21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1076 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2017

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die 11 en 12 december jl. plaatsvond in Brussel. Ook informeer ik u over de onderhandelingsmandaten voor nieuwe visserijprotocollen met Sao Tomé en Ivoorkust. Verder geef ik u informatie over de uitkomsten van de jaarvergadering van ICCAT (International Commission for the Conservation of Atlantic Tuna) en over een wijziging van Richtlijn 1992/66/EG inzake de aanwijzing van een laboratorium voor twee pluimveeziektes. Tot slot wil ik een rapport met u delen over mogelijkheden tot vereenvoudiging van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

Onderwerpen Landbouw- en Visserijraad

Hoofdonderwerpen

Vangstmogelijkheden voor 2018 in de Atlantische Oceaan en Noordzee

Politiek akkoord

Tijdens de Raad is (met een onthouding van Letland) een politiek akkoord bereikt over de verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches, TAC’s) voor EU-vaartuigen voor visbestanden en groepen visbestanden in de Atlantische Oceaan en de Noordzee (docs. 14842/1/17 en 13780/17+ADD1–2).

In het kader van de aankomende implementatie van de aanlandplicht heb ik ervoor gepleit om bij het vaststellen van de TAC’s rekening te houden met de bijvangsten in de gemengde visserij. Voor tarbot en griet, belangrijke bijvangstsoorten in de gemengde visserij, is voor 2018 (conform wetenschappelijk advies) een toename in de TAC van 44% overeengekomen. Voor 2017 is een tussentijdse ophoging van 20% afgesproken.

Voor zeebaars, een bestand dat zich in kritieke toestand bevindt, is tot een reductie van de vangstmogelijkheden van ongeveer 60% besloten. Hierbij is mijn verzoek om een gelijke behandeling van de verschillende visserijen ingewilligd. De Raad heeft uiteindelijk besloten de visserij met sleepnetten een bijvangstpercentage van zeebaars van 1% en een maximale maandhoeveelheid van 100 kilo toe te kennen. De handlijnvisserij mag in 2018 maximaal 5 ton zeebaars per jaar aanlanden en de visserij met staande netten maximaal 1,2 ton per jaar. Hiernaast is voor deze visserijen een gesloten periode afgesproken gedurende februari en maart. Voor de recreatieve visserij geldt het gehele jaar dat zeebaars moet worden teruggegooid.

Veel lidstaten deelden de zorgen van de Europese Commissie over het aalbestand maar konden het voorgestelde (jaarronde) totaalverbod op de vangst van paling van meer dan 12 cm in kustwateren niet steunen uit vrees dat dit de nationale beheerplannen zou ondermijnen of vanwege sociaaleconomische gevolgen. Ik heb gepleit voor een verbod in de trekperiode van de aal gedurende de maanden september, oktober en november, in lijn met het Nederlandse aalherstelplan. Deze aanpak is overgenomen op EU-niveau, waarbij is afgesproken dat elke lidstaat een periode van drie aaneengesloten maanden vaststelt tussen 1 september 2018 en 31 januari 2019 waarin niet op deze paling gevist mag worden.

Voor tong wordt de TAC met 2,5% verlaagd. Dit is noodzakelijk om de tongvisserij in 2018 op niveau van Maximale Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te brengen. Voor de geassocieerde bestanden tongschar en witje is het Commissievoorstel voor een gelijkblijvende TAC («roll over») overgenomen. Voor zowel roggen als grote zilvervis geldt een toename van de TAC van 20%.

Mede op verzoek van Nederland heeft de Europese Commissie de bepaling teruggetrokken dat slechts een deel van de maximale vangsthoeveelheid voor Noorse kreeft in de Noordzee buiten het gebied ten noordoosten van Schotland mag worden gevangen.

De Raad heeft daarnaast ingestemd met de eerder bereikte akkoorden met Noorwegen en de zogeheten kuststaten over gezamenlijk beheerde bestanden. Voor schol had ICES aanvankelijk een afname van 35% geadviseerd om MSY te bereiken, maar gezien de goede toestand van het bestand is deze reductie teruggebracht tot 13% (15% zonder TAC-ophoging). Daarmee wordt gekoerst op het bereiken van MSY uiterlijk in 2020. Deze uitkomst is in lijn met mijn inzet waarover ik u informeerde in de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 9 oktober jl. (Kamerstuk 21501–32, nr. 1049). De Nederlandse vangstmogelijkheden voor haring nemen toe met 20% en de TAC voor Noordzee-kabeljauw stijgt met 10%. Voor makreel heeft de Raad de in het kuststatenoverleg overeengekomen reductie van 20% overgenomen. Voor horsmakreel in de westelijke wateren geldt een toename van de TAC van 21%.

Conform de Nederlandse inzet is het aandeel blauwe wijting in de ruil met Arctische kabeljauw niet toegenomen ten opzichte van vorig jaar.

Er zijn net zoveel machtigingen voor visserij op sneeuwkrab afgegeven als vorig jaar. Letland wilde echter meer inzet van de Europese Commissie voor een permanente oplossing voor het dispuut met Noorwegen hierover en heeft zich om deze reden onthouden van stemming over het akkoord.

Ik heb mij gezamenlijk met Frankrijk, Duitsland, België en Denemarken verzet tegen het toekennen van de zogeheten «Haagse Preferenties». Met het toekennen hiervan wordt het aandeel in de TAC voor het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland verhoogd. De Raad is uiteindelijk zeer terughoudend geweest met het toekennen van Haagse preferenties.

De Raad heeft eveneens een akkoord bereikt over de vangstmogelijkheden voor de Zwarte Zee voor 2017 (doc. 15058/17+ADD1, doc. 14897/17). Nederland heeft geen visserijbelangen in de Zwarte Zee.

De uitkomsten zijn naar mijn mening in lijn met mijn inzet waarover ik u heb geïnformeerd in de geannoteerde agenda en het Schriftelijk Overleg ter voorbereiding van de Raad (Kamerstukken 21 501-32, nrs. 1069 en 1070). Deze inzet vloeit voort uit de principes van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en bestaat uit de toepassing van de meerjarenbeheerplannen, MSY waar redelijkerwijs mogelijk in 2018 en uiterlijk in 2020, en de voorzorgbenadering indien dit op basis van wetenschappelijk advies nodig wordt geacht.

Mededeling GLB na 2020

Presentatie van de Europese Commissie en gedachtewisseling

Commissaris Katainen presenteerde de Mededeling «De Toekomst van Voedsel en Landbouw» (doc.14977/17). Hij gaf aan niet vooruit te willen lopen op de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) die eind mei 2018 zullen verschijnen, maar een discussie te willen stimuleren over de richting van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De Commissaris onderstreepte hierbij het belang van de interne markt en het gelijke speelveld. Nieuwe aspecten die de Commissie presenteert zijn het versterken van de GLB-ambities voor milieu en klimaat, meer nadruk op kennis en innovatie, en een nieuw partnerschap tussen de EU, lidstaten en boeren. Het nieuwe GLB dient vooral een vereenvoudigd en gemoderniseerd GLB te zijn. De Commissie maakt een keuze voor meer subsidiariteit, waarbij de doelen op Europees niveau worden bepaald en er meer ruimte en verantwoordelijkheid komt voor lidstaten voor de wijze waarop de GLB-doelstellingen worden bereikt. Ook wil de Europese Commissie financiële instrumenten op het gebied van risicobeheer uitbouwen en het gebruik ervan stimuleren. Verder bevat de Mededeling aandacht voor o.a. de toekomst van het platteland, verjonging en een evenwichtige aanpak op gebied van internationale handel.

Om ambitieuzer in te zetten op duurzaamheid wil de Europese Commissie de directe betalingen koppelen aan milieu en klimaatvriendelijke praktijken. Lidstaten zullen de details uitwerken in strategische plannen voor het GLB gericht op het behalen van EU-doelstellingen, hierbij rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de lidstaten. De EU-regels zullen hierdoor volgens de Commissaris eenvoudiger worden en verminderen. Ook zal het GLB meer nadruk leggen op de mogelijkheden die onderzoek, innovatie en opleiding bieden voor o.a. efficiency, de circulaire economie en gezondere voeding.

De Commissaris gaf aan dat de wetgevingsvoorstellen voor het GLB kort na presentatie van het MFK-voorstel zullen verschijnen.

De Raad verwelkomde over het algemeen de Mededeling en de voorgestelde beweging richting meer subsidiariteit. Hierbij werden echter ook zorgen geuit over mogelijke renationalisering van het GLB, een eventuele invoering van cofinanciering van de directe betalingen en gevolgen voor het gelijke speelveld op de interne markt. Veel lidstaten pleitten voor een gepast budget en behoud van de directe betalingen in de eerste pijler. Enkele landen vroegen om verdere bespreking van de architectuur van het GLB, waarbij sommige lidstaten zorgen uitten of het nieuwe model werkelijk tot vereenvoudiging zal leiden.

De Raad was door het voorzitterschap gevraagd te reageren op twee vragen. De eerste betrof de vraag welke centrale kwesties voortvloeien uit de Mededeling voor het nieuwe GLB. Veelgenoemde onderwerpen in reactie op deze vraag waren de noodzaak van verjonging en generatiewissel binnen de landbouw en het belang van het GLB voor klimaat, milieu en duurzaamheid. Ook verwelkomden lidstaten de aandacht voor innovatie en gebruik van nieuwe technologieën bij bijv. controles. Andere veel genoemde thema’s waren voedselveiligheid, een vitaal platteland, mededinging, dierenwelzijn en de relatie met ontwikkelingsbeleid. Lidstaten waren verdeeld over de wenselijkheid van gelijktrekking (convergentie) van de hectaresteun binnen de EU en ook over de invoering van een mogelijk steunplafond voor grote bedrijven.

Ik heb steun geuit voor de wijze waarop de Mededeling de uitdagingen voor de landbouw op het gebied van klimaat, duurzaamheid en biodiversiteit adresseert. Ook heb ik de vernieuwing van de GLB-architectuur verwelkomd, waarbij lidstaten meer verantwoordelijkheid krijgen voor de wijze waarop ze GLB-doelstellingen willen bereiken. Dit zal moeten leiden tot vereenvoudiging en lastenverlaging voor boeren en lidstaten en doet recht aan de specifieke behoeften van regio’s en lidstaten. Daarnaast ben ik positief geweest over het voornemen van de Europese Commissie om de betalingen aan boeren verder te richten op hun bijdragen aan maatschappelijke doelen zoals de Sustainable Development Goals en het Klimaatakkoord van Parijs. Tot slot heb ik steun geuit voor de aandacht voor jonge boeren, betere risicobeheersinstrumenten en het bevorderen van de collectieve aanpak van agromilieudiensten. Ik heb kritisch gereageerd op de ideeën over convergentie, dat is de gelijktrekking van steun per hectare in de EU.

De tweede vraag was of de Mededeling alle belangrijke kwesties en uitdagingen omvat. Hierbij pleitten enkele lidstaten voor meer aandacht voor risicobeheer, gekoppelde steun, achtergebleven gebieden en bosbouw. Ook wilden enkele lidstaten de systematiek van de crisisreserve herzien.

Ik heb aangegeven dat meer moet worden gedaan om de positie van de boer in de keten te versterken, vooral op gebied van mededingingsregels, zoals aanbevolen door de Agricultural Markets Task Force. Ook heb ik aangegeven dat meer aandacht nodig is voor de vraag hoe het toekomstig GLB de vraag naar duurzaam geproduceerd voedsel meer kan stimuleren, en gepleit voor bewustwording over en promotie van duurzaam geproduceerde producten in het nieuwe GLB.

Het inkomende Bulgaarse voorzitterschap gaf aan de Raadsvergaderingen onder haar voorzitterschap te benutten voor enkele thematische debatten over de belangrijke onderwerpen in de Mededeling.

Diversen

Uitkomsten van de conferentie over moderne biotechnologieën in de landbouw van 28 september jl.

Informatie van de Europese Commissie

Commissaris Andriukaitis gaf een terugkoppeling van een conferentie over moderne biotechnologieën in de landbouw die op 28 september jl. plaatsvond in Brussel (doc. 15459/17). Hierbij is vooral gesproken over zogenaamde «New Breeding Techniques». De uitkomsten van de conferentie onderstrepen het belang van verantwoorde innovatie, met aandacht voor duurzaamheid, ethische aspecten en het vertrouwen van burgers. Gezien de snelheid van technologische ontwikkelingen riep de Commissaris op tot dialoog over de toekomst van nieuwe biotechnologieën in de EU. Ik heb hiervoor steun uitgesproken, met name voor bespreking van de relatie tussen producten van nieuwe teelttechnieken die geen soortengrenzen overschrijden en wetgeving voor genetisch gemodificeerde organismen. Ik heb hierbij aangegeven dat we lessen moeten trekken uit het verleden, iets dat ook door de Commissaris werd gezegd. Onderzoek laat zien dat het publiek veilige biotechnologietoepassingen accepteert als de producten overtuigende voordelen hebben, zoals op gebied van gezondheid en verminderde noodzaak van gewasbeschermingsmiddelen. We moeten met de landbouwketen verkennen wat voor toepassingen nodig zijn voor een duurzame landbouwsector, met respect voor kleine boeren en keuzevrijheid in het al dan niet gebruiken van deze technieken. Enkele lidstaten pleitten voor verduidelijking van de juridische status van producten die het resultaat zijn van moderne biotechnologieën. Hierbij vroegen zij aandacht voor transparantie, een hoog veiligheidsniveau en consumentenvertrouwen.

Afrikaanse varkenspest

– Uitkomsten van de high level-conferentie over Afrikaanse varkenspest van 8 en 9 november jl.

Informatie van de Tsjechische delegatie

Tsjechië en de Europese Commissie gaven informatie over de uitkomsten van de vijfde ministerconferentie over Afrikaanse varkenspest die plaatsvond op 8 en 9 november jl. in Praag (doc. 15469/17). De conclusies van de conferentie onderstrepen het belang van internationale samenwerking, (epidemiologisch) onderzoek, het uitwisselen van kennis en ervaringen en het adresseren van ziekteverspreiding door menselijk handelen. Commissaris Andriukaitis gaf een overzicht van de vele initiatieven die de Commissie reeds onderneemt, zoals inzet van veterinaire teams, training, bewustwordingscampagnes en financiering van onderzoek. De Commissaris riep de lidstaten op om na te denken over acties die zij kunnen nemen. Gezien de grote rol van menselijk handelen bij het verspreiden van de ziekte, pleitte de Commissie specifiek voor bewustwordingscampagnes en controles om vervoer van niet-toegelaten goederen te voorkomen.

– Maatregelen voor het uitroeien van Afrikaanse varkenspest

Informatie van de Deense delegatie

Denemarken heeft gepleit voor een internationale uitroeiingsstrategie voor de ziekte (doc. 15484/17). Denemarken wil hierbij vooral inzetten op controles, maatregelen om verdere verspreiding via vervoer tegen te gaan, bioveiligheidscampagnes in getroffen regio’s en meer wetenschappelijk onderzoek. Ook pleitte Denemarken voor Europese compensatie voor kleine bedrijven in risicogebieden.

Enkele lidstaten onderschreven de zorgen over (verdere verspreiding van) Afrikaanse varkenspest en steunden de conclusies van de conferentie. Sommige lidstaten, waaronder Nederland, spraken steun uit voor het Deense voorstel, vroegen om extra onderzoek of pleitten voor betere internationale samenwerking. Nederland heeft aangegeven dat de Europese Commissie een coördinerende rol kan spelen op gebied van onderzoek en verdere ontwikkeling van een controlestrategie, maar dat goed gekeken moet worden naar de onderwerpen die verder moeten worden ontwikkeld en onderzocht. De Europese Commissie gaf dat er al een strategie bestaat en vroeg lidstaten daarom specifiek aan te geven wat hun wensen zijn.

Oneerlijke handelspraktijken en het verbeteren van de positie van de boer in de keten

Informatie van de Slowaakse delegatie

Slowakije vroeg, mede namens tien andere lidstaten, aandacht voor de implementatie van de Raadsconclusies van december 2016 over het verbeteren van de positie van de boer in de voedselvoorzieningsketen en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken (doc. 15415/17). De lidstaten riepen de Europese Commissie op om de in de Raadsconclusies toegezegde effectbeoordeling over de voedselketen zo snel mogelijk te publiceren, en vervolgens een EU-wetgevingskader voor te stellen om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. Hierbij dient volgens de betrokken lidstaten rekening te worden gehouden met nationale initiatieven.

De Europese Commissie onderschreef het belang van het verbeteren van het evenwicht in de keten en kondigde aan in april een voorstel voor een wetgevingskader te zullen doen op basis van de effectbeoordeling.

Enkele landen stelden dat de effectbeoordeling eerst moet worden afgerond voordat er verdere stappen worden gezet. Enkele andere landen, waaronder Nederland, hebben hun zorgen herhaald over nieuwe wetgeving op EU-niveau. Oneerlijke handelspraktijken kunnen mijns inziens beter op nationaal niveau worden aangepakt, gezien de verschillen in de structuur van de voedselketen tussen lidstaten, en mogelijke negatieve gevolgen voor nationale initiatieven. De positie van de boer in de keten kan beter worden verbeterd door het stimuleren van collectieve overeenkomsten tussen producenten. In lijn met de Raadsconclusies heb ik de Europese Commissie daarom gevraagd om bij de herziening van het GLB opheldering te geven over de onduidelijkheid over de relatie tussen de gemeenschappelijke marktordening en mededingingswetgeving.

Uitkomsten van de conferentie over het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

Informatie van het voorzitterschap

Het voorzitterschap en de Europese Commissie hebben verslag gedaan van de conferentie over het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) die plaatsvond op 12 en 13 oktober jl. (doc. 15075/17). Tijdens de conferentie en in de Raad was men positief over de bijdragen van het EFMZV aan duurzaamheid en concurrentievermogen en was er steun voor continuering van het Fonds vanaf 2021. Wel was men vrijwel unaniem dat het Fonds vereenvoudigd dient te worden. Ook pleitten enkele lidstaten voor een meer resultaatgerichte aanpak, met meer ruimte voor lidstaten of regio’s om maatregelen en accenten te bepalen. Enkele lidstaten vroegen om een hoger budget.

Commissaris Vella gaf aan dat voorstellen voor de volgende generatie fondsen wachten op het nieuwe MFK. Een toekomstig EFMZV moet volgens de Europese Commissie gericht blijven op verduurzaming van de visserij, het benutten van de mogelijkheden voor blauwe groei en het oplossen van problemen voor kustplaatsen zoals milieuvervuiling, klimaatverandering en erosie. Ook moet het een evenwicht bevatten tussen resultaatgerichtheid en correcte uitgaven en het terugbrengen van administratieve lasten.

Implementatie van de aanlandplicht en risico op verstikkingssoorten in januari 2019

Informatie van de Spaanse delegatie

Spanje vroeg namens de regionale groepen van de Noordwestelijke Wateren (waarvan ook Nederland deel uitmaakt) en de Zuidwestelijke Wateren aandacht voor de problemen rondom verstikkingsoorten als gevolg van de implementatie van de aanlandplicht (doc. 15145/17). Spanje onderstreepte het belang van het vinden van een oplossing vóór mei 2018, wanneer de teruggooiplannen voor 2019 gereed moeten zijn. Spanje riep de Raad en Europese Commissie op om gezamenlijk naar oplossingen te blijven zoeken.

Ik heb, evenals verscheidene andere lidstaten, mijn serieuze zorgen geuit over de urgentie en mogelijke gevolgen van een verstikkingssituatie in 2019. Hoewel ik achter de doelstellingen van de aanlandplicht sta, moet deze werkbaar en effectief zijn. Ik heb daarom aangegeven met andere lidstaten, de Europese Commissie en belanghebbenden te willen samenwerken aan oplossingen. Deze bereidheid werd gedeeld door veel andere lidstaten.

Waar sommige lidstaten pleitten voor beter gebruik van de bestaande mogelijkheden, stelden enkele andere lidstaten dat mogelijk aanvullende instrumenten nodig zullen zijn om een verstikkingssituatie te voorkomen. Als mogelijke oplossing heb ik gewezen op een pakket van huidige maatregelen dat verbeteringen in overleving en selectiviteit combineert met extra voorwaarden voor verder onderzoek en documentatie van vangsten. Aangezien de verbetering in selectiviteit en overleving niet zal stoppen in 2019, moeten we overwegen extra tijd en flexibiliteit te geven aan visserijen met een hoog risico op verstikking, op voorwaarde van toekomstige verbeteringen op dit vlak. Mogelijk bestaan er andere oplossingen die dezelfde doelen bereiken, maar het ontwikkelen hiervan kost veel tijd, geld en energie en zou buiten het huidige kader kunnen liggen.

Commissaris Vella erkende de zorgen, maar onderstreepte dat uit- of afstel van aanlandplicht geen optie is. Hij stelde een vierledige aanpak voor. Allereerst zal de Europese Commissie met lidstaten en adviesraden spreken over de mogelijkheden die bestaande instrumenten bieden, om voor april tot aanbevelingen voor de teruggooiplannen te komen. Daarnaast zal de Europese Commissie met het adviescomité technische opties verkennen voor bestanden met een hoog risico op verstikking. Ten derde stelde de Commissaris aanwijzingen te hebben dat vangsten van ondermaatse vis onvolledig worden gedocumenteerd, en dit te willen rechtzetten. Als na inzet van deze middelen toch een knelsituatie bestaat, wil de Europese Commissie extra maatregelen overwegen.

Uitkomsten van de conferentie «Our Ocean 2017» (Malta, 5–6 oktober 2017)

Presentatie van de Europese Commissie

Commissaris Vella gaf een terugkoppeling van de vierde «Our Ocean»-conferentie die op 5 en 6 oktober jl. plaatsvond in Malta (doc. 15476/17). Tijdens de conferentie zijn meer dan 400 toezeggingen gedaan door vertegenwoordigers uit 123 landen, gericht op o.a. duurzaam visbeheer, mariene veiligheid, beschermde zeegebieden en het tegengaan van maritieme vervuiling en klimaatverandering. Hieronder zijn ca. 100 toezeggingen van het bedrijfsleven. Enkele lidstaten verwelkomden deze positieve resultaten en de actieve inzet die de EU op dit vlak pleegt.

Omnibusverordening

De Raad heeft verder ingestemd met de landbouwonderdelen van de Omnibusverordening. Het Commissievoorstel voor de Omnibusverordening betreft een wijziging van het Financieel Reglement voor de uitvoering van de EU-begroting, alsook diverse sectorale basisverordeningen, onder meer op landbouwgebied. Dat laatste onderdeel is nu als zelfstandige verordening afgesplitst van de rest van de Omnibusverordening en in de Landbouwraad in stemming gebracht. Deze verordening zal van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2018. Over de andere onderdelen zijn de onderhandelingen tussen de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement nog gaande. Het mandaat voor de onderhandelingen over de landbouwonderdelen is vastgesteld in de Landbouw- en Visserijraad van 3 april jl. Over de Nederlandse inzet heeft toenmalig Staatssecretaris Van Dam u geïnformeerd per brief van 11 april jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1012).

Met het onderhandelingsresultaat ben ik niet onverdeeld gelukkig. Het pakket kent namelijk niet alleen positieve, maar helaas ook een aantal negatieve elementen. Het meest ontevreden ben ik over de uitkomst met betrekking tot de schadedrempel van oogst, dier- en plantverzekeringen. Deze gaat van 30% naar 20%. Ik vind dat ongewenst. We hebben in Nederland momenteel een goed werkende brede weersverzekering met een schadedrempel van 30%. Als de schadedrempel omlaag gaat, zal er vaker en meer uitbetaald moeten worden. Dit zal tot gevolg hebben dat de premie hoger wordt, wat deelname aan de brede weersverzekering onder druk zet. Daarnaast verhuist de subsidie op de premie door deze verandering van de «green box» (toegestane steun) van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO) naar de «amber box» (steun die verminderd zou moeten worden). Vanwege de verlaging van de schadedrempel heeft Nederland zich van stemming onthouden. België onthield zich om dezelfde reden van stemming. De andere lidstaten stemden in met het compromisvoorstel. Ik ben nog in gesprek met de Europese Commissie om te bezien of de nieuwe verordening lidstaten toch de ruimte biedt om vast te houden aan een schadedrempel van 30%.

Ook ten aanzien van de vergroening vind ik de uitkomsten op onderdelen teleurstellend. Zo wordt de wegingsfactor voor stikstofbindende gewassen verhoogd van 0,7 naar 1, waardoor landbouwers minder hiervan hoeven te telen om aan hun verplichting te voldoen om ecologisch aandachtsgebied aan te leggen. Ook wordt de vrijstelling van de vergroening voor bedrijven met meer dan 75% gras verruimd. Voortaan zijn alle bedrijven met meer dan 75% gras vrijgesteld, ook als ze meer dan 30 hectare bouwland hebben. Beide onderdelen betekenen een afzwakking van de huidige vergroening.

De lijst met gewassen die als ecologisch aandachtsgebied mogen worden aangemerkt wordt uitgebreid met miscanthus, zonnekroon en braakland met drachtplanten (bestaande uit soorten die veel pollen en nectar bevatten). Ik heb het Plant Research Institute van Wageningen UR om advies gevraagd over openstelling van deze gewassen voor de vergroening in de Nederlandse situatie.

Ik ben positief over het feit dat spelt voortaan mag meetellen als apart gewas voor gewasdiversificatie, ook als boeren al tarwe in het bouwplan hebben opgenomen. Met deze bepaling wordt tegemoet gekomen aan graantelers op zware kleigronden in Noord-Nederland.

Positief ben ik verder over het akkoord dat is bereikt over de jonge landbouwers. Sinds 2015 kennen we een top-up voor jonge landbouwers als aanvulling op de rechtstreekse betalingen. Jonge landbouwers krijgen deze top-up gedurende een periode van vijf jaar gerekend vanaf het eerste jaar van aanvraag. Jonge landbouwers die zich voor 2015 hadden gevestigd konden daar echter niet volledig van profiteren, omdat volgens de oude regels de periode die reeds verstreken was tussen jaar van vestiging en jaar van aanvraag, van de vijf jaar moest worden afgetrokken. Volgens het nu bereikte akkoord krijgen alle jonge landbouwers met een eerste aanvraag in 2015 ook over 2018 en 2019 (de jaren die vallen binnen de vijf jaar periode gerekend vanaf 2015) een top-up, ongeacht jaar van vestiging. Met deze uitkomst wordt invulling gegeven aan de motie Geurts en Dik-Faber van 22 juni 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr.929).

Met de Omnibusverordening wordt de positie van de boer in de keten verder versterkt, onder andere door producentenorganisaties met onderhandelingsbevoegdheden in alle landbouwsectoren toe te staan. Dit sluit aan bij de inzet van het Regeerakkoord om samenwerking toe te staan ter compensatie van ongelijke machtsverhoudingen in de keten. De bevoegdheid tot contractuele onderhandelingen bestond eerst alleen voor de rund- en kalfsvleessector, akkerbouwproducten en olijfolie. Er zijn geen bovengrenzen gesteld voor het marktaandeel van dergelijke producentenorganisaties. Deze producentenorganisaties mogen zowel een gedeeltelijke als de volledige productie van hun leden vermarkten. Dit is een uitzondering op de algemene mededingingsregelgeving.

In de Omnibusverordening wordt verder geregeld dat de nationale mededingingsautoriteit, in Nederland de ACM, kan verlangen dat in specifieke gevallen activiteiten van de producentenorganisatie worden aangepast of gestopt in de toekomst. Hiervan kan sprake zijn als de ACM van mening is dat mededinging wordt uitgesloten of als de activiteiten niet bijdragen aan de doelen van het GLB. Voor grensoverschrijdende zaken ligt deze verantwoordelijkheid bij de Europese Commissie.

Het wordt nu ook mogelijk om producentenorganisaties en brancheorganisaties (BO) te erkennen die in meer dan één sector actief zijn. Dit biedt een oplossing voor de BO Akkerbouw, die officieel bestaat uit de BO Granen, BO Suiker en BO overige akkerbouwproducten.

Agrariërs en groepen van agrariërs kunnen met hun eerste afnemer «value sharing»-contracten opstellen, waarin wordt afgesproken hoe marktprijsstijgingen en -dalingen doorwerken in de prijs die de agrariër krijgt. Brancheorganisatie kunnen standaard «value sharing»-contracten opstellen. Tot nu toe was dit alleen voor de suikersector in de EU-verordening geregeld. Nederland is overigens van mening dat dergelijke contracten ook zonder deze bepaling reeds mogelijk waren.

Op het gebied van crisiskartels is er een aantal verruimingen. Allereerst wordt het crisiskartel naast de erkende producenten- en brancheorganisaties ook toegankelijk voor agrariërs en groepen van agrariërs. Bovendien kan de Europese Commissie crisiskartels toestaan, zonder dat de Commissie eerder andere crisismaatregelen zoals openbare interventie of particulier opslag heeft genomen (het crisiskartel is daarmee geen «last resort» meer). Tot op heden is er nog nooit gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een crisiskartel.

Verder zijn in de Omnibusverordening diverse vereenvoudigingen doorgevoerd, die vooral van belang zijn om het beheer van de diverse regelingen en de controle daarop te vereenvoudigen, onder andere bij financieringsinstrumenten in het kader van het plattelandsbeleid. Lidstaten kunnen verder in specifieke situaties, zoals bij gebiedsontwikkeling, besluiten af te zien van het toepassen van selectiecriteria bij de selectie van aanvragers van subsidies voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Nederland pleit al langer voor meer flexibiliteit rond selectiecriteria. Ook wordt de toepassing van standaardkosten bevorderd door vermindering van de administratieve verplichtingen.

In de eerste pijler krijgen lidstaten de mogelijkheid om de toets of de rechtstreekse betalingen daadwerkelijk bij actieve landbouwers terechtkomen vèrgaand te vereenvoudigen. Lidstaten mogen er ook voor kiezen helemaal af te zien van een toets hierop. Zoals aangegeven in de brief van 11 april jl. kon Nederland dit voorstel steunen, omdat de toedeling van betalingsrechten al aan het begin van de hervorming is uitgevoerd en het optioneel maken van de definitie actieve landbouwer daarom geen grote gevolgen zal hebben. In Nederland zal ik erop blijven toezien dat de rechtstreekse betalingen alleen worden uitgekeerd aan actieve landbouwers, o.a. door te toetsen aan de inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel. Wel zal ik gebruik maken van de mogelijkheid om de toets te vereenvoudigen.

Tot slot wordt in de Omnibusverordening bepaald dat de lidstaten hun besluiten over toepassing van gekoppelde steun, overheveling van gelden tussen pijler 1 en pijler 2 van het GLB, over aftopping van steun aan grootontvangers en kortingen ten behoeve van boeren in benadeelde gebieden, voortaan jaarlijks mogen herzien.

Onderhandelingsmandaten nieuwe visserijprotocollen Sao Tomé en Ivoorkust

Sao Tomé

Op 23 mei 2018 loopt het huidige protocol in het kader van de visserijpartnerschapovereenkomst tussen de Europese Unie en Sao Tomé en Principe af. Daarom heeft de Europese Commissie een mandaat voorgelegd voor het starten van de onderhandelingen over een nieuw protocol.

Er is conform procedure een evaluatie uitgevoerd van het protocol. Hieruit volgen drie conclusies. Allereerst blijken de vangstmogelijkheden onder het huidige protocol goed benut en in lijn met het wetenschappelijk advies en de tonijnbeheerplannen van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas, ICCAT). In de wateren van West Afrika wordt op skipjack-, grootoog-, en geelvintonijn gevist. Er wordt voorgesteld om in een nieuw protocol goed te kijken naar de technische voorwaarden voor de longliners en de vangstmogelijkheden van de haaienbestanden in de wateren van Sao Tomé en Principe. In 2012 heeft ICCAT maatregelen geïntroduceerd voor een duurzaam beheer van de blauwe haaien in de Atlantische Oceaan en ik ben blij om te zien dat de evaluatie daar ook aandacht aan besteedt.

Ten tweede blijkt dat Sao Tomé weinig profiteert van de economische activiteiten van de Europese vaartuigen. Dit komt onder meer doordat er geen vis wordt aangeland in Sao Tomé en Principe en er geen werkmogelijkheden voor de lokale zeemannen aan boord van de Europese vaartuigen zijn. Er wordt nu een aanbeveling opgenomen over het in dienst nemen van lokaal getrainde zeemannen aan boord van de Europese vloot. Het huidige protocol wordt overigens beoordeeld als positief omdat er wel effecten op het ontwikkelen en versterken van lokale visserijbeleid worden gemeten.

Uit de evaluatie blijkt tot slot dat de middelen die de EU biedt in het kader van het protocol vooral ingezet worden voor de verbetering van de controle en monitoring. Ook dat is positief.

In het concept-onderhandelingsmandaat is tevens een clausule opgenomen over mensenrechten en democratische beginselen.

Ivoorkust

De Europese Commissie heeft tevens een nieuw onderhandelingsmandaat voorgelegd aan de Raad voor het vernieuwen van het visserijprotocol tussen de Europese Unie en Ivoorkust. Het huidige protocol verstrijkt op 30 juni 2018. Het EU-visserijpartnerschap met Ivoorkust voorziet in vangstmogelijkheden voor tonijn en over grote afstanden trekkende soorten voor EU-vaartuigen, en is een onderdeel van een uitgebreid EU-netwerk van bilaterale partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij in West-Afrika.

De Europese Commissie heeft in 2017 een evaluatie verricht van het huidige protocol. In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de sectoren die zich bezighouden met de tonijnvisserij in de EU veel belangstelling hebben voor de visserij in Ivoorkust. Ook stelt de evaluatie dat de aanlandingshaven Abidjan in Ivoorkust de belangrijkste haven en plaats van verwerking in West-Afrika is voor de sectoren van zowel de tonijnvisserij in de EU als voor het partnerland. Daarom wordt geadviseerd om de onderhandelingen voor een nieuw protocol te starten. Daarnaast wordt in de evaluatie geconcludeerd dat een vernieuwing van het protocol zou leiden tot betere monitoring, controle en bewaking en daarbij een betere governance van de visserij in de regio.

Ook in dit concept-onderhandelingsmandaat is een clausule opgenomen over mensenrechten en democratische beginselen.

Beoordeling

De evaluaties vormen de basis van de voorgestelde onderhandelingsmandaten.

In het licht van de bevindingen en aanbevelingen van het evaluaties en de inhoud van de concept-onderhandelingsmandaten heb ik ingestemd met het onderhandelingsmandaat voor Sao Tomé, en ben ik voornemens in te stemmen met het onderhandelingsmandaat voor Ivoorkust. Over de uitkomst van de onderhandelingen en de conceptprotocollen zal ik uw Kamer tijdig informeren.

Uitkomst ICCAT-jaarvergadering 2017

De jaarvergadering van ICCAT vond dit jaar van 14 tot en met 21 november plaats in Marrakesh. Voor Nederland stonden twee belangrijke onderwerpen op de agenda: de recente bestandbeoordeling van oostelijke blauwvintonijn en het noordelijke kortvinmako-haaienbestand.

Het EU-voorstel voor de omzetting van het herstelplan voor oostelijke blauwvintonijn in een beheerplan kreeg onvoldoende steun en is uitgesteld tot de jaarvergadering van 2018. Er is wel overeenstemming bereikt over de aanpassing van de vangstmogelijkheden voor dit bestand. De TAC’s voor 2018, 2019 en 2020 zijn op respectievelijk 28.200, 32.240, en 36.000 ton vastgesteld. Deze geleidelijke stijging van de TAC (van 23.155 ton in 2017) past binnen het wetenschappelijk advies en de Nederlandse inzet.

Volgens de bestandbeoordeling uitgevoerd door het wetenschappelijk comité van ICCAT is de kortvinmako overbevist, en vindt nog altijd overbevissing plaats. Voor dit bestand is besloten tot een aantal positieve maatregelen voor het stopzetten van de overbevissing, waaronder een retentieverbod oftewel teruggooiplicht voor bijgevangen levende haaien. Het is echter, ondanks druk van onder andere Nederland, niet gelukt om conform het wetenschappelijke advies een maximum vangstniveau voor dit bestand te onderhandelen. De komende twee jaar zal het wetenschappelijke comité van ICCAT de effectiviteit van de aangenomen maatregelen en nadere beheermaatregelen onderzoeken. Nederland heeft reeds toegezegd haar wetenschappelijke expertise in te zetten voor de bescherming van dit bestand.

Terugkijkend naar de voor Nederland binnengehaalde resultaten, verwelkom ik een lagere TAC voor de blauwvintonijn dan voorgesteld werd door een aantal landen. Ook ben ik verheugd over de langere looptijd voor het herstelplan van dit bestand en een aantal positieve maatregelen voor het beschermen van de kortvinmakohaai. Daarom kan ik de uitkomsten van deze ICCAT-jaarvergadering als bevredigend beschouwen. De volgende jaarvergadering zal van 12 tot 19 november 2018 worden gehouden in Kroatië.

Wijziging Richtlijn 1992/66/EG (aanwijzing laboratorium pluimveeziektes)

Het Europese referentielaboratorium voor de twee pluimveeziektes aviaire influenza (vogelgriep) en de ziekte van Newcastle (pseudovogelpest) is op dit moment gevestigd in Weybridge (Verenigd Koninkrijk). Vanwege de Brexit zal de aanwijzing voor dit laboratorium worden ingetrokken en zal een ander laboratorium in een Europese lidstaat worden aangewezen. Deze procedure loopt op dit moment. Voor de aanwijzing is een aantal procedurele aanpassingen van Richtlijn 1992/66/EG nodig (o.a. om de richtlijn aan te passen aan het Verdrag betreffende de Werking van de EU). Daar wordt met de door de Europese Commissie voorgestelde wijziging van de Richtlijn (COM(2017)742) invulling aan gegeven. Ik ben voornemens in te stemmen met dit voorstel.

Rapport: «Perspectieven om het ELFPO te vereenvoudigen en regeldruk te verminderen»

De vereenvoudiging van het GLB is een belangrijk onderwerp. Het GLB van 2014 is eerder ingewikkelder dan eenvoudiger dan zijn voorganger. De regeldruk lijkt in de systematiek van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), waar de plattelandsontwikkelingsprogramma’s onder vallen, het grootst te zijn.

Bureau Berenschot is daarom opdracht gegeven het ELFPO te vergelijken met het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Het doel was om te bezien of adviezen te geven zijn voor een vereenvoudiging van het ELFPO die een grote kans van acceptatie hebben bij de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement.

In het rapport: «Perspectieven om het ELFPO te vereenvoudigen en regeldruk te verminderen» betoogt bureau Berenschot dat, hoewel EFRO ook complex is, het aanknopingspunten biedt voor een concrete vereenvoudiging van het ELFPO1. De verschillen in uitvoeringssystematiek tussen EFRO en ELFPO blijken historisch gegroeid, zonder dat hier een juridische noodzaak voor bestaat. Een goede eerste stap in de vereenvoudiging van het ELFPO zou zijn om de uitvoerings-, beheers- en controlesystematiek voor niet-grondgebonden betalingen aan te passen langs de lijnen zoals het in het EFRO geregeld is. Daarbij gaat het met name om «differentiatie in verantwoording» en een intensivering van het «Single information, Single audit» (SiSa-) principe.

Het rapport biedt interessante en onderbouwde opties voor mijn ambitie om het ELFPO, als onderdeel van het GLB, te vereenvoudigen bij de herziening van het GLB. De aanbevelingen in het rapport sluiten aan op de denkrichting van de Europese Commissie in de Mededeling «De toekomst van voeding en landbouw» die op 29 november jl. is uitgebracht.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven