6 Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2015 ( 34000-XV ).

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. De minister wil spanningen in onze samenleving tegengaan en de tweedeling bestrijden. Dat kan ik alleen maar aanmoedigen en dat zal ik blijven doen. Ik begon mijn termijn echter al met de vraag: waar staat deze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nu echt? Hij doet een aantal goede zaken, maar laat een aantal grote onderwerpen toch links liggen. De minister, zo is mij duidelijk geworden, toont geen enkele ambitie om de groeiende ongelijkheid in inkomens en vermogens op te pakken en te bestrijden. Hij erkent wel dat er een spanning is en hij zegt de tweedeling te willen bestrijden, maar hoe verhoudt zich dat tot zijn afwijzende of afzijdige woorden over het bestrijden van armoede en tweedeling? 

Een steeds grotere groep mensen kan echt niet meer rondkomen. Dat is niet omdat zij niet willen en niet omdat zij niet hard genoeg werken, maar omdat zij gewoon niet krijgen wat zij eigenlijk verdienen. Het gaat om ouderen en kinderen in armoede, om steeds meer huishoudens met problematische schulden, om mensen die hun zorgverzekering niet meer kunnen betalen en om huren die de pan uit rijzen. En dan komt de staatssecretaris ook nog met haar plannen om arbeidsgehandicapten zogenaamd aan het werk te helpen, terwijl dat in de praktijk oplevert dat hun contracten niet meer worden verlengd. Hoe moet dat straks met toekomstige generaties? 

De minister is goed bezig met de aanpak van schijnconstructies en met het voorkomen dat door arbeidsmigratie de arbeidsvoorwaarden en de lonen in Nederland gedrukt worden, maar de grootste schijnconstructie, die zijn staatssecretaris creëert, is werklozen in Nederland zonder loon en zonder cao onder het wettelijk minimumloon te laten werken in banen die voorheen werden bezet door gewoon betaalde krachten. Dat is pure verdringing. De minister kijkt daarvan weg of wijst naar zijn staatssecretaris. Ik vind dit teleurstellend, omdat ik het niet vind passen bij zijn woorden. Ik daag de minister dus uit om hier dan maar eerlijk te zeggen: mensen, ik heb goede bedoelingen en goede intenties en ik wil de werkloosheid bestrijden, maar ik zit nu eenmaal in een kabinet met de VVD en die wil keihard snoeien, waardoor het bloeien ons onmogelijk wordt gemaakt. Dan is hij dapper. Dan is hij eerlijk. 

Ik heb een aantal moties. De eerste gaat over schulden. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat ruim 1 miljoen Nederlanders problematische schulden kennen, deze schuldenproblematiek in Nederland nog steeds toeneemt en grote sociale, maatschappelijke en economische gevolgen kent; 

constaterende dat de overheid als schuldeiser met bijzondere mogelijkheden tot inhoudingen, verrekeningen, beslag en boetes een succesvolle gemeentelijke schuldhulpverlening te vaak in de weg staat; 

verzoekt de regering om de beslagvrije voet actief toe te passen en openstaande schulden aan de overheid niet langer te verrekenen met andere toeslagen; 

verzoekt de regering tevens om in het rijksincassobeleid primair in te zetten op het treffen van betalingsregelingen, en boetes altijd bij te laten dragen aan het aflossen van schulden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 15 (34000-XV). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de partnertoeslag per 1 januari 2015 wordt afgeschaft; 

constaterende dat hiermee in bijzondere omstandigheden AOW'ers in problemen kunnen komen doordat mogelijkheden dit zelfstandig te compenseren ontbreken; 

verzoekt de regering, een hardheidsclausule te introduceren waarmee deze toeslag in stand blijft voor alle gevallen waar sprake is van mantelzorg voor de partner, van het ontbreken van echt zicht op werk vanwege gebrekkige opleiding, handicaps, gezondheid of andere bijzondere persoonlijke omstandigheden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 16 (34000-XV). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat werklozen met een arbeidsovereenkomst op zak die binnen drie maanden ingaat een sollicitatieplicht hebben; 

verzoekt de regering, geen sollicitatieplicht op te leggen indien er aantoonbaar een arbeidsovereenkomst is getekend die binnen drie maanden ingaat, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 17 (34000-XV). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat naar schatting 17.000 zzp'ers die in de periode tussen 2004 en 2008 zijn bevallen geen uitkering hebben ontvangen; 

constaterende dat het VN-comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (CEDAW) de regering aanbeveelt om een regeling te treffen teneinde deze vrouwen schadeloos te stellen; 

van mening dat het VN-Vrouwenverdrag van toepassing is op alle werkende vrouwen, ongeacht de contractvorm waarbinnen werkzaamheden worden verricht; 

verzoekt de regering, een regeling te treffen teneinde deze vrouwen schadeloos te stellen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 18 (34000-XV). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de werkloosheid onder jongeren met een niet-westerse achtergrond bijna drie keer zo snel groeit als onder autochtone jongeren; 

verzoekt de regering, een banenplan op te stellen voor jongeren met een niet-westerse achtergrond, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 19 (34000-XV). 

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn laatste woorden gaan over tweedeling. Daarbij gaat het ten eerste om sociaal-economische tweedeling. Helaas moet ik constateren dat de verarmingspolitiek van dit kabinet bijdraagt aan de steeds verdergaande tweedeling. Ik heb de minister opgeroepen om zijn oude schoenen uit te trekken en over te stappen op nieuwe politiek. Hij weigert dat vooralsnog. We zullen de minister blijven bestoken met onze alternatieven voor investeringen in dat wat voor ons allemaal belangrijk is, zoals werk, inkomen en zorg. 

Het tweede punt is de sociaal-culturele integratie en sociaal-culturele tweedeling. De minister heeft daar wijze woorden over gesproken. De minister zegt terecht dat we in dit land een Grondwet hebben op basis waarvan je niet mag discrimineren, op basis waarvan iedereen mag en kan zijn wie hij wil zijn, ongeacht bijvoorbeeld zijn achtergrond, sekse of geloof. Dat is onze rechtsstaat. Die rechtsstaat hebben we inderdaad met zijn allen hoog te houden. Daar hoort ook bij dat alle kinderen in dit land een gelijkwaardige positie hebben, die we met zijn allen behoren te beschermen. Ik ben blij dat de minister zich dat realiseert. Ik ben ook blij dat deze minister van integratie benoemt dat het op heel veel plekken ontzettend goed gaat. Of we nou een migrantenachtergrond hebben of niet, we leven samen, we werken samen en we gaan samen naar school. Er zijn mensen op belangrijke posities. Ook Turks-Nederlandse jongeren doen het ontzettend goed. Ze studeren meer dan voorheen. Ze zijn geïntegreerd. 

Maar er zijn ook knelpunten. Het is ook onze verantwoordelijkheid om die knelpunten te benoemen. Na decennia, zou ik bijna willen zeggen, op een spoor te hebben gezeten waarin mensen geen onderdeel uitmaken van dit land, op een spoor waarin integreren mogelijk gemaakt zou moeten worden met behoud van identiteit door het faciliteren en zelfs subsidiëren van internaten en allerlei toestanden die bijdragen aan segregatie, zie ik nu een koerswijziging. Die koerswijziging heeft de minister bevestigd door te zeggen: ja, ik ga in gesprek met die organisaties en met de Turkse ambassadeur om het te hebben over die ongewenste beïnvloeding. Een gesprek om duidelijk te maken dat Turkse Nederlanders — maar dat geldt evenzeer voor Marokkaanse Nederlanders — onze medelanders, onze burgers zijn. Ze horen bij ons. Leer loslaten. Willen we een samenleving volledig mogelijk maken, dan moeten we dit soort obstakels uit de weg ruimen. Ook al is het laat, maar beter laat dan nooit. Het zou heel goed zijn als ook de landen van herkomst van deze burgers zich dit realiseren en dit uitspreken. 

Dat gezegd hebbende, wil ik hier ook benadrukken dat we natuurlijk ook een eigen verantwoordelijkheid hebben en dat de minister ook in de spiegel mag kijken. Wanneer we dit zeggen, moeten we er ook van uitgaan en er samen voor zorgen dat de randvoorwaarden om daadwerkelijk te kunnen samenleven, er zijn. Op dat punt stelt de minister me teleur. Hij zegt dat hij alles onder controle heeft en dat hij weet waar hij mee bezig is. Hij zegt dat hij een integratiebeleid heeft. Ik merk daar heel weinig van, in ieder geval op een aantal cruciale punten, zoals werk. We constateren dat de werkloosheid onder jongeren gigantisch is, en zeker onder jongeren met een migrantenachtergrond. De plannen van het kabinet leiden alleen maar tot meer werkloosheid. Mijn verzoek aan de minister is om daar speciale aandacht voor te hebben. Ga daarmee aan de slag. 

Mijn tweede punt gaat over samenleven. Ontmoeting is daarbij cruciaal en noodzakelijk. Ik heb zo veel ouders gesproken die in buurten en wijken wonen waar ze geen enkele autochtone Nederlander tegenkomen, van wie de kinderen slechter Nederlands spreken dan zijzelf. Maar zij willen dit niet. Zij willen gelijke kansen. Aan die segregatie, de zwarte en witte scholen, de zwarte en witte buurten, daaraan doet dit kabinet niks! Sterker nog, met alle sociaaleconomische plannen van dit kabinet zal dit beeld van tweedeling alleen maar sterker worden. Ik roep de minister op om in januari, in het nieuwe jaar, met echt concrete plannen te komen, waarvan ook het bestrijden van radicalisering en fundamentalisme onderdeel uitmaakt. Ik roep de minister op om die oude structuren te laten voor wat ze zijn. Kijk naar de individuen. Ons land zit vol met talent, met mensen die progressieve waarden en gewone mensenrechten verdedigen. Doe daar zaken mee. Ga naar die buurten en wijken. 

Mijn laatste punt gaat over meisjes die gedwongen worden uitgehuwelijkt en/of zijn achtergelaten. Een aantal weken geleden had ik een voorbeeld van een meisje dat had aangeklopt bij een Nederlandse ambassade in het buitenland, maar simpelweg werd weggestuurd. Ik heb hier nu weer een voorbeeld. Dat gaat over een meisje dat op een vakantie in Sudan is achtergelaten en vervolgens is uitgehuwelijkt. Dit meisje wil hulp van de Nederlandse ambassade. Dit is ons Nederlands meisje dat haar vrijheid wil en niet wordt geholpen. Mijn vraag aan de minister, die voor vrijheid staat, is: gaat u dit probleem nu ook oplossen? 

De heer Anne Mulder (VVD):

Voorzitter. Om te beginnen wil ik de beide bewindspersonen en hun ambtenaren danken voor de beantwoording van de vragen. Ze hebben heel veel vragen beantwoord bij de begrotingsbehandeling, ze hebben heel veel vragen beantwoord bij het begrotingsonderzoek en ze hebben ook vannacht nog heel veel vragen beantwoord. Ik wil de minister ook bedanken voor zijn reactie op de voorstellen en ideeën van de VVD. De minister zei dat instituties moeten meeademen met ontwikkelingen. Dat zijn, volgens mij en de VVD, heel verstandige woorden. Het gaat om het aanpassingsvermogen van de Nederlandse arbeidsmarkt, van onze bedrijven en van de economie. Als die goed draaien, is dat goed voor de werkgelegenheid en goed voor de mensen, want het levert banen op. Als je daar niet tijdig genoeg over nadenkt, keert de wal het schip. Het is ook verstandig dat de minister na wil blijven denken, ook na het sociaal akkoord. Het gaat de VVD, de Partij van de Arbeid en de bewindspersonen om banen, denk ik. Dat is wat ons bindt. Het is ook goed om te spreken over flexibiliteit, want dat is natuurlijk een lastig onderwerp. Mensen hebben namelijk een natuurlijke behoefte aan zekerheid. Dus als die arbeidsmarkt flexibiliseert, moeten we daarover nadenken, over de nieuwe zekerheiden. Want je gaat van een leven met één baan naar een leven vol banen. Daar hoort bij dat je weerbaar bent, dat je zekerheid kunt krijgen op het gebied van scholing. Er worden straks twee moties ingediend door collega's om die scholing nog eens aan te zetten. De VVD heeft die medeondertekend. 

We moeten dus nadenken. De polder stelt dan toch wel weer een beetje teleur. Nu zit ik niet de hele dag te twitteren, maar als de FNV twittert "een nieuwe fundamentele discussie over verhouding tussen vast en flex, nu niet gepast", dan denk ik: je lost het probleem niet op door er niet over te praten. Dan sta je als vakbond met je rug naar banen. Ik constateer dat met spijt. Dat is gewoon jammer. 

Over de cao's hebben we eerder met de minister gesproken. Als je het hebt over contractvrijheid, wat zeg je dan tegen mensen die willen werken, maar daarin worden beperkt door cao's? Die mensen zitten niet aan de cao-tafels waar die afspraken worden gemaakt. Dan zeg ik: goed dat die partijen die afspraken in de cao maken, goed voor zichzelf en hun leden zorgen, maar de VVD komt op voor alle mensen die willen werken. Daarom zal ik dat initiatiefvoorstel gaan indienen. Ik houd natuurlijk rekening met wat de minister heeft gezegd: letten op contractvrijheid en internationale regels. Daar gaan we natuurlijk op letten. Dan komen we hier ongetwijfeld weer terug. 

Dank ook voor de toezegging van de minister over de Wet werk en zekerheid. Hij wil niet alleen de vinger aan de pols houden, maar ook ingrijpen. 

Tot slot zijn wij benieuwd naar de samenhangende visie van de minister op de arbeidsmarkt. Eigenlijk heeft hij al toegezegd die te zullen geven. Hij noemde al een aantal onderzoeken. Als die klaar zijn, verwachten wij die visie. Wij rekenen erop dat hij dan rekening houdt met de trends die wij hebben geschetst: globalisering, robotisering en flexibilisering; en dat hij die ook ziet als een gegeven, waarbij de vraag is hoe daarmee om moet worden gegaan. Daar gaat het de VVD om. Er is wel werk. Dat moeten we omzetten in banen. Daar hebben mensen profijt van. Voor alle duidelijkheid: het is en-en: én vaste contracten én flexibele contracten. Ze kunnen prima naast elkaar bestaan. 

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Voorzitter. Ten eerste dank ik de minister, de staatssecretaris en de ambtenaren voor hun antwoorden en de discussie die we hier open hebben gevoerd. Het ging immers toch om het feit dat in geen ander land zo veel risico op het bordje van de werkgever ligt en over wat we daar met elkaar aan kunnen doen, nu en in de toekomst. Werkgevers betalen twaalf jaar lang voor hun werknemers en voormalig werknemers, twee jaar bij ziekte en tien jaar bij arbeidsongeschiktheid. Dat kost hen zo'n 25 miljard per jaar. Werkgevers betalen in Nederland altijd voor het inkomen van hun werknemers, ook als zij niet kunnen werken door een oorzaak buiten het werk. 

Ik dank de minister voor de toezegging over een aanvulling op het onderzoek naar verkorting van de loondoorbetaling bij ziekte van twee naar één jaar. Ik hoor graag hoe hij dit aanvullend onderzoek gaat inrichten. De VVD wil graag nog wat aanbevelingen voor de vraagstelling doen. Met arbodiensten vinden wij dat de re-integratie bij ziekte efficiënter kan. De eindejaarsevaluatie, de evaluatie na een jaar, kan naar een half jaar. Dat zou een eerste stap zijn, zodat mensen sneller aan het werk kunnen bij een andere werkgever als dit bij de eigen werkgever niet lukt. Ik zie graag dat de minister deze aanbevelingen uit het veld bij dit onderzoek betrekt, zodat de lasten voor werkgevers omlaag kunnen. Daar is het ons allemaal om te doen. Zo krijgen we meer banen. 

Verder zijn we het met de minister eens over de drempels van werkgevers tussen vast en flexwerk. Dat is winst. Als alle lasten voor ziekte en arbeidsongeschiktheid van vaste krachten en flexwerkers, ook de lasten die ontstaan door wat werknemers buiten het werk doen, bij de werkgevers worden neergelegd, kun je het probleem van die 25 miljard euro aan ziekte- en arbeidsongeschiktheidskosten niet aanpakken. Dan zal er geen werk worden aangeboden door werkgevers. Daarom vinden we de toezegging van de minister in het debat positief dat onderzoek naar risque social en risque professionel uit het verleden door hem van een appreciatie wordt voorzien. De vraag is wanneer we deze brief kunnen verwachten. Ik stel voor: ruim een maand voor het volgende overleg arbeidsongeschiktheid. Graag ontvang ik een reactie. 

Ten aanzien van de export werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten, de WGA, stelt de schriftelijke beantwoording ons helaas teleur. De VVD vindt dat als je met WW niet in het buitenland kunt verblijven, je dat ook niet met een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet kunnen. Je bent gedeeltelijk arbeidsongeschikt, je moet re-integreren en je moet weer terug naar werk. Dat kan alleen in Nederland. Het is anders ook niet te controleren of je aan je verplichtingen voldoet. Daarom dienen we de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat mensen die arbeidsongeschikt zijn, de plicht hebben te werken aan hun re-integratie zodra ze dat kunnen; 

overwegende dat uitkeringsgerechtigden in de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) niet blijvend arbeidsongeschikt zijn en dat zij voor het gedeelte dat zij kunnen werken, verplicht zijn te solliciteren; 

constaterende dat WGA-gerechtigden nu naar het buitenland kunnen verhuizen met hun uitkering, waardoor niet goed te controleren is of ze aan hun verplichtingen voldoen; 

overwegende dat voormalig werkgevers betalen voor de WGA-uitkering en hierdoor hun lasten soms onterecht zien oplopen; 

overwegende dat van WW-ontvangers ook verwacht wordt dat zij voor de Nederlandse arbeidsmarkt beschikbaar blijven; 

verzoekt de regering, in beeld te brengen hoe de export van de WGA-uitkering naar het buitenland onmogelijk kan worden gemaakt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schut-Welkzijn en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 20 (34000-XV). 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Ik wil beide bewindspersonen danken voor de beantwoording van alle vragen uit de eerste termijn. In mijn eerste termijn heb ik vragen gesteld over drie hoofdblokken: integratie, arbeidsmarkt en de positie van gezinnen. Ik zal op elk van deze drie terreinen zo een motie indienen, maar niet alvorens de minister expliciet te hebben bedankt voor het slot van zijn verhaal en voor wat hij zei over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van de fraudewet en de mogelijke disproportionaliteit van boetes voor mensen die een vergissing hebben begaan. Ik snap dat de minister hier niet meer heeft kunnen zeggen dan hij heeft gezegd, maar ik kijk met belangstelling uit naar de brief die nog komt voor het algemeen overleg van 17 december. Ik ben heel optimistisch gestemd op basis van wat de minister hier heeft gezegd in een discussie die al heel lang loopt. 

Ten aanzien van integratie heb ik in mijn eerste termijn aangegeven dat dit een uitgestoken hand vereist naar iedereen die wil meedoen en een positieve bijdrage wil leveren. Maar ik heb ook gesproken over een harde hand in het handhaven van de grenzen van onze democratische rechtsstaat tegenover mensen die hierheen komen om de boel te verstieren. In dat kader heb ik ook voorgesteld partijen om partijen te verbieden die de sharia hier willen invoeren. Ik dien dan ook de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er in een weerbare democratie geen ruimte is voor groeperingen die de democratische rechtsorde misbruiken om deze rechtsorde omver te werpen en af te schaffen; 

overwegende dat hiervan sprake is wanneer groeperingen de sharia zouden bepleiten; 

overwegende dat ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt dat de sharia inherent strijdig is met het EVRM; 

verzoekt de regering, voorstellen te doen om groeperingen wier doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde te kunnen verbieden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma, Dijkgraaf en Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 21 (34000-XV). 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ten aanzien van de arbeidsmarkt is de minister uitgebreid ingegaan op de wetten die zijn aangenomen en op het risico dat de kloof op de arbeidsmarkt tussen vast en flex wel degelijk tot problemen gaat leiden. Juist als het gaat over de ketenbepaling heeft hij aangegeven, conform de behandeling van de wet, te blijven monitoren of dat tot negatieve gevolgen gaat leiden. Wij zullen de minister daarbij scherp volgen en als sprake blijkt te zijn van negatieve gevolgen, zullen wij hem ook aansporen daar eerder op te handelen dan pas op het moment van evaluatie, in 2017. 

Wat betreft de sectorplannen, die door de minister niet-klassieke banenplannen worden genoemd, heb ik samen met collega Van Weyenberg van D66 vragen gesteld met betrekking tot de Algemene Rekenkamer. De minister heeft aangegeven dat de Rekenkamer een en ander gaat doen en dat in overleg zal worden getreden over wat men precies gaat doen. Ik dien nu een motie in die toeziet op een tussentijdse evaluatie van de Rekenkamer. Wellicht is men dat al van plan, maar de motie is er om in ieder geval de wens van de Kamer uit te spreken dat dit zal gebeuren, ook als de Rekenkamer dat niet van mening is. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er 600 miljoen euro wordt uitgegeven aan sectorplannen; 

overwegende dat er twijfels bestaan over de effectiviteit van deze "niet klassieke" banenplannen; 

overwegende dat het van belang is om de effectiviteit van de plannen ook tussentijds te toetsen door een onafhankelijke derde, zodat een vinger aan de pols wordt gehouden of het geld aan de plannen rechtmatig en doelmatig is uitgegeven; 

verzoekt de regering, 

  • -het aanleveren van informatie over de effecten van de plannen toe te voegen aan de subsidievoorwaarden voor de derde tranche sectorplannen; 

de Algemene Rekenkamer te verzoeken, de plannen ook tussentijds op hun effectiviteit te onderzoeken en de resultaten daarvan te rapporteren aan de Kamer in de loop van 2015, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 22 (34000-XV). 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Tijdens het deel van mijn betoog in eerste termijn namens het CDA dat ging over gezinnen heb ik geschetst dat in de 24-uurseconomie die wij zijn de druk op gezinnen voor de opvoeding enorm hoog is en dat de vraag tegenwoordig minder is of werk nog wel met zorg te combineren is, maar ook of zorg nog wel met arbeid te combineren is. Ik heb verder geschetst dat de inzet en de ondersteuning vanuit de overheid vooral gericht is op maximale arbeidsparticipatie en juist wat minder op die mogelijkheden om zorg met arbeid te combineren. Daarover dien ik graag de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat gezinnen in de huidige 24-uurseconomie steeds meer onder druk komen te staan; 

overwegende dat het overheidsbeleid zich meer richt op maximale arbeidsparticipatie en minder op het goed kunnen combineren van arbeid en de zorg voor kinderen; 

van oordeel dat meer nadruk moet komen te liggen op de ondersteuning van gezinnen en het combineren van arbeid en zorg, onder meer door het verhogen van kindregelingen; 

overwegende dat deze voorziening kan worden betaald door de grote belastingvoordelen voor tweeverdieners via de inkomensafhankelijke combinatiekorting te schrappen; 

verzoekt de regering, hiertoe voorstellen te doen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma, Schouten en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 23 (34000-XV). 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. De afgelopen twee dagen hebben wij een inhoudelijk debat gehad, een debat dat over werk ging, over goed en fatsoenlijk werk, maar ook over meer dan werk. Het ging er ook over hoe wij het in dit land samen doen. Op dat laatste punt, door mevrouw Karabulut de "sociaalculturele integratie" genoemd, wil ik haar bijvallen in de woorden die zij sprak over de bijdrage van onze minister van Sociale Zaken. De minister heeft duidelijke, wijze en mooie woorden gesproken. 

In mijn eerste termijn sprak ik over het tegengaan en het bestrijden van het wij/zij-gevoel langs lijnen van afkomst, langs lijnen van religie. 

Ik voel mij meer gemotiveerd dan ooit om dit te doen, dagelijks in ons werk hier en ook daarbuiten. Onze waarden moeten centraal komen te staan, onze gedeelde waarden vrijheid, tolerantie, emancipatie, vooruitgang en rechtvaardigheid. Ik blijf op zoek naar sterke, verbindende krachten en ik vind ze elke dag weer. 

Ik wil de bewindslieden danken voor hun antwoorden, en uiteraard ook de ambtenaren voor al het werk dat zij hebben verzet. Ik wil nog een paar punten aanstippen. 

Allereerst de onzekerheid en de werkloosheid. Die is nog te hoog, ondanks het feit dat we nu zes maanden op rij een dalende trend zien. Dat is mooi, maar we hebben ons oog te houden op die groepen die daar nog te weinig van profiteren. We zien onder andere onder migrantenjongeren dat die werkloosheid veel te hoog is en te hoog blijft. Daarom dien ik mede namens mijn collega Van Weyenberg de volgende motie in, in het licht van het aflopende jeugdwerkloosheidsambassadeursplan en de nieuwe focus voor het nieuwe jaar. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de jeugdwerkloosheid met ruim 14% nog steeds te hoog is; 

overwegende dat de werkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond ruim twee keer zo hoog is; 

constaterende dat forse bedragen zijn uitgetrokken en veel goede maatregelen zijn genomen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken; 

overwegende dat meer gedaan kan worden om kwetsbare jongeren, zoals migrantenjongeren, te helpen hun weg naar de arbeidsmarkt te vinden, ook nu de economie voorzichtig aantrekt; 

verzoekt de regering, 

  • -een aanvullende aanpak van de jeugdwerkloosheid op te stellen, daarbij te kijken naar het meer gestructureerd aanleren van arbeidsmarktvaardigheden in het middelbaar beroepsonderwijs en werk te maken van een intensieve samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs in de 35 arbeidsmarktregio's; 

  • -te bezien of en, zo ja, op welke wijze School Ex 2.0 kan worden voortgezet; 

een specifieke rapportage op te stellen over de uitwerking van deze aanvullende aanpak voor de begroting 2016, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 24 (34000-XV). 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. We hebben uitgebreid gesproken over de verbindingen tussen vast en flex, hoog- en laagopgeleid, jong en oud en allochtoon en autochtoon. We hebben ook uitgebreid gesproken over zzp'ers en over de lasten en risico's voor werkgevers en werknemers. Er komt eigenlijk een ongelooflijk mooi inhoudelijk jaar aan, met een zogenaamd interdepartementaal beleidsonderzoek, een studie over loondoorbetaling bij ziekte en een stevig debat dat wij nog gaan voeren over de fiscale agenda en over de vraag of het ons lukt om arbeid in dit land goedkoper te maken, zodat meer mensen een baan krijgen en gewoon aan het werk kunnen. Wij zien uit naar die discussie. Wij zien ook uit naar de combinatie die dit moet opleveren en naar de visie van de minister van Sociale Zaken daarop. Mijn collega Mulder van de VVD vroeg hier ook al naar. 

We hebben ook een emancipatieagenda geagendeerd, die door een van mijn collega's wordt verwoord in wat ik maar een gezinsmotie noem. Mijn collega van GroenLinks en ik vliegen het wat anders aan. Het gaat dan over de kinderopvang in relatie tot zzp'ers en flexwerkers. Er is een hoop verbeterd, maar er zou nog meer kunnen. Als je de ene maand meer uren werkt en de andere maand minder uren, kan dat leiden tot een enorme administratieve rompslomp. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de toegankelijkheid van kinderopvang voor zzp'ers en flexwerkers is verbeterd, doordat kinderopvanginstellingen tegenwoordig flexibele contracten aanbieden; 

overwegende dat flexwerkers en zzp'ers onregelmatige arbeidspatronen kennen; 

overwegende dat de kinderopvangtoeslag uitgaat van regelmatige arbeidspatronen; 

overwegende dat de toegankelijkheid van de kinderopvang op dit punt verbetering behoeft; 

verzoekt de regering om bij de uitwerking van de nieuwe financieringsregeling voor de kinderopvang de toegankelijkheid voor zzp'ers en flexwerkers op dit punt te verbeteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 25 (34000-XV). 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Deze motie vraagt om iets waarnaar redelijk wat mensen verlangen, namelijk dat er wat meer flexibiliteit komt. De grootste bottleneck zit misschien nog wel bij de Belastingdienst, die niet flexibel is rondom de kinderopvangtoeslag. Wil mevrouw Vermeij dat punt dan ook aanpakken? 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

We hebben daar het ei van Columbus nog niet voor gevonden. Dat weet mevrouw Schouten ook; dat hebben we in de debatten steeds gewisseld. Ik vraag nu om te bekijken of de nieuwe financieringsregeling voor zzp'ers en flexwerkers eenvoudiger kan worden gemaakt en om de administratieve rompslomp te verminderen. Bekeken moet worden of deze groep een constant aanbod kan worden gedaan, wat achteraf verrekend kan worden met de uren. De precieze uitwerking leg ik bij de regering, omdat het heel ingewikkeld is. Ik zoek dus naar een oplossing. Met deze motie roep ik de regering daartoe op. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat is ook goed, denk ik. Nogmaals, misschien zou het helpen als mevrouw Vermeij bij de interpretatie van de motie aangeeft dat het niet alleen een probleem is van de kinderopvang, maar ook gewoon een probleem van de regels bij de Belastingdienst. Dat gaat over onszelf, maar tevens over het kabinet, dat daarnaar moet kijken. 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ja. Daarom staat in de motie het woord "financieringsregeling", want die heeft er ook mee te maken. Het gaat mij er vooral om, het voor de flexwerkers en de zzp'ers eenvoudiger te maken en de administratieve rompslomp te verminderen. Misschien zou dat kunnen door aanvullende regels, maar ik leg het echt terug bij het kabinet om er goed naar te kijken en met een voorstel te komen bij de nieuwe financieringsregeling. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Als ik het goed begrijp, is de kinderopvangtoeslag die we nu kennen of de opvolger daarvan ook onderdeel van het verzoek van mevrouw Vermeij. Er moet dus ook worden gekeken naar de belemmeringen die deze oplevert voor flexwerkers. Heb ik het zo goed begrepen? 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Het gaat mij erom — dat heb ik heel expliciet en heel precies in de motie verwoord — dat flexwerkers en zzp'ers heel vaak te maken hebben met onregelmatige uren en onregelmatige maanden. Het zou voor hen een enorme oplossing zijn om een wat constanter aanbod te krijgen en achteraf te bekijken wat er werkelijk gebeurd is. Ik zoek daarvoor naar een oplossing in de nieuwe financieringsregeling. Ik heb die oplossing zelf nog niet. Ik vraag aan de regering om dat uit te zoeken. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat begrijp ik. Die zoektocht heb ik ook, maar dan is het antwoord op mijn vraag toch gewoon ja? Ook de toeslag en de opvolger daarvan is daar onderdeel van. Ik begrijp niet waarom mevrouw Vermeij niet gewoon ja zegt. 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Ik snapte uw vraag niet, want ik heb gevraagd om een financieringsregeling die het voor hen makkelijker en beter moet maken. De regering komt daarmee. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Tot slot. Wij hebben uitgebreid gesproken over de aansluiting van onderwijs op arbeidsmarkt. Het onderwerp kwam al aan de orde in mijn motie over de jeugdwerkloosheid. Wij hebben gesproken over scholing en over wat deze tijd van ons allemaal vraagt. Of je nu laag- of hoogopgeleid bent, met de technologische ontwikkelingen moet je jezelf steeds opnieuw hervinden en herpakken. Je moet steeds bekijken of je klaar bent voor een volgende baan, voor een andere sector. Het is in dat kader goed om ook over de grens te kijken. Wij weten dat er in Scandinavië uitstekende voorbeelden zijn te vinden van manieren om een leven lang leren vorm te geven. Daarom stel ik de volgende motie voor. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat een leven lang leren bijdraagt aan een goede inzetbaarheid; 

overwegende dat een goede inzetbaarheid van werknemers werkloosheid kan voorkomen of de duur ervan kan bekorten; 

constaterende dat in Scandinavië bedrijven en werknemers inzichtelijk maken wat de scholingsgraad en brede inzetbaarheid van werknemers is; 

overwegende dat hiermee de brede inzetbaarheid van het personeelsbestand goed inzichtelijk wordt gemaakt; 

overwegende dat hiermee ook de scholingsbehoefte per werknemer inzichtelijk wordt; 

verzoekt de regering om een onderzoek te verrichten naar de Scandinavische werkwijze, inclusief de afspraken over scholing in cao's, zoals in Zweden, en de Kamer te informeren over de resultaten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermeij en Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 26 (34000-XV). 

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Ook ik begin met mijn dank uit te spreken aan de staatssecretaris, de minister en hun ambtenaren voor de beantwoording van de vele vragen die door mijn collega's en mij zijn gesteld. Ik heb gisteren aangegeven dat een tweedeling op de arbeidsmarkt tussen degenen die meedoen en zij die aan de kant staan, dus de geluksvogels en de pechvogels die de baantjes aan elkaar moeten rijgen om thuis de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, voor de Partij van de Arbeid onaanvaardbaar is. Datzelfde geldt wanneer flexibiliteit een ander woord wordt voor zo goedkoop mogelijk uit willen zijn over de rug van werknemers. Dat is onaanvaardbaar voor de Partij van de Arbeid en onhoudbaar voor onze samenleving. 

Het is goed om te horen dat zowel de minister als de staatssecretaris en daarmee het kabinet daar ook een grens trekt. Wij kijken niet de andere kant op om zo het spreekwoordelijke water naar het even spreekwoordelijke laagste putje te laten stromen, of door van alle mensen die nog wel enige zekerheid hebben, die zekerheid af te pakken onder het motto "even slecht is ook gelijk", of door de boel op zijn beloop te laten in het geloof dat alles dan vanzelf goed komt of in de hoop dat dat niet zo is. De bewindslieden willen ingrijpen daar waar dat nodig is, normerend en sturend optreden en handhaven. Dat heeft het kabinet in relatie tot de arbeidsmarkt de afgelopen twee jaar laten zien. Het is goed om te horen dat het die lijn zal doortrekken. 

Het is goed om van de minister te horen dat de Wet aanpak schijnconstructies, waar de Partij van de Arbeid zo op heeft aangedrongen, nu snel naar de Kamer komt, zodat uitbuiting van vaak buitenlandse werknemers, oneerlijke concurrentie ten opzichte van werkgevers die zich wel aan de regels houden, en verdringing van Nederlandse werknemers steviger kunnen worden aangepakt. 

Het is goed dat de minister in zijn schriftelijke beantwoording aangeeft dat het door mij eerder gevraagde onderzoek naar eenzelfde soort ketenaansprakelijkheid als bij de Wet aanpak schijnconstructies, ook voor gezond en veilig werken over een paar maanden naar de Kamer komt. 

Het is goed om van de minister te horen dat hij ook in Brussel een tandje bijzet om te zorgen dat gelijk werk ook gelijk wordt beloond, zodat niet langer voor de Nederlandse bouwvakker of vrachtwagenchauffeur geldt: voor jou twee Polen, drie Bulgaren of vier Roemenen. Ik ben ervan overtuigd dat in Brussel het ijzer langzamerhand heet genoeg is geworden om het te smeden en dus voortgang op dit belangrijke dossier te boeken. 

Het is goed om van de minister te horen dat hij scherp is op allerlei nieuwe, hippe concepten. Niet omdat er iets tegen hip zijn op zich is, wel als het gaat om de mogelijke schaduwkanten daarvan voor werknemers. Het is goed om te horen dat hij bereid is om daar dieper in te duiken en om bijvoorbeeld over Uber of Helpling met de Kamer in overleg te gaan. Bij dat overleg kunnen we dan wat mij betreft gelijk de nog de door de minister te beantwoorden schriftelijke vragen die ik hem heb gesteld over schoonmaakdienst Helpling, betrekken. 

Het is daarnaast ook goed om van de minister nog eens de bevestiging te krijgen dat het kabinet voortgaat op de weg om het werkgevers mogelijk te maken mensen aan zich te binden en hen zo meer perspectief te bieden door de weg naar een belastingherziening, waarbij de lasten op arbeid lager worden, zeker ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt, verder af te lopen. Het kabinet doet dat ook door te studeren op een andere manier van loondoorbetaling bij ziekte. 

Het is, kortom, goed dat onze bewindslieden op Sociale Zaken en Werkgelegenheid het mede als hun taak, als de taak van het kabinet, zien om de tweededeling waarover ik het had, tegen te gaan. Ze zeggen dat ingrijpen daar soms voor nodig is, dat het kabinet dat ook niet schuwt en dat het niet het motto is dat even slecht ook gelijk is. We zijn er immers om het leven van mensen beter te maken. Om ze daartoe wat aan te sporen, heb ik twee moties voorbereid. 

De eerste motie dien ik mede in namens de collega's Potters, Schouten, Van Weyenberg en Dijkgraaf. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de op 1 januari 2015 in werking tredende Participatiewet bedrijven in de sociale werkvoorziening kansen biedt om de opgedane kennis en ervaring inzake de bemiddeling en plaatsing van mensen met een SW-indicatie breder in te zetten; 

overwegende dat bedrijven in de sociale werkvoorziening daartoe in aanloop naar genoemde wet hebben ingezet op verbetering van hun effectiviteit en efficiency; 

overwegende dat bedrijven in de sociale werkvoorziening — en dit geldt in versterkte mate voor regio's waar het percentage SW-dienstbetrekkingen hoger ligt dan gemiddeld — daarmee een aanzienlijke herstructurering als mensontwikkelbedrijf doorvoeren; 

constaterende dat de Tweede Kamer eerder aandacht heeft gevraagd voor regionale verschillen, hetgeen onder meer heeft geleid tot herschikking van middelen in het kader van de verdeelmodellen behorend bij de Participatiewet; 

van mening dat het wenselijk is het herstructureringsproces te faciliteren in die regio's waar het aantal mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt groot is in vergelijking tot de opnamecapaciteit van bedrijfsleven en overheid in het kader van de realisatie van de bij het sociaal akkoord vorig jaar overeengekomen garantiebanen; 

verzoekt de regering, binnen de middelen van de Regeling cofinanciering sectorplannen 30 miljoen euro toe te wijzen overeenkomstig de WSW-verdeelmaatstaf opdat regio's met meer mensen in de sociale werkvoorziening ook voor meer middelen in aanmerking komen voor cofinanciering van overeen te komen plannen in het kader van de herstructurering van bedrijven in de sociale werkvoorziening passend bij hun positie in de Participatiewet, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kerstens, Potters, Schouten, Van Weyenberg en Dijkgraaf. 

Zij krijgt nr. 27 (34000-XV). 

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter, de tweede motie is een stuk korter! 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het een moeilijke stap kan zijn om na het verlies van een dierbare de draad weer op te pakken; 

van mening dat gemeenten de ruimte moeten hebben om de begeleiding en eventuele re-integratie van mensen die met een dergelijk verlies geconfronteerd zijn, zodanig in te richten dat er ruimte is voor verliesverwerking; 

verzoekt de regering, een pilot mogelijk te maken en ambtelijk te ondersteunen, waarbij betrokkenen vanuit de gemeente een aanbod als bovenbedoeld krijgen om samen met en mede door lotgenoten te worden begeleid (onder andere in de zoektocht naar werk), en de Tweede Kamer over de uitkomst van de pilot te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 28 (34000-XV). 

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Ik sluit af met twee korte opmerkingen. 

Net als de heer Heerma ben ook ik tevreden met het stapje dat de minister vandaag lijkt te gaan zetten in de richting van de aanpassing van de Fraudewet. Net als andere partijen heeft de Partij van de Arbeid erop gewezen dat deze wet onvoorziene gevolgen heeft en dat het goed zou zijn om eens na te denken over de vraag of een aanpassing nodig is. De rechtspraak lijkt die kant op te wijzen en we hebben al eerder aangegeven dat we ook graag het vervolgonderzoek van de Ombudsman hiernaar willen afwachten. 

Mijn laatste opmerking is dat mevrouw Schouten mede namens mij een motie zal indienen om echt werk te maken van de kansen die werken over de grens biedt. 

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Ik dien drie moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat niet-westerse allochtonen oververtegenwoordigd zijn in de statistieken van voortijdige schooluitval, uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit; 

verzoekt de regering, snel te beginnen met het stimuleren van vrijwillige remigratie van niet-westerse allochtonen, het uitzetten van criminelen met een dubbele nationaliteit, maar ook jihadisten met een enkele of dubbele nationaliteit, en de grenzen te sluiten voor immigranten uit islamitische landen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 29 (34000-XV). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat integratiebeleid al decennia niet blijkt te werken, aangezien er islamitische parallelle samenlevingen zijn ontstaan; 

overwegende dat islamitische parallelle samenlevingen onze cultuur en democratische rechtsstaat, gebaseerd op Joods-christelijke en humanistische waarden, van binnenuit uithollen; 

verzoekt de regering, te stoppen met het integratiebeleid en in te zetten op assimilatie van in Nederland aanwezige niet-westerse allochtonen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 30 (34000-XV). 

De heer De Graaf (PVV):

De laatste motie is heel kort. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, alle moskeeën te sluiten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Graaf en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 31 (34000-XV). 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ik heb een vraag aan collega De Graaf over bestrijding van de jihad. Onlangs kwam de PVV met het idee om een antishariaverklaring te introduceren. Moslims zouden een verklaring moeten tekenen waarin zij de sharia afzweren. Tegelijk spreekt de PVV vaak over het concept taqqiya, de theorie dat moslims vanuit hun geloof zouden mogen liegen. Hoe verhouden die twee zaken zich tot elkaar? Hoe kun je aan de ene kant stellen dat mensen vanuit hun geloof waarschijnlijk gaan liegen, terwijl ze tegelijkertijd een verklaring moeten gaan ondertekenen? Wat is dat papiertje waard? 

De heer De Graaf (PVV):

Als je er van tevoren al van uitgaat dat iedereen gaat liegen, kun je in dit land helemaal niets bereiken. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ja, maar mijn vraag is dus hoe u erbij komt om mensen die volgens het concept taqqiya gaan liegen, te vragen om een papiertje te ondertekenen. Is het voor de bestrijding van jihad niet veel verstandiger om te investeren in veiligheid, politie, defensie en inlichtingendiensten? Dat doet u niet, want daar bezuinigt u op. 

De heer De Graaf (PVV):

Wij investeren in alle zaken die de heer Van Klaveren noemt. Wij hebben als PVV nog veel meer oplossingen en dat weet hij heel goed. Ik zal niet zeggen dat wij in alles investeren; wij investeren in een aantal zaken wel en in een aantal zaken niet. Maar nogmaals, om terug te komen op die eerste vraag: als je ervan uitgaat dat iedereen zal liegen, kun je niks bereiken. Dat verandert niet, ook al stel je de vraag zes keer. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Nee, maar het idee is natuurlijk dat je de mensen die mogelijk gevaarlijke dingen gaan doen, eruit vist. Anders zou die antishariaverklaring nergens op slaan. Verder stelt u dat de mogelijkheid bestaat dat juist die mensen gaan liegen. Nogmaals, wat is dan de meerwaarde van dat papiertje? 

De heer De Graaf (PVV):

Voor die mensen zijn al die andere oplossingen ook aanwezig. Wij willen dat jihadgangers Nederland uit gaan. Dat wil de heer Van Klaveren ook. Wij willen dat de grenzen worden gesloten voor bepaalde groepen uit bepaalde landen. De heer Van Klaveren kent die hele riedel. Daarmee dek je ook dat deel af. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Maar u geeft nu dus aan dat die verklaring juist niet werkt voor die mensen die u eruit wilt vissen. 

De heer De Graaf (PVV):

Nee, dat zeg ik niet. Ik wil alleen niet dat je dat van tevoren … De interrupties gingen volgens mij trouwens in tweeën, voorzitter. 

De voorzitter:

Dat klopt. Dit is de tweede interruptie van de heer Van Klaveren. 

De heer De Graaf (PVV):

Dat maakt verder ook niet uit. Nogmaals, het punt dat je er van tevoren niet van moet uitgaan dat iedereen liegt, blijft staan. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb een punt voor de Handelingen. Mijn fractie steunt te vuur en te zwaard het recht van de heer De Graaf om hier moties in te dienen, ook moties die mijn partij volstrekt verwerpt of moties die zelfs in strijd zijn met de Grondwet. In tegenstelling tot de heer Van Klaveren ga ik hem zijn grondrecht niet ontnemen. Dat mijn fractie vol overtuiging tegen alle drie die moties zal stemmen, moge duidelijk zijn. Om geen misverstanden op te wekken bij de mensen die dit debat volgen, wil ik dit graag bij de Handelingen voegen. 

De voorzitter:

U hebt uw punt gemaakt. Dat komt in de Handelingen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik dank ook de medewerkers van het ministerie die er veel werk aan hebben gehad om onze vragen van een conceptantwoord te voorzien zodat de bewindslieden ons dat konden toesturen of mondeling konden geven. We ontvingen de schriftelijke beantwoording voor middernacht. Ik heb dat nog niet eerder meegemaakt. Omdat dit de laatste begroting is die we hier behandelen, wil ik namens mijn collega's ook graag alle medewerkers van de Kamer danken voor het vele werk rondom de begrotingen. Niet bij deze begroting, maar wel bij veel andere begrotingsbehandelingen zaten zij hier tot zeer diep in de nacht. Ik wil dat graag namens mijn fractie gezegd hebben. 

Op veel grote onderwerpen wachten we nog op onderzoeken, bijvoorbeeld naar de loondoorbetaling bij ziekte en wat dat betekent voor werkgevers, en naar de belastinghervorming die wat mijn fractie betreft zo snel mogelijk moet plaatsvinden om werken meer te laten lonen en om het in dienst nemen van werknemers goedkoper te maken. Ook komt er natuurlijk het onderzoek naar de positie van zzp'ers en hun positie op de arbeidsmarkt. Dat onderzoek moest tot spijt van mijn fractie blijkbaar over de Statenverkiezingen heen worden getild. 

De kern van mijn inbreng was tempo maken. Ik roep de bewindslieden op om dat te blijven doen, net zo goed als we in het afgelopen jaar een aantal taboes hebben weten te doorbreken. Ik noem nog een aantal specifieke punten. Om te beginnen de jeugdwerkloosheid. De minister heeft gezegd: ik ga nog eens even bezien of het lukt om de jongeren die recht hebben op premiekorting expliciet onder de aandacht van werkgevers te brengen, net als de UWV dat doet bij 55-plussers. Is de minister bereid om voor de kerst of anders heel vroeg in het nieuwe jaar te laten weten aan de Kamer wat dat "bezien" heeft opgeleverd en of het daadwerkelijk gaat gebeuren? Mevrouw Vermeij heeft net een motie over de aanpak van jeugdwerkloosheid ingediend, met een bijzonder oog voor zowel school ex, het programma in het mbo, als de positie van jongeren met een migrantenachtergrond. Mijn fractie heeft die mee ingediend. Op het punt van arbeidsmarktdiscriminatie hoop ik ook op een positieve reactie van de minister op het inmiddels licht gewijzigde amendement. Die wijziging betrof de dekking. 

De minister schreef dat het verlengen van de vrijwillige verzekeringstermijn waarin iemand die zzp'er wordt de verzekering bij het UWV kan doorzetten, kan worden meegenomen in de kabinetsreactie op het onderzoek naar zzp'ers. Dat zou ook gelden voor het toelaten van starters, een soort opt-in in die vrijwillige voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsverzekering of het vrijwillig aangaan van die arbeidsongeschiktheidsverzekering. De minister zegt "kan worden meegenomen". Ik heb geen motie ingediend omdat ik ervan uitga dat de minister straks in tweede termijn zal aangeven dat hij met "kan" bedoelt te zeggen "zal". 

Ik heb gehoord dat de minister een positieve grondhouding heeft ten aanzien van het verlengen van de brug-WW en het breder openstellen van de brug-WW in de toekomst naar alle werknemers, ook werknemers die niet onder een sectorplan vallen. Ik heb dat geïnterpreteerd als "ik ga dat doen" tenzij uit de evaluatie blijkt dat het instrument onverhoopt niet werkt. Ik hoor graag van de minister of ik dat goed begrepen heb. 

De heer Heerma heeft mede namens ons een motie ingediend over de sectorplannen en de heer Kerstens heeft dat gedaan over de SW en de sectorplannen. Mevrouw Schouten dient straks mede namens mij en de heer Kerstens nog een motie in over experimenteerruimte voor gemeenten in de grensregio. Ook ik hoor namelijk nog veel voorbeelden, bijvoorbeeld uit Enschede, van gemeenten waar men zegt: wij zouden iemand wel willen helpen aan een baan in Duitsland, want daar is heel veel werk, maar daar is het minimumloon lager dan in Nederland en daarom loont het niet. In dergelijke gevallen wil men flexibel kunnen omgaan met de bijstand. Mevrouw Schouten zal die motie straks voorlezen en ik hoop op een ondersteunende reactie van de minister. 

Met collega's Kerstens en Heerma was ik ook buitengewoon verheugd over het antwoord van de minister over de Fraudewet. Al bijna twee jaar hebben wij het over onbedoelde bijwerkingen van de wet. Ik zie uit naar de concrete voorstellen. Ik heb zijn antwoord geïnterpreteerd als dat de deur nu openstaat om een aantal onbedoelde, negatieve effecten van die wet aan te passen, ook als dat een wetswijziging vergt. 

Ik dank de minister voor de toezegging om het punt van het aannemen van de eerste werknemer mee te nemen in zowel het IBO als de belastinghervormingen en ook nog eens te bekijken hoe de scholingsregels in de WW exact uitpakken voor mensen die bijvoorbeeld op dinsdagavond hun cursus willen volgen, terwijl zij dan wel sollicitatieplichtig zijn. 

De heer Van Ojik zal zo meteen mede namens mijn fractie een motie indienen over de experimenteerruimte in de bijstand in verband met bijverdienen, maar dat komt zo. 

Tot slot heb ik twee eigen moties. De eerste gaat over de scholingsbudgetten. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er nog steeds O&O-fondsen zijn waarbinnen geen intersectorale scholing gevolgd kan worden; 

overwegende dat in een wereld die steeds sneller verandert, een leven lang leren en continue, intersectorale scholing steeds belangrijker wordt; 

overwegende dat het van belang is dat mensen zelf de regie hebben over hun loopbaan en hun scholingsbudget; 

constaterende dat hierover al initiatieven bestaan bij sociale partners, zoals de door CNV Vakmensen voorgestelde persoonlijke ontwikkelingsrekening; 

verzoekt de regering, met sociale partners in gesprek te gaan over het bevorderen van intersectorale scholing en de introductie van individuele scholingsbudgetten, en de Kamer hierover in het voorjaar van 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg, Pieter Heerma, Lucas, Van Ojik en Vermeij. 

Zij krijgt nr. 32 (34000-XV). 

De heer Van Weyenberg (D66):

Mijn laatste motie gaat over de zzp'ers en hun pensioen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat veel zelfstandigen geen pensioen opbouwen waardoor zij na pensionering worden geconfronteerd met een grote terugval in inkomen; 

overwegende dat in het Witteveenakkoord van 18 december 2013 is opgenomen dat de regering een regeling treft die ervoor zorgdraagt dat vanaf 1 januari 2015 pensioenen in de derde pijler onder voorwaarden bescherming genieten voor de vermogenstoets in de bijstand; 

overwegende dat zelfstandigen vaak een fluctuerend inkomen hebben; 

verzoekt de regering, bij de uitwerking van het Witteveenakkoord het mogelijk te maken om, binnen de budgettaire kaders voor deze regeling, zelfstandigen in de gelegenheid te stellen om op jaarbasis tot een nader te bepalen maar substantiële grens variabel te kunnen inleggen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Lodders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 33 (34000-XV). 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Omwille van de tijd ga ik gelijk over tot het indienen van de moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat gemeenten €800 tot €1.000 aan het UWV moeten betalen voor de verplichte indicatie over beschut werk en het doelgroepenregister; 

overwegende dat rondom de decentralisaties in het sociaal domein al veel indicaties plaatsvinden; 

overwegende dat het harmoniseren van de indicaties kan leiden tot lagere kosten voor de indicatie die gemeenten door het UWV moeten laten uitvoeren; 

verzoekt de regering, zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande indicaties om hiermee de kosten voor gemeenten van de indicatie voor beschut werk en het doelgroepenregister omlaag te brengen, en de Kamer hierover voor maart 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Potters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 34 (34000-XV). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat vanuit de grensgemeenten en de grensregio's veel ideeën en initiatieven bestaan om werken over de grens gemakkelijker te maken; 

constaterende dat een deel van het wegnemen van de drempels bij het Rijk ligt, onder andere op het terrein van de sociale zekerheid; 

verzoekt de regering, in overleg te treden met de grensgemeenten en de grensregio's over hun ideeën om deze barrières weg te nemen en waar mogelijk deze gemeentes ook ruimte te geven om met deze ideeën te experimenteren; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer voor april 2015 over de uitkomsten van het overleg en de mogelijke experimenten te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Van Weyenberg, Kerstens en Schut-Welkzijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 35 (34000-XV). 

De heer Ulenbelt (SP):

Ik krijg heel veel mail van mensen die in Duitsland of in België gewerkt hebben, weer terugkomen en dan allerlei problemen hebben. Is het ook de bedoeling dat de problemen bij terugkeer bij deze experimenten worden betrokken? Of gaat het er alleen maar om, mensen over de grens naar Duitsland te krijgen? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nee, het gaat mij er primair om dat wij de werkgelegenheid in de regio zo goed mogelijk kunnen benutten. Aan de ene kant is er vraag en aan de andere kant is er aanbod, maar die komen niet samen door allerlei belemmeringen. Als mensen bijvoorbeeld enige jaren ook in Duitsland hebben gewerkt en nu moeten kijken hoe zij dat allemaal in Nederland weer gaan organiseren, dan zou dat de opdracht kunnen zijn. Ik wil het nu echter met name, primair, richten op de vraag hoe we de werkgelegenheid daar optimaal kunnen stimuleren. Ik wil niet allerlei discussies van vroeger, die nog wel spelen, oprakelen. Laat ik een vraag terugstellen: waar doelt de heer Ulenbelt specifiek op? 

De heer Ulenbelt (SP):

Bijvoorbeeld: je gaat in Duitsland werken in een mini-job en je woont hier, en vervolgens word je ziek. Dan heb je in Nederland nergens recht op, en in Duitsland ook niet. Die mensen wonen dan wel hier. Wat dan? Wordt dat meegenomen of niet? Dat is niet iets uit het verleden, dat is nu. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat zijn bijvoorbeeld zaken waardoor het werken over de grens ontmoedigd wordt. Ik zou zeggen: kijk inderdaad naar hoe je dat soort arrangementen kunt aanpakken. Dat lijkt mij dus onderdeel van deze aanpak en dit idee. 

De voorzitter:

Mijnheer Heerma, u had een vraag? 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik wilde eigenlijk het einde van de termijn van mevrouw Schouten afwachten, maar ik wil het ook nu doen. 

Ik heb vandaag namens het CDA, medeondertekend door de SGP en de VVD, een motie ingediend die het kabinet verzoekt om met voorstellen te komen, teneinde partijen die de sharia willen invoeren, te verbieden. Ik meen dat de ChristenUnie in het verleden een dergelijke motie niet alleen gesteund maar ook medeondertekend heeft. Hoe kijkt mevrouw Schouten tegen deze motie en een dergelijk verzoek aan de regering aan? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb die motie net inderdaad gezien. In alle oprechtheid, ik moet het in mijn fractie overleggen. Dit raakt ook het terrein van de woordvoerder voor integratie, die hier niet aanwezig is. Ik wil dat dus eerst overleggen, maar ik zal er serieus naar kijken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het fiscale systeem in Caribisch Nederland geen tegemoetkoming kent in de kosten van kinderen in het segment tussen onderstand en belastingvrije som; 

overwegende dat een substantieel deel van de bevolking te maken heeft met het probleem dat de fiscale kinderkorting niet verzilverd wordt; 

overwegende dat de regering na onderzoek heeft geconcludeerd dat dit probleem opgelost kan worden door de fiscale kinderkorting om te vormen tot een kinderbijslagregeling; 

verzoekt de regering om de fiscale kinderkorting in Caribisch Nederland per 1 januari 2016 op dusdanige wijze om te vormen tot een kinderbijslagregeling dat niemand erop achteruitgaat, en over de uitwerking hiervan in overleg te treden met de bestuurscolleges van de eilanden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Van Laar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 36 (34000-XV). 

Was u klaar, mevrouw Schouten? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb nog één vraagje over de TOG. 

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Mulder. 

De heer Anne Mulder (VVD):

Wat kost deze motie? Als niemand erop achteruitgaat, dan zal het geld kosten. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Jazeker. Dat heeft de heer … 

De heer Anne Mulder (VVD):

Hoeveel is dat dan en wie betaalt dat? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Uit de brief van de staatssecretaris begreep ik dat het een verschil moest zijn tussen de 20 en de 38 dollar en dat daar de overbrugging zat. Ik vraag de staatssecretaris of zij zelf mogelijkheden ziet voor de begroting voor 2016. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Mevrouw Schouten heeft in de eerste termijn een vraag aan de minister gesteld over de TOG. Daar is een antwoord op gekomen. Ik heb daar nog niks over gehoord. Ik was benieuwd of mevrouw Schouten daar nu tevreden mee was. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Bedank voor deze collegiale interruptie. Ik had daar inderdaad nog een vraag over, maar geen tijd meer voor. Wij hebben het antwoord gehoord over de TOG voor de pleegkinderen, of eigenlijk de pleeggezinnen waar deze kinderen met een handicap verblijven. Het is wat onbevredigend dat de minister zegt dat hij daar eigenlijk niet zo veel aan kan doen. Ik heb hem wel een klein beetje horen zeggen: ik zal eens kijken of ik overleg kan voeren. Ik hoop dus dat de minister, zo zeg ik via de heer Dijkgraaf tegen de minister, toch nog wil bekijken met zijn collega's van VWS, met de gemeenten, wat er nu wel mogelijk is. Ik denk dat wij dit punt gewoon moeten oplossen. Ik zou ook graag horen of de minister de Kamer over de uitkomst daarvan kan informeren. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan wachten we het antwoord van de minister op dit punt even af. Het is namelijk wel van belang — dat delen we dan — dat daar een oplossing voor komt. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Jazeker. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Voorzitter. Ook mijn dank aan de bewindslieden en aan allen die hen soms bij nacht en ontij hebben bijgestaan in het beantwoorden van al onze moeilijke vragen. Ik ga eerst in op de werkgelegenheid. In feite heb ik de minister gevraagd, ook in het interruptiedebatje van vanochtend, wat nou eigenlijk zijn ambitie is en waar hij nou eigenlijk wil uitkomen. De minister zei dat het niveau van voor de crisis mooi zou zijn, maar dat dat nog wel even wat tijd gaat kosten. Ik vertaal het dan even in mijn eigen woorden. We hadden het eind 2008 over om en nabij 300.000 werklozen. Er is nog een lange weg te gaan en er is veel te doen. 

Ik zou de minister toch willen vragen om zijn doelstelling en zijn ambitieniveau duidelijk te maken. Waarom is dat nou zo van belang? Dat is natuurlijk van belang omdat we op een gegeven moment willen kunnen beoordelen of deze minister en deze bewindslieden het goed gedaan hebben waar het gaat om werkloosheidsbestrijding en werkgelegenheidsbeleid. Het is natuurlijk ook van belang, of misschien nog wel belangrijker, omdat je als het ware in staat en bereid moet zijn om er een tandje bij te zetten als je merkt dat je je doelstellingen niet gaat halen. Dat kan door de lasten op arbeid versneld te verlagen, door als overheid minder te bezuinigen zodat je niet zelf banen vernietigt, of door korter te gaan werken en het beschikbare werk eerlijker te verdelen. Dat kan allemaal als je weet waar je op wilt uitkomen en in hoeverre je dat lukt. 

Ik zou de minister dus nogmaals die vraag willen voorhouden. Vroeger werd in de begroting van Sociale Zaken wel een streefcijfer voor het verlagen van de werkloosheid opgenomen. Toen dat niet meer gebeurde, in 2012 bijvoorbeeld, zei de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van de begroting dat het toch goed zou zijn om dat wel te doen. VBTB heet dat geloof ik: je moet begroten op zo'n manier dat het voor de Tweede Kamer en de samenleving in het algemeen inzichtelijk is of datgene wat je je ten doel stelt ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Ik ga daar een motie over indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen doelstellingen of streefcijfers zijn opgenomen met betrekking tot de ontwikkeling van de werkloosheid; 

overwegende dat in het verleden wel degelijk streefcijfers in de begroting waren opgenomen; 

overwegende dat de Rekenkamer bijvoorbeeld in 2012 vaststelde dat er geen doelstellingen en streefcijfers in de SZW-begroting waren opgenomen en dat de Rekenkamer adviseerde dat wel te doen om te kunnen beoordelen welke resultaten zijn bereikt; 

verzoekt de regering, streefcijfers en doelstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van de werkloosheid in de begroting op te nemen en de Kamer daar zo spoedig mogelijk nader over te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 37 (34 000 XV). 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

We hebben het gehad over de robotisering. Dat zal niet de laatste keer geweest zijn. Ik verheug me op alle debatten die we daar nog over zullen voeren. In dat kader heb ik aandacht gevraagd voor de toekomstige mogelijkheden om arbeid en inkomen wat meer los te koppelen. Ik heb daarbij gewezen op gemeentelijke experimenten. Ik heb zelf wellicht aanleiding gegeven tot een misverstand. Die gemeentelijke experimenten behelzen niet zozeer het invoeren van een basisinkomen als wel het vergroten van de bijverdiencapaciteit naast een uitkering. Gemeenten en wethouders stuiten daarbij op de bandbreedte die daar nu voor geldt in de Wet werk en bijstand. Mijn verzoek aan de minister is om op dat gebied de ruimte voor gemeenten om te experimenteren te vergroten. Ik doe dat verzoek bij motie, mede namens collega Van Weyenberg. Hij duidde daar net al op. Ik dien de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat diverse gemeenten aangeven experimenten te willen doen met het vergroten van de bijverdiencapaciteit naast een uitkering; 

overwegende dat daartoe de beleidsvrijheid van gemeenten binnen de kaders van de WWB dient te worden verruimd; 

verzoekt de regering, de beleidsruimte voor gemeenten te verruimen om experimenten zoals voorgesteld door gemeenten mogelijk te maken en de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 38 (34000-XV). 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik heb nog één motie. Die gaat over de kwestie van de O&O-fondsen en het recht op scholing voor zzp'ers, dus mensen die niet in vast dienstverband zijn. De minister heeft mijn vragen daarover gisteren schriftelijk beantwoord. Hij heeft nog eens verwezen naar de afspraak daarover in het sociaal akkoord dat ook zzp'ers onder voorwaarden — wat die precies zijn, is nog niet zo duidelijk volgens mij — gebruik kunnen maken van de voorzieningen uit de O&O-fondsen. Het is aan de sociale partners om dit punt verder uit te werken, maar dat is voor zover ik weet nog niet gebeurd. De minister zegt ook dat het kabinet de sociale partners oproept om dat snel te doen. Ik ben een tikkeltje ongeduldig en dien daarom de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat flexwerkers onvoldoende toegang hebben tot scholingsfaciliteiten zoals O&O-fondsen; 

overwegende dat juist van flexwerkers een grote mobiliteit wordt verwacht en dat scholing ook voor deze groep werkenden buitengewoon nuttig kan zijn; 

constaterende dat een scholingsfaciliteit waar alle werkenden van kunnen profiteren niet bestaat; 

verzoekt de regering, een voorstel te doen voor een scholingsfaciliteit waar alle werkenden aan meebetalen en toegang toe hebben, al dan niet met geïndividualiseerde trekkingsrechten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 39 (34000-XV). 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik ben daarmee gekomen aan het eind van mijn tweede termijn. Ik heb bij interruptie al gezegd dat ik blij ben met de manier waarop de minister in het debat is ingegaan op zijn specifieke verantwoordelijkheid met betrekking tot integratie. Ik vertrouw er ook op dat hij daarbij oog heeft voor de spanning die soms kan bestaan tussen aan de ene kant het benoemen van datgene wat mis is, en aan de andere kant het niet verder willen laten oplopen van spanningen in de samenleving. Ik wens hem daarbij veel wijsheid. Dat geldt uiteraard op alle andere terreinen ook voor de staatssecretaris. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Ik begin, net als de heer Van Weyenberg, met het bedanken van het personeel van deze Kamer. Ik verheug mij erin dat dit volgens mij de eerste dag is met een begrotingsbehandeling waarop we op een fatsoenlijk tijdstip klaar zijn. 

De voorzitter:

Nog niet! 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Nee, we zijn er nog niet, mevrouw de voorzitter, want we moeten nog stemmen, maar het begint er wel op te lijken dat dit voor het eerst gaat lukken. Dat vind ik een mooi iets, want het personeel heeft zich geweldig ingezet. Dat geldt ook voor de ambtenaren. Mijn medewerker was zeer tevreden over de antwoorden, vandaar dat ik weinig geïnterrumpeerd heb. Als je tevreden bent, doe je dat niet. 

Ik heb nog wel een paar punten. Wij mandateren dit kabinet voor 77,6 miljard euro voor Sociale Zaken. Daarmee is Sociale Zaken koploper van dit kabinet. Dit zijn de twee rijkste bewindslieden wat dat betreft. Ik zag ook het enthousiasme. Het is altijd opvallend als linkse bewindslieden enthousiast worden van veel geld uitgeven. Het is €4.600 per inwoner. Dat geeft natuurlijk ook een gigantische verantwoordelijkheid, die de afgelopen jaren ook zeker gevoeld is. Dank voor dat enthousiasme. Ik zou zeggen: laten we ons allen een krimpende begroting toewensen, want dat betekent dat het met Nederland beter gaat. Als die tenminste niet het gevolg is van verdere bezuinigingen. 

Ik vind wel dat het beleid van deze staatssecretaris leidt tot ongelijke behandeling. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de arbeidskorting bedoeld is om werken te stimuleren; 

constaterende dat het onderscheid tussen loonkostensubsidie en loondispensatie ertoe leidt dat werknemers met dezelfde beperking en hetzelfde aantal uren werk op basis van loondispensatie minder arbeidskorting krijgen; 

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de hoogte van de arbeidskorting bij toepassing van de instrumenten loondispensatie en loonkostensubsidie hetzelfde is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 40 (34000-XV). 

De heer Dijkgraaf (SGP):

De loonkostensubsidie telt wel mee bij het bepalen van de arbeidskorting, maar de loondispensatie niet. Dat is eigenlijk een heel raar gevolg van de verschillende instrumenten, waardoor mensen die exact hetzelfde doen, maar een ander stimulerend instrument krijgen, netto meer of minder overhouden. Dat is een onbedoeld effect. Ik snap de systematiek, maar toch wil ik de regering, maar ook deze Kamer, vragen om daar een oplossing voor te bieden. 

We hebben ook een discussie met het kabinet gehad over het tegengaan van radicalisering, op alle mogelijke manieren. Ik heb aangehaakt bij eerdere vragen van de PvdA-fractie, te weten mevrouw Yücel en de heer Marcouch. Zij stelden vragen over een niet-erkende, niet-bekostigde onderwijsinstelling, die werd gedreven door jihadisten. Het schriftelijke antwoord was dat de onderwijsinspectie daar niet op kon toezien. In de schriftelijke beantwoording van mijn vragen van gisteren is dat wat genuanceerd. In dat antwoord gaat het ineens over huiswerkbegeleiding en religieus onderwijs. Daar kan ik me nog iets bij voorstellen. Het gaat mij nu echter om die scholen. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de vrijheid van onderwijs geen rechtvaardiging biedt voor het ontwikkelen of stimuleren van activiteiten die zich richten tegen de rechtsstaat, evenmin wanneer sprake is van niet-bekostigde onderwijsorganisaties; 

verzoekt de regering, de onderwijsinspectie nauwlettend te laten toezien op alle door jihadisten geleide onderwijsorganisaties, die broedplaatsen zijn van radicalisering, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Pieter Heerma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 41 (34000-XV). 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan dank ik de minister voor zijn heel gulle toezegging ten aanzien van de verzilvering van de premiekorting. Wij hebben daar al verschillende keren om gevraagd. Die premiekorting bestond al wel, die was €7.000 voor als je iemand met een arbeidsbeperking in dienst nam. Grote bedrijven konden dat bedrag gemakkelijk verzilveren, maar kleine bedrijven niet en dat is toch 70% van de bedrijven in Nederland. Gezien de wens van dit kabinet, maar ook van ons en van een meerderheid van de Kamer, om mensen met een beperking een gewone, reguliere baan te geven, vind ik het een heel goede zaak dat die oplossing er nu eindelijk komt en ook kleine bedrijven die korting kunnen gaan verzilveren. Dat geeft mensen met een arbeidsbeperking veel meer kansen en dat is hard nodig. De minister komt begin 2015 met een wetsvoorstel daartoe. Wij hopen op een goede behandeling daarvan. 

Tot slot zou ik het punt van mevrouw Schouten ten aanzien van de TOG nog willen onderstrepen. We hebben daar eerder voorstellen voor ingediend. Toen is de TOG gelukkig gered. Laten we dit stukje van de TOG ook redden. 

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Dank aan de minister, de staatssecretaris en de ambtenaren voor de zorgvuldige reactie op mijn vragen en opmerkingen. Dank ook voor de fraaie woorden over de Nederlandse vrijheden, die een garantie zouden moeten zijn voor alle inwoners. 

In mijn tweede termijn wil ik het allereerst hebben over het thema arbeidsmarkt. De beantwoording van de minister over de sectorplannen bevredigt ons niet. Ik heb nog geen antwoord gekregen op de vraag hoeveel ouderen werk krijgen of behouden met deze plannen. Het gaat toch om 600 miljoen aan belastinggeld. Daarmee zou een betekenisvolle slag gemaakt moeten worden voor de werkgelegenheid van de ouderen. 

De antwoorden over het Actieplan 50PlusWerkt zijn verhelderend. De minister heeft in zijn algemene bijdrage bovendien aangegeven dat hij het tempo, waarmee werkloosheid wordt teruggedrongen, wil opvoeren. Ik steun die inzet. Juist bij ouderen lukt dit maar in beperkte mate, ondanks het succes van het Actieplan 50PlusWerkt waar de minister van spreekt. Ik wil dit actieplan daarom kracht bijzetten met mijn amendement, zodat uiteindelijk meer ouderen sneller naar werk kunnen worden begeleid. Een motie met betrekking tot de arbeidsmarkt, alle banenplannen en sectorplannen ten spijt, is er maar één zekere en duurzame weg om banen te creëren en daarom dien ik volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de verlaging van lasten van arbeid een cruciale voorwaarde vormt voor versterking van de economie en het duurzaam scheppen van voldoende nieuwe banen; 

nodigt de regering uit, zonder dralen werk te maken van de hervorming van het belastingstelsel, waarbij de verlaging van lasten op arbeid centraal staat en hiermee niet te wachten op het ontstaan van financiële meevallers, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 42 (34000-XV). 

De heer Krol (50PLUS):

In zijn bijdrage heeft de minister de ambitie centraal gesteld om tweedeling in de samenleving tegen te gaan, waaronder die tussen jong en oud en die tussen werkenden en niet-werkenden. 50PLUS deelt ook die ambitie nadrukkelijk. Echter, 50PLUS is na de mondelinge en schriftelijke beantwoording van de bewindslieden nog steeds niet overtuigd van het kabinetsbeleid gericht op het tegengaan van een tweedeling tussen werkenden en gepensioneerden. Integendeel, wij zien die tweedeling juist groeien doordat te weinig wordt gedaan om financiële lusten en lasten naar draagkracht te verdelen over werkenden en gepensioneerden. Wij vinden het jammer dat de minister de uitdaging niet heeft aangenomen om objectief hard te maken dat er nog steeds sprake is van een eerlijke en evenwichtige koopkrachtontwikkeling van werkenden en gepensioneerden. Als de minister dát zegt, moet hij het ook aan kunnen tonen. Ja, jongeren worden ook getroffen door een stijgende AOW-leeftijd en pensioenkortingen en ja, achterblijvende pensioenindexatie treft ook jongeren. Dat probeer ik steeds duidelijk te maken aan mensen die menen dat 50PLUS zou meewerken aan een generatieconflict. Opkomen voor de rechten van de huidige generatie ouderen is ook opkomen voor de toekomstige generaties ouderen. Ik ben blij dat de bewindslieden dat zo gaan onderschrijven. Echter, ouderen en ouderen met zorgkosten, zorgbehoevenden, hebben daarbovenop verreweg het meeste te maken met stapeling van maatregelen die koopkracht raken. Daar gaat het om. 

Er is meer. Neem de ouderen met alleen AOW. In de schriftelijke beantwoording van onze vragen antwoordden de bewindslieden: "ook vorig jaar zagen de ouderen met alleen AOW hun koopkracht stijgen". Laat ik het maar eens klip-en-klaar zeggen: dat kan toch niet waar zijn. Voor alleenstaanden met AOW hebben we het over een stijging van €1.025 naar €1.045. Dat zijn dus twee tientjes. Bij samenwonenden is er sprake van een stijging van €708 naar €721. Dan hebben we het dus over €13 erbij. Realiseren de bewindslieden zich dat wel? Wat staat daartegenover? Ook voor die groep stegen de uitgaven voor bioscoopkaartje, theater, bibliotheek, kapper, supermarkt, bus, trein, parkeren, kabel, tv, internet, krant, biertje, wijntje, water en gemeentelijke lasten. Dan heb ik het nog niet eens over het feit dat je echt niet meer met je kleinkinderen naar het pretpark kunt, want die prijzen zijn helemaal schandalig gestegen. Maak me dus niet wijs dat de koopkracht is gestegen. Dat geldt alleen in de gedachten van kille rekenmeesters op het ministerie. Mensen thuis weten echt wel beter. Die kunnen minder kopen met hun AOW. 50PLUS zegt: het roer moet echt om naar evenwichtigere koopkrachtontwikkeling, ook voor ouderen en zorgbehoevenden. Daarom dien ik de volgende twee moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het kabinet een evenwichtige koopkrachtontwikkeling wenst; 

overwegende dat gepensioneerden sinds 2010, en ook weer in 2015, achterlopen in mediane koopkrachtontwikkeling op de groep werkenden; 

overwegende dat de feitelijke koopkrachtontwikkeling voor veel ouderen nog slechter uitpakt, doordat zij bovengemiddeld te maken hebben met een stapeling van beleidsmaatregelen die de koopkracht raken; 

verzoekt de regering, negatieve koopkrachtgevolgen van budgettair noodzakelijke beleidsmaatregelen uitsluitend te spreiden naar draagkracht en evenredigheid en niet naar leeftijd, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 43 (34000-XV). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de koopkracht van ouderen voor het zesde jaar op rij daalt, en zich daarmee overwegend ongunstiger ontwikkelt dan de koopkracht van andere bevolkingsgroepen; 

overwegende dat het koopkrachtbeeld voor ouderen zich ook in 2015 weer relatief ongunstig zal ontwikkelen; 

verzoekt de regering, als tegemoetkoming ook nog in het jaar 2015 indexatiebesluiten op grond van het thans geldende financiële toetsingskader voor pensioenfondsen toe te staan, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 44 (34000-XV). 

De heer Krol (50PLUS):

Dan kom ik op de schuldenproblematiek. De schuldhulpverlening is primair belegd bij gemeentes. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zal uiterlijk 1 juli 2016 worden geëvalueerd. 50PLUS wil die evaluatie niet lijdzaam afwachten en wil niet pas na die datum verder kijken. De schuldenproblematiek is een aanzienlijk, groeiend maatschappelijk probleem en brengt hoge maatschappelijke kosten met zich mee. 50PLUS wil in de aanloop naar die evaluatie een verkenning laten uitvoeren langs welke wegen de schuldhulpverlening mogelijk effectiever en tegen lagere maatschappelijke kosten kan worden uitgevoerd. Die verkenning kunnen we naast de evaluatie leggen en gelijk meenemen bij een eventuele beleidsaanpassing. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de schuldhulpverlening gepaard gaat met hoge maatschappelijke kosten, en dat bijna een derde van de cliënten van de schuldhulpverlening na doorlopen van het traject van schuldhulpverlening weer in schulden vervalt; 

verzoekt de regering, kosten en baten van de schuldhulpverlening in kaart te brengen en te onderzoeken op welke wijze mensen met ernstige en recidive schuldenproblematiek zo effectief mogelijk en tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten geholpen kunnen worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 45 (34000-XV). 

De heer Krol (50PLUS):

Als oudste lid van de Kamer durf ik het aan om af te sluiten met een oproep aan onszelf. Ik realiseer me dat het ongebruikelijk is, maar wel passend bij de thematiek van deze begroting. Ik hoorde de heer Dijkgraaf er ook al even iets over zeggen. Hoewel het oordeel over deze motie niet primair bij de bewindslieden ligt, maar bij de leden, ben ik toch benieuwd naar het oordeel van de bewindslieden, want de volgende motie raakt ons allemaal. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat nachtelijk vergaderen de kwaliteit van debatten in de Tweede Kamer en daarmee de kwaliteit van een deel van het democratisch besluitvormingsproces onder druk zet; 

overwegende dat nachtelijk vergaderen een flinke belasting vormt voor bewindslieden, het ambtenarenapparaat, fractiemedewerkers en Kamerleden, en bovendien extra kosten met zich mee brengt; 

spreekt de wens uit, dat het Presidium van de Tweede Kamer onderzoekt hoe het vergaderen in nachtelijke uren substantieel en structureel kan worden teruggebracht, en hierover een voorstel presenteert, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 46 (34000-XV). 

Ik zie de handen allemaal omhoog gaan, maar het dictum is gericht aan het Presidium. Het is gebruikelijk om dit soort moties bij de raming in te dienen. Maar goed, ze wordt in voldoende mate ondersteund. 

De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Ik heb één korte motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat 80% van de Turkse jongeren begrip heeft voor het gebruik van geweld tegen niet-moslims; 

constaterende dat de helft van de Turken vindt dat Nederlandse vrouwen te veel vrijheid hebben; 

constaterende dat vier op de vijf Turken thuis zelden tot nooit Nederlands spreken; 

constaterende dat de lange arm van de Turkse staat reikt tot in Turkse moskeeën en organisaties in Nederland en de integratie belemmert; 

constaterende dat het Associatieverdrag tussen de EU en Turkije Turken ontheft van de plicht tot inburgeren; 

overwegende dat de integratie van Turken mislukt is; 

verzoekt de regering, het Associatieverdrag tussen de EU en Turkije te herzien, zodat ook Turken verplicht worden in te burgeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 47 (34000-XV). 

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Het is 27 november en een heleboel collega's zijn mij al voorgegaan met allerlei dankwoorden. Ik sluit mij daar graag bij aan, zeker op deze Thanksgiving Day. Mijn eerste dank betreft het antwoord op mijn pleidooi in de eerste termijn voor een sociaal basisbudget. Het antwoord van de minister is heel positief, het beschrijft namelijk de nadelen van dat systeem en daarmee is het ook een inhoudelijke reactie. Een inhoudelijke reactie is altijd goed, want die geeft een basis voor vervolgdiscussies. Je kunt er dan verder over nadenken en je kunt gaan uitwerken op welke wijze een sociaal basisbudget ingevuld zou kunnen worden. Vandaar dat ik de volgende motie indien. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het socialezekerheidsstelsel thans een groot aantal sociale uitvoeringsregelingen kent en deze regelingen een zware uitvoeringslast, hoge uitvoeringskosten, een veelheid van individuele verdelingsvraagstukken en bureaucratie met zich meebrengen; 

overwegende dat het naast elkaar bestaan van vele, vaak ingewikkelde individuele socialezekerheidsregelingen leidt tot bureaucratie, fraudegevoeligheid en ondoelmatige besteding van middelen; 

overwegende dat de sociale zekerheid gebaseerd is op zekerheid voor burgers en vraagt om een betrouwbaar overheidsbeleid; 

verzoekt de regering, een verkenning uit te voeren naar de invoering van een sociaal basisbudget voor iedere burger, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten, waarin verschillende scenario's door het CPB worden doorgerekend, en deze verkenning aan de Tweede Kamer aan te bieden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 48 (34000-XV). 

De heer Ulenbelt (SP):

In 2006 heeft het Centraal Planbureau zoiets op basis van dit idee al gedaan. Daaruit bleek dat het niet zo best uitpakte. Is wat de heer Klein nu voorstelt dan ook niet overbodig? 

De heer Klein (Klein):

Nee, absoluut niet. Dat was in 2006 en nu zitten wij in een andere tijd. Wij hebben de crisis van 2008 gehad en wij hebben de discussie over en ook het failliet van een aantal zekerheden in de afgelopen jaren meegemaakt. Wij hebben de problemen meegemaakt rond de koopkracht en rond de vraag hoe om te gaan met sociale zekerheid. Vandaar dat het heel verstandig is dat het CPB dat opnieuw berekent. Het is ook een goede aanvulling op datgene wat de SP vorig jaar in een vergelijkbare motie heeft ondersteund. 

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Ulenbelt. 

De heer Ulenbelt (SP):

Is de heer Klein zich ervan bewust dat, als je al die potten samen neemt en die deelt, er dan €550 in de maand voor iemand overblijft? Is dit niet juist een verkapte motie om de sociale zekerheid af te breken? 

De heer Klein (Klein):

Nee, absoluut niet. Daarom was ik vorig jaar ook blij met de steun voor een vergelijkbare motie die verzocht om dit te laten onderzoeken. Er is nu ook sprake van voortschrijdend inzicht bij D66. Wij zien een goede reactie bij de regering, waardoor er een basis is om tot een verdere discussie te komen. Ik heb in mijn eerste termijn ook gezegd dat een heleboel problemen opgelost kunnen worden doordat je een aantal andere kosten zult vermijden. Je kunt bijvoorbeeld zeggen dat je die 600 miljoen voor de sectorplannen niet nodig hebt omdat je op andere manieren iets veel beter zou kunnen doen. Maar ja, ik geef geen antwoord met de uiteindelijke oplossing. Daarvoor ga je het onderzoeken en een verkenning uitvoeren. 

Waar wij het ook veel over hebben gehad in de eerste termijn, en wat in de termijn van de minister ook wel terugkwam, is een visie op arbeid. Ik sluit mij aan bij de van de heer Van Ojik dat je veel ruimer en veel breder moet kijken en niet in de ouderwetse arbeidstegenstellingen, alsof die er zouden zijn. We hebben betaald en onbetaald werk, we hebben flexibel werk, de reguliere arbeidsovereenkomst, en ondernemerschap als zzp, dat steeds meer normaal wordt gevonden en ook normaal is. Mooie vragen worden er gesteld bij de SER, maar we moeten niet achterover gaan leunen. We moeten dit niet gebruiken als een alibi om even niks te doen. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er de laatste jaren veel gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die van invloed zijn op de arbeidsmarkt, zoals de economische crisis, de hiermee gepaard gaande bezuinigingen en de verdere automatisering, waardoor arbeidsplekken veranderen of verdwijnen; 

overwegende dat de SER veel vragen gaat beantwoorden over de verschillende trends op de arbeidsmarkt maar dat de echt essentiële vraag ontbreekt, namelijk die waarin integraal bekeken wordt wat de optimale integrale visie is voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt; 

verzoekt de regering, een integrale visie te formuleren op de toekomst van de arbeidsmarkt en deze voor de behandeling van de begroting 2016 de Tweede Kamer toe te sturen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 49 (34000-XV). 

De heer Klein (Klein):

In deze periode hebben we ook vaak te maken met ontslagen en met mensen die opnieuw naar werk zoeken. Met name is gewezen op het UWV-Actieplan 50PlusWerkt. Een van de belangrijkste dingen die wij ook zien is dat er helaas toch nog wel leeftijdsdiscriminatie plaatsvindt in deze samenleving. Niet zozeer directe leeftijdsdiscriminatie, want die is natuurlijk bij wet verboden, maar vaak wel indirecte leeftijdsdiscriminatie, bijvoorbeeld door een eis te stellen zoals maximaal acht jaar werkervaring. Daar moeten we fel tegen zijn. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de AOW-gerechtigde leeftijd nu stapsgewijs omhoog gaat, maar dat tegelijkertijd de werkloosheid onder 50-plussers nog altijd stijgt; 

constaterende dat het aantal meldingen van leeftijdsdiscriminatie bij het Meldpunt Discriminatie nog altijd stijgt, ondanks het bestaan van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) en het actieprogramma 50+ Werkt; 

overwegende dat 50-plussers vaak genegeerd worden door werkgevers, bijvoorbeeld doordat uitzendbureaus deze groep weigeren in te schrijven, of door eisen op te nemen in vacatures, zoals een maximum aan werkervaring, die leiden tot indirecte leeftijdsdiscriminatie; 

verzoekt de regering, strenger op te treden tegen directe en indirecte leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 50 (34000-XV). 

De heer Klein (Klein):

We zien dat onafhankelijke mensen op de arbeidsmarkt ook onafhankelijke keuzes maken en dat zij kiezen voor onafhankelijke situaties en onafhankelijk ondernemerschap. Zij kiezen dus ook, net als een onafhankelijk Kamerlid, voor de aanpak van een goede arbeidsmarkt in het eigen leven. Maar dat betekent ook dat wij nu gaan kijken naar de aanpak van schijnconstructies. Dat is op zichzelf prima. We wachten dan ook het wetsvoorstel af, maar dan wel met de randvoorwaarde dat het zzp-schap juist heel goed is en dat het niet allemaal zou moeten worden belemmerd door allerlei bureaucratie. Vandaar dat het verstandig is om dat te markeren, vooruitlopend op de wet, middels de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat op de arbeidsmarkt een trend te zien is naar meer flexibiliteit en dat de vraag naar flexibele arbeidskrachten groeit; 

overwegende dat ondernemerschap bevorderd wordt; 

overwegende dat ondernemers als zzp'ers deze flexibiliteit bieden en daarnaast grote voordelen hebben voor de samenleving op economisch en sociaal gebied; 

overwegende dat de regering schijnconstructies wil aanpakken; 

verzoekt de regering, in de aanpak van schijnconstructies rekening te houden met de ondernemende zzp'ers, door het zzp-schap niet te ontmoedigen met bureaucratische regelingen maar juist te faciliteren en te stimuleren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 51 (34000-XV). 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik vermoed een complot! Is nu de afspraak dat de heer Klein als voormalig VVD'er alle moties die de heer Mulder niet mag indienen vandaag indient, of heb ik het gewoon verkeerd begrepen? 

De heer Klein (Klein):

Dan ga ik over naar de volgende motie. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dit lijkt heel erg op een ja! 

De heer Klein (Klein):

Let u maar op. We vinden het een geweldig voorstel van D66 om te bevorderen dat zzp'ers zo snel mogelijk een werknemer in dienst nemen. De minister heeft daar positief op gereageerd. Het blijft echter een probleem als die eerste werknemer in dienst komt, bevorderd door de heer Van Weyenberg, en vervolgens ziek wordt. Wat gebeurt er dan? Daarvoor hebben we de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat ondernemers in het kleinbedrijf (tot tien werknemers) vaak geen mensen meer in dienst durven te nemen, omdat ze bang zijn voor de verantwoordelijkheden en risico's die daarmee samenhangen; 

overwegende dat het wenselijk is om drempels weg te nemen voor het kleinbedrijf, zodat dat weer banen durft te creëren; 

overwegende dat de huidige duur van loondoorbetaling bij ziekte door werkgevers twee jaar is in Nederland, terwijl die in Europa gemiddeld zes weken is, en het risico voor Nederlandse ondernemers daarmee veel groter is dan in de rest van Europa; 

overwegende dat de gevolgen van een algehele verkorting van de doorbetalingsverplichting nog onderzocht worden en dat de resultaten op zijn vroegst pas na 2016 geëffectueerd kunnen worden; 

verzoekt de regering, het risico voor ondernemers in het kleinbedrijf zo snel mogelijk te verkleinen, om het daarmee aantrekkelijker te maken mensen in dienst te nemen, door de wettelijke termijn voor doorbetaling bij ziekte te verkorten tot een jaar voor het kleinbedrijf, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 52 (34000-XV). 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik moet mijn verontschuldigingen aanbieden. Ik vroeg net of de heer Klein alle moties van de heer Mulder indiende, maar het waren ook alle moties die mevrouw Schut niet mag indienen! Dat wil ik voor de Handelingen dan wel graag hebben toegevoegd. 

De heer Klein (Klein):

Ik reken uiteraard op warme steun. 

De heer Anne Mulder (VVD):

De heer Klein heeft net een motie ingediend waarin hij vraagt om een integrale visie op de arbeidsmarkt. Waarin verschilt de motie van de heer Klein van de toezegging van de minister van Sociale Zaken? 

De heer Klein (Klein):

Het verschil is dat ik het niet laat bij een uitspraak van de minister, maar dat ik wil dat we als Kamer laten zien dat het heel belangrijk is. Het is niet alleen belangrijk tussen de heer Mulder en mij. Zo krijgen ook alle andere partijen de gelegenheid om de warme steun die wij beiden geven aan dit idee, uit te spreken. 

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik kan niet achterblijven! Ik vraag me af hoe de laatste motie van mijnheer Klein is gedekt. 

De heer Klein (Klein):

Het grootste probleem, zo heb ik begrepen, zijn de kosten die zouden ontstaan. Ik heb een bedrag van 800 miljoen gehoord, met name als het gaat over het grootbedrijf en de vele andere bedrijven. Het is dus heel verstandig om dit nu te beperken tot het kleinbedrijf. Dan bereik je twee dingen. Daarmee is het ook budgettair neutraal. Enerzijds zou er een kostensituatie ontstaan wanneer het eventueel langer doorloopt dan een jaar. Anderzijds neemt het drempels weg om mensen in dienst te nemen. Er ontstaat zo een ontzettende verlaging van de kosten voor de uitkeringen die er allemaal zijn, want mensen komen weer aan de slag. Mensen zullen dan weer gewoon inkomstenbelasting kunnen betalen. Dat betekent dat het uitermate goed is voor onze economie en voor onze schatkist; kortom, datgene wat mevrouw Schut zou moeten aanspreken. 

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik herhaal de vraag: hoe is het gedekt? Ik heb namelijk nog geen dekking gehoord. 

De heer Klein (Klein):

Het is ook verstandig — dat staat ook in de motie — dat we ernaar streven om dit te doen. Uiteraard wordt er ook gevraagd naar een uitwerking van de regering. Ik weet niet precies wat de kosten zullen zijn. Het aannemen van deze geweldige motie zal natuurlijk leiden tot een reactie van de regering. Ik zal dan een brief vragen aan de regering — zo gaat dat dan — waarin zij schrijft hoe zij de motie wil uitvoeren. In die brief zal zij de kosten die ermee gemoeid zijn op een rijtje zetten, zodat we die kunnen dekken. Ik geef aan dat ik denk dat de maatschappelijke voordelen, zowel economisch als die voor de rijkskas, enorm zullen zijn, omdat er veel minder mensen werkloos zijn en het midden- en kleinbedrijf erg geholpen is. 

De voorzitter:

Ik zie de heer Mulder bij de interruptiemicrofoon. Betekent dat dat de leden van de VVD-fractie om de beurt gaan interrumperen? Ik vrees dat dit door de heer Van Weyenberg komt. 

De heer Anne Mulder (VVD):

Ik mis nog iets. Nu alle VVD-voorstellen door de heer Klein worden omarmd, mis ik er nog eentje, namelijk het initiatiefwetsvoorstel om de cao-bepalingen voor het uitsluiten van zzp'ers en uitzendkrachten te schrappen. Die steunt de heer Klein vast ook. 

De heer Klein (Klein):

Ik wijs op mijn beperkte tijd. Ik wachtte op een motie van de heer Mulder op dit punt, dus ik heb dit niet voorbereid. Ongetwijfeld komt er voor de heer Mulder nog een kans om zo'n motie in te dienen. Wij zullen die motie kritisch bekijken met een positieve grondhouding, zoals het CDA het altijd deed. Vervolgens zullen wij al dan niet voor de motie stemmen. 

De voorzitter:

Wij zijn daarmee aan het eind gekomen van de tweede termijn van de Kamer. 

De vergadering wordt van 15.58 uur tot 16.30 uur geschorst. 

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor een bijzonder prettig, inhoudelijk debat. Aangezien dit de laatste begrotingsbehandeling is, wil ik graag namens het voltallige kabinet de Kamer danken voor de snelle en goede behandeling van al die hoofdstukken. Ik wil de Kamer ook bedanken voor de gastvrijheid die wij als bewindslieden hier genieten en die zich uitstrekt tot de voorbeeldige verzorging door de bodes en door de andere betrokken mensen. De aardige dingen die over onze ambtenaren gezegd zijn, zullen wij tegenover onze ambtenaren zeker niet geheimhouden, maar met ze delen. 

Ik ga in op een paar vragen en dan op de flinke berg moties die de staatssecretaris en ik net onderling hebben verdeeld. Wij zullen die moties successievelijk preadviseren. Dat geldt ook voor een aantal van de amendementen. 

Ik begin met de vragen die nog openstonden, in de eerste plaats de vraag van mevrouw Karabulut over het tegengaan van huwelijksdwang en hulp aan vrouwen die in de landen van herkomst worden achtergelaten. We hebben in antwoord op die vraag eerder al schriftelijk aangegeven dat de minister van Buitenlandse Zaken een serie maatregelen heeft genomen, zodat medewerkers slagvaardiger en hulpvaardiger zullen en kunnen helpen. Daar ligt ook primair de verantwoordelijkheid. De kern is dat Nederlandse meisjes en vrouwen die zich melden bij de Nederlandse ambassades in het buitenland, zullen worden geholpen en consulaire bijstand krijgen. Soms is dat ingewikkeld. Het zijn soms ingewikkelde gevallen. De minister van Buitenlandse Zaken zal zich daarover ontfermen en als dat nodig is verdere verbeteringen aanbrengen. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is wat de minister de vorige keer ook zei, alleen constateer ik dat er in de praktijk nog steeds individuele gevallen opduiken waarbij die hulp niet of zeer minimaal verleend wordt. Kan de minister toezeggen dat hij dit onderwerp nogmaals met de minister van Buitenlandse Zaken gaat bespreken en dat hij ons zal informeren welke verbetervoorstellen er in de praktijk geïntroduceerd zullen worden? Anders lost zich dit niet vanzelf op, vrees ik. 

Minister Asscher:

Ik begrijp het punt heel goed, want mevrouw Karabulut haalde in haar betoog een concreet geval aan. Dat kan ik niet goed beoordelen. Ik kan niet zeggen of Buitenlandse Zaken in gebreke is gebleven of dat er meer aan de hand is. Ik weet wel dat de minister van Buitenlandse Zaken zeer betrokken is bij dit onderwerp en zeer voornemens is om wat ik net zei ook gestand te doen, zodat Nederlandse vrouwen en meisjes daadwerkelijk zullen worden geholpen. Ik wil het voorbeeld dat mevrouw Karabulut noemde, aan hem voorleggen en het verder aan hem laten hoe hij de Kamer daar weer over wil informeren. Dat is echt primair zijn beleidsterrein. Ik zal het zeker nog even onder de aandacht brengen, als dat niet al gebeurd is. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is fijn. Over het vorige voorval, dat ik een aantal weken geleden heb gemeld, heb ik ook nog geen informatie ontvangen. Het zou fantastisch zijn als nu al stappen worden gezet. Met deze toezegging kan ik in de tussentijd zeker leven. 

Minister Asscher:

Dan heeft mevrouw Schut-Welkzijn de vraag gesteld wanneer de appreciatie ... 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, wil de heer Krol een vraag stellen. Ook over achtergelaten vrouwen? 

De heer Krol (50PLUS):

Het gaat nog over het vorige blokje. Mag ik daaraan toevoegen dat er ook jongens zijn van wie gebleken is dat zij in Nederland een andere seksuele voorkeur hebben, en die om die reden dan ook vaak in een ander land worden achtergehouden? Kan de minister dat alstublieft meenemen in deze problematiek? 

Minister Asscher:

De toezegging was niet bedoeld om groepen uit te sluiten. De gevallen die ik tot nu toe heb gezien, betroffen allemaal vrouwen dan wel meisjes. Maar als dit ook het geval zou zijn bij jongens, dan is de houding van Buitenlandse Zaken en bij onze ambassades vanzelfsprekend dezelfde. 

Ik kom op de vraag van mevrouw Schut-Welkzijn over de discussie die we net even hadden over het onderzoek, in 2001, naar risque social en risque professionel en mijn aanbod om dat onderzoek nog een keer te delen met de Kamer en om daaraan ook een appreciatie toe te voegen. Dat wil ik voor de kerst aan de Kamer toesturen. 

Mevrouw Schut-Welkzijn vroeg er ook om, efficiëntere vormen van re-integratie bij ziekte te betrekken bij de verschillende onderzoeken. Zij noemde onder andere de effecten op premies. Zou je na een halfjaar in plaats van na een jaar naar een andere werkgever gaan? Zij verzocht mij dat te betrekken bij de reeds lopende onderzoeken. Ik heb al toegezegd dat te willen meenemen in de schriftelijke beantwoording. Het eerdere onderzoek is bijna afgerond. We moeten even bekijken in hoeverre het daaraan kan worden toegevoegd of — en ik vermoed dat dit laatste het geval is — dat het een separate appendix moet worden bij het lopende onderzoek, om geen vertraging op te lopen in enige discussie. Voor de zekerheid stuur ik binnen een week een brief aan de Kamer waarin ik aangeef wanneer ik denk die toezegging te kunnen invullen. Dan kan ik even goed contact hebben met het Centraal Planbureau en andere benodigde partijen om dat netjes te doen. Dan weet mevrouw Schut binnen een week waar zij aan toe is en wanneer zij daar meer over zal horen. 

Mevrouw Schouten vroeg mij in een duet met de heer Dijkgraaf om de Kamer te informeren over mogelijkheden voor pleegouders met gehandicapte kinderen nu de TOG verdwijnt. Ik zeg toe om op korte termijn per brief aan te geven wat er nu wel en niet verandert en wat de mogelijkheden zijn voor deze ouders in het kader van VWS-regelingen, de rol van de gemeente en wat dies meer zij. De Kamer krijgt die brief op korte termijn. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De vraag was iets specifieker. Ik vroeg of de minister wil bekijken hoe we die ouders alsnog tegemoet kunnen komen. Ik hoef geen overzichtje van alle bestaande regelingen, maar wil dit punt tackelen. 

Minister Asscher:

Ik begrijp de portee van de vraag van mevrouw Schouten. Ik bied haar aan om mij daarvan te vergewissen. Ik heb net al gezegd dat ik niet zomaar namens VWS kan spreken. Daarom was ik net heel terughoudend, zo terughoudend dat ik een lichte teleurstelling ontwaarde in het gezicht van mevrouw Schouten. Toen heb ik beloofd om in samenwerking met de collega's een brief hierover te schrijven. Ik ben steeds zo terughoudend omdat ik de pleegouders om wie het gaat niet te snel blij wil maken. Als het dan een dode mus blijkt, verliezen zij vertrouwen in wat we hier doen. Er komt een brief over de door mevrouw Schouten geagendeerde kwestie. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan wacht ik die brief af. Hoe snel komt die ongeveer? 

Minister Asscher:

Ook die komt voor de kerst. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Prima, dank u. 

De voorzitter:

Kerst 2014, neem ik aan. 

Minister Asscher:

Voor kerst 2014, ja. Dat zou wel een aardige juristentruc zijn, voorzitter, maar die wilde ik hier niet doen. Als ik het jaartal er niet bij noem, bedoel ik over het algemeen het lopende jaar. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Over het algemeen! 

Minister Asscher:

Er zijn altijd uitzonderingen, mijnheer Van Weyenberg. Waar nodig zullen we die inroepen. 

Voorzitter. Ik kom bij een vraag van de heer Van Weyenberg; toeval bestaat niet. Hij vraagt wat het actiever koppelen van jongeren met WW aan werkgevers heeft opgeleverd. In de vraagstelling zag ik al enig begrip doorschemeren voor het feit dat daar enige tijd voor nodig is. Ik red dat zeker niet voor de kerst. De gesprekken met UWV zijn daarover gaande. Ik zeg toe om de Kamer hierover in februari te informeren. 

De heer Krol stelde een vraag over het aantal ouderen. Het antwoord is: 13.670. 

Ik kom dan bij de moties. Zoals gezegd behandel ik die niet allemaal, maar behandelt de staatssecretaris ook een deel. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb gevraagd of ik de minister goed heb begrepen dat de verlenging van de aanmeldtermijn voor de vrijwillige verzekering van de WIA en de toegang voor starters, allebei zzp-groepen, zullen worden meegenomen. Heb ik goed begrepen dat het antwoord ja is? 

Minister Asscher:

Het is in ieder geval met een positieve insteek zo opgeschreven. 

Voorzitter. In de motie-Karabulut op stuk nr. 17 wordt de regering verzocht, geen sollicitatieplicht op te leggen. Ik ontraad die motie. Het gaat hier om een verzekering en niet om vakantiegeld. In de periode tot een nieuwe baan kan vaak bijvoorbeeld uitzendwerk worden verricht. 

De motie-Karabulut op stuk nr. 18 gaat over een regeling voor de CEDAW-kwestie, zoals net met de heer Ulenbelt is besproken. Kortheidshalve ontraad ik deze motie omwille van de argumenten die ik net in het interruptiedebat heb aangegeven. 

De motie-Karabulut/Van Ojik op stuk nr. 19 ontraad ik. We hebben onlangs in een algemeen overleg zeer uitgebreid geschetst welke additionele acties we inzetten om juist de jeugdwerkloosheid onder migranten tegen te gaan. Het heeft geen meerwaarde om die acties bij elkaar "een plan" te noemen. We moeten vooral met kracht die acties uitvoeren. 

De motie-Schut-Welkzijn/Dijkgraaf op stuk nr. 20 verzoekt om in beeld te brengen hoe de export van de WGA-uitkering naar het buitenland onmogelijk kan worden gemaakt. Ik wil die motie zo uitleggen dat ik niet alleen daarnaar kijk, maar ook zal uitzoeken hoe de handhaving op dit gebied kan worden verbeterd. Ik zal snel in beeld brengen wat de mogelijkheden zijn, met alle beperkingen van dien. Ik laat de motie aan het oordeel van de Kamer, omdat ik de argumenten van mevrouw Schut-Welkzijn heel goed kan volgen. 

Ik zal iets langer stilstaan bij de motie-Heerma c.s. op stuk nr. 21: overwegende dat er een weerbare democratie is, verzoekt om voorstellen te doen om groeperingen waarvan de doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde te kunnen verbieden. Ik begrijp deze motie heel goed. Deze past ook in het debat dat wij vandaag hebben gevoerd, en het debat over het actieplan tegen radicalisering. Ik vind deze motie ingewikkeld omdat deze verzoekt om groeperingen te verbieden, terwijl het gaat om de rechtsstaat. Daarbij moet van ons een uiterste mate van zorgvuldigheid gevraagd worden. Groeperingen of partijen verbieden doe je niet licht. Ik kijk met een positieve blik naar deze motie, maar ik verzoek de Kamer om de motie aan te houden, gezien het gewicht van dit onderwerp, zodat ik met mijn collega van Justitie een schriftelijk preadvies kan maken. Ik beloof wel dat ons preadvies voor het kerstreces bij de Kamer ligt, zodat de motie alsnog in stemming gebracht kan worden. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dit onderwerp heeft een lange voorgeschiedenis. Er zijn al diverse debatten over gevoerd. Dit is voor het eerst dat een dergelijke motie een reële kans maakt op steun van een meerderheid in de Kamer, als je het aantal zetels van de fracties die deze motie steunen, bij elkaar optelt. Hoor ik het goed dat wij voor de laatste stemming voor het kerstreces een reactie krijgen en dat de minister met de minister van Veiligheid en Justitie met een positieve grondhouding gaat kijken naar de mogelijkheden om deze motie uit te voeren? 

Minister Asscher:

Dat klopt. Ik kijk er welwillend naar, gezien het debat dat wij gevoerd hebben. Naar mijn mening was dat een heel inhoudelijk en redelijk debat op dit moeilijke punt. Ik zeg niet dat er gebrek aan zorgvuldigheid is bij de heer Heerma, maar ik hoop dat hij ziet dat ook bij het preadvies van de regering uiterste zorgvuldigheid geboden is, als het gaat om het mogelijk verbieden van groeperingen. In een democratische rechtsstaat moet de regering terughoudend zijn met het al te makkelijk enthousiast reageren. Dat wil niet zeggen dat ons advies niet positief zal zijn, maar ik wil er goed over kunnen spreken met mijn collega van Justitie. Ik denk dat dit in het belang is van de kwaliteit van het debat en daarmee ook niet tegengesteld aan de wens van de heer Heerma. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Ik houd de motie aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Pieter Heerma stel ik voor, zijn motie (34000-XV, nr. 21) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Asscher:

De motie-Heerma/Van Weyenberg op stuk nr. 22 wil ik ontraden. Het eerste punt zit er al in en het lijkt mij dat wij het tweede punt aan de Rekenkamer zelf kunnen overlaten. 

De motie van de leden Heerma, Schouten en Dijkgraaf op stuk nr. 23 gaat over het schrappen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Die motie wil ik ontraden. We hebben onlangs het hele beleid op het gebied van werken en zorg herijkt, maar we hechten zeer aan het stimuleren van werkgelegenheid en het positieve effect van de IACK op de arbeidsparticipatie. Ook in de nieuwe CPB-modellen zie je dat er nog steeds een groot positief werkgelegenheidseffect aan dit soort maatregelen wordt toegedicht. Die motie wil ik dus ontraden. 

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 24, waarin wordt verzocht om voor de begroting van 2016 te komen met een specifieke rapportage over de uitwerking van deze aanvullende aanpak. Deze is oordeel Kamer. 

Dan kom ik op de motie-Vermeij/Van Ojik op stuk nr. 25, met het verzoek om bij de nieuwe financieringsregeling voor de kinderopvang de toegankelijkheid voor zzp'ers en fiexwerkers te verbeteren. Daar hing nog de vraag onder of het gaat om de nieuwe of de huidige systematiek. Dat gaat wat mij betreft over de nieuwe systematiek. Als ik de motie zo mag lezen, laat ik het oordeel aan de Kamer. Om daar in de huidige systematiek wat aan te doen is uitvoeringstechnisch een nachtmerrie. Dat moeten we de Belastingdienst niet aandoen. Dat gaat ook over de toeslagkwestie, waar verschillende Kamerleden naar informeerden. 

De motie-Vermeij/Lucas op stuk nr. 26 verzoekt om onderzoek te verrichten naar de Scandinavische werkwijze, inclusief de afspraken over scholing in cao's. Hierover laat ik het oordeel aan de Kamer. Je zou zelfs kunnen zeggen dat deze motie ondersteuning van beleid is. 

Dan kom ik op de motie-De Graaf op stuk nr. 29, over het stimuleren van remigratie. Deze ontraad ik, want mensen die het hier goed doen, zijn van harte welkom. De Remigratiewet kennen we al, maar die bouwen we juist af. 

De motie-De Graaf op stuk nr. 30, met het verzoek om te stoppen met het integratiebeleid, ontraad ik ook, want dat lijkt mij niet verstandig. Op de motie op stuk nr. 31 om alle moskeeën te sluiten heb ik in het debat zelf al gereageerd. De heer De Graaf zal misschien teleurgesteld zijn, maar niet verbaasd, dat ik die motie ontraad. 

In de motie-Van Weyenberg c.s. op stuk nr. 32 wordt gevraagd om individuele scholingsbudgetten. Dat is ondersteuning van beleid. 

In de motie van de leden Schouten, Van Weyenberg, Kerstens en Schut-Welkzijn op stuk nr. 35 wordt gevraagd om in overleg te treden met de grensregio's en om over mogelijke experimenten te informeren. Ik laat het oordeel aan de Kamer, want ik ben er tijdens het debat langzaam maar zeker, door de wurggreep van mevrouw Schouten, van overtuigd geraakt dat hier voor mij ook een taak ligt. 

Ik ontraad de motie-Van Ojik op stuk nr. 37. In die motie zit de veronderstelling ingebakken dat de overheid kan zeggen dat de werkloosheid 2% of 5% moet zijn en dat dit een verstandige manier is om de begroting te beoordelen. Was het maar zo! Dan hadden we nu geen werkloosheid, denk ik. 

De motie-Van Ojik op stuk nr. 39 vraagt om een scholingsfonds voor alle werkenden. Die motie wil ik ontraden. Dit is allereerst de verantwoordelijkheid van werkenden, werkgevers en zelfstandigen zelf. Zij hebben er het meeste baat bij en kunnen het beste bepalen welke scholing nodig of gewenst is om vaardigheden en kennis op peil te houden of te ontwikkelen. Het is vooral aan henzelf om een afweging te maken en om daarover afspraken te maken. Dat wil niet zeggen dat we dit niet op talloze manieren ondersteunen. Op grond van de Wet werk en zekerheid, daarin geamendeerd door de heer Van Weyenberg en mevrouw Hamer, is de werkgever gehouden om de werknemer te scholen en zijn kennis en vaardigheden op peil te houden voor het kunnen uitvoeren van zijn functie. Verder kan de transitievergoeding worden aangewend voor scholing bij ontslag. Deze prikkelt de werkgever om ook tijdens het dienstverband te investeren in de bredere inzetbaarheid van zijn werknemers. Ook werknemers met een tijdelijk contract hebben recht op een transitievergoeding. Voor zzp'ers hebben de sociale partners aangekondigd om de toegang tot de O&O-fondsen te verkennen. Het kabinet staat daar positief tegenover. Daarom zou ik deze motie willen ontraden. 

De motie-Dijkgraaf/Heerma op stuk nr. 41 lijkt ingewikkeld uitvoerbaar. Als het gaat om onderwijsinstellingen die bekend zijn en die voldoen aan de criteria die de heer Dijkgraaf in het debat weergaf, is er wel degelijk toezicht, en daar is ook niets mis mee. In de aard der zaak zijn onderwijsorganisaties die geleid worden door jihadisten en die broedplaatsen zijn van radicalisering, nu juist instellingen die zich onttrekken aan toezicht. Als de enige kwestie zou zijn of de onderwijsinspectie daar toezicht op wil uitoefenen, hadden we niet zulke grote problemen. Om die reden wil ik de motie ontraden, hoewel ik de strekking ervan wel begrijp. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik zal de minister helpen om uit die spagaat te komen, want volgens mij is deze prima uitvoerbaar. Deze is niet uitvoerbaar in de zin dat de onderwijsinspectie van tevoren 100% toezicht moet houden. Als vervolgens allerlei gevallen of problemen die zich voordoen worden gemeld, bijvoorbeeld in de pers of in het informele circuit, zou de onderwijsinspectie kunnen zeggen dat zij weet dat het zo'n school is en dan kan zij even gaan kijken. 

Minister Asscher:

Dank voor de poging om mij uit deze benarde positie te bevrijden, maar dat ervaar ik nog niet helemaal zo. In het betoog van de heer Dijkgraaf zit het woord "school". Dat brengt mee dat er sprake is van een organisatie die onderhevig is aan toezicht van de onderwijsinspectie, of deze nu privaat of publiek is, daar heeft de heer Dijkgraaf gelijk in. Het gaat hier veeleer om informele onderwijsorganisaties, waarbij je nauwelijks het woord "school" kunt gebruiken. Ik ben het met hem eens dat het van belang is dat er meer transparantie is bij dat informele onderwijs. Dat is een van de onderwerpen waarover ik afspraken heb gemaakt om dat inzichtelijk te maken. De onderwijsinspectie is niet de eerste partij die gehouden is om daar wat aan te doen. Als het onderwijs voldoet aan de criteria om daaronder te vallen, ben ik het zeer met de heer Dijkgraaf eens. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is niet wat in de motie wordt bedoeld. De motie doelt op de niet-erkende, niet-bekostigde scholen. Het gaat niet om huiswerkbegeleiding en bijvoorbeeld religieus onderwijs, zoals in de schriftelijke beantwoording stond. Daarvoor geldt de redenering van de minister. Dit gaat om niet-bekostigde, niet-erkende scholen. Het is nu een beetje duister wat er precies gebeurt. In de schriftelijke beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie stond dat de onderwijsinspectie dat niet kan omdat ze daartoe niet de bevoegdheid heeft. Dat betwist ik. Die scholen zijn over het algemeen bekend. Zo ze niet bekend zijn, worden ze wel bekend in het informele circuit of via de pers. Het gaat mij om die categorie. 

Minister Asscher:

In dat geval is het geen spagaat, maar word ik onzeker over de precieze betekenis van dit element van de onderwijswetgeving. Als de heer Dijkgraaf aan die motie blijft hechten, verzoek ik hem om haar in dat geval aan te houden, zodat ik haar kan bespreken met de collega van OCW. Ik voel mij niet senang bij het treden in de discussie over die precieze bevoegdheden. Ik moet niet improviseren. Dat lijkt mij niet goed voor de kwaliteit. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan denk ik dat er voor Kerstmis 2014 een brief komt. 

Minister Asscher:

Dat weet ik haast wel zeker. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan houd ik de motie aan. We zullen die brief afwachten. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Dijkgraaf stel ik voor, zijn motie (34000-XV, nr. 41) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Asscher:

De motie op stuk nr. 42 van de heer Krol ontraad ik. Het kabinet is zonder dralen bezig met die stelselherziening, maar de termijnen die daarvoor zijn afgesproken kan ik niet zomaar inkorten. Het is serieus werk dat heel veel mensen raakt. Er wordt niet gedraald en hard gewerkt. 

In de motie op stuk nr. 43 van de heer Krol wordt gevraagd de negatieve koopkrachtgevolgen uitsluitend te spreiden naar draagkracht en evenredigheid. Ik ontraad dit. Er wordt wel degelijk gestreefd naar een evenwichtig koopkrachtbeeld. Het zou heel kwetsbaar zijn om de motie uit te voeren, want bijvoorbeeld de AOW-indexatie is veel ruimhartiger dan die voor andere groepen. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat de heer Krol weer zou pleiten voor een beperktere indexatie van de AOW dan tot nu toe het geval is. 

De motie op stuk nr. 46 van de heer Krol is een bijzondere motie. Ze gaat over niet-nachtelijk beraadslagen. Toen de heer Klein het overnam, dacht ik dat de vete tussen de verschillende ouderenpartijen ertoe leidde dat hij meteen een dusdanig betoog ging inzetten dat wij hier alsnog tot in de nacht zouden vergaderen, namelijk toen hij alle verkiezingsprogrammapunten van de VVD ging voorlezen. Ergens halverwege werd hij gelukkig tot staan gebracht door de cascade van interrupties uit liberale hoek. Daarmee gaven zij invulling aan hun oordeel over die motie. Het past de regering natuurlijk niet om over de vergadertijden enig preadvies te geven. Ik kan alleen zeggen dat mevrouw Klijnsma en ik ons hier altijd zeer welkom voelen, of het nu overdag of 's nachts is. Het is altijd goed. 

De motie op stuk nr. 47 van de heer Van Klaveren ontraad ik. Het is niet aan Nederland alleen om het associatieverdrag met Turkije te herzien. Het gaat om een verdrag tussen de gehele Europese Unie en Turkije. Nederland heeft ingestemd met dit verdrag. Uiteraard zet ik mij iedere dag wel van harte in om de integratie van Turkse Nederlanders te bevorderen. 

Over de motie-Klein op stuk nr. 48 heb ik daarnet al iets gezegd. Ik ontraad haar. Er is hierover voldoende uitgewisseld. We gaan dit niet nog een keer verkennen. Dit werd net ook al in de Kamer aangegeven. 

Er is nog een motie-Klein, op stuk nr. 49, waarin om een integrale visie wordt gevraagd. Bij interruptie heeft de heer Mulder er terecht op gewezen dat ik die heb toegezegd. Ik heb die geclausuleerd en heb toegelicht hoe ze vorm krijgt. De motie is overbodig en ik ontraad haar. 

In de motie op stuk nr. 50 wordt gevraagd om op te treden tegen discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarvoor is een heel actieplan opgenomen. Ik ontraad de motie. 

In de motie op stuk nr. 51 wordt gevraagd om bij de aanpak van schijnconstructies zzp-schap niet te ontmoedigen met bureaucratische regels. Ik ontraad deze motie. Het is helemaal niet onze intentie om zzp-schap te ontmoedigen of te bemoedigen. Schijnzelfstandigen willen wij niet en de echte ondernemers willen we ruim baan geven. Dat heb ik al eerder, ook aan de VVD-fractie, aangegeven. 

De motie op stuk nr. 52 gaat over het zo snel mogelijk verkleinen van de risico's voor ondernemers in het kleinbedrijf. Ik wil die ontraden. Er lopen nu verschillende onderzoeken, waarover we het uitgebreid hebben gehad. Deze motie loopt daarop vooruit en is bovendien niet gedekt. Een dekking in de trant van "het gaat alleen om kleine bedrijven" leidt in het algemeen niet tot instemming van de minister van Financiën, die ook in dezen mijn richtsnoer is. 

Er resteert een aantal amendementen. Het amendement op stuk nr. 10 van de heer Krol ontraad ik. De bestaande subsidieregeling loopt vanaf oktober 2013. In september van dit jaar is die nog aangepast, onder andere door de verlaging van de leeftijdsgrens van 55 jaar naar 50 jaar. Ik heb de Kamer gemeld dat in het eerste kwartaal van 2015 de eerste resultaten van het effectiviteitsonderzoek beschikbaar zullen komen. Aan de hand daarvan zal ik bekijken of er een aanpassing van het plan als zodanig aan de orde is. Verder heb ik problemen met de dekking ervan. De middelen kennen een goede bestemming, ook al zijn ze nog niet juridisch verplicht. Het gaat daarbij om afspraken uit het sociaal akkoord, waaronder de sectorplannen. Het gaat ook om bijdragen van VluchtelingenWerk en inburgeringsexamens in het buitenland. 

Het amendement op stuk nr. 13 van de heer Van Weyenberg is gericht op het vrijmaken van budget voor extra inspecteurs. Ik ontraad dit amendement. Ik heb de Kamer onlangs geïnformeerd over het achterblijven van het aantal inspecties. De reden heb ik daarbij aangegeven. De zaken kosten nu meer tijd dan eenvoudige en kleinschalige zaken. De Kamer heeft in diverse overleggen gewezen op het belang van die aanpak. Naar mijn mening moeten we deze voortzetten, in plaats van hier nu extra inspecteurs op in te zetten. 

Het amendement op stuk nr. 14 van de leden Van Weyenberg en Karabulut is een gewijzigde versie van het eerdere amendement op stuk nr. 12. Het stelt dat er budget moet worden vrijgemaakt voor een inspectieteam arbeidsmarktdiscriminatie bij de inspectie van SZW. Ik ben positief over dat doel. Met de aanpak die ik in de brief Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie heb geschetst, wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het voorkomen én terugdringen van discriminatie op de arbeidsmarkt. Onze inspectie houdt toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving. Ze begeleidt het inspectieprogramma Psychosociale arbeidsbelasting en psychische problematiek 2015-2018. Discriminatie op de werkvloer maakt daar onderdeel van uit, naast werkdruk, agressie en geweld. In de schriftelijke beantwoording ben ik daarop ingegaan. Gezien de specifieke bevoegdheden van de inspectie met betrekking tot psa en discriminatie daarbinnen, zal de inspectie vooral kunnen kijken naar discriminatie op de werkvloer. Ik laat het oordeel over het amendement dan ook aan de Kamer. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Met dat laatste ben ik natuurlijk buitengewoon blij, want dat betekent acht tot tien extra mensen bij de inspectie tegen arbeidsmarktdiscriminatie en dat lijkt mij hoognodig. Het oordeel over het vorige amendement verbaasde mij. We hebben de minister veelvuldig horen zeggen dat hij wil optreden tegen schijnconstructies en arbeidsmarktfraude. Volgens zijn schriftelijke beantwoording behaalt hij de doelen niet, omdat het complexer is. Nu is er een netjes gedekt amendement van 1,5 miljoen voor extra inspecteurs. Ik dacht dat de minister dat zou omarmen vanwege zijn brandende ambitie om daar wat aan te gaan doen, maar nu ontraadt hij het. Kan de minister dit nader toelichten? 

Minister Asscher:

Ik heb die toelichting gegeven en die gaat niet veranderen als ik dat nader doe. Ik denk dat we onze steeds meer risicogerichte aanpak een kans moeten geven voordat we verdergaan. Dat zal straks helpen bij de Wet Aanpak Schijnconstructies, waarmee een aantal schijnconstructies makkelijker zal kunnen worden bestreden. Dat zullen we met deze capaciteit moeten gaan doen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

In dat geval constateert mijn fractie dat de minister niet meer inspecteurs tegen arbeidsmarktfraude wil. Wij vinden dat een verrassende uitkomst. 

Minister Asscher:

Die constatering laat ik geheel aan de heer Van Weyenberg. Ik heb dat argument niet gegeven, maar dat doet niet ter zake. Mijn preadvies blijft ongewijzigd. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de leden van de Kamer. Mij zijn geen aanvullende vragen gesteld, dus ik ga linea recta van start met de moties die — zoals dat altijd zo mooi heet — mijn beleidsterrein regarderen. 

Ik begin met de motie op stuk nr. 15 van de leden Karabulut en Schouten. Ik ontraad deze motie. Ik heb toegezegd dat ik de Kamer in december een brief stuur. Ik zal dat dus ook doen. Dit soort zaken maken daar deel van uit. Ik kom er dan graag op terug. 

Dan kom ik op de motie van mevrouw Karabulut op stuk nr. 16. Ook die ontraad ik. Deze motie gaat over de partnertoeslag die per 1 januari 2015 wordt afgeschaft. In de motie wordt gevraagd om een hardheidsclausule. Dit besluit is al in 1995 genomen. Iedereen heeft voldoende tijd gehad om zich hierop voor te bereiden. Ik kies er niet voor om hierop weer uitzonderingen te maken. 

In de motie op stuk nr. 27, van de leden Kerstens, Potters, Schouten, Van Weyenberg en Dijkgraaf wordt gevraagd om binnen de middelen van de Regeling cofinanciering sectorplannen, overeenkomstig de Wsw-verdeelmaatstaf, 30 miljoen euro toe te wijzen voor cofinanciering, opdat regio's met meer mensen in de sociale werkvoorziening ook voor meer middelen in aanmerking komen. Ik laat deze motie aan het oordeel van de Kamer. Als de motie wordt aangenomen — ik zeg het voorzichtig, maar ik zie dat zij breed ondertekend is — streef ik daarbij naar een plan voor de hele sector, waarin de maatregelen van ieder SW-bedrijf of iedere gemeente kunnen meelopen. De systematiek daarbij, zoals steeds het geval is bij deze sectorplannenregeling, is dat eerst het plan en de maatregelen beoordeeld en goedgekeurd moeten worden. Pas daarna worden de middelen verstrekt. Ik denk dat dat heel helder is. 

In de motie van de heer Kerstens op stuk nr. 28 wordt de regering verzocht om een pilot mogelijk te maken om nabestaanden te ondersteunen. Ik laat deze motie aan het oordeel van de Kamer. Ik ondersteun het idee. Ik vind het goed om te bekijken hoe je nabestaanden beter kunt ondersteunen. Ik weet, omdat ik natuurlijk weleens met Stichting De Jonge Weduwe spreek, dat het heel zwaar is om jong te zijn en je partner te verliezen. Het is ontzettend belangrijk om dan begeleiding naar werk te krijgen. Daarnaast zijn er allerlei andere zaken aan de orde. Ik vind het een goed idee om in een gemeente te bekijken of je die ondersteuning kunt regelen. 

De motie van de heer Van Weyenberg en mevrouw Lodders op stuk nr. 33 gaat over zzp'ers en het opbouwen van pensioen. Daar hebben we in de context van het Witteveenakkoord van 18 december 2013 afspraken over gemaakt. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Zelfstandigen hebben inderdaad een schommelend inkomen en het is goed om daar rekening mee te houden, voor zover dat kan binnen de budgettaire kaders die we hebben afgesproken in de context van het Witteveenakkoord. 

De motie van mevrouw Schouten en de heer Potters op stuk nr. 34 gaat over het indiceren. Als ik de motie zo mag lezen — ik kijk even naar mevrouw Schouten en de heer Potters — dat ik in overleg met VNG en UWV bezie hoe de indicaties zo efficiënt mogelijk kunnen worden vormgegeven, laat ik de motie aan het oordeel van de Kamer. Dit is natuurlijk al vaker aan snee gekomen. We hebben hierover al menigmaal gesproken, bijvoorbeeld over het stroomlijnen van indicaties. Dat vind ik een groot goed. Daarom laat ik de motie aan het oordeel van de Kamer. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het is een beetje flauw, maar dan stel ik graag een wedervraag aan de staatssecretaris. Wat bedoelt ze precies met efficiënter maken? Het gaat er mij om dat we niet onnodig veel geld aan bureaucratie uitgeven. Dat is namelijk geld dat gewoon voor de doelgroep gebruikt kan worden. Er bestaat ook heel veel frustratie over het ondergaan van vier keer eenzelfde soort indicatie. Is het de intentie van de staatssecretaris om dit aan te pakken? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Precies. Als de doelgroep door de gemeenten richting UWV wordt gestuurd, is het natuurlijk zaak om heel nauwgezet te bekijken waarop deze mensen precies geïndiceerd moeten worden. Hoe gestroomlijnder je dat kunt doen, hoe beter het is. Er zijn middelen voor beschikbaar gesteld. Die zitten in de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Dat neemt natuurlijk niet weg dat je altijd kunt bekijken of het nog iets goedkoper kan. Vooral het eerste argument, namelijk dat je mensen niet steeds opnieuw moet laten indiceren, spreekt mij erg aan. 

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 36. Die gaat over Caribisch Nederland. Ik heb op dat punt al het volgende toegezegd. Doordat zich daar een verzilveringsproblematiek voordoet met betrekking tot de fiscale kinderkorting, willen we die ombouwen naar een kinderbijslagregeling, zodat alle gezinnen op de drie eilanden in Caribisch Nederland van de kinderbijslag gebruik zouden kunnen maken. In de motie wordt de regering gevraagd om de fiscale kinderkorting zodanig om te bouwen dat niemand erop achteruitgaat. Als je de zaak vanuit dezelfde pot gestalte wilt geven en als je iedereen eronder wilt laten vallen, zou dat betekenen dat gezinnen die nu 38 dollar krijgen op basis van de fiscale kinderkorting, zouden terugvallen naar 20 dollar per maand. Als we iedereen op 38 dollar zouden willen houden, gaat dat grosso modo 0,8 miljoen kosten. Dat is dus acht ton, 800.000 dollar. Als deze motie wordt aangenomen — ik snap de strekking van deze motie — zou ik ervoor willen zorgen dat we die acht ton bij de begroting voor 2016 proberen te regelen. Dit gaat namelijk in op 1 januari 2016 en we moeten dan natuurlijk wel ordentelijk de wet aanpassen. 

De heer Anne Mulder (VVD):

Ik vind het wel bijzonder wat de staatssecretaris zojuist heeft gezegd. Collega Schouten heeft samen met haar collega van de Partij van de Arbeid een motie ingediend die geld kost. Nog niet zo lang geleden hebben we een brief ontvangen waarin de staatssecretaris heeft geschreven dat zij het budgettair neutraal wil regelen en nu er een motie wordt ingediend die ongedekt is, wil zij daar welwillend naar kijken. We hebben in de Kamer, of in elk geval in mijn fractie, de regel dat er geen ongedekte moties worden ingediend. Ik hoor bewindspersonen dergelijke moties standaard afwijzen, omdat de dekking niet klopt. Ik vind dat de staatssecretaris in dezen wel bijzonder meegaand. Waar houdt het dan op? 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik begrijp de opmerking van de heer Mulder natuurlijk heel goed. Het is immers niet alleen usance, maar ook goed gebruik dat er geen ongedekte moties worden ingediend. Edoch, omdat het een redelijk beperkt bedrag behelst en omdat het gaat om gezinnen met de allerkleinste portemonnee die geen fiscale kinderkorting kunnen krijgen door de verzilveringsproblematiek, zeg ik in dit geval dat ik op zoek wil gaan naar dat bedrag van acht ton. Ik heb het dan over acht ton in dollars. 

De voorzitter:

Mijnheer Mulder, tot slot. Het moet echt om een toelichtende vraag gaan, want het is de motie van een ander Kamerlid. 

De heer Anne Mulder (VVD):

Is het dan een nieuwe regel dat je, als het om een beperkt bedrag gaat, wel ongedekte moties mag indienen? Ik stel het maar vast, want mijn fractie hecht wel aan financiële discipline. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Nee, voorzitter. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Volgens mij is de regel in dit huis nog altijd dat, als het kabinet bereid is om naar een motie te kijken, het ook naar dekking zal zoeken. Ik heb gehoord dat de staatssecretaris hierover positief is. Volgens mij gebeurt dit vaker. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Die zoektocht ligt bij mij. Zo is het. Ik heb dat ook van meet af aan gezegd. 

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 38. Die gaat over het vergroten van de bijverdiencapaciteit naast een uitkering. Ik heb op 11 november de Tweede Kamer een brief gestuurd over deze materie. Daarin heb ik precies aangeduid op welke wijze je dit soort zaken zou kunnen regelen. Daarin heb ik ook een wettelijke aanpassing van de inkomstenvrijlating aangekondigd, zodat de flexibele periode naar zes maanden wordt opgerekt. Ik ben ook in goed gesprek met gemeenten over deze materie. Het is inderdaad belangrijk dat je de bijverdiencapaciteit zo groot mogelijk weet te maken. Ik heb de Kamer daarover net bijgepraat. Ik ontraad ik de motie. Zij is eigenlijk overbodig, omdat de Kamer de brief reeds ontvangen heeft. Bovendien ligt er een motie-Potters/Kerstens of een motie-Kerstens/Potters — daar wil ik van af zijn — waarin mij nog niet zo heel lang geleden hetzelfde werd gevraagd. Daarover ging ook de brief die ik heb gestuurd. 

Dan kom ik bij de motie-Dijkgraaf/Schouten op stuk nr. 40 over de arbeidskorting. Daarin wordt de regering verzocht, te bewerkstelligen dat de hoogte van de arbeidskorting bij toepassing van de instrumenten loondispensatie en loonkostensubsidie hetzelfde is. Dit is bij uitstek een fiscale aangelegenheid. Ik zou hierover graag in overleg treden met de staatssecretaris van Financiën. Daarom vraag ik de indieners of zij deze motie willen aanhouden. Willen zij dat niet, dan moet ik de motie formeel ontraden. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik ben diep bedroefd over dit tweede verzoek van het kabinet om een motie aan te houden, maar als de staatssecretaris zegt dat wij hierover voor kerst 2014 een brief ontvangen, dan zal ik dat doen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

De Kamer krijgt veel kerstpost; daarbij kijk ik in het bijzonder naar de heer Dijkgraaf. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik zal mijn fractie melden dat ik twee brieven krijg. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Dijkgraaf stel ik voor, zijn motie (34000-XV, nr. 40) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan kom ik op de motie-Krol op stuk nr. 44 over de indexatie van de pensioenen. Wij hebben uitvoerig over het ftk gediscussieerd en de Kamer heeft ermee ingestemd. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat ik deze motie ontraad. Je kunt immers niet het ftk van nu voor 2015 benutten. Ik ga ervan uit dat wij vanaf 1 januari 2015 een ander ftk kunnen benutten als — dat zeg ik nogmaals — de Eerste Kamer ermee instemt. 

De motie-Krol op stuk nr. 45 gaat over de schuldenproblematiek. Ook die motie ontraad ik. Wij hebben afgesproken dat wij de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zullen evalueren. Die evaluatie vindt plaats in 2015. Daar zullen wij al deze zaken bij betrekken. 

Ik zou op één amendement een reactie geven en dat heb ik al gedaan in mijn eerste termijn. Hiermee heb ik volgens mij alle amendementen en moties voorzien van een reactie. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties en amendementen en over de begroting zelf zullen wij vanavond stemmen. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden en hun aanwezigheid in de afgelopen twee dagen. Ik dank ook de ondersteunende ambtenaren. 

De vergadering wordt van 17.11 uur tot 17.55 uur geschorst. 

Naar boven