9 Beëdiging lid Tweede Kamer

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Beek tot het uitbrengen van het verslag namens de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven, want we gaan, zoals u weet, een nieuwe collega beëdigen.

De heer Van Beek, voorzitter der commissie:

De commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven heeft de stukken onderzocht die betrekking hebben op mevrouw M. Kraneveldt-van der Veen te Zoetermeer. De commissie is eenparig tot de conclusie gekomen dat zij terecht benoemd is verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De commissie stelt u daarom voor om haar toe te laten als lid van de Kamer. Daartoe dient zij wel eerst de verklaringen en de beloften af te leggen zoals die zijn voorgeschreven bij de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal van 27 februari 1992, Staatsblad nr. 120.

De commissie verzoekt u tot slot, de Kamer voor te stellen, het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.

De voorzitter:

Ik dank namens de Kamer de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De voorzitter:

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen is in het gebouw der Kamer aanwezig om de voorgeschreven verklaringen en beloften af te leggen.

Ik verzoek de griffier, haar binnen te leiden. Ik verzoek u allen, te gaan staan, ook de mensen op de publieke tribune, voor zover u dat kunt.

Nadat mevrouw Kraneveldt-van der Veen door de griffier is binnengeleid, legt zij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven verklaringen en beloften af.

De voorzitter:

Ik heb het genoegen om u als eerste te mogen feliciteren met het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Ik verzoek u, de presentielijst te tekenen en in ons midden plaats te nemen. We zullen na de stemmingen even de tijd nemen om u opnieuw welkom te heten en te feliciteren.

Naar boven