28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 250 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2017

Hierbij bied ik uw Kamer de resultaten aan van het onderzoek dat Wageningen Economic Research heeft uitgevoerd naar de inkomenseffecten van het vernieuwde Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)1.

Het betreft een eerste ex-post analyse van de inkomenseffecten van het vernieuwde GLB dat vanaf 2015 zijn beslag heeft gekregen. In deze studie wordt eveneens ingegaan op de kosten van de vergroening. Onder het nieuwe GLB moeten landbouwers voldoen aan een aantal vergroeningsvoorwaarden. Landbouwers moeten ecologische aandachtsgebieden (EA) aanleggen, zorgen voor voldoende gewasdiversificatie en het areaal blijvend grasland in stand houden.

De studie heeft betrekking op 2015, het eerste jaar van implementatie.

Met dit rapport geef ik invulling aan de toezegging van Staatssecretaris Dijksma van 9 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 879) over het monitoren van de inkomenseffecten van het hervormde GLB op de totale Nederlandse land- en tuinbouw en op de verschillende bedrijfstypen. Tevens geef ik hiermee invulling aan de motie van het lid Lodders c.s. van 2 juli 2014 (Kamerstuk 28 625, nr. 199). Met deze motie heeft de Kamer de regering verzocht om, naast de kosten van de vergroening ook de invloed van het nieuwe GLB op het inkomen van ondernemers in kwetsbare sectoren en de administratieve lasten in beeld te brengen.

Inkomenseffecten

Het onderzoek laat zien dat de grootste veranderingen in de toeslagen/ betalingsrechten tussen 2014 en 2015 optraden in de vleeskalverhouderij, op de zetmeelaardappelbedrijven en in de intensieve melkveehouderij, zoals verwacht bij de convergentie naar een gelijke hectarepremie, omdat deze bedrijven per hectare relatief hoge toeslagen ontvingen. Dit sluit dan ook aan bij eerdere ex ante studies die Wageningen Economic Research heeft gedaan.

De vleeskalverbedrijven (met meer dan 10 ha. grond) gingen er gemiddeld 11.000 euro in inkomenssteun op achteruit, de zetmeelaardappelbedrijven gemiddeld 7.000 euro en de intensieve melkveehouderijbedrijven (meer dan 1,85 koe/ha.) gemiddeld circa 2.000 euro per bedrijf. De opengrondstuinbouw en akkerbouw (exclusief zetmeelaardappelbedrijven) gingen er in inkomenssteun op vooruit.

Voor alle land- en tuinbouwbedrijven samen maakt het gemiddeld ontvangen bedrag aan betalingsrechten per bedrijf in 2015 (10.960 euro) 28% uit van het gemiddelde inkomen uit bedrijf (39.590 euro) en 3,1% van de gemiddelde opbrengsten (357.000 euro) over 2011–2015. In de extensieve vleeskalverhouderij (meer dan 10 ha. grond) is het aandeel betalingsrechten in 2015 in het gemiddelde inkomen uit bedrijf het hoogst (57%), gevolgd door de zetmeelaardappelteelt (51%) en de gemengde bedrijven (50%). Binnen bedrijfstypen bestaan grote verschillen in de historisch opgebouwde betalingsrechten. Daardoor pakt de convergentie naar een gelijke hectarepremie ook binnen deze bedrijfstypen verschillend uit. In de komende jaren zal het aandeel betalingsrechten in het inkomen voor deze sectoren door de convergentie naar verwachting verder dalen.

In deze ex-post analyse naar de effecten van de invoering van «het nieuwe GLB» op de directe betalingen, zijn de ontvangen directe betalingen afgezet tegen een genormaliseerd inkomen per type bedrijf (het gemiddelde inkomen uit bedrijf over de laatste 5 jaar). Daarmee geeft deze studie een objectieve vergelijking van het aandeel directe betalingen in het inkomen in de diverse bedrijfstypen in het eerste jaar van implementatie. De studie kijkt echter niet naar het effect op de ontwikkeling van het inkomen in de afzonderlijke jaren. Uit de meest actuele cijfers van Wageningen Economic Research op Agrimatie blijkt dat het inkomen uit bedrijf voor de vleeskalverbedrijven in 2015 ten opzichte van 2014 gemiddeld slechts met 1.400 euro gedaald is, terwijl de betalingsrechten gemiddeld met circa 8.400 euro zijn gedaald2. In 2016 is hun geraamde inkomen volgens cijfers van Wageningen Economic Research zelfs weer licht gestegen. Bij zetmeelaardappelbedrijven is het inkomen uit bedrijf in 2015 ten opzichte van 2014 licht gestegen, terwijl het inkomen in de jaren voor de hervorming sterk daalde. Dit wijst erop dat, ondanks de relatief sterke afname van de inkomenssteun in deze sectoren, andere factoren ook een sterke invloed hebben op de ontwikkeling van het bedrijfsinkomen. Pas later in de convergentieperiode kan worden gekeken in welke mate de sector in staat is gebleken de dalende inkomenssteun op te vangen.

Kosten van de vergroening

In 2015 is er in Nederland in totaal voor 712,8 miljoen euro aan directe inkomensondersteuning betaald aan de boeren. Van dit bedrag is 30%, 210 miljoen euro, uitbetaald voor het realiseren van vergroeningsmaatregelen.

De studie van Wageningen Economic Research geeft inzicht in de kosten die de landbouwers moeten maken om aan de vergroeningseisen te voldoen. Daarbij is niet alleen rekening gehouden met de directe kosten, zoals de aankoop van zaaigoed, maar ook met inkomstenderving en administratieve lasten.

Wageningen Environmental Research deed eerder onderzoek naar de ecologische effecten van de vergroening. Dat evaluatierapport heeft Staatssecretaris Van Dam 1 mei jl. uw Kamer doen toekomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1015).

Wageningen Economic Research becijfert dat de totale kosten van de vergroening voor de Nederlandse landbouw in 2015 4,4 miljoen euro bedroegen, waarvan 430.000 euro is toe te schrijven aan extra administratieve lasten. Wanneer we deze kosten relateren aan de vergroeningssteun (210 miljoen euro), blijkt dat de steun de kosten zeer ruim overtrof: de kosten bedroegen slechts 2% van de vergroeningssteun (4,4/210*100%).

Hierbij past wel de kanttekening dat specifieke groepen landbouwers merkbare kosten hebben moeten maken om aan de vergroeningseisen te kunnen voldoen. Dat was met name het geval bij:

  • akkerbouwers die hun verplichting op het gebied van ecologische aandachtsgebieden invulden met akkerranden (904 bedrijven);

  • akkerbouwers die in het verleden slechts één of twee gewassen in hun bouwplan hadden (879 bedrijven);

  • melkveebedrijven met een substantiële hoeveelheid kwetsbaar blijvend grasland (meer dan 5 hectare) in Natura 2000-gebieden waarvoor een ploeg- en omzetverbod geldt (1.625 bedrijven).

Bij de eerste categorie akkerbouwers bedroegen de kosten in 2015 gemiddeld 3.000 euro per bedrijf en bij de tweede categorie akkerbouwers gemiddeld 995 euro per bedrijf. Hoewel deze bedrijven substantiële kosten hebben moeten maken, werden deze ruim gecompenseerd door de ontvangen vergroeningspremie. De grotere akkerbouwbedrijven ontvingen in 2015 namelijk gemiddeld ruim 5.300 euro per bedrijf. Kleinere akkerbouwbedrijven zijn vrijgesteld van vergroeningsverplichtingen en ontvangen het vergroeningsdeel van de inkomenssteun dus zonder voorwaarden.

Voor bedrijven met een ploeg- en omzetverbod schat Wageningen Economic Research de jaarlijkse gemiddelde kosten op circa 260 euro per bedrijf. Ook hiervoor geldt dat de vergroeningspremie de gemaakte kosten ruimschoots compenseert: melkveebedrijven ontvangen jaarlijks gemiddeld ongeveer 6.500 euro per bedrijf.

Resumerend

Zoals aangegeven in de brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is de regering van mening dat het GLB in de toekomst op een andere leest moet worden geschoeid. Bovenstaande cijfers, die slechts een zeer beperkte relatie laten zien tussen ontvangen steun en kosten voor maatschappelijke prestaties, onderstrepen de noodzaak voor zo’n omslag. Naar mijn overtuiging moeten de directe betalingen worden omgevormd tot gerichte ondersteuning voor maatschappelijke diensten. Binnen een kleiner wordend GLB-budget moeten de beperktere middelen in zijn geheel gerichter worden ingezet voor maatschappelijke doelen. Het doel zou niet langer moeten zijn om langs publieke weg rechtstreeks te voorzien in inkomen voor landbouwers, maar om landbouwers financieel te ondersteunen bij het leveren van diensten aan de maatschappij die door de markt onvoldoende worden gehonoreerd.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Inkomenscijfers gepubliceerd op Agrimatie zijn gebaseerd op het Bedrijveninformatienet. Bij de inkomenscijfers in het rapport is een normalisatie toegepast op de inkomens uit het Bedrijveninfomatienet zodat het gemiddelde inkomen kan worden weergegeven voor alle bedrijven in de Landbouwtelling.

Naar boven