister vragen welke opties hij ziet om deze pilot met gasloos koken op te schalen. In heel Nederland zijn er plekken waarmee driehonderdduizend woningen relatief gemakkelijk gasloos zouden kunnen worden. Wil de Minister daar samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar kijken?

Antwoord

Ik ben bekend met warmtekrachtkoppeling en de toepassing in de gebouwde omgeving. Het betreft hier een specifieke casus, waarbij de belemmeringen niet eenduidig zijn of breder in de sector worden gedeeld. De betreffende ondernemer kan zich laten informeren bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) als belangrijke vraagbaak met kennis van zaken. Over gasloos koken is in het Klimaatakkoord afgesproken dat er een algemene, gemeentelijke afsluitbevoegdheid komt, waarmee het transport van aardgas in aangewezen wijken kan worden beëindigd. Hiervoor is zorgvuldige aanpassing van wetgeving nodig. Vooruitlopend op de algemene, gemeentelijke afsluitbevoegdheid is het mogelijk om een experiment aan te vragen waarmee wijken al aardgasvrij gemaakt kunnen worden. Tot inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn experimenten mogelijk op basis van de Crisis- en herstelwet, daarna kan geëxperimenteerd worden op basis van de experimenteerbepaling in de Omgevingswet. Een goede onderbouwing van de experimentaanvraag is van groot belang. Het gaat daarbij onder andere om de gevolgen voor bewoners, waaronder de financiële gevolgen en de bewonersparticipatie. Voordat een gemeente toestemming krijgt om het experiment uit te voeren, heeft de Tweede Kamer de mogelijkheid zich erover uit te spreken.

Hoogwaardig gebruik biogrondstoffen

22

De leden van de CDA-fractie constateren dat de voordelen van het vastleggen van CO2 in materialen zoals hout in gebouwen nu niet goed worden meegerekend. Als dit wel gebeurt kan dat een stimulans zijn voor het hoogwaardig gebruiken van biogrondstoffen. Om de klimaatdoelen te halen zullen traditionele bouwmaterialen zoals beton en staal geleidelijk worden vervangen door relatief emissiearme grondstoffen zoals hout. In de huidige nationale en Europese normen wordt dit echter nauwelijks gestimuleerd of zelfs eerder ontmoedigd. Deze leden vragen de Minister hoe dit beter kan en hoe het hoogwaardig gebruik van biogrondstoffen/biomaterialen kan worden gestimuleerd. Ziet de Minister hierbij ook een rol voor de overheid als launching customer?

Antwoord

Het hoogwaardig gebruik van biogrondstoffen, bijvoorbeeld als bouwmateriaal, is niet alleen van belang om de klimaatopgave te bereiken, maar ook voor een circulaire economie. Daarom maakt deze hoogwaardige inzet onderdeel uit van de Uitvoeringsagenda biogrondstoffen, die onderdeel is van het duurzaamheidskader biogrondstoffen dat op 16 oktober 2020 aangeboden is aan uw Kamer (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 617). Het duurzaamheidskader geeft aan dat de eerste stap voorzien is in dit jaar met een scherpere milieuprestatie-eis voor woningen. De rijksoverheid past deze milieuprestatie-eis toe in haar aanbestedingen. De verdere uitvoering vindt de komende jaren plaats.

23

In hoeverre ziet de Minister in de komende SDE++ ronde mogelijkheden om warmteopties voldoende te kunnen stimuleren?

Antwoord

In de SDE++ zijn diverse warmteopties opgenomen. Sinds vorig jaar komen daarbij ook restwarmte, aquathermie en warmte van elektrische boilers en warmtepompen voor subsidie in aanmerking. Voor al deze technieken zijn aanvragen in de afgelopen openstellingsronde ingediend (Kamerstuk 31 239, nr. 328). Met name door verfijning van de nieuwe technieken verwacht ik dat er binnen de SDE++ voldoende stimulering van warmte mogelijk is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

55 procent doelstelling

24

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport «Bestemming Parijs: Wegwijzer voor Klimaatkeuzes 2030, 2050» van de ambtelijke studiegroep van Laura van Geest. Deze leden vragen de Minister wanneer de Kamer een appreciatie van het kabinet kan verwachten op dit rapport. Deze leden vragen tevens wanneer naar verwachting de resultaten van de uitvraag bij de brede samenleving gedeeld zal worden met de Kamer.

Antwoord

Het rapport van de Studiegroep invulling klimaatopgave Green Deal beschrijft de keuzes die een volgend kabinet kan maken bij de invulling van het klimaatbeleid. Een kabinetsappreciatie is, zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 32 813, nr. 534), dan ook niet op zijn plaats. Op dit moment worden diverse gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders om aanvullende inzichten op te halen. Ik streef ernaar de Kamer hierover op korte termijn nader te informeren.

25

De leden van de D66-fractie zijn blij met het besluit tot een Europees doel van 55 procent CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Dit Europees doel zal ook gevolgen hebben voor het CO2-reductiedoel voor Nederland als Europese lidstaat. Deze leden vragen de Minister om meer inzicht te geven in de timing en het traject van de vertaling van dit Europese doel naar een CO2-reductiedoel voor elke lidstaat. Daarbij vragen deze leden of de Minister in kan gaan op de factoren die invloed hebben op het uiteindelijke besluit tot het bepalen van een concreet klimaatdoel voor een lidstaat.

Antwoord

Halverwege dit jaar, naar verwachting eind juni, verschijnt het «fit-for-55%-package» van de Europese Commissie. Dit pakket bevat voorstellen voor de onderliggende wet- en regelgeving om invulling te geven aan het hogere 2030-doel. Na het verschijnen van dit pakket zullen de onderhandelingen hierover in Brussel gaan lopen. Naar verwachting zullen deze onderhandelingen nog tot in 2022 doorgaan.

Onderdeel van dit pakket zijn voorstellen voor herziening van het huidige Emissiehandelssysteem (ETS) en de Effort Sharing Regulation (ESR, de sectoren die niet onder het ETS vallen zoals gebouwde omgeving, mobiliteit en landbouw). In het Climate Target Plan van de Commissie (zie ook het BNC-fiche die hierover naar de Kamer is gegaan, Kamerstuk 22 112, nr. 2954) laat de Commissie weten te denken aan een aanpassing van de huidige beleidsarchitectuur. Zo kunnen mogelijke voorstellen over het uitbreiden van het ETS naar scheepvaart, de gebouwde omgeving en wegtransport of aanpassing van de onderlinge verdeling van de ESR tussen lidstaten invloed hebben op de uiteindelijke nationale opgave voor lidstaten.

Biomassa

26

De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe het staat met de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 537) voor een versneld afbouwpad en eindjaar. Deze leden wil dat de Minister zo snel mogelijk uitvoering geeft aan deze motie zodat de markt duidelijkheid heeft en een volgend kabinet hierover voortvarende besluiten kan nemen.

Antwoord

Op 28 januari jl. heeft de Tweede Kamer besloten (Kamerstuk 35 718, nr. 1) de Kamerbief (Kamerstuk 32 813, 651), met als bijlage het PBL-advies betreffende de uitfasering van houtige biogrondstoffen voor warmtetoepassingen, controversieel te verklaren. Daarnaast heeft de Tweede Kamer de gewijzigde motie van het lid van Esch c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 372) aangenomen. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van motie van het lid van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 372).

RADAR en warmtewet 2.0

27

De leden van de D66-fractie constateerden dat tijdens de uitzending van het tv-programma RADAR van 8 februari 20212, meerdere bewoners hun zorgen over en hun negatieve ervaringen met een warmtenet hebben gedeeld. Zo hebben klanten te maken met storingen, met koude in de winter en hoge rekeningen. Deze leden maken zich zorgen over deze problematiek die het draagvlak voor warmtenetten niet ten goede komt. Met de Warmtewet 2.0 is er een kans om dit soort praktijken te voorkomen, echter, deze wet is nog steeds niet behandeld in de Kamer. Deze leden zien nog nodige verbeteringen voor de Warmtewet 2.0 waaronder meer ruimte om als warmtecoöperatie organisch te groeien en meer ruimte voor nieuwe spelers. Voor deze klanten komt deze wetswijziging sowieso te laat. De leden van de D66-fractie vragen daarom naar de voortgang van de Warmtewet 2.0. Deze leden dringen aan op haast maken met de gewenste wijzigingen, zoals het loslaten van de Niet Meer dan Anders prijs (waardoor de prijs van warmtenetten gekoppeld is aan de stijgende gasprijs), mogelijk al voorafgaand aan de behandeling van de Warmtewet 2.0 indien niet anders mogelijk. Deze leden vragen de Minister om samen met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in gesprek te gaan met klanten van onder andere het warmtenet in Transvaal en het warmtenet in Dongen en daarbij open te staan voor de oplossingen die deze bewoners voorstellen. Daarbij vragen deze leden wat de Minister van de suggestie vindt om de boetes van ACM aan warmtebedrijven die zich niet aan de wettelijke regels houden te verhogen.

Antwoord

De leden van de D66-fractie vragen naar de voortgang van de Warmtewet 2.0. Ik streef ernaar het voorstel voor de nieuwe Wet Collectieve Warmtevoorziening (WCW; in de vraag aangeduid met Warmtewet 2.0) medio dit jaar voor advies aan te bieden aan de Raad van State. Op dit moment ben ik nog bezig met de verwerking van de reacties uit de internetconsultatie en verschillende toetsen zoals de Interbestuurlijke toets, de Uitvoerbaarheids- en Handhaafbaarheidstoets van de ACM en de juridische toets door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik streef er naar om het Wetsvoorstel dan eind 2021 aan te bieden aan de Tweede Kamer.

In dat kader dringen genoemde leden er op aan om haast te maken met de gewenste wijziging zoals het loslaten van de Niet Meer dan Anders prijs, mogelijk al voorafgaand aan de behandeling van de Warmtewet 2.0 indien niet anders mogelijk. Aangezien het uitgangspunt van de gasreferentie in de huidige Warmtewet is vastgelegd kan het loslaten van dit uitgangspunt uitsluitend door het aanpassen van de wet in samenhang met bijbehorende aanpassingen van de lagere regelgeving. Daar zie ik gelet op het hiervoor geschetste traject geen aanleiding toe. Ik wijs er daarbij op dat de op dit moment op basis van de Warmtewet gereguleerde tarieven maxima betreffen en dat ik voornemens ben om de in de huidige wet opgenomen bepalingen (artikel 7) ten aanzien van het door de ACM ingrijpen ingeval van hoger dan redelijke rendementen in werking te laten treden.

Verder vragen deze leden de Minister om samen met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in gesprek te gaan met klanten van onder andere het warmtenet in Transvaal en het warmtenet in Dongen en daarbij open te staan voor de oplossingen die deze bewoners voorstellen. Het toezicht op naleving van de Warmtewet ligt bij de ACM en ik heb begrepen dat de ACM in dat kader graag gesprekken aangaat met zowel de huishoudens in Transvaalbuurt en Dongen als met de betreffende warmteleveranciers. Indien nodig treedt de ACM hier op. Vanzelfsprekend staat ACM open voor oplossingen die de bewoners aandragen. Problemen die huishoudens ervaren zijn voor de ACM belangrijke signalen om te bepalen welke acties richting warmteleveranciers nodig zijn. Signalen over onduidelijkheid over storingen waren voor de ACM bijvoorbeeld aanleiding om warmteleveranciers te sommeren hun storingsregistratie goed bij te houden en via hun website openbaar te maken3. Later dit jaar controleert de ACM of de leverancier dit hebben gedaan. Zo niet, dan is handhaving niet uitgesloten. Ook heeft de ACM de leveranciers opgedragen de facturen die zij naar de afnemers sturen transparanter te maken4. Ook hier gaat de ACM later na of leveranciers dit op de juiste manier doen en of verdere handhaving nodig is. Wat de tarieven betreft. De ACM stelt maximum tarieven vast. Daar moeten de leverancier zich aan houden. In verschillende handhavingsbesluiten heeft de ACM sommige leveranciers er al op moeten wijzen welke tarieven zij dan wel en niet in rekening mogen brengen. Gelet op het feit dat het hier gaat om de invulling door de ACM van haar handhavende taak zie ik geen aanleiding om mij hier van uit het ministerie in te mengen.

Daarbij vragen deze leden wat de Minister van de suggestie vindt om de boetes van ACM aan warmtebedrijven die zich niet aan de wettelijke regels houden te verhogen. Voor wat betreft het door de ACM kunnen opleggen van boetes voorziet artikel 18 van de huidige Warmtewet al in de bevoegdheid voor de ACM om bij overtreding van de bepalingen van de Warmtewet een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. Die bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder. Afgezien van het feit dat het genoemde maximum uitsluitend door wetswijziging kan worden aangepast zie ik daar ook geen aanleiding toe. Datzelfde geldt voor de huidige in de Warmtewet en de Warmteregeling opgenomen bepalingen ten aanzien van storingscompensatie. Ik teken bij dit laatste aan dat warmteleveranciers ook zonder storingscompensatie al een prikkel hebben om een storing zo snel mogelijk op te lossen, omdat zij gedurende de periode van storing geen inkomsten uit de levering van warmte hebben.

Rijksarchitect

28

De leden van de D66-fractie zien de krapte op het elektriciteitsnet als een van de belangrijkste belemmeringen in de energietransitie. Het is een landelijk probleem waardoor onder andere zonne- en windenergieprojecten vertraging oplopen, terwijl schone energie van eigen bodem keihard nodig is om de klimaatdoelen te halen. Deze problematiek wordt urgenter, gezien de RES die nu worden gemaakt in de regio’s waarin besloten wordt tot uitrol van zonne- en windenergie in Nederland. Daar is een goede netaansluiting cruciaal voor, zo menen deze leden. Gebrek aan nationale regie over deze regionale plannen kan negatieve gevolgen hebben voor de gewenste voortgang van deze regionale plannen. Derhalve zijn deze leden voorstander van het aanstellen van een Rijksarchitect die ervoor zorgt dat Rijk, provincies en gemeenten samenwerken zodat hun plannen goed op elkaar afgestemd zijn. Deze leden vragen daarom of de Minister ertoe bereid is om de mogelijkheden van het aanstellen van een Rijksarchitect te onderzoeken.

Antwoord

De schaarse transportcapaciteit is een belangrijk issue dat in toenemende mate een rol speelt. Het is ook een probleem dat zich helaas niet makkelijk weg laat nemen. Met een aantal maatregelen zoals de transportindicatie in de SDE++ en de AMvB n-1 probeer ik verlichting te bieden. Juist in de planfase die de RES’en doorlopen is het goed als decentrale overheden en netbeheerders het gesprek aangaan over de inpassing van hernieuwbare elektriciteit. Dit is bij uitstek een gesprek wat op decentraal niveau plaats moeten vinden en onderdeel uitmaakt van de RES-systematiek.

Tegelijkertijd is de energietransitie breder dan de RES’en en worden ook stappen gezet in andere sectoren. Aangezien de elektriciteitsbehoefte van verschillende sectoren via dezelfde infrastructuur moet worden gefaciliteerd is het wel van belang dat hierbij een integrale afwegingen worden gemaakt op systeemniveau. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om een overkoepelend programma energiesystemen op te stellen om de verschillende plannen goed op elkaar aan te laten sluiten, het is aan een nieuw kabinet om hier verder invulling aan te geven.

Windenergie op zee

29

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de wijziging van de Wet windenergie op zee (ondersteunen opgave windenergie op zee) (Kamerstuk 35092) is aangenomen door de Kamer en vragen aan de Minister of de moties van de Kamer zo snel mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Daarbij vragen deze leden naar de inzet van de Minister om de uitrol van windparken op zee te versnellen.

Antwoord

Ik ben reeds met de uitvoering van de moties ingediend tijdens het wetgevingsoverleg van 1 februari (Kamerstuk 35 092, nr. 24) aan de slag en zal de Kamer op de hoogte houden van de relevante voortgang. De motie van de leden Sienot en Van der Lee over bescherming van natuur en ecologie in de Noordzee (Kamerstuk 35 092, nr. 13) zal worden uitgevoerd in eerstvolgend kavelbesluit Hollandse Kust (west). Het ontwerpbesluit hiervan ligt sinds 5 februari ter inzage, het definitieve besluit verwacht ik dit najaar te publiceren. De motie van de leden Sienot en Van der Lee over extra opties voor een kostenefficiënte uitrol van windenergie op zee (Kamerstuk 35 092,nr. 14), motie van de leden Mulder en Sienot over tendermodellen voor de combinatie van wind op zee en waterstofproductie (Kamerstuk 35 092, nr. 16) en motie van de leden Mulder en Moorlag over burgerparticipatie bij windparken op zee (Kamerstuk 35 092, nr. 17) worden meegenomen in de uitwerking van de toekomstige aanpak van wind op zee. Het kabinet is voornemens om hierover rond de zomer een update naar uw Kamer te sturen. Over de motie van de leden Sienot en Van der Lee over milieu en arbeidsomstandigheden bij bouw en plaatsing van windturbines (Kamerstuk 35 092, nr. 15) heb ik tijdens het WGO een brief toegezegd waarin ik de stand van zaken Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en daarbij de rol van het SER uiteen zal zetten. Deze brief verwacht ik rond de zomer naar uw Kamer te sturen. Hierin zal ik ook de vraag van het lid Van Raan gesteld tijdens het WGO over richtlijnen herkomst van gebruikte grondstoffen in meenemen.

De noodzaak tot versnellen zie ik ook, gelet op de recente aanscherping van het Europese CO2-reductiedoel voor 2030 en wat daarover in het Klimaatakkoord is afgesproken. Daarnaast is er extra windenergie op zee nodig om de kabinetsdoelstelling van 49 TWh in 2030 te halen. Dit is reeds al aangekondigd in de brief over de Noordzee Energie Outlook (Kamerstuk 32 813, nr. 646). Ik tref voor beide opgaven voorbereidingen.

Het belangrijkste dat moet gebeuren om een versnelling van de realisatie van windenergie op zee mogelijk te maken is het aanwijzen van extra windenergiegebieden op zee. Hierover is ook de motie van de leden Van der Lee en Kröger (Kamerstuk 32 813, nr. 629) aangenomen. Het aanwijzen van nieuwe windenergiegebieden vindt plaats in het Nationaal Waterprogramma 2022 – 2027, dat door de Minister van IenW wordt gecoördineerd. Het kabinet heeft het ontwerp hiervan op 18 maart jl. naar uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 35 325, nr. 2). Het ontwerp ligt momenteel ter inzage. Hierin worden nog geen nieuwe windenergiegebieden aangewezen. Het kabinet onderzoekt momenteel de mogelijkheden om in oktober dit jaar alsnog extra windenergiegebieden aan te wijzen middels een aanvullend ontwerp op het Nationaal Waterprogramma. Omdat de aanleg van het net op zee een langere voorbereidingstijd vergt dan die van de windparken zelf zijn de voorbereidingen hiervoor al begonnen. In december 2020 is hiervoor het project Verkenning aanlanding windenergie op zee (VAWOZ) gestart. Dit project vormt de verbinding tussen het Programma Noordzee 2022 – 2027 en het Programma Energie Hoofdstructuur, dat zich richt op de ruimtelijke planning voor de energiehoofdstructuur op land.

Routekaart zon op water

30

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Routekaart zon op water van de Minister. Deze leden hebben samen met de leden van de CDA-fractie middels een motie gevraagd om een ecologisch onderzoek (Kamerstuk 32 813, nr. 427). Daar wordt op ingegaan in de routekaart, maar toch zijn deze leden benieuwd naar de achterliggende onderzoeksdata omtrent ecologie en zonne-energie op water.

Antwoord

Bij het opstellen van de Routekaart is gebruik gemaakt van het Deltares-rapport «Zonnesystemen op water; Wat zijn effecten op waterkwaliteit en natuur en welke kennis ontbreekt?» (11204838–002-ZWS-0002, 1 mei 2020, definitief; auteurs: M. Dionisio Pires en S. Loos). Onderzoeksdata worden verder verkregen uit metingen bij afzonderlijke zon-PV-projecten, al dan niet op basis van vergunningverplichtingen, innovatieve pilots en wetenschappelijk onderzoek. Zo verricht een consortium onder leiding van TNO onderzoek naar onder andere ecologische effecten van innovatieve systeemontwerpen op het Fieldlab Green Economy Westvoorne van het Oostvoornse Meer vlakbij de Maasvlakte.

De ontwikkeling van zon-PV-systemen op water is nog relatief jong waardoor uitgebreide empirische gegevens ontbreken. Ecologische effecten van zonne-energie op water zijn bovendien situatie-afhankelijk, zodat per situatie wordt bezien met welke ecologische effecten rekening gehouden moet worden. Dit is mede afhankelijk van zowel het type zonne-energie project als het type water. De kennisbasis wordt vergroot door pilots en nieuwe projecten meer systematisch te monitoren. In de Routekaart is uitgebreider beschreven welke activiteiten er worden ondernomen om het inzicht in ecologische effecten te vergroten.

31

De leden van de D66-fractie zien zonne-energie op water als een kans voor de energietransitie, waarbij het van belang is dat dit zorgvuldig gebeurt met respect voor natuur, recreatie en ecologie. Deze leden vragen wat het ambitieniveau is van de Minister en hoe deze routekaart vertaald zal worden naar concrete beleidsvoornemens en regelgeving. Zij zijn ervan doordrongen dat netcongestie een breed probleem is in Nederland en een belemmering voor de energietransitie en vragen de Minister wat de invloed van de netcongestieproblematiek is op deze routekaart.

Antwoord

Het ambitieniveau voor wat betreft de rol van zonne-energie op water in relatie tot de energieopgave is afgeleid van de afspraken in het Klimaatakkoord.

Opwek met zon-PV op binnenwateren valt onder de doelstelling voor opwek op land: 35 TWh (terawattuur) duurzame elektriciteit in 2030. Voor de periode na 2030 bevat het Klimaatakkoord geen uitgewerkte doelstellingen anders dan een 95% reductie van broeikasgassen in 2050. De netcongestieproblematiek voor zon-PV op binnenwater is vergelijkbaar met die rond grondgebonden zon-PV-systemen.

Voor opwek met zon-PV op zee bevat het Klimaatakkoord geen doelstelling. Hierbij is de ambitie om optie van zon-PV op de Noordzee (en wereldwijd) in de toekomst beschikbaar te hebben, zodat dit ingezet kan worden als dat te zijner tijd een maatschappelijk aantrekkelijke optie blijkt.

32

De leden van de D66-fractie constateren tot slot dat bij de ontwikkeling van zonne-energie op water er zowel een watervergunning als een omgevingsvergunning moet worden verkregen. Deze leden vragen of er mogelijkheden zijn om de vergunningenprocedure te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door voor zonne-energieprojecten op water een integrale vergunningsaanvraag mogelijk te maken bij een enkel bevoegd gezag. Tevens vragen deze leden naar de mogelijkheden of bij zon op water hetzelfde mogelijk is zoals bij wind op zee, namelijk: een kavelbesluit waarin alle vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

Antwoord

Het is mogelijk om de verlening van een watervergunning en een omgevingsvergunning procedureel en in de tijd op elkaar af te stemmen, zoals in het kader van de Rijkscoördinatieregeling en provinciale coördinatieregeling op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voor de toekomst voorziet de Omgevingswet ook in reguliere situaties in coördinatie bij de voorbereiding van omgevingsvergunningen voor een wateractiviteit en een omgevingsvergunning voor een andere activiteit binnen hetzelfde project. Die coördinatie is van toepassing als een initiatiefnemer zijn vergunningen gelijktijdig aanvraagt. De huidige wet- en regelgeving en de Omgevingswet staan echter niet toe dat een enkel bevoegd gezag zowel een watervergunning als een omgevingsvergunning verleent. Dit hangt samen met de positie van het waterschap als functioneel bestuursorgaan. Een initiatiefnemer dient daarom altijd twee afzonderlijke vergunningaanvragen in te dienen bij verschillende bevoegd gezagen.

De toepassing van een kavelbesluit zoals bij wind op zee is niet mogelijk omdat eigendom van de grond en bevoegdheden op land – anders dan bij wind op zee – verdeeld zijn over verschillende bevoegde gezagen. In het programma Opwek Energie op Rijksareaal (OER), waarover u op 30 oktober 2020 bent geïnformeerd (Kamerstuk 32 813, nr. 612), worden geschikte locaties voor hernieuwbare energieopwek, waaronder ook de rijkswateren, gezocht en beschikbaar gesteld aan de markt. In dit programma werkt het Rijk samen met de overheden waarbij de vergunningverlening is belegd om zo tot een goede projectvoorbereiding te komen en waar het kan te versnellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

33

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de verwachtingen rondom de RES-sen positief zijn, maar hechten eraan te benadrukken dat de aandacht voor het daadwerkelijk realiseren van de doelen niet moet verslappen. Pas wanneer de windmolens en zonnepanelen daadwerkelijk staan en liggen is het doel bereikt. Daarnaast is het waarschijnlijk noodzakelijk om de taakdoelstelling voor duurzame energieopwekking op land te verhogen wanneer het klimaatdoel wordt verhoogd. Er ligt dus een grote en vaak moeilijke taak bij de regio’s, met name ook omdat het plaatsen van windmolens en zonneparken soms voor spanningen zorgt. Hoe ondersteunt de Minister de regio’s en met name kleine gemeentes bij het realiseren van de doelstelling?

Antwoord

Ik realiseer me dat er veel wordt gevraagd van alle partijen om binnen een kort tijdsbestek een maatschappelijk gedragen regionaal plan in te dienen. Ik heb hierbij ook oog voor de vraag om middelen om maatschappelijk gedragen projecten tot stand te laten komen. Ik bied nu al op verschillende manieren ondersteuning aan in het RES-proces aan regio’s en gemeenten. Deze ondersteuning loopt voornamelijk via NP RES. In het algemeen stimuleert NP RES de kennisverspreiding via hun website en door het opstellen van werkbladen over specifieke thema’s, die ze actief verspreiden in hun netwerk van RES-regio’s en gemeenten. Daarnaast organiseert NP RES regelmatig online webinars, zoals «leren met het netwerk»-sessies en is er een «Community of Practice», allemaal gericht op het onderling uitwisselen en delen van kennis door decentrale overheden. Met name kleine gemeenten kunnen hier profijt van hebben, omdat het voor hen minder vanzelfsprekend is dat ze deze kennis zelf in huis hebben of kunnen halen. Ook is er een Expertpool, die regio’s en gemeenten verbindt met thema-experts. Deze Expertpool wordt goed gevonden door regio’s en ook regelmatig aangevuld aan de hand van de behoeften van regio’s. Daarnaast werk ik actief mee aan het oplossen van knelpunten via onafhankelijke werkgroepen van NP RES. De afgelopen maanden hebben deze werkgroepen op het gebied van SDE en maatschappelijke kosten, energie en natuur en landschap, netimpact en zon op daken gewerkt aan oplossingsrichtingen voor de korte termijn (tot de RES 1.0) en de middellange termijn (de komende jaren). De werkgroepen hebben inmiddels allen een openbaar rapport opgeleverd. In de brief over de RES die ik eind februari naar uw Kamer stuur zal ik verder op deze werkgroepen ingaan. Daarnaast werkt het Rijk aan een programma voor het energiesysteem zal het Rijk sterker gaan inzetten op de communicatie over het «waarom» van de (regionale) energietransitie. Op deze manier ondersteunen we regio’s bij het realiseren van de doelstellingen.

34

Hoe draagt de Minister bij aan het creëren van meer draagvlak voor duurzame energie?

Antwoord

Ik zet me op verschillende manieren in om het draagvlak voor duurzame energie te vergroten. Draagvlak speelt een belangrijke rol in de keuze voor de RES-aanpak. Door de plan- en besluitvorming dichter bij burgers en hun leefomgeving te brengen, kunnen keuzes worden gemaakt waar lokaal draagvlak voor is. Daarnaast is er dankzij de RES-aanpak al in de planfase ruimte voor inwonerparticipatie, terwijl dit voorheen vaak pas in de projectfase het geval was. Regio’s worden via NP RES en met de kennis en inbreng van de Participatiecoalitie ondersteund bij inwonersparticipatie en financiële participatie. Daarnaast stimuleer ik financiële participatie via een ontwikkelfonds voor energiecoöperaties. Op deze manier is er aandacht voor een eerlijke verdeling van lusten en lasten, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. Uiteindelijk moet er een goede afweging komen tussen lokaal draagvlak, ruimtegebruik, systeemefficiëntie, en nationale betaalbaarheid. Voor draagvlak is belangrijk dat die afweging transparant en begrijpelijk is, zoals ook in het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) benoemd. Hoe ik deze besluitvorming ondersteun zal ik uitgebreider toelichten in de brief over de RES die ik eind februari naar uw Kamer stuur. Daarnaast kijkt de Commissie Brenninkmeijer op dit moment hoe de burgerbetrokkenheid bij het klimaatbeleid kan worden verbeterd. Tot slot is er de campagne «Iedereen doet wat», waarmee ik duurzaam gedrag van burgers stimuleer.

35

Hoe kan misinformatie worden bestreden (bijvoorbeeld bewerkte foto’s waarop windmolens onrealistisch groot worden afgebeeld)?

Antwoord

Een belangrijke manier om misinformatie te bestrijden is door zelf actief correcte informatie te verspreiden en transparant te zijn over de besluitvorming. Het actief aanbieden van goede visualisaties van de RES-plannen zou hier een concrete uitwerking van kunnen zijn. Dat gebeurt nu nog niet op grote schaal. Daarom wordt de Expertpool van NP RES aangevuld met bureaus die de techniek hiervoor in huis hebben. Deze kunnen dan de regio’s die hier behoefte aan hebben helpen met het maken van dit soort visualisaties. Bovendien wordt er vanuit NP RES in samenwerking met regio’s een werkblad opgesteld en actief verspreid onder regio’s. Daarin staat in welke fase van het beleidsproces visualisaties op welke manier ingezet kunnen worden en wat dat vraagt in de communicatie. Op deze manier worden regionale en lokale overheden ondersteund bij het bestrijden en tegengaan van misinformatie.

36

Kan het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over gezondheidseffecten en hinder beter onder de aandacht worden gebracht?

Antwoord

Het onderzoek «Health effects related to windturbine sound: an update»5 van het RIVM is beschikbaar via de websites van het RIVM, RVO.nl en NP RES. De Nederlandse vertaling hiervan is op 20 april jl. gepubliceerd. Ook publiceert het RIVM naar verwachting deze maand een factsheet met daarin alle kennis over gezondheidseffecten van windturbinegeluid. Deze factsheet en de vertaling zullen onder de aandacht van decentrale overheden worden gebracht en op de eerder genoemde websites gepubliceerd worden.

37

Kunnen hinderbeperkende maatregelen worden gesubsidieerd en hoeveel zou dit kosten?

Antwoord

Windturbines worden zo ontworpen dat geluidsoverlast zo veel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast laat de literatuur zien dat omwonenden minder hinder hebben van de windturbines als ze worden betrokken bij de plaatsing ervan, bijvoorbeeld als zij meedenken over de plaatsing en de balans tussen kosten en baten. Het is daarom belangrijk om omwonenden te betrekken bij het planningsproces en de plaatsing van windturbines en hun zorgen daarbij ook serieus te nemen. Dit sluit aan bij de afspraken in het Klimaatakkoord over participatie. Ik zie daarom geen aanleiding om een aparte subsidie voor hinderbeperkende maatregelen in te voeren.

38

De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat energiecoöperaties een belangrijke rol hebben in de energietransitie. Omtrent het afbouwen van de postcoderoosregeling lijken er echter een aantal problemen te ontstaan. Deze leden hebben vernomen dat er geen nieuwe leden mogen worden toegevoegd aan energiecoöperaties die werken met de postcoderoosregeling. Tot nu toe kon dit wel bij overlijden of bij verhuizing buiten de postcoderoos. Het aandeel mag slechts worden verdeeld. Dit zal wellicht leiden tot een voortijdig einde van een aantal projecten. Door natuurlijk verloop worden de coöperaties kleiner, soms te klein om nog langer recht te hebben op teruggave van de energiebelasting. Kan hiernaar worden gekeken en kan dit worden herzien?

Antwoord

Bij de introductie van de Postcoderoosregeling in 2014 is in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) een overgangsregeling opgenomen die gaat gelden wanneer de Postcoderoosregeling zou komen te vervallen. In het Belastingplan 2021 is geregeld dat de Postcoderoosregeling vervalt per 1 april 2021. De overgangsregeling regelt dat de leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie bij wie op 31 maart 2021 de Postcoderoosregeling wordt toegepast, gedurende 15 jaren na het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen nog kunnen profiteren van het belastingvoordeel van de Postcoderoosregeling. De overgangsregeling geldt niet voor nieuwe leden van een coöperatie. Aangezien deze bepaling al sinds de introductie van de regeling is opgenomen in de Wbm was dit in beginsel voorzienbaar voor coöperaties en hun leden. De grootte van een coöperatie is geen voorwaarde voor het belastingvoordeel. Leden van een coöperatie die kleiner wordt zullen dus niet daardoor hun recht op het belastingvoordeel verliezen. Uit gesprekken met de sector is echter naar voren gekomen dat het verhuizen of overlijden van leden ook de achterblijvende leden of de gehele coöperatie kan raken. Dit houdt onder meer verband met de terugkoopverplichting die in statuten is opgenomen. De prijs die de coöperatie op grond hiervan aan het vertrekkende lid moet betalen zal naar verwachting hoger liggen dan de prijs die een nieuw lid hiervoor zal betalen. De waarde van de certificaten is voor nieuwe leden namelijk zeer beperkt omdat het nieuwe lid geen belastingvoordeel kan genieten. Ook kunnen financieringsconstructies ervoor zorgen dat in geval van vertrekkende leden de kosten van de financiering door minder leden moet worden gedragen. Dit heeft een negatief gevolg voor het rendement van de achterblijvende leden. De sector geeft aan dat dit ook kan leiden tot faillissementen van de coöperaties. Deze consequenties passen in de ogen van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst niet bij het doel van de overgangsregeling om investeringszekerheid te bieden voor bestaande leden. Om deze reden wordt door de Staatssecretaris van Financiën uitgezocht of aanvullend overgangsrecht kan worden opgesteld en in komend belastingplanpakket kan worden meegenomen. Dit overgangsrecht zou het mogelijk maken dat ook nieuwe leden van een bestaande coöperatie nog gebruik kunnen maken van de postcoderoosregeling als er plek is vrijgekomen door het vertrek van een bestaand lid. Hierbij moet uiteraard ook rekening worden gehouden met de eventuele budgettaire consequenties en de gevolgen voor de uitvoering.

39

Ook vernemen deze leden dat bij overgang van een lid naar een andere energiemaatschappij gedurende het jaar, door de energiecoöperatie een splitsing moet worden aangebracht per energiemaatschappij. Dit maakt de regeling nog complexer en dit legt een groot beslag op vrijwilligers. Kan dit punt worden herzien?

Antwoord

Voor toepassing van het verlaagde energiebelastingtarief moet door de coöperatie opgewekte elektriciteit worden toegerekend aan het lid van de coöperatie. Het verlaagde tarief mag door de energieleverancier niet worden toegepast ten aanzien van een grotere hoeveelheid aan het lid van de coöperatie geleverde elektriciteit, dan de hoeveelheid door de coöperatie opgewekte elektriciteit die is toegerekend aan dat lid. Als het lid van de coöperatie wisselt van energieleverancier mag de hoeveelheid opgewekte elektriciteit per energieleverancier worden toegerekend op basis van tijdsevenredigheid of op basis van de werkelijk opgewekte hoeveelheid elektriciteit. Voor toepassing van het verlaagde tarief is van belang dat de energieleverancier weet hoeveel opgewekte elektriciteit is toegerekend aan het lid van coöperatie, omdat anders een onjuiste belastingkorting wordt verleend. Het kabinet is niet voornemens om hier wijzigingen in aan te brengen.

40

Tot slot kunnen er na 1 april 2021 geen nieuwe verlaagd tariefregelingencontracten worden afgesloten tussen energiecoöperaties en energieleveranciers. Dit terwijl bestaande projecten nog vijftien jaar gebruik mogen maken van bestaande postcoderoosregelingen. Is de Minister het met deze leden eens dat dit niet houdbaar is?

Antwoord

Dit kan voor bestaande coöperaties en bestaande leden nog steeds. De leden kunnen overstappen en de coöperatie ook.

41

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer bezorgd over de signalen dat de industrie aandringt op meer gratis emissierechten binnen het EU-ETS. Dit mag volgens deze leden absoluut niet gebeuren. Wil de Minister in de EU pleiten voor een afbouw van de gratis rechten? Deze leden zijn het niet eens met de conclusie dat EU-ETS effectief was voor het indammen van de CO2-uitstoot van de luchtvaart. De CO2-uitstoot van de luchtvaart steeg alleen maar, met uitzondering van afgelopen jaar vanwege de coronapandemie. Wil de Minister werken aan een eerlijke prijs voor vliegtickets op EU-niveau bij het aanpassen van de Energy Tax Directive?

Antwoord

Het doel van gratis toewijzing van emissierechten is het voorkomen van koolstoflekkage bij sectoren die daar gevoelig voor zijn, om zo de effectiviteit van het EU ETS te vergroten. Er is anders een risico dat bedrijven de Europese Unie verlaten met het risico op een grotere CO2-uitstoot, omdat elders minder streng klimaatbeleid geldt. Gratis toewijzing van emissierechten wordt in de huidige systematiek reeds aangescherpt via een dalend emissieplafond en aanscherping van de benchmarks. Hierdoor krimpt de totale beschikbaarheid van emissierechten voor gratis toewijzing en ontvangen bedrijven minder gratis rechten. Eventuele aanpassingen aan de systematiek van gratis toewijzing hangen samen met andere mogelijke aanpassingen aan het EU ETS die het risico op koolstoflekkage vergroten of verkleinen. Het kabinet wacht daarvoor eerst de voorstellen af van de Europese Commissie. Voor de luchtvaart pleit het kabinet voor het uitfaseren van gratis toewijzing van emissierechten in het ETS, zoals ook onlangs in de reactie van Nederland op de publieke consultatie over de herziening van het EU ETS luchtvaart is gecommuniceerd (Kamerstuk 22 112, nr. 3024). Voor wat betreft «eerlijke prijzen» laat het rapport van CE Delft (Prijs van een vliegreis) zien dat voor vliegreizen naar intercontinentale en Europese bestemmingen respectievelijk circa 20–50% van de maatschappelijke kosten van de luchtvaart worden geïnternaliseerd. Daarnaast betaalt de luchtvaart voor CO2-uitstoot via het EU ETS en het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem CORSIA per 2021. Het kabinet pleit ook voor aanpassing van de Energy Taxation Directive in lijn met de doelen van de Green Deal en om de EU interne markt te versterken, en is daarbij voorstander van het verhogen van de minimum tarieven.

42

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de waterstofvisie van de Minister met interesse gelezen en delen veel van de uitgangspunten van deze brief. Wel maken deze leden zich zorgen over het gebrek aan financiële middelen om groene waterstof aan te jagen: 35 miljoen euro per jaar zet geen zoden aan de dijk. De landen om Nederland heen geven juist miljarden uit aan het stimuleren van groene waterstof. Deelt de Minister deze zorgen en erkent de Minister dat er significant meer middelen nodig zijn om Nederland koploper te maken op het gebied van groene waterstof?

Antwoord

Ik erken dat er nog onvoldoende financiële middelen zijn voor stimulering van waterstofprojecten om de beoogde ambities voor waterstof te bereiken. Ik onderzoek momenteel extra mogelijkheden voor financiering. De behoefte aan aanvullende financiering is overigens sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de relevante prijzen (voor CO2, elektriciteit en aardgas) en verdere uitwerking van aanvullend Europees en nationaal beleid, zoals de aanscherping van het EU ETS of een mogelijke bijmengverplichting.

43

Hoe wordt ervoor zorggedragen dat het opschalingsinstrument wat in de brief beschreven wordt, goedgekeurd wordt door de Europese Commissie?

Antwoord

Om het goedkeuringsproces zo goed mogelijk voor te bereiden voer ik momenteel gesprekken met de Europese Commissie over de mogelijkheden voor waterstofprojecten onder de huidige staatssteunkaders. Daarnaast zijn er contacten met andere lidstaten over hun ervaringen bij het ontwikkelen van vergelijkbare subsidieregelingen. Ik neem de ervaringen mee uit het recente goedkeuringsproces voor de SDE++ afgelopen jaar.

44

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat zowel waterstofgas als groen gas op dit moment fiscaal hetzelfde worden behandeld als aardgas. Dit staat de energietransitie in de weg. Wat zijn de voor- en nadelen van het minder belasten van waterstof en groen gas, ook in relatie met elektrificatie? Hoe kan de energiebelasting bijdragen aan de opschaling van groen gas en waterstof?

Antwoord

In het kader van de uitvoering van de Routekaart Groen Gas beziet het kabinet verschillende vraag-gestuurde instrumenten, waaronder een bijmengverplichting en fiscale differentiatie. In de evaluatie van de energiebelasting worden daarnaast denkrichtingen gepresenteerd om de energiebelasting beter te laten bijdragen aan de energietransitie. Deze evaluatie wordt naar verwachting dit voorjaar naar uw Kamer gestuurd. De uitkomsten van deze trajecten kunnen onder andere gebruikt worden om een afweging tussen verschillende beleidsopties te maken en waar nodig verder uit te werken, ook met betrekking tot de opschaling van groen gas en waterstof. Ook kunnen de uitkomsten worden gebruikt ter voorbereiding van de discussie over de herziening van de Europese Richtlijn Energiebelasting (Europese Energy Taxation Directive).

Sinds 2006 wordt op duurzame wijze geproduceerde elektriciteit en gas gestimuleerd via achtereenvolgens de MEP, de SDE, en thans de SDE+(+). Groene waterstof wordt overigens vanaf dit jaar voor het eerst via de SDE++ gestimuleerd.

45

Ook vragen deze leden of het mogelijk zou zijn om groene waterstofproductie uit reststromen op te nemen als SDE++ categorie. Wat zijn hier de voor- en nadelen van?

Antwoord

Nieuwe technieken worden overwogen in de SDE++ indien ze een voldoende groot potentieel hebben. Hierbij maak ik gebruik van de informatie die marktpartijen hebben aangeleverd bij het PBL tijdens de marktconsultatie en het advies van PBL. Voor zulke technieken worden dezelfde inpassingscriteria toegepast als in eerdere jaren. Dat betekent dat de CO₂-reductie te bepalen en te meten is, de techniek marktrijp en kosteneffectief is, er voldoende en betrouwbare marktinformatie beschikbaar is, er voldoende interesse in de markt is en er een generiek basisbedrag en correctiebedrag kunnen worden vastgesteld. Op deze manier wordt ook een techniek zoals waterstofproductie uit reststromen overwogen. Bij het inzetten van afval speelt ook de vraag of dit passend is in het afvalbeleid van de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.

46

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de (niet) gerealiseerde energiebesparing van de industrie en hebben hier vaker Kamervragen over gesteld en op andere manieren aandacht voor gevraagd. In de brief van de Minister over energiebesparing wordt duidelijk dat de Minister een uitbreiding van de terugverdientijd naar zeven jaar niet nuttig vindt. Deze leden vinden dat er beter moet worden gekeken naar de daadwerkelijke terugverdientijd, waarbij bijvoorbeeld ook mogelijke subsidies moeten worden meegerekend. Deze leden hebben ook een notitie geschreven over energiebesparing in de industrie6 waarin wordt gepleit voor een energiebesparingsverplichting voor ETS-bedrijven. Zij kijken uit naar het nader onderzoek hierover, wat is toegelicht in de brief over energiebesparing.

Antwoord

In de Kamerbrief over de verbetering en verbreding van de energiebesparingsplicht (Kamerstuk 30 196, nr. 738) heb ik uiteengezet wat de redenen zijn om de terugverdientijd niet op te rekken naar zeven jaar. Dit grijpt te veel in op de bedrijfsvoering en gaat ten koste van investeringen met een kortere terugverdientijd. Daarbij is er nog veel energiebesparing te realiseren binnen de terugverdientijd van vijf jaar. Met de verbreding en verbetering van de energiebesparingsplicht wordt dit ook beter gerealiseerd. Zo wordt vanaf 2023 verduidelijkt dat bedrijven verplicht zijn om de technische maatregelen goed in te stellen en te onderhouden, zodat de technische maatregelen daadwerkelijk energie besparen. Ook zullen niet-complexe milieuvergunningplichtige bedrijfsvestingen direct onder de energiebesparingsplicht vallen. Energiebesparing hoeft dan niet meer apart in vergunningen te worden opgenomen. In mijn reactie op Kamervragen van het lid Van der Lee over het meenemen van subsidies bij de terugverdientijdberekening zal ik ingaan op de vraag waarom subsidies niet meegenomen worden. Op basis van de motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 32 813, nr. 575) verken ik momenteel de eventuele toegevoegde waarde van normering rondom energiebesparing voor ETS-bedrijven. Ik kom hier zo spoedig mogelijk op terug. Het is aan een volgend kabinet om over eventuele normering op energiebesparing te besluiten.

47

De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de brief over de verbreding van de energiebesparingsverplichting dat ook zonnepanelen verplicht worden gesteld. Klopt dit? Voor welke bedrijven geldt deze verplichting?

Antwoord

Inderdaad wordt met de verbreding en verbetering van de energiebesparingsplicht het uitvoeren van eigen opwekmaatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder verplicht. Zonnepanelen hebben echter nog geen terugverdientijd van vijf jaar of minder, dus is het niet de verwachting dat deze op korte termijn onder de verbrede energiebesparingsplicht vallen. Wanneer de terugverdientijd in de nabije toekomst korter wordt, is dit wel het geval. Dit geldt voor bedrijven die onder de huidige energiebesparingsplicht vallen: bedrijven met jaarlijks energieverbruik van meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalenten), inclusief de (niet-complexe) vergunningplichtige bedrijven die bij de verbreding onder de besparingsplicht gebracht worden.

48

Deze leden lezen ook dat complexe milieuvergunningsplichtige bedrijven worden uitgezonderd. Zij zijn het hier niet mee eens, ook omdat hiermee juist geen gelijk speelveld wordt gecreëerd. Dit zijn veelal energie-intensieve bedrijven die niet onder de EU-ETS vallen. De provincies vinden het te complex om dit via een nieuwe vergunning te regelen. Kan de Minister hierop ingaan?

Antwoord

Op dit moment moet energiebesparing bij vergunningplichtige bedrijven geregeld worden in de vergunning. Met de verbreding en verbetering van de energiebesparingsplicht vallen niet-complexe vergunningplichtige bedrijven automatisch onder de rijksregel dat alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uitgevoerd moeten worden. Energiebesparing bij zogenoemde complexe vergunningplichtige bedrijven blijft geregeld in de omgevingsvergunning van het bedrijf. Uitgangspunt in de Omgevingswet is namelijk dat bij deze categorie bedrijven de vergunning leidend is en algemene regels (op rijksniveau) beperkt ingezet worden. Hiervoor is gekozen omdat de activiteiten van deze bedrijven grote gevolgen kunnen hebben voor de leefomgeving. Eisen aan het bedrijf moeten in samenhang met andere milieueisen en de specifieke bedrijfsomstandigheden gezien worden. Bovendien zit het potentieel bij deze bedrijven veelal in een ketengerichte beschouwing (van productie tot distributie). Het decentrale bevoegd gezag (provincie) kan de benodigde eisen stellen in de vergunning. Wanneer de energiebesparingsplicht als algemene regel rechtstreeks toegepast zou worden op de complexe bedrijven, hoeft de provincie inderdaad de eisen voor energiebesparing niet meer te regelen in de vergunning, maar dan is de samenhang met andere milieueisen en de specifieke bedrijfsomstandigheden niet geborgd. Bovendien moet de provincie als bevoegd gezag nog steeds bepalen of het bedrijf aan zijn energiebesparingsplicht heeft voldaan. Vanwege de complexe bedrijfsprocessen is hier vaak een individuele afweging nodig.

49

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het een optie is om door middel van de SDE++ technieken als elektrolyse en opslag te stimuleren zodat het net op piekuren wordt ontlast en het invoeden van energie gespreid wordt over de tijd. In andere landen wordt bijvoorbeeld ook energieopslag in tenders verwerkt. Kan hierover in gesprek worden gegaan met de netbeheerders?

Antwoord

De netproblematiek is een belangrijk thema in de energietransitie. PBL heeft op mijn verzoek de mogelijkheden voor het stimuleren van uitgestelde levering (middels opslag) onderzocht in het advies voor de SDE++ 2021. Over dit advies heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd. Uit dit advies volgt dat het niet voor de hand te ligt om batterij-opslag als losse categorie in de SDE++ op te nemen. Ik zal daarom het PBL met oog op de SDE++ 2022 vragen uitgestelde levering verder te verkennen. Daarbij wordt dan uitgegaan van batterij-opslag in combinatie met zon- en of windprojecten. Op dit moment is het al mogelijk in de SDE++ om bij zon-PV-projecten een deel van de opgewekte elektriciteit voor eigen gebruik in te zetten, waardoor het net wordt ontlast. Ook is elektrolyse als techniek opgenomen in de SDE++. Daarnaast vindt goed overleg plaats met de netbeheerders over de netproblematiek en wordt bijvoorbeeld in de Energiewet netbeheerders de expliciete taak gegeven om waar nodig flexibiliteit in te kopen.

50

De leden van de GroenLinks-fractie hebben gelezen dat het Besluit experimenten Elektriciteitswet 1998 en Gaswet niet voor bekrachtiging voorgedragen wordt. Deze leden achten voldoende experimenteerruimte noodzakelijk en vragen of er daadwerkelijk wel genoeg experimenteerruimte is. Kan in overleg worden gegaan met de netbeheerders en bijvoorbeeld de Raad van State over flexibele en adaptieve wetgeving?

Antwoord

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 december 2020 (Kamerstuk 34 627, nr. 50) heb ik bij de consultatie van het wetsvoorstel Energiewet gevraagd naar de behoefte aan de mogelijkheid voor experimenten. De inbreng van deze consultatie wordt op dit moment verwerkt en zal later dit jaar zal worden aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Mocht er een duidelijke behoefte aan experimenteerruimte bestaan dan zal ik dit mogelijk maken met inachtneming van de aanbevelingen van de Raad. Bij de verwerking van de consultatie inbreng kunt u ervan uitgaan dat nog met verschillende partijen gesproken zal worden, waaronder de netbeheerders, voordat een wetsontwerp aan de Afdeling advisering van de Raad zal worden aangeboden.

51

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot slot wat de stand van zaken is rondom de motie van het lid Van der Lee over het verlagen van de temperatuur van warm tapwater (Kamerstuk 34 902, nr. 6).

Antwoord

De motie is eind 2019 beantwoord door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (Kamerstukken 30 196 en 26 422, nr. 691). In aanvulling hierop heeft het Ministerie van IenW bevestigd dat een evaluatie is gestart. Daar zullen elementen van de regelgeving getoetst worden aan de meest recente wetenschappelijke inzichten. De planning is dat betreffende rapport medio mei 2021 gereed is en vervolgens aan uw Kamer wordt toegezonden door de Minister van IenW.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

RWE

52

De leden van de SP-fractie hebben met verbijstering kennisgenomen van de aangekondigde claim van RWE. Hoe oordeelt de Minister over deze gang van zaken? Deelt hij de mening dat het ongehoord is dat een bedrijf het klimaatbeleid van een soevereine staat denkt te kunnen bepalen?

Antwoord

Ik heb kennisgenomen van het verzoek tot arbitrage tegen de Staat dat RWE bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) heeft ingediend. Ik kan uiteraard niet vooruitlopen op de uitspraak in deze procedure. Het staat buiten kijf dat de overheid haar eigen klimaatbeleid bepaalt, en dat een dergelijke juridische procedure daaraan niet in de weg staat. De Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie is zorgvuldig tot stand gekomen en het resultaat van gedragen democratische besluitvorming, waarbij alle belangen zorgvuldig zijn afgewogen. In een rechtsstaat staat het belanghebbenden vrij om dergelijke besluiten juridisch aan te vechten. Daarbij kiest RWE in dit geval een procedure onder het Energiehandvestverdrag. De Nederlandse Staat bereidt zich voor op het voeren van deze internationale arbitrageprocedure.

53

Is de Minister bereid over te gaan tot het zo snel mogelijk afschaffen van deze bepalingen in internationale handelsverdragen? Zo nee, hoe gaat dan voorkomen worden dat niet een democratische regering maar een willekeurige multinational het beleid gaat bepalen, dan wel beïnvloeden middels dit soort claims?

Antwoord

Investeringsakkoorden beknotten overheden niet om regelgeving in te voeren en te handhaven in het publieke belang. Dat geldt ook voor klimaatbeleid. Het zogenaamde «right to regulate» heeft een sterke rechtsbasis in het internationaal publiekrecht, namelijk het principe van staatssoevereiniteit. Op basis van dit principe hebben staten het inherente recht om wet- en regelgeving vast te stellen binnen hun landsgrenzen. Handels- en investeringsakkoorden vormen geen inbreuk op dit recht. In investeringsakkoorden en handelsakkoorden met investeringsbeschermingsbepalingen van de nieuwe generatie, zoals degenen die recentelijk door de EU met derde landen als Singapore en Canada zijn gesloten, wordt dit recht daarbovenop juist nadrukkelijk geëxpliciteerd. Daarmee wordt gewaarborgd dat overheden hun beleidsruimte behouden. Ook de Nederlandse modeltekst op basis waarvan Nederland onderhandelt met derde landen over bilaterale investeringsakkoorden, bevat een dergelijke clausule.

Specifiek ten aanzien van het Energiehandvestverdrag (ECT) geldt dat ik waarde hecht aan goede werking van energiemarkten, bevordering van energiehandel en samenwerking in energiebeleid. Deze doelen worden onderschreven door de partijen bij het ECT. Opzeggen van het ECT zou deze samenwerking bemoeilijken. Dat neemt niet weg dat veel bepalingen naar huidige maatstaven verouderd zijn. Daarom zet ik me in voor de modernisering van het ECT, waarvoor in 2020 de onderhandelingen officieel zijn gestart, zoals ook blijkt uit mijn brief van 16 november 2020 (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 619). De Europese Commissie coördineert dit proces voor EU-landen die zijn aangesloten bij het Energy Charter. De gezamenlijke inzet, die op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2019 is vastgesteld, stelt dat het handvest rekening moet houden met de energietransitie en de gevolgen van de afspraken uit het Parijsakkoord en stelt dat expliciet moet worden opgenomen dat overheden het recht hebben en houden om in het publiek belang beleid te maken of regels te stellen.

54

Waar gaat de 1,5 miljard euro vandaan komen die de Staat dan cadeau gaat geven aan dit bedrijf? Welke consequenties heeft dit voor het klimaatbeleid? Verder vragen deze leden of verduidelijkt kan worden wat de huidige situatie (dat de wijziging van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie (Kamerstuk 35 668) niet controversieel is verklaard maar de brief van 9 december 2020 over de Klimaat- en Energieverkenning 2020 en uitvoering Urgenda-vonnis (Kamerstuk 32 813, nr. 644) wel) betekent voor het personeel van de kolencentrale(s).

Antwoord

Naar mijn verwachting, gebaseerd op gesprekken met de exploitanten van de kolencentrales, zal er geen effect van de wettelijke beperking van CO2-uitstoot door kolenverbranding door kolencentrales zijn op de werkgelegenheid bij de kolencentrales. Het niet controversieel verklaren van deze wet maar het wel controversieel verklaren van de brief van 9 december over de Klimaat- en Energieverkenning verandert dit niet.

Warmtetransitie/brief G40

55

De leden van de SP-fractie vragen de Minister in te gaan op de zorgen geuit door de G40-gemeenten in hun brief aan de Kamercommissie en de Minister over de betaalbaarheid van de warmtetransitie. Ook deze leden maken zich grote zorgen over de betaalbaarheid voor huishoudens. Is de Minister bereid uitbreiding van de regeling van de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) te onderzoeken om zo meer huishoudens met meer middelen te kunnen ondersteunen bij de verduurzaming van hun woning? Zo nee, hoe gaat voorkomen worden dat de transitie vertraging oploopt als gevolg van gebrekkige financieringsmogelijkheden? Hetzelfde vragen deze leden over de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW) om huurders en woningeigenaren te stimuleren om energie te besparen. Klopt het dat het budget van 70 miljoen euro een dag na openstelling al met 10 miljoen werd overschreden en in de dagen daarna opliep tot bijna 130 miljoen euro?

Antwoord

De zorgen van de G40-steden zijn mij bekend en zijn in lijn met eerdere signalen. Als voorbereiding op de formatie heb ik gevraagd aan Studiegroep Klimaatopgave o.l.v. Laura van Geest te onderzoeken welke opties er zijn om de verhoogde klimaatambities voor 2030 te realiseren. Tevens is er een interdepartementale werkgroep die kijkt naar de financiering van de energietransitie in de brede zin. In beide trajecten is of wordt gekeken naar het instrument van de ISDE. Het is uiteindelijk aan een volgend kabinet om keuzes te maken over het al dan niet verruimen van de ISDE en andere instrumenten.

Het klopt dat het aantal aanvragen voor de RREW op 16-11-2020 met ongeveer € 10 miljoen werd overschreden. Het totaal budget voor de RREW is door de Minister van BZK verhoogd van € 70 miljoen naar € 100 miljoen. Een uitbreiding van de RREW heeft dus al plaats gevonden. Het totaal aantal aanvragen van de RREW komt in totaal neer op bijna € 130 miljoen.7 Dit houdt in dat het budget van € 100 miljoen ontoereikend is voor de totale aanvragen.

56

De leden van de SP-fractie willen weten op welke wijze de belofte van woonlastenneutraliteit nu echt concreet vormgegeven gaat worden, op een structurele manier met oog voor de lange termijn. Verder vragen deze leden de Minister om in te gaan op de vrees van deze gemeenten dat net als bij de decentralisatie van de jeugdzorg er wel veel taken bijkomen, maar niet een passend budget gerealiseerd wordt. Hoe wordt voorkomen dat gemeenten als gevolg van de energietransitie zich gedwongen zien nog verder te bezuinigen op andere grote sociale posten?

Antwoord

In de afgelopen kabinetsperiode zijn meerdere instrumenten ingezet om de betaalbaarheid van de energietransitie te ondersteunen, en daarmee een bijdrage te leveren aan woonlastenneutraliteit. Daarmee heb ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties huishoudens op concrete wijze kunnen helpen in het verduurzamen van de woning. Een overzicht hiervan kunt u vinden in de brief van de Minister van BZK over de Stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving (Kamerstukken 32 813 en 32 847, nr. 570).8 Tegelijkertijd merk ik op dat de discussie over het streven naar woonlastenneutraliteit nog gevoerd wordt. Tevens is het van groot belang dat de medeoverheden in staat zijn de taken die zij, in het kader van het Klimaatakkoord hebben, goed uit kunnen voeren. Daarover ben ik voortdurend in gesprek met de koepels van medeoverheden. In dat kader wijs ik op het advies van de Raad van Openbaar Bestuur (ROB) over uitvoeringslasten van de gemeenten.9 Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken in de wijze waarop de betaalbaarheid van de energietransitie wordt geborgd en er gereageerd wordt op de zorgen van de gemeenten over de uitvoerbaarheid.

Motie Mulder burgerpanels

57

De leden van de SP-fractie stellen dat het betrekken van bewoners essentieel is in de energietransitie. Zij hebben daarom ook mede deze motie ondertekend. Het actief betrekken van bewoners in fora is alleen niet voldoende volgens deze leden. Op welke wijze wordt geborgd dat bewoners ook echt inspraak gaan krijgen en ook mee kunnen delen in de transitie? Worden deze punten ook meegenomen in het onderzoek?

Antwoord

Het kabinet heeft bewust gekozen voor het instellen van een onafhankelijke adviescommissie, onder leiding van de heer Brenninkmeijer, omdat het zich terdege realiseert dat de betrokkenheid van burgers essentieel is bij het klimaatbeleid. Goed onderzoek naar wat daarvoor wel en niet werkt is erg belangrijk. De adviescommissie heeft hoofdzakelijk gekeken naar de mogelijke meerwaarde van burgerfora, maar wel in de bredere context van de noodzaak voor goede burgerbetrokkenheid. Burgerfora kunnen als instrument bijdragen aan het creëren van inspraak, maar zijn geen wondermiddel. De effectiviteit van burgerfora hangt af van veel randvoorwaarden, bijvoorbeeld een overheid die ruimte biedt en adviezen serieus neemt. Afspraken over de opvolging van de adviezen van het burgerforum, kunnen een vorm van borging zijn.

Het advies van de commissie is op 21 maart gepubliceerd en met u gedeeld (Kamerstuk 32 813, nr. 674). Gelet op de demissionaire status van het huidige kabinet, heb ik als demissionair Minister geen appreciatie gegeven van het advies. Het is aan een volgend kabinet om te bepalen op welke wijze hieraan een vervolg wordt gegeven en de borging vorm moet krijgen.

Middelenverdeling Nederlandse enveloppes EFRO en het JTF

58

De leden van de SP-fractie vragen of kan worden toegelicht waarom Groningen niet als overgangsregio is aangemerkt. Wat is de rol van het beschikbaar komen van de gelden voor het JTF hierin? Deze leden merken op dat het nog maar zeer de vraag is of deze middelen ook echt ten goede komen aan de Groningers zelf. Waarom gaat het grootste deel van de Europese gelden naar de Randstad? Kortom, deze leden vragen om een meer inhoudelijke toelichting op de afwegingen bij deze middelenverdeling. Verder vragen zij wat de precieze rol van de regio’s en de gekozen volksvertegenwoordigers gaat zijn in de uiteindelijke toekenning en invulling van deze middelen.

Antwoord

Groningen is door de Europese Commissie (EC) niet als overgangsregio aangemerkt omdat Groningen niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. Europese wetgeving bepaalt dat provincies die een BBP per hoofd van de bevolking hebben dat tussen 75% en 100% van het EU-gemiddelde BBP ligt, als overgangsregio’s worden aangemerkt. Groningen zit boven dit EU-gemiddelde. Flevoland, Drenthe en Friesland zitten onder dit gemiddelde.

Het gegeven dat Groningen niet als overgangsregio is aangemerkt, heeft geen rol gespeeld bij het beschikbaar komen van de middelen uit het JTF voor de provincie. De verdeling van de JTF-middelen staat los van de verdeling van de EFRO-middelen.

Hoewel er in absolute zin de meeste EFRO-middelen naar het landsdeel West-Nederland (met daarbinnen de Randstad) gaan, is dit per hoofd van de bevolking niet zo. Van de JTF-middelen gaat 53% naar de COROP-gebieden in provincie Groningen.

Bij de verdeling van de EFRO-middelen over de vier landsdelen zijn dezelfde criteria gebruikt die de Europese Raad gebruikte bij haar toewijzing van de EFRO-middelen aan lidstaten. Hierbij gaat het om bevolkingsomvang, BBP, werkloosheid, onderwijs, CO2-uitstoot, migratie en zogenaamde overgangsstatus. Bij het JTF was het belangrijk de middelen te focussen op een beperkt aantal regio’s in Nederland die voor de grootste transitieopgave staan en aan te sluiten bij het nationale Klimaatakkoord. Ook de EC raadde in haar aanbeveling met name deze nu gekozen gebieden aan voor steun uit het JTF.

Voor meer toelichting bij de middelenverdeling van de Europese middelen onder het EU-cohesiebeleid, verwijs ik u naar de kamerbrief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat «Middelenverdeling Nederlandse enveloppes EFRO en JTF»10.

De regio’s en de gekozen volksvertegenwoordigers spelen een belangrijke rol in de uiteindelijke toekenning en invulling van al deze middelen. De landsdelen stellen ieder een eigen «operationeel programma» (OP) op aan de hand waarvan de EFRO-middelen verdeeld worden. Deze OP’s worden bestuurlijk vastgesteld in alle provincies. Voor het JTF geldt dat het kabinet op dit moment een proces aan het uitwerken is om in gezamenlijkheid met de geselecteerde regio’s tot een «plan voor een rechtvaardige transitie» te komen.

Verbreding energiebesparingsplicht

59

De leden van de SP-fractie hebben vaker benadrukt dat een goede naleving en verscherping van de energiebesparingsplicht veel CO2-winst kan opleveren. Er zijn nog te veel bedrijven die te weinig doen en de wettelijke verplichting niet naleven. Deze leden vernemen met teleurstelling dat de huidige regels niet verder worden aangescherpt. Zij hadden graag gezien dat de terugverdientijd opgerekt zou worden en de naleving strikter gehandhaafd. Deze leden menen dat hier een voor de hand liggende kans op makkelijke CO2-reductie blijft liggen. Zij vinden dat in de voorliggende brief het besluit de terugverdientijd niet op zeven jaar te zetten ondanks een aangenomen motie dat wel te doen, niet afdoende wordt onderbouwd. Deze leden roepen dus op om bij de aangekondigde verbreding dit te herzien en ook een striktere vorm van handhaving daarbij mee te nemen.

Antwoord

In de Kamerbrief over de verbetering en verbreding van de energiebesparingsplicht (Kamerstuk 30 196, nr. 738) heb ik uiteengezet wat de redenen zijn om de terugverdientijd niet op te rekken naar zeven jaar. Dit grijpt te veel in op de bedrijfsvoering en gaat ten koste van investeringen met een kortere terugverdientijd. Daarbij is er nog veel energiebesparing te realiseren binnen de terugverdientijd van 5 jaar. Met de verbreding en verbetering van de energiebesparingsplicht wordt dit ook beter gerealiseerd. Zo worden bedrijven vanaf 2023 duidelijker verplicht om de technische maatregelen goed in te stellen en te onderhouden, zodat de technische maatregelen daadwerkelijk energie besparen. Ook zullen ongeveer 14.000 milieuvergunningplichtige bedrijfsvestigingen direct onder de energiebesparingsplicht vallen. Energiebesparing hoeft dan niet meer apart in vergunningen te worden opgenomen.

Het decentrale bevoegd gezag is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht. Met de regeling Versterkte Uitvoering Energiebesparings- en Informatieplicht ondersteun ik hen daarbij met in totaal 10 miljoen euro in 2020 en 2021. Dit doe ik door extra capaciteit beschikbaar te stellen in de vorm van aan te vragen diensten, zoals capaciteit voor bedrijfsbezoeken en gevelcontroles. In 2021 staat nog voor € 6.504.452 aan te verrichten diensten gepland. Voor de periode 2021 tot en met 2023 heb ik 9,5 miljoen euro extra toegezegd (Kamerstuk 32 813, nr. 644). Ik verken momenteel of het verlengen van deze ondersteuningsregeling of een andere bestedingswijze de meest effectieve manier is om het bevoegd gezag te ondersteunen.

Evaluatie Regeling gebiedsaanwijzing gasaansluitplicht

60

De leden van de SP-fractie merken op dat de ruime interpretatiemogelijkheden om te besluiten wel een nieuwe wijk aan gas aan te sluiten, in stand worden gehouden. Deze leden vragen waarom hiervoor wordt gekozen, nu de afgelopen periode blijkt dat er weldegelijk nog vrij veel nieuwbouwwijken alsnog een gasaansluiting krijgen, dan wel hebben gekregen. Kan verder worden toegelicht waarom de overgangsregeling nauwelijks tot geen invloed heeft gehad op de besluiten van gemeenten? Komt dat omdat de interpretatiemogelijkheden zo ruim zijn dat gemeenten daarmee elke gewenste kant op kunnen? Kan hier verder op in worden gegaan door de Minister? Verder vragen deze leden hoeveel wijken er het afgelopen jaar aan het gas zijn aangesloten en hoeveel er voor het komende jaar gepland zijn.

Antwoord

Het Kabinet heeft een duidelijke keuze gemaakt dat nieuwbouw niet meer op aardgas wordt aangesloten. De gaswet bepaalt dat enkel wanneer het vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is, gemeenten een uitzondering kunnen maken om gasaansluiting bij nieuwbouw toe te staan. Of hier sprake van is kan alleen op lokaal niveau worden afgewogen, omdat de situatie per wijk, straat of gebouw kan verschillen. Uit de diversiteit aan redenen waarvoor een uitzondering is gemaakt blijkt dat het nuttig is om uitzonderingen niet te beperken tot enkele vooraf vastgestelde situaties. Sinds 1 juli 2018 hebben 55 gemeenten een uitzondering gemaakt.

In de Regeling gebiedsaanwijzing aansluitplicht zijn twee uitzonderingsgronden opgenomen die betrekking hadden op het eerste half jaar na inwerkingtreding van deze regeling (hierna: de overgangsregeling). KPMG heeft in haar evaluatie benoemd dat gemeenten hebben aangegeven minder coulant te zijn geweest met uitzonderingen naarmate de Regeling langer is ingevoerd en dat gemeenten hebben aangegeven te handelen in de geest van de overgangsregeling.

Op basis van cijfers van de vier grootste regionale netbeheerders, die gezamenlijk circa 95% van de gasaansluitingen beheren, was 86% van de nieuwbouwwoningen in 2020 zonder gasaansluiting. Het percentage aardgasvrije nieuwbouw laat nog steeds een stijgende lijn zien. Sinds het derde kwartaal van 2020 ligt dit percentage boven de 90%. De verwachting is dat dit percentage in de komende jaren verder toeneemt. Dit heeft twee redenen. Ten eerste zijn gemeenten minder coulant met uitzonderingen naarmate de Regeling langer is ingevoerd. Ten tweede geldt de regel niet voor gebouwen waarbij de vergunningsaanvraag is gedaan voor 1 juli 2018. Met name bij (grote) appartementencomplexen kan de tijdsduur tussen vergunningaanvraag en oplevering lang zijn, het is aannemelijk dat van een groot deel van de woningen die het afgelopen jaar zijn opgeleverd met gas, de vergunningaanvraag voor 1 juli 2018 is gedaan. In de komende periode zal dit echter steeds minder voorkomen.

Fiche EU-strategie hernieuwbare offshore energie

61

De leden van de SP-fractie delen de mening dat internationale samenwerking op het gebied van duurzame energie en wind op zee zeer gewenst kan zijn. Deze leden zijn echter zeer kritisch op de wijze waarop dit door de EU wordt vormgegeven. Het marktdenken is daarbij allesoverheersend, wat voor onnodige belemmeringen zorgt. Deze leden vragen of uiteengezet kan worden waarom niet meer landen onderling tot goede afspraken zouden kunnen komen. Waarom wordt de mogelijkheid publiek te investeren in, en te sturen op, schone energie onmogelijk gemaakt door onder meer staatssteunregelingen?

Antwoord

Staatssteun is een belangrijk onderdeel van het Europese mededingingsbeleid. Dit EU-beleid heeft tot doel om binnen de EU protectionisme te voorkomen en gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen op de interne markt. Al vanaf de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en later bij de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (de voorloper van de Europese Unie) is in de jaren 50 van de vorige eeuw vastgelegd dat het verlenen van staatssteun niet zomaar mogelijk is.

De beginselen die de Europese Commissie hanteert omtrent staatssteun zijn vervat in artikel 107, lid 2 en 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU, verder: Verdrag). De kernvraag daarbij is of het geoorloofd is dat de Staat economische activiteiten kan ontplooien. Conform het Verdrag vormen alleen economische activiteiten die direct samenhangen met de uitoefening van de overheidstaken geen inbreuk op de werking van de interne markt. In het Verdrag zijn deze overheidstaken expliciet beschreven. In het Verdrag is tevens expliciet opgenomen dat activiteiten door de Staat op het terrein van energie-infrastructuur onder de staatssteunregels vallen. Deze activiteiten kunnen ook door marktpartijen worden verricht. Aanpassing van artikel 107 vergt aanpassing van het Verdrag waar unanimiteit van lidstaten voor nodig is.

Binnen de huidige Europese kaders is al veel samenwerking mogelijk. De Europese Commissie benadrukt in haar beleid ook het belang van samenwerking tussen landen. Daarnaast komt er een herziening van het Europese milieusteunkader, waarbij de inzet van het kabinet is om hierin meer ruimte te bieden voor ondersteuning van de energietransitie.

62

Deze leden verwijzen naar de door hen gestelde Kamervragen op 10 februari 2021 over het feit dat windenergie opgewekt in de Nederlandse Noordzee direct naar Amazon verdwijnt en dus niet ten goede komt aan de verduurzaming van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2285). Deze leden wijzen erop dat dit feilloos het falen van de markt aantoont en dat de opwekking van duurzame energie juist meer publiek gestuurd zou moeten worden. Ook wijzen deze leden erop dat het testcentrum voor getijdenenergie in Zeeland een grote mislukking dreigt te worden. Hoe gaat meer EU en meer markt dit soort falen oplossen, zo vragen deze leden. Wordt het niet tijd voor meer overheid om voldoende schone energie voor iedereen op te wekken? Deze leden vragen hier een reflectie op van de Minister.

Antwoord

Het kabinet is van mening dat de markt het voortouw moet houden bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld hernieuwbare energie, op deze manier wordt innovatie gestimuleerd en houden we de kosten van de energietransitie zo laag mogelijk. De rol van de overheid is daarbij om deze marktpartijen daar waar nodig op verschillende manieren te ondersteunen, onder andere middels het bieden van duidelijke kaders in de wet- en regelgeving en het aanjagen van nieuwe ontwikkelingen door middel van subsidies en het inkoopbeleid. Daarbij is de overheid gebonden aan het Verdrag.

Kabinetsreactie inzake de werking van de Europese koolstofmarkt

63

De leden van de SP-fractie vinden het vreemd dat het EU-ETS nog steeds zo wordt geprezen. De Nederlandse ETS-bedrijven stoten alleen maar meer uit. De Europese daling is laag gezien de urgentie en de gestelde doelen. Deze leden menen dat er buiten de markt naar oplossingen gezocht moet worden om de industrie tot de benodigde radicale CO2-reductie te krijgen. De voorgestelde wijzigingen zullen te weinig effect hebben om de gestelde doelen te halen, vrezen zij. Deze leden zien hier graag een reactie op van de Minister.

Antwoord

De realisatie van emissiereductie van ETS-sectoren loopt voor op de gestelde doelen binnen het EU-ETS. Het kabinet verwacht dat verdere emissiereductie op een effectieve wijze wordt geborgd met het EU-ETS. De beschikbare emissierechten en daarmee de maximale uitstoot zijn een vast gegeven. De beschikbaarheid van emissierechten neemt af. Dit zal leiden tot hogere CO2-prijzen en een sterkere prikkel voor emissiereductie. Parallel beleid buiten het ETS heeft ook invloed op emissiereductie, zowel in Nederland als in de rest van Europa. Zo bevat het klimaatakkoord een aanvullend pakket aan maatregelen, waaronder de CO2-heffing voor de industrie en ondersteuning van innovatie, die voor verdere emissiereductie zullen zorgen, die zowel voor de elektriciteitssector als voor de industrie tot emissiereductie zal leiden.

Wijziging ISDE

64

De leden van de SP-fractie zijn blij met de verbreding van de ISDE. Dat ook isolerende maatregelen hieronder vallen is een goede extra stimulans. Wel vinden deze leden het jammer dat ook nu nog steeds twee maatregelen nodig zijn om in aanmerking voor subsidie te komen. Dit is voor veel huishoudens teveel om gefinancierd te kunnen krijgen, waardoor juist de minder draagkrachtige huishoudens niet in aanmerking komen. Waarom wordt daar dan toch aan vastgehouden? Want dat een enkelvoudige maatregel zich zo makkelijk laat terugverdienen zoals gesteld in deze brief ervaren veel huishoudens helemaal niet zo. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister. Deze leden zijn ook verbaasd door het beschikbare budget. Waarom zo weinig middelen terwijl de opgave in de gebouwde omgeving zo groot is? Wordt bij overvraging het budget opgehoogd?

Antwoord

De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom in de ISDE wordt vastgehouden aan de voorwaarde dat er ingeval van isolatie minimaal twee maatregelen moeten worden genomen om in aanmerking te komen voor subsidie. Zoals in de brief van 17 december 2020 over de wijziging van de ISDE (Kamerstuk 30 196, nr. 744) is aangegeven worden enkelvoudige isolatiemaatregelen al zeer vaak genomen ook zonder dat daar subsidie tegenover staat. Het via de ISDE subsidiëren van enkelvoudige maatregelen zal er dan voor een belangrijk deel toe leiden dat er subsidie wordt verstrekt voor maatregelen die ook zonder subsidie zouden zijn getroffen. Daarmee zou de effectiviteit van de ISDE flink verminderen en dat acht ik ongewenst. Een bijkomend argument is dat het subsidiëren van enkelvoudige isolatiemaatregelen zal leiden tot een verdubbeling tot een verdrievoudiging van het budgetbeslag, waarbij de subsidie zoals gezegd dan voor een belangrijk deel naar huishoudens zal gaan die ook zonder subsidie zouden investeren. Ik teken hierbij aan dat ten opzichte van de SEEH-regeling er in de ISDE aanvullende mogelijkheden zijn om genoemde voorwaarde in te vullen. In de ISDE bestaat naast de mogelijkheid om twee isolatiemaatregelen te combineren ook de mogelijkheid om één isolatiemaatregel te combineren met een investering in een warmtepomp, een zonneboiler of een aansluiting op een warmtenet.

Verder plaatsen genoemde leden vraagtekens bij de omvang van het beschikbare budget in het licht van de opgave voor de gebouwde omgevingen en vroegen in dat kader of het budget bij overvraging wordt opgehoogd. In 2021 is een budget van € 124 miljoen beschikbaar voor warmtepompen, zonneboilers, isolatie en warmtenetaansluitingen. Dit bedrag ligt hoger dan het in het Klimaatakkoord voor de ISDE voorziene budget van € 100 miljoen. Zoals aangegeven in de brief van 17 december 2020, is de verwachting op basis van de ervaringen met de ISDE en SEEH in 2020 en de inschattingen voor 2021 dat dit budget toereikend zal zijn. Als in de loop van dit jaar blijkt dat dit niet het geval is dan zal ik bezien of ophoging van het budget gewenst, mogelijk en/of noodzakelijk is. Ik teken daarbij aan dat voor particuliere aanvragers geldt dat zij ingeval van een afwijzing op basis van budgetuitputting hum aanvraag in het volgende jaar opnieuw kunnen indienen. Dit biedt deze aanvragers extra zekerheid.

65

De leden van de SP-fractie zijn positief over het feit dat gemeenten de regie voeren. Wel vragen deze leden of er niet teveel macht bij een enkel bedrijf komt te liggen wanneer er een warmtebedrijf wordt aangewezen voor meerdere decennia. Wat betekent dit voor de tarieven wanneer mensen geen andere keuze hebben? Dat dit met de voorgestelde tariefregulering wel goed komt valt nog te bezien menen deze leden, het gaat immers om een commercieel bedrijf. Waarom wordt niet gekozen dit publiek te beheren? Deze leden vinden dit een uitgelezen kans om de energievoorziening weer publiek te maken. Graag ontvangen zij een reactie van de Minister. Verder merken deze leden op dat de prestatienorm om stapsgewijs tot CO2-neutraliteit in 2050 te komen, lock-in situaties niet gaat voorkomen. Hoe wordt dit opgevangen? Deze leden vragen verder wat het betekent dat het warmtebedrijf verantwoordelijk is voor leveringszekerheid. Wat gebeurt er in de praktijk als een warmtebron (tijdelijk) niet voldoende kan leveren? Hoe wordt dat opgevangen en wat zijn de consequenties voor het warmtebedrijf wanneer dit niet lukt? Deze leden zien dit in de voorgestelde wijzigingen naar aanleiding van de internetconsultatie niet direct terug. De wijziging in mogelijkheid voor een tijdelijke ontheffing inzake de duurzaamheidsnorm bezien deze leden met argusogen. Hoe wordt verzekerd dat er van uitstel geen afstel komt en hoe wordt de «uitzonderlijkheid» van de situatie bepaald? Deze leden vragen of hier een verdere uitwerking van volgt. Wat hier nu staat lijkt onvoldoende waarborgen te bieden, zo menen deze leden. Graag ontvangen zij een reactie van de Minister.

Antwoord

In het wetsvoorstel Wet collectieve warmtevoorziening, dat ik vorig jaar in internetconsultatie heb gebracht (Kamerstuk 30 196, nr. 743), stel ik voor om de gemeentelijke regierol om te bepalen waar en wanneer er een collectief warmtesysteem wordt gerealiseerd te verankeren door de wettelijke taken van een aangewezen warmtebedrijf hierop aan te laten sluiten. Tevens stel ik voor dat het aangewezen warmtebedrijf verplicht is om een collectief warmtesysteem te realiseren indien de gemeente daartoe besloten heeft en dat het warmtebedrijf verplicht is om iedereen die dit wil aan te sluiten op dit collectieve systeem. Het voorstel bevat stringente regulering, dit is volgens mij nodig om verbruikers te beschermen tegen de marktmacht van het warmtebedrijf. Deze regulering omvat ook tariefregulering. Ik heb voorgesteld om de tariefregulering te wijzigen naar kostengebaseerde tarieven. Dit betekent dat verbruikers tarieven betalen die de onderliggende kosten van het collectieve warmtesysteem weerspiegelen er wordt dus afgestapt van de huidige gasreferentie. Ik merk op dat een warmtebedrijf een monopoliepositie heeft, ongeacht of het een publiek of een privaat warmtebedrijf is. Voor beide geldt daarom dat regulering noodzakelijk is om verbruikers te beschermen tegen de marktmacht van deze bedrijven. Zo worden bijvoorbeeld om die reden ook de tarieven van de publieke netbeheerders op de elektriciteits- en gasmarkt gereguleerd. Ik wil dan ook benadrukken dat het publiek beheren van warmtesystemen geen oplossing is om de marktmacht van een warmtebedrijf in te perken.

In het concept wetsvoorstel neem ik als uitgangspunt om het aangewezen warmtebedrijf integraal verantwoordelijk te maken voor de leveringszekerheid van zijn collectieve systeem. Dat betekent dat het de verantwoordelijkheid is van het aangewezen warmtebedrijf om te zorgen dat verbruikers te allen tijde beschikken over voldoende warmte. Als er een bron tijdelijk uitvalt of om andere redenen ophoudt te bestaan dan is het de verantwoordelijkheid van het warmtebedrijf om dat tijdig op te vangen. Gaat er iets mis dan kan ACM het warmtebedrijf hier op aanspreken. Dit kan leiden tot een boete of zelfs het intrekken van de aanwijzing. Op deze manier prikkel ik het warmtebedrijf om goed na te denken over zijn langjarige bronnenstrategie inclusief back-up vermogen.

Ik merk op dat de prestatienorm voor CO2 een verplichting is die geldt per collectief warmtesysteem. Ieder collectief warmtesysteem moet dus voldoen aan de CO2-norm die op dat moment geldt. Dit betekent dat alle collectieve warmtesystemen stapsgewijs moeten verduurzamen. Doen zij dit niet dan kan ACM handhavend optreden. Van een lock-in situatie is volgens mij dan ook geen sprake. Tot slot, merk ik op dat ik de ontheffing op de duurzaamheidsnorm heb ingericht als tijdelijke uitzondering voor bestaande collectieve warmtesystemen die redelijkerwijs de norm niet kunnen halen. De periode waarvoor deze uitzondering geldt zal door ACM worden bepaald op basis van regels die ik zal uitwerken in de lagere regelgeving. De veronderstelling van de leden dat een nadere uitwerking volgt is dus juist. Ter indicatie kan ik vast aangeven dat ik daarbij denk aan een periode van bijvoorbeeld drie jaar. In geen geval sta ik een overschrijding van de norm toe voor langere periodes dan het door ACM vastgestelde maximum. Bovendien, krijgt een warmtebedrijf deze ontheffing niet zo maar. Het warmtebedrijf moet met behulp van het investeringsplan aan ACM moet aantonen dat de overschrijding van de norm slechts een tijdelijke situatie betreft. Zodra ik het wetsvoorstel aan uw Kamer heb kunnen toezenden, licht ik graag de diverse keuzes in de Wet collectieve warmtevoorziening, die vaak in onderlinge samenhang en met oog voor diverse publieke belangen moeten worden bezien, nader toe.

66

De leden van de SP-fractie vinden het opmerkelijk om juist de partijen uit het Klimaatakkoord, die nu al moeite hebben de doelen te halen, te vragen zelf met oplossingen te komen om de ambitieuzere doelen te bereiken. Is het niet tijd dat de overheid hierin veel meer de regie neemt en stopt met het eindeloze gepolder met de industriesector? Deze leden merken op dat er vele miljarden aan vrijstellingen mee zijn gemoeid om juist de zware industrie te ontzien. Deze leden stellen dat het hoog tijd is hiermee te stoppen en treuzelende bedrijven tot meer verduurzaming te dwingen middels effectief beleid. Zij horen graag hoe de Minister denkt de doelen te kunnen halen.

Antwoord

De motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 37) verzoekt de regering om 1) de studiegroep te vragen om voorstellen op te halen bij alle partners van het Klimaatakkoord die bijdragen aan 55% CO2-reductie in 2030, en 2) na afronding van het rapport input op te halen bij de brede samenleving voor concrete, additionele maatregelen. Over de uitvoering van deze motie bent u recent geïnformeerd (Kamerstuk 32 813, nr. 668); hieruit blijkt dat het gesprek niet alleen gevoerd wordt met Klimaatakkoordpartijen, maar ook met andere relevante stakeholders uit de samenleving. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten over de invulling van de aanvullende CO₂-reductieopgave, mede op basis van de voorstellen van de ambtelijke studiegroep Klimaatopgave Green Deal. Het eindrapport van de Studiegroep bevat de inhoudelijke analyse voor het klimaatbeleid, een uitwerking van concrete beleidsopties en drie illustratieve varianten om de doelen te halen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

67

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de opwekking van duurzame warmte, door bijvoorbeeld geothermie en aquathermie, beperkt wordt gestimuleerd in de eerste openstelling van de SDE++. Deelt de Minister de zorg dat de ontwikkeling en opschaling van duurzame warmtebronnen een cruciaal onderdeel is voor de ontwikkeling van warmtenetten en het uitfaseren van aardgas? Wordt de mening van deze leden gedeeld dat de warmtetransitie een veel grootschaligere aanwending van middelen vereist en op deze manier niet van de grond zal komen? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijke oplossingen zijn er om in de komende SDE++ ronde warmteopties voldoende te kunnen stimuleren?

Antwoord

Ontwikkeling en opschaling van CO2-vrije warmtebronnen is belangrijk voor de ontwikkeling van warmtenetten. Voor de warmtenetten zelf werk ik aan de Wet collectieve warmtesystemen met bijbehorende (gefaseerde) tariefregulering. Een aantal CO2-vrije warmtebronnen kan wel goed concurreren in de SDE++, maar niet allemaal. Ik geef u jaarlijks inzicht in de voorgenomen openstelling van de SDE++ en voorziene ranking van de technieken die CO2 reduceren, waaronder de CO2-vrije warmtebronnen. Oplossingen om in de SDE++ meer warmteopties te stimuleren, bijvoorbeeld door het plaatsen van schotten in het budget, gaan in tegen de gewenste kostenefficiëntie uitrol en zorgen bij een gelijk budget voor minder CO2-reductie.

68

Kan er een overzicht per jaar geven worden van het aandeel SDE+(+) dat in deze kabinetsperiode naar technieken en bronnen met betrekking tot duurzame warmte is gegaan?

Antwoord

Hieronder wordt aangegeven welk deel van het totale beschikte budget is gegaan naar duurzame warmte (geothermie, zonthermie en biomassa). Hieruit volgt dat er de afgelopen vier jaar circa 5,5 miljard euro vanuit de SDE+ is beschikt voor de warmtetransitie. Daarnaast geldt dat een klein deel van biomassa elektriciteit is die is opgewekt bij installaties voor warmtekrachtkoppeling.

 

Najaarsronde 2017

Voorjaarsronde 2018

Najaarsronde 2018

Voorjaarsronde 2019

Najaarsronde 2019

Voorjaarsronde 2020

Budget warmte

€ 766 miljoen.

€ 1.172 miljoen.

€ 793 miljoen.

€ 659 miljoen.

€ 1.800 miljoen.

€ 458 miljoen.

Totaal budget

€ 6.038 miljoen.

€ 3.563 miljoen.

€ 6.000 miljoen.

€ 3.905 miljoen.

€ 5.000 miljoen.

€ 3.303 miljoen.

Het beeld is wisselend over de diverse SDE-rondes: ongeveer een derde tijdens de voorjaarsronde 2018 en najaarsronde 2019 en ongeveer een zevende in de andere rondes. De ontwikkeling en kostendaling van warmtebronnen zoals geothermie en aquathermie heeft mijn aandacht.

Ik houd goed in de gaten of warmte voldoende aan bod komt in de SDE++, mede gezien de afspraken die gemaakt zijn in het Klimaatakkoord rond de ontwikkeling van duurzame warmte voor 40 PJ in 2030. In dit licht wordt bekeken welke andere vormen voor de toekomstige financiering van warmte kunnen worden overwogen.

69

Welke andere instrumenten hanteert de Minister voor de stimulering van duurzame warmte?

Antwoord

De ontwikkeling en kostendaling van warmtebronnen zoals geothermie en aquathermie heeft mijn aandacht. Naast de SDE++ subsidieert de ISDE-subsidie onder andere kleinere warmteopties en zijn er via het nationaal warmtefonds leningen beschikbaar voor onder andere duurzame warmteopties.

70

De leden van de PvdA-fractie constateren met betrekking tot de verduurzaming van de gebouwde omgeving dat er ook een groot contrast bestaat tussen de hoge ambitie voor 2030 en de middelen die gemeenten krijgen om die ambitie te realiseren. Hoe beoordeelt de Minister de vraag van de G40-steden naar gepaste financiële ondersteuning om woningen aardgasvrij te maken? Is de Minister van mening dat hij met de huidige middelen de gemeenten met een onmogelijke taak heeft opgezadeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan hij een inschatting maken van de additioneel benodigde middelen? Is de Minister bereid om, in samenspraak met gemeenten, onafhankelijk, gezaghebbend onderzoek hiernaar te verrichten, zodanig dat de uitkomsten door formerende partijen desgewenst kunnen worden betrokken bij het opstellen van een regeerakkoord?

Antwoord

De vraag die de G40-steden stellen in hun brief sluit aan bij andere signalen van medeoverheden. Het is van groot belang dat zij in staat zijn de taken die voortkomen uit het Klimaatakkoord uit te kunnen voeren. Desalniettemin is de energietransitie een lastige opgave waar we gezamenlijk aan moeten blijven werken. Voor het gevraagde onderzoek verwijs ik naar het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) over uitvoeringslasten voor gemeenten. Daarnaast verwijs ik naar de brief van Minister van BZK aan het College van Burgemeesters en Wethouders over de stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving.11 In samenwerking met de medeoverheden wordt er gekeken naar instrumenten en financiële middelen om de energietransitie te bewerkstelligen. Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken in de wijze waarop gereageerd wordt op de vragen van de G40-steden.

71

De leden van de PvdA-fractie zien de congestieproblematiek op het elektriciteitsnetwerk als een grote dreiging voor het realiseren van de klimaatdoelen. Deze leden vragen of de Minister kan reflecteren op deze problematiek met het oog op de plannen die worden ontwikkeld onder het NP RES. Verwacht hij dat de ambitie voor opwek van hernieuwbare elektriciteit op land in 2030 in gevaar komt wegens beperkte netcapaciteit?

Antwoord

Netbeheerders geven aan dat de doelstellingen zoals die gesteld zijn in het klimaatakkoord te realiseren zijn ondanks de congestieproblematiek. Uiteraard zal in de uitvoering van deze ambities wel serieus rekening gehouden moeten worden met waar transportcapaciteit beschikbaar is en hoe snel netbeheerders op welke plek aanvullende transportcapaciteit beschikbaar kunnen stellen.

72

Netbeheer Nederland geeft aan dat 83 procent van de aanvragen voor transportindicaties bij de najaarsronde van de SDE++ zijn gehonoreerd. Hoe oordeelt de Minister hierover?

Antwoord

Ik ben tevreden over de werking van de transportindicatie in de SDE++. Een initiatiefnemer krijgt geen transportindicatie als er in dat gebied geen capaciteit op het elektriciteitsnet beschikbaar is. De resultaten van de afgelopen openstellingsronde van de SDE++ tonen dat er op voldoende plekken in Nederland nog steeds projecten gerealiseerd kunnen worden (Kamerstuk 31 239, nr. 328).

73

Hoe beoordeelt de Minister het voorstel van Netbeheer Nederland om een financiële stimulans in te bouwen in de SDE++ om duurzame opwekkers te combineren met slimme nieuwe technieken als elektrolyse en opslag? Welke alternatieve oplossingen ziet hij?

Antwoord

Het PBL heeft mij onlangs geadviseerd over de SDE++ in 2021. Het PBL heeft in zijn advies ook gekeken naar de mogelijkheden om uitgestelde levering, bijvoorbeeld middels opslag, van hernieuwbare elektriciteit uit zon-PV en windenergie in de SDE++ te ondersteunen. Ik heb het PBL gevraagd met het oog op de SDE++ 2022 uitgestelde levering verder te verkennen. Daarbij wordt dan uitgegaan van batterij-opslag in combinatie met zon- en of windprojecten, in plaats van batterij-opslag als losse categorie. Onderzocht wordt of op kosteneffectieve wijze extra CO₂-reductie kan worden gerealiseerd. Dit sluit goed aan op de ideeën die Netbeheer Nederland op dit vlak heeft.

74

Welke aanvullende inspanningen voor het elektriciteitsnet moeten er gemaakt worden bij een ophoging van het Europese klimaatdoel naar 55 procent?

Antwoord

De impact op het elektriciteitsnet is afhankelijk van hoe een volgend kabinet invulling geeft aan de verhoogde ambitie. Wel is nu al duidelijk dat de elektriciteitsinfrastructuur verder versterkt zal moeten worden. Uiteraard zal deze ophoging en de impact daarvan op de infrastructuur meegenomen moeten worden in de verschillende regietrajecten die lopen vanuit het Rijk.

75

Wat is de status van de motie van het lid Moorlag (Kamerstuk 32 813, nr. 576) waarin wordt verzocht om beleidsvoorstellen uit te werken om de piekbelasting op het elektriciteitsnetwerk te verminderen? Op welke wijze geeft de Minister uitvoering aan het verzoek dat is opgenomen in de motie?

Antwoord

Ik verwacht de Kamer op korte termijn een brief toe te zenden over de transportschaarste in Nederland. Hierin ga ik ook in op deze motie van het lid Moorlag.

76

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het afbreken van de overnamegesprekken tussen SSAB en Tata Steel. Deze leden vragen, met het oog op de motie van het lid Moorlag (Kamerstuk 33 009, nr. 87), die oproept om zo nodig onconventionele middelen te gebruiken, wat het plan van aanpak is om de werkgelegenheid van Tata Steel IJmuiden te behouden en de verduurzaming van het productieproces te bevorderen. Welke verschillende opties ziet de Minister? Is de Minister van mening dat een maximale inzet op groene waterstof in plaats van CO2-afvang en -opslag (CCS) de juiste weg voorwaarts is en hierbij ondersteund moet worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Dat de gesprekken tussen SSAB en Tata Steel niet op een overeenkomst zijn uitgekomen vind ik jammer, maar het verandert niets aan de gezamenlijke inzet van Tata Steel Nederland en de Nederlandse Staat. Wij willen een duurzaam en competitief staalbedrijf in IJmuiden. Daaraan werkten we al samen met Tata Steel Nederland voordat SSAB in beeld kwam, en die samenwerking gaat nu door. Daarbij heb ik twee belangrijke doelen. Ten eerste wil ik zorgen voor baanbehoud in Nederland, en ten tweede wil ik ervoor zorgen dat de nodige verduurzamingsslag van het staalbedrijf hier gemaakt kan worden. Die verduurzamingsslag is breder dan alleen CO2-reductie, en behelst ook het beperken van overlast en schade aan milieu en gezondheid.

De klimaattransitie leidt voor alle Europese staalbedrijven tot grote en complexe keuzes. Er zijn meerdere routes en meerdere strategieën mogelijk. Locatiefactoren, zoals kostenverschillen in de toegang tot opslag van CO2 en kostenverschillen in grootschalige productie van groene stroom, spelen daarbij een belangrijke rol. Het is uiteindelijk aan Tata Steel om, binnen de kaders die het klimaatakkoord daarvoor biedt, een optimale strategie te ontwikkelen om de benodigde hoeveelheid CO2-uitstoot te reduceren. Zoals opgenomen in het Klimaatakkoord zijn zowel CCS als, op termijn, groene waterstof belangrijke technieken om de CO2-uitstoot terug te dringen, en beide zijn nodig om uiteindelijk alle klimaatdoelen te halen.

Tata Steel Nederland ziet op dit moment CCS als de beste mogelijkheid om de CO2-uitstoot snel terug te brengen. Zoals ik aan uw Kamer heb meegedeeld (Kamerstukken 32 813 en 33 009, nr. 677), heb ik hierover een Expression of Principles ondertekend. In dat document geeft Tata Steel aan de ambitie te hebben om 5 MTon CO2 te reduceren. Dit is significant meer dan haar proportionele deel onder de CO2-heffing. Ook de productie van grootschalige waterstof maakt deel uit van de plannen van Tata Steel Nederland.

Zoals gezegd blijft het aan het bedrijf om, in de context van het Klimaatakkoord, eigen keuzes te maken voor de optimale route van CO2-reductie. De overheid helpt met het duidelijke communicatie over de toegang tot instrumenten, zoals de SDE++, verkenningen van de mogelijkheden om ook Europese fondsen aan te spreken en het wegnemen van eventuele knelpunten in bijvoorbeeld vergunningverlening. Hierover ben ik in nauw contact met Tata Steel Nederland.

77

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts wat de status is van het besluit over de indirecte kostencompensatie EU-ETS voor de periode 2021 – 2030.

Antwoord

In Kamerstuk 35 570 XIII, nr 9 verslag houdende lijst van vragen en antwoorden is aangegeven dat In 2021 naar verwachting een besluit zal worden genomen over de eventuele voortzetting van de indirecte kostencompensatie ETS.

78

Welk besluit hebben omringende landen genomen over een dergelijke regeling?

Antwoord

Voor zover mij bekend hebben de ons meest omringende landen aangegeven voornemens te zijn om een compensatieregeling in te voeren.

79

Welke impact heeft het Nederlands beleid met betrekking tot de indirecte kostencompensatie op het internationale speelveld waarin energie-intensieve bedrijven opereren? Worden door het niet tijdig en/of niet volledig inzetten van dit instrument banen in Nederland bedreigd? Acht de Minister dit acceptabel?

Antwoord

Ik ben mij ervan bewust dat de aanwezigheid van een regeling voor indirecte kostencompensatie ETS van grote invloed is op energie intensieve industrie en dat dit kan leiden tot aantasting van het speelveld zowel binnen als buiten de EU. Dit kan inderdaad gevolgen hebben voor de regionale werkgelegenheid. Op deze ultieme consequentie wil ik echter nog niet ingaan. Voor 2021 staan er nog middelen gereserveerd voor de compensatieregeling. Zoals eerder aangeven streeft het Kabinet om later dit jaar een besluit te nemen over de eventuele voortzetting van de regeling. Mede gelet op het omvangrijke budgettaire beslag bij de eventuele invoering van een regeling verdient het besluit een zorgvuldige afweging.

80

In hoeverre wordt het risico gelopen dat de continuïteit van energie-intensieve bedrijven, die door modulerende afname van elektriciteit, zoals Damco Aldel in Delfzijl, een belangrijke functie kunnen vervullen in het stabiliseren van het elektriciteitsnet? Deze leden vragen aan de Minister of de zienswijze wordt gedeeld dat deze potentiële functie belangrijk is voor het publieke belang en vragen hoe het geborgd kan worden dat de potentie van deze functie niet verloren gaat, maar juist kan worden ontwikkeld.

Antwoord

Er is een groot aantal industriële verbruikers dat capaciteit aanbiedt aan de landelijke netbeheerder voor de balancering van het elektriciteitssysteem. Ook kunnen balanceringsdiensten steeds meer grensoverschrijdend worden ingekocht en bieden ook steeds meer niet-industriële marktpartijen balanceringsdiensten aan. De continuïteit van individuele bedrijven die grote hoeveelheden elektriciteit verbruiken, levert daarom geen risico’s op voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet. De productie van elektriciteit zal in toenemende mate afkomstig zijn uit weersafhankelijke bronnen en dus sterkere pieken en dalen kennen. De elektriciteitsprijzen zullen daardoor ook sterkere fluctuaties laten zien. Door hier op in te spelen kunnen bedrijven kosten besparen en geld verdienen door flexibiliteit te leveren aan andere marktpartijen en aan de landelijke netbeheerder.

81

De leden van de PvdA-fractie merken met betrekking tot het verschuiven van de belasting op het verbruik van elektriciteit naar aardgas op dat dit impact heeft op het vermarkten van groen gas en waterstofgas en dat het bedreigend is voor de opschaling. Deelt de Minister deze zorg? Hoe en in welke mate wordt dit betrokken bij de evaluatie van de energiebelasting? Worden daarbij de producenten van groen gas en waterstof betrokken? Is de Minister bereid te bezien op welke wijze het systeem van belasting juist kan bijdragen aan het opschalen van de productie en het verbruik van groen gas en waterstof? Wil de Minister zich ook hiervoor hardmaken in Europa bij de conceptherziening van de Europese Energy Taxation Directive? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord

Ik deel de zorg dat de energiebelasting mogelijk niet op alle vlakken de energietransitie optimaal ondersteunt.

In het kader van de uitvoering van de Routekaart Groen Gas beziet het kabinet verschillende vraaggestuurde instrumenten, waaronder een bijmengverplichting en fiscale differentiatie. In de evaluatie van de energiebelasting worden daarnaast denkrichtingen gepresenteerd om de energiebelasting beter te laten bijdragen aan de energietransitie. In de evaluatie worden ook een aantal brancheverenigingen geïnterviewd over de interactie tussen de energiebelasting en de energietransitie. Deze evaluatie wordt naar verwachting in het voorjaar naar uw Kamer gestuurd.

De uitkomsten van de hiervoor genoemde trajecten kunnen onder andere gebruikt worden om een afweging tussen verschillende beleidsopties te maken en waar nodig verder uit te werken, ook met betrekking tot de opschaling van groen gas en waterstof. Ook kunnen de uitkomsten worden gebruikt ter voorbereiding van de discussie over de herziening van de Europese Richtlijn Energiebelasting (Europese Energy Taxation Directive).

82

De leden van de PvdA-fractie constateren dat uit de Noordzee Energie Outlook blijkt dat de potentie voor de productie van windenergie op de Noordzee zeer groot is, maar dat de weg naar ontwikkeling ook nog vele hobbels kent. Op welke wijze gaat de Minister hier regie nemen en zorgen voor een stabiel investeringsklimaat met kosteneffectieve en stabiele verdienmodellen voor producenten? Gaat of is de Minister hierover in overleg met de brancheorganisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil de Minister de Kamer informeren over het verloop van het overleg? Welke knelpunten zijn er of worden zo nodig geïdentificeerd en op welke wijze worden deze verminderd, of zo nodig, weggenomen?

Antwoord

Het is goed te realiseren dat in de huidige aanpak van de uitrol van windenergie op zee in Nederland onder regie van de overheid al veel hobbels voor het realiseren van windparken worden weg genomen. Zo doet de overheid voorbereidende onderzoeken voor de windgebieden, zorgt de overheid voor de benodigde vergunningen en zorgt de overheid voor een tijdige aansluiting van de windparken op het elektriciteitsnet via het Net op Zee. Dit alles heeft ervoor gezorgd dat windparken op zee in Nederland als een van de eerste landen van de wereld zonder subsidie kunnen worden gebouwd.

Ook richting de toekomst is het van belang om de business case voor windparken rendabel te houden. Een eerste stap hierin is gezet met het onlangs de Kamer aangenomen wijziging van de wet Windenergie op zee door een langere vergunningsduur voor windparken mogelijk te maken. Uit de Noordzee Energie Outlook blijkt daarnaast dat voor de verdere uitrol van windenergie op zee de systeemintegratie (de keten van opwek, transport en gebruik) op orde moet zijn. De uitdagingen die daar spelen worden momenteel in samenwerking met de stakeholders opgepakt. Zo wordt in de onlangs gestarte Verkenning Aanlanding Windenergie op Zee (VAWOZ) gekeken waar nieuwe windparken in de toekomst kunnen aanlanden. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de ontwikkeling van de vraag naar duurzame energie, zodat nieuwe windparken aanlanden op plekken waar er ook vraag naar is. Daarnaast wordt momenteel het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) opgericht waarmee beoogd is de benodigde infrastructuur voor de verduurzaming van de industriële clusters tijdig op orde te krijgen. Dit zorgt ervoor dat de energie van de windparken op zee bij de gebruikers kan worden gebracht. Met het op te richten Nationaal Programma Waterstof en de Routekaart Elektrificatie voor de industrie die momenteel in ontwikkeling is, wordt ook gewerkt aan het tijdig verduurzamen van de vraag naar energie.

Zoals ook aangekondigd in de kamerbrief over de Noordzee Energie Outlook van 4 december (Kamerstuk 32 813, nr. 646), kijk ik ook of we de aanpak rondom wind op zee moeten aanpassen met het oog op deze uitdaging van goede systeemintegratie. Zo kijk ik momenteel bijvoorbeeld of gecombineerde tenders van wind op zee en waterstof in de toekomst een rol kunnen spelen. Ik ben hierover voortdurend in gesprek met de relevante stakeholders, waaronder ook de brancheorganisaties. Ik verwacht rond de zomer de Kamer te informeren over hoe de verdere groei van windenergie op zee kan worden vormgegeven.

83

De leden van de PvdA-fractie brengen graag onder de aandacht van de Minister dat na het notaoverleg Mariene Strategie (Kamerstuk 33 450, nr. 113) voor het Nederlandse deel van de Noordzee de Kamer een motie heeft aangenomen (Kamerstuk 33 450, nr. 98), waarin wordt opgeroepen om kabels en leidingen, waarmee op zee gewonnen energie aan land wordt gebracht, zo veel mogelijk te bundelen en er zorg voor te dragen dat landbouw- en natuurwaarden zo min mogelijk worden geschaad. Deze leden verzoeken de Minister kenbaar te maken hoe uitvoering aan deze motie wordt gegeven. Voorts vragen deze leden of het verzoek van de Kamer leidt tot heroverweging van tracé voor de aanlanding van elektriciteit van de Noordzee ten noorden van de Wadden, gelet op het gegeven dat het voorkeurstracé natuur- en landbouwwaarden ernstig aantast en daarom zowel natuur- en milieuorganisaties als vertegenwoordigende landbouworganisaties het huidige voorkeurstracé volstrekt onwenselijk vinden. Is de Minister bereid de aanlanding niet via Schiermonnikoog en de polders van de Groninger waddenkust te leiden, maar in plaats daarvan te kiezen voor het tracé dat voorziet in aanlanding in, of zo nodig, nabij de Eemshaven? In het notaoverleg (kamerstuk 33 450, nr. 113) is ook een motie (Kamerstuk 33 450, nr. 99) ingediend en door de Kamer aangenomen, waarin de regering wordt verzocht nieuw aan te leggen eilanden op de Noordzee multifunctioneel te gaan ontwerpen en te ontwikkelen. Op welke wijze wordt deze motie tot uitvoering gebracht?

Antwoord

Tijdens het Wetgevingsoverleg «Wijziging van de Wet windenergie op zee» van 1 februari (Kamerstuk 35 092, nr. 24) zijn er vragen gesteld over de aanlanding van Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden. Het Net op Zee behelst de kabelverbinding van het toekomstige windpark Ten noorden van de Waddeneilanden naar het landelijk hoogspanningsnet. In dit overleg heb ik een brief toegezegd waarin ik in meer detail in ga op de keuze die er is gemaakt voor de aanlandlocatie en de route hier naartoe. Ik hecht er waarde aan om dit in een zorgvuldig proces ook goed met de regio af te kunnen stemmen en vraag u daarom om enige ruimte om deze vragen in een keer goed te beantwoorden middels deze reeds aangekondigde brief. Ik verwacht deze binnenkort aan u te kunnen sturen.

In het kader van het aanvullende Memorandum of Understanding met Denemarken voor een gezamenlijke verkenning van offshore «energie-hubs» heb ik uw Kamer geïnformeerd (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 655) dat ik heb afgesproken om aanvullende analyses te laten uitvoeren door onze netbeheerder TenneT en het Deense Energinet. Als deelnemer in het North Sea Wind Power Hub-consortium zal ook Gasunie hieraan deelnemen. Zodra nut en noodzaak van één of meerdere energie-hubs in de Noordzee is aangetoond zal ik samen met belanghebbenden onderzoek doen naar de mogelijkheden om deze eilanden ook multifunctioneel vorm te geven.

84

De leden van de PvdA-fractie merken op dat verschillende moties op het gebied van klimaat en energie momenteel worden uitgevoerd of nog uitgevoerd dienen te worden, maar dat nieuwe Kamerleden vanaf 17 maart 2021 zich hier niet bewust van zullen zijn. Daarom vragen deze leden of er een overzicht gegeven kan worden van de in de Kamer aangenomen moties die uitgevoerd worden of nog uitgevoerd moeten worden.

Antwoord

In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van openstaande moties met een stand van zaken. Tevens is daarachter een overzicht opgenomen met moties die zijn afgehandeld in een Kamerbrief of op andere wijze. De moties uit het tweede overzicht worden hierbij beschouwd als afgedaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

85

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de voortgang van de stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie. Deze leden hebben nog enkele vragen. Om de internationale doelen te halen zal er vanaf nu jaarlijks ruim zeven megaton CO2-reductie nodig zijn. Hoe trager de transitie op korte termijn, des te groter en uitdagender de inhaalslag. Is de Minister bereid om versnellingsopties in kaart te brengen en te overwegen in 2021 een extra impuls te geven aan de energietransitie?

Antwoord

In reactie op de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2020 heeft het kabinet in de Klimaatnota aangegeven vastbesloten te zijn om het in de Klimaatwet vastgelegde doel van – 49% te halen (Kamerstuk 32 813, nr. 609). Hiertoe intensiveert het kabinet het komende jaar, met partijen, de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en zijn reeds extra uitgaven gepland of naar voren gehaald om de klimaatopgave te versnellen. Daarnaast zijn aan het volgende kabinet bouwstenen gegeven om bij de vormgeving van het Regeerakkoord te besluiten over de invulling van de aanvullende CO₂-reductieopgave, mede op basis van de voorstellen van de ambtelijke studiegroep Klimaatopgave Green Deal, waarover uw Kamer onlangs is geïnformeerd (Kamerstuk 32 813, nr. 664). Het eindrapport van de Studiegroep bevat de inhoudelijke analyse voor het klimaatbeleid, een uitwerking van concrete beleidsopties en drie illustratieve varianten.

86

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de uitvoering is gestart van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 541), waarin verzocht wordt om in kaart te brengen hoe in de SDE++ voor alle technieken de gehele economische levensduur mee kan worden genomen in de berekening van de CO2-reductie. Kan de Minister toezeggen dat voor de volgende openstelling van SDE++ subsidies, de economische levensduur wordt meegenomen?

Antwoord

Ik heb inmiddels de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 31 239, nr. 329) over de SDE++ 2021 en ben daarbij ook ingegaan op de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 541). Zoals aangegeven in deze brief is het mogelijk om de CO2-uitstootreductie over de economische levensduur op te nemen in de rangschikking van technieken. Ik sta hier dan ook welwillend tegenover. De uitwerking hiervan is echter complex en er zijn aanvullende gegevens van PBL in de Klimaat- en energieverkenning nodig over de verwachte CO2-reductie na 2030, alvorens dit kan worden meegenomen in de SDE++. Ik zal het PBL voor de SDE++ 2022 vragen deze punten uit te werken en ook onderdeel te laten zijn van de eerstvolgende marktconsultatie.

87

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd te zien hoe hard regionale besturen en gemeenten aan de slag zijn gegaan met de RES. De eerste cijfers van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) lieten zien dat de ambities groot zijn, maar dat er ook zorgen zijn over de uitvoerbaarheid van het Klimaatakkoord, in het bijzonder over de energietransitie in de wijken. Gemeenten maken zich zorgen over de kosten. Ook missen zij de wettelijke bevoegdheid om een wijk van het aardgas af te kunnen halen. Gaat de Minister voor het juiste instrumentarium zorgen?

Antwoord

In de afgelopen kabinetsperiode zijn meerdere instrumenten ingezet om de betaalbaarheid van de energietransitie te ondersteunen. Een overzicht hiervan kunt u vinden in de brief van de Minister van BZK over de Stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving (Kamerstukken 32 813 en 32 847, nr. 570).12 Tevens is het van groot belang dat de medeoverheden in staat zijn de taken die zij, in het kader van het Klimaatakkoord moeten, goed uit kunnen voeren. In dat kader wijs ik op het advies van de Raad van Openbaar Bestuur (ROB) over uitvoeringslasten van de gemeenten.13 In samenwerking met de medeoverheden wordt er gekeken naar instrumenten en financiële middelen om de energietransitie te bewerkstelligen. Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken in de wijze waarop de uitvoerbaarheid van de energietransitie wordt geborgd.

88

Hoe worden duurdere, maar maatschappelijk wenselijkere opties gefinancierd? Deze kunnen zorgen voor meer draagvlak, betere ruimtelijke inpassing en daarmee bescherming van het landschap.

Antwoord

Het is zo dat er in sommige gevallen een spanning kan zijn tussen kostenefficiëntie en maatschappelijke wensen. In dat kader heeft NP RES de onafhankelijke werkgroep «SDE en maatschappelijke kosten» opgericht. De afgelopen maanden heeft de werkgroep gewerkt aan oplossingsrichtingen voor de korte termijn (tot de RES 1.0) en de middellange termijn (de komende jaren). De werkgroep heeft inmiddels een openbaar rapport opgeleverd. In NP RES verband wordt momenteel gekeken welke aanbevelingen «no regret» zijn en dus op korte termijn werkbaar en uitvoerbaar zijn, welke aanbevelingen om een nadere uitwerking vragen, en welke besluitvorming vragen door een nieuw kabinet of op decentraal niveau. Het gaat dan inderdaad om het beter koppelen van maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing aan de (op kostenefficiëntie gerichte) SDE in de omgevingsprogramma’s.

89

De commissie Van Geest adviseert de inrichting van een sectoroverstijgend programma gericht op de investeringsagenda voor de aankomende jaren. Is de Minister bereid deze op te zetten?

Antwoord

De voorstellen uit het rapport van de commissie Van Geest worden meegegeven aan het volgende kabinet.

90

Kan er bij vergunningverlening actiever getoetst worden of de ontwikkelaar is aangesloten bij de breed gedragen gedragscodes met afspraken over omgang met de omgeving?

Antwoord

Gedragscodes zoals de Gedragscode voor acceptatie en participatie bij windenergie op land zijn een vorm van zelfregulering. De partijen die een gedragscode hebben ondertekend, committeren zich op vrijwillige basis aan de principes uit de gedragscode. Een gedragscode is niet juridisch afdwingbaar. Of een initiatiefnemer is aangesloten bij een gedragscode, kan daarom geen rol spelen bij de vergunningverlening. In het kader van de vergunningverlening kan het bevoegd gezag wel beoordelen of de ontwikkelaar de omgeving op een goede manier bij het initiatief betrokken heeft.

91

Hoe kan de verspreiding van misinformatie van tegenstanders worden tegengegaan? Kan de Minister lokale overheden daarbij ondersteunen?

Antwoord

Een belangrijke manier om misinformatie te bestrijden is door zelf actief correcte informatie te verspreiden en transparant te zijn over de besluitvorming. Het actief aanbieden van goede visualisaties van de RES-plannen zou hier een concrete uitwerking van kunnen zijn. Dat gebeurt nu nog niet op grote schaal. Daarom wordt de Expertpool van NP RES aangevuld met bureaus die de techniek hiervoor in huis hebben. Deze kunnen dan de regio’s die hier behoefte aan hebben helpen met het maken van dit soort visualisaties. Bovendien wordt er vanuit NP RES in samenwerking met regio’s een werkblad opgesteld en actief verspreid onder regio’s. Daarin staat in welke fase van het beleidsproces visualisaties op welke manier ingezet kunnen worden en wat dat vraagt in de communicatie. Op deze manier worden regionale en lokale overheden ondersteund bij het bestrijden en tegengaan van misinformatie.

92

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de RES ook dat de plannen voor warmte minder concreet zijn dan die voor hernieuwbare energie. Hoe kan de Minister de kennis voor warmteopties bij RES-ontwikkelaars vergroten?

Antwoord

De concrete plannen voor verduurzaming van de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving worden door gemeenten aangegeven in de transitievisies warmte en de uitvoeringsplannen. Gemeenten worden op diverse manieren ondersteund om te komen tot een transitievisie warmte en de uitvoeringsplannen. Zo is er het Kennis- en Leerprogramma binnen het Programma Aardgasvrije Wijken, dat onder andere gericht is op het ondersteunen van gemeenten in hun nieuwe regierol, participatie en communicatie en juridische aspecten. Het Expertise Centrum Warmte (ECW) ondersteunt gemeenten technisch inhoudelijk bij het tot stand brengen van de transitievisie warmte. Het is een deskundig kenniscentrum, dat gemeenten technisch, economisch en wat betreft duurzaamheid ondersteunt bij de warmtetransitie van de Nederlandse woningen en gebouwen. Deze ondersteuning uit zich onder andere in factsheets over duurzame warmte-opties, praktijktips over het realiseren van lokale warmtenetten en een template voor businesscases warmtenetten. Daarnaast heeft het ECW bijgedragen aan diverse (online) bijeenkomsten en organiseren ze zelf webinars over warmtetechnieken. Verder heeft de Helpdesk ECW (gecombineerd met Programma Aardgasvrije Wijken en NP RES) ca. 450 uiteenlopende vragen van gemeenten op het gebied van de warmtetransitie beantwoord. Tot slot is in juni 2020 de ECW regeling Extern Advies Warmtetransitie (EAW) van start gegaan. Het doel van deze regeling is om gemeenten financieel tegemoet te komen bij het inhuren van een extern adviesbureau. Inmiddels heeft ruim 40% van de gemeenten een aanvraag voor deze regeling ingediend.

93

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vernomen dat de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) wordt gesloten na uitputting van het budget. Deze leden zijn blij met de grote vraag naar ondersteuning van de verduurzaming van gebouwen. Is de Minister derhalve bereid de subsidiepot te vergroten en de regeling langer open te stellen?

Antwoord

De SEEH is een regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik heb begrepen dat de Minister van BZK beziet hoe om te gaan met de overvraag op de regeling uit 2020 en een eventueel vervolg op de regeling voor Verenigingen van Eigenaren. Uw Kamer wordt hierover binnenkort geïnformeerd.

94

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de stand van zaken is ten opzichte van het versnellen van de elektrificatie van de industrie. De Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) heeft recent onderzoek gedaan naar diverse beleidsinstrumenten. Wat is de reactie van de Minister op dat onderzoek?

Antwoord

Momenteel wordt door het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Energie & Industrie (onderdeel van de Topsector Energie) gewerkt aan de Routekaart Elektrificatie Industrie, die naar verwachting in april aan mij kan worden aangeboden. Deze routekaart biedt zowel een technologie-overzicht als een inventarisatie van de belemmeringen die nu bestaan voor de industrie om tot elektrificatie over te gaan. Op basis hiervan kan de routekaart vervolgstappen aanbevelen om de elektrificatie te versnellen.

TNO en DNVGL zijn betrokken bij de totstandkoming van de routekaart. Ik zal de routekaart na ontvangst zonder kabinetsreactie aan Uw kamer sturen en zal dit aan een nieuw kabinet overlaten. Daarin zal dan ook worden gereageerd op het TNO-onderzoek.

95

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de innovatieagenda Groen Gas en de stand van zaken van de uitvoering Routekaart Groen Gas. Deze leden lezen dat er haast geboden is bij de uitontwikkeling en grootschalige implementatie van innovaties op het gebied van groen gas om de Klimaatakkoorddoelstelling van twee miljard kubieke meter groen gas in 2030 te halen. Welke concrete stappen kan de Minister daartoe op korte termijn zetten?

Antwoord

Het kabinet stelt, in lijn met de TKI Innovatieagenda Groen Gas, vast dat de innovatiebehoefte rondom de conversie van grondstoffen naar groen gas hoofdzakelijk gelegen is in het doorontwikkelen van vergassingstechnologieën. Om deze reden verkent het kabinet, in lijn met de Routekaart Groen Gas, op dit moment de noodzaak en wenselijkheid van een (tijdelijk) vroege fase opschalingsinstrument om de marktintroductie van vergassing te ondersteunen. De Kamer wordt hier naar verwachting medio dit jaar nader over geïnformeerd.

96

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de resultaten van de internetconsultatie Wet Collectieve Warmtevoorziening. Deze leden bekijken deze ontwikkeling toch ook met enige zorgen, die zij delen met de Unie van Waterschappen. Kan de Minister het voorkomen van opwarming van drinkwater als randvoorwaarde opnemen voor vergunningen voor de aanleg van warmtenetten? Wordt de impact van warmtenetten op de drinkwaterinfrastructuur en de kosten ervan meegewogen in de besluitvorming? Netbeheerders, gemeenten en waterschappen zullen goed moeten samenwerken. Kan de Minister gemeenten oproepen om een geordende aanleg en voldoende toezicht en handhaving te borgen in gemeentelijke verordeningen?

Antwoord

Ik merk op dat de gemeente via het bestemmingsplan, dadelijk het omgevingsplan en via de verlening van vergunningen de aanleg van warmtenetten kan reguleren en zo kan voorkomen dat bij de aanleg van een warmtenet het drinkwater opwarmt. Het is een bekend gegeven dat door drukte in de ondergrond het een puzzel kan zijn om tot goede inpassing in de ondergrond te komen. Dit vraagt inderdaad een goede samenwerking tussen betrokken partijen en tijdige uitwisseling van gegevens en voorgenomen handelingen. Het is de rol van de gemeente om bij de besluitvorming en bij het opstellen van het gemeentelijke beleid voor de energietransitie, bijvoorbeeld bij het opstellen van het uitvoeringsplan, alle betrokken belangen af te wegen en de relevante partijen te betrekken. Warmtebedrijven, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven zullen dus goed moeten samenwerken en met elkaar in gesprek moeten gaan en blijven om zo kansen en risico’s te identificeren die de energietransitie met zich meebrengt. Naast het identificeren van risico’s, benadruk ik daarbij ook dat op basis van de gesprekken kansen inzichtelijk kunnen worden gemaakt waardoor kostenvoordelen in de energietransitie kunnen worden benut, bijvoorbeeld door werkzaamheden in de ondergrond op elkaar af te stemmen zodat graafkosten en overlast voor omwonenden beperkt worden. Ik heb er dus vertrouwen in dat gemeenten op basis van de huidige wettelijke kaders de aanleg van warmtenetten goed kunnen reguleren zodat er geen risico’s ontstaan voor de veiligheid van het drinkwater.

97

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang van de beleidsagenda kabinetsvisie waterstof. Deze leden zijn blij met de internationale erkenning dat waterstof een noodzakelijke stap is in de energietransitie, temeer omdat dit kansen biedt voor het Nederlandse bedrijfsleven. In hoeverre is de Minister bereid om naast bedrijvigheid, ook het vergroten van kennis op het gebied van waterstof, en technologieën als elektrolysers en brandstofcellen te stimuleren en ondersteunen, bijvoorbeeld door onderzoek aan de Technische Universiteiten van Delft en Eindhoven?

Antwoord

Momenteel stel ik middelen via meerdere regelingen beschikbaar voor het vergroten van kennis op het gebied van waterstof, voor zowel bedrijven als kennisinstellingen. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de MOOI, DEI+ en de tenders van de Topsector Energie. Daarnaast ondersteun ik via de drie Topsectoren Chemie, Energie en HTSM, het platform Elektrochemische Conversie & Materialen (ECCM), waar ook de technische universiteiten bij zijn aangesloten.

98

Welke stappen heeft de Minister gezet om Groningen, na het stoppen van de gaswinning, te ondersteunen in haar «groene-waterstofambities»?

Antwoord

De waterstofambities van Groningen zijn onderdeel van het waterstofinvesteringsplan van de Noordelijke Waterstofalliantie. Dit plan vraagt ook om aanvullend ondersteunend beleid. Daarbij gaat het enerzijds om stimulering van de ontwikkeling van de waterstofwaardeketens, anderzijds om uitbreiding van de capaciteit aan offshore windenergie. Ik ondersteun de regio bij haar ambities, zowel via gerichte maatregelen (zoals Nationaal Programma Groningen en Just Transition Fund), als via de generieke beleidsagenda van de kabinetsvisie waterstof.

In 2018 hebben het kabinet en regionale bestuurders afspraken gemaakt over de start van een Nationaal Programma Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 528) (NPG) met € 1,15 miljard voor Groningen. Met deze middelen werken betrokken overheden ook aan plannen om de Groningse waterstofambities verder vorm te geven. Na het NPG is 3 februari jl. de Toekomstagenda Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 843) vastgesteld. In de Toekomstagenda spreken overheden af om te investeren in de economische en duurzame ontwikkeling van de Regio om het perspectief voor bewoners verder te verbeteren, onder andere gericht op de regionale waterstofambities.

Daarnaast is het kabinet voornemens een substantieel deel van de JTF-middelen aan de regio toe te kennen, onder voorbehoud van zowel nadere besluitvorming in Brussel als precieze verdeling van middelen na het opstellen van de regionale transitieplannen. Het Rijk gaat met de toegewezen JTF-gebieden in contact treden om invulling te geven aan transitieplannen voordat het kabinet het nationale JTF-transitieplan aan de Europese Commissie voorlegt. In dit transitieplan verwacht ik ook Groningse waterstofambities terug te zien.

99

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat RWE de Staat heeft gedaagd voor het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) op basis van het Energy Charter. Naast het feit dat deze leden deze stap van RWE zeer betreuren, maken zij zich grote zorgen over wat dit betekent voor de energietransitie. Deze leden zijn altijd al kritisch geweest op soortgelijke arbitrageclausules in internationale verdragen. Volgens deze leden is de Nederlandse rechtstaat meer dan afdoende in staat om via het reguliere bestuursrecht soortgelijke zaken af te handelen. Zij maken zich zorgen over de onafhankelijkheid van het arbitragehof. Daarnaast vinden deze leden het onacceptabel dat de energietransitie vertraagd dreigt te worden door arbitragezaken aangespannen door de fossiele industrie. Ook de kosten en moeite die gepaard gaan met zo’n zaak, staat het maken van goede, onafhankelijke beslissingen op het terrein van de energietransitie in de weg, omdat wellicht geprobeerd wordt om dit soort disputen te vermijden. Tot slot willen deze leden de Minister erop wijzen, dat bij debatten over internationale verdragen die deze arbitrageclausules kennen, altijd door de Minister gesteld werd dat Nederland niet zulke grote risico’s liep. Welke andere verdragen kennen een soortgelijke arbitrageclausule?

Antwoord

Nederland heeft zo’n 70 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met landen buiten de Europese Unie.14 Daarnaast is Nederland partij bij (de nog niet in werking getreden) investeringsovereenkomsten tussen de Europese Unie en Canada, Vietnam en Singapore, en partij bij het Energiehandvestverdrag (ECT).15 Deze verdragen bevatten afspraken over rechtvaardige behandeling van investeringen en rechtsbescherming voor ondernemers.

Recente investeringsovereenkomsten zoals de overeenkomsten tussen de Europese Unie en Canada, Vietnam en Singapore herbevestigen en expliciteren het recht van overheden om nieuwe wet- en regelgeving aan te nemen (het «right to regulate») in het publiek belang. Hierdoor wordt de beleidsruimte van overheden ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen gewaarborgd. Het kabinet zet zich in om oudere investeringsovereenkomsten waar Nederland partij bij is, waaronder het ECT, te moderniseren. Het waarborgen en het expliciteren van het «right to regulate» is onderdeel van deze moderniseringsinzet.

100

Herziet de Minister zijn standpunt dat deze clausules geen risico vormen voor obstructie van de energietransitie? Is de Minister bereid om in Europa aan te geven dat Nederland niet langer zulke clausules in internationale verdragen accepteert en dat bij reeds ondertekende verdragen opnieuw gekeken moet worden naar de wenselijkheid van deze clausules?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat de rechtsbescherming die in investeringsverdragen – zowel bilaterale als die tussen de Europese Unie en derde landen – geboden wordt, vergelijkbaar is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder ons nationale recht. Het recht op toegang tot de rechter is een belangrijk element van een fatsoenlijke rechtsstaat. Ook bij het implementeren van het klimaat- en energiebeleid, is de staat gehouden dat conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en ook met het recht op eigendom zoals neergelegd in artikel 1 van het EVRM en de Onteigeningswet te doen. Bij de totstandkoming van de Wet verbod op kolen is rekening gehouden met deze en andere eigendomsbepalingen. De Wet verbod op kolen is reeds in werking getreden en clausules in de internationale verdragen die worden gebruikt in de arbitragezaak die RWE is gestart stellen de inwerkingtreding niet ter discussie, maar de compensatie die wordt geboden. Deze clausules vormen daarmee geen obstructie of vertraging voor de energietransitie. Nederland en de Europese Unie zetten zich in het investeringsbeschermingsregime en het geschillenbeslechtingsmechanisme te hervormen, waarbij het recht om in het publieke belang te reguleren, waaronder op het terrein van de energietransitie, nadrukkelijk geëxpliciteerd en behouden wordt. Daarmee wordt gewaarborgd dat overheden hun beleidsruimte behouden.

Het kabinet ziet deze moderniseringsinzet ook terug bij de onderhandelingen van handels- en investeringsverdragen tussen de Europe Unie en derde landen, en in recent gesloten akkoorden met Singapore en Canada met het zogenoemde Investment Court System (ICS). Hetzelfde geldt ook voor de Nederlandse modeltekst voor bilaterale investeringsakkoorden (IBO’s) die de Nederlandse inzet vormt voor de (her-)onderhandeling van IBO’s met derde landen.

101

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de praktijk de zonneladder onvoldoende nageleefd wordt, omdat binnen de systematiek van de SDE-subsidies grootschaligere projecten prevaleren boven kleine, inpasbare zon-op-dakprojecten van energiecoöperaties. Dat terwijl deze laatste ruimtelijk veel beter inpasbaar zijn. Ook binnen het opstellen van de RES wordt dit probleem erkend. Wanneer deze werkwijze wordt doorgezet, zouden dus ook grote zonprojecten op water eerder in aanmerking komen voor een subsidie dan kleine projecten op daken. Erkent de Minister dit probleem met het naleven van de zonneladder in de praktijk? Welke mogelijkheden ziet de Minister om kleine zonneprojecten op daken ook in praktijk de eerste keus te laten zijn?

Antwoord

Zon-op-dakprojecten die kleiner zijn dan 15 kWp komen niet in aanmerking voor SDE++, maar kunnen gebruikmaken van de salderingsregeling. Indien salderen niet toereikend is, kan aanspraak worden gemaakt op de ISDE-regeling, waarover de Tweede Kamer ook is geïnformeerd middels de brief van 24 juni 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 563).

Voor zonprojecten groter dan 15 kWp kan SDE++ aangevraagd worden, waarbij geldt dat de relatieve rangschikking van systemen met eigen verbruik is verbeterd ten opzichte van systemen zonder eigen verbruik. Dakgebonden systemen hebben in de regel meer eigen verbruik dan grondgebonden systemen, waardoor zon op dak eerder voor subsidie in aanmerking komt dan grondgebonden systemen. Specifiek voor zon op water geldt daarbij dat deze projecten in de regel duurder zijn dan grondgebonden systemen. Vanwege de zonnelader is er echter voor gekozen deze meerkosten in de SDE++ niet over te nemen. Daarmee is niet de verwachting dat deze projecten eerder aan bod komen.

102

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat zonneprojecten op water vrijwel per definitie een grote ruimtelijke impact hebben. Het is volgens deze leden dan ook onvoldoende om te stellen dat zonne-energie op water voldoet aan de definitie van de zonneladder wanneer natuurgebieden worden ontzien of gekozen voor slimme functiecombinaties met de natuur.

Antwoord

De ruimtelijke en landschappelijke afweging voor het al dan niet benutten van de wateren vindt plaats binnen ruimtelijk beleid van de betreffende overheden en is regionaal maatwerk. Ik deel de constatering van de fractie van de ChristenUnie dat de zonneladder niet als insteek heeft dat hieraan wordt voldaan wanneer natuurgebieden worden ontzien of gekozen wordt voor slimme functiecombinatie met natuur. De insteek is dat er slim omgegaan wordt met de ruimte. De zonneladder geeft aan dat zon-PV op dak, op onbenut terrein in de gebouwde omgeving en langs infrastructuur de voorkeur geniet boven zon-PV op landbouwgronden en in natuurgebieden (Kamerstukken 34 682 en 32 813, nr. 29). Deze insteek kan ook worden gevolgd bij zonneprojecten op water, in de zin dat sommige wateren, zoals zandwindplassen of baggerdepots, redenerend vanuit de zonneladder meer voor de hand liggen dan andere wateren. Tegelijkertijd staan we voor een urgente klimaatopgave die ertoe leidt dat zon-PV op water nodig kan zijn. Mits projecten binnen het vigerende natuurbeleid kunnen worden ingepast, zou dit ook kunnen in natuurgebieden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

103

De leden van de PvdD-fractie zijn voorstander van de oprichting van burgerpanels (ook wel «burgerberaad» of «burgerconventie» genaamd) en voorstander om deze te betrekken bij het vormgeven van klimaatbeleid. Mits goed vormgegeven, kan dit een belangrijk instrument worden om de participatie van burgers te vergroten en de invloed van lobbyisten van vervuilende sectoren te verkleinen. Frankrijk en Ierland kennen al betekenisvolle voorbeelden van het betrekken van burgers bij het klimaatbeleid via een burgerconventie.16 17 Ook Denemarken zal een dergelijke burgerconventie oprichten om klimaatmaatregelen te bespreken.18

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrieven (Kamerstuk 32 813, nr. 624) over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Agnes Mulder c.s. over de mogelijkheden van burgerpanels (Kamerstuk 32 813, nr. 578 en Kamerstuk 32 813, nr. 659) en de Kamerbrief (Kamerstuk 31 936, nr. 831) over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Raan c.s. over het inzetten van burgerpanels bij het overleg over de toekomst van luchthavens (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 50). Deze leden valt het op dat de uitvoering van beide moties nog weinig op elkaar lijkt te zijn afgestemd. Kan de Minister toelichten in hoeverre er al contact is geweest tussen de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat over de uitvoering van deze twee moties? Wat heeft dit contact opgeleverd? Wat gaat de Minister doen om de uitvoering van beide moties beter op elkaar af te stemmen? Hoe gaat de Minister voorkomen dat de uitvoering van beide moties te veel van elkaar gaat verschillen? Op welke wijze gaat de vers aangestelde expertcommissie contact onderhouden met de Expertisegroep Burgerberaad van Extinction Rebellion? Erkent de Minister dat het opzetten en onderhouden van constructief contact tussen beiden waardevol kan zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Er heeft zeker overleg plaats gevonden tussen de betrokken medewerkers van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat waarbij de uitvoering van beide moties is besproken. Daarbij is afgesproken dat wederzijdse informatie-uitwisseling zal (blijven) plaatsvinden. Zo zal het advies van de commissie Brenninkmeijer, net als de adviezen van de commissies Cohen en Van Geel, worden betrokken bij de uitvoering van de motie Van Raan om de inbreng van burgers in het luchtvaartbeleid te borgen. Daarnaast is kennis en expertise op het terrein van IenW, zoals bijvoorbeeld opgedaan door het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL), met de commissie Brenninkmeijer gedeeld. Het OFL is tevens bij de commissie Brenninkmeijer betrokken middels een klankbordgroep. Er zal geregeld overleg blijven plaatsvinden tussen beide ministeries, om een goede afstemming te kunnen borgen. Ook overige betrokken ministeries zijn betrokken bij de voortgang van de commissie Brenninkmeijer.

De commissie Brenninkmeijer heeft op verschillende manieren inbreng opgehaald uit de samenleving. Zoals beschreven in de aanbiedingsbrief van dhr. Brenninkmeijer en het adviesrapport van de commissie Brenninkmeijer (Kamerstuk 32 813, nr. 674) is onder andere input opgehaald uit een open klankbordgroep, waarin veel deskundigen en organisaties zijn vertegenwoordigd. Op www.betrokkenbijklimaat.nl staat welke organisaties deel hebben genomen aan de klankbordgroep. Daarnaast is er een online postbus opengesteld waar iedereen inbreng en ideeën kon delen. De inzendingen daarin zijn, geanonimiseerd, openbaar gemaakt via www.betrokkenbijklimaat.nl.

Als onafhankelijke commissie is het aan de voorzitter en leden zelf geweest om te bepalen met wie zij contact hadden voor het opsteken van hun advies.

104

De leden van de PvdD-fractie willen graag het nieuwe rapport van Shell19, «The Energy Transformation Scenarios», onder de aandacht brengen van de Minister. Hoe is het mogelijk dat Shell beweert de afspraken van Parijs te honoreren terwijl de bedrijfsvoering gericht blijft op het oude doodlopende fossiele stelsel? Het «Sky 1.5 scenario» koerst zelfs af op het (tijdelijk) overschrijden van het 1,5°C-doel, het pas in de verre toekomst terugbrengen van de CO2-uitstoot naar «net-zero» en het blijven investeren in olie en gas (waarvan de pieken pas in respectievelijk 2025 en 2034 worden bereikt). Dat staat allemaal haaks op wat nodig is om de klimaatcrisis te beteugelen: zo snel mogelijk, zo veel mogelijk uitstoot reduceren. Deelt de Minister de mening van deze leden dat dit rapport van Shell een zware onvoldoende verdient? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het genoemde scenariorapport schetst een drietal mogelijke scenario’s voor de wereld, waarvan één van de drie scenario’s aansluit bij de temperatuurdoelen van het Parijsakkoord. Daarmee maakt het rapport inzichtelijk dat er volgens Shell nog steeds een scenario denkbaar is waarmee de temperatuurstijging beperkt wordt tot 1,5 graden, maar dat er ook scenario’s zijn dat die 1,5 graden wordt overschreden. Dat in het 1,5 graden scenario de temperatuurstijging eerst de 1,5 graden overschrijdt en negatieve emissies in de tweede helft van de eeuw nodig zijn, is niet bijzonder; dat geldt voor veel van de mondiale emissiepaden in het IPCC 1,5 graden rapport. Het rapport van Shell kent tegelijkertijd zijn beperkingen, doordat er geen wijze wordt geschetst om mondiaal de doelen uit het Parijsakkoord te halen zonder sterk te leunen op negatieve emissies.

105

De leden van de PvdD-fractie zien ook dat Shell massaal inzet op negatieve emissietechnologie, waaronder het opslaan van CO2 onder de grond. Deze techniek heeft zich echter onvoldoende bewezen. Shell wil er enorme subsidies voor die beter kunnen worden uitgegeven aan echte duurzame investeringen. De inzet op compensatie leidt af van de noodzaak om zoveel mogelijk echte reductie te realiseren. Is de Minister het hiermee eens? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor de oplossing van het klimaatvraagstuk kunnen we geen enkele technologische oplossing op voorhand uitsluiten. Zeker voor het realiseren van de snelle emissiereducties die een 1,5 graden scenario vergt is het noodzakelijk om ook naar de ontwikkeling dat ook de mogelijkheden van CCS te kijken. Deze technologie kan ook een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van negatieve emissies in combinatie met een hoogwaardige inzet van biogrondstoffen. Of de negatieve emissietechnologie op termijn ook een omvang zal bereiken zoals in het Shellscenario wordt verondersteld zal later blijken en is afhankelijk van beleidskeuzes die landen zullen maken in de energietransitie.

106

Daarnaast hanteert Shell in dit rapport een (mediaan) carbon budget van 747 gigaton CO2 (zie pagina 93 van het rapport) om binnen de 1,5°C te blijven. Dat is echter een enorme overschrijding van het wereldwijde emissiebudget van 235 gigaton CO2-equivalenten, met ingang van begin 2020, dat past bij een kans van meer dan 66 procent op het behalen van het 1,5°C-doel20. Indien de wereldwijde uitstoot niet zou dalen, dan is dit emissiebudget medio 2025 opgebruikt. Erkent de Minister dat Shell zich hier wederom niets aantrekt van wat nodig is voor het klimaat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het Shell Sky 1,5 graden scenario is in IPCC termen een zogenaamd «overshoot scenario», waarbij de 1,5 graden in 2100 wordt bereikt, maar tussentijds wordt overschreden (tot 1,7 graden in het Shell Sky scenario). De totale emissies voor dat scenario overschrijden het CO2-budget voor een temperatuurtoename tot 1,5 graden, maar dat wordt gecompenseerd met negatieve emissies via CCS en de aanplant van bossen. De totale emissies voor dat scenario overschrijden het CO2-budget voor een temperatuurtoename tot 1,5 graden, maar dat wordt gecompenseerd met negatieve emissies via CCS en de aanplant van bossen. Daarmee wordt extra CO2-budget gecreëerd. Daarmee wordt extra CO2-budget gecreëerd. De omvang van het CO2-budget is verder afhankelijk van de keuze hoe zeker je wilt zijn dat het anderhalve gradendoel gehaald wordt. In het Shell Sky scenario wordt uitgegaan van een kans van 50%. De door u genoemde 235 Gton CO2 gaat uit van een kans van 66%. Die twee factoren verklaren het grote verschil in verondersteld resterend budget. Het Akkoord van Parijs laat in het midden hoe de temperatuurdoelen bereikt worden.

107

Gaat de Minister ook uit van een carbon budget? Zo ja, welk carbon budget hanteert de Minister? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Carbon (CO2) budgetten worden met name gebruikt in internationale wetenschappelijke kringen, omdat het moment van uitstoot van CO2 niet veel invloed heeft op de mate van uiteindelijke temperatuurstijging. In het internationale en nationale klimaatbeleid, inclusief de nationale klimaatwet, wordt er niet uitgegaan van een CO2-budget, omdat een reductiedoelstelling beter aansluit bij het formuleren en monitoren van reductiedoelen. Door het IPCC worden de CO2-budgetten daarom zelf ook vertaald naar bevindingen over mondiale emissiepaden voor temperatuurdoelen, zoals in het 1,5 gradenrapport. Het Nederlandse klimaatbeleid oriënteert zich in EU verband op die IPCC-bevindingen.

108

Deelt de Minister de mening van deze leden dat dit soort rapporten waarin Shell zichzelf een groen imago probeert aan te meten, enkel schadelijk zijn voor de enorme opgave die ons te wachten staat om de klimaatcrisis op te lossen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Shell verschaft via dergelijke rapporten inzicht in zijn eigen positie en strategie bij de oplossing van het mondiale klimaatvraagstuk. Dat biedt de mogelijkheid om bedrijven ook aan te spreken op de keuzes die ze maken. Het is in dat kader positief dat Shell op basis van deze studie nu heldere en afrekenbare klimaatdoelen voor zich zelf stelt en een transitieplan gaat voorleggen aan haar aandeelhouders om die te bereiken.

109

De leden van de PvdD-fractie merken op dat het afbouwpad voor houtige biomassa nog steeds op zich laat wachten. Hierdoor blijft de Minister in gebreke bij het uitvoeren van een aangenomen gewijzigde Kamermotie (Kamerstuk 32 813, nr. 537) en diverse toezeggingen). Hierdoor bestaat het gevaar dat het biomassabeleid met betrekking tot het afbouwpad over de verkiezingen wordt getild en subsidies voor houtige biomassa nog altijd aangevraagd en uitgegeven kunnen worden. Kan de Minister alsnog een concrete einddatum voor houtige biomassa voor de verkiezingen in het vooruitzicht stellen? Is de Minister bekend met de uitspraak van Diederik Samson21 (kabinetschef van Europees commissaris Frans Timmermans) dat in theorie biomassa CO2-neutraal kan zijn, maar alleen wanneer men een deel van het resthout van het bos gebruikt, hetgeen in de praktijk niet zo werkt?

Antwoord

Op 28 januari jl. heeft de Tweede Kamer besloten (Kamerstuk 35 718, nr. 1) de Kamerbief (Kamerstuk 32 813, nr. 651), met als bijlage het PBL-advies betreffende de uitfasering van houtige biogrondstoffen voor warmtetoepassingen, controversieel te verklaren. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van motie van het lid Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 372).

Ik ben bekend met de uitspraken van de heer Samsom. Gezien de duurzaamheidseisen die Nederland aan houtige biomassa stelt, die strenger zijn dan de huidige Europese eisen, ben ik van mening dat biomassa ook in de praktijk CO2-neutraal is. Als je het per boom bekijkt, dan is het waar dat er een uitstoot van CO2 plaatsvindt. Het systeem moet echter breder bekeken worden (bijvoorbeeld op bosperceelniveau), waarmee het vastleggen van de CO2 gewaarborgd is.

110

De leden van de PvdD-fractie merken hierbij op dat resthout juist in het bos moet blijven, omdat het een belangrijke functie heeft voor de biodiversiteit. Kent de Minister de berekening van prof. D. Smeulders22 van de Technische Universiteit Eindhoven dat biomassa geen oplossing is voor de energietransitie en dat in heel Europa slechts tien biomassacentrales kunnen draaien op het resthout van de drie miljard bomen die Europa zou willen planten? Zo ja, beaamt de Minister dat het verstoken van houtige biomassa niet duurzaam is, noch haalbaar, noch bijdraagt aan de energietransitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister bereid om de subsidiëring van houtige biomassa vanaf de nieuwste SDE++ ronde van 2021 af te schaffen?

Antwoord

Ja, ik ken de berekening. De berekening in de uitzending gaat uit van het snoeihout van 3 miljard extra bomen die geplant worden. Ik ben het niet eens met dat uitgangspunt: biomassacentrales zijn niet afhankelijk van alleen dat snoeihout. Andere vormen van biomassa (zoals mest, resten van de levensmiddelenindustrie en afvalhout) maar ook snoei- en dunningshout van de bestaande bossen in Europa kunnen ook ingezet worden. Er zijn derhalve veel meer biogrondstoffen beschikbaar. Dat neemt niet weg dat duurzame biogrondstoffen een schaars goed zijn. Daarom zet het kabinet in op het infaseren van hoogwaardige toepassingen, zoals grondstof voor de chemie en de uitfasering van laagwaardige toepassingen zoals elektriciteit en lage temperatuur warmte. Met betrekking tot het afschaffen van de subsidiëring van houtige biomassa vanaf de nieuwste SDE++ ronde heeft de Tweede Kamer de motie van het lid Van Esch c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 372) aangenomen. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van motie van het lid Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 372).

111

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken over de energiebesparingsplicht en hebben hier nog enkele vragen over. Kan de Minister aangeven voor hoeveel bedrijven de plicht momenteel niet geldt en hoeveel CO2 deze bedrijven uitstoten?

Antwoord

Kleinverbruikers (een jaarlijks verbruik lager dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas(equivalent)), de glastuinbouwbedrijven die vallen onder het CO2-vereveningssysteem en de ETS-deelnemers zijn uitgezonderd van de energiebesparingsplicht. Daarnaast worden energiebesparingseisen aan vergunningplichtige bedrijven in principe via de vergunning geregeld; deze groep valt daarmee nu niet onder de energiebesparingsplicht. Volgens het CBS zijn er in Nederland circa 890.000 bedrijfsvestigingen (industrie, instellingen en gebouwen). Daarvan hebben 90.000 bedrijfsvestigingen de energiebesparingsplicht en informatieplicht. De verschillende doelgroepen waarop de energiebesparingsplicht wel of niet van toepassing is (verbruiksgrens, wel of geen vergunningplicht etc.) komen niet overeen met de gebruikte verdeling van subgroepen voor de CO2-uitstoot in Nederland (industrie, landbouw, gebouwde omgeving, elektriciteitsopwekking, mobiliteit). Dit betekent dat een precieze waarde voor de CO2-uitstoot voor bedrijven waar de plicht niet voor geldt, niet gegeven kan worden. De uitstoot van de huidige doelgroep onder de energiebesparingsplicht en informatieplicht wordt op basis van TNO-cijfers over energieverbruik geschat op 27 Mton CO2. De totale broeikasgasuitstoot in Nederland is in 2019 183,9 Mton. Dit getal bevat echter ook emissiebronnen die niet van bedrijven afkomstig zijn, zoals vervoer, woonhuizen en grondgebonden emissies. De totale emissie van bedrijven is niet duidelijk. Dit betekent dat de emissie van de huidige energiebesparingsplichtdoelgroep daar niet vanaf getrokken kan worden om zo tot een emissiewaarde te komen voor de CO2-uitstoot van bedrijven die niet onder de energiebesparingsplicht en informatieplicht vallen. Voor de ETS-bedrijven die niet onder de energiebesparingsplicht en informatieplicht vallen is de uitstoot wel duidelijk. De belangrijkste categorieën zijn de CO2-uitstoot van de industriële ETS-deelnemers (304 bedrijfsvestigingen), die volgens het RIVM circa 41,3 Mton bedraagt, en de uitstoot van ETS-deelnemers die elektriciteit opwekken (80 bedrijfsvestigingen) die gezamenlijk 41,8 Mton uitstoten.

112

Wat doet de Minister om deze bedrijven te stimuleren om energie te besparen?

Antwoord

Bij vergunningplichtige bedrijven kan het bevoegd gezag besparingseisen opleggen in de vergunning. Deze bedrijven moeten immers zorg dragen voor zuinig gebruik van energie en er moet gekeken worden of de best beschikbare technieken zijn toegepast. Een zorgplicht om zuinig om te gaan met energie geldt ook voor kleingebruikers. Bij ETS-deelnemers levert het ETS en de voorgenomen CO2-heffing een prikkel voor energiebesparing, met name op gas. Daarnaast nemen ETS-bedrijven die ook grootverbruikers van energie zijn deel aan het Addendum op het MEE-convenant waarbij zij gezamenlijk 9 PJ aan energiebesparing moeten realiseren voor eind 2021. Glastuinbouwbedrijven nemen deel aan het CO2-vereveningssysteem. Bedrijven die jaarlijks minder dan 50.000 kWh elektriciteit en 25.000 m3 aardgas(equivalent) gebruiken vallen niet onder de energiebesparingsplicht. Deze relatieve kleingebruikers kunnen wel gebruik maken van verschillende subsidieregelingen, zoals de ISDE en de Energie-investeringsaftrek (EIA).

113

De Minister stelt dat de plicht in het algemeen goed werkt. Maar deze leden merken op dat in oktober 2020 42 procent (37.5000) van de bedrijven die onder de energiebesparingsplicht vallen geen informatie heeft verstrekt. Het decentraal bevoegd gezag moet deze bedrijven alsnog bewegen om te rapporteren. Hierbij geldt dat in 2021 de ondersteuningsregeling «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht» voor gemeenten en omgevingsdiensten ophoudt. Kan de Minister in het licht van deze beperkingen aangeven op basis van welke gegevens hij meent dat de energiebesparingsplicht goed werkt?

Antwoord

Voor de verbreding is samen met vertegenwoordigers van bedrijfsleven, bevoegd gezag en uitvoering gekeken hoe het systeem van de energiebesparingsplicht verbeterd kon worden. Daarbij gaven de verschillende partijen aan dat de systematiek van de energiebesparingsplicht goed werkt. In mijn brief (Kamerstuk 30 196, nr. 738) doelde ik dan ook op het stelsel dat op basis van een terugverdientijdprincipe en informatieplicht opgetuigd is. Met de branche-specifieke Erkende Maatregelensystematiek en de in 2019 geïntroduceerde informatieplicht is verduidelijkt wat bedrijven moeten doen en is informatie-gestuurd toezichthouden door het bevoegd gezag mogelijk gemaakt. De communicatiecampagne vanuit het Rijk en de branches heeft er verder toe bijgedragen dat er de afgelopen jaren veel meer aandacht is gekomen voor het onderwerp energiebesparing bij bedrijven en dat bedrijven aan de slag gaan. Met de voorgenomen aanpassingen van de energiebesparingsplicht bouw ik dan ook voort op dit systeem en kijk ik waar ik de systematiek kan verbeteren. Ik ben het echter ook met u eens dat er stappen te zetten zijn op het gebied van de naleving van deze verplichting. De rol van het decentraal bevoegd gezag is hierbij cruciaal.

114

Hoe gaat de Minister decentraal bevoegd gezag na 2021 ondersteunen met handhaving van de energieplicht, nu de ondersteuningsregeling in 2021 ophoudt? Is de Minister voornemens een nieuwe ondersteuningsregeling te maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Via de Versterkte Uitvoering Energiebesparing- en Informatieplicht heb ik twee keer 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor extra capaciteit bij het bevoegd gezag in 2020 en 2021. Deze capaciteit is aan de bevoegde gezagen verstrekt in de vorm van aan te vragen diensten, zoals capaciteit voor bedrijfsbezoeken en gevelcontroles. In 2021 staat nog voor 6.504.452 euro aan te verrichten diensten gepland. Deels zijn dit diensten die in 2020 gepland waren, maar vanwege corona uitgesteld zijn naar 2021. De diensten moeten inderdaad eind 2021 verricht zijn. Voor de periode 2021 tot en met 2023 heb ik 9,5 miljoen euro toegezegd (Kamerstuk 32 813, nr. 644). Ik verken momenteel of het verlengen van deze ondersteuningsregeling of een andere bestedingswijze de meest effectieve manier is om het bevoegd gezag te ondersteunen.

115

Bovendien geeft de Minister aan dat hij wil onderzoeken wat de wenselijkheid en het effect is van een besparingsplicht voor ETS-bedrijven. Hierbij vermeldt de Minister dat investeringen in verplichte energiebesparingsmaatregelen wellicht ten koste kunnen gaan van investeringen in andere, effectievere CO2-reducerende maatregelen.

De leden van de PvdD-fractie merken hierbij op dat deze uitspraak haaks lijkt te staan op de beoogde verbreding van de energiebesparingsplicht, door ook het opwekken van energie door zonnepanelen mee te laten tellen in de aangepaste energiebesparingsplicht. Beaamt de Minister dat het beleid tegenstrijdig is?

Antwoord

Nee. Op basis van de motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 32 813, nr. 575) verken ik momenteel de eventuele toegevoegde waarde van normering rondom energiebesparing voor ETS-bedrijven. Inderdaad kijk ik hierbij ook naar de interferentie met de voorgenomen CO2-heffing. Dit staat niet haaks op de beoogde verbreding. Met de verbreding wordt immers verplicht om naast energiebesparende maatregelen ook eigen opwekmaatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Het is geen afweging of een eigen opwek of een energiebesparende maatregel wordt uitgevoerd. De CO2-heffing heeft tot doel dat ETS-bedrijven CO2 reduceren en het is aan het bedrijf om de meest kosteneffectieve afweging te maken. De reductie kan behaald worden door bijvoorbeeld energiebesparing, Carbon Capture and Storage (CCS) of elektrificatie van bedrijfsprocessen. De benodigde reductie vergt vaak grote investeringen. Het is de vraag of een bedrijf door de CO2-heffing niet al de relatief kleine energiebesparende maatregelen uitvoert of dat juist de grote investeringen, gedreven door de CO2-heffing, uitgesteld worden, omdat eerst de kleinere energiebesparende maatregelen uitgevoerd moeten worden. Ik kom hierop terug wanneer ik mijn verkenning op basis van de genoemde motie deel met uw Kamer.

116

Kan de Minister aangeven aan welke andere effectievere CO2-reducerende maatregelen wordt gedacht waar energiebesparing per definitie CO2 reduceert? Denkt de Minister hierbij wellicht aan Carbon Capture and Storage (CCS)? Zo ja, erkent de Minister dat energiebesparing prioriteit heeft boven het continueren van dezelfde productiewijze, om vervolgens CO2 af te vangen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Met de Klimaatwet is gekozen voor het sturen op CO2. Energiebesparing maakt onderdeel uit van een breder pakket aan mogelijke maatregelen om tot CO2-reductie te komen. Binnen dat pakket wordt steeds gekeken naar de meest kostenefficiënte maatregel. Een maatregel zoals Carbon Capture and Storage (CCS) levert geen energiebesparing, maar wel CO2-reductie op.

117

De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister kan aangeven op welke manier natuurinclusieve energiebesparings- en opwekmaatregelen kunnen worden gestimuleerd via de energiebesparingsplicht en via de ISDE. Want het is het doel van de Minister om in te zetten op een natuurinclusieve energietransitie, zoals gesteld in het Programma Versterken Biodiversiteit? Kan de Minister onderzoeken hoe er natuurinclusief gestimuleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee. De ISDE richt zich met name op het stimuleren van warmtepompen, zonneboilers en isolatiemaatregelen bij particuliere koopwoningen en het aansluiten van particuliere koopwoningen op een warmtenet. De energiebesparingsplicht verplicht bedrijven en instellingen met een verbruik van meer dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgasequivalent alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om efficiënte aandrijfsystemen, ledverlichting en isolatie van appendages. Bij beide instrumenten gaat het om specifieke technieken en niet om een complete verduurzamingsstrategie. Ik zie nu geen mogelijkheden om bij deze stimulering en de verplichting rekening te houden met de mate waarin genoemde opties natuurinclusief zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de importheffing voor buitenlands afval naar aanleiding van de Europese Methaanstrategie. In het betreffende BNC-fiche geeft de Minister aan dat vanwege de omvang van het probleem en het grensoverschrijdende karakter van methaanproductie en -emissies acties op het niveau van lidstaten niet genoeg zijn om de doelstelling te realiseren. Deze leden hebben in dit verband enkele vragen.

118

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bekend is met de onderzoeken van PWC 23, CE Delft24, TNO25 en Eunomia26 naar de impact van de importheffing op buitenlands afval die concludeerden dat deze heffing in de eerste plaats niet leidt tot de beoogde beperking van de CO2-uitstoot in Nederland, vervolgens mondiaal tot meer CO2-uitstoot en methaanemissies leidt omdat in omringende landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, onnodig afval gestort wordt en tot slot een negatieve impact heeft op het financieel rendement van afvalenergiecentrales en daarmee op verdere investeringen in duurzaamheid en recycling.

Antwoord

De Staatssecretaris van IenW en ik zijn op de hoogte van de betreffende rapporten. Ik verwijs daarbij ook naar de Kamerbrief beantwoording vragen Schriftelijk Overleg Circulaire Economie van 29 mei 2020, waarin uitgebreid is ingegaan op de vragen mede naar aanleiding van deze rapporten (Kamerstuk 32 852, nr. 119). Deze maatregel is voor het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen in het licht van het Urgendavonnis van belang. De berekeningen van TNO en CE-Delft bevestigen CO2-winst in Nederland en gaan voor de uitstoot in het buitenland uit van ongewijzigd beleid. Ook het beleid in het VK is erop gericht om storten zoveel mogelijk te voorkomen. Wij hebben meerdere keren contact gezocht met onze Britse collega’s en hebben nog steeds geen aanwijzingen dat er meer afval in het VK gestort wordt. Naarmate de elektriciteits- en warmteproductie in Nederland verder verduurzaamt naar emissieloze bronnen zullen de CO2-effecten dan ook positiever zijn dan waar het kabinet in het kader van het Urgendavonnis voor de korte termijn van uitgaat. De maatregel bevordert hoogwaardigere recycling in binnen- en buitenland en minder verbranding in Nederland en zorgt ook voor minder andere emissies, zoals minder bodemassen uit afvalverbrandingsinstallaties die in Nederland achter blijven. De maatregel bevordert hoogwaardigere recycling in binnen- en buitenland en minder verbranding in Nederland en zorgt ook voor minder andere emissies, zoals minder bodemassen uit afvalverbrandingsinstallaties die in Nederland achter blijven.

119

Is de Minister bekend met het alternatieve plan van de afvalsector dat wel de beoogde besparing oplevert zonder daarbij CO2- en methaan-uitstoot in het buitenland te verhogen en in andere negatieve bijeffecten te resulteren en (naar dat deze leden begrepen hebben) inmiddels al langer dan een jaar ter validatie bij de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat ligt? Is de Minister bereid ervoor te zorgen dat dit plan zo snel mogelijk behandeld en opgepakt wordt?

Antwoord

Zoals gemeld is het kabinet in gesprek over een eventueel alternatief voor de genomen Urgenda-maatregel ten aanzien het betrekken van buitenlands afval dat in Nederland wordt verbrand of gestort bij de afvalstoffenbelasting (Kamerstuk 32 852, nr.119). Een eventueel alternatief moet onder andere een pakket aan maatregelen met gelijke CO2-besparing bevatten. De gesprekken met de Vereniging Afvalbedrijven over een eventueel alternatief zijn nog gaande. De Kamer wordt dit voorjaar door het kabinet geïnformeerd over het resultaat van deze gesprekken.

120

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister eerder heeft aangegeven dat de Kamer pas bij de volgende Klimaat- en Energieverkenning (KEV) geïnformeerd zal worden over de effecten van de importheffing. Deze leden vinden dit te lang duren met het oog op het komende Belastingplan. Is de Minister bereid ervoor te zorgen dat de Kamer voor de zomer geïnformeerd wordt over de effecten van de importheffing?

Antwoord

Het PBL is gevraagd te kijken naar de daadwerkelijke effecten van de maatregelen uit het klimaatakkoord en Urgendapakket tot nu toe. De Klimaat- en Energieverkenning komt in oktober 2021 uit. Dat is voor de behandeling van het Belastingplan 2022 in de Tweede Kamer.

121

De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat afvalenergiecentrales inmiddels ook geconfronteerd zijn met een CO2-heffing. Deze leden constateren tevens dat vanaf 2022 geen belastingopbrengsten door de importheffing voorzien zijn, omdat de import dan geminimaliseerd zou zijn. Dat lijkt in de praktijk niet het geval te zijn. Is de Minister bereid, gegeven voorgaande constateringen en het alternatieve plan, ervoor te zorgen dat de importheffing per 1 januari 2022 ingetrokken wordt?

Antwoord

De afvalstoffenbelasting en de CO2-heffing zijn complementair aan elkaar. Als er minder afval wordt verbrand door minder import, dan helpt dit bedrijven om binnen het vrijgestelde emissiepad voor de CO2-heffing te blijven waardoor het betalen van deze belasting wordt voorkomen. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet momenteel in gesprek met de afvalsector over een eventueel alternatief. Hangende die gesprekken zal het buitenlandse afval onder de afvalstoffenbelasting blijven vallen. De Kamer ontvangt conform de gedane toezegging van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tijdens het AO Circulaire Economie van 2 december jongstleden dit voorjaar een Kamerbrief over het resultaat van de gesprekken.

122

De leden van de SGP-fractie lezen in de Noordzee Energy Outlook dat richting 2050 mogelijk 38 gigawatt (GW) tot 72 GW aan wind op zee gerealiseerd moet worden. Dat is vele malen meer dan de huidige capaciteit van 2,4 GW. Kan de Minister aangeven wat dit betekent voor het percentage van het Nederlandse deel van de Noordzee dat ingenomen zal worden door windmolenparken? Wat betekent dit voor het huidige natuurlijke en open karakter van de Noordzee en de ruimte voor andere gebruikers van de zee?

Antwoord

Het ruimtebeslag van de huidige windparken (2,4 GW) is ongeveer 500 km2, wat neerkomt op 0,9% van het Nederlandse deel van de Noordzee. In 2023, na realisatie van de windparken uit het energieakkoord (Borssele, Hollandse Kust Noord en Zuid), is het ruimtebeslag van wind op zee een kleine 1.000 km2, wat neerkomt op 1,7% van de Nederlandse Noordzee (zie windopzee.nl). In 2030 is in de Noordzee Energie Outlook, die recent aan uw kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 646), berekend dat voor de geplande capaciteit van 11 GW 1.600 km2 van de Nederlandse Noordzee in gebruik zijn voor windparken: 2,8% van de Nederlandse Noordzee, exclusief ruimtegebruik voor aanlandingskabels. Een extra opgave voor windenergie op zee vanwege de aangescherpte Europe doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030 is nog niet meegenomen, omdat een besluit hierover bij een nieuw kabinet ligt. In 2050 zal 38–72 GW windenergie nodig zijn om de Klimaatdoelen te halen. Dit neemt ca. 7,5–13,4% van de ruimte van de Nederlands Noordzee in. De genoemde oppervlakten betreffen bruto ruimtegebruik. De ruimte tussen de windturbines is echter beschikbaar voor andere activiteiten.

Ter vergelijking, natuurgebieden beslaan op dit moment ca. 20% van de ruimte op de Noordzee (zie windopzee.nl). In relatie tot de visserij is in het Noordzeeakkoord afgesproken dat in 2023 13,7% van de Noordzee binnen ecologische waardevolle gebieden volledig gevrijwaard wordt van bodemberoerende visserij. Dit percentage loopt op naar 15% in 2030.Scheepvaartroutes en kabels en leidingen nemen ook ruimte in beslag (momenteel ongeveer 6,2% cq. 13,4%). Hier mag wel gevist worden, maar dat zal in de praktijk niet altijd gebeuren vanwege risico’s op schade of aanvaringen.

Afwegingen over ruimtegebruik op de Noordzee worden gemaakt binnen het Nationaal Waterprogramma, onderdeel Programma Noordzee. De afspraken tussen de verschillende gebruikers van deze ruimte uit het Noordzeeakkoord worden hierin overgenomen. Binnenkort zal er een concept Programma Noordzee naar uw Kamer worden gestuurd, waarin de beleidsvoornemens voor de periode 2022–2027 staan beschreven. In maart 2022 zal u van het nieuwe kabinet een definitief Programma Noordzee 2022–2027 ontvangen.

123

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Noordzee Energy Outlook en andere rapporten duidelijk aangeven dat het opschalen van een duurzame energievoorziening in balans met de vraagontwikkeling en het behoud van leveringszekerheid geen sinecure is en een zorgvuldige aanpak vergt. Deelt de Minister de mening van deze leden dat een zorgvuldige aanpak tijd vergt en dat problemen door te grote klimaatambities, zoals 55 procent CO2-emissiereductie in 2030, voorkomen worden?

Antwoord

Klimaat- en energiebeleid vraagt zowel om tempo als om zorgvuldigheid. De klimaatproblematiek is urgent. Tegelijkertijd vraagt het uitwerken van oplossingen voor de uitdagingen die daarbij komen kijken inderdaad om zorgvuldigheid. Dit betekent concreet dat al vroeg moet worden nagedacht over de uitdagingen van het energiesysteem in de toekomst, zoals bijvoorbeeld de verdere groei van windenergie op zee waar de Noordzee Energie Outlook 2030–2050 (NEO) naar kijkt. Dat is ook de reden dat ik de NEO heb laten opstellen: zodat we tijdig kunnen beginnen met het uitwerken van oplossingen en hierbij dus ook zorgvuldig te werk kunnen gaan.

124

De leden van de SGP-fractie lezen in de recente Monitoring Leveringszekerheid 2020 van TenneT dat na 2025 een grotere importafhankelijkheid op zal treden met risico’s voor de leveringszekerheid. Dat zal na 2030 eerder meer dan minder worden. Hoe gaat de Minister op langere termijn de leveringszekerheid borgen?

Antwoord

Nederland is onderdeel van een Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt en de verschillende landen zijn steeds beter met elkaar verbonden middels interconnectie. Betere verbindingen tussen landen maken meer import en export mogelijk en dit heeft een positieve invloed op de leveringszekerheid. In een elektriciteitssysteem waarin in toenemende mate de productie plaats zal vinden op basis van weersafhankelijke bronnen, groeit het belang van het uit kunnen wisselen van elektriciteit. Volgens de monitor leveringszekerheid van TenneT is de leveringszekerheid tot 2030 op orde. Richting 2050 zullen CO2-vrije flexibiliteitsvormen, zoals opslag, vraagsturing en CO2-vrij regelbaar vermogen steeds belangrijker worden om leveringszekerheid te blijven garanderen. Ik zal een onderzoek uit laten zetten naar de ontwikkeling van de verschillende vormen van CO2-vrije flexibiliteit waarbij o.a. gekeken zal worden of de verschillende technologieën al competitief zouden kunnen zijn in 2030 en wat er eventueel voor nodig is om de technologieën verder door te ontwikkelen.

125

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de compensatieregelingen voor de verhoogde heffing Opslag Duurzame Energie (ODE) voor het mkb. De regering schreef in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie in verband met de vaststelling van tarieven voor de jaren 2021 en 2022 (Kamerstuk 35 579) dat ze op korte termijn meer gerichte maatregelen wilde treffen om het handelingsperspectief van de getroffen sectoren te verbeteren. Deze leden hebben begrepen dat de Minister daarbij inzet op de VEKI-regeling (Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie). Daar zetten deze leden grote vraagtekens bij. Is de veronderstelling juist dat deze investeringsregeling niet specifiek gericht is op de sectoren die in het bijzonder geraakt worden door de verhoogde ODE-heffing? Is de veronderstelling juist dat bedrijven alleen kunnen profiteren als ze voldoende cashflow hebben voor investeringen en dat dit bij verschillende bedrijven lastig is vanwege de sterk opgelopen energielasten en de coronacrisis? Deelt de Minister de mening van deze leden dat op deze wijze geen sprake is van gerichte maatregelen om het handelingsperspectief van de getroffen sectoren te verbeteren, laat staan van compensatie? Is de Minister bereid alsnog in te zetten op een volwaardige compensatieregeling en het beschikbare budget gericht in te zetten voor de sectoren die in het bijzonder getroffen zijn?

Antwoord

In 2021 en 2022 zal een deel van de beschikbare middelen beschikbaar gesteld worden aan de industrie, bij voorkeur via een investeringssubsidie. Hiermee worden bedrijven tegemoet gekomen in het versnellen en naar voren halen van investeringen in procesefficiëntie en energiebesparende maatregelen. Het klopt dat de industrie daar ook zelf een bijdrage aan moet leveren maar met deze investeringen kunnen bedrijven hun energieverbruik verlagen en daarmee besparen op hun energierekening en ODE-lasten. Met de regeling verbetert het rendement van de investeringen, waardoor de kans op financiering groter is. Daarmee worden maatregelen gestimuleerd die tevens passen bij de reductie van CO2 in de industrie naar 2030.

Met deze vorm van compensatie komt het budget snel beschikbaar voor de industriesectoren. Hoewel de subsidieregeling niet specifiek gericht is op de sectoren die in het bijzonder geraakt zijn door de verhoogde ODE-heffing, betreffen zij wel 80–90% van de aanvragers waardoor dit naar verwachting geen knelpunt zal zijn. Directe gedeeltelijke terugbetaling van bedrijven in de industrie zal naar verwachting niet door de Europese Commissie worden geaccepteerd vanwege staatsteunregels.

126

De leden van de SGP-fractie horen tot slot graag wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitwerking van de compensatieregeling voor de glastuinbouw in verband met de verhoogde ODE-heffing.

Antwoord

Zoals genoemd in antwoord op de vragen van het lid Stoffer (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1592.) van 8 februari 2021, wordt momenteel de regeling uitgewerkt in overleg met de sector. Daarnaast is het van belang dat regelingen uitvoerbaar zijn en binnen de staatsteunregels passen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik zullen uw Kamer binnenkort nader informeren over de voorziene uitwerking van de regelingen.


X Noot
1

Informatieblad aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020–31428.html

X Noot
6

GroenLinks, 2020 «Energiebesparingsplan voor de industrie» (https://groenlinks.nl/sites/groenlinks/files/2020–10/Energiebesparingsplan.pdf)

X Noot
8

Zie meer recent ook de brief hierover aan gemeenten, inclusief een overzicht van beschikbare regelingen: Stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde omgeving | Brief | Rijksoverheid.nl

X Noot
10

Kamerstuk 21 501-08, nr. 817

X Noot
12

Zie meer recent ook de brief hierover aan gemeenten, inclusief een overzicht van beschikbare regelingen: Stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde omgeving | Brief | Rijksoverheid.nl

X Noot
15

Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 01-12-2009 is de EU bevoegd investeringsverdragen af te sluiten. De akkoorden met Singapore, Vietnam en Canada zitten in het nationale goedkeuringsproces

X Noot
16

Convention Citoyenne pour le Climat, 2020 «The Citizens» Convention on Climate, what is it?» (https://www.conventioncitoyennepourleclimat.fr/en/)

X Noot
17

Citizens» Assembly, 2020 «How the state can make Ireland a leader in tackling climate change» (https://www.citizensassembly.ie/en/how-the-state-can-make-ireland-a-leader-in-tackling-climate-change/)

X Noot
18

BBC, 8 juli 2020 «The law that could make climate change illegal» (https://www.bbc.com/future/article/20200706-the-law-that-could-make-climate-change-illegal)

X Noot
20

The CONSTRAIN Project Annual Report, 2019 «Zero in on the remaining carbon budget and decadal warming rates» (DOI: https://doi.org/10.5518/100/20)

X Noot
21

De Hofbar, 9 februari 2021 «Is biomassa überhaupt houdbaar?» (https://www.npostart.nl/de-hofbar/09-02-2021/POW_04931871)

X Noot
22

Idem.

X Noot
23

PWC, 2019 «Importheffing buitenlands afval en uitstoot van broeikasgassen»

X Noot
24

CE Delft, 2020 «Klimaateffecten importheffing afval» (Klimaateffecten importheffing afval – CE Delft)

X Noot
25

TNO, 2020 «De bijdrage van verbranden van geïmporteerd afval aan de Nederlandse en Europese CO2-emissies» (tno-rapport-r10567-CO2-emissies-buitenlands-afval.pdf (attero.nl))

X Noot
26

Eunomia, 24 maart 2020 «Impacts of the Netherlands» Waste Import Tax»

Naar boven