34 775 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII), de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2018

Nr. 150 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 augustus 2018

Nederland wordt dit jaar geraakt door uitzonderlijk droge en warme weersomstandigheden, waardoor ons land zich voor het eerst sinds 15 jaar in een situatie van feitelijk watertekort in bijna alle regio’s bevindt. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) heeft uw Kamer daarover geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 450).

Deze langdurige droogte en hitte raakt de landbouw en tuinbouw rechtstreeks. Ook de natuur wordt zwaar op de proef gesteld.

Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet en er zijn hierover contacten met verschillende organisaties. Er zijn vanuit de landbouwsector diverse verzoeken aan mij gericht om rekening te houden met de uitzonderlijke droogte en coulance te betrachten bij (de uitvoering van) regelgeving. Ik onderken de ernst van de situatie die per regio en sector verschilt en bekijk welwillend en met voorrang of de verzoeken gehonoreerd kunnen worden. In deze brief ga ik, zoals aangekondigd in bovengenoemde brief van de Minister van I&W, in op deze verzoeken en op de maatregelen die ik neem. Door de leden Lodders en Geurts zijn schriftelijk vragen gesteld over deze problematiek, de beantwoording van deze vragen treft u bij deze brief aan (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nrs. 2840, 2841 en 2842).

Maatregelen Landbouw

Derogatie van de GLB-maatregel voor vanggewassen

Op 27 juli jl. is er overleg geweest met de Europese Commissie over het probleem van het dreigend tekort aan veevoeder in relatie tot het inzaaien van vanggewassen. Naar aanleiding van dit overleg is op 31 juli jl. een algeheel derogatieverzoek ingediend bij de Europese Commissie voor de vergroeningseisen met betrekking tot vanggewassen. Het verzoek tot vrijstelling houdt in dat boeren, die een vergroeningsverplichting hebben in het kader van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid (GLB), voor 2018 vrijgesteld worden van de verplichting tot het inzaaien van vanggewassen als invulling van de 5% ecologisch aandachtsgebied (EA). In gebieden waar boeren nog (voldoende) kunnen beregenen, kunnen deze EA-gebieden dan ingezaaid worden met grasmengsels ten behoeve van veevoeder.

Meerdere lidstaten hebben de Europese Commissie eerder al gevraagd braakliggend grasland te mogen gebruiken voor de productie van veevoeder. Hiermee is de Europese Commissie eerder reeds akkoord gegaan. Omdat Nederland nagenoeg geen braakliggend land heeft, biedt dit voor Nederland echter geen uitkomst. Daarom heeft Nederland later bovengenoemd verzoek ingediend. Duitsland en België hebben een soortgelijk verzoek als Nederland ingediend om van gewassen die worden ingezet als invulling van ecologische aandachtgebieden te mogen gebruiken voor veevoeder. Op 2 augustus jl. heeft de Europese Commissie in een nadere toelichting op het persbericht om boeren de helpende hand te bieden, aangegeven ook vrijstellingen voor vanggewassen in overweging te willen nemen om het veevoederprobleem op te lossen en het voor boeren mogelijk te maken tijdig hun wintergewassen te kunnen inzaaien. Nederland dringt bij de Europese Commissie aan op het snel geven van duidelijkheid onder welke condities de vrijstelling gegeven kan worden, zodat boeren nog tijdig van zo’n vrijstelling gebruik kunnen maken.

Toepassen van mest, scheuren van grasland en latere inzaai vanggewas

Vanuit verschillende organisaties heb ik het verzoek ontvangen om de uitrijdperiodes voor mest op bouwland en grasland te verlengen. Onder de huidige extreem droge omstandigheden gaat het toepassen van mest gepaard met risico’s voor versterkte droogteschade aan grasland en voor schade aan het milieu door uit- of afspoeling van stikstof en fosfaat uit mest. Ik wil daarom waar mogelijk ruimte geven voor uitzonderingen op de regelgeving, waarbij ik wel rekening houd met de mogelijk negatieve gevolgen voor uit- of afspoeling naar het grond- of oppervlaktewater.

Voor bouwland is in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 250) opgenomen dat de uitrijdperiode van drijfmest met ingang van 1 januari 2019 wordt verschoven naar 15 februari tot en met 15 september. Vooruitlopend op deze wijziging van het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) wil ik het uitrijden van mest op bouwland in ieder geval tot en met 15 september reeds in 2018 faciliteren en tevens de periode voor inzaai van een vanggewas op bouwland met twee weken verlengen. Ik heb de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd om advies of deze verlenging volstaat en welke voorwaarden daarbij eventueel noodzakelijk zijn.

Wat betreft grasland geldt dat bij het verlengen van de uitrijdperiode negatieve effecten voor het milieu op kunnen treden. Ik heb de CDM daarom verzocht een advies uit te brengen over de mogelijke effecten van het verruimen van de uitrijdperioden op grasland voor drijfmest en vaste mest en onder welke voorwaarden dit zou kunnen worden toegestaan. Daarbij is ook voorgelegd onder welke voorwaarden het mogelijk is om – mede op basis van de calamiteitenregeling van het Bgm – bij droogteschade op grasland op zand- of lössgrond herinzaai van grasland tot en met 15 september toe te staan met gebruik van dierlijke mest. Tevens heb ik de CDM gevraagd om te adviseren over of, en zo ja welke, extra bemestingsgift tot en met 15 september mogelijk is voor een vanggewas na maïs, als deze maïs vroegtijdig geoogst is, zodat daarvan ook nog geoogst kan worden in de herfst (en dit gewas daarmee niet afsterft). Voorts ben ik voornemens om voorlopig, tot de weersomstandigheden het inzaaien van een vanggewas mogelijk maken, een uitzondering te hanteren voor de verplichting om direct aansluitend op de maïsoogst een vanggewas in te zaaien.

Op basis van het advies van de CDM zal ik de verlenging van de uitrijdperiode inclusief eventuele bijbehorende voorwaarden vastleggen in een vrijstellingsregeling. Deze regeling zal ik voor advies voorleggen aan de Technische commissie bodem. Tevens zal ik de Europese Commissie hierover informeren en zal ik met haar in overleg treden over het verschuiven van de datum om grasland te scheuren op zand- en lössgrond. Ik verwacht uw Kamer in de tweede helft van deze maand nader te kunnen informeren. Daarbij zal ik uiteraard ook de weersverwachtingen op dat moment mee laten wegen.

Verzoek tot vrijstelling van het beregeningsverbod in het kader van de Regeling bruin- en ringrot 2000

De akkerbouwsector heeft verzocht een tijdelijke ontheffing van het beregeningsverbod voor consumptie- en zetmeelaardappelen te verlenen in de gebieden die zijn aangewezen als beregeningsverbodsgebieden om verspreiding van bruinrot te voorkomen. De waterschappen zijn bevoegd prioritering aan te brengen in gebruik van water en om verboden af te kondigen voor beregening vanwege de beschikbaarheid. Het verzoek van de akkerbouwsector ziet op het geven van een tijdelijke vrijstelling in het kader van de Regeling Bruin- en Ringrot 2000, waarvoor de bevoegdheid bij mij ligt.

Na beregening van een aardappelperceel met besmet oppervlaktewater kan het gewas met bruinrot geïnfecteerd worden. Bruinrot veroorzaakt grote schade in de aardappelteelt. Een uitbraak van bruinrot kan ook grote gevolgen hebben voor de exportpositie van Nederlandse pootaardappelen.

De aardappelsector heeft de afgelopen jaren in samenwerking met de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ingezet op het bruinrotvrij maken van de aardappelkolom. Onderdeel van de aanpak is dit beregeningsverbod. Ondanks de droogtesituatie, die voor veel telers van aardappelen tot schade aan het gewas en verminderde opbrengst kan leiden zal ik op advies van de NVWA, vanwege de fytosanitaire risico’s, geen vrijstelling verlenen op het beregeningsverbod, zoals geregeld in de Regeling Bruin- en Ringrot 2000.

Vervroegde uitbetaling van GLB-voorschotten

Boeren ontvangen directe betalingen vanuit het GLB normaliter begin december. De Europese Commissie biedt een mogelijkheid eerder al een voorschot van maximaal 70% uit te betalen. In overleg met LTO is gekozen voor een andere modaliteit om eventuele liquiditeitsproblemen op te lossen, namelijk door de mogelijkheid van het aanvragen van een verklaring bij RVO.nl op basis waarvan bij de bank een overbruggingskrediet aangevraagd kan worden.

Agrarisch natuurbeheer

Ook het agrarisch natuurbeheer wordt geraakt door de droge en warme weersomstandigheden. De deelnemers aan de provinciale regelingen die gericht zijn op agrarisch natuurbeheer zijn gewezen op de mogelijkheid om zich in deze uitzonderlijke situatie te kunnen beroepen op overmacht indien zij daardoor niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Van deze mogelijkheid wordt nu al gebruikgemaakt. Te denken valt aan het opkomen van bepaalde plantensoorten.

De NVWA houdt bij de veldcontroles op het agrarisch natuurbeheer rekening met de impact van de droogte op het uitgevoerd beheer.

Landbouw, droogte en de Brede Weersverzekering

Voor boeren en tuinders behoort een droogteperiode (net als wateroverlast) tot de bedrijfsrisico’s waarmee in de bedrijfsvoering rekening gehouden moet worden. Door een goed bodembeheer, door de keuze van gewassen en rassen en andere maatregelen kan preventief gewerkt worden aan het verminderen van de risico’s. Door beregeningssystemen paraat te hebben (indien deze toegepast mogen worden) kan watertekort van gewassen in veel situaties voorkomen worden. Als sluitstuk van risicomanagement op het bedrijf is er in Nederland de mogelijkheid om de resterende risico’s te verzekeren: voor open teelten (akkerbouw, fruitteelt, tuinbouw, diervoedergewassen als gras en mais) bieden in Nederland meerdere verzekeraars een Brede Weersverzekering aan. De deelname daaraan stimuleer ik met een premiesubsidie van 65% waarmee in de periode 2015–2020 € 70 mln. is gemoeid. De noodzaak van een dergelijke verzekering, ook met het grilliger worden van het weerbeeld door klimaatverandering, dringt zich de afgelopen jaren steeds meer aan ons op. Ik reken er daarom op dat de deelname aan de Brede Weersverzekering, die nu nog beperkt is (ca. 1.700 in 2017), flink zal toenemen.

Schadedrempel in de Brede Weersverzekering

Omdat de Brede Weersverzekering een gesubsidieerde calamiteitenverzekering met GLB-middelen is, gelden daarvoor de staatssteunvoorwaarden uit de Europese verordeningen. LTO vraagt om de mogelijkheid te bezien die de Omnibusverordening (van kracht sinds 1-1-2018) biedt, namelijk het verlagen van de verplichte schadedrempel van 30% naar 20%. Met de werkgroep Brede Weersverzekering onderzoek ik momenteel of dit voor de Nederlandse situatie wenselijk is.

Natuur

De natuur wordt zwaar op de proef gesteld door de aanhoudende droogte. In bepaalde gebieden heeft de natuur al schade opgelopen en dit neemt toe naarmate de droogte langer aanhoudt. Vanuit mijn departement wordt nauw contact onderhouden met de provincies die verantwoordelijk zijn voor het regionale natuurbeheer en met de landelijke natuurbeheerorganisaties.

De Nederlandse natuur is kwetsbaar voor droogte omdat veel natuurgebieden in Nederland waterafhankelijk zijn. De situatie voor natuurgebieden is het meest kritiek voor natuurtypen die afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden en bijzondere waterkwaliteit, zoals natuurgebieden op de zandgronden en in laagveen- en kwelgebieden. Waar sprake is van (dreigend) onomkeerbare schade bij waterschaarste valt het voorkomen hiervan in de hoogste categorie van de Verdringingsreeks. De waterkwaliteit in kleine wateren, zoals vennen, gaat door droogte achteruit en botulisme en blauwalgen maken deze wateren ongeschikt voor veel soorten dieren (vissen, amfibieën) en planten. Waar nodig worden maatregelen genomen, zoals het verplaatsen van beschermde vissoorten uit droogvallende beken naar wateren waar voorlopig nog voldoende water in staat.

Als er bij provincies of natuurbeheerders vragen leven over bijvoorbeeld de effectiviteit van maatregelen, zal ik op korte termijn een onderzoekopdracht hierover te verlenen aan de WUR.

Natuurbeheerders doen er ook alles aan om de situatie voor dieren in hun gebieden te verbeteren. De vragen die hierover zijn gesteld door het lid mevrouw Van Kooten-Arissen zullen door mij apart beantwoord worden.

De natuur heeft in het verleden ook bewezen weerbaar te zijn en zich te verdedigen tegen ongunstige omstandigheden. Provincies, terreinbeheerders en waterschappen zullen de komende maanden de grondwateraanvulling en het herstel van de natuur monitoren.

Tot slot

In deze brief ga ik in op de maatregelen voor de korte termijn om de agrarische sector te helpen de gevolgen van deze langdurige droogte op te vangen. De gevolgen van de droogteperiode zullen de komende periode voelbaar blijven, ook als de weersomstandigheden veranderen. Ik hou daarom de komende tijd de vinger aan de pols. Samen met de sector volg ik ook de effecten op langere termijn. Duidelijk is dat we moeten blijven inzetten op klimaatadaptatie en moeten bezien wat nodig is om de Nederlandse land- en tuinbouw minder kwetsbaar te maken voor situaties als deze.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven