Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 21501-32 nr. 1128 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 21501-32 nr. 1128 |
Vastgesteld 17 oktober 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 13 september 2018 over de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 23 tot 25 september 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 september 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 16 oktober 2018 zijn de vragen, die geen betrekking hebben op de onderwerpen die geagendeerd stonden op de Informele Landbouwraad van 23 tot 25 september 2018, evenals de beantwoording van de vragen over de Afrikaanse varkenspest, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
Met deze brief beantwoord ik de vragen gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg van 17 september jl. die geen betrekking hebben op de onderwerpen die geagendeerd stonden op de Informele Landbouwraad van 23 tot 25 september jl. De beantwoording van de vragen over de op de Raad geagendeerde onderwerpen, evenals de beantwoording van de vragen over de Afrikaanse Varkenspest heeft u ontvangen op 19 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1125). Daarnaast voldoe ik met deze brief aan de toezegging die ik gedaan heb tijdens het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad op 9 oktober jl. over hormoonverstorende stoffen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Uit de terugkoppeling van de Raadswerkgroepen blijkt dat de besprekingen vooral van technische aard zijn en dat voor de inbreng van Nederland een parlementair voorbehoud geldt. Kan de Minister aangeven wanneer de Kamer aan zet is voordat de technische uitwerkingen geaccordeerd worden? De leden van de VVD-fractie zijn namelijk bezorgd dat juist de technische uitwerkingen tot (administratieve) lasten kunnen leiden en ook merken zij graag op dat de technische uitwerking wel moet uitgaan van een goede landbouwpraktijk. Op welke manier wordt geborgd dat de goede landbouwpraktijk onderdeel is van de technische uitwerking?
De inzet van Nederland in Brussel is er steeds op gericht administratieve lasten zo laag mogelijk te houden en bij de technische uitwerking terdege rekening te houden met de landbouwpraktijk. Wij vinden daarbij veel lidstaten aan onze zijde.
De technische bespreking in Raadswerkgroepen van voorstellen van de Europese Commissie zijn niet besluitvormend van karakter maar voorbereidend van aard ten behoeve van de besluitvorming in de Raad van Landbouwministers. Besluiten die de Raad, als uitvloeisel van de meer technische voorbereidende besprekingen neemt, zijn onderwerp van de beraadslagingen die ik met de Kamer deel voorafgaand aan de Raden.
Uiteindelijk zal ook in de nationale implementatie gestreefd moeten worden naar lage administratieve lasten. Die implementatie zal uiteraard met uw Kamer worden gedeeld.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de inzet van de Minister inzake de EU-richtlijn Oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen (COM (2018) 173) erop is gericht zwakkere partijen in de keten te beschermen. Wat is op dit moment het krachtenveld met betrekking tot het discussiepunt over het toepassingsgebied voor bedrijven? Heeft Nederland veel medestanders hierin of staat zij alleen?
Veel lidstaten pleiten voor uitbreiding van het toepassingsgebied naar alle bedrijven. Met een aantal andere lidstaten, inclusief het voorzitterschap, steunt Nederland het Commissievoorstel om het toepassingsgebied voor bedrijven te beperken tot leveranciers die midden- of kleinbedrijf zijn en afnemers die dat niet zijn, en de richtlijn zo te richten op de bescherming van zwakkere partijen in de keten die vanwege hun onderhandelingspositie vaak geen klacht indienen of civielrechtelijke rechtszaak aanspannen uit angst om een bestaande handelsrelatie met een sterke partij in gevaar te brengen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de GMO-wijzigingsverordening in de maanden juli en september verschillende bijeenkomsten zijn geweest waar gesproken is over de artikelen die in de wijzigingsverordening zijn opgenomen, zowel met betrekking tot wijziging van de huidige GMO-verordening als wat betreft de verordeningen over beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor landbouwproducten en wijn. Kan de Minister aangeven welke richting dit opgaat?
Alle artikelen van de GMO-wijzigingsverordening zijn nu een keer besproken in de Raadswerkgroep. Over het algemeen hebben de lidstaten niet veel bezwaren tegen de voorgestelde wijzigingen aan de GMO-verordening. De wijzigingen aan de verordening over beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor landbouwproducten leiden tot meer discussie. Daarbij dient te worden opgemerkt dat diverse lidstaten aanvullende wijzigingsvoorstellen hebben gedaan voor met name de GMO-verordening. Het betreft zeer uiteenlopende voorstellen.
Hoe de discussie verder zal worden gevoerd, hangt af van het Oostenrijks voorzitterschap. Dat lijkt vaart te willen maken met de voortgang, maar uit de besprekingen van de andere verordeningen is wel duidelijk geworden dat er een aantal thema’s is dat nadere verdieping behoeft. Veel lidstaten hebben bijvoorbeeld zorgen over de overgang van de sectorale steunregelingen van de GMO-verordening naar de verordening Strategische GLB-plannen.
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor de toezegging dat de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) besproken wordt met relevante partijen. De Minister geeft aan dat in de geannoteerde agenda voor de novemberraad meer details te vinden zijn over de planning en de betrokkenheid van de stakeholders. Kan de Minister aangeven wanneer er voor het eerst over de NSP’s gesproken wordt in Europees verband? De leden van de VVD-fractie hechten aan een behandeling van een concept-NSP voordat deze in Europa besproken wordt.
Het voorstel van de Europese Commissie over de verordening Strategische GLB-plannen is sinds het uitbrengen daarvan op 1 juni jl. onderwerp van bespreking in de betreffende Raadswerkgroep, het Speciaal Landbouwcomité en, op strategisch niveau, de Landbouw- en Visserijraad. Voor het Nederlandse NSP geldt dat u tijdig zult worden geïnformeerd over de inhoud daarvan, alvorens dit wordt ingediend bij de Europese Commissie. Vanzelfsprekend zullen er tijdens het opstellen van het NSP informele contacten zijn met de Europese Commissie om te sonderen of het conceptplan voldoet aan de Europese regelgeving en om begrip te wekken voor de Nederlandse invulling. Over de inhoud van het strategisch plan van Nederland zal pas formeel met de Europese Commissie worden gesproken nadat Nederland dat plan heeft ingediend. Het moment daarvan valt uiteraard na het bereiken van een politiek akkoord over de GLB-verordeningen, maar in ieder geval niet eerder dan december 2019. Het is vanwege de Europese verkiezingen onduidelijk wanneer er een politiek akkoord wordt bereikt. Het is goed mogelijk dat dat niet voor 2020 het geval is.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister aan te geven welke elementen uit het onderzoek «Perspectieven om het ELFPO te vereenvoudigen en regeldruk te verminderen» zij meeneemt naar de besprekingen over het GLB. Kan de Minister aangeven welke onderzoeken hebben plaatsgevonden naar de vereenvoudiging van de middelen in pijler 1? Kan zij deze onderzoeken met de Kamer delen? Zo nee, waarom heeft er geen inventarisatie plaatsgevonden op welke wijze de vereenvoudiging kan plaatsvinden? Deze zelfde vragen stellen deze leden over de vermindering van de administratieve lasten.
Bovengenoemd rapport adviseert om de systematiek van de GLB-regelgeving zoveel mogelijk aan te laten sluiten op die van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), omdat de laatste systematiek aanmerkelijk eenvoudiger is voor boer en overheid. Het nieuwe «delivery model» dat de Europese Commissie voor het GLB voorstelt, sluit daar in potentie goed op aan, mits hierop het principe van «trusted management» wordt toegepast. Daarom zet Nederland erop in om de talrijke machtigingen in de GLB-voorstellen voor de Europese Commissie om via gedelegeerde handelingen extra eisen toe te voegen, te schrappen. Daarnaast is Nederland voorstander van het «Single Information, Single Audit» (SISA-)principe en zet ik erop in dat dat principe in het nieuwe GLB goed doorgevoerd wordt.
Voor de eerste pijler heb ik het onderzoek «Effecten nieuw GLB op inkomens, kosten en administratieve lasten; Gevolgen van aanpassing directe betalingen en invoering vergroeningseisen» laten uitvoeren. Dit is op 28 september 2017 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 625, nr. 250). De uitkomsten van dit rapport gaven geen aanleiding om nader onderzoek bij de WUR uit te zetten naar verdere vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten. In de lopende onderhandelingen blijft Nederland aandringen op het verlagen van de administratieve lasten en meer ruimte voor vereenvoudiging van de GLB-voorstellen. Ook bij de invulling van het Nationaal Strategisch GLB-Plan zal Nederland inzetten in op vereenvoudiging.
In het verslag is te lezen dat verschillende lidstaten kritisch zijn op de GLB-voorstellen en met name als het om de vereenvoudiging gaat. De leden van de VVD-fractie krijgen de indruk dat de voorstellen op hoofdlijnen worden ingevuld met voornamelijk de doelen en dat de nadere uitwerking aan de lidstaten gelaten wordt. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dit van harte, maar zijn bezorgd dat Nederland bij de uitwerking het vereenvoudigen en het verlagen van de administratieve lasten uit het oog verliest. Uit het verslag blijkt dat dit gevoel gedeeld wordt. Kan de Minister aangeven op welke manier zij zowel op Europees niveau als op landelijk niveau wil borgen dat een daadwerkelijke vereenvoudiging gaat plaatsvinden en een verlaging van de administratieve lasten?
Het is de inzet van het kabinet om gedetailleerde regelgeving zo veel als mogelijk te schrappen en een grote mate van vrijheid voor de lidstaten in de keuze van maatregelen te bewerkstelligen. Dit geldt in elk geval voor de systematiek van monitoring en controles. Daarmee kiest het kabinet voor een werkelijke versterking van de subsidiariteit, vereenvoudiging en vermindering van de regeldruk. Wat betreft vereenvoudiging betekent dit bijvoorbeeld dat Nederland voorstellen doet voor minder gedetailleerde EU-voorschriften met het doel de administratieve lasten voor boeren en uitvoeringslasten voor overheden zo laag mogelijk te houden.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister waarbij ze de uitbreiding van gewassen voor de ecologische aandachtsgebieden in regelgeving omzet. Kan de Minister aangeven of de uitbreiding alleen de genoemde gewassen betreft of zijn er meerdere gewassen die toegevoegd kunnen worden aan de lijst? Zo ja, waarom zijn deze niet meegenomen in de richting die is aangegeven?
De uitbreiding betreft inderdaad alleen deze gewassen. Artikel 46 lid 2 van Verordening (EU) 1307/2013 bepaalt welke gewassen lidstaten mogen meetellen als ecologisch aandachtsgebied. Aan deze lijst zijn met de Omnibusverordening de drie genoemde gewassen (Miscanthus, Silphium perfoliatum, braak met drachtplanten) toegevoegd. Deze gewassen stel ik, zoals gemeld, vanaf 1 januari 2019 open voor de vergroening in Nederland. Voorts kunnen lidstaten, als daar aanleiding voor is, de lijst met toegestane vanggewassen en stikstofbindende gewassen uitbreiden. De toelating van zonnebloemen in mengsels van vanggewassen vanaf 1 januari 2019, waar ik ook melding van heb gemaakt in de kamerbrief van 13 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124) is daarvan een voorbeeld.
Uit de geannoteerde agenda lijkt enige verbazing op te maken over de beperkte effecten van de vergroeningsmaatregelen. De VVD-fractie is altijd kritisch geweest over de inzet van de vergroeningsmaatregelen voor de Nederlandse boeren. Met de hoogste landbouwgrondprijzen van Europa is het logisch dat boeren kiezen voor een productie-gerelateerde invulling van de vergroening aangezien de vergroeningsmaatregelen die niet productie-gerelateerd zijn over het algemeen weinig opbrengen waarmee de rekeningen van rente en aflossing en/of de pacht betaald kan worden. Deze leden lezen dat de Minister inzet op een ambitieuzer vergroeningsprogramma. Op welke manier gaat de Minister borgen dat het programma zowel economisch als vergroeningstechnisch haalbaar is? Op welke manier gaat zij borgen dat ook andere partijen in de keten bijdragen aan de vergroeningsambities van de Minister? Is zij bereid om deze ambitie te koppelen aan de betaalbaarheid en de kosten hiervan niet een op een aan de boer of tuinder toe te rekenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in eerdere brieven aan de Kamer is geschreven, is het mijn inzet om er aan bij te dragen dat de kosten van een duurzame bedrijfsvoering, zoals bijvoorbeeld met vergroeningsmaatregelen wordt nagestreefd, in de prijs van producten worden verdisconteerd. Het toekomstige GLB zou moeten bijdragen aan de versterking van de positie van de boer in de keten door ruimte en helderheid te bieden voor horizontale samenwerking (tussen producenten) en verticale samenwerking (in de keten). Keteninitiatieven die gericht zijn op een eerlijke verdeling van marges en op duurzame productie moeten worden gestimuleerd. Zolang maatschappelijke diensten niet in de markt beloond worden, kan een gerichte beloning vanuit het GLB aan de orde zijn.
Naast de zorgelijke ontwikkeling van de AVP is er ook een constatering van het West Nijlvirus in Duitsland. Hoe kijkt de Minister tegen deze besmetting aan? Gaat zij in vervolg op de AVP ook dit punt agenderen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen heeft Nederland getroffen in deze? Zijn de natuurbeheerders (zowel beheerder terreinen als de jagers) actief geïnformeerd over deze besmetting? Zijn de dierenartsen en de beroepsgroep actief geïnformeerd over deze besmetting? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven wat op dit moment de aanpak van de tijgermug is, aangezien deze als belangrijke overbrenger van het virus wordt aangemerkt?
Het West Nile virus (WNV) is een zogenaamde vectorziekte en wordt overgebracht door steekmuggen en niet door contact met besmette dieren. Het WNV circuleert in wilde vogels, met name kraaiachtigen zijn gevoelig en kunnen er aan sterven. Ook paarden kunnen worden geïnfecteerd. Een jaarlijkse vaccinatie kan paarden beschermen. Ook mensen kunnen ziek worden van dit virus en kunnen er in ernstige gevallen aan overlijden.
Het WNV is al heel lang aanwezig in Zuid-Europese landen. De incidentie van ziektegevallen is in deze landen de laatste jaren toegenomen. De afgelopen jaren hebben we in West-Europa een opmars gezien van het aan WNV verwante Usutu virus (ook een vectorziekte). Dit laatste virus zorgt voor sterfte onder vogels, met name merels. Het is in die zin geen verassing dat het WNV nu in Duitsland is aangetroffen. Zorgelijk is dit zeker. Het WNV is immers zoönotisch, in tegenstelling tot het Usutu virus.
We hebben in Nederland programma’s om de aanwezigheid van het WNV te ontdekken. Het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) onderzoekt dood gevonden wilde en gehouden vogels op het WNV indien het ziektebeeld daar aanleiding toe geeft. En het Erasmus Medisch Centrum monitort in opdracht van het Ministerie van VWS levende wilde vogels op WNV. Er zijn dit jaar nog geen positieve monsters in Nederland gevonden.
Alles overwegende heb ik nog geen aanvullende acties ondernomen, zoals het actief informeren van beroepsgroepen. Het RIVM evalueert de situatie en als er aanleiding voor is, zal ik in overleg met VWS deze winter bezien of een aanpassing van bovengenoemde programma’s nodig is.
In het verslag van de vorige Raad lezen de leden van de VVD-fractie dat één van de prioriteiten van het Oostenrijks Voorzitterschap het vastleggen van de vangstmogelijkheden voor 2019 is. Zal de Kamer dit najaar worden geïnformeerd over deze vangstmogelijkheden, tezamen met een schets van de betekenis van deze vangstmogelijkheden voor de Nederlandse visserijsector?
Zodra de voorstellen van de Europese Commissie voor de vangstmogelijkheden voor 2019 worden gepubliceerd, zal ik uw Kamer hiervan op de hoogte stellen en daarbij mijn inzet aangeven.
Kan de Minister rondom dit onderwerp ook meer informatie verschaffen over de Nederlandse inzet voor de pulsvisserij? Welke stappen zijn op dit moment gezet, wanneer zal de Kamer uitgebreid worden geïnformeerd over de werkzaamheden van de heer Cees Veerman en wanneer verwacht de Minister uitsluitsel in de discussie die op dit moment gevoerd wordt?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de recent aan uw Kamer verzonden Voortgangsrapportage implementatie Gemeenschappelijk Visserijbeleid (brief van 3 oktober jl., Kamerstuk 32 201, nr. 91). Ik volg alle denkbare routes om te komen tot een voor Nederland aanvaardbaar compromis.
Uit het verslag maken de leden van de VVD-fractie op dat Polen aandacht heeft gevraagd voor de extreme droogte. Uit het verslag is niet op te maken wat de inbreng of reactie van Nederland is geweest op dit punt. Kan de Minister aangeven wat de inbreng van Nederland is geweest? Kan de Minister aangeven welke stappen er gezet zijn om in het nieuwe GLB meer ruimte te bieden aan lidstaten om bij uitzonderlijke (weers)omstandigheden meer beleidsruimte te hebben voor tijdelijke maatregelen? Als dit nog onvoldoende aan de orde is geweest, is de Minister dan bereid om dat bij de eerstvolgende gesprekken in te brengen?
Nederland heeft aangegeven dat ook ons land te maken had met een lange periode van droogte. Nederland heeft tevens aangegeven dat er EU-breed geïnvesteerd zal moeten worden in goede risicobeheerssystemen en beter waterbeheer. Immers, klimaatverandering dwingt boeren om te gaan met sterk schommelende neerslagpatronen.
Laat ik voorop stellen dat ik het primair van belang vind dat het GLB bijdraagt aan de weerbaarheid van landbouwbedrijven tegen uitzonderlijke omstandigheden, zeker ook in het licht van klimaatverandering. Ik denk dan bijvoorbeeld aan risicobeheer door middel van verzekeringen en onderlinge fondsen, maar ook aan (kennis over) gewassen en teeltwijzen die beter gedijen onder nieuwe klimatologische omstandigheden. Vervolgens is het van belang dat als het toch nodig is, snel tijdelijke maatregelen getroffen kunnen worden. Het zou de snelheid helpen als Lidstaten daar zelf meer ruimte voor zouden krijgen. Dat past ook bij het streven naar meer subsidiariteit, dat Nederland steunt. Ik zal dan ook voor dergelijke ruimte pleiten, met als voorwaarde dat geborgd wordt dat Lidstaten hier op een vergelijkbare manier mee omgaan om aantasting van het gelijke speelveld in Europa te voorkomen.
Met betrekking tot de extreme droogte en de uitzonderlijk hoge temperaturen die volgden op een zeer natte lente hebben boeren en tuinders het zwaar voor de kiezen gehad en merken zij de gevolgen nog steeds, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Kan de Minister een uitgebreide toelichting geven of de afgekondigde maatregelen voldoende zijn of dat het wenselijk is nog enige versoepeling in regels te hanteren? Deze leden hechten eraan om de wijze hoe er met de tijdelijke versoepeling van regels (uitrijdperiode mest, vergroeningsmaatregelen enzovoorts) is omgegaan te evalueren. Is de Minister bereid een chronologisch overzicht op te stellen van de momenten waarop de eerste signalen van uitzonderlijke weersomstandigheden bekend waren (al begin van het groeiseizoen), de overleggen met de sector en de overleggen met Brussel? De trage besluitvorming heeft geleid tot veel ergernis en het niet kunnen zetten van de juiste stappen in een goede landbouwpraktijk. Het is belangrijk om aan de hand van een evaluatie voor een volgend jaar en een volgende GLB-periode meer flexibiliteit in te ruimen.
Het neerslagtekort begon zich in de maanden mei en juni op te bouwen. Vanaf begin juli, toen de weersvoorspellingen aanhoudend droog weer in het voorzicht stelden, werd duidelijk dat 2018 een bijzonder jaar voor de boeren en tuinders zou worden. Vanaf dat moment heeft LNV hierover regelmatig overleg gehad met sectororganisaties van de land- en tuinbouw. Vanaf 10 juli is LNV betrokken bij het landelijke waterverdelingsoverleg in de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling en het Management Team Watertekorten onder de coördinatie van de DG Rijkswaterstaat. In overleg met de sector en met de Europese Commissie zijn voorgenomen maatregelen verkend, waarover ik de Kamer in mijn brief van 7 augustus heb geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 150). Ik heb daarna besloten tot een concreet maatregelenpakket, dat ik in mijn Kamerbrief van 23 augustus bekend heb gemaakt (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 151). Ik begrijp dat boeren en tuinders in hun omstandigheden nog snellere besluitvorming wensten. Tegelijk heb ik de verantwoordelijkheid dat besluiten zorgvuldig genomen worden en aan alle wettelijke vereisten voldoen. De besluiten waren tijdig om de boeren en tuinders in staat te stellen te handelen conform een goede landbouwpraktijk. Waar nodig, omdat de besluitvorming in Europa te lang op zich zou laten wachten, heb ik gehandeld om de boeren wel op tijd duidelijkheid te verschaffen. Dit betreft mijn besluit om ondernemers de mogelijkheid te bieden relatief eenvoudig een beroep op overmacht te kunnen doen voor de GLB-vergroeningsmaatregelen.
Tot op heden (24-9-2018) zijn er 21 verklaringen t.b.v. een overbruggingskrediet-aanvraag bij een bank aangevraagd bij RVO.nl en er zijn 15 overmachtsmeldingen voor de vergroeningsmaatregelen gedaan. Het is op dit moment, nu een aantal maatregelen nog van kracht is en de boeren nog op het veld aan het werk zijn, te vroeg om al definitieve conclusies te trekken over wat gebeurd en gedaan is. Later dit jaar zal ik met sectororganisaties terugkijken op dit bijzondere teeltseizoen 2018.
Al langere tijd maken de leden van de VVD-fractie zich grote zorgen over de (winter)sterfte van honingbijen in Nederland en daarbuiten, ofwel de achteruitgang van de bestuivers. De honingbij is onmisbaar voor de bestuiving van gewassen voor onze voedselproductie, maar ook voor de biodiversiteit in de natuur. Belangrijk dus dat de oorzaak van de bijensterfte wordt aangepakt. Deze leden zijn kritisch op de Nederlandse positie ten aanzien van het betreffende EU-voorstel (COM (2018) 395). De Minister steunt namelijk de Nationale bijenstrategie en voor een aantal maatregelen heeft zij ook een financiële bijdrage toegezegd. De aanpak van de varroamijt als grootste gevaar voor de honingbij wereldwijd en de kennis die in bijvoorbeeld het programma van bijenexpert Bart Jan Fernhout uiteen is gezet maakt geen onderdeel uit van de Nationale bijenstrategie. Kan de Minister toelichten waarom het programma en de bevindingen van Bart Jan Fernhout niet zijn meegenomen in de Nationale Bijenstrategie? Deelt de Minister de mening dat de varroamijt een van de gevaarlijkste vijand is van de honingbij en dat de bestrijding hiervan prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van de ontwikkeling van de Nationale Bijenstrategie in 2017 is door medewerkers van mijn departement gesproken met de initiatiefnemers van de aanpak van Arista Bee Research. Daarbij is aangegeven dat Arista Bee Research zich met haar initiatief kon aansluiten op (het netwerk van) de Nationale Bijenstrategie. Hieraan heeft Arista Bee Research op dat moment geen gevolg gegeven. In februari jl. heb ik u de Nationale Bijenstrategie aangeboden (Kamerstuk 33 576, nr. 122). Kort daarna is Arista Bee Research meer actief betrokken geraakt bij de Nationale Bijenstrategie en heeft zij zich recent (20 september jl.) tijdens de jaarlijkse bijeenkomst met de partners van de bijenstrategie aangesloten met haar initiatief gericht op varroa-resistente honingbijen. De verdere ontwikkeling van dit initiatief wordt mede daardoor nu ook gevolgd via de uitvoering van de Nationale Bijenstrategie.
Ik onderschrijf dat de varroamijt een van de belangrijkste factoren is van (winter)sterfte onder honingbijen en dat bestrijding hiervan nog steeds belangrijk is. Uit onderzoek blijkt dat bijenvolken beter overleven als de infectie met de varroamijt laag is. Imkers kunnen met goede bestrijding de varroa onder controle houden. Na een aantal jaar (2005–2012) met hoge wintersterfte (meer dan 20%) komen honingbijen in Nederland de winters weer beter door. Sinds 2015 ligt de sterfte rond de 15%, wat volgens onderzoekers en imkers een redelijk normaal niveau is. Naast ziekten en plagen van honingbijen, zoals de varroamijt, zijn volgens wetenschappers ook factoren als gebrek aan voedselplanten voor bijen, imkerpraktijken en (gewasbeschermings)middelen van invloed op het overleven van honingbijen gedurende de winterperiode.
De leden van de VVD-fractie zijn kritisch over de Verordening Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) en zijn daarom blij dat ook de Minister een aantal kritische opmerkingen heeft geplaatst ten opzichte van dit voorstel (COM (2018) 390). Met betrekking tot de subsidieverlening delen deze leden de mening dat de nadruk veel meer op innovatie en duurzaamheid moet liggen. Onnodige en verstorende subsidies moeten zo veel mogelijk worden tegengegaan. Verwacht de Minister dat zij ondersteuning krijgt van andere lidstaten in dit oordeel? Zeker met het oog op het innovatieve karakter van de Nederlandse visserijsector zou Nederland hier een voortrekkersrol moeten spelen. Is de Minister hiertoe bereid?
Ik ben met de VVD-fractie van mening dat subsidies die verleend worden innovatie en duurzaamheid moeten bevorderen en dat onnodige en verstorende subsidies moeten worden tegengegaan. Het uitgangspunt dat dergelijke subsidies moeten worden tegengegaan, wordt breed gedragen, al geeft elke lidstaat daar een eigen invulling aan. Gelukkig is er een aantal lidstaten dat de Nederlandse inzet op innovatie en verduurzaming ondersteunt. Ik zal er alles aan doen om met deze lidstaten te bewerkstelligen dat hier meer nadruk op komt te liggen.
De leden van de VVD-fractie zijn zeer kritisch over het EU-voorstel voor de herziening van de controleverordening visserij (COM (2018) 368). Zoals de Minister reeds opmerkt, zijn de uitvoeringslasten van deze verordening zeer hoog. Wat deze leden betreft zal Nederland dit voorstel zeer kritisch beoordelen en het debat hierover met de andere lidstaten niet schuwen. Kan de Minister toezeggen dat zij dit zal doen? Kan de Minister daarnaast aangeven dat zij zich zal inzetten om de uitvoeringslasten te verlagen, de voorgestelde datum van inwerkingtreding uit te stellen, en het voor Nederland behouden van belangrijke uitzonderingen waarbij correcte weging en registratie van aangelande vis moet worden gewaarborgd? Kan de Minister daarnaast een overzicht geven van de huidige uitzonderingsregels waarvan Nederland gebruik maakt? De Minister geeft aan dat met betrekking tot de nieuwe regels omtrent aanlanding vissersdorpen als Urk in de problemen kunnen komen, tezamen met een groot ander gedeelte van de sector. Deelt de Minister de mening dat dit zeer ongewenst is? Kan de Minister toelichten in hoeverre de voorgestelde maatregelen invloed hebben op vissersdorpen als Urk en wat de risico’s zijn voor het ondernemerschap van de vissers daar? Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie grote vraagtekens bij het toekennen van punten aan niet levende vissersvaartuigen en de bijbehorende kapitein. Deze leden zijn blij dat de Minister deze zorgen deelt en verzoekt haar hierbij de samenwerking met andere lidstaten te zoeken, zodat er meer eenduidigheid op dit punt in het voorstel kan worden aangebracht. Zij willen de Minister daarnaast vragen de Kamer na het plaatsvinden van de informele Landbouw- en Visserijraad deze maand de Kamer apart te informeren over de onderhandelingen en voorlopige uitkomsten omtrent dit voorstel.
Zoals in het BNC-fiche aangegeven (Kamerstuk 22 112, nr. 2679), zal ik het voorstel kritisch beoordelen en waar nodig het debat aangaan. De inzet is er op gericht de toename van de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken.
Daarnaast heb ik aangegeven dat ik me ook zal inzetten voor het behouden van belangrijke uitzonderingen met betrekking tot het wegen van vis bij aanlanding. Nederland maakt op dit moment gebruik van de uitzonderingsmogelijkheid om te wegen na transport voor schaal- en schelpdieren en van de mogelijkheid om aan boord te wegen. Het effect van het voorstel op Urk is met name groot voor de visafslag en de verwerkende industrie.
Ik zal zeker samenwerking met andere lidstaten zoeken op de voor Nederland belangrijke punten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn verontrust over de droogteperiode deze zomer. Deze leden vragen de Minister om de stand van zaken ten aanzien van de genomen droogtemaatregelen (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 151). Mede dankzij de goede watervoorzieningen in Nederland is er toch op veel plaatsen een redelijke oogst mogelijk geweest. Dit moeten zo worden gehouden of zelfs worden verbeterd. In hoeverre is hiertoe landelijke samenwerking? Hoe kan dat verder worden verbeterd op plaatsen waar nu geen beregeningsmogelijkheden zijn? Deze leden hebben begrepen dat de Europese Commissie eind augustus zo gedetailleerd mogelijke informatie van de lidstaten wilde ontvangen over het effect van de uitzonderlijke weersomstandigheden. Welke informatie heeft de Minister gedeeld met de Europese Commissie? Wanneer verwacht de Minister een terugkoppeling van de Europese Commissie?
Ook in dit droge jaar 2018 is Nederland in staat geweest op een goede wijze met de omstandigheden om te gaan. In de zes regionale droogte-overleggen, in de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling en in het Management Team Watertekorten is door alle betrokken partijen, waaronder Rijk, provincies en waterschappen, constructief samengewerkt om het via de rivieren Rijn en Maas ons land binnenkomende water alsook het grondwater optimaal in te zetten tegen verdroging en verzilting. Op een aantal locaties op de hoger gelegen zandgronden is water aanvoeren van elders niet mogelijk; aan die natuurlijke omstandigheid is niet te ontkomen.
In haar brieven van 3 september en 27 september jl. schrijft de Minister van I&W dat een Beleidstafel Droogte wordt ingericht om een goed beeld te krijgen van de effecten op de middellange en lange termijn, inclusief de effecten van de genomen maatregelen (Kamerstuk 27 625, nrs. 451 en 453). Deze Beleidstafel zal ook aandacht besteden aan optimalisering van de inzet van maatregelen voor zover dat geen onderdeel is van het Deltaplan Zoetwater in het Deltaprogramma, waarin overheden samenwerken om tot een duurzame zoetwatervoorziening te komen. De voorbereidingen voor de beleidstafel zijn gestart. Ook LNV zal deelnemen aan deze tafel.
Op 29 augustus jl. heb ik de informatie naar de Europese Commissie gestuurd en conform mijn toezegging op 13 september jl. tegelijk met de geannoteerde agenda van de Informele Landbouwraad van 23–25 september (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124) ook aan uw Kamer gestuurd.
De Europese Commissie heeft deze informatie gebruikt ten behoeve van haar uitvoeringsbesluit van 18-9-2018 (C(2018) 6085) over de derogatieverzoeken van België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Frankrijk, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Het implementatiebesluit voor Nederland zal ik snel nemen.
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat uit een inspectie door Health and Food Audits and Analysis van de Europese Commissie is gebleken dat Oekraïne tekort schiet bij het toezicht en controle op pluimvee-exportslachterijen.1 Kan de Minister aangegeven wat precies is geconstateerd en welke acties de Europese Commissie hierop heeft genomen? Kan de Minister garanderen dat pluimveeproducten uit de Oekraïne veilig zijn en voldoen aan de Europese wet- en regelgeving? Zo nee, welke maatregelen gaat de Minister dan nemen?
Op 20 juli 2018 heeft de Europese Commissie de resultaten gepubliceerd van een audit in Oekraïne in februari -maart 2018 door de unit Health and Food Audits and Analysis (HAFAA) van de Europese Commissie. De HAFAA controleert of de nationale inspectiediensten zowel in de Europese lidstaten als in de landen buiten de Europese Unie die naar de Europese Unie exporteren, goed toezien op de naleving van de Europese wetgeving. Dit systeem moet ervoor zorgen dat dieren en producten aan de Europese eisen voor voedselveiligheid voldoen. De audit in Oekraïne betrof het controlesysteem van de productie van pluimveevlees bestemd voor export naar de EU. Het volledige rapport en de reactie van de Oekraïense autoriteit is op de website van HAFAA te vinden: http://ec.europa.eu/food/audits-analysis/audit_reports/details.cfm?rep_id=4002.
In het auditrapport staan vier aanbevelingen. Op deze aanbevelingen heeft Oekraïne binnen een maand moeten reageren met concrete acties om de aanbevelingen uit te voeren. Zo heeft Oekraïne direct het bedrijf met de voornaamste overtredingen van de lijst van exportgerechtigde bedrijven naar de EU gehaald en van vier andere bedrijven de exportcertificeringen opgeschort.
De HAFAA ziet toe op het tijdig opvolgen van de aanbevelingen en, indien nodig, het nemen van maatregelen bij niet voldoen aan de aanbevelingen.
Ik ondersteun het werk en de werkwijze van de HAFAA. Het belang van controles in slachterijen in derde landen die naar de EU exporteren staat buiten kijf, zowel voor de veiligheid van de producten als voor het naleven van de dierenwelzijnsvoorschriften. Voor de naleving van controles op dierenwelzijn in slachterijen in derde landen heeft Nederland recent aandacht gevraagd bij de HAFAA in reactie op hun conceptwerkprogramma van 2019.
In de raadswerkgroep waar het EU-voorstel Oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen (COM (2018) 173) wordt besproken, ligt de volgende vraag voor van het Oostenrijks Voorzitterschap: «Kunnen de lidstaten ermee leven dat het toepassingsgebied zich beperkt tot agri-food producten geleverd door kleine en middelgrote bedrijven, mits het EU-wetsvoorstel dusdanig gewijzigd wordt dat lidstaten zelf het toepassingsgebied kunnen verruimen?» Hoe gaat de Minister deze vraag beantwoorden? Bent u bereid om van de mogelijkheid gebruik te maken om in nationale wetgeving ook grotere leveranciers van landbouwproducten, zoals coöperaties en producentenorganisaties, de bescherming te geven van de wetgeving tegen oneerlijke handelspraktijken?
Zoals in het BNC-fiche is aangegeven (Kamerstuk 22 112, nr. 2584), is het algemene uitgangspunt voor de Nederlandse positie dat een beperkte mate van harmonisatie in het verbod op oneerlijke handelspraktijken en de handhaving daarvan vanuit oogpunt van gelijk speelveld en zekerheid voor ondernemers wenselijk is, maar dat gezien verschillen in structuur van de voedselvoorzieningsketen tussen de lidstaten, overheden daarnaast voldoende ruimte moeten behouden om oneerlijke handelspraktijken nationaal aan te pakken. Dit geldt ook t.a.v. het toepassingsgebied voor bedrijven. Nederland steunt het Commissievoorstel om het toepassingsgebied voor bedrijven te beperken en de richtlijn te richten op de bescherming van zwakkere partijen in de keten die vanwege hun onderhandelingspositie vaak geen klacht indienen of civielrechtelijke rechtszaak aanspannen uit angst om een bestaande handelsrelatie met een sterke partij in gevaar te brengen. De Commissie wijst erop dat uitbreiding van de scope in strijd is met de rechtsgrondslag van het voorstel, namelijk artikel 43 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en daarmee met een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, namelijk bijdragen aan een redelijke levensstandaard voor primaire producenten.
Recent heeft de Britse overheid haar plannen voor het landbouwbeleid gepresenteerd.2 Heeft de Minister kennisgenomen van deze plannen en kan de Minister een inschatting geven van de gevolgen van deze voornemens voor onze boeren, tuinders en vissers? Wat kan Nederland volgens de Minister leren van de voorgenomen plannen van de Britse overheid voor het Europese landbouwbeleid?
Ja, ik heb kennis genomen van de plannen van de Britse overheid voor het nieuwe landbouwbeleid. Op dit moment is nog niet te zeggen wat de mogelijke gevolgen zijn voor de Nederlandse boeren en tuinders. Dit is mede afhankelijk van hoe het GLB na 2020 vormgegeven wordt. Met het oog op de toekomst van het GLB zal ik de nadere uitvoering van de Britse plannen met interesse volgen, in het bijzonder als het gaat om de omschakeling van de directe inkomenssteun naar prestatiebetalingen voor publieke diensten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn content met de Nederlandse financiering van het secretariaat van de «Coalition of the Willing on Pollinators». Deze leden constateren dat momenteel 44 partijen zich hebben aangesloten bij deze coalitie. Zij zijn van mening dat deze coalitie een belangrijke rol kan spelen in het adresseren van het probleem van de achteruitgang van de bestuivers en dat een toename van het ledenaantal de effectiviteit van deze strategie enkel bevordert. Is de Minister bereid om op dit vlak Nederland een voortrekkersrol te laten innemen door landen van zowel binnen als buiten de EU op te roepen zich aan te sluiten bij deze coalitie?
Nederland is initiatiefnemer van de Coalition of the Willing on Pollinators. Deze coalitie telt nu 21 landen3, die met elkaar hebben afgesproken om te werken aan nationale bestuivers strategieën. De coalitie is erop gericht om te leren van elkaar en innovaties te delen. Via bilaterale contacten draagt Nederland uit dat de coalitie bestaat en nodigen we landen en partijen uit om aan te sluiten. Nederland financiert tijdelijk het secretariaat dat de coalitie ondersteunt. Het is de inzet dat het secretariaat uiteindelijk door de leden gezamenlijk gefinancierd wordt. Het secretariaat van deze coalitie organiseert side-events en specifieke workshops voor de Coalition of the Willing tijdens mondiale bijeenkomsten en verzorgt relevante communicatie. Zo organiseert het secretariaat een workshop in het programma van de verdragsvergadering van het Biodiversiteitsverdrag in november van dit jaar. Nederland organiseert daar een tekenmoment tijdens de high-level, waar vooralsnog de Europese Unie en drie landen buiten de Unie zich bij de coalitie aansluiten.
De leden van de D66-fractie herinneren zich de toezegging van de Minister tijdens het algemeen overleg Gewasbeschermingsbeleid van 7 maart jl. dat ze met Frankrijk en Duitsland in gesprek wil gaan over de mogelijkheid om glyfosaat uit te faseren en alternatieve middelen te gebruiken (Kamerstuk 27 858, nr. 419). Kan de Minister toelichten of deze gesprekken al hebben plaatsgevonden? Indien dit het geval is, kan de Minister het verloop en de uitkomst van deze gesprekken toelichten?
De werkzame stof glyfosaat is in de recente besluitvorming voor 5 jaar goedgekeurd. In dat licht heb ik aangegeven dat ik niet voornemens ben om glyfosaat uit te faseren. Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind om in te zetten op het ontwikkelen en toepassen van alternatieven voor glyfosaat en daarover ook spreek met mijn collega’s in de EU. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de afspraken die ik met mijn Duitse ambtgenoot heb gemaakt over samenwerking op dit gebied (Kamerstuk 27 858, nr. 435) en over de stappen die Frankrijk zet in de uitfasering van glyfosaat (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1121).
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het conceptplan voor het GLB voor de periode 2021–2027. Deze leden lezen dat artikel 92 van het GLB-conceptvoorstellen betrekking heeft tot milieu- en klimaatambities. Zij zijn van mening dat de doelstellingen en concepten in dit artikel vaag gedefinieerd en niet-bindend geformuleerd zijn en daardoor mogelijk niet effectief.4 Deelt de Minister deze analyse? Zo ja, is de Minister bereid dit op Europees niveau aan te kaarten en zich in te zetten om de formulering van dit artikel aan te passen met het doel de effectiviteit van het artikel te verbeteren? Zo ja, is de Minister bereid om voor dit artikel een vergelijkbare inzet ten behoeve van klimaat te eisen (als Nederlandse inzet) als de plannen onder de tweede pijler, namelijk dat 40 procent van de nationale uitwerking in het Strategisch Plan gericht moet zijn op klimaat? Indien de Minister deze analyse niet deelt, kan ze dan haar interpretatie van dit artikel toelichten? Kan ze in dat geval ook toelichten op welke manier ze verwacht dat dit artikel wel effectief zal zijn in het behalen van de gestelde milieu- en klimaatambities, mede gelet op een Europees gelijk speelveld?
Zoals in het BNC-fiche van 13 juli jl. is verwoord (Kamerstuk 34 965, nr. 2), is het de kabinetsinzet om een percentage van het GLB-budget te oormerken voor klimaat en leefomgeving teneinde een neerwaartse spiraal van concurrentie ten koste daarvan te voorkomen. In dit kader is de doelstelling neergelegd in artikel 92 van de Verordening voor de Strategisch Plannen belangrijk dat lidstaten door middel van hun strategische GLB-plannen een grotere algehele bijdrage moeten leveren tot de verwezenlijking van de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen dan de totale bijdrage die in de periode 2014 tot en met 2020 is geleverd. Mijn inzet in het komende onderhandelingsproces is erop gericht het GLB om te buigen in de richting van deze belangrijke doelen. In het Nederlandse strategische GLB-plan, dat op basis van een SWOT-analyse en stakeholderbetrokkenheid tot stand zal komen en onderwerp van overleg met de Kamer zal zijn, zal hieraan een meer concrete invulling gegeven moeten worden.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van 13 september 2018 over de geannoteerde agenda van de informele Landbouwraad van 23 tot 25 september 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1124), waarin de conceptplannen van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) worden besproken. Kan de Minister inzicht geven in de tijdlijn van de ontwikkeling, besluitvorming en opstelling van het strategisch plan?
Zoals toegezegd in het AO Behandelvoorbehoud GLB-voorstellen 4 september jl. (Kamerstuk 34 965, nr. 4) zal ik uw Kamer via de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en visserijraad van november 2018 nader informeren over de planning voor het Nationaal Strategisch Plan. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het fiche «MFK-pakket: verordening toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2021–2027)» van 13 juli 2018 (Kamerstuk 34 965, nr. 2). In dit fiche wordt gesteld dat kringlooplandbouw een onderdeel is van de opgave om op economisch vlak bij een krimpend GLB-budget de koploperspositie van de landbouw en bijbehorende agroketens te behouden en te versterken. In de toekomstvisie van de Minister is kringlooplandbouw echter de basis voor de toekomstige voedselproductie. Leidt deze visie tot aanpassing van het Nederlandse standpunt zoals uitgedrukt in het eerdergenoemde BNC-fiche?
In het BNC-fiche verwoordt het Kabinet haar inzet dat het op economisch vlak de opgave is om, bij een krimpend GLB-budget, de koploperspositie van de landbouw en bijbehorende agroketens te behouden en te versterken. Dat vraagt om behoud van de marktoriëntatie en het gelijke speelveld, aandacht voor innovatie, maar ook verduurzaming en integratie met meer regionaal gerichte kringlooplandbouw en inzet op korte ketens. Ik zie geen aanleiding dit in het BNC-fiche verwoorde standpunt over kringlooplandbouw aan te passen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Ten aanzien van de GLB-voorstellen zijn er bij de leden van de GroenLinks-fractie nog zorgen over het plan om het systeem van betalingsrechten te schrappen en betalingen te baseren op hectares landbouwgrond. Kan de Minister uitleggen of kwaliteit op die manier nog boven kwantiteit gegarandeerd kan worden?
Ik sta positief tegenover de geboden mogelijkheid van het schrappen van het systeem van betalingsrechten. Het is een sterke vereenvoudiging en biedt mogelijkheden tot vereenvoudiging en modernisering van het GLB. Betalingsrechten voor de inkomenssteun zijn in Nederland in het toekomstige GLB namelijk niet meer nodig. In het huidige GLB is het zo dat vanaf 2019 ieder betalingsrecht per hectare dezelfde waarde heeft («flatrate»). In 2019 is er dus een vast bedrag per hectare en vervalt de historische referentie in de waarde van betalingsrechten die was gebaseerd op de productie van het verleden.
Het schrappen van de betalingsrechten voor inkomenssteun is derhalve een vereenvoudiging die leidt tot administratieve lastenverlichting en een verlaging van uitvoeringskosten.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met de verzwaarde conditionaliteit voor milieu- en klimaatmaatregelen, maar zijn het eens het standpunt van het kabinet en andere lidstaten dat er op dit gebied meer vereenvoudiging en subsidiariteit bereikt kan worden. De leden van de GroenLinks-fractie delen ook de mening dat er flexibiliteit in regelgeving nodig is om doelen te verwezenlijken, maar zijn het niet eens met de stelling dat enkel het gebruik van «positieve prikkels» daarbij genoeg zal zijn. Kan de Minister toelichten hoe zij zich in gaat zetten voor het behalen van de milieu- en klimaatdoelen zonder het gebruik van sancties?
Ik ben geen voorstander van de door de Europese Commissie voorgestelde verzwaarde conditionaliteit («hoge baseline») voor inkomenssteun per hectare, waarbij cross-compliance, vergroening en aanvullende goede landbouwpraktijken verplicht blijven en er nieuwe eisen worden toegevoegd. Niet omdat de doelstellingen van vergroening en cross-compliance niet van belang zouden zijn, integendeel, maar wel omdat ik twijfel of die maatregelen in de praktijk voldoende effectief zijn. Mijn inzet is het omgekeerde, namelijk een minder hoge baseline en inzet op prestatiebetalingen voor maatschappelijke diensten en daarbij ruimte voor lidstaten om maatregelen effectief af te stemmen op de eigen, nationale situatie en behoeften. Het nieuwe instrument van de eco-regelingen in de eerste pijler is daarvoor belangrijk, naast de agro-milieu-klimaatmaatregelen in de tweede pijler. Verzwaarde conditionaliteit (wettelijke eisen) staat prestatiebetalingen in de weg, omdat de Europese Commissie dergelijke betalingen alleen wil toestaan voor maatregelen die boven de baseline uitgaan.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer verheugd kennis te nemen van het initiatief om de achteruitgang van bestuivers in de EU tegen te gaan (COM (2018) 395). Het uitsterven van bestuivers zal grote gevolgen hebben voor de landbouw en het is daarom van groot belang om dat tegen te gaan. Deze leden zijn daarom blij met de eerste maatregel om kennis over de oorzaken en gevolgen van de daling van het aantal bestuivers te verbeteren. De discussie in de academische wereld waarbij enerzijds landbouwgif en anderzijds de varroamijt als grootste oorzaak voor bijensterfte wordt gegeven is een goede illustratie van hoe belangrijk het is dat er meer kennis komt over de oorzaken en gevolgen van bijensterfte. De leden van de GroenLinks-fractie hebben daarom met interesse kennisgenomen dat er Nederlandse monitorprogramma’s lopen. Desalniettemin, gezien de noodzaak van het verbeteren van kennis op dit domein, deze leden graag van de Minister horen welke plannen zij heeft om op nog actievere wijze actiever aan de verbetering van kennis en monitoring op landbouwgrond te werken en hoe zij gaat zorgen dat dit ook in andere lidstaten ambitieus wordt opgepakt.
Het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) bestaat uit ruim 30 meetnetten die gericht zijn op het systematisch verzamelen van natuurgegevens zodat de trends in verspreiding en abundantie van flora en fauna kunnen worden berekend. Er zijn meetnetten voor o.a. zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, vlinders, libellen en «overige insecten». De gegevensinwinning van het NEM vindt plaats aan de hand van meetdoelen waarover de deelnemende partijen overeenstemming hebben bereikt (Ministerie van LNV, Rijkswaterstaat, Planbureau voor de Leefomgeving en Provincies/BIJ12). Sinds kort bestaat er ook een beperkt meetnet voor nachtvlinders.
Er vinden verkennende gesprekken plaats over het opzetten van een meetnet voor insecten in agrarische gebieden, onder andere met LTO en EIS Kenniscentrum Insecten. Met WUR en de Vlinderstichting is afgesproken het nachtvlindermeetnet nog dit jaar uit te breiden, onder meer met meetpunten in het agrarisch gebied. Tevens is het ministerie met Wageningen Environmental Research (WEnR) in gesprek om de kennis rond insectenlevensgemeenschappen en het gebruik van big data te versterken. LNV is ook een traject gestart vanuit de Nationale Bijenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 122) over een mogelijke vergroting van de effectiviteit van de initiatieven van de Nationale Bijenstrategie door te werken met big data. Naturalis, EIS en WUR leveren voor dit traject gezamenlijk de experts met kennis van bijen. De verkenning wordt afgerond met een datahackathon op 14 en 15 december 2018. De uitkomsten deelt LNV in Europees verband alsook in de Coalition of the Willing on Pollinators; zie daarvoor ook mijn antwoord op de vraag van de D66-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de tweede voorgestelde maatregel die bedoeld is om de oorzaken van de daling van het aantal bestuivers aan te pakken. Het initiatief van de Europese Commissie om lidstaten de versterkte risicobeoordelingen van landbouwgif van European Food Safety Authority (EFSA) te laten bekrachtigen zal risico’s verminderen. Kan de Minister toelichten of dat betekent dat de EFSA-richtlijnen zullen worden aangescherpt? De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de Europese Commissie van plan is om lidstaten aan te sporen om doelstellingen en maatregelen voor de instandhouding van bestuivers op te nemen in hun nationale actieplannen om daarmee de risico’s en de effecten van pesticiden gebruik op bestuivers te verminderen. Deelt de Minister de mening dat «aansporen» in alle waarschijnlijkheid niet voldoende zal zijn om de zorgelijke daling van het aantal bestuivers tegen te gaan? Welke maatregelen neemt de Minister zelf op nationaal niveau om verdere daling van het aantal bestuivers te voorkomen?
De Europese Commissie heeft voorstellen gepresenteerd om het concept-richtsnoer voor bijen te bekrachtigen. Hiermee wordt de beoordeling van werkzame stoffen aangescherpt, specifiek op de risico’s voor bijen.
Voor de beantwoording van uw vraag over maatregelen op nationaal niveau om verdere daling van het aantal bestuivers tegen te gaan, verwijs ik u naar de op 22 januari 2018 gelanceerde Nationale Bijenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 122).
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de herziening van de controleverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (COM (2018) 368). Deze leden zijn van mening dat de visserij zo duurzaam mogelijk moet plaatsvinden en dat gepaste controlesystemen daarbij horen. Er wordt benoemd dat het huidige systeem niet goed het nieuwe en moderne beleid van de Unie weerspiegelt, zoals de koppeling met de plasticstrategie. Kan de Minister duidelijk maken of er samenwerking gaat plaatsvinden tussen de visserijcontrolesystemen en de plasticstrategie en hoe deze er mogelijk uit gaat zien?
In de visserij leiden verloren vistuigen (van plastic) tot vervuiling van de zeeën. Daarom wordt in de Controleverordening invulling gegeven aan de plasticstrategie door het vergemakkelijken van de melding van verloren vistuig door het gebruik van (elektronische) logboeken voor alle categorieën vaartuigen. Nederland steunt dit voorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd kennis te nemen van de meeste wijzigingen van de controleverordening, zoals de sancties, het monitoren van vaartuigen en de logboekverplichting. Deze leden vinden dat maatregelen om duurzamer en selectiever te vissen, zoals de aanlandplicht, ambitieuzer moeten worden. Zij snappen dat het nu even pijn doet bij de vissers, maar op de lange termijn zorgt dit voor investeringen die door de efficiëntieslag veel meer geld gaan opleveren. De huidige aanlandingsverplichting houdt echter geen volledig verbod in op het teruggooien van bijvangst, omdat sommige vissoorten zijn uitgesloten en het is toegestaan om zeven procent overboord te gooien. Kan de Minister toelichten of er toch nog plannen zijn om dit alsnog volledig te verbieden met uitzondering van beschermde soorten?
Vanaf 1 januari 2019 geldt de aanlandplicht voor alle gequoteerde soorten tenzij er een uitzondering is toegekend. Deze uitzonderingen zijn van belang om onevenredig zware consequenties als gevolg van de invoering van de aanlandplicht te voorkomen, met name als er geen verdere selectiviteitsverbetering mogelijk is of soorten een hoge overleving hebben. Deze uitzonderingen gaan overigens vaak gepaard met voorwaarden, zoals verder onderzoek naar selectiviteit of overleving, of de uitzonderingen zijn van tijdelijke aard zodat ze binnen afzienbare tijd opnieuw worden beoordeeld.
Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, onderschrijf ik de doelstellingen van de aanlandplicht, namelijk het verminderen van voedselverspilling en het verbeteren van de selectiviteit. Daarom blijf ik mij, samen met de sector en andere belanghebbenden, er onveranderd voor inzetten selectiviteit te verbeteren, overleving te verhogen en beter inzicht in vangsten en discards te verkrijgen, ook na invoering van de aanlandplicht per 1 januari 2019.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met de plannen om de verordening van de European Fisheries Control Agency (EFCA-verordening) te wijzigen en daarmee de taken van het Bureau voor visserijcontrole te verruimen en af te stemmen op het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Kan de Minister toelichten wat deze verruiming concreet zal inhouden? Zijn er plannen om het takenpakket uit te breiden met de controle van de mate van duurzaamheid van de Europese visserij?
De verruiming van de taken hebben betrekking op het verlenen van technische, operationele en wetenschappelijke bijstand ten behoeve van de Europese Commissie. De verruiming is dus niet direct gericht op de uitbreiding van de controle gericht op duurzaamheid.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de Verordening Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) 2021–2027 met zoveel synergie met internationale verdragen tot stand is gekomen (COM (2018) 390). Daarnaast zijn deze leden tevreden met de vier gestelde uniprioriteiten op basis van de duurzame blauwe economie. Wel hebben zij nog enkele vragen over het bereiken van deze doelen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe deze grote doelen gemonitord worden en vragen of er ook tussendoelen gesteld worden. Dit om te voorkomen dat landen het behalen van de doelstellingen, om welke reden dan ook, uitstellen en niet meer in staat zijn op het laatste moment de gestelde uniprioriteiten te behalen.
De groei van een duurzame blauwe economie is een van de doelstellingen van het EFMZV voor de periode 2021 -2027 (COM (2018) 390), evenals duurzame visserij en de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, en voedselzekerheid door een aanbod van vis en schaal- en schelpdieren. De unieprioriteiten zijn vastgesteld op basis van deze doelstellingen. De unieprioriteiten zijn aandachtsgebieden voor de ondersteuning van deze doelen, maar dienen niet verward te worden met de doelstellingen zelf.
Elke lidstaat schrijft een nationaal plan, een zogenaamd Operationeel Programma, waarin de lidstaat aangeeft hoe deze zal bijdragen aan de doelstellingen van het EFMZV. Of er tussendoelen worden gesteld, is afhankelijk van de invulling die de lidstaat heeft gegeven aan het eigen Operationeel Programma. Wanneer dit Programma is goedgekeurd, dan monitort de Europese Commissie de lidstaten bij de uitvoering daarvan. Het tijdig halen van de doelstellingen is een onderdeel van deze monitoring. Hoe het monitoringsysteem er uit komt te zien is afhankelijk van de uiteindelijke inhoud van de EFMZV-verordening (COM (2018) 390) en de Common Provisions Regulation (COM (2018) 375).
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de informatie en de standpunten van het kabinet met betrekking tot het GLB.
Deze leden benadrukken opnieuw hun steun voor pogingen om grotere vergroeningsambities in het GLB te realiseren, evenals het behoud van maximumbedragen in inkomenssteun zoals deze in het huidige voorstel zijn opgenomen. Zij zijn ook van mening dat een stapsgewijze afname van inkomenssteun gerechtvaardigd is. Wel constateren de leden van de SP-fractie met zorg dat er nogal wat krachten binnen de Raad inzetten op een nog behoudender GLB met minder nadruk op vergroening en meer op directe inkomenssteun zonder vergroeningsvoorwaarde. Deze leden roepen het kabinet op zich hier ten zeerste tegen te verzetten.
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld, maar niet verrast, dat opnieuw blijkt dat de effecten van het vergroeningsbeleid binnen het GLB op natuur en biodiversiteit zeer beperkt zijn. Deze leden zijn van mening dat grootschalige deelname onder boeren niet gezien kan worden als een succes als de concrete resultaten uitblijven. Zij steunen de inzet van het kabinet voor een meer ambitieus vergroeningsprogramma in het GLB maar wijzen erop dat, zeker gezien de nationale strategische plannen in het nieuwe GLB, er ook veel mogelijkheden zijn voor Nederland om verder te gaan dan het verleden. Gezien de zeer zorgelijke staat van biodiversiteit dringen de leden erop aan ook nationaal een grote ambitie op dit niveau te tonen.
Uit het BNC-fiche voor de GLB-voorstellen (Kamerstuk 34 965, nr. 2) moge blijken dat het kabinet inderdaad voorstander is van een ambitieuzere inzet op vergroening en de voorstellen terzake van de Europese Commissie steunt. De nationale uitwerking van die ambitie zal zijn weerslag vinden in het Nationaal Strategisch Plan.
Met betrekking tot het visserijpartnerschap met Gambia hechten de leden eraan te wijzen op een rapport van de non-gouvernementele organisatie Oceana van afgelopen jaar waarin wordt geconstateerd dat schepen onder vlag van EU-lidstaten op illegale wijze hebben gevist in de periode dat de overeenkomst als «slapend» is beschouwd. Deze leden dringen er bij de Minister op aan zowel bij de Europese Commissie als bij lidstaten aan te dringen erop toe te zien dat schepen van Europese lidstaten niet in territoriale wateren vissen van derde landen waarvan overeenkomsten als slapend worden beschouwd, en dat nieuwe visserijpartnerschappen niet mogen worden ingezet als legalisering van een bestaande illegale situatie.
Ik deel de zorg van de SP fractie. Bij een bestaand visserijpartnerschap waarbij geen visserijprotocol in werking is, is er sprake van een slapend visserijpartnerschap. Het is strikt verboden voor de EU-vloot om onder een dergelijk slapend visserijpartnerschap in territoriale wateren van derde landen te vissen. Het is niet de bedoeling dat nieuwe visserijpartnerschappen worden ingezet als legalisering van een bestaande illegale situatie. Zij zijn juist bedoeld om te zorgen dat de vaartuigen uit de lidstaten alleen binnen de duurzaamheidsrandvoorwaarden van het akkoord vissen in de wateren van een partnerschapsland. Deze voorwaarden zijn conform het Gemeenschappelijk Visserijbeleid voor de verduurzaming van het externe visserijbeleid. De Europese Commissie attendeert de lidstaten voortdurend op deze voorwaarden.
Met betrekking tot het visserijprotocol met de Republiek Ivoorkust roepen de leden van de SP-fractie de Minister op dit in de Raad te verwerpen. De leden zijn van mening dat de status van tonijn in West-Afrikaanse wateren dusdanig bedreigd is, niet alleen door overbevissing maar ook door de gevolgen van klimaatverandering, dat voortgaande Europese visserij en daarmee een nieuw protocol onwenselijk is.
Het onderhandelde visserijprotocol zet in op duurzaamheid en economische aantrekkelijkheid. Tevens is het protocol gebaseerd op de (in 2017) beschikbare wetenschappelijke adviezen en de beheermaatregelen van de regionale visserij organisatie ICCAT. Er worden langs de kust van Ivoorkust meerdere soorten tropisch tonijn gevangen. Informatie over de huidige status van deze bestanden wordt medio oktober beschikbaar gesteld. Mocht er bij een van deze bestanden sprake zijn van overbevissing, dan zal ik bij de ICCAT jaarvergadering in november, via de Europese Commissie, inzetten op het herstel van het bestand. Dit vind ik op dit moment een effectievere aanpak dan het verwerpen van dit protocol. Overigens wil ik er op wijzen dat het voorstel voor het visserijprotocol in lijn is met het door de Raad verstrekte mandaat dat ik uw Kamer heb gemeld d.d. 21 december 2017 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1076).
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Welke ex- en importbewegingen met varkens vinden plaats vanuit Nederland naar derde landen en andersom? Kan de Minister hier een gedetailleerd overzicht van geven, waaruit duidelijk wordt naar welke landen Nederlandse vrachtwagens rijden met varkens (en weer terugkeren) en vanuit welke landen vrachtwagens met varkens naar Nederland komen?
In 2018 heeft Nederland geen levende varkens geïmporteerd. Wel zijn 148 zendingen levende varkens geëxporteerd naar vier derde landen, te weten:
Servië |
63 |
x |
auto |
Moldavië |
9 |
x |
auto |
Albanië |
5 |
x |
auto |
Israël |
39 |
x |
vliegtuig (Brussel) |
Totaal |
132 |
x |
zendingen |
Welke im- en exportbewegingen met varkensvlees vinden plaats naar Nederland vanuit derde landen en andersom? Kan de Minister hier een gedetailleerd overzicht van geven, waaruit duidelijk wordt naar welke landen Nederlandse vrachtwagens rijden met varkensvlees (en weer terugkeren) en vanuit welke landen vrachtwagens met varkensvlees naar Nederland komen?
Import
In 2018 zijn tot nu toe 612 partijen varkensvlees via Nederland ingevoerd in Europa, waarvan 519 partijen bestemd voor Nederland. Het aantal zendingen dat Nederland importeert vanuit China is het grootst, namelijk 390 zendingen. Gevolgd door Marokko met 54 zendingen, Canada met 29 zendingen, USA met 13 en Rusland met 12 zendingen.
Export
Het vervoer van varkensvlees vindt zowel plaats over de weg als door de lucht.
In 2018 zijn tot nu toe 12.254 zendingen vers varkensvlees geëxporteerd. De grootste afnemer is China met 5.112 zendingen, gevolgd door Hongkong (1.613 zendingen). Canada staat op de 3de plaats van afnemers met 1.311 zendingen (deze zendingen gaan niet direct, maar worden via een ander EU land doorgevoerd). Na Canada volgen Verenigde Staten (1.296 zendingen) en Australië (726 zendingen).
Bevroren varkensvlees is 5.211 keer geëxporteerd. Japan is de grootste afnemer met 1.709 zendingen die via een ander EU land worden doorgevoerd en 1.446 zendingen die direct van Nederland naar Japan worden geëxporteerd. Na Japan zijn Zuid-Korea (1.019 zendingen), Verenigde Arabische Emiraten (178 zendingen) en Angola (105 zendingen) de grootste afnemers.
Varkensvleesproducten zijn 1.506 keer geëxporteerd. Oekraïne krijgt de meeste zendingen (499), gevolgd door Irak (114 zendingen), Turkije (106 zendingen), Bahrein (90 zendingen) en Servië (46 zendingen).
Welke handel in varkenssperma vindt er plaats tussen Nederland en derde landen? Kan de Minister hiervan een gedetailleerd overzicht geven, waaruit duidelijk wordt naar welke landen Nederlands varkenssperma wordt geëxporteerd en vanuit welke landen Nederland varkenssperma importeert?
In 2018 heeft Nederland tot nu geen varkenssperma geïmporteerd. Wel is 319 keer varkenssperma voor export verzonden. Rusland is met 227 zendingen de grootste afnemer van varkenssperma, gevolgd door de Filipijnen en Japan, met respectievelijk 39 en 33 zendingen.
Is zij bereid om ervoor te zorgen dat deze dieren niet óók worden geslachtofferd en dus niet (preventief) hoeven te worden gedood als zij niet ziek zijn? Zo ja, op welke wijze gaat zij deze dieren en hun houders beschermen? Zo nee, waarom niet? Is er verschil tussen de dodingsmethode die bij hobbyvarkens wordt toegepast en de dodingsmethode die wordt toegepast bij varkens in de (intensieve) veehouderij? Zo ja, kan de Minister uiteenzetten wat de verschillen zijn en wanneer welke methode is toegestaan of juist niet, en waarom?
Een houder wordt in het beleidsdraaiboek als hobbyhouder aangemerkt als er maximaal vier varkens ouder dan 10 weken worden gehouden.
Het beleid in Nederland is erop gericht om zo min mogelijk gezonde, niet-besmette dieren te ruimen. In principe worden varkens op deze locaties niet preventief geruimd. Houders dienen wel alle voorzorgsmaatregelen in acht te nemen om introductie van in dit geval AVP te voorkomen. Als een hobbylocatie in een besmet gebied ligt (ten gevolge van een besmetting bij wilde zwijnen of in gehouden varkens), dient de houder de maatregelen toe te passen die dan door de regelgeving worden opgelegd. Als een besmetting wordt geconstateerd bij varkens op de hobbylocatie, dan worden de varkens geruimd, omdat ze een risico vormen voor verdere verspreiding van de ziekte. Het beleid ten aanzien van hobbylocaties is te vinden in het beleidsdraaiboek KVP/AVP.
Verschillende dodingsmethoden zijn beschikbaar. Deze moeten voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in verordening 1099/2009. Voor commerciële bedrijven, met grotere aantallen varkens, bestaat doding door middel van een mengsel van CO2 en stikstof. De varkens worden in een container gebracht, waarna deze gevuld wordt met een mengsel van CO2 en stikstof. Bij kleinere aantallen varkens kan gebruik gemaakt worden van doding door middel van elektrocutie of het toedienen van een dodelijke injectie die voorafgegaan wordt door bedwelming.
Voorts hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren-fractie een aantal vragen over de grootschalige Nederlandse inzet op het uitbreiden van de export van dierlijke producten op Nederlandse ambassades. Op zo’n vijftig Nederlandse ambassades werken landbouwraden aan het promoten en ondersteunen van de agrarische sector in ruim zeventig landen.5 Het zoeken van nieuwe markten voor bijvoorbeeld rundvlees, kalfsvlees en varkensvlees uit Nederland is een van hun hoofdtaken.6 Zo is onlangs een deal gesloten om Nederlands rund- en kalfsvlees naar Vietnam te exporteren, zoals dit in de afgelopen jaren ook is gedaan met de Verenigde Staten, Canada en Japan.7 De onderhandelingen over de toelating van Nederlands kalfsvlees in China hebben maar liefst vijftien jaar geduurd, voordat er tijdens de handelsmissie in april een akkoord is bereikt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag van de Minister weten hoeveel fte er in totaal is gemoeid met de promotie van agrarische producten door het Landbouwattachénetwerk (LAN). Welk deel hiervan wordt gebruikt om de productie en consumptie van plantaardige voeding te stimuleren en welk gedeelte wordt gebruikt om de vee-industrie te stimuleren? Welke resultaten zijn er geboekt in de afgelopen vijf jaar? Hoeveel varkensvlees wordt er bijvoorbeeld jaarlijks geëxporteerd naar China? En is dit allemaal gangbaar varkensvlees? Hoeveel kalfsvlees wordt er geëxporteerd naar landen buiten de EU? Om welke landen gaat dit? Is dit allemaal gangbaar kalfsvlees?
Het landbouwradennetwerk zet zich in voor de internationalisering van het Nederlandse agro- en natuurdomein. Als deskundige partner draagt het landbouwattachenetwerk bij aan een duurzame wereldvoedselvoorziening en het verdienvermogen van Nederland. Het netwerk heeft thans een omvang van 110 fte, licht gekrompen naar aanleiding van de bezuinigingen de afgelopen jaren. Circa tweederde van de medewerkers zijn lokaal geworven. Voor de promotie van agrarische producten – hier opgevat als de inspanningen ten behoeve van markttoegang, handelsbeurzen en economische missies – wordt de inzet in het afgelopen jaar geraamd op 71 fte. Voor de plantaardige sectoren was dat 44 fte, voor de dierlijke sectoren 27 fte. In beide categorieën was ongeveer de helft van de inzet gericht op de promotie van technologie en kennis, de andere helft op de promotie van uitgangsmateriaal, genetica en eindproducten.
De inzet binnen de EU voor promotie wordt geraamd op bijna 17 fte waarvan ruim 11 fte voor de plantaardige sectoren en ruim 5 fte voor de dierlijke sectoren. Ook hier was de inzet gelijkelijk verdeeld over technologie en kennis enerzijds en uitgangsmateriaal, genetica en eindproducten anderzijds.
In 2017 werd door het Nederlands bedrijfsleven ongeveer 188.000 ton varkensvlees naar China geëxporteerd. Het is varkensvlees dat beantwoordt aan de Chinese vraag en consumptiegewoonten.
In 2017 werd er door het Nederlandse bedrijfsleven ongeveer 54.000 ton kalfs- en rundvlees geëxporteerd naar derde landen. Het onderscheid tussen rund- en kalfsvlees is in de statistieken niet te maken. Ook hier is de vraag uit het importerende land leidend. De term «gangbaar» is geen onderscheidende term in de handelsstatistieken.
Rund- en kalfsvlees is in 2017 geëxporteerd naar de volgende landen:
Chili, Belarus, Saoedi Arabië, Montenegro, Macedonië, Egypte, Servië, Filippijnen, Japan, Singapore, Bosnië Herzegovina, Rusland, Kosovo, Verenigde Staten, Canada, Albanië, Hong Kong, Mauritanië, Aruba, Israël, Thailand, Verenigde Arabische Emiraten, Oekraïne, Libanon, Gambia, Ceuta, Guinee Bissau, Equatoriaal Guinea, Congo, Tsjaad, Angola, IJsland, Ivoorkust, Togo, Tanzania, Bahrein en Afghanistan.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om een overzicht te geven van de handelsmissies die de landbouwraden in de afgelopen vijf jaar (mede) hebben georganiseerd. Op welke landbouwsectoren waren deze handelsmissies gericht? En hoe vaak was hier een Nederlands bewindspersoon bij aanwezig?
Sinds 1 januari 2014 hebben landbouwraden een bijdrage geleverd aan de organisatie van 691 economische missies. Bij 32 economische missies, georganiseerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), was een bewindspersoon betrokken. Deze missies werden opgezet voor meerdere topsectoren en waren niet exclusief bestemd voor de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Van de 659 overige missies, georganiseerd door lagere overheden, bedrijven, kennisinstellingen of maatschappelijke organisaties en soms op eigen initiatief waren er 353 gericht op de plantaardige sectoren en 158 op de dierlijke sectoren. De resterende 148 hadden een gemengd karakter. Van de 160 missies naar EU-landen waren er 77 gericht op de plantaardige sectoren, 36 op de dierlijke en hadden er 47 een gemengd karakter.
Ten aanzien van de droogte vernamen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat Nederland met betrekking tot de droogte en de schade die dit voor de landbouw heeft opgeleverd, tijdens de Landbouw- en Visserijraad heeft ingebracht dat er EU-breed geïnvesteerd zal moeten worden in risicomanagement en beter waterbeheer. Deze leden willen graag weten of de Minister deze noodsituatie, die alvast een indringend inkijkje heeft gegeven in de gevolgen van klimaatverandering, heeft aangegrepen om andere lidstaten ervan te doordringen snel werk te maken van klimaatbeleid. Heeft zij dat gedaan? Zo ja, wat heeft zij precies bepleit en wat waren de reacties daarop?
Nederland heeft inderdaad aangegeven dat Europa nu al met de gevolgen kampt van klimaatverandering en dat de landbouw hierop zal moeten reageren. Bij diversenpunten is er slechts één minuut spreektijd per lidstaat, dus de inbreng is beperkt gebleven tot datgene dat beschreven staat in het verslag (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1122). Nederland gaf bij deze ronde als laatste lidstaat haar inbreng. Hierop is dus ook niet gereageerd door andere lidstaten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie met een nieuw voorstel is gekomen voor de beoordeling van hormoonverstorende stoffen. Kan de Minister dat bevestigen? Het voorstel lijkt af te wijken van de voorschriften in de Verordening 1107/2009 en van de lijn die Nederland in dit dossier heeft gevolgd. Deze leden zijn hierover bezorgd. Wat is de reactie van de Minister op het voorstel van de Europese Commissie? Wat vindt zij ervan dat de Europese Commissie pesticiden nu wil gaan beoordelen op basis van «verwaarloosbaar risico» in plaats van «verwaarloosbare blootstelling», zoals Nederland altijd heeft bepleit en ook uitgangspunt is in de Verordening?
Deelt de Minister de analyse dat een verandering naar «verwaarloosbaar risico» inhoudt dat er geen speciale bescherming meer is tegen de negatieve effecten van hormoonverstorende stoffen voor mensen, zoals wel afgesproken is in de Verordening? Zo nee, waarom niet?
Kan de Minister de Kamer nauwgezet informeren over de ontwikkelingen rond de beoordeling van hormoonverstorende stoffen? Klopt het dat de discussie hierover plaats zal vinden in de Standing Committee for Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF)? Wat zal de Nederlandse inzet daar zijn en op welke momenten komt het voorstel in SCoPAFF aan de orde? Wanneer zal de besluitvorming plaatsvinden?
Er heeft in het SCoPAFF van 19 en 20 juli jl. een discussie plaatsgevonden over het voorstel van de Europese Commissie om bijlage II van Verordening (EG) 1107/2009 te wijzigen. Dit is in lijn met de gemaakte afspraken om de besluitvorming over hormoonverstorende stoffen te faseren en in lijn met eerdere voorstellen van de Europese Commissie om de uitzonderingsclausule in Verordening (EG) 1107/2009 (gewasbeschermingsmiddelen) en Verordening (EU) 528/2012 (biociden) op één lijn te brengen (Kamerstuk 34 510, nr. 9).
Het voorstel behelst om in bijlage II van Verordening (EG) 1107/2009 op enkele punten een wijziging aan te brengen, zodat bij uitzonderingsclausules een risicogebaseerde beoordeling mogelijk wordt. Hierbij moet een «verwaarloosbaar risico» in plaats van «verwaarloosbare blootstelling» worden aangetoond. Nederland heeft eerder aangegeven voorstander te zijn van risico-gebaseerde beoordeling (zie ook Kamerstuk 34 510, nr. 9).
Er zal echter tijdens de komende SCoPAFF vergadering van 23 en 24 oktober geen besluitvorming plaatsvinden over het voorstel van de Europese Commissie. Ik zal uw Kamer informeren zodra ik meer informatie heb over eventuele besluitvorming.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de Nederlandse inzet voor de hervorming van het GLB. Volgens het betreffende BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2) wil de regering pleiten voor verdergaande taakstellingen voor klimaat en leefomgeving. De leden van de SGP-fractie horen graag een nadere duiding hiervan. Zij constateren dat de inkomenssteun omlaag zal gaan en dat onzeker is hoeveel flexibiliteit de strategische plannen gaan bieden. Is de Minister voornemens vooralsnog niet te pleiten voor verdergaande taakstellingen voor klimaat en leefomgeving, maar eerst verder overleg met de Kamer af te wachten?
Wat betreft mijn inzet voor klimaat- en leefomgeving verwijs ik naar de kabinetsinzet verwoord in het BNC-fiche van 13 juli jl. (Kamerstuk 34 965, nr. 2) om een percentage van het GLB-budget te oormerken voor klimaat en leefomgeving teneinde een neerwaartse spiraal van concurrentie ten koste daarvan te voorkomen. Mijn inzet in het komende onderhandelingsproces is gericht op een verschuiving in de richting van deze belangrijke doelen. In het Nederlandse strategische GLB-plan, dat op basis van een SWOT-analyse en stakeholderbetrokkenheid tot stand zal komen en onderwerp van overleg met de Kamer zal zijn, zal hieraan een meer concrete invulling gegeven worden. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vragen van de VVD-fractie zal uw Kamer tijdig over de inhoud van het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan worden geïnformeerd, alvorens dit wordt ingediend bij de Europese Commissie.
De Minister wil inzetten op meer ruimte voor producenten- en brancheorganisaties. De leden van de SGP-fractie juichen dat toe. Zij ontvangen nog wel graag een nadere duiding.
Het huidige GLB biedt boeren en tuinders ruimte om binnen producenten- en brancheorganisaties samen te werken en daarmee hun positie in de keten te versterken. Deze ruimte is met de Omnibusverordening verder uitgebreid, langs de lijnen van de aanbevelingen van de Agricultural Markets Task Force. Ook wordt op zekere hoogte meer zekerheid geboden omtrent de mogelijkheden tot samenwerking. Zo is er nu de mogelijkheid om vooraf advies te vragen van de Europese Commissie over de verenigbaarheid van afspraken over samenwerking, de zogenaamde «comfort letters», en is er een «safe harbour» mechanisme geïntroduceerd waarbij ondernemers alleen beboet kunnen worden voor toekomstige samenwerkingsactiviteiten en niet voor acties in het verleden.
Ondanks de recente verbeteringen bestaat er bij producenten echter nog veel onduidelijkheid over deze mogelijkheden. Ik vind het daarom belangrijk om deze ruimte nationaal te verduidelijken en onder de aandacht te brengen. Daarover heb ik uw Kamer voor de zomer over geïnformeerd (Kamerstuk 28 625, nr. 257).
Naast dat het GLB al veel mogelijkheden biedt om samen te werken, zie ik wel ruimte waar het GLB meer zou kunnen bijdragen om samenwerking verder te stimuleren. Bijvoorbeeld bij het vereenvoudigen van de erkenningscriteria voor producentenorganisaties in de groenten en fruit sector. Nederland wil ook waken voor een te gedetailleerde invulling van operationele programma’s via gedelegeerde bevoegdheden. Ook zou het kabinet graag zien dat de mogelijkheden voor brancheorganisaties om bij te kunnen dragen aan specifieke doelen op het gebied van duurzaamheid en risicomanagement worden versterkt. Hiervoor wil Nederland de mogelijkheden voor samenwerking in brancheorganisaties verder versterken, met als doel een redelijke vergoeding voor duurzaamheidsinspanningen door de primaire producent te kunnen realiseren.
Tenslotte zet Nederland in op uitbreiding van de mogelijkheid tot het verlenen van steun voor programma’s niet alleen van producentenorganisaties maar ook van brancheorganisaties.
De leden van de SGP-fractie hebben ook enkele vragen over de Nederlandse inzet voor de onderhandelingen over de voorgestelde EU-richtlijn Oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen. Het voorstel is beperkt tot bedrijven met een omzet van 50 miljoen euro c.s. De Minister geeft aan dat de richtlijn gericht moet zijn op de bescherming van de zwakkere partijen in de keten. Deze leden beamen dat. Zij willen er wel op wijzen dat ook bij grotere leveranciers zich oneerlijke handelspraktijken voor kunnen doen. De jaaromzet van bijvoorbeeld supermarktketen Albert Heijn in Nederland is alleen al 10 miljard euro. Dan kunnen ook leveranciers met een omzet hoger dan 50 miljoen euro een zwakkere partij genoemd worden. Is de regering derhalve voornemens in te zetten op beperkte verbreding van de richtlijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de fractie van het CDA.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voorkomt dat afnemers hun leveranciers eenzijdig verbieden om vorderingen die ze hebben, niet te verpanden. Dat maakt het lastig om een lening te krijgen. Kan dit meegenomen worden als verboden oneerlijke handelspraktijk?
Het Commissievoorstel laat de ruimte aan nationale overheden om aanvullende oneerlijke handelspraktijken te verbieden. Of ik van die ruimte gebruik ga maken en hoe de Nederlandse lijst van verboden oneerlijke handelspraktijken eruit zou moeten gaan zien, wil ik verder onderzoeken als vaststaat hoe de richtlijn eruit komt te zien, mede in overleg met betrokken partijen.
In de richtlijn staat dat voor de betalingstermijn van 30 dagen gerekend mag worden vanaf de factuurdatum dan wel de leveringsdatum, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Het probleem is dat de factuurdatum makkelijk naar achteren geschoven kan worden. Deze leden willen dit graag voorkomen. Deelt de Minister de mening dat het beter is om alleen de leveringsdatum te hanteren?
Het voorstel bepaalt dat in het geval van bederfelijke agrofoodproducten de koper binnen dertig dagen na ontvangst van de factuur moet betalen of binnen dertig dagen na levering als dat later is. Deze bepaling komt overeen met de relevante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in Nederland t.a.v. betalingstermijnen. Inmiddels ligt echter een voorstel van het voorzitterschap op tafel om in de conceptrichtlijn het desbetreffende artikel aan te passen en alleen de leveringsdatum te hanteren, vooropgesteld dat het te betalen bedrag vastgesteld is. Nederland kan dit voorstel steunen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de lijst met verboden oneerlijke handelspraktijken gelimiteerd is. Dat betekent dat andere vormen van oneerlijke handelspraktijken buiten schot blijven. Waarom is niet gekozen voor een generieke bepaling met de genoemde lijst als indicatieve lijst van handelspraktijken die in ieder geval er onder vallen?
Uit een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek8 blijkt dat een generiek verbod op oneerlijke handelspraktijken als nadeel heeft dat er onzekerheid blijft over wat wel en niet is toegestaan. Dit verlaagt de rechtszekerheid voor ondernemers omdat niet duidelijk is hoe de rechter de handelspraktijk zal gaan interpreteren en of een beroep succesvol zal zijn. Dit vormt een drempel voor de stap naar de rechter. Tegen deze achtergrond is de Europese Commissie tot de conclusie gekomen dat een minimumlijst van specifieke verboden oneerlijke handelspraktijken effectiever en doelmatiger is.
The Agriculture Bill (https://www.gov.uk/government/news/landmark-agriculture-bill-to-deliver-a-green-brexit).
België, Bosnië-Herzegovina, Colombia, Denemarken, Dominicaanse Republiek, Duitsland, Ethiopië, Finland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Mexico, Nederland, Oostenrijk, Peru, Slovenië, Slowakije, Spanje, Uruguay, Verenigd Koninkrijk, Zweden
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-32-1128.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.