6 Draagmoederschap

Aan de orde is het VAO Draagmoederschap (AO d.d. 05/02). 

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Sinds 2011 is er, vanwege de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp "draagmoederschap", vanuit het kabinet weinig ondernomen. Om die reden heb ik het onderwerp samen met andere collega's vaak op de agenda gezet. Dankzij die agendering is er een staatscommissie ingesteld om te onderzoeken of draagmoederschap in een wet geregeld moet worden. De commissie zal antwoorden formuleren op ingewikkelde ethische vragen. Bestaat er een recht om kinderen te krijgen? In hoeverre moet de overheid wensouders faciliteren of beperken in hun kinderwens? Wat zijn de belangen van de nog ongeboren kinderen? Het kabinet is begrijpelijkerwijs niet van plan om wets- en beleidswijzigingen omtrent draagmoederschap door te voeren, totdat de staatscommissie in het voorjaar van 2016 met haar bevindingen komt. 

Dit VAO heb ik aangevraagd om twee punten te bespreken. Het eerste punt is het optreden van het OM tegen commercieel draagmoederschap. Daarover heeft het kabinet op 13 april een brief naar de Kamer gestuurd. Een motie die ik daarover toen wilde indienen is daarmee overbodig geworden. Met andere woorden: ik was heel blij met die toezegging. Toch blijft er een punt staan. Dat gaat met name over commercieel draagmoederschap en uitbuiting van vrouwen in arme landen die niet in staat zijn om voor zichzelf op te komen en vaak als broedmachines worden gebruikt. Met het oog op deze categorie vrouwen in arme landen dien ik samen met collega Van der Staaij de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht tekortschieten om illegaal commercieel draagmoederschap adequaat aan te pakken; 

overwegende dat de Nationaal Rapporteur de Nederlandse overheid in zijn rapport adviseert om te voorkomen dat Nederlanders gebruikmaken van draagmoeders uit landen waar hun rechten niet goed zijn gewaarborgd; 

verzoekt de regering, te onderzoeken of en, zo ja, hoe we aan dit uitgangspunt recht kunnen doen en in hoeverre het nodig is om de strafrechtelijke bepalingen rond draagmoederschap en mensenhandel hiervoor aan te scherpen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 134 (28638). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Een akelige documentaire was aanleiding om opnieuw over het draagmoederschap te spreken en om dit VAO te houden. Het heeft even geduurd, ook omdat we de ontwikkelingen wilden bekijken. 

De motie die zojuist is ingediend, zal zeker ook door de CDA-fractie worden ondersteund. Ik heb nog wel een aanvullende vraag aan de minister over de toezegging dat ook in de JBZ-Raad expliciet aandacht zou worden besteed aan deze schrijnende problematiek. Is daar inmiddels al iets over bekend? De minister heeft namelijk toegezegd om te bezien of de link tussen mensenhandel en het commercieel draagmoederschap in Europees verband ook beter kan worden aangepakt. Wij hebben eerder op dit dossier een staatssecretaris gehad die het een beetje wegzette bij de commissie en er niet heel erg aan verbonden was. Ik vraag deze minister om dit onderwerp naar zich toe trekken en in Europees verband het verschil te maken. 

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter. Ik heb geen motie, maar wel een vraag. In de brief van de minister van 13 april jongstleden lees ik dat het OM vervolging van illegaal draagmoederschap niet opportuun acht. Dat is één zinnetje. Hoe moet onze fractie die zin precies duiden? Worden signalen niet opgevolgd of zijn er gewoon weinig signalen en is intensivering daarom niet nodig? Gelet op het belang van het onderwerp hecht ik aan een duiding van die zin door de minister. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het is al een flinke tijd geleden dat we een algemeen overleg hadden met de toenmalige staatssecretaris van Justitie over dit onderwerp. Enkele maanden later hebben we nog een brief ontvangen waarin een aantal toezeggingen ook gestand is gedaan. Dank daarvoor. Het debat van vandaag is er natuurlijk niet voor bedoeld om op te halen wat we toen besproken hebben. Dit debat is bedoeld om in een aantal moties neer te leggen op welk gebied er wat ons betreft nog een zekere aanscherping nodig is, in de wetenschap dat een staatscommissie ermee aan de gang is. Dat kwam in dat eerdere debat ook naar voren. Het vraagt dus geduld van de Kamer om de uitkomsten ervan af te wachten. Ongeveer iedereen vond toen echter ook dat we tot die tijd niet stil moeten blijven zitten. We mogen verwachten dat hetgeen nu verboden is, ook aangepakt wordt. We moeten niet meewerken aan praktijken die echt niet door de beugel kunnen, ook in het buitenland. Dat blijft het principe, hoe de staatscommissie ook zal oordelen. Daarom dien ik de volgende twee moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat algemeen wordt erkend dat aan draagmoederschap in het buitenland grote risico's kleven; 

van mening dat in de praktijk het risico van dwang en uitbuiting van vrouwen in landen als India en Oekraïne zeer groot is; 

verzoekt de regering, in het beleid en in de informatievoorziening nadrukkelijk uit te gaan van ontmoediging van draagmoederschap uit landen waar onvoldoende wettelijke waarborgen zijn, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Segers en Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 135 (28638). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in de aangescherpte informatievoorziening duidelijk is gemaakt dat het niet is toegestaan om via websites reclame te maken om vraag en aanbod rond draagmoederschap te stimuleren en bijvoorbeeld via sociale media openbaar te maken dat men een draagmoeder zoekt; 

verzoekt de regering, te bevorderen dat er actief opsporing en vervolging plaatsvindt wanneer er aanwijzingen voor overtredingen zijn, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Segers en Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 136 (28638). 

Hiermee is er een einde gekomen aan de termijn van de zijde van de Kamer. Ik kijk even naar de minister. Ik neem aan dat hij heel even wil wachten op de teksten van de moties. De minister vraagt om twee minuten schorsing. Ik schors daarom de vergadering voor twee minuten. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Veiligheid en Justitie voor de beantwoording. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor hun opmerkingen en ook voor de waardering die spreekt uit hun opmerkingen over de brief die ik heb gezonden op 13 april. Het bijzondere van die brief is natuurlijk dat ik die verstuurd heb naar aanleiding van een algemeen overleg waar ik zelf geen onderdeel van was. Dat was ik niet in mijn vorige functie, maar uiteraard ook niet als bewindspersoon, omdat ik dat toen nog niet was. 

Die brief heeft mij in staat gesteld om mij in het onderwerp te verdiepen. Dit staat nog los van de onmiddellijke emotie die je hebt bij het onderwerp als je je voorstelt dat er een vrouw in een afhankelijke positie, waar ook ter wereld, wordt gedwongen om voor een ander een kind te dragen en te baren en dat vervolgens af moet staan, omdat daarover afspraken zijn gemaakt, wat volgens mij ook de essentie is van de documentaire waar mevrouw Van Toorenburg naar verwees. Dan kun je niet anders dan zeggen dat dit niet is wat wij willen. 

De andere kant van het verhaal is dat er heel veel situaties denkbaar zijn waarbij het op een heel harmonieuze, verstandige en volwassen manier wel zou kunnen en ook plaatsvindt. Dit kan bijvoorbeeld gewoon in Nederland, doordat er op hoogtechnologische wijze kinderen worden … Hoe zeg ik dit nu netjes, voorzitter, ik kom er niet uit … 

De voorzitter:

Gemaakt. 

Minister Van der Steur:

… gemaakt, kinderen worden gemaakt — dank u, voorzitter — die vervolgens door een ander worden gedragen. Ouders die eerder geen kind konden krijgen, kunnen dat nu wel krijgen in een heel harmonieuze situatie en op basis van goede, verstandige afspraken. Het lastige van dit onderwerp is dat we moeten proberen om een balans te vinden. Aan de ene kant is er ons gevoel dat zegt dat elke vorm van uitbuiting niet mag. Dat ben ik volledig met de Kamer eens. Dat is overigens ook mensenhandel. Dat is een ernstig vergrijp en een van de prioriteiten van het Openbaar Ministerie, ook als het gaat om draagmoederschap. Aan de andere kant moeten we ook wel realistisch blijven en kijken naar de situaties waarbij het wel goed kan gaan. Dat kan, zeg ik maar alvast aan de indiener van een van de amendementen, in theorie ook Oekraïne of India zijn. Daar kan het ook gewoon goed zijn. Daar kan het ook verstandig zijn. Maar het kan daar ook niet verstandig zijn. Dat is overigens natuurlijk in dat soort landen primair de verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. Zoals ik al vaker heb gezegd, is het niet zo dat Nederland de verantwoordelijkheid accepteert voor de opsporing en vervolging van misdrijven in andere landen in de wereld. We kijken wel naar wat we kunnen doen vanuit Nederland om een rol ten aanzien van die misdrijven te vervullen. 

Een vraag die ik had toen ik mij over dit onderwerp moest inlezen was: hoe ernstig is het? Hoe vaak komt dit nu voor? Praten wij over een heel groot probleem dat wij onder de radar hebben gehouden en dat we niet willen zien? Of is er op basis van de feiten eigenlijk niet een heel groot probleem, maar dat wel heel ernstig is als het zich voordoet? De cijfers zijn vrij inzichtelijk voor zover wij die hebben. Er zijn in de afgelopen twee jaar vijftien paspoortaanvragen gedaan voor kinderen die via een draagmoeder ter wereld zijn gekomen. Het betrof vooral aanvragen voor India, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. Er zijn de afgelopen vijf jaar zes zaken geweest, waarbij via de rechter is getracht om een kind van een buitenlandse draagmoeder naar Nederland te laten reizen omdat dit was geweigerd. De zes zaken, de zes kortgedingen werden aangespannen omdat dit niet werd toegestaan. De rechter heeft in vier gevallen de toegang van het kind toegestaan. De Raad voor de Kinderbescherming deed in 2012 twaalf onderzoeken, in 2013 negentien en in 2014 vijf onderzoeken naar draagmoederschap. De vraag hierbij was: is dit een problematische situatie? De IND rapporteert dat er maar twee zaken waren, voor zover ze konden worden achterhaald, waarbij een toelating van een kind in strijd was met de Nederlandse openbare orde. Er zijn achttien kinderen geboren via hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland. Er is twee keer sinds 1 januari 1996 een verdachte vervolgd en veroordeeld in verband met het bevorderen van draagmoederschap; dus dat is niet zo vaak. De politie heeft gemeld dat zij vijf zaken vanaf 2011 kent waarbij sprake was van draagmoederschap. Heel veel korpsen hebben helemaal niet gereageerd omdat er waarschijnlijk helemaal geen zaken bekend zijn. Ook uit een ouder rapport — dat kent de Kamer— blijkt dat er in Nederland niet structureel sprake is van commercieel draagmoederschap. Dat leidt tot de volgende gedachtegang. Als er een misstand is, is die ernstig, maar uit alle indicaties die we hebben, blijkt dat we niet praten over een grote maatschappelijke misstand — dat betekent niet dat we rustig kunnen slapen — zoals mensenhandel, mensensmokkel of uitbuiting, seksueel dan wel op het gebied van arbeid. Deze misstanden bestaan in Nederland wel. In moties word ik ertoe opgeroepen om hier een topprioriteit van te maken; dat woord laat ik in mijn communicatie overigens niet vaak meer voorkomen. In die moties wordt gesteld dat we het Openbaar Ministerie moeten vragen om hier extra werk van te maken, ondanks alle indicaties dat hieraan aandacht wordt gegeven. Ik begrijp de intenties van de leden die hierom vragen goed, maar ik zeg in alle eerlijkheid en openheid dat ik dat niet ga doen. Ik vind namelijk dat we energie moeten steken in de zaken waarvoor dat het hardst nodig is, ondanks de gevoelens die we bij dit onderwerp hebben. 

Als sprake is van een combinatie van strafrechtelijke factoren, zo zeg ik in antwoord op de vraag van de heer Van Wijngaarden, dus als het een combinatie van mensenhandel en draagmoederschap is, of van valsheid in geschrifte en draagmoederschap — dat kan zich makkelijk voordoen — zal het OM op basis van het opportuniteitsbeginsel uiteraard actie ondernemen. Dat mogen we van het OM verwachten en dat zal ik ook van het OM vragen. Dat betekent echter niet dat ik mensen van het OM of de Nationale Politie ga inzetten om hier actief naar te speuren. Dat betekent ook niet dat ik er een prioriteit van maak als een ouderpaar uit Alphen aan den Rijn via een e-mail aan hun vrienden vraagt of zij iemand weten die voor hen wensouder kan zijn, wat strikt genomen in strijd met de wet is. Dat is anders als een commercieel bedrijf een website opent en schrijft: meldt u hier voor commercieel draagmoederschap; wij regelen een draagmoeder voor u in India of andere landen. Uiteraard wordt hiernaar gekeken en wordt hiertegen opgetreden, want dat valt rechtstreeks onder een wettelijk verbod. Ik vind echter niet dat we op basis van één documentaire en de cijfers die we kennen, moeten zeggen dat er sprake is van een ernstig probleem dat onmiddellijk in al zijn facetten de aandacht van al onze opsporingsinstanties verdient. Als het zich voordoet en er aangifte van wordt gedaan, dan moet er natuurlijk wel onderzoek gedaan worden. Die afspraak zal ik met het OM en de Nationale Politie maken. 

In haar motie op stuk nr. 134 overweegt mevrouw Arib dat de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht tekortschieten om illegaal commercieel draagmoederschap adequaat aan te pakken. Met die overweging zou ik het, op basis van het rapport van de Nationaal Rapporteur, in principe eens zijn, ware het niet dat we moeten vaststellen dat een adequate aanpak van commercieel draagmoederschap vooral in het buitenland moet plaatsvinden. Daar heeft onze wetgeving in principe geen effect op, want het misdrijf wordt in Oekraïne of India gepleegd. Daarnaast zal de Staatscommissie Herijking ouderschap zich nog uitlaten over dit onderwerp. Ik stel mevrouw Arib voor om haar motie tot dat moment aan te houden. Ik ben voornemens om deze aspecten te betrekken bij mijn kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie. Ik vraag mevrouw Arib dus of zij bereid is om deze motie aan te houden. Als zij dat niet doet, vind ik de motie voorbarig en moet ik haar ontraden, al begrijp ik de intentie van mevrouw Arib wel heel goed, mede in relatie tot de opmerking van de Nationaal Rapporteur. Om die reden zal ik dit aspect betrekken bij de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie, maar ik vind het nu echt nog te vroeg. Als de motie niet wordt aangehouden, ontraad ik haar; als zij wordt aangehouden, neem ik de uitdaging aan om mevrouw Arib in de kabinetsreactie tevreden te stellen. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de toezegging van de voormalig staatssecretaris om het draagmoederschap in Europees verband aan de orde te stellen. Dat zal gebeuren bij de eerstvolgende gelegenheid die zich voordoet. Ik begin in ieder geval met het ambtelijk niveau, te weten de vergadering van de informele expertgroep over de rechten van het kind. Deze vindt later deze maand plaats en in die vergadering wordt dit thema opgepakt. Daarnaast, zo is het goede nieuws, heeft de Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht besloten om begin 2016 een expertgroep op te richten die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid zijn van een multilateraal instrument op dit terrein. Het wordt dus aan twee kanten opgepakt. Nederland doet daar overigens uiteraard aan mee. Ik hoop dat ik daarmee de vraag voldoende heb beantwoord. 

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Arib een vraag wil stellen over de door haar ingediende motie. 

Mevrouw Arib (PvdA):

De minister heeft mij een expliciete vraag gesteld. Ik kies voor het meenemen en betrekken van de motie bij de kabinetsreactie op het moment dat het rapport verschenen is. Ik wil de motie dus aanhouden. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Arib stel ik voor, haar motie (28638, nr. 134) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Van der Steur:

Ik heb de vraag van de heer Van Wijngaarden eigenlijk al beantwoord. Als er sprake is van aanvullende vergrijpen in relatie tot draagmoederschap, zoals mensenroof, mensenhandel of valsheid in geschrifte, vindt het Openbaar Ministerie vervolging opportuun. Dan zal die vervolging plaatsvinden. Dan worden de feiten ook opgepakt. Ik verwijs hiervoor ook naar de tweede alinea van pagina 3 van de brief. De heer Van Wijngaarden zal in de volgende alinea het woord "topprioriteit" tegenkomen. Dat zal een van de laatste keren zijn dat hij dat leest in een brief met mijn handtekening eronder. Dit is namelijk nog een door mij benoemde topprioriteit. 

Dan kom ik bij de moties van de heer Van der Staaij die zijn meeondertekend door de leden Arib en Segers. Ik heb daar in mijn inleidende betoog eigenlijk al een reactie op gegeven. Ik ben het helemaal eens met de heer Van der Staaij dat het risico van dwang en uitbuiting in landen als India en Oekraïne bestaat. Om die reden en ook naar aanleiding van het algemeen overleg is op rijksoverheid.nl een tekst opgenomen die ik de Kamer ook heb voorgelegd voor akkoord en eventuele suggesties. Als de heer Van der Staaij die tekst nog wil aanpassen, zal ik daar met alle plezier voor zorgen. Dat hoeft niet via een motie te gebeuren, maar dat kan gewoon informeel worden geregeld. Het is echt de bedoeling om die tekst te laten beantwoorden aan de behoefte van de Kamer. Daarmee wordt voldaan aan het dictum van de motie waarin de regering wordt verzocht om in het beleid nadrukkelijk uit te gaan van ontmoediging van draagmoederschap uit die landen waar sprake is van commercieel draagmoederschap of uitbuiting. 

Als de heer Van der Staaij met zijn motie zegt dat draagmoederschap ontmoedigd moet worden uit alle landen waar het risico bestaat dat sprake is van uitbuiting, dan vind ik die motie te ver gaan. Dat kan namelijk ook in Nederland het geval zijn. In theorie kan ook iemand in Nederland zich vanwege een heel slechte economische positie gedwongen voelen om een wens- of draagmoeder te zijn. Ik vind dus dat de motie wat dat betreft te ver gaat. Die vijftien gevallen die wij kennen, waarbij India en Zuid-Afrika veelvuldig voorkomen, betreffen niet noodzakelijkerwijs allemaal een foute situatie. Sterker nog, die betreffen waarschijnlijk helemaal geen foute situatie. Dan rijst ook de vraag: wat doen we met de Verenigde Staten? Valt dat land onder de motie of niet? Als ik kijk naar de aard, de ernst en de omvang van het probleem, vind ik de motie iets te ver gaan. Ik ben heel benieuwd hoe de heer Van der Staaij daartegen aankijkt. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Risico's kunnen altijd en overal aan zaken kleven. Dat ben ik helemaal met de minister eens. Daarom wordt in het dictum van deze motie nadrukkelijk gesproken over "ontmoediging van draagmoederschap uit landen waar onvoldoende wettelijke waarborgen zijn". Als wij weten dat er in een land een groot risico op gedwongen draagmoederschap bestaat, dan moeten wij onze ogen daar niet voor sluiten. Dat kan bijvoorbeeld in India spelen, zegt ook de Nationaal Rapporteur. Dat zouden we niet moeten willen. Daar moet ook in het beleid van uitgegaan worden. Of wij moeten ons er ook voor inspannen om daar betere wettelijke waarborgen te krijgen. Het kan echter niet zo zijn dat je zegt: het is wel een risicoland, maar laat maar lopen. 

Minister Van der Steur:

Daarom vroeg ik de heer Van der Staaij ook hoe dan moet worden omgegaan met Amerika. Ik kan mij goed voorstellen dat er in Amerika gebieden zijn, en in sommige grote steden zelfs wijken, waar de positie van de betreffende vrouwen niet veel beter is dan die van de vrouwen in India, Oekraïne of Zuid-Afrika, maar waar de wettelijke waarborgen prima op orde zijn. Ik ben er dus veel meer voor dat men zich er altijd van vergewist dat iemand die hieraan meewerkt, dat volledig vrijwillig doet en dat de omstandigheden goed zijn. Dat staat ook op rijksoverheid.nl. Dat vind ik in het individuele geval veel beter dan dat we in algemene zin gaan waarschuwen, terwijl ik helemaal niet weet welk land ik dan zou moeten uitsluiten. Er bestaat immers altijd een risico dat een potentiële draagmoeder zich in een zodanig positie bevindt dat zij eigenlijk niet tot draagmoederschap zou moeten overgaan. Daar zit mijn serieuze probleem met de motie. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp het punt, maar in bijvoorbeeld het Haags Adoptieverdrag staat dat landen bij interlandelijke adoptie aan bepaalde minimumeisen moeten voldoen. Dat is niet alleen puur een wet, maar daar hoort ook een adequaat toezichtmechanisme bij. Dan pas kunnen wij er ook positief tegenover staan en erop vertrouwen — hoewel er altijd risico's blijven — dat dat landen zijn waar we connecties mee kunnen hebben. Ik wil met deze motie bereiken dat diezelfde benadering wordt gehanteerd ten aanzien van draagmoederschap. 

Minister Van der Steur:

Dan moet ik de heer Van der Staaij er toch ook op wijzen dat juist een van de methoden om draagmoederschap te vervolmaken adoptie is. Dat betekent dat draagmoederschap uit landen waarmee wij geen adoptierelaties hebben helemaal niet kan. Langs die lijnen is die waarborg er dus al. Uit landen waarmee wij geen adoptierelaties hebben, worden immers geen kinderen geadopteerd, dus ook geen draagmoederkinderen. Om die reden is wat de heer Van der Staaij met deze motie probeert te bewerkstelligen — daar heb ik oprecht alle begrip voor — naar mijn mening niet het probleem dat wij ermee oplossen, omdat wij voor een groot deel door middel van de adoptieproblematiek het probleem al hebben beperkt. Dan houden wij alleen de situatie over waarin het om erkenning gaat. Dat kan. Dan vind ik het belangrijker om tegen mensen te zeggen "pak uw individuele verantwoordelijkheid, zorg dat u zich ervan vergewist of het in orde is of niet, en als er indicaties zijn van mensenhandel of wat dan ook treden wij op" dan dat we nu opeens een heel land gaan uitsluiten. Aan de andere kant kunnen we misschien mensen daar toch echt wel een plezier doen om hun economische positie enorm te verbeteren door iets wat ze misschien heel mooi en waardevol vinden, omdat ook oprecht de mogelijkheid bestaat dat mensen echt graag westerse stellen in de gelegenheid willen stellen om hun eigen kind te hebben. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Afsluitend, de motie is ook geïnspireerd door wat de nationaal rapporteur heeft gezegd, namelijk dat je je toch de vraag zou moeten stellen of je wel wilt meewerken aan draagmoederschap vanuit landen waarin grote risico's bestaan op gedwongen praktijken. Deze motie spreekt niet alleen van de koppeling aan draagmoederschap uit landen waar onvoldoende wettelijke waarborgen zijn maar ook van ontmoedigen. Ik heb het niet over verbodsbepalingen of wat dan ook. De individuele verantwoordelijkheid blijft, maar ontmoedigen is toch wel het minste wat je van de overheid mag verwachten in relatie tot landen waarin de zaken niet op orde zijn. 

Minister Van der Steur:

Als ik dan de motie zo mag interpreteren dat de heer Van der Staaij die zo bedoelt uit te leggen dat we met de bestaande kanalen die we hebben, zoals rijksoverheid.nl, de tekst zodanig aanpassen dat we mensen waarschuwen voor individuele gevallen uit sommige landen waarvan we niet zeker weten of de waarborgen daar landsbreed goed genoeg zijn, dan laat ik het oordeel over de motie aan uw Kamer. Maar als de heer Van der Staaij zegt: nee, ik vind echt dat er ontmoediging moet plaatsvinden van draagmoederschap onder alle omstandigheden omdat de landen mogelijkerwijs onvoldoende waarborgen kennen, dan gaat de motie mij te ver en dan moet ik die ontraden. Dus ik vraag even aan de heer Van der Staaij of hij met de interpretatie van de motie die ik heb gegeven kan leven. 

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind eerlijk gezegd de tekst van de motie duidelijker dan de interpretatie van de minister, dus dat is even lastig. Ik zou toch naar de letter van de tekst willen zeggen dat ik die zo aan de Kamer wil voorleggen. Mocht daar een meerderheid voor zijn, dan zouden we vervolgens kunnen nadenken over de manier waarop je daaraan dan invulling geeft. Daarin zijn ook weer allerlei varianten denkbaar. 

Minister Van der Steur:

Dat is precies het punt. Als de letter van de motie door de heer Van der Staaij gewenst wordt, dan gaat de motie mij echt te ver omdat ik vind dat die dan ten onrechte miskent dat er ook in landen waar mogelijkerwijs te weinig wettelijke waarborgen in algemene zin zijn situaties kunnen zijn die prima in orde zijn omdat mensen gewoon zelfstandig de afweging maken om stellen te helpen bij hun kinderwens op een manier die anders is, misschien wel voor ons heel ingrijpend, maar voor hen mogelijkerwijs acceptabel. Dan gaat de motie mij echt te ver en moet ik die ook ontraden. Maar ik zeg er wel bij dat dat niet afdoet aan de intenties die ik eerder heb uitgesproken over hoe zorgvuldig wij als overheid op dit punt ook de voorlichting willen inrichten. 

Dan kom ik bij de laatste motie van de hand van de heer Van der Staaij, die mij enigszins heeft verrast. Het dictum van de motie is: verzoekt de regering, te bevorderen dat er actief opsporing en vervolging plaatsvindt, wanneer er aanwijzingen voor overtredingen zijn. Dat is niet zo scherp als ik van de heer Van der Staaij ken. Ten eerste herken ik in de motie de SGP niet omdat die het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie wil aantasten. Ten tweede moet dat dan bij een overtreding. Wij weten allemaal dat een snelheidsovertreding een overtreding is, maar mensenhandel, uitbuiting van mensen, is een misdrijf. Ik zou toch op zijn minst menen dat het dan een misdrijf zou moeten zijn. Maar in beide gevallen, ook al zou er "misdrijf" staan, tast deze motie het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie aan. Ik denk ook met de toezegging die ik net heb gedaan, ook in de brief van 13 april, dat voldoende duidelijk is hoe ik vind dat het Openbaar Ministerie moet prioriteren. Om die reden zou ik de heer Van der Staaij in overweging willen geven om de motie, gehoord de reactie van de minister, in te trekken. Zo niet, dan zal ik die ontraden. 

De heer Van der Staaij (SGP):

De bedoeling van deze motie is niet om het opportuniteitsbeginsel aan te tasten. Het is ook niet de bedoeling om er een topprioriteit van te maken. Met de motie willen we ervoor zorgen dat er geen gedoogbeleid op dit terrein is. Dat is de essentie van de motie. Laten we niet zeggen dat het allemaal niet zo belangrijk is. Ik wil niet dat er wordt gezegd: het staat in de wet, maar we hoeven er in de praktijk geen invulling aan te geven. De strekking van deze motie is niets meer en niets minder. Ik geef graag toe dat het in juridische zin om misdrijven gaat. Ik gebruikte het woord "overtredingen" meer in algemene zin. Als je een dergelijke bepaling overtreedt, is dat in juridische zin een misdrijf. 

Minister Van der Steur:

Ik waardeer de gave van het woord, die de heer Van der Staaij ook hier weer demonstreert. Ik mag er al jaren van genieten. Ik doe dat ook vandaag weer. 

Ik begrijp welk signaal de heer Van der Staaij wil afgeven, maar ik moet toch zeggen dat ik hecht aan de brief die ik heb geschreven. Ik wil het ook echt aan het Openbaar Ministerie overlaten. Ernstige misdrijven moeten worden vervolgd. Dat gaat ook gebeuren. Ik vind echter dat voor het Openbaar Ministerie het opportuniteitsbeginsel moet blijven gelden. Ik gaf het voorbeeld van wensouders die een e-mail sturen aan hun vrienden met de vraag: wie weet er misschien iemand die ons wil helpen? Strikt genomen mogen ze dat niet volgens de wet, maar ik vind echt niet dat het Openbaar Ministerie in dat soort gevallen zou moeten optreden. Juist daarvoor hebben we het opportuniteitsbeginsel. Om die reden zal ik deze motie moeten ontraden. 

De voorzitter:

Voordat de beraadslaging wordt gesloten, wil ik het volgende zeggen. De minister vroeg mij aan het begin van zijn betoog om hem te helpen met het zoeken naar een woord. Ik noemde toen een woord waarvan ik later dacht: dat is eigenlijk helemaal niet het goede woord. Een kindje wordt niet "gemaakt". Er wordt wellicht een bevruchting tot stand gebracht en een kindje ontwikkelt zich in de moeder. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Komende dinsdag stemmen wij over de ingediende moties. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Voorzitter: Arib

Naar boven