28 286 Dierenwelzijn

Nr. 769 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2014

Bijgaand ontvangt u de stand van zaken met betrekking tot een aantal toezeggingen en moties uit het Algemeen Overleg van 4 september jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 764). Daarnaast ga ik in op een resterende toezegging uit het notaoverleg Dierenwelzijn van 2 december 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 723). Tevens zal ik ingaan op het verzoek van lid Zijlstra zoals gedaan in het ordedebat van 23 september jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 4, item 8).

Algemeen Overleg 4 september 2014

Diertransport

Ik heb uw Kamer toegezegd te informeren over de beladingsgraad en stahoogte inzake diertransporten, alsmede over het gebruik van GPS. Hiermee ga ik tevens in op de motie van het lid Van Dekken (Kamerstuk 28 286, nr. 761) waarin de regering wordt verzocht binnen drie jaar een wettelijke verplichting voor GPS-apparatuur in veetransportwagens en een centrale database voor verzameling en analyse van de GPS-gegevens ter verbetering van de handhaving te realiseren.

Kwaliteitssystemen

Zoals in mijn brief van 27 januari (Kamerstuk 26 991, nr. 393) aangegeven zijn de modaliteiten die aan QLL zijn verleend ingetrokken per 1 maart 2014. De afgelopen periode is overlegd met de sectoren en de Dierenbescherming over nieuwe kwaliteitssystemen. De nieuwe kwaliteitssystemen moeten in staat zijn om voldoende garanties ten aanzien van diergezondheid en dierenwelzijn te bieden en deze te kunnen borgen.

Door de NVWA zijn criteria (eisen) opgesteld waaraan toekomstige kwaliteitssystemen zullen moeten voldoen. Deze kwaliteitscriteria zijn te vinden op de website van de NVWA. De criteria hebben betrekking op borging ten aanzien van dierenwelzijn, diergezondheid en voldoende draagvlak bij alle betrokken schakels. De uitgangspunten en criteria zijn voorgelegd aan de sectorvertegenwoordigers en de Dierenbescherming.

De vertegenwoordigers van de kalver-, varkens-, schapen- en rundvee-sector hebben samen met vertegenwoordigers van de transportsector ieder een plan aan de NVWA ter toetsing voorgelegd. De voorliggende plannen zijn met enkele aanpassingen en aanvullingen gereed om een pilot van zes maanden in te gaan. Voor de schapen- en rundersector lijkt de start van de pilotfase voor het einde van dit jaar haalbaar. Voor de kalver- en varkenssector wordt gestart met een korte praktijktest voor het beter in beeld krijgen van eventuele praktische bezwaren, en wordt bij positief resultaat gestart met een pilot. Na afloop van de pilotfase vindt er een evaluatie door de NVWA plaats. Daarna zal ik beslissen of ik de aangevraagde toezichtfaciliteiten zal definitief toekennen aan de indieners van de kwaliteitssystemen.

Het gebruik van GPS systemen

In het kader van toekomstige kwaliteitssystemen is nadrukkelijk meegenomen dat de inzet van GPS systemen een verplichting dient te zijn voor alle bedrijfsmatige diertransporten die onder de systematiek van de kwaliteitssystemen vallen. Het systeem zal door de controlerende instanties waaronder de NVWA eenvoudig toegankelijk moeten zijn.

Beladingsnormen en stahoogte

Over de beladingsgraad van varkens bij transport is overeenstemming bereikt met de sector. De beleidsregel waarin dit wordt vastgelegd moet genotificeerd worden bij de Europese Commissie gelijktijdig met de beleidsregel voor de stahoogte voor runderen onder de 12 maanden. Over dit laatste punt ben ik in overleg met de kalversector, mede in het kader van de verduurzamings- en transitieagenda van de kalversector in het kader van het GLB.

Angorawol en wasbeerhondenbont

De leden Thieme en Van Gerven verzoeken de regering zich in te zetten voor een Europees importverbod op angorawol (Kamerstuk 28 286, nr. 753) en lid Van Gerven verzoekt de regering zich sterk te maken voor een Europees handels- en importverbod op wasbeerhondenbont (Kamerstuk 28 286, nr. 758).

Ik zal deze verzoeken meenemen in mijn aanpak gericht op het voorkomen dat er kleding in de winkels komt waarin angorawol of wasbeerhondenbont is verwerkt dat is verkregen van dieren waarvan het dierenwelzijn niet is of kan worden gegarandeerd. Zoals aangegeven in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstukken 28 286, nr. 729) ben ik in gesprek met de kleding- en textielsector, opdat zij zelf de verantwoordelijkheid nemen om hier voor te zorgen. De sector heeft de problematiek verder in beeld gebracht. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 12 juni 2014 (Kamerstuk 33 930 XIII). Voor het einde van het jaar spreek ik de sector weer in de verwachting te horen welke activiteiten er zijn ondernomen en wat de stand van zaken is. Verder ben ik voornemens om een van de komende Landbouwraden het onderwerp aan te kaarten.

Dierentuin als ontsnappingsroute voor dieren die niet op de positieflijst staan

Ik heb u toegezegd te onderzoeken of de regelgeving voor dierentuinen in het besluit Houders van dieren een oneigenlijke ontsnappingsroute zou kunnen bieden aan mensen die dieren willen houden die niet op de positieflijst staan, na de invoering hiervan.

Iemand die een dier houdt die niet op de positieflijst staat op moment van inwerkingtreden van de positieflijst, valt onder de overgangsregels voor de positieflijst: deze dieren mogen worden gehouden zo lang zij leven. Voor deze dieren geldt de overgangsregeling zoals u eerder uitgelegd in mijn brieven over de positieflijst (Kamerstuk 31 389, nrs. 130, 134, 141 en 145).

Indien iemand een dierentuin wil beginnen moet een vergunning worden aangevraagd. Voorwaarde voor verkrijging van een dierentuinvergunning is dat er tenminste zeven dagen per jaar openstelling is voor publiek en er meer dan 10 wilde diersoorten worden gehouden. Voordat iemand een vergunning krijgt moet voldaan worden aan strenge voorschriften op het gebied van onder andere huisvesting, verzorging en educatie. Dit vergt flinke investeringen. Er volgt altijd een inspectiebezoek van de visitatiecommissie, waarin (dierentuin) deskundigen zitting hebben. Indien een vergunning is verkregen moet de eigenaar voldoen aan de regels zoals gesteld in hoofdstuk 4 van het besluit Houders van dieren.

De laatste drie jaar hebben 11 inrichtingen een dierentuinvergunning aangevraagd. Daarvan hebben drie inrichtingen een vergunning gekregen. Vier aanvragen zijn nog in procedure. Twee aanvragers hebben de aanvraag ingetrokken. Van twee inrichtingen is de vergunning geweigerd.

Zoals geschetst zijn aan het verkrijgen van een dierentuinvergunning en het houden van dieren in dierentuinen strenge voorschriften verbonden. Van een eenvoudige uitweg van de positieflijst via de dierentuinregels is dan ook geen sprake.

Tolerantiegrenzen transport pluimvee

De motie Van Dekken verzoekt de regering alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de situatie in de praktijk aan de tolerantiegrens bij transport van pluimvee te laten voldoen (Kamerstuk 28 286, nr. 762). De tolerantiegrens die per aangevoerde koppel op het slachthuis gehanteerd wordt is 0,5% voor het aantal overleden dieren en 2% voor het aantal gewonde dieren.

In mijn brief van 2 juli 2014 (Kamerstuk 33 835, nr. 8) heb ik u geïnformeerd over de maatregelen die de NVWA heeft ingezet zoals meer controles bij het vangen van pluimvee en bij de im- en export van slachtkippen, nadere invulling van de feitelijke toepassing van de criteria voor handhaving die momenteel gelden voor vleugelletsel en kapotte containers, en het vaker uitvoeren van letseltellingen in de slachthuizen. Het in deze brief aangekondigde extra toezicht zal ook in 2015 worden voortgezet. Daarnaast is de NVWA in gesprek met de sector om tot verbetering te komen op het gebied van vangen en vervoeren van pluimvee.

De sector heeft hiermee een begin gemaakt door het organiseren van de opleiding van vangploegen.

Notaoverleg Dierenwelzijn 2 december 2013

Voortgangsrapportage initiatiefgroep duurzame fokkerij

Ik heb u toegezegd u te informeren over de voortgangsrapportage van de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij. Deze voortgangsrapportage heeft de Initiatiefgroep uitgebracht over de uitvoering van haar actieplan 2012–2014. Voor de voortgangsrapportage verwijs ik u naar de bijlage bij deze brief1.

De Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij heeft o.a. invulling gegeven aan het advies van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) uit het rapport Fokkerij en Voortplantingstechnieken van 6 december 2010 om een zogenaamde proefpolder in te richten voor de landbouwhuisdierensector. In deze proefpolder is het door de RDA opgestelde afwegingsmodel voor ethische afwegingen bij het fokken met landbouwhuisdieren getest in de praktijk. De proefpolders hebben enerzijds geleid tot verbetering van het RDA-afwegingsmodel en anderzijds tot aanpassing van enkele aspecten van de ethische afwegingsmodellen die de fokbedrijven zelf al toepasten in de praktijk. Verder heeft de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij stappen gezet om via de fokkerij bij te dragen aan de ambities van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij om de weerstand van dieren te verbeteren en meer hoogwaardig voedsel te produceren met minder gebruik van grondstoffen. Uit deze ontwikkelingen blijkt voor mij dat de initiatiefgroep een waardevolle bijdrage levert aan de verduurzaming van de veehouderij. Ik vind het belangrijk dat alle betrokken partijen zich hier actief voor blijven inzetten. Ik moedig de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij aan om dit vorm te geven in een uitdagend actieplan voor de komende periode.

Aangenomen moties in relatie tot minder regelgeving en meer werk

Tijdens het ordedebat van 23 september jl. heeft het lid Zijlstra gevraagd hoe de aangenomen moties op het gebied van dierenwelzijn en in het kader van de initiatiefnota van Van Gerven zich verhouden tot het doel van het kabinet om te komen tot minder regelgeving en meer werk.

Ik ben met de heer Zijlstra van mening dat bij het indienen en stemmen over moties die leiden tot aanvullende regelgeving een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt tussen het beoogde doel en het kabinetsstreven om te komen tot vermindering van regels.

De moties waar aan gerefereerd betreffen veelal ondersteuning van het lopende beleid en leiden in eerste instantie niet tot extra regelgeving.

Wel zijn deze moties een stok achter de deur indien de sector onvoldoende voortgang boekt, zoals de motie inzake het voorbereiden van een verbod op keizersneden bij onvoldoende voortgang in 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 760). Deze motie is in lijn met mijn voornemen zoals ik dat heb aangekondigd in de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 651). Of het betreffen moties die vragen om een inspanningsverplichting van de overheid zoals de motie over een onderzoek naar versneld stopzetten van de productie in bestaande oude varkens- en pluimveestallen (Kamerstuk 33 792, nr. 3), en de motie over het laten voldoen aan de tolerantiegrens van transport bij pluimvee (Kamerstuk 28 286, nr. 762). Voor wat betreft de controles op het transport van pluimvee heeft het kabinet haar inzet reeds uiteengezet in de brief van 2 juli jl. inzake de rapportage NVWA project vervoer pluimveeketen (Kamerstuk 33 835, nr. 8). Ten aanzien van de beide moties inzake angorawol (Kamerstuk 28 286, nr. 753) en wasbeerbont (Kamerstuk 28 286, nr. 758) heb ik in het VAO dierenwelzijn van 10 september jl. aangegeven wat de belemmeringen zijn in internationaal verband, rekening houdend met de WTO regelgeving en de interne vrije markt binnen de Europese Unie. Voor wat betreft de uitvoering van deze moties verwijs ik u naar hetgeen eerder in deze brief is aangegeven.

De motie aangaande een verplichting tot GPS-apparatuur in veetransportwagens (Kamerstuk 28 286, nr. 761) leidt niet tot extra regelgeving, maar zal in overleg met de sector – zoals ook hierboven in deze brief beschreven – onderdeel worden van de private kwaliteitssystemen. Deze private kwaliteitssystemen zorgen, bij een goede implementatie tot aanvullende garanties van diergezondheid en dierenwelzijn en tot een verminderde controlelast van de NVWA.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven