31 389 Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)

Nr. 141 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2013

Tijdens het Notaoverleg van 2 december jl. heb ik u, gelet op de vertraging die het tot stand komen van Besluit houders van dieren heeft opgelopen en de door de Raad voor Dierenaangelegenheden benodigde extra tijd voor het opstellen van de randvoorwaarden, geïnformeerd over mijn inzet de Positieflijst per 1 juli 2014 in werking te laten treden. Ik heb u toegezegd per brief te informeren over de uitwerking van de Positieflijst en hoe het traject tot 1 juli 2014 er uit gaat zien1.

Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

Positieflijst

Op 18 juni 2013 heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de totstandkoming van de Positieflijst zoogdieren en het gaan samenstellen van werkgroepen voor de uitwerking van het overgangsbeleid, evaluatie en handhaving (Kamerstuk 31 389, nr. 130). Daarnaast heb ik u geïnformeerd over mijn verzoek aan de Raad voor Dierenaangelegenheden om met input vanuit de wetenschap en organisaties van houders een zienswijze op te stellen ten behoeve van de nadere uitwerking van de voorwaarden waaronder bepaalde diersoorten mogelijk gehouden kunnen worden. Naar aanleiding hiervan heeft uw Kamer mij schriftelijke vragen gesteld die ik op 19 oktober jl. heb beantwoord (Kamerstuk 31 389, nr. 134).

De uitwerking van de Positieflijst inzake het overgangsbeleid, evaluatie en handhaving is op hoofdlijnen afgerond en op 26 november jl. besproken met de bestuurlijke vertegenwoordigers van de Dierenbescherming, Dibevo, Platform Verantwoord Huisdierenbezit, Dierencoalitie, Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en Stichting AAP. Daaraan voorafgaand zijn deze organisaties betrokken geweest bij de werkgroepen die op verschillende onderdelen hebben gewerkt aan voorstellen. Daarnaast heeft de RDA een interim-advies uitgebracht met betrekking tot het invullen van de randvoorwaarden en wordt de beoordelingssystematiek op een aantal onderdelen aangepast.

De positieflijst is de verzameling van diersoorten en diercategorieën die op grond van artikel 2.2, eerste lid, Wet dieren zijn aangewezen. In artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren staan de criteria die daarbij moeten worden gehanteerd.

De diersoorten zijn beoordeeld aan de hand van de in artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren opgesomde risicofactoren. Deze positieflijst wordt in een bijlage bij de Regeling houders van dieren opgenomen.

In mijn brief van 12 september jl. (Kamerstuk 31 389, nr. 133) heb ik u toegelicht dat de inwerkingtreding van het besluit houders van dieren afhankelijk is van het besluit diergeneeskundigen.

1. Uitwerking Positieflijst

Overgangsbeleid

Voor de zoogdiersoorten die niet op de Positieflijst staan is een overgangsregeling noodzakelijk. Ik heb, alle argumenten overwegende, die door de verschillende partijen op de verschillende onderdelen naar voren zijn gebracht, het volgende besloten.

• Zoogdiersoorten die niet op de Positieflijst staan en al wel beoordeeld zijn

Houders van dieren die niet op de Positieflijst staan, mogen indien het dier aantoonbaar in Nederland wordt gehouden op moment van inwerkingtreding, deze dieren blijven houden gedurende de tijd dat het dier nog leeft. Dit dier mag ook weer doorverkocht of afgestaan worden. Het fokken met deze dieren is niet meer toegestaan. De bewijslast dat het dier al in leven was op het moment van inwerkingtreding van de Positieflijst ligt bij de houder.

Het uitgangspunt is dat de soorten die niet op de Positieflijst staan, niet gehouden mogen worden. Het kan echter in een uitzonderlijk geval onder zeer speciale randvoorwaarden die alleen door een enkele gespecialiseerde houder te verwezenlijken zijn, aanvaardbaar zijn de soort toch te houden. Voor deze (zeer beperkte) groep houders biedt de Wet een ontheffingsmogelijkheid. De aanvrager dient een verzoek tot ontheffing te kunnen onderbouwen met wetenschappelijke literatuur op grond waarvan hij van mening is dat hij de soort wel goed kan houden onder de door hem aangegeven randvoorwaarden. Naast het aanvragen van een individuele ontheffing kan een belanghebbende ook een aanvraag doen om een diersoort te laten herbeoordelen met als doel de soort aan de Positieflijst toe te voegen dan wel van de lijst af te halen. Ook dan dient de aanvrager zijn verzoek te kunnen onderbouwen met wetenschappelijke literatuur op grond waarvan besloten zou kunnen worden om de Positieflijst aan te passen.

• Zoogdiersoorten die niet op de Positieflijst staan, wel aantoonbaar in Nederland gehouden worden en nog niet beoordeeld zijn

Teneinde een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de huidige situatie heb ik Wageningen Universiteit nogmaals gevraagd bij de stakeholders na te gaan welke diersoorten in Nederland daadwerkelijk gehouden worden en met welke aantallen.

Indien na bekend worden van deze inventarisatie diersoorten onverhoopt gemist zijn, krijgen houders nog tot 1 april 2014 de kans deze soorten voor beoordeling aan te melden. Uiteraard moet wel aangetoond kunnen worden dat de dieren ook daadwerkelijk in Nederland gehouden worden. Deze soorten zullen onder de overgangsregeling vallen met dien verstande dat er geen fokverbod zal gelden tot het moment dat er een beslissing is genomen over plaatsing op de Positieflijst. Indien na beoordeling de soort niet wordt toegevoegd aan de Positieflijst, zullen de op dat moment in leven zijnde dieren onder de overgangsregeling vallen.

• Transport en doorvoer

Het transport en de rechtstreekse doorvoer van dieren die niet op de Positieflijst staan blijft in het kader van het vrije handelsverkeer mogelijk. Teneinde ook voor die dieren op doorvoer een tussentijdse rustpauze mogelijk te maken, zal ik een kortdurend verblijf onder bepaalde voorwaarden gaan toestaan op daarvoor erkende plaatsen en met een goed te controleren registratie. Uitgangspunt is hierbij maximaal 4 werkdagen, overmacht uitgezonderd. De nadere voorwaarden zal ik in overleg met stakeholders gaan uitwerken.

• Dierentuinen, opvangcentra en faunaparken

Dierentuinen vallen onder het dierentuinenbesluit en zullen op grond daarvan ook diersoorten mogen gaan huisvesten die niet op de Positieflijst staan.

Het beleid ten aanzien van opvangcentra en faunapark zal ik nadere invulling geven waarbij ik zal kijken naar de mogelijkheden van een combinatie van zelfregulering en een ontheffing.

Handhaving

De handhaving zal binnen al bestaande handhavingscapaciteit van de NVWA, Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de politie uitgevoerd gaan worden. Het toezicht zal vooral risico-gebaseerd zijn en mede afhankelijk zijn van de wijze waarop organisaties hun eigen verantwoordelijkheid willen gaan nemen in relatie tot het voldoen aan de randvoorwaarden.

De bewijslast voor het aannemelijk kunnen maken dat een gehouden dier onder de overgangsregeling valt, wordt neergelegd bij de houder. Ik heb eerder aangegeven dat er verschillende mogelijkheden zijn waarmee een houder dit kan aantonen, zoals het laten chippen van het dier in combinatie met een dierenartsenverklaring of een aankoopbewijs. Deze opsomming is als voorbeeld gegeven en moet niet gezien worden als verplichting en is ook zeker niet limitatief. Door de bewijslast bij de houder neer te leggen, kunnen de administratieve lasten en kosten voor de houder geminimaliseerd worden en kan de houder een voor zijn dier meest geschikt en minst belastend bewijs opstellen. Ik hecht er belang aan op te merken dat de aannemelijkheid waarmee de houder het moet kunnen aantonen direct gerelateerd kan worden aan de gemiddelde levensverwachting van het dier. Indien de bewijslast bij de overheid wordt neergelegd, zal ik een aantal verplichtingen zoals mogelijk een I&R voor de houder in regelgeving moeten gaan opnemen waarmee de toezichthouder kan nagaan of het dier al in leven was of niet. Zowel de kosten en administratieve lasten voor de houder als de kosten voor de overheid zullen daarmee aanzienlijk gaan toenemen.

Evaluatie

De Positieflijst zal elke drie jaar worden geëvalueerd waarbij afname van opvang en afname van aanbod van exoten als indicatoren zullen worden gebruikt, naast meer algemene gegevens van de toezichthouders zoals het aantal opgelegde maatregelen.

Over al deze punten zijn de eerdergenoemde organisaties op 26 november jl. geconsulteerd. Er bestaat draagvlak voor deze benadering, gegeven het feit dat de Positieflijst als instrument wordt ingevoerd.

2. Stand van zaken zienswijze Raad voor Dierenaangelegenheden «Onder Voorwaarden Houden van Dieren»

Na een eerste inventarisatie van de voorhanden zijnde feiten heeft de Raad mij laten weten dat de eerder voorgestelde termijn van 15 oktober 2013 niet haalbaar is. De Raad ziet als zijn belangrijkste taak allereerst een systematiek op te stellen waarmee op consistente wijze houderijvoorschriften voor alle gehouden diersoorten, ongeacht voor welk doel zij gehouden worden, kunnen worden opgesteld en welke zorg draagt voor voldoende draagkracht binnen de stakeholders. Pas hierna kan de Raad de randvoorwaarden per diersoort gaan benoemen. Het invullen van houderijvoorschriften in goed overleg met praktijkdeskundigen neemt meer tijd in beslag dan oorspronkelijk ingepland.

Gelet op de noodzaak van voldoende draagvlak en het zorgvuldig benoemen van randvoorwaarden die voldoende waarborgen kunnen bieden op het voorkomen van welzijnsaantasting, heb ik daarom besloten de Raad de tijd te geven voor het opstellen van de randvoorwaarden tot voorjaar 2014.

De Raad heeft een interim-advies over de door hem voorgestelde systematiek opgesteld, dat ik als bijlage mee stuur. Ik zal dit interim-advies mee nemen bij de verdere uitwerking van de Positieflijst zoogdiersoorten. Ik zal nauw contact blijven houden met de RDA over het vervolg in relatie tot de verdere uitwerking van de houderijvoorschriften. Ter uitvoering van de motie Van Gerven (Kamerstuk 31 389, nr. 122) over richtlijnen voor dieren op de positieflijst heb ik de RDA ook verzocht randvoorwaarden op te stellen voor het houden van de in de motie genoemde 6 diersoorten.

3. Aanpassing beoordelingssystematiek

Wageningen Universiteit (WUR) heeft een systematiek ontwikkeld waarmee aan de hand van in het Besluit houders van dieren benoemde objectieve criteria en de hierbij in de (wetenschappelijke) literatuur aangetroffen bevindingen, vastgesteld kan worden welke diersoorten toegevoegd kunnen worden aan de Positieflijst. Het WUR rapport zal voor een peer review worden aangeboden.

Naar aanleiding van de tot nu toe opgedane ervaringen en de overleggen met de stakeholders heeft EZ in overleg met de WUR de beoordelingsystematiek laten verfijnen en meer afgestemd op de wensen van de stakeholders zonder afbreuk te doen aan het wetenschappelijk karakter ervan en zonder afstand te nemen van de uitgangspunten (natuurlijk gedrag is leidend, indeling gebaseerd op inschatting welzijnsrisico, PEI index, gevaarrisico en zoönose-risico).

Voor het inschatten van het potentiële welzijnsrisico vormt het gedrag van de soort in zijn natuurlijke omgeving de basis. Afwijkend gedrag en gezondheidsstoornissen van de soort in de gehouden omgeving geven aan in hoeverre potentiële risico’s zich manifesteren als reële welzijnsrisico’s. Naarmate een soort beter is aangepast aan de gehouden omgeving, bijvoorbeeld als gevolg van domesticatie, treden er minder problemen op en zal het natuurlijk gedrag van de oorspronkelijke soort in de risico inschatting een kleinere rol spelen. De hond bijvoorbeeld heeft een domesticatie-proces van vele duizenden jaren doorlopen, waardoor bij een risico inschatting via de gehanteerde methode de nadruk zal liggen op het gedrag en de gezondheid in de gehouden situatie. Indien een soort een dergelijk domesticatie-proces niet heeft doorlopen, zoals het geval is bij vele (zo niet alle) exoten, zal de nadruk liggen op het gedrag in de natuur.

De wetenschappelijke commissie die de aangetroffen bevindingen per criterium weegt, zal uitgebreid gaan worden met externe wetenschappers. Op overkoepelend niveau ben ik met de WUR in overleg om een onafhankelijke toetsingscommissie in te stellen, die in de toekomst toeziet op de beoordeling van plaatsbaarheid van de mogelijk onder randvoorwaarden te houden soorten middels benoemen van de juiste randvoorwaarden. Dit is nodig omdat de RDA als adviesraad niet structureel hiermee belast kan worden.

Stakeholders kunnen bevindingen uit literatuur over houderijomstandigheden op twee momenten inbrengen: vanaf het begin opdat de aangeleverde informatie direct meegewogen kan gaan worden en op het eind bij het gaan benoemen van de juiste randvoorwaarden. Op deze wijze kom ik tegemoet aan de kritiek van een aantal partijen dat weging bijna alleen door WUR wetenschappers gebeurt en er onvoldoende rekening wordt gehouden met beschikbare literatuur over houderijomstandigheden. Dit laat onverlet dat indien randvoorwaarden praktisch niet haalbaar blijken, deze soort om die reden niet te houden zal zijn. Daar waar mogelijk worden diersoorten voortaan geclusterd en als cluster beoordeeld.

Daarnaast ben ik met de WUR overeengekomen dat de database met de bevindingen voor een breed publiek toegankelijk gemaakt gaat worden in een soort van wikipedia-achtige setting met een deel dat toegankelijk is voor alleen raadpleging en een deel waarin stakeholders informatie kunnen toevoegen.

Inzake de Positieflijst vogels en reptielen heb ik de WUR gevraagd eerst inzichtelijk te maken welke systematiek voor de invulling van de Positieflijst vogels en reptielen het beste kan worden gehanteerd, gelet ook op de grote hoeveelheid soorten. Hierna zal ik besluiten welke dierklasse ik als eerste zal laten uitwerken.

Met deze verdere uitwerking van de Positieflijst zoogdiersoorten is een eerste belangrijke stap gemaakt in het reguleren van diersoorten in Nederland waar aan het houden ervan risico’s voor het dierenwelzijn en gezondheid van mens kunnen kleven.

Gelet op de open grenzen en de wens van een aantal lidstaten om ook te komen met een Positieflijst, is het belangrijk om een dergelijke regulering op Europees niveau af te gaan spreken. Ik zal dan ook gaan trachten dit onderwerp op de Europese agenda te krijgen.

De Staatsecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven