13 Toegenomen aantal aardbevingen in Groningen

Aan de orde is de voortzetting van het debat over het toegenomen aantal aardbevingen in Groningen. 

Minister Kamp:

Voorzitter. We hebben in eerste termijn met elkaar kunnen wisselen dat het aantal aardbevingen in Groningen de afgelopen drie jaar is gehalveerd, dat die reductie met name heeft plaatsgevonden in het gebied van Loppersum, maar dat daar recent, het laatste halfjaar weer een ontwikkeling in de verkeerde richting gaande is, en dat we als kabinet besloten hebben om, vooruitlopend op een advies van Staatstoezicht op de Mijnen, een stap te zetten richting verdere reductie van de aardgaswinning met 10% in het gebied, ingaande de eerstkomende datum, zijnde 1 oktober aanstaande. 

Ik zal graag op de moties ingaan die aan de Kamer zijn voorgelegd door de woordvoerders en daarna nog enkele vragen, met name van mevrouw Van Veldhoven, beantwoorden. 

De eerste motie is die van mevrouw Van Tongeren op stuk nr. 335. Daarin wordt de Kamer uitgenodigd om te zeggen dat de regering te verzoeken is de intentie van de uitspraak van de Raad van State uit te voeren en de gaswinning bij Loppersum te beperken tot de allerkleinst mogelijke hoeveelheid die nodig is voor een zogenaamde waakvlamstand. Dat is in overeenstemming met het beleid van het kabinet. Het is zo dat wat wij doen in het Loppersumcluster, niet van invloed is op het totaal van de winning, het aardgas dat nodig is uit Groningen. Dat wordt dus niet beïnvloed door de hoogte van die waakvlamstand. We zijn in dat gebied teruggegaan van 15 à 16 miljard naar 1 miljard. Als het minder kan, dan is daar niets op tegen. We zijn dat aan het onderzoeken en we zullen bekijken wat er uit die onderzoeken komt. Het streven is om de waakvlam niet meer dan een waakvlam te laten zijn en de winning zo veel mogelijk te beperken. Ik laat het oordeel over de motie-Van Tongeren c.s. op stuk nr. 335 aan de Kamer. 

In de motie-Van Tongeren c.s. op stuk nr. 336 wordt de regering verzocht om processen in gang te zetten om de oorspronkelijke aanbevelingen van de OVV volledig uit te voeren. Wij zijn daarmee volop aan het werk gegaan en de OVV heeft ook al geconstateerd dat dit een heel eind is gevorderd. We gaan onverminderd door om de oorspronkelijke aanbevelingen allemaal uit te voeren. Ook het oordeel over deze motie laat ik aan de Kamer. 

In haar motie op stuk nr. 337 vraagt mevrouw Van Tongeren de regering om ervoor te zorgen dat een nieuw protocol schadeafhandeling in lijn is met de Nederlandse wetgeving en om vooraf een juridische toets te laten uitvoeren door de Hoge Raad of door een president van een rechtbank. Het nieuwe protocol moet vooral op draagvlak in het gebied kunnen rekenen. Natuurlijk zal dat nieuwe protocol, net zoals het nieuwe handboek, volledig in lijn moeten zijn met de relevante wetgeving. Een toets vooraf door de rechter is zeer ongebruikelijk en ook echt niet nodig. Als er straks zaken zijn, moet de rechter daarover uitspraak kunnen doen. Individuele zaken kunnen aan de rechter worden voorgelegd. Ook het schadeprotocol kan daarbij aan de orde komen. Ik heb daar allemaal niets op tegen, maar ik ben niet voor een toets vooraf. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg of het civiel of het bestuurlijk recht van toepassing is. Zoals het er nu ligt, hebben we het civiel recht in gedachten, maar ik kan daarover geen definitieve uitspraken doen, omdat we bezig zijn met een open proces in het gebied om te bekijken hoe het handboek en de schadeprotocollen het beste kunnen worden ingevuld. Dat moeten we nog bezien. Op grond daarvan kan ik definitief zeggen of het civiel recht, bestuurlijk recht dan wel civiel recht met onderdelen van bestuurlijk recht wordt. Vanwege de manier waarop we dit benaderen, kan ik nog geen uitspraken doen over de uitkomst. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De minister zei dat ik hem vroeg om een toets voordat het nieuwe protocol er is, maar het mag van mij ook gelijktijdig gebeuren of nadat het nieuwe protocol er is. De minister wil heel graag dat Groningers niet of zo min mogelijk naar de rechter gaan. Als er op een moment — dat kan ook nadat het nieuwe protocol er is — getoetst wordt of het aan de wetgeving voldoet, voorkom je mogelijkerwijs onduidelijkheid en een heleboel rechtszaken. De intentie is dat je de verwarring tussen aardbevingsschade, bodembeweging en mijnbouwschade bij de omkering van de bewijslast kwijt bent door een gezaghebbende toets. Vandaar dat ik voorstelde om het te laten toetsen door iemand van de advisering van de Hoge Raad, de Raad van State of een president van een rechtbank. Zij doen dit soort dingen vaker. Daardoor krijg je juist meer vertrouwen. 

Minister Kamp:

Dat is niet nodig. Er is een open proces gaande om tot protocollen en tot een handboek te komen. Zowel de juristen bij het ministerie van Economische Zaken als de juristen bij de NCG houden zich daarmee intensief bezig. Wij moeten ons werk goed doen, zoals altijd in dit soort gevallen. Als er concrete zaken komen, moet de rechter daarover in vrijheid uitspraak kunnen doen. Wij zorgen ervoor dat het in lijn is met de relevante wetgeving. Ik ben niet voor een toets vooraf door de Hoge Raad of door een president van een rechtbank, ook niet als die achteraf plaatsvindt. Ik ontraad daarom de motie-Van Tongeren c.s. op stuk nr. 337. 

Ik kom op de motie-Beckerman/Wassenberg op stuk nr. 338. Zij vraagt de regering te komen tot een samenhangende aanpak waarbij de menselijke maat en ruimhartigheid vooropstaan. Dit moet onafhankelijk van de NAM en Economische Zaken worden georganiseerd. Ik denk dat het ondenkbaar is om dit onafhankelijk van Economische Zaken te doen. De verantwoordelijkheid voor wat daar gebeurt, wordt gedragen door het kabinet. Iemand moet in eerste instantie de dagelijkse werkzaamheden doen en voorstellen aan het kabinet formuleren. Dat doet Economische Zaken. Of het nu Economische Zaken is of een ander, een van de leden van het kabinet doet de nodige voorstellen en is belast met de uitvoering ervan. Ik heb dat gedaan, mijn voorganger heeft dat gedaan en mijn opvolger zal dat doen. Het is echt geen oplossing om iets wat hier speelt en waarover Economische Zaken de expertise heeft, onafhankelijk te organiseren van Economische Zaken, net alsof het wegwerken van Economische Zaken een doel op zichzelf is. Ik ontraad daarom de motie-Beckerman/Wassenberg op stuk nr. 338. 

Mevrouw Beckerman (SP):

Zoals u weet, hebben heel veel Groningers het vertrouwen verloren in de NAM, maar ook in de overheid en specifiek in Economische Zaken. Wij zouden het daarom goed vinden als er een onafhankelijk instituut zou komen, waar de inwoners veel zeggenschap over hebben, zodat de eindverantwoordelijkheid wordt losgekoppeld van het ministerie van Economische Zaken. De minister heeft zelf ook gezegd dat hij het erg vindt dat Groningers dat vertrouwen kwijt zijn. Waarom kan hij dan niet meegaan in dit voorstel? 

Minister Kamp:

Omdat de minister van Economische Zaken als lid van het kabinet zijn best doet om te handelen in het belang van de mensen in Groningen. Dat is mijn werk, dat was het werk van mijn voorganger en dat zal het werk van mijn opvolger zijn. Het kabinet is verantwoordelijk en een minister moet dat werk doen. Ik zie geen reden waarom de volgende minister van Economische Zaken dat niet zou kunnen doen en een ander het zou moeten doen. 

We hebben het gehad over de onafhankelijkheid bij de Nationaal Coördinator Groningen en bij het Staatstoezicht op de Mijnen. Er wordt al onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek verricht. We moeten onszelf niet als overheid of als een ministerie of als een bewindspersoon in het beklaagdenbankje zetten. Wij zijn er om voor het algemeen belang op te komen. We zijn daar transparant in en we doen daar onze uiterste best voor, in wisselwerking met het parlement. Ik zie daarom geen enkele reden om te doen wat in deze motie wordt gevraagd. Ik ontraad de motie dan ook. 

De motie-Beckerman c.s. op stuk nr. 339 spreekt uit dat het proces om te komen tot een nieuw schadeprotocol onafhankelijk moet zijn en dat het eindresultaat niet bij voorbaat vast mag staan. Dat heb ik in het debat ook al gezegd. Ik kom daar straks bij de bespreking van de motie op stuk nr. 342 nog even op terug. Deze motie is echter, mede gelet op de motie op stuk nr. 342 en hetgeen ik heb gezegd, dermate overbodig, dat ik haar ontraad. 

In de motie-Agnes Mulder c.s. wordt de regering verzocht te toetsen wat nodig is voor de leveringszekerheid en de capaciteitszekerheid en het Staatstoezicht op de Mijnen hierbij een rol te geven. Ik heb uitgelegd dat GTS, een 100% overheidsbedrijf, bekijkt wat er nodig is voor leveringszekerheid. Ik ben van plan om de uitkomsten van GTS nog eens te laten valideren door een ander. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om gelijktijdig ook de uitkomst van GTS aan het staatstoezicht voor te leggen met de vraag of het daar nog commentaar op wenst te geven. Ik merk wel op dat staatstoezicht daar niet voor is. Het is daar niet voor ingesteld en niet voor geëquipeerd. Het is zijn werk niet, maar ik heb er geen bezwaar tegen om, als de Kamer dat wil, hem dit in dit geval voor te leggen. Ik laat het oordeel over deze motie daarom aan de Kamer. 

In de motie-Van Veldhoven c.s. op stuk nr. 341 wordt gevraagd om te komen tot één integraal onafhankelijk onderzoeksprogramma. Die motie is breed ondertekend, maar ik verzoek de indieners toch om daar nog even goed over na te denken, misschien ook naar aanleiding van wat ik nu ga zeggen. Op dit moment zijn er twee kennisprogramma's. We hebben het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) en het Nationaal programma Kennisontwikkeling Diepe Ondergrond. Het Nationaal programma Kennisontwikkeling Diepe Ondergrond is bedoeld voor de lange termijn, een periode van tien jaar. Dat is vooral een fundamenteel onderzoek. Het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw is bedoeld voor de korte termijn, dus voor een half jaar tot enkele jaren. Dat is vooral bedoeld om te zorgen dat EZ, SodM en de NCG de beschikking krijgen over de wetenschappelijke onderzoeksresultaten die ze nodig hebben. 

Het meer fundamentele onderzoek voor de lange termijn — een periode van tien jaar — wordt grotendeels gefinancierd door Shell. Daar zit een klein beetje eigen geld van NWO in, maar Shell heeft een bedrag van 15 miljoen beschikbaar gesteld. Die financiert dat dus. Aangezien wij als Kamer en regering het zo belangrijk vinden dat er onafhankelijk onderzoek is, waarbij geen enkele schijn van belangenverstrengeling mag zijn, willen wij heel graag dat door Shell gefinancierde fundamentele onderzoek voor de lange termijn apart laten. Dat Kennisprogramma Effecten Mijnbouw, dat dus echt gericht is op toegepast onderzoek en op onderzoeksresultaten die wij nodig hebben om ons werk goed te kunnen doen, willen we volstrekt onafhankelijk laten zijn en daar willen ook geen financiering van Shell bij hebben. Het SodM is het daar zeer mee eens. Het wil wel afstemming tussen die programma's maar niet dat er een samenvoeging plaatsvindt. Om die reden ontraad ik deze motie en geef ik de indieners in overweging om haar in te trekken. Het lijkt mij in dit geval echt van belang dat dat gebeurt. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik deel de analyse van de minister dat de onafhankelijkheid gewaarborgd moet worden. Als daarvoor toch nodig is dat er een knip blijft bestaan tussen bepaalde onderzoeksprogramma's, dan zullen we daar zeker zorgvuldig naar kijken. In een eerder rapport van de OVV werd gerefereerd aan andere, lopende onderzoeksprogramma's, die wel publiek zijn. Ik houd deze motie voor het moment aan, zodat we haar nog iets zorgvuldiger kunnen formuleren als dat nog nodig is na de toelichting van de minister. 

Minister Kamp:

Dat stel ik op prijs. Het is niet zoals de OVV stelt dat er nog helemaal geen onderzoeken worden uitgevoerd. In de afgelopen twee jaar is al een grote variëteit aan onderzoeken gestart en voor een deel al uitgevoerd op het gebied van effecten van de mijnbouw. Het betreft de effecten zowel boven- als ondergronds, onderzoeken en reviews, waterinjectie, zoutwinning en de gevolgen van stijgend mijnwater, de verbetering van de veiligheid van geothermie, en een risicoanalyse van kleine velden. Er lopen dus al een heleboel onderzoeken, maar nu gaat het erom een programma op te zetten met een wetenschappelijke commissie erboven, die volstrekt onafhankelijk is. Er mag geen belangenverstrengeling zijn. Ik stel het dus zeer op prijs dat mevrouw Van Veldhoven haar motie aanhoudt. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Veldhoven stel ik voor, haar motie (33529, nr. 341) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Kamp:

In de motie op stuk nr. 342 wordt de regering verzocht om de Kamer half juni te berichten over de uitkomsten van de nieuwe regeling, zodat afhandeling van schade snel kan worden hervat. Er wordt ook uitgesproken dat de NCG de ruimte moet hebben om ervoor te zorgen dat er goede protocollen en een goed handboek komen. Dat moet inderdaad gebeuren zoals hier staat. Half juni is een redelijke termijn, omdat de ambitie is om per 1 juli de zaak aan het draaien te hebben. Maar de Kamer weet uit de eerste reacties hoe gecompliceerd het veld inmiddels is. De NCG moet dat allemaal in goede banen zien te leiden. Hij zet zich daar zeer voor in. Hij hoopt ook dat hij tijdig daarmee klaar zal zijn. Hij en ik kunnen dat niet garanderen, maar we doen er wel ons best voor. Omdat hetgeen in de motie staat in overeenstemming is met wat wij willen, en wij het ook belangrijk vinden dat de Kamer daarvoor haar steun uitspreekt, zou ik de motie op stuk nr. 342 graag willen overnemen, als de indieners daarmee kunnen instemmen. 

De voorzitter:

Ik zie dat de indieners, de minister en de rest van de Kamer daartegen geen bezwaar maken. 

De motie-Van Veldhoven c.s. (33529, nr. 342) is overgenomen. 

Minister Kamp:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 343. De motie op stuk nr. 345 wil ik daarbij betrekken. Mevrouw Sazias zegt dat zij een afbouwplan wil voor de gaswinning met duidelijke stappen en tussenstappen. De heer Wassenberg vraagt in zijn motie op stuk nr. 345 aan de regering om te komen met een toekomstvisie, waarin geschetst wordt in welke stappen gaswinning beëindigd kan worden en hoe de Groningse regio versterkt kan worden. 

Een bepaald iets moet ik nog helder zien te krijgen voor mezelf. Dat wil ik met de Kamer wisselen. We hebben nu het advies van het SodM gehad, waarin staat dat we de 24 miljard kuub met 10% moeten verminderen. Dat is de eerste stap, en afhankelijk van de effecten moet je kijken naar volgende stappen. GTS zegt dat tussen de 21 en de 22 miljard kuub — dichter bij de 21 — minimaal nodig is voor een gemiddelde koude winter. Ik kan echter niet uitsluiten dat op een gegeven moment strijd komt tussen deze standpunten: het kan zijn dat het SodM adviseert om minder te doen, maar dat dat vanuit het oogpunt van de leveringszekerheid niet verantwoord is en weer grote problemen zou opleveren. Dan moet daarover dus een moeilijke beslissing worden genomen. Ik denk dus dat het verstandig is om ons daar tijdig op te bezinnen en te bekijken welke situatie zich voor zou kunnen doen, wat daar de verschillende oplossingsvarianten voor zijn, wat de effecten van die verschillende varianten zijn, en welke keuzes dan gemaakt moeten worden en verantwoord genomen kunnen worden. Ik ga mij erop voorbereiden wat daar moet gebeuren. Een afbouwplan voor de gaswinning, helemaal los van wat ik net heb gezegd, is voor mij moeilijk, omdat wij tot het jaar 2050 de overgang naar duurzame energie moeten maken. Het is moeizaam om te zeggen dat we de gaswinning in ieder geval in twaalf jaar, zoals genoemd in de toelichting, zouden moeten gaan afbouwen. Ik weet niet hoe dat loopt. Ik weet niet of het voor het milieu en voor de beheersing van het klimaatprobleem misschien belangrijk is dat er toch sprake zou moeten zijn van een langer blijvende inzet van gas. Ik weet ook niet of in de toekomst vastgesteld kan worden dat op een bepaald nader te bepalen lager niveau op een langere termijn geheel verantwoord winning van gas in Groningen toch mogelijk blijkt te zijn. Er zitten dus veel onzekerheden in. Als mevrouw Sazias datgene wat ik zojuist heb gezegd, namelijk dat ik een oplossing moet zien te vinden voor de discrepantie tussen de advisering door het SodM en de analyses van GTS, zodat daarover t.z.t. de goede besluitvorming zou kunnen plaatsvinden, de goede uitleg van haar motie op stuk nr. 343 vindt, zou ik met die uitleg van mij het oordeel over de motie op stuk nr. 343 en de motie op stuk nr. 345 aan de Kamer kunnen overlaten. Mocht er over die uitleg toch een verschil van mening zijn, dan ontraad ik beide moties. 

Mevrouw Sazias (50PLUS):

De termijn van twaalf jaar kwam uit Groningen. Ik wilde u juist vragen of u die termijn haalbaar vindt. Die termijn staat niet in verband met mijn motie. U hebt zelf een termijn genoemd, bijvoorbeeld tot 2050. Ook dat is een stip op de horizon. In zo'n afbouwplan moeten natuurlijk veel meer maatregelen komen, zoals het stimuleren van aardgasvrije bouw en het opwekken van schone energie. Dat hoort allemaal bij dat afbouwplan. Ik vraag met deze motie dus niet om snel een "afraffelplan" te maken maar om — zoals u ook zegt — een gedegen plan te maken, waarbij in ieder geval wordt gestreefd naar die afbouw. 

Minister Kamp:

Ja, ik ben bereid om te streven naar afbouw van fossiele energie en vervanging daarvan door duurzame energie. In het kader van die afbouw van fossiele energie zal er ook afbouw van gasgebruik en in verband daarmee van gaswinning plaatsvinden. In welke mate dat concreet voor de wat kortere termijn tot besluiten zal kunnen leiden, zal blijken uit het onderzoek dat ik doe in geval van discrepantie tussen de analyse van GTS en het advies van het SodM. Dan zal dit opnieuw aan de orde kunnen komen. Met die uitleg van mevrouw Sazias en met mijn toelichting daarop laat ik, als ook de heer Wassenberg daarmee kan instemmen, het oordeel over de motie op stuk nr. 343 en de motie op stuk nr. 345 aan de Kamer over. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik zou daar nog iets aan willen toevoegen. Ik vraag ook om een toekomstvisie. Net als mevrouw Sazias een beetje heeft gedaan, vraag ik u dus om echt explicieter in te gaan op de perspectieven die wij Groningen straks na die transitie kunnen bieden voor wanneer die transitie voltooid is of goed op weg is. Wordt het zon of wordt het wind? Welke mogelijkheden en kansen gaan we Groningen bieden en hoe kan het ministerie daarop inzetten? 

Minister Kamp:

Groningen is zeer ambitieus ten aanzien van de overgang naar duurzame energie en de rol die het daarin zou kunnen spelen. Er worden diverse initiatieven ontwikkeld. Ik steun die ook en ik heb er geen enkel bezwaar tegen om in de geest van wat de heer Wassenberg zegt, op enig moment voor de Kamer inzichtelijk te maken wat het geheel is aan inspanningen en samenwerking op dat gebied. Wat de heer Wassenberg nu zegt, leidt er dus toe dat datgene wat ik zojuist heb gezegd — namelijk dat het oordeel over de motie op stuk nr. 343 en de motie op stuk nr. 345, met de daaraan gegeven uitleg, aan de Kamer is — zo blijft. 

De voorzitter:

Mevrouw Mulder heeft een vraag, ook al gaat dit niet over haar motie. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Inderdaad, want voor het CDA is belangrijk dat ook de regio zelf hierbij goed wordt gehoord. Als dit iets is wat vanuit het land naar Groningen komt, zijn we in mijn beleving niet goed bezig. Ik denk ook niet dat de minister dat wil, maar misschien kan hij heel expliciet aangeven dat hij dit samen met de regio doet. 

Minister Kamp:

Het gaat andersom: de regio heeft hierbij het initiatief. 

In de motie op stuk nr. 344 wordt de regering gevraagd om met een plan te komen om de verschillende belangen met betrekking tot de winning van delfstoffen te beleggen bij verschillende ministeries. Ik heb daar wel iets over gezegd. Het ministerie van Economische Zaken verleent de vergunningen voor de winning van delfstoffen. Met het oog op de veiligheid verbinden wij daar vervolgens voorschriften aan. Als je een vergunning verleent, stel je immers ook vergunningsvoorwaarden. Dat ligt logischerwijs in één hand en dus bij het ministerie van Economische Zaken. Het SodM adviseert daarover en houdt daar toezicht op en is volstrekt en volledig onafhankelijk. Dat is nog op geen enkel moment ter discussie geweest. Om die reden kan ik dus niets anders doen dan deze motie ontraden, want die lost geen enkel probleem op. 

De motie op stuk nr. 346 is van mevrouw Schouten en mevrouw Dik-Faber. Ik heb het oordeel over de motie op stuk nr. 336 aan de Kamer gelaten en de motie op stuk nr. 342 heb ik overgenomen. In beide moties zijn eigenlijk al alle elementen uit de motie op stuk nr. 346 verwoord en verwerkt. Daarom heeft de motie op stuk nr. 346 geen meerwaarde. Om die reden ontraad ik haar. 

In de motie op stuk nr. 347 van de heer Graus c.s. wordt gevraagd om de uitkoopregeling uit te werken en voor september in werking te laten treden. De uitvoering van de pilot betreffende die uitkoopregeling is nog gaande, maar de hele opzet ervan is duidelijk. De evaluatie door de Technische Universiteit Delft is ook gedaan. Aan de hand daarvan wordt nu overlegd tussen de maatschappelijke stuurgroep, de bestuurlijke stuurgroep en de Nationaal Coördinator Groningen. De Nationaal Coördinator is van plan om in mei te komen met zijn kwartaalbericht, dat betrekking heeft op het eerste kwartaal van 2017. Ongetwijfeld zal daar vervolgens in de Kamer over worden gesproken. Ik geef de heer Graus in overweging om zijn motie aan te houden, totdat we dat kwartaalbericht van de Nationaal Coördinator met de resultaten van zijn werkzaamheden hebben ontvangen en we daarover een opvatting kunnen hebben. 

De heer Graus (PVV):

Ik volg het advies van de minister. Ik houd de motie aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Graus stel ik voor, zijn motie (33529, nr. 347) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Kamp:

Mevrouw Van Veldhoven heeft mij gevraagd hoe het zit met de 30 miljard m3. Ze zegt: oorspronkelijk hadden we het idee dat het in een gemiddelde winter 24 miljard m3 is en in een koude winter, althans in de meeste koude winters, 30 miljard m3. Ze vroeg: wordt dat nu ook verlaagd als het naar beneden gaat tot 24 miljard m3? Dat is absoluut het geval. De fluctuaties worden niet groter, omdat alle caps worden verlaagd met dezelfde percentages. Het antwoord op deze vraag van mevrouw Van Veldhoven is dus bevestigend. 

Mevrouw Van Veldhoven vroeg ook naar de opkoopregeling. Daarop ben ik net ingegaan in mijn antwoord op de vraag van de heer Graus. 

Ik hoop, mijnheer de voorzitter, dat ik hiermee de moties naar behoren heb voorzien van een reactie van de regering. 

De voorzitter:

Wat mij betreft wel, maar wat betreft de heer Wassenberg nog niet. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Misschien heb ik het gemist — excuus dan daarvoor — maar ik heb het oordeel van de minister over mijn motie op stuk nr. 344 niet meegekregen. 

De voorzitter:

Volgens mij: ontraden. Maar de minister kan het zelf beter zeggen. 

Minister Kamp:

Het zou niet beleefd zijn om te herhalen wat ik daarover heb gezegd, maar mijn genuanceerde betoog eindigde in de conclusie dat ik dit ontraad. 

De voorzitter:

De heer Wassenberg, ten slotte en kort. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Mag ik de minister dan vragen waarom hij wat dat betreft ook het advies van de OVV ontraadt? 

Minister Kamp:

Dan zou ik herhalen wat ik net heb gezegd. Maar omdat de heer Wassenberg persisteert, zal ik dat toch doen. Als er aanvragen komen voor de winning van delfstoffen, dan moet daarover een besluit worden genomen, dan moet er een vergunning worden verleend. Dat is de gelegenheid om voorwaarden te stellen. Die voorwaarden stel je voor de veiligheid. Degene die de vergunning verleent, logischerwijs Economische Zaken, moet die voorwaarden stellen en moet zich dus per definitie met de veiligheid bezighouden. Het Staatstoezicht op de Mijnen is er om te adviseren en om op de uitvoering van de besluiten toezicht te houden. De onafhankelijkheid van het Staatstoezicht op de Mijnen heeft nog op geen enkel moment formeel of materieel ter discussie gestaan. Daarover bestaat ook geen enkele onduidelijkheid bij EZ. Er is ook geen enkel pijnpunt bij het Staatstoezicht op de Mijnen. Dit functioneert dus allemaal uitstekend. Dat is ook logisch. Om die reden heb ik ontraden wat staat in de motie op stuk nr. 344. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de minister en de deelnemers aan dit debat hartelijk. Ik dank ook de mensen op de publieke tribune en degenen die het debat op een andere manier hebben gevolgd. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven