7 Bezuinigingen Nederlands Forensisch Instituut

Aan de orde is het VAO Bezuinigingen Nederlands Forensisch Instituut (AO d.d. 1/4). 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom en geef als eerste spreker de heer Van Nispen van de SP-fractie het woord. 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik zal drie moties indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er zorgen leven over de omvang en invulling van de bezuinigingen op het Nederlands Forensisch Instituut; 

overwegende dat forensisch onderzoek een steeds belangrijkere rol krijgt bij de waarheidsvinding en onderzoeksmogelijkheden blijven toenemen; 

verzoekt de regering, de omvang en de invulling van de bezuinigingen op het Nederlands Forensisch Instituut te heroverwegen en tegelijkertijd met een visie op het forensisch onderzoek te komen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Berndsen-Jansen, Van Toorenburg en Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 555 (29628). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat onderzoek op de gebieden van handschriftanalyse, verfonderzoek en haaronderzoek straks wordt uitbesteed en dus niet langer door het Nederlands Forensisch Instituut zelf wordt aangeboden; 

constaterende dat de vraag naar deze expertisegebieden minder snel afneemt dan eerder was geraamd; 

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat betreffende expertises bij het Nederlands Forensisch Instituut aanwezig blijven tot het moment dat er vanuit politie en Openbaar Ministerie geen behoefte meer aan is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Berndsen-Jansen en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 556 (29628). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er tussen politie, Openbaar Ministerie en Nederlands Forensisch Instituut afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de instroom, productie en levertijd van producten en diensten van het Nederlands Forensisch Instituut; 

van mening dat de prioritering die is vastgesteld in dit service level agreement een negatief effect kan hebben op de doorlooptijd van opsporingsonderzoeken; 

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar het effect van gemaakte afspraken over het insturen van sporen bij het Nederlands Forensisch Instituut op opsporingsonderzoeken door zowel politie als Openbaar Ministerie en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Berndsen-Jansen en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 557 (29628). 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik heb gisteren een brief gevraagd over de berichtgeving in De Telegraaf. Collega Helder heeft daarover Kamervragen gesteld. We kregen kort voor het debat antwoorden op de vragen. Ik vond dat die antwoorden te kort voor het debat binnen zijn gekomen om ze volledig bij dit debat te kunnen betrekken. Ik signaleer nu al wel dat er geen informatie in die brief staat waardoor een van deze moties niet langer nodig zou zijn. Hierbij wil ik het laten. We komen op een ander moment zeker nog op de inhoud van die brief terg. 

De voorzitter:

Dat kan natuurlijk ook via de procedurevergadering. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. In het algemeen overleg hebben we vrij indringend gesproken over de zorgen dat het NFI niet meer zijn werk kan doen zoals het dat nu doet. En dat constateren we terwijl we in Nederland helaas het laagste oplospercentage van misdrijven hebben van heel West-Europa! Je zou dat dus moeten optimaliseren in plaats van verder marginaliseren. Daarom hebben wij de moties van de heer Van Nispen ook gesteund. 

Mijn motie gaat misschien een stapje verder. Ik dien haar toch graag in, omdat wij ons grote zorgen maken over de mogelijkheid om sporen in te sturen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat vanuit het Team Landelijke Forensische Opsporing (LFO) van de Nationale Politie het signaal kwam dat maar één keer per maand sporen ingestuurd mochten worden naar het NFI; 

overwegende dat deze en/of andere kwantitatieve beperkingen ongehoord zijn gelet op de noodzaak van onderzoek bij de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten waarbij deze sporen verzameld zijn; 

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het Team LFO teneinde zijn werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren geen kwantitatieve beperkingen worden opgelegd ten aanzien van het insturen van sporen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 558 (29628). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Daarnaast hebben we nog een heel andere grote zorg en die betreft de Forensische Polikliniek Kindermishandeling in Utrecht. We hebben het vaker over deze kliniek gehad, want daar zit de deskundigheid in Nederland over kindermishandeling. Het lijkt er nu op dat de politie zich alleen nog maar mag wenden tot het NFI. Dat kan niet zo zijn. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat politie en justitie voortaan onderzoek naar zedendelicten en kindermishandeling bij het NFI willen beleggen en niet meer bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) in Utrecht; 

overwegende dat dit grote gevolgen kan hebben voor de kliniek; 

overwegende dat tot op heden in alle overleggen met de Kamer met grote tevredenheid is gesproken over de FPKM; 

verzoekt de regering, onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de onderbouwing van politie en justitie dat dit onderzoek beter belegd kan worden bij het NFI dan bij de FPKM; 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg en Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 559 (29628). 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de toezegging die hij heeft gedaan tijdens het algemeen overleg op 1 april. Het was geen grap. Het was een toezegging over de DNA-eliminatiedatabank. Mijn fractie had graag gezien dat politieagenten verplicht zouden worden om DNA af te staan, om daarmee contaminatie op een plaats delict eerder te kunnen ontdekken. De minister heeft uitgelegd wat de beperking is. Die begrijpt mijn fractie ook, dus daarom dien ik daarover geen motie in. Ik hoor wel graag van de minister dat hij de Kamer blijft informeren over de manier waarop de databank gevuld zal worden. 

Dan hebben we inderdaad — collega Van Nispen zei het ook al — zonet het antwoord gekregen op de schriftelijke vragen die mijn fractie heeft gesteld over het Openbaar Ministerie dat de noodklok luidt over bezuinigingen op het NFI. Daar komen we zeker nog over te spreken, maar ik wil er toch één puntje uitlichten. Tijdens het algemeen overleg op 1 april heb ik gezegd dat de PVV van de minister concrete voorbeelden wil horen van wat het NFI straks moet laten liggen. Mijn fractie wil niet de beleidstermen uit deze brief waar niemand iets van snapt. Ter illustratie heb ik een citaat uit de brief aangehaald. "Het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie". Nou, niemand die daar iets van begrijpt. Ik kreeg nu antwoord op mijn schriftelijke vragen, maar wat staat erin? "Het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie". Dat schiet natuurlijk niet op, dus daar komen we zeker nog over te spreken, met als inzet dat mijn fractie die bezuinigingen wil terugdraaien, zoals meerdere partijen ook willen. 

Ik kom tot mijn laatste punt. Ik heb in het algemeen overleg ook gevraagd om bij een voorlopig oordeel "zelfmoord" altijd nader onderzoek naar de doodsoorzaak te laten verrichten. Er zijn nu twee gevallen bekend waarin de ouders van het slachtoffer dat hebben moeten vragen via een artikel-12-procedure. Dat is natuurlijk uitermate pijnlijk. Daarom heb ik gevraagd of er niet altijd bij dat voorlopige oordeel onderzoek kan worden gedaan naar de doodsoorzaak. De vraag is hoe we ervoor zorgen dat opsporingsindicaties worden ontdekt. Ik vind het antwoord daarop van de minister onbevredigend. Hij zegt: het is niet aan mij om een standpunt in te nemen over de noodzaak van secties in gevallen zonder strafvorderlijk belang. Dat was mijn vraag niet, dus misschien dat de minister mijn vraag hier alsnog kan beantwoorden. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk of de minister in staat is om direct te antwoorden. Dat is het geval. Dan geef ik nu het woord aan de minister. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Allereerst dank aan de leden, niet alleen voor de opmerkingen die gemaakt zijn, de vele vragen die gesteld zijn en de standpunten die zijn ingenomen tijdens het algemeen overleg, maar ook voor de erkenning van het belang van het werk van het Nederlands Forensisch Instituut en de overige instituten, zeg ik daar even bij en sommige aanwezigen zullen weten waarom ik dat zeg, gehoord hebbende wat ik in mijn vorige hoedanigheid nog wel eens gezegd heb over marktwerking en over meer instituten die beschikbaar zijn voor het verrichten van forensisch onderzoek in Nederland, met name ook voor contra-expertises. 

Forensisch onderzoek in bredere zin, dus niet alleen door het NFI, maar ook door de andere instituten, is zonder enige twijfel een ongelofelijk belangrijk onderdeel van de strafrechtketen en kan essentieel zijn voor het opsporingsonderzoek. Ik waardeer het dan ook dat de Kamer kritisch meekijkt met de voorgenomen bezuinigingen, maar ook naar het werk dat het NFI aflevert. In het algemeen overleg is door uw leden meermaals aandacht gevraagd voor de drie activiteiten die het NFI voornemens is om af te stoten. Inmiddels is dat ook vervat in een motie van het lid Van Nispen. Ik noem ze nog even: verfonderzoek, handschriftkunde en haaronderzoek. Het NFI ziet dat er daarin afnemende expertiseniveaus zijn en dacht dat het daar een bezuiniging op kon doen plaatsvinden. 

Naar aanleiding van het algemeen overleg heb ik nader overleg gevoerd met het Nederlands Forensisch Instituut en vastgesteld dat het weliswaar enorm afneemt maar niet in zodanige mate dat ik het verantwoord vond om op dat punt al te komen tot een volledige afstoting, het beëindigen van die activiteiten. Ik heb het NFI verzocht om er andere oplossingen voor te vinden. Die zijn gevonden door ofwel het werk uit te besteden aan degene die het binnen het NFI deed, maar dan op een andere manier, ofwel ervoor te zorgen dat er deugdelijke afspraken zijn met onderaannemers om het werk gewoon te blijven doen. Het werk op die drie terreinen blijft gedaan worden zolang er behoefte aan is. Die behoefte neemt af, omdat er een verplaatsing is naar andere gebieden. Haaronderzoek wordt in heel veel gevallen bijvoorbeeld vervangen door DNA-onderzoek op andere onderdelen van het menselijk lichaam. Een en ander betekent in ieder geval dat de zorg die de Kamer op dit punt had, op die manier is weggenomen. 

Ik ga alvast even naar de motie-Van Nispen c.s. op stuk nr. 556, waarin de regering wordt verzocht om die expertises bij het NFI zelf te houden. Die motie moet ik ontraden, want het is niet nodig dat die expertises bij het NFI zelf blijven. Wel moet het werk gedaan blijven worden en die garantie kan ik de heer Van Nispen geven. Om die reden is de motie niet nodig. Ik ontraad haar dus. De expertisegebieden blijven beschikbaar via het NFI. 

De heer Van Nispen (SP):

Hier ligt toch wel een probleem en juist daarom had ik verzocht om een brief in reactie op de interne stukken die via De Telegraaf openbaar zijn gemaakt. Wat blijkt namelijk? Er zijn wel degelijk problemen met het uitbesteden van de expertises handschrift-, haar- en verfonderzoek. De onderaannemers van wie gebruik wordt gemaakt, voldoen niet aan de voorwaarde om zowel geaccrediteerd te zijn als in het Nederlands te kunnen rapporteren. Het OM heeft hier grote zorgen over. Ik ben dus helemaal niet gerustgesteld nu de minister zegt dat dat wel degelijk weg kan bij het NFI. Kan de minister hierop reageren? 

Minister Van der Steur:

Let op: het komt hier aan op zorgvuldigheid. Het gaat niet weg bij het NFI. Het NFI is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderzoek dat door het OM aan het NFI wordt uitbesteed. Het NFI is zelf geaccrediteerd en zal rapporteren in het Nederlands. Het NFI kan een onderaannemer inhuren, in welke taal die ook maar activiteiten onderneemt, ook als die niet geaccrediteerd is. Overigens zijn The Maastricht Forensic Institute (TMFI) en Verilabs, twee bureaus waarmee veel wordt samengewerkt, beide gewoon geaccrediteerd en rapporteren zij in het Nederlands. Als er gebruik wordt gemaakt van Engelse of Duitse instituten, zijn die in principe geaccrediteerd. Als ze niet geaccrediteerd zijn — voor sommige expertises bestaat geen accreditatie heb ik mij laten uitleggen — maakt dat niet uit, want de opdracht vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het NFI. Dat is geaccrediteerd en zal ook rapporteren in het Nederlands aan het OM. Wat dat betreft kan ik de zorg van de heer Van Nispen wegnemen. 

De heer Van Nispen (SP):

Integendeel. Het gaat inmiddels over heel veel schijven. Ik snap ook wel dat TMFI en Verilabs geaccrediteerd zijn, maar zij maken gebruik van onderaannemers die niet voldoen aan de voorwaarden die het OM vooraf heeft gesteld. Niet alleen de SP is bezorgd, ook het OM is bezorgd. Ik vind dat we dat echt heel serieus moeten nemen. Ik vind het dan ook jammer dat de minister zegt dat het bij het NFI blijft. Eigenlijk blijft het ook weer niet bij het NFI, want het wordt uitbesteed. Het gaat een paar schijven verder. Ik vind dat heel erg onverstandig. We hebben ons op de hoorzitting laten vertellen dat er behoefte bestaat aan deze expertises in Nederland. Misschien is het in de toekomst anders, maar dat zien we dan wel. Ik vind het erg onverstandig om nu al te zeggen dat deze expertises weg kunnen bij het NFI. Ik kan er niets anders van maken. 

Minister Van der Steur:

Ik ben bang dat de heer Van Nispen er echt iets anders van móét maken. Het NFI zorgt ervoor dat er deugdelijk geaccrediteerd haar-, verf- en handschriftonderzoek aan het OM wordt geleverd, omdat dat onderzoek plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van het NFI. Net zoals in de hele wereld, overal en nergens, uitbestedingen van activiteiten plaatsvinden, zo zullen die ook hier plaatsvinden. Er wordt geen nee verkocht op een van deze drie terreinen. De kwaliteit is door het NFI gegarandeerd. Dat was zo, dat is zo en dat blijft ook. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat laat onverlet dat dit een bezuinigingsmaatregel is van het NFI. 

Minister Van der Steur:

Nee. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ja, dat heeft de directeur van het NFI zelf gezegd in de hoorzitting. Ik ga daar dan ook vooralsnog maar even vanuit. Hoe kan de minister dan zeggen dat het goedkoper kan als het NFI dat gaat uitbesteden? Er is gezegd dat het zo'n klein specialisme is dat het bij uitbesteding vele malen duurder zal zijn dan wanneer het NFI dat in eigen beheer blijft doen. Er zijn twee zaken aan de orde, ten eerste datgene wat collega Van Nispen zegt en ten tweede dat het geen bezuinigingsmaatregel kan zijn omdat het veel meer kost. Waarom zegt de minister niet dat die expertise voorlopig nog bij het NFI kan blijven? Over enkele jaren zal dat waarschijnlijk niet meer nodig zijn, omdat het door andere, nieuwe technologieën kan worden vervangen. Als je het nu echter wegbezuinigt bij het NFI, ben je het gewoon kwijt. 

Minister Van der Steur:

We moeten toch even helder hebben wat het doel is. De zorg van de Kamer, waarin ik ben meegegaan naar aanleiding van het algemeen overleg, was: is er nu wel of niet behoefte aan die drie expertises? Het antwoord daarop is: ja, die behoefte neemt af, maar is er nog steeds. De omvang van die behoefte rechtvaardigde in mijn ogen, mede gehoord de opmerkingen van de Kamer, niet dat we die drie expertises beëindigden. Dat was de oorspronkelijke gedachte. Vervolgens heb ik het NFI gevraagd om dat te heroverwegen. Het NFI heeft dat gedaan. Vervolgens heeft het gezegd: we vullen het zodanig in dat we altijd dat onderzoek kunnen blijven doen onder onze verantwoordelijkheid en volgens onze kwaliteitseisen; dat doen we onder andere door het uit te besteden aan andere bureaus, waar het goedkoper is. Ik ga hier niet met de Kamer prijsonderhandelingen over expertise voeren en bespreken hoe bureaus als TMFI en Verilabs werken. Ik weet toevallig wel hoe TMFI werkt. TMFI heeft geen vast personeel in dienst, maar huurt personeel op projectbasis in. Dat is anders dan bij het NFI het geval was. Het is dus een keuze hoe je dat doet. Voor mij telt het uitgangspunt, namelijk de zorg van de Kamer dat die deskundigheden er moeten zijn en blijven. Die zijn en blijven er ook. Het is dan aan het NFI hoe en tegen welke kosten het dat doet. Ik vind dat de Kamer zich op dat punt niet over elke post zou moeten buigen binnen de begroting van 65 miljoen van het NFI. Dit is een van de kleinste posten op die begroting. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Die is wel heel essentieel in opsporingsonderzoeken. Ik vind het heel jammer. Het werd aangekondigd als een bezuinigingsmaatregel en er is gezegd dat uitbesteden duurder is. Nu schijnt dat opeens allemaal niet meer het geval te zijn. We zullen in ieder geval blijven volgen of dit wel op deze wijze kan worden uitgevoerd, maar ik denk toch dat de Kamer daarover een uitspraak moet doen. 

Minister Van der Steur:

Het is aan de Kamer om daarover een uitspraak te doen. Over het uitgangspunt dat die drie expertisegebieden niet konden worden beëindigd, ben ik het eens geraakt met de Kamer, en dat op de tiende dag van mijn ministerschap. Vervolgens heb ik ervoor gezorgd dat die expertises beschikbaar blijven. Die bezuiniging zal niet worden gerealiseerd. Er zal wel aan kostenbesparing worden gedaan, maar binnen het kader van de kwaliteit van het NFI. Om die reden ontraad ik de motie, maar het is aan de Kamer om daaruit vervolgens conclusies te trekken. 

In zijn motie op stuk nr. 555 verzoekt de heer Van Nispen de regering, de omvang en de invulling van de bezuinigingen te heroverwegen en tegelijkertijd met een visie op het forensisch onderzoek te komen. Ik zie dat meerdere leden van de Kamer de motie hebben ondertekend. Ik heb geen ruimte om de bezuinigingen te heroverwegen, want dat staat de begroting niet toe. Ik wijs de heer Van Nispen erop dat zijn collega mevrouw Kooiman in de korte periode dat ik actief ben al meerdere malen aan mij heeft gevraagd om meer geld uit te trekken voor de Nationale Politie; geld dat ik op mijn begroting niet heb. Het wordt dan wel ingewikkeld, als tegelijkertijd taakstellingen op andere terreinen ook niet mogen doorgaan van de SP-fractie. Stel dat ik een keuze moet maken tussen het bereiken van een rechtvaardige cao en het doorvoeren bij het NFI van dezelfde taakstelling als bij alle andere instituten onder mijn verantwoordelijkheid omdat efficiency mogelijk is. De heer Van Nispen zal dat niet ontkennen. Ik ben het met hem eens dat het niet makkelijk is, maar efficiencytaakstellingen kunnen. Dat bewijzen ook andere uitvoeringsdiensten. Daarom vind ik dat ik geen ruimte heb om ten aanzien van het dictum van deze motie tot een andere conclusie te komen dan haar te ontraden. Dadelijk, naar aanleiding van de motie op stuk nr. 557, zal ik nog iets zeggen over visie op forensisch onderzoek. 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. 

De voorzitter:

Ik geef u zo het woord, mijnheer Van Nispen, maar ik wil wel opmerken dat het hier gaat om een VAO. Ik sta alleen interrupties toe die betrekking hebben op de moties. We gaan het debat niet opnieuw voeren, want dat is al gevoerd. 

De heer Van Nispen (SP):

Dat zal ik ook niet doen, voorzitter. Ik heb geen vraag, maar een opmerking. Ik vind het vervelend dat de minister probeert om mij tegen collega's uit te spelen, in de zin dat het geld voor de cao voor de politie belangrijker zou zijn dan dit. Daar gaat het helemaal niet over. Het is dit kabinet dat ervoor kiest om zo veel te bezuinigen, daar kan de minister mij niet verantwoordelijk voor maken of mijn collega, die bepaalde wensen heeft die wel degelijk erop gericht zijn om de opsporing in Nederland te verbeteren of om een rechtvaardiger cao voor de agenten te bereiken. Ik wil dus dat de minister dit niet meer doet. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp de opmerking van de heer Van Nispen zeker. Ik begrijp het heel goed dat je als oppositiepartij steeds eisen neerlegt over financiering voor allerlei zaken die je allemaal van belang vindt, maar vanuit mijn realiteit geef ik aan dat ik een begroting heb. Hoe graag ik op die begroting ook overal en nergens extra geld voor zou willen uitgeven, mijn begroting staat mij dat niet toe. Als minister moet ik wijzen op mijn realiteit. Ik vind het niet terecht dat de heer Van Nispen mij vraagt om dat niet meer te doen. Ik doe dat omdat ik simpelweg te maken heb met een begroting. Als ik de SP-fractie tegemoetkom, zal ik misschien wel meer moeten bezuinigen op andere kanten, andere instituten, instellingen of zaken waarvan de SP-fractie vermoedelijk vindt dat het geen goed idee is. Dat is de realiteit. Ik vind dat ik de heer Van Nispen hierop mag wijzen, maar ik zeg erbij dat het niet mijn bedoeling was om hem uit te spelen tegenover zijn collega. Ik wilde alleen aangeven dat er nogal wat eisen vanuit de SP-fractie op mijn tafeltje worden gegooid zonder dat ik daarvoor financieel de ruimte heb. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Deze minister kan zo mooi spreken, maar ik wil hem vragen nog een keer beter te lezen. Er staat immers niet, wat de SP wel vaak doet, "schrap de bezuiniging". Er staat: kijk, gelet op alles wat er gebeurt, eens goed naar de taakstelling; "de omvang en de invulling van de bezuinigingen (…) te heroverwegen". Dat wordt eigenlijk gevraagd. Misschien kan de minister daar iets welwillender naar kijken. 

Minister Van der Steur:

Ik waardeer deze opmerking van mevrouw Van Toorenburg zeer, maar ik vrees toch dat een heroverweging alleen kan als de bereidheid bestaat om te zeggen: ik ga het heroverwegen en kom mogelijkerwijs tot een andere conclusie. Dat is niet het geval. Ik vind de taakstelling van het NFI op zich verantwoord en ik heb ook geen ruimte om het te heroverwegen, want dan zou ik ten aanzien van andere elementen ook tot een heroverweging moeten komen en mijn prioriteitstellingen staan dat niet toe. Ik begrijp de suggestie van mevrouw Van Toorenburg heel goed, maar het spijt me zeer dat ik niet tot een andere conclusie kan komen dan dat ik deze motie toch moet ontraden. 

Ik kom op de motie op stuk nr. 557 waarin de heer Van Nispen vraagt om onderzoek te doen naar het effect van gemaakte afspraken over het insturen van sporen en de Kamer te informeren over de uitkomsten ervan. Ik kan de heer Van Nispen berichten dat er een onderzoek gaande is onder leiding van de heer Zouridis van de universiteit van Tilburg. Met een ingewikkelde term wordt dat "signaleringsonderzoek" genoemd. Ik heb ergens een papier waarop precies staat wat men gaat doen, maar ik kan dat nu niet vinden. Dat onderzoek komt erop neer dat precies gekeken wordt naar de vraag hoe het service level agreement uitwerkt. Vandaag is er nog overleg geweest met de politie, het Openbaar Ministerie en het NFI over de manier waarop men met elkaar samenwerkt. Begin volgend jaar zal dat onderzoek leiden tot een uitkomst. Zelf zal ik in iets bredere zin — daarom verwees ik naar de motie op stuk nr. 555 — daar de vraag bij betrekken wat mijn persoonlijke gedachten als minister zijn bij de wijze waarop we omgaan met de financiering van het NFI. Ik schets hierbij even twee dingen. In de ideale wereld zeg je — volgens mij heeft mevrouw Van Toorenburg dat in een motie vervat — dat het NFI een open-einde-organisatie is: alles wat we onderzocht willen hebben, wordt door het NFI onderzocht, het maakt niet uit wat het kost; we drukken net zolang geld bij totdat we het hebben opgelost. Dat kan niet, dat snappen we allemaal. We zullen op de een of andere manier moeten prioriteren. Er zijn natuurlijk wel modaliteiten denkbaar om te zeggen: het kan de ene kant op of de andere. Ik heb daar nog geen ideeën over. Daarom klink ik wat vaag, zo zeg ik tegen de heer Van Nispen. Ik zeg echter toe om naar aanleiding van de uitkomsten van de driejaarlijkse signalering door professor Zouridis van Tilburg University, naar aanleiding van zijn onderzoek ten aanzien van de SLA, te bekijken op welke wijze we de financiering van het NFI in de toekomst zodanig kunnen inrichten dat we minder problemen ervaren dan nu. Ik ben bereid om daarnaar te kijken. Er zullen natuurlijk altijd financiële beperkingen zijn, maar daarbinnen kun je altijd nog bekijken hoe je omgaat met prioritering, welk werk je waar doet en waar je de financiering legt. 

Ik kom op de motie zelf. Ik moet even heel zorgvuldig zijn. Ik verzoek de heer Van Nispen om de motie aan te houden tot januari volgend jaar, wanneer ik dat rapport publiceer. Is hij het er niet mee eens, dan kan hij de motie in stemming brengen en zeggen: minister, doe je werk beter en doe het over. Dat is mijn suggestie aan de heer Van Nispen. Ik ben heel benieuwd of de heer Van Nispen mij op dat punt nog iets kan berichten. 

De voorzitter:

Dan komen we bij de volgende motie. 

Minister Van der Steur:

Dat is de motie op stuk nr. 558 van mevrouw Van Toorenburg. In die motie staat dat er geen kwantitatieve beperkingen moeten zijn ten aanzien van het insturen van sporen. Ik begrijp die motie heel goed, maar ik kan daar niet aan voldoen om de simpele reden dat dit zou betekenen dat het NFI dan een openeindefinanciering krijgt. Alle sporen kunnen dan immers worden ingestuurd zonder enige prioritering van zijde van de politie en het Openbaar Ministerie. Daardoor zou sprake zijn van een openeindefinanciering. Om die reden ontraad ik de motie. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het kan toch ook niet zo zijn dat er een belangrijk strafrechtelijk onderzoek moet worden opgelost en dat sporen niet kunnen worden ingestuurd, puur en alleen omdat het aantal is gehaald. Het kan toch niet louter een kwantitatieve beperking zijn. 

Minister Van der Steur:

Dat is helemaal juist. Ik heb daarover recentelijk nog navraag gedaan bij het landelijk team forensisch ontmantelen. Dat zijn de mannen en vrouwen van de Nationale Politie die in samenwerking met de brandweer de drugslaboratoria ontmantelen. Zij sturen heel vaak sporen in. Ik heb aan hen de vraag gesteld of het NFI nee zegt als je een groot onderzoek doet en de daders bijna te pakken hebt. Die vraag heb ik ook aan het NFI gesteld. Het antwoord op die vraag is dat het onderzoek dan wordt gedaan, maar dat andere onderzoeken dan wel later aan bod komen. Zo werkt dat. Ik kan mevrouw Van Toorenburg op dat punt dus geruststellen. Als er belangrijk, hoog prioritair onderzoek is, dan wordt het alsnog gedaan, ook al is het op binnen de SLA. Dan moet het echter wel aantoonbaar belangrijk zijn. Om die reden ontraad ik de motie nog steeds, want in algemene zin kan ik haar niet onderschrijven. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft vervolgens een vraag gesteld over de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Daarover gaat haar motie op stuk nr. 559. Ik moet zeggen dat de kwestie die mij vandaag heeft beziggehouden — dat was het vijf uur lang durende AO over terrorisme — mij niet helemaal in staat gesteld heeft om dit recente nieuws tot mij te nemen. Naar ik heb begrepen, hebben het NFI, de FPKM en het Openbaar Ministerie uitgebreid gesproken over de vraag wie op welke wijze het werk waar gaat doen. Er heeft een vorm van aanbesteding plaatsgevonden. Dat zou ertoe hebben geleid dat de FPKM niet degene is geworden waarmee de samenwerking is gezocht, zo heb ik inmiddels begrepen. Ik ken de discussie die we hebben gevoerd. Ik verzoek mevrouw Van Toorenburg om haar motie aan te houden. Ik ga zelf onderzoek doen en zal de Kamer per brief informeren over de ontwikkelingen rond de FPKM, want het is voor mij nu nog te vroeg om daar een oordeel aan te verbinden. 

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg, tot slot. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb daar alle begrip voor. Ik houd de motie daarom aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Toorenburg stel ik voor, haar motie (29628, nr. 559) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ik verzoek de minister om ook in te gaan op het feit dat er bij het kindercentrum expertise is die er niet is bij het NFI. Dat zou toch wel een reden kunnen zijn om nog eens goed naar die aanbesteding te kijken. Misschien kan de minister daar nog op ingaan? Het NFI zou die expertise immers weer moeten opbouwen. 

Minister Van der Steur:

Deze tekst herinner ik mij uit eerdere debatten hierover. Dat is een van de redenen waarom ik dit aspect zal betrekken bij de brief die ik de Kamer zal sturen. 

Daarmee heb ik alle moties behandeld, maar van de heer Van Nispen heb ik nog niet gehoord of hij zijn motie op stuk nr. 557 zal aanhouden. 

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb netjes toestemming gevraagd aan mijn medeondertekenaars. Wij zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat we de motie kunnen aanhouden. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Nispen stel ik voor, zijn motie (29628, nr. 557) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Van der Steur:

Mevrouw Helder heeft twee dingen gevraagd. Allereerst excuus dat ik de vragen pas zo kort voor het debat heb kunnen beantwoorden. Tijdens het algemeen overleg bekeek ik de vragen. Hoewel we vanmiddag laat binnenkwamen, heb ik de vragen onmiddellijk behandeld en beantwoord. Ik realiseer mij dat het makkelijker was geweest als ik de hele dag op kantoor had gezeten, want dan waren de antwoorden eerder gekomen. Maar ik heb mijn best gedaan. 

Mevrouw Helder vraagt mij om de voortgang te melden over de opname van de DNA-profielen van opsporingsambtenaren in de eliminatiedatabank, waarover mevrouw Helder en ik het eens zijn dat die van groot belang is. Ik zal dat doen. Ik weet alleen zo heel gauw niet wat de logische plek is om dat te doen, maar ik denk dat mevrouw Helder mij erin vertrouwt dat ik de logische plek zal vinden waarmee ik die voortgang zal melden. Dat is ook een incentive voor de betreffende opsporingsinstanties om te zorgen dat er voortgang is op dat punt. 

Dan het punt van de zelfmoord. Ik heb heel lang gedaan over de brief over forensische geneeskunde. Ik hecht eraan om daarover een paar opmerkingen te maken. De heer Van Nispen en vele anderen, waaronder ook de VVD-fractie bij monde van het toenmalige lid Van der Steur, hebben vragen gesteld over allerlei aspecten die samenhingen met forensische geneeskunde. Ik heb op dat punt een aantal dingen uitgezet. Een van die zaken is een onderzoek dat het NFI samen met het WODC gaat doen, zo zeg ik uit mijn hoofd. Dit staat in de brief die ik daarover gestuurd heb, waarin ook het aspect van de zelfmoord wordt bekeken. Dat gebeurt niet alleen naar aanleiding van de Kamervragen, maar ook naar aanleiding van de opmerkingen die mevrouw Helder daarover gemaakt heeft. Er zijn twee kwesties. Er is de zelfmoord die samenhangt met strafrechtelijke indicaties en er is de zelfmoord waarbij geen strafrechtelijke indicaties zijn, maar alleen geneeskundige. Daarover voer ik overleg met mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, want dat is haar portefeuille. Zo is de opmerking ook bedoeld: het is niet aan mij om daarover een oordeel te geven in mijn capaciteit als minister van Veiligheid en Justitie. Ik realiseer mij heel goed dat op dit punt zo veel vragen leven, ook bij mij in het verleden, dat ik probeer om tot kwaliteitsverbetering te komen. Dat heeft de Kamer in de brief kunnen lezen. Op de vraag of we misdrijven missen door de manier waarop we het nu geregeld hebben en, veel belangrijker, hoe het kan dat het aantal secties, gerechtelijk of niet-gerechtelijk, enorm terugloopt in vergelijking met andere landen, hebben we gewoon nog geen antwoord. Dat antwoord komt dankzij het onderzoek dat zal gaan lopen. 

Ik dank de leden hartelijk voor de gelegenheid om met hen over dit onderwerp te spreken. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de moties zullen we volgende week dinsdag stemmen. 

De vergadering wordt van 16.22 uur tot 18.33 uur geschorst. 

Naar boven