27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 435 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 juli 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 24 april 2018 over Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Het betreft een vervolg op het eerdere schriftelijk overleg (Kamerstuk 27 858, nr. 422) vanwege gewenste inhoudelijke verduidelijking en nieuwe ontwikkelingen.

De vragen en opmerkingen zijn op 7 juni 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 26 juli 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen van de commissie over de brief over de EC voorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden. De leden van de VVD-fractie hebben naar aanleiding van dit schriftelijk overleg nog een aantal vragen, omdat de zorgen die de leden hebben over de wetenschappelijke onderbouwing en het ontbreken van alternatieven – waardoor de impact op milieu groter kan zijn – niet weggenomen zijn en een aantal vragen niet beantwoord zijn.

Zo hebben de leden van de VVD-fractie gevraagd wat de Minister vindt van het feit dat het Guidance Document Bijen nog niet is vastgesteld. De Minister heeft zich geschaard naar het oordeel van de European Food Safety Authority (EFSA), maar tegelijkertijd heeft het Ctgb zich kritisch uitgelaten. De Minister geeft aan dat de toelatingshouders in de gelegenheid zijn gesteld om informatie aan te leveren. Kan de Minister aangeven of zij in gesprek is getreden met toelatingshouders en of dit ook op een voldoende manier heeft plaatsgevonden? Welke informatie is aangeleverd en wat is hier mee gedaan? De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier getoetst kan worden of alle informatie betrokken is bij de afwegingen nu het uiteindelijke document niet is vastgesteld. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide en inhoudelijke reactie.

Het betrof in dit geval een Europese herbeoordeling van werkzame stoffen, waarvoor het initiatief bij de EC ligt. Dit houdt in dat toelatingshouders aanvullende informatie bij de EC aanleveren; via een zogenaamde «data call». De EC toetst of deze aanvullende informatie volledig is. Vervolgens kan de EC wetenschappelijk advies inwinnen bij de EFSA en de daartoe aangewezen autoriteiten in de lidstaten. In Nederland is dit het Ctgb. Ook door EFSA en lidstaten wordt gekeken naar volledigheid van de aangeleverde aanvullende informatie.

De strikte scheiding die Nederland hanteert tussen het wetenschappelijk beoordelen van werkzame stoffen en het nemen van besluiten over de Europese goedkeuring ervan, brengt met zich mee dat ik geen gesprekken aanga met toelatingshouders over het wel of niet goedkeuren van werkzame stoffen.

Onderschrijft de Minister de constatering dat het voorgestelde verbod niet per se in het belang is van het milieu? Kan de Minister uitgebreid ingaan waarom de richting gekozen is tot een verbod waarbij de gevolgen voor het milieu van de alternatieven blijkbaar minder zijn meegewogen? Is de Minister zich bewust van het feit dat het gevolg van dit besluit kan zijn dat de milieudruk de komende jaren zal kunnen toenemen? Welke route en verantwoordelijkheid ziet de Minister voor zich om te zoeken naar alternatieven? Welke alternatieven zijn dat? En welk tijdpad ziet de Minister voor zich?

Uw Kamer is geïnformeerd over het feit dat de alternatieve werkzame stoffen voor deze drie neonicotinoïden niet per sé een lager risicoprofiel hebben. De EC is hierop in het besluitvormingsproces gewezen door enkele lidstaten – waaronder Nederland (Kamerstuk 27 858, nr. 396).

Verordening (EG) nr. 1107/2009 biedt niet de mogelijkheid om in dit besluitvormingsproces rekening te houden met mogelijke, ongewenste milieueffecten van alternatieve werkzame stoffen. Centraal in dit proces staat de beoordeling «sec» van werkzame stoffen op de risico’s voor mens, dier en milieu. Ik zal in het kader van de Regulatory Fitness and Performance programme (REFIT) van deze verordening kijken of het mogelijk is om het belang van een werkzame stof binnen geïntegreerde gewasbescherming mee te nemen in het Europese beoordelingsproces.

Dit sluit aan bij mijn streven naar het breder toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Ik vind het daarom niet wenselijk als de Europese besluitvorming over de drie neonicotinoïden in buitenteelten leidt tot een één-op-één vervanging met andere gewasbeschermingsmiddelen. Ik zet me daarom met het bedrijfsleven op het ontwikkelen en toepassen van niet-chemische maatregelen en het beschikbaar krijgen van laag-risicomiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 417).

Specifiek voor de buitenteelten waar een grote impact wordt verwacht door het wegvallen van de drie neonicotinoïden (pootaardappelen, suiker- en voederbieten en bloembol- en bloemknolgewassen) lopen enkele onderzoeken voor alternatieven. Deze zullen niet op korte termijn leiden tot praktijkrijpe oplossingen (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Op mijn verzoek heeft de NVWA voor deze teelten concreet in kaart gebracht welke plagen als gevolg van de Europese besluitvorming onvoldoende kunnen worden bestreden.

Dit overzicht betrek ik in mijn gesprekken met de sector over het zoeken naar mogelijkheden. Het eerste gesprek op ambtelijk niveau zal voor het zomerreces plaatsvinden.

Ook wil ik inzetten op nauwere samenwerking met andere lidstaten op dit vlak. Hierover heb ik onlangs ook gesproken met mijn Duitse ambtsgenoot.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd hoe de Minister gaat borgen dat organisaties, zoals in dit geval de EFSA, niet vaker een advies gaan geven op een niet-vastgesteld toetsingskader. De Minister heeft geantwoord dat in de basis stoffen alleen beoordeeld kunnen worden door het wettelijke toetsingskader, maar dat in dit geval het gebruikte toetsingskader de enige mogelijkheid was. Kan de Minister ingaan op de vraag hoe zij gaat borgen dat dit in de toekomst niet vaker gaat gebeuren? En kan de Minister een uitgebreide beschouwing geven waarom het niet anders kan? Klopt het dat er geen overstemming is bereikt op het concept-kader?

Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat het nog niet-vastgestelde toetsingskader – het zogenaamde bijenrichtsnoer – uitgaat van de laatste stand der wetenschap en waarom het bij de herevaluatie van de drie neonicotinoïden is toegepast (Kamerstuk 27 858, nr. 421).

Op dit moment wordt bij de beoordeling van werkzame stoffen voor de goedkeuring of de verlenging daarvan, gebruikgemaakt van het vastgestelde toetsingskader («guidance document on terrestrial ecotoxicolgy» uit 2002). Waar mogelijk wordt aanvullend ook een (gedeeltelijke) beoordeling uitgevoerd met het bijenrichtsnoer. Nederland heeft er wel bij de EC herhaaldelijk op aangedrongen het nog niet-vastgestelde bijenrichtsnoer snel vast te stellen. De EC heeft inmiddels aangekondigd dat zij het vaststellen van het bijenrichtsnoer zo snel mogelijk wil oppakken. Naar verwachting wordt in juli 2018 een concreet voorstel daartoe met lidstaten besproken in het standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed.

De Minister heeft aangegeven dat het aan de EC is om voorstellen in stemming te brengen. Kan de Minister aangeven waarom zij niet overwogen heeft zich te onthouden van stemming?

Ik heb uw Kamer mijn standpunt over verdergaande restricties aan het gebruik van drie neonicotinoïden toegelicht. Dit komt er in het kort op neer, dat de bevindingen van EFSA en het Ctgb erop wijzen dat de goedkeuringsvoorwaarden van de drie neonicotinoïden clothianidine, imidacloprid en thiamethoxam moeten worden aangescherpt. Ik heb ook aangegeven het eens te zijn met het principiële punt van het Ctgb dat de mogelijkheid om risicobeperkende maatregelen op te leggen op lidstaatniveau moet worden bekeken bij de beoordeling van een middel. Echter op dit moment zie ik daartoe in Nederland geen mogelijkheid (Kamerstuk 27 858, nr. 421).

De Minister geeft in de beantwoording van het schriftelijk overleg aan dat een van de belangrijkste oorzaken voor de achteruitgang van de bijen de intensieve landbouw, landgebruik en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is. Kan de Minister aangeven waarom een even belangrijke oorzaak, de aanwezigheid van de varroamijt, niet genoemd wordt in haar beantwoording? Kan de Minister in dit verband een uitgebreide reactie geven op de zorgen van een aantal wetenschappers en op de uitzending van Brandpunt Plus (https://brandpuntplus.kro-ncrv.nl/brandpuntplus/oplossing-bijensterfte)?

Ik heb uw Kamer in het vorige schriftelijke overleg geïnformeerd over de grootste bedreiging voor de populatie wilde bijen. De varroamijt is een bedreiging voor de honingbij en niet voor de wilde bij.

Ik deel de zorgen van de wetenschappers over de achteruitgang van honingbijen en wilde bijen. Ik verwijs de leden van Tweede Kamer naar het «Actieprogramma Bijengezondheid» (Kamerstuk 27 858, nr. 224) en naar de «Nationale Bijenstrategie» (Kamerstuk 33 576, nr. 122).

Ik ken de uitzending van Brandpunt+ en de aanpak van «Arista Bee Research» gericht op het ontwikkelen van varroa-resistente bijenvolken door het gericht selecteren op Varroa Sensitive Hygiene-gedrag (VSH). Dit gedrag zorgt er volgens Arista voor dat (een deel van de) honingbijen in deze volken de varroamijt in een vroeg stadium opsporen en opruimen. Deze ontwikkeling wordt gevolgd via de Nationale Bijenstrategie.

Wetenschappers (nationaal en internationaal) zijn het erover eens dat (winter)sterfte van honingbijen door verschillende factoren wordt veroorzaakt. Een van de belangrijkste factoren is de varroamijt. Uit onderzoek is inmiddels gebleken dat bijenvolken beter overleven als de infectie met de varroamijt laag is.

Het onderzoek in het EU/NL-honingprogramma 2017–2019 – mede gefinancierd door LNV – richt zich daarom onder andere op het ontwikkelen van weerbare honingbijen en het uitwisselen van kennis en ervaring over resistentie van honingbijen tegen varroamijt.

De Minister geeft aan dat zij gepleit heeft om rekening te houden met hoogwaardige coatings- en zaaitechnieken en met de risico’s van alternatieve werkzame stoffen zoals we die in Nederland toepassen. De EC heeft hier geen gehoor aan gegeven. Wat vindt de Minister van deze ontwikkeling dat er weer een halt toe geroepen wordt aan innovatieve technieken (zoals het hoogwaardig coaten van zaden)? Is de Minister voornemens om in navolging van België een derogatie aan te vragen voor het gebruik van neonicotinoïden in die teelten waar de impact het grootst is en er geen alternatieven beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister in dat geval ook uitgebreid stil staan bij het ongelijke speelveld dat ontstaat als Nederland deze derogatie niet aanvraagt? Kan de Minister aangeven of het klopt dat er acht lidstaten zijn die een derogatie aangevraagd hebben of zijn dat er inmiddels meer? Zo ja, welke lidstaten zijn dat? Welke lidstaten overwegen om een aanvraag te doen? Is er een trend te zien bij de derogatie aanvraag van lidstaten waar bepaalde gewassen met een grote impact geteeld worden? Zo ja, welke trend en teelten zijn dat?

Nederland heeft er bij de EC nadrukkelijk op aangedrongen om strengere eisen aan zaaitechnieken en zaadcoating te stellen.

Verordening (EG) nr. 1107/2009 kent niet de mogelijkheid van een derogatie. Ik ga er vanuit dat hier gedoeld wordt op de eigenstandige bevoegdheid van de lidstaten om tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Wanneer een vrijstelling is verleend wordt deze samen met een onderbouwing van de betreffende lidstaat altijd genotificeerd aan de EC. Zo moet onder andere aangetoond zijn dat sprake is van een landbouwkundige noodsituatie.

Wanneer in Nederland een vrijstellingsaanvraag wordt ingediend, laat ik mij conform de gebruikelijke procedure adviseren door de NVWA op de landbouwkundige noodzaak en het Ctgb op de risico’s voor mens, dier en milieu. Het ligt het niet in de lijn der verwachting dat ik een vrijstelling zal afgeven voor de toepassingen van neonicotinoïden waarvoor op 17 mei 2018 op Europees niveau een verbod is overeengekomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1111).

Het is mij niet bekend in welke lidstaten dergelijke aanvragen tot tijdelijke vrijstelling ingediend zullen worden. Dit is namelijk een nationale bevoegdheid.

De Minister blijft op de vlakte met betrekking tot de impactanalyse van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Is er bewust voor gekozen om de economische gevolgen van dit besluit niet te kwantificeren? Zo ja, waarom? Zo nee, is de Minister bereid om eventueel met partijen uit het veld (sector, bedrijfsleven en/of banken) alsnog de economische gevolgen van dit besluit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

Verordening (EG) nr. 1107/2009 biedt niet de mogelijkheid in het besluitvormingsproces rekening te houden met mogelijke economische gevolgen voor de sector. Het ligt daarom niet voor de hand deze gevolgen te kwantificeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van het eerdere schriftelijk overleg om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden. Hierover hebben deze leden nog nadere vragen.

De leden van de CDA-fractie dringen er bij de Minister op aan om de Kamer inzage te geven in de kosten van het verbod op het buitengebruik, waaronder als zaadcoating, van drie neonicotinoïden (imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam) voor de verschillende teelten waarin dit gebruikt wordt in Nederland.

Verordening (EG) nr. 1107/2009 biedt niet de mogelijkheid in het besluitvormingsproces rekening te houden met mogelijke economische gevolgen voor de sector. Het ligt daarom niet voor de hand deze gevolgen te kwantificeren.

Zijn de mogelijke risico’s voor plantgezondheid en exportstatus ten gevolge van dit verbod in beeld? Zo ja, wat zijn deze?

In het algemeen geldt dat het moeilijker wordt om (quarantaine) organismen te bestrijden, wanneer het beschikbare pakket aan gewasbeschermingsmiddelen kleiner wordt.

De exportstatus van Nederland binnen de Europese Unie zal door de restricties aan het gebruik van de drie neonicotinoïden naar verwachting niet wijzigen. Deze restricties gelden voor alle lidstaten.

Deze verwachting geldt ook voor de exportstatus van Nederland naar derde landen. Dit heeft te maken met het feit dat eisen van deze landen zich vooral richten op «vrij van» of «tolerantie voor» bepaalde organismen. Voor zover bekend bij de NVWA stellen de meeste derde landen, voor in Nederland geteelde gewassen, geen eisen met betrekking tot het specifiek gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze drie neonicotinoïden of zijn er alternatieven beschreven om aan de eisen te voldoen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een reactie te geven op het bericht dat de Belgische Minister van Landbouw bij de EC in uitzondering op het verbod op het buitengebruik van drie neonicotinoïden (imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam) een derogatie aanvraagt voor bepaalde teelten (http://www.vilt.be/ducarme-gaat-derogatie-aanvragen-voor-gebruik-neonics). Is de Minister bereid om eveneens een derogatie aan te vragen voor in ieder geval teelten onder voorwaarden waar de impact van een verbod het grootste is, zo vragen deze leden. Is de Minister bereid met de EC in gesprek te gaan over een derogatie voor de teelt van pootaardappelen, graszoden, suikerbieten, voederbieten, hop en onbedekte teelt van bloembol- en bloemknolgewassen, zo vragen zij. Zo nee, waarom niet? Zoals het Ctgb stelt is het mogelijk om voorwaarden te stellen aan teelten, gezien het gebruik voor sommige teelten zeer belangrijk is. Het is daarom misschien mogelijk om toch onder voorwaarden een derogatie voor bepaald buitengebruik in sommige teelten te borgen. Is de Minister bereid daarover het gesprek aan te gaan met de EC?

Verordening (EG) nr. 1107/2009 kent niet de mogelijkheid van een derogatie. Ik ga er vanuit dat hier gedoeld wordt op de eigenstandige bevoegdheid van de lidstaten om tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Wanneer een vrijstelling is verleend wordt deze samen met een onderbouwing van de betreffende lidstaat altijd genotificeerd aan de EC. Zo moet onder andere aangetoond zijn dat sprake is van een landbouwkundige noodsituatie.

Wanneer in Nederland een vrijstellingsaanvraag wordt ingediend, laat ik mij conform de gebruikelijke procedure adviseren door de NVWA op de landbouwkundige noodzaak en het Ctgb op de risico’s voor mens, dier en milieu. Het ligt het niet in de lijn der verwachting dat ik een vrijstelling zal afgeven voor de toepassingen van neonicotinoïden waarvoor op 17 mei 2018 op Europees niveau een verbod is overeengekomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1111).

De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over het richtsnoer document voor bijen. Dit document is nog niet definitief vastgesteld. Daarom vragen deze leden in hoeverre toelatingshouders van gewasbeschermingsmiddelen al middelen toetsten op basis van dit nog niet definitieve toetsingskader en daarmee of zij wel de gevraagde informatie konden leveren toen zij in de gelegenheid gesteld werden om informatie aan te leveren. Hoeveel tijd is er nog om middelen te toetsen ten behoeve van dit nieuwe toelatingskader en welke tijdsperiode hebben de toelatingshouders gekregen om informatie aan te leveren? Om welke gegevens vraagt het toetsingskader in het richtsnoer voor bijen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Verwacht de Minister dat er andere gewasbeschermingsmiddelen kunnen voldoen aan het richtsnoer? Worden in het richtsnoer testmethodes beschreven? Zo ja, welke? Klopt het dat het richtsnoer vraagt om gegevens van zeer grote proeflocaties, zo vragen deze leden. Welk formaat proeflocatie acht de Minister redelijk in het richtsnoer? Daarnaast vragen deze leden hoe de Minister kijkt naar de verdere ontwikkeling van het richtsnoer voor bijen en andere nog te ontwikkelen richtsnoeren en hoe deze gebruikt zouden moeten worden.

Het betrof in dit geval een Europese herbeoordeling van werkzame stoffen, waarvoor het initiatief bij de EC ligt. Dit houdt in dat toelatingshouders aanvullende informatie bij de EC aanleveren; via een zogenaamde «data call». De EC toetst of deze aanvullende informatie volledig is. Vervolgens kan de EC wetenschappelijk advies inwinnen bij de EFSA en de daartoe aangewezen autoriteiten in de lidstaten. In Nederland is dit het Ctgb. Ook door EFSA en lidstaten wordt gekeken naar volledigheid van de aangeleverde aanvullende informatie.

Het zogenaamde bijenrichtsnoer bevat randvoorwaarden waaraan de onderzoeken moeten voldoen. Dit zijn onder andere te gebruiken methoden en eisen aan proeflocaties. Aangezien dit richtsnoer nog niet is vastgesteld, is nog niet duidelijk welke randvoorwaarden er precies gaan gelden en wat de mogelijke effecten daarvan zijn op andere werkzame stoffen.

Ik ben – zoals uw Kamer weet – voorstander van Europees geharmoniseerde toetsingskaders.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister ten behoeve van de ontwikkeling van alternatieven voor het gebruik van de drie neonicotinoïden in het topsectorenbeleid ook extra middelen inzet. Zo ja, heeft dat consequenties voor ander noodzakelijk onderzoek voor de landbouw?

Ik zet geen extra middelen in voor het topsectorenbeleid. Het bedrijfsleven kan in het kader van de topsectoren projectvoorstellen indienen voor publiek-privaat onderzoek naar alternatieven voor neonicotinoïden. Alle voorstellen worden beoordeeld en gewogen conform de afspraken in het topsectorenbeleid.

Vorig jaar is de Kennisimpuls Groene gewasbescherming en bestuivers gestart. Met deze kennisimpuls zet ik in op een systeemsprong en herontwerp van enkele milieubelastende teelten. Beoogd resultaat is het ontwerp van duurzame en competitieve plantaardige productiesystemen die vrij zijn van risicovolle gewasbeschermingsmiddelen.

Kan de Minister toelichten hoe de systeemaanpak erop gericht is om alternatieven te zoeken voor telers, zo vragen deze leden.

De systeemaanpak duurzame gewasbescherming richt zich op het in zeven pilots experimenteren met geïntegreerde gewasbescherming met als doel milieuwinst te behalen ten opzichte van gangbaar telen. Hierbij lopen de deelnemers aan tegen knelpunten. Waar nodig – en mogelijk – verkennen de deelnemers waar systeemaanpassingen oplossingen kunnen bieden, bijvoorbeeld in de beoordeling en toelating.

Hoe kansrijk acht de Minister het dat er voor het volgende teeltseizoen praktijkklare alternatieven voor handen zijn die generiek toepasbaar zijn? Is de Minister bereid om meer inzet te plegen ten behoeve van alternatieven, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke mogelijkheden ziet de Minister daartoe?

Het eerste gesprek op ambtelijk niveau met de sector zal voor het zomerreces plaatsvinden. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van dit gesprek.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met instemming kennisgenomen van de beleidsbrief inzake de Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van de drie neonicotinoïden imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam. Deze leden willen nogmaals hun steun uitspreken voor de opstelling van de Minister bij de discussie en stemming over het totaalverbod op het buitengebruik van deze systemisch werkende neonicotinoïden. Dit is goed nieuws voor de bijen en andere insecten.

De leden van de GroenLinks-fractie willen het kabinet nog enkele vragen voorleggen. Kan de Minister inzicht geven in de mate waarin coating van suikerbietenzaad met systemische insecticiden uit kan spoelen naar bodem en water? Wat is het risico dat neonicotinoïden uit zaadcoatings in de bodem achterblijven en vervolgens door andere gewassen worden opgenomen en zo alsnog een risico vormen voor wilde bijen en andere insecten?

De mate waarin gewasbeschermingsmiddelen na toepassing in de bodem en het water terechtkomen en het risico daarvan zijn onderdeel van de toelatingsbeoordeling. Dit is onder andere afhankelijk van de eigenschappen van de werkzame stof, de gebruikte concentratie en de wijze van toepassing. Het risico voor bijen van in de bodem achtergebleven neonicotinoïden, die door volggewassen worden opgenomen, was onderdeel van de beoordeling van de EFSA en het advies van het Ctgb (Kamerstuk 27 858, nr. 421).

Is de Minister het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat niet aan het verbod op het buitengebruik van imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam getornd zou moeten worden en dat derogaties onwenselijk zijn? Mogen deze leden ervan uitgaan dat eventuele verzoeken van sectorpartijen voor derogaties afgewezen zullen worden?

Verordening (EG) nr. 1107/2009 kent niet de mogelijkheid van een derogatie. Ik ga er vanuit dat hier gedoeld wordt op de eigenstandige bevoegdheid van de lidstaten om tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Wanneer een vrijstelling is verleend wordt deze samen met een onderbouwing van de betreffende lidstaat altijd genotificeerd aan de EC. Zo moet onder andere aangetoond zijn dat sprake is van een landbouwkundige noodsituatie.

Wanneer in Nederland een vrijstellingsaanvraag wordt ingediend, laat ik mij conform de gebruikelijke procedure adviseren door de NVWA op de landbouwkundige noodzaak en het Ctgb op de risico’s voor mens, dier en milieu. Het ligt het niet in de lijn der verwachting dat ik een vrijstelling zal afgeven voor de toepassingen van neonicotinoïden waarvoor op 17 mei 2018 op Europees niveau een verbod is overeengekomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1111).

De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat nog een stapje verder wordt gegaan in het aan banden leggen van het gebruik van imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam. Het Europese verbod betreft alleen het buitengebruik; het gebruik van deze drie neonicotinoïden in kassen blijft toegestaan. De onlangs gepubliceerde Waterkwaliteitsrapportage 2017 van het Hoogheemraadschap Delfland laat zien dat een groot aantal bestrijdingsmiddelen nog boven de toegestane normen worden aangetroffen bij de waterkwaliteitsonderzoeken. Imidacloprid en thiamethoxam zijn twee van deze stoffen, net als een aantal andere voor bijen en insecten zeer problematische stoffen. Deze leden maken zich zorgen dat het water vervuild raakt via substraat en de bodem van kassen. Dit lijkt een reële bedreiging voor het waterleven en mogelijk ook voor bijen die foerageren op bloemen rond de waterlopen. Hoe kijkt de Minister tegen de bevindingen van het Hoogheemraadschap Delfland aan? Is de Minister voornemens in Europees verband te pleiten voor maatregelen om het gebruik van imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam ook in kassen aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen is zij voornemens te nemen?

De waterkwaliteitsrapportage 2017 van het Hoogheemraadschap Delfland laat zien dat er weliswaar verbeteringen zijn, maar dat de doelen voor 2027 nog niet binnen handbereik zijn. Voor het behalen van de doelen is nog een behoorlijke verbetering nodig. Met de ingeslagen weg is er vertrouwen dat het halen van de doelen mogelijk is. Ik heb dit vertrouwen ook op basis van de gesprekken die we voeren over het verbeteren van de waterkwaliteit in onder andere het traject «Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater». Bovendien geldt per 1 januari 2018 de verplichting voor de glastuinbouw om het afvalwater met gewasbeschermingsmiddelen te zuiveren, voordat dit geloosd wordt.

Bij de beoordeling van de werkzame stoffen clothianidine, imidacloprid en thiamethoxam is de conclusie op Europees niveau getrokken dat veilig gebruik in de glastuinbouw mogelijk is. Ik ben daarom niet bereid om in Europees verband te pleiten voor het opleggen van restricties of het verbieden van de werkzame stoffen clothianidine, imidacloprid en thiamethoxam in de glastuinbouw.

Een grote groep wetenschappers, waaronder Nederlandse ecologen en biologen, deed onlangs opnieuw een noodoproep om alle neonicotinoïden te verbieden. De wetenschappers waarschuwen dat deze middelen een grote bijdrage leveren aan de massale teruggang van biodiversiteit wereldwijd. Ze wijzen daarbij op de nuttige ecosysteemdiensten die insecten en andere organismen leveren, zoals bestuiving, plaagonderdrukking en bodemvruchtbaarheid, en het risico dat deze ecosysteemdiensten door het gebruik van neonicotinoïden verder ondermijnd worden.

De leden van de fractie van GroenLinks horen bovendien zorgwekkende geluiden dat imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam in de praktijk vervangen dreigen te worden door andere systemisch werkende neonicotinoïden die zeker zo schadelijk, of zo mogelijk nog schadelijker zijn voor bijen en andere insecten. Kan de Minister dit bevestigen of ontkrachten? Zou het zo kunnen zijn dat we van de regen in de drup belanden? Zo ja, wat is de Minister voornemens hieraan te gaan doen? Is de Minister bereid binnen de Europese Unie (EU) te pleiten voor een bredere analyse van systemisch werkende bestrijdingsmiddelen en hun effecten op bijen, insecten en biodiversiteit in bredere zin? Deze leden pleiten ervoor om verboden middelen, zoals imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam, zoveel mogelijk te vervangen door duurzame methodes voor plagenbestrijding. Zo is voor de bestrijding van bladluis in suikerbieten de biologische methode «Predat» in ontwikkeling. Is de Minister bereid de ontwikkeling, validatie en marktintroductie van dergelijke duurzame bestrijdingsmethodes actief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen is zij voornemens te zetten?

Ik streef naar het breder toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Het kan echter nodig zijn om gewasbeschermingsmiddelen toe te passen om een ziekte, plaag of onkruid te bestrijden. Hierbij zal de afweging gemaakt moeten worden welke toegelaten gewasbeschermingsmiddelen al dan niet passen binnen geïntegreerde gewasbescherming. Dit kunnen ook systemische gewasbeschermingsmiddelen zijn.

Het bedrijfsleven kan in het kader van de topsectoren projectvoorstellen indienen voor publiek-privaat onderzoek naar alternatieven voor neonicotinoïden. Alle voorstellen worden beoordeeld en gewogen conform de afspraken in het topsectorenbeleid.

Toen glyfosaat eind 2017 opnieuw voor vijf jaar werd toegestaan gaf het kabinet aan dat de komende vijf jaar (2017–2022) zou moeten worden gebruikt om te werken aan alternatieven voor glyfosaat. De Kamer heeft meerdere moties aangenomen om het gebruik van glyfosaat versneld aan banden te leggen. Op welke termijn denkt de Minister glyfosaat uit te kunnen faseren? Hoe oordeelt de Minister in dit verband over het pleidooi van de Duitse Minister van Milieu om met een Europese uitfaseringsstrategie voor glyfosaat te komen? Is de Minister bereid samen met Duitsland voorstellen op tafel te leggen voor het in Europees verband uitfaseren van glyfosaat? Welke stappen is de Minister voornemens te zetten om glyfosaat in Nederland versneld uit te faseren?

Ik heb verschillende keren richting uw Kamer aangegeven dat ik niet van plan ben om de werkzame stof glyfosaat uit te faseren. Dit in het licht van de recente Europese besluitvorming om deze werkzame stof voor 5 jaar goed te keuren.

Ik heb uw Kamer ook geïnformeerd over het feit dat ik in gesprek ben met LTO Nederland over het terugdringen van het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2321).

Ik heb recent met mijn Duitse ambtgenoot afgesproken om samen te werken aan het ontwikkelen en toepassen van alternatieven. Dit gesprek krijgt binnenkort een vervolg op ambtelijk niveau.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben ook met zorg kennisgenomen van recente berichtgeving over de toelatingsprocedures voor bestrijdingsmiddelen. Zo zou het toelatingssysteem voor gewasbeschermingsmiddelen volgens wetenschappers niet onafhankelijk ingericht zijn en dit zou in het voordeel werken van grote fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen. Deelt de Minister deze zorg? Is de Minister bereid in Europees verband een herziening van de toelatingsprocedure te bepleiten om deze onafhankelijker in te richten? Zou de Minister vooruitlopend daarop de toelatingsprocedure van de Ctgb alvast onder de loep kunnen nemen?

Ik heb in mijn antwoorden op de vragen van lid Grashoff (GroenLinks) over het bericht «Bayer zette wetenschap jarenlang op een dwaalspoor» aangegeven dat ik deze zorgen niet deel in het licht van de huidige toelatingsprocedure met strikte kwaliteitseisen aan het dossier van de toelatinghouder, kritische beoordeling hiervan door de rapporterende lidstaat en de EFSA en het meenemen van relevante beschikbare wetenschappelijke publicaties. Ik ook aangegeven dat ik daarom niet bereid ben om in Europees verband te pleiten voor het onafhankelijker inrichten van de toelatingsprocedure en om de toelatingsprocedure van het Ctgb onder de loep te nemen. Dit raakt overigens aan de Europese besluitvorming over een voorstel van de Europese Commissie getiteld «wijziging Verordening Algemene Levensmiddelenwetgeving & onderliggende sectorale wetgeving i.v.m. de risicobeoordelingssystematiek». (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2426; Kamerstuk 22 112, nr. 2567).

De verbeterde toelatingssystematiek die risico’s voor bijen beter in kaart brengt en die al gebruikt is door EFSA leidde tot het inzicht dat imidacloprid, thiamethoxam en clothianidin verder ingeperkt zouden moeten worden. Zou de Minister er in Europees verband voor willen pleiten deze nieuwe Bee Guidance ook bij de herbeoordeling en toelating van andere neonicotinoïden en andere systemische insecticiden toe te passen?

Op dit moment wordt bij de beoordeling van werkzame stoffen voor de goedkeuring of de verlenging daarvan, gebruikgemaakt van het vastgestelde toetsingskader («guidance document on terrestrial ecotoxicolgy» uit 2002). Waar mogelijk wordt aanvullend ook een (gedeeltelijke) beoordeling uitgevoerd met het bijenrichtsnoer. Nederland heeft er wel bij de EC herhaaldelijk op aangedrongen het nog niet-vastgestelde bijenrichtsnoer snel vast te stellen. De EC heeft inmiddels aangekondigd dat zij het vaststellen van het bijenrichtsnoer zo snel mogelijk wil oppakken. Naar verwachting wordt in juli 2018 een concreet voorstel daartoe met lidstaten besproken in het standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn nog altijd verheugd over het besluit het gebruik van een drietal neonicotinoïden te beperken. Wat hen betreft behoeft het voorstel van de EC en het advies van EFSA geen nadere uitleg. Zij vragen wel of voor verdere toekomstige vraagstukken het Ctgb wel voldoende kan kijken naar gevolgen van stoffen voor de leefomgeving (bodem, water) die menselijke gezondheid niet direct treffen maar wel indirect de leefomgeving schaden. De leden van de SP-fractie verwijzen wat dit betreft ook naar hun inbreng voor het schriftelijk overleg over insectensterfte.

Het Ctgb beoordeelt op basis van zoveel mogelijk Europees geharmoniseerde toetsingskaders vooraf of alle toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen veilig gebruikt kunnen worden in Nederland. Hieronder wordt verstaan dat deze toepassingen geen onaanvaardbare risico’s hebben voor mens, dier en milieu. Milieu omvat verschillende aspecten, waaronder bodem en water. Op het moment dat veilig gebruik niet mogelijk is, wordt de toepassing in kwestie niet toegelaten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven over restricties aan het gebruik van drie neonicotinoïden. Zij steunen de Minister in het standpunt om zich te scharen achter het Commissievoorstel om de goedkeuring van drie neonicotinoïden verder aan te scherpen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een nadere toelichting op het verder met de sector zoeken naar mogelijkheden om alternatieven te ontwikkelen die passen binnen de principes van geïntegreerde gewasbescherming. De Minister spreekt de verwachting uit dat de huidige initiatieven niet op korte termijn leiden tot praktijkklare alternatieven. Op welke manier wil de Minister samen met de sector versnelling brengen in het ontwikkelen en daadwerkelijk op telersniveau toepassen van duurzame alternatieven?

Op mijn verzoek heeft de NVWA voor deze teelten concreet in kaart gebracht welke plagen als gevolg van de Europese besluitvorming onvoldoende kunnen worden bestreden.

Dit overzicht betrek ik in mijn gesprekken met de sector over het zoeken naar mogelijkheden. Het eerste gesprek op ambtelijk niveau zal voor het zomerreces plaatsvinden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met blijdschap kennisgenomen van de Europese restricties aan het gebruik van de drie neonicotinoïden imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam. Deze leden danken de Minister voor haar steun aan dit voorstel van de EC. Het is een stap in de goede richting. Zoals ook professor Goulson van de Universiteit Sussex namens een groep van 233 internationale wetenschappers deze week betoogt in het wetenschappelijk tijdschrift Science, is wereldwijd dringend actie nodig om het gebruik van neonicotinoïden verder terug te dringen en te voorkomen dat middelen met vergelijkbare schadelijke effecten in de toekomst worden toegelaten. Deze leden vragen de Minister of zij dit pleidooi voor de uitbreiding van het verbod ondersteunt en onderschrijft.

Dit onderschrijf ik niet. Daarvoor is nu op grond van de wetenschappelijke herbeoordeling geen aanleiding.

Het gedeeltelijke verbod op drie neonicotinoïden kwam er natuurlijk niet voor niets. Het is immers al jaren bekend dat deze bestrijdingsmiddelen een groot aandeel hebben in de dramatische afname van het aantal insecten. In Nederland alleen al staat 55% van de bijen op de Rode lijst. Bij recent onderzoek werden in maar liefst 75% van de honingmonsters die wereldwijd werden verzameld en onderzocht, sporen van neonicotinoïden aangetroffen. En sporen van neonicotinoïden zijn nu ook gevonden in de wespendief, die vooral larven, poppen, volwassen wespen, bijen, hommels eet.

Zowel in Nederland als in het buitenland staat de biodiversiteit ernstig onder druk vanwege de jarenlange vergiftiging van de natuur. De gedachteloze exportdrang bracht grootschalige monoculturen, met in veel gebieden een ecologische woestijn als gevolg. Zowel bodem als water werden in rap tempo opgeofferd om maar zo lang mogelijk vast te kunnen houden aan op exportgerichte bulkproductie.

Dat kan zo niet langer. De conservatieve reflex van Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en Royal Cosun om, ondanks de grote schade aan het milieu, dit verbod aan te vechten is daarom ook betreurenswaardig. Dat geldt ook voor de oproep tot een uitzonderingspositie vanuit sommige fracties in de Kamer. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vertrouwen er op dat de Minister voet bij stuk houdt en haar verantwoordelijkheid neemt in de strijd tegen bestrijdingsmiddelen. Deze leden rekenen er ook op dat de Minister in de meest heldere bewoordingen bezwaar zal maken tegen het verzoek van België om een uitzondering op het Europese verbod.

Deelt de Minister de mening, zoals ook verwoord door professor Goulson, dat nu een verdere beweging nodig is richting werkelijk duurzame landbouwmethoden, gericht op bescherming van biodiversiteit een gezonde bodem? Welke concrete doelstellingen mag de Kamer van de Minister verwachten op dit punt?

Mijn streefbeeld is dat in 2030 alle Nederlandse landbouwbodems duurzaam worden beheerd, zodat de bodem optimaal kan functioneren en de kwaliteit zo hoog mogelijk is en blijft voor volgende generaties. Aspecten die het functioneren van de bodem vooral bepalen zijn: beheer van organische stof en bodemvruchtbaarheid, beheer van bodemstructuur en beheer van bodemleven en weerbaarheid.

Duurzaam bodembeheer raakt aan andere belangrijke beleidsthema’s of heeft een sleutelrol voor de realisatie van andere beleidsdoelen. Zo is in de aanpak van geïntegreerde gewasbescherming duurzaam bodembeheer een preventieve maatregel (Kamerstuk 30 015, nr. 54).

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Minister op de conclusie van een bietenteler in Trouw. Het Europese verbod geldt voor boeren in alle lidstaten, dus het is niet zo dat Nederlandse boeren worden benadeeld. «Misschien gaat de prijs van suiker dan wel omhoog. Niet elke verandering is een verslechtering, hoor», aldus de bietenteler. Deze leden vragen de Minister of zij deze lezing kan onderschrijven.

Een akkerbouwer schrijft in een column in de Boerderij dat de waarschuwingen voor de gevolgen van het verbod voor bietenboeren hem doen denken aan de ophef over het verbod op propachloor in 2000, wat ook werd gezien als het einde van de uienteelt in Nederland. Terwijl vorig jaar een recordareaal aan uien is gezaaid.

Alternatieven zijn al lang voorhanden. Denk aan de biologische en biodynamische boeren die winstgevende bedrijven leiden met oog voor natuur en biodiversiteit. Erkent de Minister dat dit de boeren van de toekomst zijn en dat zij een veel houdbaarder werkwijze hanteren voor de lange termijn, gelet op bodemkwaliteit, schoon water en behoud van ecosysteemdiensten? Zo nee, waarom niet? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie staan voor een gezonde gifvrije landbouw en roepen de Minister nogmaals op om hierin nadrukkelijk de leiding te nemen. Is zij bereid om, bovenop de reeds bestaande inspanningen, het tempo op te voeren en te pleiten voor een totaalverbod op neonicotinoïden, niet alleen voor open teelten, maar ook voor de glastuinbouw? Want ook een verbod op gif in de glastuinbouw is hard nodig.

Er zal ook in de toekomst ruimte zijn voor een groot scala aan agrarische bedrijven. Deze bedrijven zullen ieder op hun eigen wijze invulling geven aan de maatschappelijke wensen en de wettelijke randvoorwaarden.

Bij de beoordeling van de werkzame stoffen clothianidine, imidacloprid en thiamethoxam is de conclusie op Europees niveau getrokken dat veilig gebruik in de glastuinbouw mogelijk is. Ik ben daarom niet bereid om in Europees verband te pleiten voor het opleggen van restricties of het verbieden van de werkzame stoffen clothianidine, imidacloprid en thiamethoxam in de glastuinbouw.

Het Hoogheemraadschap Delfland moest recent nog concluderen dat de doelen voor 2027 nog verre van binnen handbereik zijn. Nog steeds worden verboden middelen als dichloorvos en carbendazim geloosd in het oppervlaktewater. Erkent de Minister dat dit een hardnekkig probleem is dat zij zich zou moeten aantrekken? Wat is de boodschap van de Minister aan deze telers die zich wel netjes aan de regels houden? Erkent de Minister dat gesprekken niet genoeg zijn om dit probleem op te lossen? Erkent de Minister dat het jarenlang straffeloos gebruiken en lozen van illegale middelen afbreuk doet aan de status van een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?

Ik wijs elk gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die niet in Nederland zijn toegelaten of gebruik van een niet-toegelaten toepassing uiteraard af.

Deze berichtgeving past precies in de lijn die we kennen van de glastuinbouw. De zuiveringsplicht van door imidacloprid vervuild afvalwater uit kassen werd massaal genegeerd. De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken stelde in 2016 dat het gezien de normoverschrijdingen niet anders kon dan dat gebruiksvoorschriften niet werden nageleefd. Kan de Minister bevestigen dat er nog steeds geen sprake is van volledig correcte naleving?

De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken moest tot zijn spijt concluderen dat de zuiveringsplicht niet heeft gewerkt en er met de sector kennelijk geen fatsoenlijke afspraken te maken zijn. De betreffende bedrijven kregen uitstel tot 2018 om te voldoen aan de zuiveringsplicht. Hoe staat de sector er anno 2018 voor met de installatie van de verplichte zuiveringsinstallaties? Is de Minister bereid om, zoals de toenmalige Staatssecretaris zeer nadrukkelijk in overweging had, met een gebruiksverbod te komen in specifieke gif-hot spots, zoals de glastuinbouwgebieden? Zo nee, welke aanleiding heeft de sector gegeven om hen nogmaals te belonen voor het niet naleven van de regels?

De zuiveringsplicht voor de glastuinbouw met een rendement van 95% is per 1 januari 2018 ingegaan voor alle glastuinbouwbedrijven die water met daarin gewasbeschermingsmiddelen lozen. Collectieven kunnen via maatwerk uitstel krijgen tot maximaal 1 januari 2021.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer schriftelijk informeren over de stand van zaken rond het «hoofdlijnenakkoord waterzuivering glastuinbouw».

Er gelden sinds begin 2017 zeer strikte randvoorwaarden aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof imidacloprid in de glastuinbouw. Ik ga er vanuit dat deze randvoorwaarden worden nageleefd.

De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken heeft aangegeven het effect van de zeer strikte randvoorwaarden te monitoren via de jaarlijkse actualisering van de bestrijdingsmiddelenatlas (Kamerstuk 27 858, nr. 367).

Ik houd hier aan vast.

Hoe gaat de Minister voorkomen dat dergelijke scenario’s zich zullen herhalen bij de open teelten waar men binnenkort geen gebruik meer mag maken van imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam? Welke garanties kan de Minister geven dat het verbod ook daadwerkelijk zal worden nageleefd? Hoe gaat de Minister voorkomen dat het ook hier jarenlang gaat duren voordat we ook maar enigszins in de buurt komen van correcte naleving?

De primaire verantwoordelijkheid voor het naleven van voorschriften op de wettelijke gebruiksvoorschriften van gewasbeschermingsmiddelen ligt bij de agrarische sector. Dit is ook zo voor de middelen op basis van de werkzame stoffen clothianidine, imidacloprid en thiamethoxam.

De NVWA controleert op het juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (waaronder neonicotinoïden) en doet dit risico gebaseerd. Daarnaast houden waterschappen toezicht op emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

In verschillende teelten, zoals die van vollegrondsgroenten, zullen door het wegvallen van de zaadcoatings vaker volveldsbespuitingen nodig zijn. Tegelijkertijd gaan er nieuwe certificeringseisen voor het keurmerk Milieukeur gelden. De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de Minister dit beoordeelt. Is de veronderstelling juist dat het voor telers op deze manier heel lastig wordt om aan de eisen van Milieukeur te voldoen? Hoe waardeert de Minister dat?

Milieukeur/Planetproof is een private aangelegenheid. Het is niet aan mij om hierover een uitspraak te doen.

Het verbod op de toepassing van neonicotinoïden in open teelten heeft grote gevolgen voor verschillende teelten, waaronder die van suikerbieten en pootaardappelen. Dat heeft al zijn weerslag in 2019. De Minister heeft eerder aangegeven dat er diverse initiatieven lopen om alternatieven te ontwikkelen die passen binnen de principes van geïntegreerde gewasbescherming, dat zij deze initiatieven ondersteunt, maar ook dat deze initiatieven op korte termijn niet al zullen leiden tot praktijkklare alternatieven. Kortom, zonder andere oplossingen worden telers in een lastig parket gebracht en zullen ze wellicht noodgedwongen naar middelen grijpen die onderaan de streep mogelijk negatievere milieueffecten hebben dan neonicotinoïden. De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister bereid is met de sector verder te zoeken naar mogelijkheden. Deze leden ontvangen graag een nadere duiding hiervan. Welke oplossingsrichtingen heeft de Minister voor ogen? Is het haar streven om voor de korte termijn, dus in ieder geval voor 2019, het gewasbeschermingsbeleid zo vorm te geven dat voor telers een werkbare situatie ontstaat en zij niet gedwongen zijn om middelen te gebruiken die minder effectief zijn en die onderaan de streep negatievere effecten hebben dan neonicotinoïden? Wanneer komt hier duidelijkheid over?

Specifiek voor de buitenteelten waar een grote impact wordt verwacht door het wegvallen van de drie neonicotinoïden (pootaardappelen, suiker- en voederbieten en bloembol- en bloemknolgewassen) lopen enkele onderzoeken voor alternatieven. Deze zullen niet op korte termijn leiden tot praktijkrijpe oplossingen (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Op mijn verzoek heeft de NVWA voor deze teelten concreet in kaart gebracht welke plagen als gevolg van de Europese besluitvorming onvoldoende kunnen worden bestreden.

Dit overzicht betrek ik in mijn gesprekken met de sector over het zoeken naar mogelijkheden. Het eerste gesprek op ambtelijk niveau zal voor het zomerreces plaatsvinden.

Ook wil ik inzetten op nauwere samenwerking met andere lidstaten op dit vlak. Hierover heb ik onlangs ook gesproken met mijn Duitse ambtsgenoot.

De Minister heeft eerder aangegeven dat via het topsectorenbeleid praktijkonderzoek naar alternatieven ondersteund kan worden. Het budget voor praktijkonderzoek is echter beperkt, zodat regelmatig voorstellen afgewezen moeten worden. Sterker nog, zelfs voorstellen van de bietensector voor onderzoek naar het ontwikkelen van alternatieven voor neonicotinoïden zijn in het verleden afgewezen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er daadwerkelijk meer praktijkonderzoek naar alternatieven voor de inzet van neonicotinoïden gedaan kan worden?

Het bedrijfsleven kan in het kader van de topsectoren projectvoorstellen indienen voor publiek-privaat onderzoek naar alternatieven voor neonicotinoïden.

Alle voorstellen worden beoordeeld en gewogen conform de afspraken in het topsectorenbeleid.

Naar boven