Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-32 nr. 1121 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-32 nr. 1121 |
Vastgesteld 13 juli 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 6 juli 2018 inzake de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 16 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1120).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 juli 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 12 juli 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en onderliggende stukken voor de Landbouw- en Visserijraad op 16 juli aanstaande. Zij hebben hierbij de volgende vragen. Kan de Minister ingaan op de prioriteiten van het Oostenrijkse voorzitterschap? Kan de Minister aangeven waar overeenkomsten met Nederland liggen?
De verwachting is dat de prioriteit van het voorzitterschap voor landbouw zal liggen bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) post 2020, de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken en de Verordening gedistilleerde dranken. Verder zal er aandacht zijn voor bosbouw, plantgezondheid, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Op het gebied van visserij zal de prioriteit naar verwachting liggen bij het vaststellen van total allowable catches (TACs) en quota, meerjarenplannen voor de Westelijke Middellandse Zee en Westelijke Wateren, het nieuwe visserijfonds (EMFF) en de controleverordening. Ook zal er naar verwachting aandacht zijn voor onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen, onderhandelingen met de Kuststaten en voor externe akkoorden. In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad zult u geïnformeerd worden over eventuele aanvullende informatie die het voorzitterschap verschaft over haar werkprogramma.
Nederland vindt bovengenoemde prioriteiten van het Oostenrijks voorzitterschap eveneens belangrijk. Het is overigens niet gebruikelijk dat het voorzitterschap de inhoud van de discussies stuurt. De inhoudelijke Oostenrijkse positie zal dus geen grote rol spelen in het komende half jaar.
Kan de Minister aangeven hoeveel bijeenkomsten er in de ambtelijke raadswerkgroepen gepland staan tot september en tot het einde van het jaar als het gaat om de inhoudelijke voorbereiding van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)? Welke onderwerpen staan er wanneer geagendeerd en kan de Minister aangeven wanneer er een Algemene Oriëntatie wordt voorgelegd aan de Ministers van de Landbouwraad?
Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft een eerste planning gemaakt voor de bijeenkomsten van de Raadswerkgroepen waarin de drie verordeningen voor het toekomstige GLB inhoudelijk worden besproken. In de maand juli betreft dit reeds een tiental Raadswerkgroepbijeenkomsten. Een volledige en meer gedetailleerde planning voor de periode na het zomerreces is nog niet beschikbaar. Het voorzitterschap heeft discussie in de Landbouw- en Visserijraad voorzien in oktober en november waarna voor de maand december het GLB als «stand van zaken» staat geagendeerd. Wat de specifieke onderwerpen voor de discussie in oktober en november zullen zijn, is nog niet nader geduid.
In dit licht bezien is het op dit moment niet mogelijk aan te geven op welke moment de Raad een Algemene oriëntatie zal vaststellen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de komende Landbouw- en Visserijraad een tweetal vragen voorliggen op het gebied van vereenvoudiging en subsidiariteit. Kan de Minister uitgebreid ingaan op hoe zij op deze vragen zal reageren?
In mijn interventie zal ik, in lijn met het regeerakkoord, opmerken dat Nederland voorstander is van een omslag waarbij in het GLB de nadruk minder op de huidige directe inkomenssteun zal liggen en meer op betalingen voor maatschappelijke diensten en innovatie. Ik zal aangeven dat om werkelijk tot effectieve doelgerichte betalingen voor maatschappelijke diensten te komen, die naast individueel ook regionaal en/of door collectieven kunnen worden geleverd, verdergaande subsidiariteit en vereenvoudiging van de voorstellen nodig is. Ook zal ik aangeven dat de regels over monitoring, controle en sanctionering zoveel mogelijk moeten worden teruggebracht. Voorts zal ik opmerken dat het gebruik van richtsnoeren door de Europese Commissie vergaand dient te worden teruggedrongen, net als het aantal machtigingen voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat er inmiddels al lang gesproken wordt over de vereenvoudiging van het GLB en dat nu met het nieuwe GLB belangrijke stappen gezet kunnen worden. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de vereenvoudiging nu ook echt zichtbaar en merkbaar moet zijn?
Vereenvoudiging van het GLB en daarmee een verlaging van de regeldruk vanuit Europa is één van de hoofddoelen van Nederland bij de herziening van het GLB. Het is de inzet van het kabinet om bij de vereenvoudiging en modernisering van het GLB werkelijk een nieuwe architectuur tot stand te brengen met meer subsidiariteit en een vereenvoudigde controlesystematiek. Vanzelfsprekend hoort daar voor het kabinet bij dat het verwacht dat deze inzet in de praktijk zichtbaar en merkbaar moet zijn.
Uit het verslag blijkt dat het begrip vereenvoudiging vaak samen lijkt te gaan of soms overgaat in begrippen zoals meer flexibiliteit. De leden van de VVD-fractie juichen flexibiliteit toe, zeker in de context van verschuiving van focus van het naleven van regels naar het behalen van doelen, maar zij zien in vereenvoudiging ook daadwerkelijke vereenvoudiging van de uitvoering van regels en administratieve lasten, waarbij de beoogde vereenvoudiging ook daadwerkelijk op het boerenerf moet worden gevoeld. Kan de Minister aangeven op welke wijze zij hier inhoud aan heeft gegeven en zal geven en kan zij hierbij minimaal vijf concrete voorbeelden geven?
Inzet van de regering is om te komen tot werkelijke vereenvoudiging van het GLB, waarbij de Europese Commissie een deel van haar huidige taken overlaat aan de lidstaten. Nederland zet in op minder conditionaliteit voor de directe betalingen dan nu door de Europese Commissie voorgesteld, vraagt meer ruimte voor nationaal maatwerk om de gestelde doelen te behalen, wil een eenvoudiger systematiek voor de plattelandsontwikkelingsprogramma’s en dringt aan op ingrijpende vereenvoudiging van de monitoring-, controle- en sanctiesystematiek van het GLB.
De leden van de VVD-fractie betreuren het dat in de geannoteerde agenda «innovatie» genoemd wordt maar in de inhoudelijke reactie achterblijft. Op verschillende onderwerpen, van gewasbeschermingsmiddelen tot de visserij, zien deze leden dat de innovatiekracht van de Nederlandse boeren, tuinders en vissers onvoldoende gewaardeerd wordt. Juist innovatiekracht heeft Nederland gebracht waar ze nu staat en met deze voorsprong kan Nederland haar toonaangevende rol en expertise verder brengen, waar andere landen hun voordeel op diverse onderwerpen (zoals klimaat, milieu, dierenwelzijn) mee kunnen doen. De leden van de VVD-fractie roepen de Minister op om met name de innovatie en innovatiekracht meer voor het voetlicht te brengen tijdens de overleggen met haar Europese collega’s en tijdens haar inbreng. Graag een toezegging van de Minister op dit punt.
Een belangrijk onderdeel van de inzet van het kabinet, en daarmee mijn inzet voor het nieuwe GLB, is een grotere nadruk op het investeren in kennis en innovatie. In het BNC-fiche dat u zult ontvangen, zult u dit naast de andere prioriteiten voor Nederland terugzien. Die inzet zal ik vanzelfsprekend ook internationaal voor het voetlicht brengen.
Kan de Minister aangeven of het in de verwachting ligt dat het akkoord over het GLB tussen het Europees parlement en de Raad nog voor de Europese verkiezingen bereikt zal worden?
De Europese Commissie heeft aangegeven te streven naar een akkoord voor de Europese verkiezingen en het Oostenrijkse voorzitterschap zal zich inzetten om dat mogelijk te maken. Of dan ook daadwerkelijk een akkoord wordt bereikt, kan ik niet voorspellen. Dat hangt af van de voortgang van de onderhandelingen in de Raad en het Europees Parlement, en bijvoorbeeld ook van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader.
De leden van de VVD-fractie zijn content met het eerste stapje dat de Minister wil zetten op het flexibiliseren van het scheuren van grasland naar aanleiding van de motie Geurts (Kamerstuk 26 407, nr. 111). Deze leden betreuren het dat het zo lang moest duren voor dit stapje gezet kan worden. Kan de Minister reflecteren waarom dit zoveel tijd in beslag heeft genomen? Kan de Minister ingaan op waarom er onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende grondsoorten? Op welke wijze is er rekening gehouden met het zo beperkt mogelijk houden van de administratieve handelingen? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een tijdsplanning met welke stappen wanneer gezet worden en wanneer de eerste resultaten merkbaar zijn voor de ondernemers die dit betreft. De motie is immers al in 2016 ingediend.
Om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen over de opvolging van de motie was het nodig verschillende onderzoeken te laten uitvoeren. Daarnaast is overlegd en samengewerkt met provincies en de Commissie. Over de voortgang is de Kamer regelmatig geïnformeerd (Kamerstuk 32 670, nr.119 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1055). Veengronden zijn extra gevoelig voor het vrijkomen van CO2 bij het scheuren van de grasmat. Blijvend grasland op deze gronden wordt om die reden in artikel 45, lid 1 van Verordening 1307/2013 expliciet genoemd als te beschermen blijvend grasland. In de aanpak die ik voorsta, wil ik veengronden daarom alleen bij hoge uitzondering (namelijk in het kader van landinrichtingsprojecten) in aanmerking laten komen voor een (eenmalige) ontheffing. Over de uitwerking ben ik nog in gesprek met de provincies en de Europese Commissie. Daarbij zal ik ook rekening houden met de wens de administratieve lastendruk zoveel mogelijk te beperken. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-33, nr. 719) zal ik na instemming van de Europese Commissie de aanpak nader uitwerken met de betrokken boeren, en de provincies en de nationale regelgeving van het GLB hierop aanpassen. Een exact tijdschema is niet te geven, maar uiteraard streef ook ik naar een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding.
De Minister geeft aan dat zij steun heeft uitgesproken voor de Europese samenwerking en het delen van kennis tot de bescherming van de honingbij. Kan de Minister aangeven welke kennis zij in Europees verband wil delen? Welke stappen heeft zij inmiddels gezet om meer kennis te vergaren over de Varoamijt?
De laatste tien jaar heeft mijn ministerie met het honingbijenonderzoek ingezet op het achterhalen van de oorzaken van honingbijensterfte. Uit dit onderzoek weten we dat de varroamijt de belangrijkste oorzaak is van de honingbijensterfte. Ook elders is over de rol van de varroamijt veel wetenschappelijke kennis ontwikkeld en verspreid. Eind 2016 heeft Wageningen Research een workshop georganiseerd, met nationale en internationale wetenschappers, op welke wijze we kunnen komen tot een duurzame bij. Daarbij is geconstateerd dat weerbaarheid tegen de varroamijt één van de belangrijkste factoren is en dat er twee sporen zijn om tot varroa-resistente honingbijen te komen, namelijk natuurlijke en gerichte selectie. Om in de imkerij de transitie te kunnen maken van bestrijding van de varroamijt naar meer weerbare bijenvolken is een deel van het huidige honingbijenonderzoek (Honingprogramma 2017–2019) gericht op weerbare honingbijen. Er wordt met andere landen gezamenlijk onderzoek gedaan. Daarnaast worden de verschillende initiatieven in Nederland, gericht op ontwikkeling van varroa-resistente honingbijen (via gerichte of natuurlijke selectie), in gezamenlijkheid onderzocht. In het honingbijenonderzoek is er verder aandacht voor opschaling van de kennis uit het onderzoek naar toepassing in de praktijk, doorontwikkeling van diagnose door imkers van ziekten en plagen en kennisverspreiding voor verbetering van de imkerpraktijk. Kennis is essentieel voor een duurzame en toekomstbestendige imkerij met minder bijensterfte. Uitkomsten uit bijenonderzoek worden gepubliceerd en in het Europese en internationale netwerk van (honingbijen)wetenschappers gedeeld, denk aan het Coloss-netwerk. Daarnaast kan het netwerk van de Coalition of the Willing on Pollinators benut worden om kennis te delen.
De leden van de VVD-fractie complimenteren de Minister met haar beslissing om het ICES-advies over pulsvisserij als agendapunt voor de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni 2018 aan te dragen. Kan de Minister aangeven wat de argumentatie van de Franse delegatie was om niet van gedachten te veranderen op dit dossier? Is de argumentatie van de Franse delegatie onderbouwd met wetenschappelijk onderzoek?
De Franse Minister gaf aan dat naar zijn mening het onderzoek, waarop het ICES-advies is gebaseerd, niet volledig is en onvoldoende beeld geeft. Ook wees hij op de beschadigingen die bij kabeljauw kunnen optreden door het gebruik van de puls. De Franse Minister verwees in zijn interventie niet naar specifiek onderzoek.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de inzet van de Minister inzake de Verordening tot wijziging van verordeningen van de Raad betreffende visserijcontrole. Hoe werd de positie van Nederland, zeker met betrekking tot de zorgen rondom de administratieve lasten voor de recreatieve visserij, het voorgestelde sanctiesysteem en het wegen bij aanlanding, ontvangen? Ondersteunen andere lidstaten de inbreng van Nederland? Verwacht de Minister dat er naar aanleiding van het uitspreken van deze bezwaren veranderingen aangebracht zullen worden in de genoemde Verordening?
Omdat het voorstel heel recent was uitgebracht, hebben vrijwel alle lidstaten een voorbehoud gemaakt en stond de bespreking in het teken van een eerste uitwisseling. Er waren lidstaten die de positie van Nederland ondersteunden. In het verdere onderhandelingsproces zal Nederland steun zoeken bij andere lidstaten om de voor Nederland belangrijke wijzigingen doorgevoerd te krijgen.
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad op 18 juni 2018 is gesproken over de Verordening betreffende het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. De Minister heeft aangegeven dat Nederland blij is met de vereenvoudiging ten opzichte van het huidige fonds, maar dat Nederland wel vindt dat er meer aandacht moet zijn voor echte innovatieve en duurzame technieken. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dit. Zijn er andere lidstaten die de mening van Nederland delen? Zo ja welke? Wat gaat de Minister doen om innovatieve en duurzame initiatieven meer onder de aandacht te brengen in het kader van de Verordening?
Vrijwel alle lidstaten hebben een voorbehoud gemaakt, omdat de EFMZV-verordening zeer recent was gepubliceerd. Het voorstel om innovatie te bevorderen, kreeg bijval van de Finse Minister. In het verdere onderhandelingsproces zal Nederland steun zoeken bij andere lidstaten om innovatie en duurzaamheid te bevorderen.
De Britse overheid heeft onlangs een witboek over de toekomst van de Britse visserij na de Brexit gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de Britse overheid haar eigen versie van Europese regels wil implementeren in het toekomstig Brits visbeleid. Kan de Minister aangeven wat haar appreciatie is ten aanzien van de Whitepaper on Future Fisheries Policies? Heeft de Minister contact gehad met de Nederlandse visserijsector over het witboek? Is zij bereid met deze sector te kijken waar op basis van deze nieuwe informatie de kansen en uitdagingen voor de Nederlandse visserijsector inzake de Brexit liggen?
Dat het Verenigd Koninkrijk (VK) kiest voor duurzaam visserijbeheer, is positief. Het is echter geen verrassing dat het VK er voor kiest om het beheer van de Britse wateren en visbestanden in eigen hand te nemen. Het is ook positief dat het VK de internationaal gebruikelijke praktijken erkent en daar niet van afwijkt. De onderhandelingen moeten echter nog starten. Of er een prijs voor toegang gevraagd gaat worden, en zo ja welke, is nog onbekend. De Britse positie is dat in het kader van een overeenkomst over de toekomstige relatie de toegang tot hun wateren en bestanden los staat van toegang tot elkaars markten. De inzet van het kabinet en de EU27 is om in de algemene context van een toekomstig vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en het VK de huidige wederzijdse toegang tot viswateren en bestanden te handhaven.
Het witboek bevat geen informatie die aanleiding geeft om de inzet van het kabinet en de EU27 te wijzigen. Er loopt in het VK nu tot 12 september a.s. een openbare raadpleging over het witboek. Mede door de recente ontwikkelingen binnen het VK is het momenteel onbekend wanneer de gesprekken tussen EU en VK over visserij van start zullen gaan.
Kan de Minister een uitgebreide toelichting geven op de laatste stand van zaken met betrekking tot de Brexit? Geven de huidige ontwikkelingen aanleiding voor de Minister om dit punt te agenderen op de Landbouw- en Visserijraad? Zo ja, wat zal haar inzet zijn? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad Artikel 50 heeft op 29 juni korte conclusies aangenomen over de onderhandelingen over de uittreding van het VK. Daarin wordt de geringe vooruitgang in de onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord verwelkomd, maar wordt vooral benadrukt dat belangrijke onderwerpen in het akkoord als de Ierse grenskwestie en governance nog moeten worden opgelost. Voorts wordt het VK opgeroepen om met heldere posities over de toekomstige relatie met de EU te komen en herhaald dat de EU27 open blijft staan voor een meer ambitieuze vorm van samenwerking in de toekomstige relatie met het VK, indien het VK bereid is de rode lijnen af te zwakken. Tenslotte wordt het belang van blijvende aandacht voor maatregelen in het kader van contingency planning/preparedness benadrukt, zowel op het niveau van de lidstaten als op EU-niveau (zie ook de brief aan de Kamer van 2 juli 2018 met het verslag van de Europese Raad van 28 en 29 juni).
Zoals Minister Blok aangeeft in zijn brief van 6 juli jl. aan uw Kamer met de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 20 juli a.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1894), is er sinds de laatste RAZ (en de Europese Raad) weinig verdere vooruitgang geboekt in de onderhandelingen over de nog openstaande punten van het terugtrekkingsakkoord, zoals de Iers/Noord-Ierse grenskwestie en de governance van het terugtrekkingsakkoord, en over de politieke verklaring over het kader van de toekomstige betrekkingen. Snelle vooruitgang is geboden want na de RAZ Artikel 50 van 20 juli aanstaande zijn er nog 12 weken tot de Europese Raad Artikel 50 van oktober 2018. In deze periode wordt idealiter overeenstemming gevonden met het VK over het gehele terugtrekkingsakkoord en over de politieke verklaring over het kader van de toekomstige betrekkingen, om zo genoeg tijd te houden voor de besluitvormingsprocedures in de EU en het VK.
Naar verwachting presenteert het VK in de week van 9 juli 2018 een White Paper met daarin de onderhandelingspositie van het VK voor de politieke verklaring over het kader van de toekomstige betrekkingen.
De voortgang in onderhandelingen over de uittreding van het VK en van de verkennende besprekingen over de toekomstige relatie wordt besproken in de Raad Algemene Zaken in Artikel 50 samenstelling, evenals in de Europese Raad Artikel 50 samenstelling zonder de aanwezigheid van het VK.
Kan de Minister de Kamer uitgebreid informeren over de stappen die Frankrijk zet in de uitfasering van glyfosaat en de beschikbare alternatieven?
Frankrijk streeft nationaal naar een uitfasering van glyfosaat binnen drie jaar of, indien dit niet haalbaar blijkt, binnen vijf jaar. Het heeft daarom niet ingestemd met het inmiddels aangenomen EU-besluit voor hernieuwde goedkeuring van glyfosaat voor een periode van vijf jaar (Kamerstuk 27 858, nr. 415). Op 22 juni jl. heeft Frankrijk een nationale Taskforce glyfosaat opgericht die bestaat uit enkele onderzoeksinstituten. Deze richt zich op:
• het bewaken van de voortgang in het onderzoek naar alternatieve onkruidbestrijding;
• het instellen van een (kennis)databank over beschikbare alternatieven;
• versterking van opleiding en communicatie;
• monitoring van verkochte hoeveelheden en gebruik van glyfosaat.
Naar verwachting zal Frankrijk dit najaar samenwerking met andere lidstaten verkennen in het versneld vinden en ontwikkelen van alternatieve oplossingen. Nederland is zeker bereid hieraan een bijdrage te leveren.
Klopt het dat Polen een uitzondering heeft aangevraagd op het verbod van het gebruik van neonicotinoïden in de suikerbietenteelt? Zijn er andere lidstaten die deze uitzondering hebben aangevraagd? Zo ja, welke lidstaten zijn dat? Hoe gaat de Minister om met het verzoek tot uitzondering? De leden van de VVD-fractie betreuren nog steeds het besluit tot verbod op het gebruik van neonicotinoïden. Het besluit is niet genomen op basis van wetenschappelijk onderzoek en alternatieven zijn niet voorhanden. Als er toestemming komt voor de uitzondering op het gebruik van neonicotinoïden voor in dit geval Polen, is de Minister bereid om deze uitzondering ook voor de Nederlandse telers aan te vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met de constatering dat het Europese goedkeuringsbesluit over de neonicotinoïden van 27 april jl. niet gebaseerd zou zijn op wetenschappelijk onderzoek. Dit besluit is genomen op basis van de geconstateerde risico’s die deze toepassingen vormen voor de gezondheid van bijen, waarbij tevens alle verschillende toepassingswijzen (zoals het coaten van zaad) zijn beoordeeld. Hieraan liggen meerdere beoordelingen van de European Food and Safety Agency (EFSA) ten grondslag waarbij alle beschikbare wetenschappelijke informatie is meegenomen.
Ik wijs u erop dat het niet mogelijk is om uitzonderingen op het gebruik van middelen aan te vragen bij de Europese Commissie (EC). Onder de Verordening Gewasbeschermingsmiddelen (EG) nr. 1107/2009 hebben lidstaten een eigenstandige bevoegdheid om vrijstellingen voor niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen te verlenen, op aanvraag van de landbouwsector. Het is mij niet bekend in welke lidstaten dergelijke aanvragen ingediend zullen worden, bijvoorbeeld voor het gebruik van neonicotinoïden in suikerbietenteelt. Om een dergelijke aanvraag te honoreren, moet op dat moment sprake zijn van een landbouwkundige noodsituatie. Ook moeten de vrijstellingen worden genotificeerd bij de EC. De EC kijkt hierop steeds kritischer mee. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de diverse rapporten die de EFSA in opdracht van de EC heeft opgesteld over de rechtmatigheid van door andere EU-landen verleende vrijstellingen voor het gebruik van neonicotinoïden in bloeiende (buiten)gewassen op de website van EFSA.1
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat ik een vrijstelling zal afgeven voor de toepassingen van neonicotinoïden waarvoor op 27 april 2018 op Europees niveau een verbod is overeengekomen waar ik mee heb ingestemd.
Hoe kan de Minister een mogelijke uitzondering voor één of meerdere lidstaten uitleggen tegenover haar telers in Nederland? Bij een uitzondering betekent dat het gelijke speelveld in het geding is. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Eerder hebben de leden van de VVD-fractie al gewezen op de innovatieve manier van gebruik van dit middel in bijvoorbeeld de suikerbietenteelt, namelijk het coaten van het zaad. Deze leden kunnen niet vaak genoeg uitspreken dat het zeer teleurstellend is dat een innovatieve werkwijze wordt gefrustreerd, wat uiteindelijk ook ten nadele van het milieu is. Kan de Minister hier nogmaals op reflecteren? Kan de Minister aangeven welke stappen zij op dit moment (concreet en met verwijzing naar raadswerkgroepen) heeft gezet om meer ruimte te creëren voor innovaties? En hoe zijn deze stappen gezet naar de voorbereiding voor het nieuwe GLB (ook hier een concreet overzicht en met verwijzing naar de raadswerkgroepen)?
Wanneer een lidstaat een nationale vrijstelling verleent voor een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel kan dit leiden tot een ongelijk speelveld. Zo’n ongelijk speelveld wordt veroorzaakt door verschillen in landbouwkundige omstandigheden en/of een andere uitkomst van de beoordeling van de risico’s voor mens, dier en milieu. Het is belangrijk dat lidstaten zorgvuldig omgaan met het instrument vrijstellingen.
Ik ben bereid de EC en lidstaten te vragen om vanaf 2019 voorgenomen vrijstellingen voor het gebruik van neonicotinoïden in de suikerbietenteelt vroegtijdig met elkaar te delen in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF), zodat hierover discussie mogelijk is en een gelijk speelveld kan worden bewaakt.
Ik heb uw Kamer mijn standpunt over het gebruik van hoogwaardige zaai- en zaadcoatingstechnieken gemeld. Ik hecht aan strengere Europese eisen hieraan, om mogelijk te maken dat op dit terrein risicoreducerende maatregelen kunnen worden genomen op lidstaat niveau. (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Ook ga ik met de sector in gesprek over mogelijke alternatieven voor de neonicotinoïden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 16 juli 2018. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
Het voorzitterschap van de Landbouw- en Visserijraad is per 1 juli 2018 in Oostenrijkse handen. In het voorzitterschapsprogramma wordt duidelijk dat Oostenrijk vaart wil maken met de GLB-voorstellen. Kan de Minister aangeven wanneer de Algemene Oriëntatie voorgelegd zal gaan worden? Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie, zoals de Minister weet, bijzondere belangstelling voor het EU-voorstel Oneerlijke Handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen. Kan de Minister aangeven of dit een belangrijk onderwerp is voor het Oostenrijkse voorzitterschap? Daarnaast vragen zij zich af waarom in het Oostenrijkse programma niks gemeld wordt over de Verordening technische maatregelen, onder andere ten aanzien van de toelating van het pulstuig?
Voor het antwoord op de vraag over de Algemene Oriëntatie verwijs ik naar het antwoord op dezelfde vraag van de leden van de VVD-fractie.
De Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken zal inderdaad een prioriteit van het Oostenrijks voorzitterschap zijn. Het voorzitterschap hoopt een politiek akkoord te bereiken voor het einde van 2018.
Weliswaar is de behandeling van de Verordening Technische Maatregelen niet opgenomen in het formele Oostenrijkse programma, maar in de Raadswerkgroep Visserij heeft Oostenrijk aangegeven de behandeling van dit dossier voort te zetten.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het innovatieve project «hergebruik spuiwater in de fruitteelt». Dit project hebben fruittelers in de Kromme Rijn in 2017 aangevraagd via een POP3-project bij de provincie Utrecht. Binnen dit project is het «verbeteren bladvertering door toepassing van spuiwater» en het bodemleven onderzoek een belangrijk onderdeel. Echter toepassen van spuiwater is blijkbaar niet mogelijk na 15 september 2018 en daarmee is de toepassing van spuiwater voor de bladvertering ook niet mogelijk. Kan de Minister aangegeven waarom spuiwater wordt gezien als «afkomstig van dierlijke meststoffen»? Kan een ontheffing voor dit project worden afgegeven? Zo ja, is de Minister bereid om die op korte termijn te geven?
Spuiwater is afkomstig uit stallen met landbouwhuisdieren, meestal varkensstallen. Luchtwassers in deze stallen «wassen» stallucht, door de in deze lucht aanwezige ammoniak afkomstig uit de mest van de dieren in de stal, vaak met behulp van zwavelzuur, op te lossen in het water van de luchtwasser. Dit stikstofhoudende water, spuiwater genoemd, wordt als meststof verhandeld. Het wordt als stikstofkunstmest gezien en voor het gebruik ervan gelden de regels die voor stikstofkunstmest in het Besluit gebruik meststoffen staan. Het verzoek voor ontheffing heeft betrekking op het gebruiken van spuiwater na 15 oktober 2018 (de laatste dag waarop in de fruitteelt stikstofkunstmest mag worden gebruikt), en is in behandeling. Daar hoort ook een beoordeling van het onderzoeksplan door de Technische Commissie Bodem bij.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Beoordeling ecologische en milieueffecten door opheffen scheurverbod van blijvend grasland in Natura 2000-gebieden» dat naar aanleiding van de motie Geurts (Kamerstuk 26 407, nr. 111) is opgesteld. Deze leden zijn verheugd dat het ploeg- en omzetverbod van blijvend grasland geflexibiliseerd kan worden. Zij hebben daar nog wel enige vragen bij. Kan de Minister aangeven waarom er onderscheid gemaakt wordt tussen veengronden en overige grondsoorten? De leden van de CDA-fractie merken op dat de mogelijkheid van een permanente ontheffing op veen niet is onderzocht. Waarom niet vragen deze leden zich af. Is het niet zo dat als na het scheuren direct weer gras in wordt gezaaid de oxidatie beperkt is? Kan de Minister dat toelichten? Is de Minister bereid deze mogelijkheden te onderzoeken en te betrekken bij het vervolg? Met betrekking tot het tweede voorstel hebben de leden van de CDA-fractie vraagtekens bij de tijdelijkheid. Hoe waarborgt de Minister dat betreffende boeren op de lange termijn het noodzakelijke onderhoud van het grasland kunnen blijven plegen? Deze leden voorzien dat de betreffende percelen in landinrichtingsprojecten niet geaccepteerd zullen worden. Heeft dit dan gevolgen voor de opgave van Natura 2000 en het Nationaal Natuurnetwerk, doordat deze moeilijker tot uitvoering komen? Is het bijvoorbeeld niet mogelijk om voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove een permanente uitzonderingspositie mogelijk te maken? Kan de Minister nader onderbouwen wat de reden is om te kiezen voor tijdelijke uitzonderingsmogelijkheden? Is de Minister het met de leden van de CDA-fractie eens dat betreffende graslanden ook op de lange termijn goed onderhouden moeten worden? Vindt de Minister het net als deze leden belangrijk dat draagvlak voor landinrichtingsprojecten behouden moet blijven? Zo ja, is de Minister in dat licht bereid om het tweede voorstel te heroverwegen?
Voor het onderscheid dat gemaakt wordt naar grondsoort verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de VVD hierover. Zoals aangegeven, is met name bij veengronden sprake van sterke emissies van CO2 bij het scheuren van gras. Deze emissies zijn afhankelijk zijn van verschillende factoren, waaronder de snelheid waarmee weer begroeiing ontstaat. Voor wat betreft het gebied waar sprake is van veengronden (het landinrichtingsproject Blokzijl-Vollenhove) laat de provincie momenteel in afstemming met mijn ministerie een passende beoordeling en een milieutoets uitvoeren naar een eenmalige ontheffing. Daarbij wordt ook een doorkijkje gegeven naar de (on)mogelijkheden van een eventuele permanente ontheffing. Uiteraard zal ik de uitkomsten van deze studie betrekken bij de verdere uitwerking. De studies die nu zijn uitgevoerd en de huidige Europese regelgeving geven weinig ruimte voor een permanente ontheffing en dat lijkt mij voor een landinrichtingsproject ook niet nodig. Die ruimte zie ik wel voor een eenmalige ontheffing. Het verzoek van de provincie Overijssel en de landinrichtingscommissie betrof overigens een eenmalige ontheffing en niet een permanente ontheffing. Het traject dat ik nu in gang heb gezet, in nauw overleg met de provincie, de landinrichtingscommissie en de landbouwers, is erop gericht te zorgen voor draagvlak voor de gewenste landinrichting en voor het behouden van de belangrijke rol van de landbouwers in het gebied.
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast bijzondere aandacht voor de situatie van agrariërs in Mander. Deze ondernemers worden niet alleen door het scheurverbod getroffen, maar ook geconfronteerd met het vaststellen van het Natura 2000 gebied in deze regio. Daardoor komt de bedrijfsvoering en de toekomst van het bedrijf in geding. Deze leden hebben begrepen dat de productiegronden inclusief de huiskavels opgenomen zijn in het Natura 2000 gebied. Klopt het dat er geen enkel habitat of maatregel op deze gronden en huiskavels zijn opgelegd? Kan de Minister uitgebreid toelichten wat de huidige situatie is? Is hier sprake van een «zeer forse waardevermindering»? Ziet de Minister mogelijkheden om de begrenzing van het aan te wijzen gebied aan te passen indien hier geen habitats en soorten mee getroffen worden?
De leden van de CDA-fractie doelen waarschijnlijk op enkele huiskavels in de Mandermaten. Deze kavels zijn onderdeel van het Natura 2000-gebied Springendal & Dal van de Mosbeek, maar vallen buiten het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Ze zijn door de provincie aangemerkt als onderdeel van de «Zone ondernemen met natuur en water buiten het NNN». De Mandermaten vormt het belangrijkste verspreidingsgebied van de beschermde keversoort vliegend hert. Deze soort komt voor in de eiken die langs de percelen staan. Op pagina 47 en 48 van het aanwijzingsbesluit wordt, naar aanleiding van een zienswijze, gemeld: «Voor wat betreft het opnemen van weilanden geldt dat ook gebiedsdelen worden aangewezen waar geen waarden aanwezig zijn om een samenhangend geheel te begrenzen.». Tegen het begrenzen van deze weilanden is beroep aangetekend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze beroepen zijn ongegrond verklaard in die gevallen dat de percelen grenzen aan eiken waarin vliegende herten leven (zie punt 14.4 in de uitspraak). Ook gezien de zeer strikte voorwaarden die door de Europese Commissie en het Europese Hof van Justitie aan verkleiningen worden gesteld zie ik op dit moment geen aanleiding om over te gaan tot een verkleining van het gebied.
Het is juist dat er op de betreffende percelen geen habitattypen voorkomen. Wel vormen de percelen in algemene zin het leefgebied van het vliegend hert. Het is gebleken dat deze soort niet zodanig gebruik maakt van deze percelen (buiten de omringende eiken) dat specifieke beheermaatregelen of gebruiksbeperkingen noodzakelijk zijn voor de weilanden.
Of er sprake zal zijn van een forse waardevermindering door een scheurverbod, is onduidelijk. Cijfers hierover zijn mij niet bekend. Blijvend grasland is grasland waar vijf jaar of langer gras heeft gestaan. Door het ploeg- en scheurverbod is het inderdaad niet mogelijk om andere gewassen dan gras te telen op het bewuste perceel. Dit zou enige waardevermindering met zich mee kunnen brengen omdat de gebruiksmogelijkheden voor het perceel beperkter zijn. Maar gegeven het feit dat deze percelen blijvend grasland zijn, werd er van de mogelijkheid om er andere gewassen op te telen al geen of zeer beperkt gebruik gemaakt. Als de veronderstelde waardevermindering wordt gebaseerd op het gegeven dat graslandvernieuwing niet mogelijk is, dan kan ik verwijzen naar het rapport «Mogelijkheden om blijvend grasland in Natura 2000-gebieden te vernieuwen». Dit onderzoek is in opdracht van mijn ministerie uitgevoerd door Wageningen UR (Korevaar, PRI-rapport 637, maart 2016). In het rapport staat dat er wel degelijk goede mogelijkheden zijn om grasland te vernieuwen zonder te ploegen of te scheuren. Ook blijkt uit dit rapport dat graslandvernieuwing niet de enige en beste methode is om de productie van grasland te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van beide brieven die de Minister gestuurd heeft waarin zij haar standpunten voor de Landbouw- en Visserijraad met ons heeft gedeeld. Wij hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met het opnieuw op de agenda zetten van de pulsvisserij. Het is wat deze leden betreft erg belangrijk dat er innovatief doorgegaan wordt met het bevorderen van selectievere vangst. Kan de Minister meer inzicht geven in de huidige verhoudingen binnen de Europese Unie (EU) op het gebied van de aanlandplicht en het bevorderen van selectievere vangst?
Het bevorderen van een selectievere visserij (en het tegengaan van verspilling) is het uiteindelijke doel van de aanlandplicht en wordt onderkend door EU-lidstaten. De invoering van de aanlandplicht draagt hieraan bij, maar zorgt ook voor uiteenlopende uitdagingen voor lidstaten afhankelijk van de aard en omvang van de vloot en de specifieke visserij van die lidstaten. In de afgelopen maanden zijn door lidstaten in de regionale groepen gezamenlijke aanbevelingen geformuleerd om de volledige invoering van de aanlandplicht vanaf 1 januari 2019 vorm te geven. Een belangrijk aandachtspunt is geweest om de aanlandplicht werkbaar te houden voor de visserijsector en tegelijkertijd door te gaan met verbeteren van selectiviteit. Voor Nederland heeft dit onder andere geresulteerd in een uitzondering voor de bijvangst van ondermaatse schol in de tongvisserij.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd met het initiatief van Slovenië om verdergaande samenwerking binnen de EU rondom de bescherming van honingbijen en andere bestuivers voor de toekomst van de landbouw te bevorderen. Kan de Minister scenario’s schetsen hoe deze samenwerking eruit zou zien?
Nederland is voorstander van Europese samenwerking op het gebied van bestuivers en bestuiving voor de landbouw en de natuur. In het kader hiervan zijn al meerdere initiatieven gestart:
• Slovenië organiseerde ter ere van de eerste World Bee Day een Ministeriële Conferentie op 20 mei jl. Tijdens deze conferentie hebben Nederland en 17 andere landen2 wereldwijd een Joint Declaration aangenomen. De tekst van deze verklaring sluit aan bij de doelen van de Nationale Bijenstrategie, Bed&Breakfast for Bees.
• Nederland steunt het Sloveense voorstel. Een van de onderdelen uit het voorstel is het opzetten van een EU-breed monitoringssysteem. De vraag hierbij is hoe een dergelijk systeem moet worden vormgegeven. Met die vraag is Nederland ook aan de slag in het kader van de Nationale Bijenstrategie. De Commissie publiceerde op 1 juni jl. de Communication on the EU Pollinators Initiative met als inzet samenwerking binnen de EU, waarin monitoring ook een onderdeel is.
• Daarnaast deelt Nederland kennis en ervaring vanuit de Nationale Bijenstrategie met landen buiten de EU via de Coalition of the Willing on Pollinators. Deze coalitie bestaat nu uit twintig landen3 en het aantal neemt nog toe. Ook de Europese Commissie is van plan aan te sluiten. In dit verband onderzoekt Nederland of en hoe het voormalig Europees wetenschappelijk kennisnetwerk SUPER-B een rol kan blijven spelen in de ondersteuning van de totstandkoming van nationale bestuiversstrategieën.
• Vanuit de Nationale Bijenstrategie verkent Nederland hoe big data ingezet kan worden voor het behouden en bevorderen van bestuivers en bestuiving. Volgend uit het staatsbezoek aan Estland in juni 2018 is een start gemaakt met samenwerking op het gebied van innovatieve datagedreven oplossingen voor een betere leefomgeving voor bijen en insecten en op educatieve toepassingen.
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen het Nederlandse standpunt dat het nieuwe GLB-budget verlaagd wordt door onder andere doelgerichte betalingen. Kan de Minister aangeven hoe in Nederland, maar ook zeker in de rest van de EU, deze doelgerichte betalingen ten goede komen aan de duurzame boeren? Hoe wordt daar in de rest van de lidstaten over gedacht? Kan de Minister vertellen hoe het nieuwe GLB ingezet gaat worden om de klimaatdoelstellingen te halen?
Bij de omslag naar betalingen voor maatschappelijke diensten met betrekking tot klimaat, milieu, natuur, biodiversiteit en landschap staat duurzaamheid centraal. Inzet is dat alle boeren participeren in de beweging naar duurzaamheid. Daarbij zal een goede balans moeten worden gevonden tussen de verschillende doelstellingen. In andere lidstaten is veelal ook het besef aanwezig dat meer inzet nodig is op milieu en klimaat, waarbij er vanzelfsprekend wel verschillen in visie bestaan over de mate van de gewenste omslag.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voor het weren van de Amerikaanse nerts binnen de EU. Deze leden steunen de Minister om deze op de Unielijst van invasieve soorten te behouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij de Dieren-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen en opmerkingen over kangoeroevlees en andere kangoeroeproducten uit Australië naar aanleiding van de eerdere debatten die zij hierover hebben gevoerd met de Minister.
Na het zien van de vreselijke beelden van de kangoeroeslachting in Australië uit de documentaire Kangaroo- A love-hate story, heeft de Minister contact opgenomen met de Australische autoriteiten. Kan de Minister nader specificeren welke autoriteiten dit betrof? En kan zij hierbij toelichten wat in dit contact de onderbouwing was voor de bewering dat deze beelden niet afkomstig zijn uit of representatief zijn voor de commerciële jacht op kangoeroes? Is hiervoor bewijsmateriaal aangeleverd? Zo ja, kan de Minister dit aan de Kamer toesturen?
Op basis van de bewering van de Australische autoriteiten dat de beelden niet afkomstig zijn uit of representatief zijn voor de commerciële jacht, trok de Minister de conclusie dat het vlees van de dieren die te zien zijn in de film niet bestemd is voor de export. Baseert de Minister de conclusie dat dit vlees niet bestemd is voor de export op het contact met de Australische autoriteiten? Zo ja, op basis waarvan sluiten de Australische autoriteiten uit dat het vlees dat is verkregen door de slachting van kangoeroes, zoals te zien is in de documentaire, wordt geëxporteerd? Zo nee, kan de Minister toelichten hoe zij tot deze conclusie komt?
Na het bekijken van de filmbeelden heeft er overleg plaatsgevonden met de Australische Landbouwraad van de ambassade van Brussel en het plaatsvervangend hoofd van de Australische ambassade in Den Haag. Bij deze consultatie werd aangegeven dat de beelden uit de genoemde film waarschijnlijk afkomstig zijn van de niet-commerciële, recreatieve jacht en niet representatief zijn voor de commerciële jacht. Men acht het onwaarschijnlijk dat getoonde overtredingen van de National Code of Practice for the Humane Shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes begaan zijn door professionele jagers. Bij overtredingen van deze Code kunnen zij boetes krijgen of zelfs hun vergunning verliezen. Alle jagers met vergunning hebben volgens de Australische autoriteiten een diepgaande training en competentietest moeten afleggen. Bovendien werd in 2017 in de voor export geregistreerde inrichtingen een incidentie van niet in het hoofd geschoten kangoeroes waargenomen van slechts 0,001%.
Op basis van het uitgangspunt dat het niet gaat om vlees dat is bestemd voor de export zag de Minister geen reden om de mogelijkheden te onderzoeken om kangoeroevlees en andere kangoeroeproducten van de Europese markt te weren. Deze leden vragen de Minister wat hiervoor wat haar betreft wel een reden zou kunnen zijn. Zou de Minister hiertoe bereid zijn als het vlees van dieren die op deze wijze zijn geslacht, toch blijkt te worden geëxporteerd? Zou de Minister hiertoe bereid zijn als bleek dat de massale slacht van kangoeroes ervoor zorgt dat de populaties sterk afnemen? Zou de Minister hiertoe bereid zijn als de beelden uit de documentaire toch wel afkomstig blijken te zijn uit de commerciële jacht op kangoeroes? Zou de Minister hiertoe bereid zijn als de beelden wel representatief blijken te zijn voor de commerciële jacht? Zou de Minister hiertoe bereid zijn als de jagers in de documentaire commerciële, professionele jagers met vergunning blijken te zijn?
Deelt de Minister de mening van de leden dat er in deze laatste drie gevallen voldoende grond is om te twijfelen aan de naleving van de National Code of Practice for the Humane shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes? Zo ja, hoe beoordeelt de Minister dit? Welke mogelijkheden ziet de Minister in dat geval voor het weren van deze producten van de Europese markt? Zo nee, graag een toelichting van de Minister hierop.
Ik heb geen aanwijzingen dat schrijnende beelden uit de genoemde film afkomstig zijn van de commerciële jacht of daarvoor representatief zouden zijn. Daarbij zij gemeld dat er volgens de geconsulteerde Australische autoriteiten geen commerciële, vergunninghoudende jagers aan de film hebben meegewerkt. Ik wil niet speculeren over maatregelen of onderzoek naar mogelijkheden om kangoeroevlees of andere kangoeroeproducten van de Europese markt te weren.
De leden van de van de Partij voor de Dieren-fractie zijn blij dat andere lidstaten, zoals Frankrijk en Denemarken, wel goede stappen maken om glyfosaat uit te faseren en/of te werken aan een verbod per 1 juli 20184. De leden verzoeken de Minister met klem om in te gaan op de verwachte uitnodiging van Frankrijk in de marges van de Raad om mee te doen met een totaalverbod5. Het zou volgens deze leden beschamend zijn als Nederland op dit punt achter bleef. Indien de Minister hiertoe niet bereid is, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de inzet van Frankrijk op dit dossier en de mogelijke samenwerking met Nederland. Frankrijk werkt aan de uitfasering van glyfosaat maar heeft vooralsnog geen totaalverbod ingesteld voor een bepaalde datum.
Graag vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie aandacht voor de vreselijke (langeafstand)transporten met dieren. Transporten met dieren die vanuit de EU worden vervoerd naar landen als Turkije, Israel, Libanon en Egypte en die dagen tot zelfs weken onderweg zijn, waarbij dieren oververhit raken, uitdrogen of bezwijken door verdrukking. Eindeloze wachttijd bij de Bulgaars-Turkse grens zorgt voor schokkend en onacceptabel dierenleed. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen dat er een einde komt aan transporten van dieren naar landen buiten de EU.
Deze leden willen van de Minister weten wanneer de in het regeerakkoord aangekondigde verkenning naar het verder beperken van het vervoer van dieren zal zijn afgerond. Ditzelfde geldt voor de aangekondigde voorstellen voor regelgeving op Europees niveau, inclusief een sluitend controle- en sanctieregime.
Zal de beperking van het vervoer van dieren ook dieren betreffen die niet voor de slacht maar voor productie worden vervoerd? Zo nee, waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Wat is hierbij het verschil voor het leed van de betreffende dieren?
Kan de Minister uiteenzetten wat het Nederlandse pleidooi bij de Europese Commissie om het aantal transporten met dieren langer dan acht uur of verder dan 500 kilometer substantieel te verminderen heeft opgeleverd?6 Welke lidstaten sluiten zich aan bij dit pleidooi? Hoeveel transporten met levende dieren met een tijdsduur van meer dan acht uur vinden er jaarlijks plaats en hoeveel daarvan vertrekken er van of naar Nederland? Hoeveel transporten met levende dieren met een afstand van meer dan 500 kilometer vinden er jaarlijks plaats en hoeveel daarvan vertrekken er van of naar Nederland? En hoe verhouden deze aantallen zich tot de aantallen in de afgelopen tien jaar?
Volgens de Europese verordening nr. 1/2005 moet de duur van het transport tot een minimum worden beperkt. Volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zou dit moeten betekenen dat de huidige invoer en uitvoer van dieren zeer scherp zal moeten worden bekeken. De Minister antwoordde eerder dit jaar op vragen van deze leden over transporten van kalkoen-eendagskuikens vanuit Canada naar Schiphol dat er vorig jaar bijna 23 miljoen eendagskuikens (kip en kalkoen) en bijna 1600 fokrunderen per vliegtuig zijn uitgevoerd uit Nederland.7 Hoe wordt hierbij de afweging gemaakt of het doel de duur en de afstand van dit transport rechtvaardigt? Is de Minister met deze leden van mening dat het tijd is om het beleid of de uitvoering hiervan op dit punt te herzien?
Het Nederlandse pleidooi voor een maximumtransportduur voor slachtdieren van acht uur is bij de discussies in de afgelopen jaren gesteund door Denemarken, Duitsland, Zweden, Oostenrijk en België. Een dergelijke grens zou opgenomen moeten worden in de Europese transportverordening. De Europese Commissie heeft inmiddels echter meerdere malen aangegeven deze verordening in haar huidige termijn niet te willen herzien, maar in te zetten op uniforme toepassing en handhaving. Hiertoe zijn diverse trajecten ingezet, waarbij Nederland een actieve rol speelt.
Ik zal de Kamer in de aankomende beleidsbrief dierenwelzijn informeren over de voortgang van de acties met betrekking tot dierenwelzijn en transport, waaronder de verkenning naar het verder beperken van het vervoer van dieren.
Regelmatig voeren vrijwilligers van dierenwelzijnsorganisaties inspecties uit bij diertransporten. Afgelopen zomer waren Animal Welfare Foundation, Eyes on Animals en Tierschutzbund Zuerich op verschillende dagen aanwezig aan beide kanten van de grens tussen Bulgarije en Turkije8. Hierbij zagen ze hoe dieren bij temperaturen van ver boven de 30 graden Celsius, tot wel 43 graden, werden vervoerd en hoe ze bij deze temperatuur minimaal zes uur tot wel meer dan twaalf uur moesten wachten om de grens over te kunnen gaan. Ook werd een groot aantal overtredingen geconstateerd. Hoe beoordeelt de Minister deze bevindingen? Is de Minister bereid in de Raad aandacht te vragen voor de noodzaak om een einde te maken aan deze situaties en te pleiten voor betere handhaving van de naleving van de richtlijnen?
De situatie aan de Bulgaars-Turkse grens heeft de aandacht van de Europese Commissie; die heeft in april van dit jaar de ministers opgeroepen tot een betere handhaving van de naleving van de regels. Nederland had al navolging gegeven aan deze oproep door in de voorwaarden voor export naar Turkije op te nemen dat exporten worden geweigerd indien de verwachte temperatuur aan de grens tussen Bulgarije en Turkije hoger zal zijn dan 30°C. In de maanden juli en augustus wordt export van fokrunderen naar Turkije überhaupt niet toegestaan.
De Minister geeft aan in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni 2018 dat zij de Raad gemeld heeft dat een verbod op de pulsvisserij tot grote sociaal economische onrust zal leiden in Nederland. Kan de Minister aangeven waar dat op gebaseerd is? Kan de Minister ook verklaren hoe een relatief kleine sector zoals de visserij «grote sociaal economische onrust» kan veroorzaken?
In mijn brief van 22 januari 2018 over de ontwikkelingen in de pulsvisserij naar aanleiding van de stemming in het Europees parlement (Kamerstuk 32 201, nr. 88) heb ik aangegeven dat ca 40% van de werkgelegenheid op de Nederlandse kottervloot wordt verzorgd door pulskotters. Ca 30% van de totale aanvoerwaarde van de Nederlandse kottervloot komt van pulskotters. Dit zijn relatief grote aandelen. Weliswaar is de totale visserijsector gering van omvang, maar de relatieve impact van een verbod van de pulsvisserij is dus groot. Het mogelijke negatieve effect wordt versterkt door de concentratie van de visserij in enkele plaatselijke gemeenschappen waar de visserij sociaaleconomisch van groot belang is.
De Minister geeft in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni 2018 ook aan haar eerder gecommuniceerde standpunt ten aan zien van de maximale duurzame opbrengst (Fmsy) in 2020 besproken te hebben in de Raad. Kan de Minister aangeven waarom de tekst van de total allowable catches (TACs) 2019 nog altijd spreekt van een continue inspanning naar Fmsy in 2020 in plaats van de eerder gestelde harde deadline? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zouden graag zien dat de Minister zich zou inspannen om de deadline van volledig Fmsy in 2020 te behouden. Kan de Minister dat toezeggen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 8 juni (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1112) is de Nederlandse inzet erop gericht dat de vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches, TACs) worden vastgesteld op een niveau dat overeenstemt met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Hierbij hoort het bereiken van een visserijdruk op het niveau van de Maximale Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield, Fmsy) in uiterlijk 2020.
Deze leden lezen verder dat het nieuwe Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij extra steun voor aquacultuur mogelijk maakt. Acht de Minister het verstandig nu de maatschappelijke weerstand tegen de vee-industrie zo gestaag groeit en de kennis over het gevoelsleven van vissen toeneemt om te investeren in het ontwikkelen van een geheel nieuwe tak van bioindustrie? Is de Minister bereid, ook gezien het recente rapport over het welzijn van vissen van de Raad van Dierenaangelegenheden, zich uit te spreken tegen de investeringen in aquacultuur?9
Het nieuwe EFMZV maakt geen extra steun voor aquacultuur mogelijk. Net als in het huidige EFMZV is steun voor investeringen in aquacultuurprojecten mogelijk. Het hangt af van de nationale invulling hoeveel budget hiervoor beschikbaar is. Ik zie geen aanleiding om in de verordening een bepaling voor investeringen in aquacultuur te blokkeren.
Is de Minister verder bereid om de oproep van World Animal Protection aan de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties om uiterlijk in 2025 alle visnetten van een label te voorzien te steunen en te bespreken met haar collega’s in de Raad?10
Ik steun de vrijwillige richtlijnen voor het markeren van vistuig, net als mijn collega's in de EU. Ik heb hier ook een actieve bijdrage aan geleverd door het steunen van een pilot van het Global Ghost Gear Initiative in Indonesië en door expertise in te zetten voor de ontwikkeling van de mondiale technische standaarden voor vistuigmarkeringen. Het mondiaal verplicht stellen van markering kan de FAO echter niet, het gaat om vrijwillige richtlijnen. Verplichtingen met betrekking tot het markeren van vistuigen in de EU zijn opgenomen in de controleverordening, deze hebben betrekking op het markeren van boom(korren) en passieve vistuigen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 16 juli 2018 en hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Verordening technische maatregelen, en dus ook het pulsdossier, niet wordt genoemd in het voorzittersprogramma van Oostenrijk. Hoe waardeert de Minister dit?
Zie hiervoor het antwoord op de vraag ter zake van de fractie van het CDA.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister ten aanzien van het GLB geen voorstander is van verzwaarde conditionaliteit voor de inkomenssteun en dat de Minister streeft naar effectievere doelgerichte betalingen voor maatschappelijke diensten. Zij hebben in dit verband twee vragen. Kan de Minister aangeven op welk aandeel doelgerichte betalingen zij uit zou willen komen? Kan de Minister bij het diversenpunt over de conditionaliteit aangeven dat er buitenom het GLB al verschillende andere eisen op landbouwbedrijven afkomen en dat dit meegewogen moet worden? Deze leden noemen in dit verband onder meer de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn, de NEC-richtlijn en het gewasbeschermingsbeleid. Tegelijkertijd is er concurrentie met landen buiten de EU waar dergelijke eisen vaak minder streng zijn en wordt de Europese markt steeds meer opengesteld voor import van landbouwproducten uit deze landen.
In reactie op de vraag van de SGP-fractie naar het aandeel doelgerichte betalingen wil ik wijzen op de centrale inzet van het kabinet dat er een grotere nadruk moet liggen op het leveren van publieke diensten via doelgerichte betalingen en daarmee minder nadruk op inkomenssteun. Het is belangrijk om met het nieuwe GLB deze beweging versterkt in te zetten. Gegeven de onzekerheden over de toekomstige architectuur van het GLB acht ik het niet zinvol om daar nu al een kwantitatieve doelstelling aan te verbinden. Zoals ik eerder heb aangegeven, streef ik naar voldoende ruimte om Europese verplichtingen mede in te vullen langs de weg van het GLB en zo op een efficiënte manier aan eisen van Europese richtlijnen te voldoen.
Oostenrijk, Australië, Brazilië, Burkina Faso, China, Tsjechië, Frankrijk, Hongarije, Macedonië, Montenegro, Polen, Qatar, Rusland, Servië, Slowakije, Slovenië, Turkije
Oostenrijk, België, Bosnië-Herzegovina, Colombia, Denemarken, Dominicaanse Republiek, Ethiopië, Finland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Mexico, Peru, Slovenië, Slowakije, Spanje, Nederland, Verenigd Koninkrijk, Uruguay
Raad van Dierenaangelegenheden (2018) Welzijn van Vissen, https://www.rda.nl/publicaties/zienswijzen/2018/03/07/welzijn-van-vissen-verdient-meer-aandacht-van-overheid-en-andere-betrokken-partijen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-32-1121.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.