26 VAO opvang en terugkeer

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 21 maart 2012 over opvang en terugkeer.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik dien twee moties in naar aanleiding van het buitengewoon plezierige debat over opvang en terugkeer.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om ten aanzien van uitgenodigde vluchtelingen de extra voorwaarde van integratieperspectief te stellen;

overwegende dat uitgenodigde vluchtelingen erkende vluchtelingen zijn op grond van het Vluchtelingenverdrag voor wie bescherming door middel van hervestiging noodzakelijk is;

overwegende dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de opvang van 500 uitgenodigde vluchtelingen;

verzoekt de regering, bij de hervestiging van uitgenodigde vluchtelingen geen integratie-eis te stellen die bepalend is voor de opvang van deze vluchtelingen, maar conform het Vluchtelingenverdrag aan deze vluchtelingen de noodzakelijke bescherming te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1513 (19637).

De heer Schouw (D66):

We hebben in het AO ook gesproken over Irakese LHBT-asielzoekers. Ik heb het genoegen om ook daarover een motie in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er recente berichten zijn over gruwelijke wraakacties gericht tegen onder meer homoseksuelen in Irak;

overwegende dat een (thematisch) ambtsbericht waarin de veiligheidsrisico's voor LHBT's worden beschreven, pas in juli 2012 zal verschijnen;

overwegende dat het niet verantwoord is om LHBT's uit te zetten naar Irak zolang niet duidelijk is aan welke veiligheidsrisico's zij wegens hun geaardheid en genderidentiteit worden blootgesteld;

roept de regering op, direct een besluit- en vertrekmoratorium af te kondigen voor alle Iraakse LHBT-asielzoekers totdat duidelijkheid is verkregen over de veiligheidssituatie van deze groep in het land van herkomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Van Dam en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1514 (19637).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik heb twee moties voorbereid. De tekst van de tweede motie moest nog wat gewijzigd worden en ik hoop dat de gewijzigde tekst mij voor het einde van mijn twee minuten spreektijd bereikt. Ik dien mijn eerste motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uitspraken van de Raad van State en Europese en internationale regelgeving hebben uitgewezen dat de Nederlandse staat een eigen verantwoordelijkheid heeft om huisvesting aan te bieden aan minderjarige kinderen totdat is vastgesteld dat daarin op een andere wijze adequaat kan worden voorzien;

overwegende dat de regering een scheiding aanhoudt tussen uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen die zich in de opvang bevinden en die reeds op straat leven;

overwegende dat geen rechtsgrond bestaat voor een dergelijke knip en het belang van het kind hiermee ondergeschikt wordt gemaakt aan de terugkeerplicht van het gezin;

verzoekt de regering, geen onderscheid tussen deze groepen te maken en ervoor te zorgen dat gezinnen met minderjarige kinderen deugdelijke opvang krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1515 (19637).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De tweede motie die ik indien, luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het doel van artikel 64 van de Vreemdelingenwet is om vreemdelingen niet uit te zetten totdat zij medisch in staat zijn om terug te keren naar het land van herkomst;

constaterende dat de medische toestand van vreemdelingen alleen maar verslechtert door het ontbreken van deugdelijke opvang;

constaterende dat bijna 285 van de 300 vreemdelingen die een beroep deden op de zogenaamde Spekmanroute succesvol een beroep deden op artikel 64 van de Vreemdelingenwet en daarmee niet uitzetbaar zijn;

overwegende dat de praktijk heeft uitgewezen dat de voorlopige voorziening ten behoeve van opvang enkel wordt toegewezen op het moment dat er concrete uitzettingshandelingen naar het land van herkomst plaatsvinden;

constaterende dat hierdoor psychisch zieke vreemdelingen een gevaar vormen voor zichzelf en voor anderen;

verzoekt de regering, haar onderzoek naar de werking van artikel 64 van de Vreemdelingenwet samen te nemen met haar onderzoek naar de knelpunten binnen de Spekmanroute, en tevens te onderzoeken wat het effect op terugkeer was toen artikel 64 van de Vreemdelingenwet automatisch recht gaf op opvang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1516 (19637).

Ik zie dat de heer Van Dam ook nog wil spreken. Het was handig geweest als hij mij dat had gemeld.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Daar hebt u helemaal gelijk in; dat had uiteraard gemeld moeten zijn.

Ik ben zelf niet bij het algemeen overleg geweest. Ik heb van mijn collega begrepen wat er allemaal besproken is. Naar aanleiding van het algemeen overleg heeft mijn fractie twee verzoeken. Voor één verzoek heeft de heer Schouw zojuist mede namens onze fractie een motie ingediend. Het tweede verzoek gaat over het in vreemdelingenbewaring nemen van gezinnen met kinderen. Dat is een bekend punt van de heer Spekman. De motie die ik indien, luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vreemdelingen die vertrekplichtig zijn en Nederland niet tijdig hebben verlaten, in vrijheidsbeperking worden geplaatst in een gezinslocatie of een VBL;

constaterende dat dit regelmatig gezinnen met kinderen betreft en vreemdelingen betreft die nog in procedure zijn en al jarenlang een vaste woonplaats hebben;

van mening dat het de voorkeur verdient als uitgeprocedeerde vreemdelingen vanuit een vertrouwde omgeving kunnen werken aan terugkeer naar het land van herkomst en dat een maatregel van vrijheidsbeperking pas moet kunnen worden opgelegd als er geen lichter middel mogelijk is;

verzoekt de regering, te bevorderen dat uitgeprocedeerde vreemdelingen, in het bijzonder gezinnen met kinderen, terugkeer vaker kunnen realiseren in vrijheid en vanuit een vertrouwde omgeving;

verzoekt de regering tevens, niet al bij het verstrijken van de vertrektermijn standaard aan te nemen dat sprake is van een risico op het onttrekken aan het toezicht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1517 (19637).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Leers:

Voorzitter. Ik loop graag de moties langs, te beginnen die van de heer Schouw. Ik dank hem voor de kwalificatie "plezierig overleg" die hij aan het debat heeft gegeven. Zo ziet men maar weer dat er in de Kamer toch ook regelmatig plezierige overleggen plaatsvinden. Ik vond dat trouwens ook.

Graag geef ik aandacht aan beide moties van de heer Schouw. De motie op stuk nr. 1513 gaat over de hervestiging en de integratievereisten. In het AO heb ik nadrukkelijk gesteld dat het kabinet hecht aan het meewegen van integratieaspecten in het hervestigingsproces. Ik heb dat aangegeven, omdat het in het belang van zowel de asielzoeker als uiteindelijk de gemeenschap is. Ik heb de heer Schouw toen ook aangegeven dat integratiefactoren bij het huidige hervestigingsbeleid worden meegewogen. Ik zeg nog eens heel nadrukkelijk tegen de heer Schouw dat het één van de criteria is, naast de beoordeling van het asielrelaas en een aantal andere zaken. Het is dus niet bepalend. Ik hoop dat ik hem daarmee kan geruststellen. Bij de beoordeling gaat het om de mate van zelfredzaamheid en het aanpassingsvermogen. Als de vooruitzichten daarvoor slecht zijn, is er sprake van een negatieve indicatie ten aanzien van het integratieperspectief. Dat wil overigens niet zeggen dat daarmee elk perspectief op hervestiging weg is. Het wordt meegewogen in het totaal. Ook de UNHCR hecht belang aan een goede integratie. Dat staat ook expliciet in het UNHCR Resettlement Handbook, waarin aandacht wordt geschonken aan integratie.

Over enige tijd zal ik bekijken hoe deze hervestigingsprocedures lopen. Ik heb ook toegezegd om met een verslag naar de Kamer terug te komen; dat moment kunnen we gebruiken om nog eens over deze zaak te praten. Wat mij betreft blijft die toezegging staan, maar ontraad ik de motie van de heer Schouw.

De heer Schouw (D66):

De minister zegt dat het integratievereiste nooit doorslaggevend kan zijn voor de opvang van vluchtelingen; het is namelijk altijd een cocktail. "Bepalend" is eigenlijk een ander woord voor "doorslaggevend". Ik heb de motie ingediend om dat punt even duidelijk te maken. Dan zou het toch ten minste "oordeel Kamer" moeten zijn?

Minister Leers:

Nee, we kunnen redetwisten over een begrip. Het kan uiteindelijk in de afweging wel degelijk "doorslaggevend" zijn, waarbij gebrek aan of weinig perspectief op integratie de doorslag geeft om het niet te doen. Het zal dan echter niet de enige indicatie zijn. Dat probeer ik aan te geven. Het is niet zo dat men, alleen kijkend naar het integratieperspectief, tot de conclusie komt: nu doen we het maar niet als alle andere aspecten positief zouden zijn.

Dan kom ik bij de motie inzake Iraakse homo's, op stuk nr. 1514. Tijdens het AO op 21 maart jongstleden heb ik al aangegeven dat ik geen aanleiding zie om een vertrekmoratorium in te stellen. Op de huidige situatie van homoseksuelen in Irak heb ik voldoende zicht. Wij beschikken over informatie uit ambtsberichten en andere rapporten. Dat was voor mij ook de aanleiding om deze groep als een kwetsbare minderheid aan te duiden. Die versoepeling of verzwaring – dat ligt aan het perspectief van waaruit je ernaar kijkt – is niet zonder betekenis. Ook problemen in de sociale omgeving van een Iraakse homoseksuele asielzoeker kunnen voortaan aanleiding vormen om bescherming te bieden. Dat is nieuw. Met die versoepeling, door zorgvuldig naar iedere individuele asielaanvraag te kijken, doe ik recht aan de zorgelijke positie van deze groep in Irak.

De feiten zijn op dit moment niet dusdanig dat elke Iraakse homoseksueel zonder meer bescherming in Nederland zou moeten krijgen. Ik heb toegezegd, de minister van Buitenlandse Zaken om een thematisch ambtsbericht te vragen over de positie van homoseksuelen in Irak; dat heb ik inmiddels gedaan. Daarmee haal ik dat onderdeel, dat in het ambtsbericht van augustus zou komen te staan, naar voren en krijg ik sneller inzicht of de situatie structureel ernstiger is dan de feiten op dit moment uitwijzen. Dat ik deze vraag heb gesteld, betekent niet dat we nu alle individuele zaken van Iraakse homoseksuelen moeten stilleggen. Ik denk dat ik op basis van de beschikbare informatie over de positie van homoseksuelen nog steeds een afgewogen keuze kan maken en dat ik dat ook heb gedaan door in ieder geval de Iraakse homoseksuelen te bezien als een kwetsbare minderheidsgroep.

De heer Schouw (D66):

De minister en ik met mijn medeondertekenaar worden het niet eens over die motie. Laat ik dan iets anders voorstellen. Kan de minister toezeggen dat hij echt zijn best gaat doen om de minister van Buitenlandse Zaken voor het eind van de maand te doen komen met het thematische, onderwerpsgebonden ambtsbericht?

Minister Leers:

Ik zal bij de minister van Buitenlandse Zaken aandringen op spoed, maar ik ga geen termijn stellen, omdat voor mij zorgvuldigheid vooropstaat. Ik wil wel een ambtsbericht hebben dat zorgvuldig is en waarin ook alle andere landen zijn meegenomen. De heer Schouw heeft daar zelf om gevraagd. Dan moeten we daar ook ruimte voor bieden. Wat mij betreft staat zorgvuldigheid dus voorop, maar ik zal vragen om spoed.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

We hebben ons dezelfde zorgen over dit onderwerp gemaakt als de heer Schouw. Voor alle duidelijkheid wil ik dat de minister nog één keer bevestigt dat hij geen enkel risico neemt en dat als er in een individueel geval ook maar de geringste twijfel is, niet tot uitzetting wordt overgegaan.

Minister Leers:

Dat laatste zeg ik mevrouw Van Nieuwenhuizen graag toe, in die zin dat elk geval individueel getoetst zal worden. Als er aanleiding is om te veronderstellen dat er risico's in de omgeving van de betreffende persoon zijn, zal dat ertoe leiden dat er geen uitzetting plaatsvindt of dat men dan sneller asiel in Nederland krijgt. Die zorgvuldigheid had ik ook de heer Dibi al toegezegd, maar het is fijn dat mevrouw Van Nieuwenhuizen er nog eens naar vraagt.

De mede door de heer Van Dam en de heer Voordewind ondertekende motie van de heer Schouw ontraad ik dus vanuit de gegeven redenering.

Ik kom nu bij de motie van mevrouw Gesthuizen over de huisvesting van minderjarige kinderen. Het Ferreira-arrest heeft de Nederlandse Staat verplicht om aan uitgeprocedeerde gezinnen met kinderen in ieder geval huisvesting en onderdak te bieden. Dat doen we ook. We hebben daarvoor de positie gecreëerd van de VBL's, de vrijheidsbeperkende locaties. We gaan heel zorgvuldig om met gezinnen met kinderen, ook al zijn die gezinnen uitgeprocedeerd. We zetten ze dus niet meer op straat. Mevrouw Gesthuizen vraagt nu om ook alle in de illegaliteit verblijvende gezinnen met kinderen huisvesting te bieden. Zover wil ik niet gaan. De Ferreira-uitspraak vereist of verplicht dat niet. Het is ook niet mogelijk om opvang te verlenen aan alle gezinnen met kinderen in Nederland die illegaal zijn of in de illegaliteit verdwijnen. Ik herhaal dat ik voor in de illegaliteit verblijvende gezinnen met kinderen die aangeven dat ze daadwerkelijk bereid zijn om te vertrekken, wil zoeken naar maatwerk om die gezinnen via de DT&V met huisvesting uiteindelijk te geleiden naar het land van herkomst. Daartoe ben ik bereid, maar ik ben niet bereid om in het algemeen huisvesting te bieden.

De motie van mevrouw Gesthuizen op stuk nr. 1516 betreft artikel 64. Ik zal de motie niet helemaal herhalen, maar er schijnt vroeger een ingewikkelde regeling geweest te zijn die ook bij een beroep op artikel 64 recht gaf op opvang. Nu krijgt men opvang als een aanvraag op grond van artikel 64 is toegewezen. Als iemand een aanvraag indient en als die aanvraag wordt toegewezen, krijgt hij dus opvang. Het is echter niet zo dat iemand die een aanvraag doet op grond van artikel 64, automatisch huisvesting krijgt. Dat wil ik zo laten, want ik vind het niet verstandig om al bij een aanvraag op medische gronden iemand een status te geven. Dat lijkt mij niet verstandig. Desalniettemin heb ik eerder in het debat al gezegd dat ik ondanks deze constatering wil bezien of de hele gang van zaken met betrekking tot die artikel 64-procedure loopt zoals die moet lopen. Daar heeft de heer Spekman indertijd om gevraagd. Hij wees erop dat er allerlei administratieve beperkingen waren. Ik heb gezegd dat ik dit nog eens goed zou uitpluizen en dat ik hiermee naar de Kamer zou komen. Ik vraag mevrouw Gesthuizen daarom om deze motie aan te houden. In ieder geval ontraad ik een concrete toewijzing bij aanvraag van een status. Ik verzoek mevrouw Gesthuizen om haar tweede verzoek, namelijk of ik nog eens goed wil kijken naar de knelpunten, aan te houden.

De voorzitter:

Het zal vast aan mij liggen, maar mij is uw eindoordeel ontgaan over de motie op stuk nr. 1515.

Minister Leers:

De motie op stuk nr. 1515 over de deugdelijke opvang van minderjarigen heb ik ontraden.

De voorzitter:

Ik neem aan dat het verzoek over de motie op stuk nr. 1516 mevrouw Gesthuizen via een medewerker zal bereiken. Ik zie dat dit het geval is. Dan komen we nu bij de motie op stuk nr. 1517.

Minister Leers:

Dat is de motie van de heer Van Dam. Als na een zorgvuldige asielprocedure is besloten dat een gezin niet in aanmerking komt voor bescherming in Nederland, is het aan het gezin om het vertrek uit Nederland te organiseren. Die plicht ligt bij iedereen individueel. We hebben bepaald dat men 28 dagen krijgt om te vertrekken. Tot die tijd mag het gezin in het azc blijven en kan het van daaruit aan de terugkeer werken. Als het gezin na die 28 dagen nog niet is vertrokken, eindigt de opvang. Ik heb zo-even al gezegd dat ik het onwenselijk acht dat gezinnen die geen recht meer hebben op opvang, in het azc blijven, op dezelfde plek waar ze al zaten.

Naar aanleiding van het arrest-Ferreira hebben wij een andere opvangmogelijkheid in het leven geroepen, de VBL's ofwel de vrijheidsbeperkende locaties. Ik wil er een duidelijke scheiding in houden. De opvang in een azc is in beginsel bedoeld voor asielzoekers die nog een asielprocedure hebben lopen. Asielzoekers met een lopende toelatingsprocedure vallen onder het toepassingsgebied van de opvangrichtlijnen. Voor hen gelden andere regels. Daarin zit voor mij de essentie. Ik wil dat degene die moet vertrekken het signaal krijgt dat hij nadrukkelijk moet werken aan dat vertrek. Als zorgvuldig is geoordeeld dat iemand niet in aanmerking komt voor bescherming in Nederland, is terugkeer de boodschap. Daar moeten we dan ook naar handelen. We moeten de vreemdeling een duidelijk signaal geven dat hij serieus moet werken aan zijn terugkeer. Wat mij betreft kan dat het beste vanuit een VBL en niet vanuit een azc. Als we de vreemdelingen gewoon laten zitten waar ze zitten, geven we een dubbelzinnige boodschap. Wat mij betreft is het ook een verkeerde boodschap. Bovendien zijn de VBL's gewoon deugdelijke voorzieningen. Daarom ontraad ik de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week dinsdag zal gestemd worden over de moties.

We zullen zo beginnen met het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inburgering. Mijn voorstel is om na één of misschien twee sprekers de dinerpauze te houden. Denkt u daar rustig even over na. We gaan het in ieder geval niet halen voor 19.30 uur, tenzij u mij komt melden dat u allemaal binnen de tien minuten blijft. Er is ingeschreven voor tweeënhalf uur spreektijd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven