7 Veiligheid en Justitie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012 (33000-VI).

(Zie vergadering van 1 november 2011.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Elissen (PVV):

Voorzitter. Van mijn kant ook een woord van welkom aan onze bewindslieden. Toen collega Gesthuizen gisteren de vergelijking maakte tussen de film over de Heinekenontvoering en het beleid van onze bewindspersonen kwamen er bij mij spontaan andere beelden op. Ik dacht plots aan Gotham City en zag een prima duo voor mij als crime fighters voor een veilige maar rechtvaardige samenleving: de bekende Batman en Robin. Over de rolverdeling laat ik mij niet verder uit, maar het beleid roept bij mij associaties op met weer een andere held en dat zou ik daarom willen duiden als: super, man.

Op het punt van prostitutie en mensenhandel het volgende. Als wij naar het Zweedse model gaan, een verbod op prostitutie, zoals wethouder Asscher van Amsterdam dat recentelijk voorstelde, zal de prostitutie zich nog meer aan de controle kunnen onttrekken. Daarmee zijn de slachtoffers nog verder van huis. In het uiterste geval zouden pooiers zelfs een chantagemiddel in handen kunnen krijgen in de vorm van dreigen met aangifte tegen de illegale prostituee terwijl het juist onze prioriteit is om het slachtoffer te beschermen. Op dit moment is gedwongen prostitutie al illegaal en kan het worden aangepakt. Deze groep vrouwen schiet dus niets op met het idee van de heer Asscher. Het lijkt echter alsof de heer Asscher hiertegen niet wil optreden en net doet alsof hij niets kan doen zonder wetswijziging, en dat is natuurlijk onzin. De PVV vindt louter de aanwezigheid van een pooier al een sterke indicatie van gedwongen prostitutie. In plaats van het illegaal maken van de niet-gedwongen prostitutie kan de focus beter worden gelegd op keiharde aanpak van de daders van gedwongen prostitutie. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Is hij het met de PVV eens dat het verbieden van thans legale prostitutie meer problemen veroorzaakt dan oplost? Is hij het met de PVV eens dat wethouder Asscher keihard moet inzetten op handhaven in plaats van gedogen?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Wij hebben tijdens het debat over de prostitutie intensief overleg gehad met elkaar over de vraag of de pooier altijd aanwezig moet zijn. Wij hebben in de wet staan dat hij er altijd moet zijn. Het is dus feitelijk altijd gedwongen.

De heer Elissen (PVV):

Ik geloof dat wij een onderscheid moeten maken tussen gedwongen prostitutie en niet-gedwongen prostitutie. Ik kan mij voorstellen dat er bij niet-gedwongen prostitutie vergunningvoorwaarden zijn zoals de aanwezigheid van een manager. Dat laat ik even in het midden. Ik spreek hier echter over de ouderwetse pooier die in de illegaliteit zit, in de gedwongen prostitutie. Dan hebben wij het over mensenhandel.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Op dit punt zijn de systemen ingewikkeld. Om die reden waren wij als enigen zo kritisch bij de behandeling van de prostitutiewetgeving. Wij vinden het zorgelijk dat in de wet is opgenomen dat de pooier er altijd moet zijn omdat daarmee misschien een vervelendere situatie voor de prostituees wordt gecreëerd.

De heer Elissen (PVV):

Wij delen in het algemeen de zorgen en wij willen een keihard onderscheid maken tussen gedwongen en niet-gedwongen prostitutie. Wij willen dat de dames die zzp'er zijn en daar niet gedwongen zitten, zo veilig en goed mogelijk hun werk kunnen doen. Daarop moet goed toezicht zijn. Als er ook maar een indicatie is van een pooier moet er keihard worden opgetreden. Er moet dus goed gecontroleerd worden. Wij moeten niet naar een systeem toe zoals Zweden dat heeft, want dat komt de vrijwillige prostituee niet ten goede. Daarmee zou de aangiftebereidheid dalen en de toegang tot de hulpverlening zwakker worden. Ik denk dat wij op dat punt op één lijn zitten.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij zitten beslist op één lijn, evenals de rapporteur Mensenhandel.

De heer Elissen (PVV):

Dank u wel.

De PVV-fractie vindt dat goed nieuws ook gemeld mag worden. Het is erg goed dat het OM toch alsnog onderzoekt of de stichting Martijn verboden kan worden. Mijn fractie ziet liever gisteren dan vandaag dat die enge club verboden wordt. Natuurlijk is de vrijheid van vereniging een groot goed. Het is echter niet de bedoeling dat daarmee een clubje pedofielen gefaciliteerd wordt met het uitwisselen van tips om kinderen te misbruiken.

Op het punt van cameratoezicht en privacy merk ik het volgende op. Privacy en internetveiligheid zijn voor de PVV-fractie van groot belang. Ik ben blij dat in dit kader recent een aantal PVV-moties Kamerbreed is aangenomen. Mijn fractie ziet uit naar de door haar gevraagde notitie privacybescherming. Daarnaast gaat zij ervan uit dat de aangenomen moties worden uitgevoerd en dat privacy en security by design standaard bij alle ICT-projecten worden toegepast. Wij moeten ons ook realiseren dat de bestrijding van cybercrime, internetveiligheid en de bescherming van privacy tegenwoordig hand in hand gaan. Ik vraag de staatssecretaris en de minister daarom of hiervoor in het kader van de nationale cybersecuritystrategie aanvullende aandacht is. De overheid moet namelijk meer expertise opbouwen, strakkere kaders stellen en ophouden met het zich steeds de kaas van het brood te laten eten. Ik citeer ter illustratie even een deskundige die bij de hoorzitting over DigiNotar aanwezig was: "consultants die gierend van het lachen rondjes rijden om de departementen omdat daarbinnen niemand begrijpt wat ze aan het doen zijn".

Wanneer je het hebt over het beschermen van persoonsgegevens, dient natuurlijk ook het College bescherming persoonsgegevens niet onvermeld te blijven. In een aantal landen heeft het plaatselijke CBP ook een bestuurlijkeboetebevoegdheid. Wat de PVV betreft worden grote bedrijven aangepakt die de privacy van burgers schenden of daarvan zelfs een bedrijfsmodel maken. Dat is prima. Het CPB dient echter ook nadrukkelijk de overheid in de gaten te houden. Wat het CPB betreft: focus dus op de grote bedrijven en de overheid. Wat de PVV betreft: handen af van de individuele burgers en het midden- en kleinbedrijf. Is de staatssecretaris bereid om met enige spoed de bestuurlijkeboetebevoegdheid te regelen zodat het CPB tanden krijgt? Kan hij de bestuurlijke boete zodanig regelen, bijvoorbeeld via een normeringskader, dat de individuele burger en het mkb buiten schot blijven? Zo nee, waarom niet? Voor alle duidelijkheid: de PVV ziet niets in het beboeten van burgers of van het midden- en kleinbedrijf. Dat wil ik nogmaals benadrukken.

Sterker nog: wij vinden dat burgers beelden van daders op internet moeten kunnen zetten zonder bang te zijn voor strafvervolging of beboeting. Hierbij geldt wat de PVV betreft wel de voorwaarde dat aangifte wordt gedaan bij de politie en dat ook het beeldmateriaal ter beschikking wordt gesteld aan politie en justitie. Als een inbreker vervolgens vindt dat zijn portretrecht wordt geschonden, kan hij zich vervolgens natuurlijk netjes melden bij diezelfde politie. Wat de PVV betreft houdt de vrijheid en de privacy van een crimineel op waar hij de vrijheid van een hardwerkende burger raakt. Kan de minister toezeggen dat hij dit mogelijk maakt? Zo nee, dan overweeg ik op dit punt een motie in te dienen.

De heer Marcouch (PvdA):

De heer Elissen ging met 130 km/u en was moeilijk bij te houden. Ik kom even terug op zijn opmerking over de gedogende Asscher. Is de heer Elissen überhaupt wel eens op de Wallen geweest?

De heer Elissen (PVV):

Ik moet zeggen dat de heer Marcouch de snelheid er ook in houdt! The red light district is well-known. Het is een zeer bekend gebied, waar ik verschillende keren ben geweest, zowel vanuit mijn vorige vakgebied als toerist. Ik weet niet of het nog persoonlijker gaat worden, maar ik wilde het even hierbij laten, voorzitter!

De voorzitter:

U bent niet verplicht om te antwoorden, hoor!

De heer Marcouch (PvdA):

Ik hoop dat de heer Elissen zijn opmerking over de gedogende Asscher vanuit zijn verantwoordelijkheid als Kamerlid heeft gemaakt. Daarom stelde ik de vraag, want degenen die het gebied kennen, kunnen niet anders dan constateren dat er de afgelopen periode niet is gedoogd, maar dat er behoorlijk is ingegrepen. Daarom vind ik het niet zo chique om juist een lokaal bestuurder die met alle macht en kracht die hij heeft, de illegale prostitutie aanpakt, neer te zetten als iemand die niet aanpakt maar gedoogt. Dat is alles behalve de werkelijkheid van de Wallen.

De heer Elissen (PVV):

In dat geval geef ik de heer Marcouch een advies mee voor als hij de heer Asscher spreekt. Het is waarschijnlijk goed als laatstgenoemde zich realiseert dat hij een bepaald imago oproept als hij in tv-programma's een pleidooi houdt voor het Zweedse model. Ik hoop dat de heer Marcouch het met mij eens is dat wij strak moeten handhaven, absoluut niet moeten gedogen en ook geen Zweeds model moeten willen. Wij moeten echt dat onderscheid maken en de gedwongen prostitutie keihard aanpakken.

De heer Marcouch (PvdA):

Belangrijk is dat als de heer Elissen het heeft over de aanpak van de Wallen in Amsterdam, hij dat doet op basis van kennis en informatie. Ik adviseer hem dus om de heer Asscher te bezoeken en zich op de hoogte te laten stellen van wat hij allemaal doet. Als hij dit echt belangrijk vindt, geef ik hem mee om een wethouder te steunen die zijn nek uitsteekt om het nog beter te doen. Dat is zijn verantwoordelijkheid.

De heer Elissen (PVV):

Ik geloof niet dat het aan de heer Marcouch is om mij te wijzen op mijn verantwoordelijkheden, want daar ben ik zelf best toe in staat. Als hij mijn cv heeft gelezen, weet hij dat ik bijna 32 jaar bij de politie heb gewerkt, zelfs nog bij zedenzaken. Mijn kennis over hoe het werkt in de prostitutie is misschien niet helemaal up-to-date, want de afgelopen weken ben ik in ieder geval niet meer in Amsterdam geweest. Prostitutie beperkt zich echter niet uitsluitend tot Amsterdam en voltrekt zich in heel Nederland; dit terzijde.

Als de heer Marcouch de heer Asscher spreekt; nogmaals, ik waardeer iedere wethouder in dit land die zich keihard inzet om de criminaliteit aan te pakken, inclusief de gore pooiers. Daar wilde ik het bij laten.

De heer Recourt (PvdA):

Ik wil het even hebben over een ander onderwerp, namelijk het publiceren van gegevens van verdachten van bijvoorbeeld een inbraak. Is de heer Elissen het met mij eens dat die gegevens, als deze zijn opgenomen, tot doel hebben om de dader te pakken en niet om iemand aan de schandpaal te nagelen?

De heer Elissen (PVV):

Voordat u vraagt of ik het ergens mee eens ben, vraag ik u waar u naartoe wilt met uw vraag. Ik heb het over cameratoezicht en beeldregistraties van burgers, die wij via reclamespotjes oproepen om de opsporing te faciliteren en dat soort zaken te melden. Daar gaat het mij natuurlijk om. Ik begrijp best dat er allerhande registratiesystemen zijn, waarmee wij in het kader van de privacy heel voorzichtig en heel goed moeten omgaan. Ik sta ook voor de privacy, zoals u weet.

De heer Recourt (PvdA):

Dan snap ik de oproep van de heer Elissen niet, in de trant van: laten wij nu zonder enige boetedreiging alle burgers de mogelijkheid geven om dit op internet te zetten. Stel, je geeft het aan de politie, die vervolgens zegt: ik kan het zelf niet oplossen, want ik heb geen dader in beeld, maar laten wij proberen door het op de site te zetten, tips te krijgen. Dat is dan een soort Opsporing Verzocht. Dan snap ik uw betoog nog. Maar ik snap uw betoog niet meer als u zegt: gooi het allemaal maar op internet.

De heer Elissen (PVV):

Ik zal proberen het nog even uit te leggen. Waar het mij natuurlijk om gaat – dat heb ik gisteren tijdens mijn interruptie ook aangegeven – is dat de overheid op allerhande manieren de burger ertoe oproept om het opsporen van criminelen te faciliteren en daarin actief te zijn, en daarbij gebruik te maken van mobieltjes. Wij hebben een minister gezien die dat zeer handig deed, moet ik zeggen. Wij moeten dan niet diezelfde burger tegelijkertijd een strafdreiging boven het hoofd laten hangen, of dat nu strafvervolging is of een bestuurlijke boete. Wij hebben het College Bescherming Persoonsgegevens, dat er steeds meer taken bij krijgt. Het is goed dat dit er is. Ik zeg dan op mijn beurt: focus op de grote bedrijven, zoals Google en CheapTickets. Laat echter in godsnaam de individuele burger en het midden- en kleinbedrijf met rust. Door te focussen, organiseer je meer capaciteit en pak je diegenen aan die echt belangrijk zijn. De overheid moet niet aan de ene kant de burger ertoe oproepen om foto's te maken en op te sturen naar de politie, maar hem tegelijkertijd die dreiging boven het hoofd laten hangen. Begrijpt u het nu? Laat ik het zo formuleren.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben gerustgesteld met deze woorden. Het is dus geen oproep om het op internet te zetten, maar naar de politie te sturen. Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft zelf al gezegd dat het met zijn beperkte capaciteit de grote vissen zal vangen en niet de kleintjes.

De heer Elissen (PVV):

Het was natuurlijk absoluut duidelijk dat het mij erom ging dat de burger, onder twee voorwaarden, namelijk het doen van aangifte en het ter beschikking stellen van het beeldmateriaal aan de politie, in ieder geval de zekerheid heeft dat hij geen bestuurlijke boete krijgt, of anderszins het risico loopt dat hij de bak indraait, op zijn Hollands gezegd.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Tot grote vreugde van de voorzitter heb ik nog een vraag. Ik zou bijna via de heer Elissen gaan spreken om u niet direct aan te hoeven spreken, voorzitter.

De voorzitter:

Het wordt nu onoverzichtelijk.

De heer Elissen (PVV):

Het moet niet gekker worden, voorzitter.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik hoor tot mijn grote vreugde de heer Elissen zeggen dat hij tegenstander is van het vooruitschuiven van het vergroten van de boetebevoegdheid van het CBP. Ik heb daarover een amendement ingediend. Is de heer Elissen geneigd om dat te steunen?

De heer Elissen (PVV):

Ik ben het met u eens dat de scherpe hoektandjes van het College Bescherming Persoonsgegevens zo snel mogelijk moeten worden gerealiseerd. Het CBP moet flink doorbijten, zou ik zeggen, het moet geen gebitje worden dat wij er bij tijd en wijle uithalen. Alleen wel met een nuance: ik heb aan de staatssecretaris gevraagd of hij het zodanig kan regelen dat de bestuurlijke boete er komt, maar dan wel voor de grote bedrijven en de overheid, maar zeker niet voor de individuele burger en het midden- en kleinbedrijf. Dat zou eventueel kunnen via een normeringskader. Volgens mij kan dat in één moeite door. Ik hoop dat ik voldoende duidelijk ben geweest. Natuurlijk zal ik uw amendement heel zorgvuldig bestuderen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik begrijp dat u het nog niet goed hebt gelezen, dus daar moeten wij later op terugkomen.

Voorzitter: Verbeet

De heer Elissen (PVV):

Voorzitter. Dan ga ik door naar de witte kolom, naar de ambulances. Ik neem u even mee naar een willekeurige busbaan in Nederland. Hartstikke handig, zo'n busbaan, want daarop kunnen bussen en taxi's zich een stuk gemakkelijker en met meer comfort voor de reiziger door de stad verplaatsen. Dat is ook handig voor de ambulance, maar helaas is het in sommige plaatsen in Nederland zo dat de plaatselijke taxi wel op de busbaan mag en de ambulance niet. Dat is een beetje vreemd. Als er met Prio 1 wordt gereden, dus met zwaailicht en sirenes – dat heet het A1- en A2-vervoer – dan mag de ambulance over de busbaan rijden. Als er echter slechts "enige spoed" is, maar niet voldoende spoed om zwaailicht en sirenes te rechtvaardigen, het zogenaamde B-vervoer, dan mag het niet. Ik stelde hierover eerder schriftelijke vragen en de antwoorden kwamen erop neer dat iedere wegbeheerder, zoals u weet zijn dat het rijk, de provincie en tal van gemeenten, in Nederland lekker zelf bepaalt wie er over de busbaan rijdt, ambulance of niet. Er worden hierover zelfs rechtszaken gevoerd in dit land. De ambulancediensten versus de provincies. Dat is toch niet te geloven, zou ik bijna zeggen. Door ambulances zo slim mogelijk te verdelen over de regio zorg je ervoor dat bij noodgeval de juiste ambulance het snelst ter plaatse is. Als een ambulance door een file moet om de meest ideale positie te bereiken, dan schiet dat natuurlijk niet op. Kan de minister ervoor zorgen dat er een zodanige regeling komt dat ambulances in Nederland kunnen rijden en stilstaan waar de bestuurder dit noodzakelijk acht, dus ook op een busbaan of spitsstrook, indien dit bevorderlijk is voor bijvoorbeeld betere ambulancespreiding of comfortabeler vervoer van patiënten? Ik zal in afwachting van het antwoord van de minister geen motie indienen of aankondigen, maar ik overweg het natuurlijk wel. We moeten ambulancebestuurders in staat stellen, hun werk zo goed mogelijk te kunnen doen.

Dan de brandweer. Ik hoor graag van de minister of het landelijke dekkingsplan al bijna gereed is. De PVV vindt het belangrijk dat er een landelijk dekkingsplan komt, zodat ook burgers die in een gemeente wonen waarvan het bestuur er met de pet naar gooit, een goede en gelijkwaardige bescherming genieten.

Dan wil ik ook nog iets zeggen over de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV). Die is van grote toegevoegde waarde in het kader van onderzoek, kennisuitwisseling en het ontwikkelen en implementeren van realistisch beleid ten aanzien van de brandweer, de zogenaamde input uit de praktijk. De werkzaamheden die de vakvereniging uitvoert, worden deels bekostigd door de vrijwillige bijdrage van vrijwillige brandweerlieden en deels door incidentele subsidies vanuit het ministerie. Het is heel mooi dat deze organisatie op deze manier werkt. We moeten ons ook realiseren dat de VBV geen vakbond is, maar een vakvereniging. Mede door de motie-Elissen, die Kamerbreed werd aangenomen, is de VBV nu ook een volwaardige gesprekspartner van de minister en dat is een goede zaak. Ik vind het mooi dat de minister zijn eigen tegenspraak organiseert door de VBV te ondersteunen. In de begroting is momenteel niet voorzien in een onderhoudsbedrag, maar met incidentele projectgelden komt de VBV een heel eind. Nu vraag ik mij af of er misschien ten aanzien van deze projectgelden een twee- of driejarige planning gemaakt kan worden, zodat de VBV van tevoren weet wat ze kan verwachten. Dan krijgt zij een beter en duidelijker toekomst- en ontwikkelperspectief. Wat vindt de minister van dit idee? Is hij bereid een dergelijke twee- of driejarenplanning te maken?

Dan nog de experimenten met de variabele voertuigbezetting. De Tweede Kamer ontving een brief van een aantal vakbonden en de al eerder genoemde VBV. In totaal uiten vijf organisaties hun gemeenschappelijke zorg betreffende de veiligheid van deze experimenten. De gedachte blijft namelijk boven de markt hangen dat sommige van deze pilots zo langzaamaan een nieuwe werkwijze worden, en dan niet om het werk beter of efficiënter te doen, maar om het werk alleen maar goedkoper te doen. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Zijn er verder pilots en experimenten gaande waarbij de wet wordt overtreden? Kan de minister de kou uit de lucht halen door aan te geven dat hier geen sprake van is?

Ter afronding de drugsbestrijding. Hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat het wetsvoorstel om de voorbereidingsbehandeling van stoffen op lijst II strafbaar te stellen, zich eigenlijk alleen maar richt op cannabis en hasj? Vindt de minister dat niet wat magertjes? Waarom niet alle lijst-2-stoffen onder de werking van het voorstel gebracht? Zoals we 10a hebben voor de lijst-1-stoffen, krijgen we nu 11a of 11b voor voorbereidingsbehandelingen van stoffen op lijst 2, maar dan helaas beperkt tot cannabis en hasj. Tot voor kort, zo moge bekend zijn, stond ook GHB nog op lijst 2. Die gaat nu weliswaar naar lijst 1, maar het ware toch handiger geweest om gewoon de hele lijst 2 onder de werking van het voorstel te brengen?

Vindt de minister ten slotte ook, net als de PVV, dat er moet worden opgetreden tegen personen die allerlei stoffen op de markt brengen en deze als drugs verkopen? Soms hebben die stoffen een bepaalde werking, maar zijn zij chemisch net een tikkeltje anders dan de stoffen die op de lijsten staan. Dan is het feitelijk een andere stof en is het verhandelen ervan ook niet strafbaar. Soms worden er ook stoffen als drugs verkocht terwijl er geen werking is. Vindt de minister dat ook dit moet worden aangepakt? Een drugshandelaar die pillen verkoopt, of zij op de lijst staan of niet, moet wat de PVV betreft gewoon keihard kunnen worden aangepakt. Voelt de minister iets voor een dergelijke, meer generieke benadering? Wat de PVV betreft, zou dat moeten kunnen naast de bekende limitatieve lijsten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Dit kabinet is een kabinet van marketing, met het ministerie van Veiligheid en Justitie als hoofdkwartier. De slogans die inspelen op behoeften van burgers vliegen ons om de oren. Een plan van aanpak, zoals dat vroeger hier in de Kamer werd genoemd, heet tegenwoordig in de justitiebegroting een "aanvalsplan" of zelfs een "offensief". De rechtstaat moet "sterk en geloofwaardig" zijn. Criminaliteit "ondermijnt de samenleving". En een professional op straat, bijvoorbeeld de wijkagent, moet "slagkracht" hebben. Belangrijke woorden, in een jaar van niet te bevatten gebeurtenissen.

Want 2011 was het jaar waarin de omvang van seksueel misbruik in Nederland weer gruwelijk actueel is geworden, te denken valt aan het misbruik in de rooms-katholieke kerk. 2011 was ook het jaar van Het Hofnarretje, met grootschalig misbruik van onschuldige, weerloze kinderen, toevertrouwd aan de zorgen van volwassenen. 2011 was het jaar van het drama van Alphen aan den Rijn, waar op zaterdagmiddag 9 april even na twaalven 's middags zeven mensen omkwamen, waaronder de dader. 2011 was het jaar van het enorme drama op het Noorse eiland Utøya. De terrorist Brejvik vermoordde in anderhalf uur tijd bijna 77 jonge zielen.

En 2011 was het jaar waarin de onmenselijke praktijken van vrouwenhandelaar Saban B. aan het licht kwamen. Reden dus voor grote woorden van deze sterren van dit kabinet. Maar wat bieden deze bewindspersonen de open en vrije samenleving ter bescherming van de meest gewetenloze criminelen?

De heer Van der Staaij (SGP):

2011 is ook het jaar waarin de ene na de andere prominente GroenLinkser zegt: wij hebben ons vergist toen wij gemakkelijk het bordeelverbod hebben opgeheven. Wat is de reactie daarop van de heer Dibi?

De heer Dibi (GroenLinks):

Grote waardering voor partijgenoten die wijzen op de misstanden binnen de prostitutie. Ik deel die zorgen, maar het idee achter de opheffing van het bordeelverbod was voor mij en voor mijn partij altijd om een deel te reguleren, zodat je juist de misstanden verkleint. Doordat je een deel reguleert en aan strikte voorwaarden verbindt, kun je de misstanden isoleren en kun je daardoor bijvoorbeeld ook beter focussen op vrouwenhandelaren. Dat is niet even goed gelukt als wij zouden willen vanwege een gebrek aan handhaving.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mag ik hieruit afleiden dat wat Evelien Tonkens, voormalig Kamerlid van GroenLinks, hierover heeft gezegd, namelijk dat wat wij nu zien in de prostitutie heel vaak een dekmantel is voor slavernij, en dat wat Dick Pels zegt, namelijk dat we moeten durven te moraliseren en dat het geen normale transactie is als je je lichaam verkoopt, nu dus ook echt wel breder gedachtegoed is binnen de GroenLinksfractie?

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee, ik deel de opvatting dat je niet moet doen alsof het een normaal beroep is, dus dat er bij de kaartenbakken van het UWV geen vacatures moeten liggen voor prostituees, maar ik deel niet de opvatting dat je het met een totaalverbod zou kunnen voorkomen. Ik denk dat je juist door het te reguleren, net als bij het softdrugsbeleid, voorkomt dat het de spuigaten uitloopt. In de ons omringende landen is het nog veel erger. Dus ik denk dat als je de prostitutie reguleert en aan strikte voorwaarden verbindt en die handhaaft, je daarmee juist die donkere kanten ervan kunt voorkomen, veel beter dan door een totaalverbod, zoals de SGP voorstaat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Over het SGP-beleid kunnen wij het in mijn bijdrage hebben, maar het gaat nu om wat GroenLinks hier voor ogen staat.

Waartoe leidt het inzicht van de heer Dibi concreet? Kennelijk is het idee niet waargemaakt dat GroenLinks hierover in het verleden had. Wat is de boodschap van GroenLinks aan het kabinet over prostitutie en vrouwenhandel?

De heer Dibi (GroenLinks):

Die boodschap luidt: handhaving, handhaving, handhaving. Als wij in de Kamer een wetsvoorstel aannemen, moet de wet vervolgens door onze politieagenten worden gehandhaafd. Als dat niet gebeurt, wordt vrij baan gegeven aan alle Saban B's. Zij kunnen misbruik maken van de gaten die in alle wetten zitten. Wij hebben onlangs in de Kamer gesproken over deze wet. De centrale boodschap voor de regering in dit verband is: zorg ervoor dat er wordt gehandhaafd.

De heer Van der Steur (VVD):

De woorden van de heer Dibi zijn vaak prachtig, maar ook vaak niet waar. Dat is nu ook zo. 2011 was namelijk ook het jaar waarin het kabinet wijzigingsvoorstellen heeft ingediend bij heel veel wetsvoorstellen die al aanhangig waren. Daardoor zijn de wetsvoorstellen aangepast, analoog aan wat in het regeerakkoord is afgesproken. In 2011 is ook een enorme reeks wetsvoorstellen ingediend door het kabinet. De heer Dibi weet overigens heel goed dat die wetsvoorstellen er zijn, omdat hij hierover vaak heeft gezegd dat hij het allemaal te ver vond gaan en niet goed vond. Het is een raadsel dat de heer Dibi nu spreekt over een marketingdepartement. Er wordt gewoon keihard gewerkt op het departement aan heel concrete wetsvoorstellen. De heer Dibi weet donders goed dat ze er zijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik was nog niet toegekomen aan mijn oordeel over de daden van de bewindspersonen. Ik heb gezegd dat het nu erg veel lijkt op slimme marketing. Dat hoeft niet slecht te zijn. De regering moet aan Nederlanders duidelijk kunnen maken waar zij mee bezig is. Daarna heb ik gezegd wat dit jaar de grote gebeurtenissen zijn op het vlak van veiligheid en justitie. Ik kom zo op de wetsvoorstellen van de bewindspersonen van Veiligheid en Justitie. Die wetsvoorstellen vliegen ons inderdaad om de oren vliegen. Ik zal ze afzetten tegen de uitdagingen.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik meen dat de heer Dibi en ik het met elkaar eens zijn over de uitdagingen. Een ding is echter zeker; de heer Dibi kan niet spreken van een marketingcampagne als hij tegelijkertijd toegeeft dat de bewindspersonen ook een reeks wetsvoorstellen en wijzigingen op wetsvoorstellen hebben ingediend. Daarmee verandert de Nederlandse samenleving daadwerkelijk. De heer Dibi doet het voorkomen dat hierbij sprake zou zijn van iets dat alleen maar te maken heeft met marketing. Daarvan neem ik grote afstand.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij moeten de feiten benoemen. Er zijn wetsvoorstellen aangekondigd en wetsvoorstellen gewijzigd. Of ze iets veranderen aan de samenleving, valt nog te bezien. Of weet de heer Van der Steur nu al dat de wetsvoorstellen, die vooral in de media zijn gepresenteerd, tot minder onveiligheid hebben geleid? Weet hij nu al de uitkomst van evaluaties daarover?

De heer Van der Steur (VVD):

Een heel mooi voorbeeld is het wetsvoorstel waarmee de heer Dibi uiteindelijk niet heeft ingestemd. Ik doel op het wetsvoorstel waarmee de taakstraffen voor ernstige misdrijven werden afgeschaft. Dat wetsvoorstel zal onmiddellijke werking hebben, omdat er simpel geen taakstraffen meer worden opgelegd bij ernstige misdrijven. Ik weet niet meer precies waarom de heer Dibi daartegen was. Hij had een argument gevonden. Dit is een duidelijk voorbeeld hoe het kabinet iets concreet wijzigt, waardoor de samenleving veiliger wordt. Mensen die zulke misdrijven hebben gepleegd, krijgen een andere vorm van straf opgelegd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb tegen dat wetsvoorstel gestemd omdat het een onzinvoorstel was. Het was gebaseerd op de veronderstelling dat ernstige misdrijven bestraft zouden worden met een taakstraf. Toen puntje bij paaltje kwam, bleek daarvan helemaal niets waar te zijn en bleek die veronderstelling niet te kloppen. Ik steun geen overbodige wetgeving die Nederlanders alleen maar bang maakt en die niet op feiten is gebaseerd. Ik kom straks ook nog over dat wetsvoorstel te spreken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik kom nog even terug op de prostitutie en mensenhandel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat dacht ik al.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ja, ik was net te laat. De heer Dibi heeft het over handhaving, handhaving, handhaving. Is hij het met de fractie van de ChristenUnie eens dat er nu te weinig politiecapaciteit wordt vrijgemaakt voor die handhaving?

De heer Dibi (GroenLinks):

Daarmee ben ik het volledig eens. Je kunt ideologisch verschillen over de vraag hoe je moet omgaan met zaken als prostitutie, drugs of alcohol. Ik wil dit echter vooral pragmatisch bezien. Als een meerderheid in de Kamer vindt dat iets moet worden gereguleerd, moet je er ook voor zorgen dat er voldoende mensen zijn om de wet te handhaven. Als de overheid dat niet doet, is ze niet geloofwaardig. Bij de opheffing van het bordeelverbod was de handhaving het grote manco. Uiteindelijk werd die wet niet goed gehandhaafd.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mag ik er dan van uitgaan dat de fractie van GroenLinks zal instemmen met het amendement dat mijn fractie heeft ingediend? Daarmee willen wij 25 mln. verschuiven van de dierenpolitie naar de opsporing van mensenhandel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Is er alweer zo'n amendement ingediend? Ik heb ook veel van zulke moties ingediend. Ik zal het amendement van harte steunen. Wij willen namelijk dat het kabinet zich focust op echte oplossingen. Amsterdam wordt gedwongen om 59 fte vrij te maken voor dierenpolitie. Die tijd kan niet meer worden gebruikt voor bijvoorbeeld het bestrijden van kindermisbruik of vrouwenhandel. Wij vinden dat een totaal verkeerde keuze. Ik zal dus met veel sympathie kennisnemen van het amendement van mevrouw Schouten. Ik ben alleen bang dat er geen meerderheid voor in de Kamer zal zijn. Hoop doet echter leven.

Er is dus een grote noodzaak voor grote woorden van de "sterren van dit kabinet", zoals ik ze noemde. Wat bieden deze bewindspersonen echter concreet? Een boerkaverbod voor een handjevol verdwaalde boerka's, strafbaarstelling van illegaal verblijf en het uitzetten van goedwillende vluchtelingen die in Nederland een werkzaam leven willen opbouwen, en dierenpolitie om samenscholende bontkraagjes – ik heb het over vogels – te pesten.

Er is intussen wel iets anders aan de hand in Nederland, waarover ik deze sympathieke heren veel te weinig hoor: vrouwenhandel. De staatssecretaris en de minister zouden wat minder rechercheurs moeten vrijmaken voor politieke hobby's, zoals de 59 fte die in Amsterdam gedwongen wordt vrijgesteld voor dierenpolitie, en wat meer voor inzet tegen pooiers en souteneurs. Als er al een vrouwenhandelaar wordt gepakt, ontsnapt hij naar Turkije. Dat is niet echt bemoedigend voor de vrouwen die aangifte willen doen, met het risico van uitzetting en met gevaar voor eigen leven. De exploitanten komen ermee weg, zolang de minister hen niet verantwoordelijk maakt voor wat er gebeurt in hun bedrijf en in hun pand, zoals de Amsterdamse GroenLinksfractievoorzitter Marieke van Doorninck terecht heeft opgemerkt. Ook de slachtoffers van loverboys kunnen nauwelijks rekenen op enige aanmoediging om de wanstaltige misdrijven te melden. De politie ontbeert opsporingskennis en menskracht, en de meisjes die uiteindelijk moed vatten, kunnen slechts spaarzaam terecht in beveiligde instellingen. In Limburg, bijvoorbeeld, zijn slechts 26 van zulke plekken, en die raakt de provincie komend jaar alle 26 kwijt door de bezuinigingen.

Nu begrijp ik wel dat de minister in financiële problemen komt nu politieagenten niet langer te pas en te onpas in donkere maanden verdekt onder viaducten fietsers zonder licht kunnen beboeten, maar als deze bewindspersonen de politie nu eens haar werk echt laten doen, seksexploitanten laten opsporen en die flink laten plukken, levert dat veel meer op. Daar zal de minister ook al die bezorgde vaders en moeders een groot plezier mee doen die het afgelopen jaar hebben moeten toezien hoe kinderopvangtehuizen en zwembaden onveilig bleken te zijn voor moeilijk grijpbare, internationaal opererende pedoseksuelen. Hoeveel kinderpornozaken liggen er op dit moment op de plank wegens een tekort aan rechercheurs? Niet lang geleden waren dat er 1000. Het ging om 1000 zaken, en wij zijn bezig met een dierenpolitie. Onze prioriteit moet liggen bij de bescherming van vrouwen en kinderen tegen de meest gewetenlozen misdadigers die bestaan en die jarenlang hun wanstaltige praktijk vrijwel ongehinderd kunnen uitvoeren. Daar moet onze onverdeelde aandacht liggen, en niet bij het opsporen van boerkadragers of blowende pubers en het uitzetten van jongeren als Mauro, en al die andere prioriteiten die de bewindspersonen hebben geaccepteerd. Wij willen graag werkbezoeken zien in de hoerenbuurten van Amsterdam, Haarlem en langs de oostgrens van Nederland, en niet de bijdragen van de bewindspersonen aan congressen, symposia en panels. Hoe lang de desastreuze sporen van seksueel misbruik virulent blijven voortbestaan, moet zo langzamerhand toch wel gewaargeworden zijn.

Juist in deze periode hebben wij talloze indringende verhalen te horen gekregen van volwassen mannen die 50 jaar geleden werden misbruikt in de katholieke kerk. Wat gaan wij daarmee doen? Hoe gaan wij dat voorkomen in de toekomst? Het gaat om de effectiviteit, niet om de repressieve retoriek. Het gaat om wat werkt en niet om wat scoort. Hoge straffen voor seksuele misdadigers zijn prima, zeg ik mede in de richting van mevrouw Helder. Ga die misdadigers ook plukken, maar ga ze eerst maar eens opsporen. De pakkans verhogen hoort de eerste prioriteit te zijn. Dat betekent: ambitieus investeren in de kwaliteit van onze agenten in plaats van hen te vervangen door burgers mede verantwoordelijkheid te maken voor opsporing. Dat betekent ook: waardering uitspreken voor het stressvolle werk door eerlijke beloning. Vooralsnog zijn de bewindspersonen niet overtuigend wegens hun gebrek aan daden.

Mevrouw Helder (PVV):

Als zo'n seksdelinquent is gepakt, wat stelt de heer Dibi dan voor? Een taakstraf?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik hoop niet dat dit een serieuze vraag is. Ik heb het debat hierover eerder met mevrouw Helder gevoerd, en zij weet net zo goed als ik dat de straf mij niet hoog genoeg kan zijn. Wij moeten de dader echter eerst oppakken, en daar komen wij niet aan toe, omdat wij hier in de Kamer de hele tijd bezig zijn met symboliek, zoals hogere straffen. Elk jaar, ongeacht welk kabinet er zit, verdoet de Kamer tijd aan debatten over het verhogen van de straffen. Zoals ik zonet zei, vind ik dat prima. Pluk die criminelen ook kaal, zodat zij in de toekomst niet meer dezelfde praktijken kunnen uithalen. Maar de eerste stap moet zijn: voldoende mensen hebben om de criminelen bij de kraag te vatten en in het gevang te gooien.

Mevrouw Helder (PVV):

We hebben er inderdaad over gesproken dat de pakkans hoger moet. De heer Dibi gaat er echter aan voorbij dat een hoge straf ook een preventieve werking heeft. Ik ben blij dat hij zegt: geen taakstraf maar wel een hoge straf. Een minimumstraf?.

De heer Dibi (GroenLinks):

Nee. Ik ga ervan uit – we zien het ook uit de jurisprudentie – dat rechters heel goed kunnen inschatten welke straf iemand, gezien de omstandigheden rondom de misdaad, verdient. Nederland hoort al bij de Europese landen die erg hoog straffen, ook bij dit soort misdrijven. Ik heb niet de indruk dat er nu veel te laag wordt gestraft. Als dat wel gebeurt, als ik zou horen dat een pedoseksueel echt wegkomt met een schoffel en een tuintje, sta ik aan de zijde van mevrouw Helder om dat onmiddellijk onmogelijk te maken. Het gebeurt echter niet.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat is al winst. Ik kan mij na de woorden van de heer Dibi niet anders meer voorstellen dan dat hij het wetsvoorstel dat levenslang toezicht op zedendelinquenten regelt, zal ondersteunen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zal dat wetsvoorstel inhoudelijk beoordelen. GroenLinks heeft echter vertrouwen in de rechterlijke macht. Wij hebben vertrouwen in de vakkennis en oordeel van die macht. Voorstellen die ertoe leiden dat de vrijheid van de rechterlijke macht wordt beperkt, zullen wij dan ook heel kritisch benaderen.

Voorzitter. Deze bewindspersonen zijn wegens hun gebrek aan daden vooralsnog niet overtuigend. De beloofde toename van het aantal politieagenten – er zouden er 3000 extra komen – bleek niet meer dan kiezersbedrog. De politie moet het de facto doen met minder agenten.

Ook de rechter krijgt slecht nieuws. Wij moeten vaker onze onderlinge geschillen buiten de rechter om oplossen, zo verkondigt de minister. Daar is iedereen het wel over eens, maar het kabinet kiest voor een historisch ongekende aanslag op de toegang tot het recht, namelijk voor een substantiële verhoging van de griffierechten. In veel gevallen worden die maar liefst drie tot twaalf keer zo hoog, onder het mom van "de gebruiker betaalt". Voor het kabinet is rekeningrijden voor automobilisten onbespreekbaar, maar aan de toegang tot de rechter mag de gebruiker fors meebetalen. Dit geldt ook voor iemand die buiten zijn schuld om bij een verkeersongeval betrokken raakt en die zijn recht wil halen. Reden genoeg om de minder vergaande alternatieven uit de ambtelijke heroverwegingen te onderzoeken.

Tot slot. Ilja Leonard Pfeijffer haalt in zijn boek Het ministerie van Specifieke Zaken een wijsheid uit het boeddhisme aan. In het boeddhisme bestaan twee soorten problemen. De eerste soort zijn probleem waaraan je niets kunt veranderen. Het is zinloos je over dergelijke problemen druk te maken en dat moet je dan ook gewoon niet doen. De tweede soort problemen zijn problemen waaraan je wel iets kunt veranderen. Daar moet je je wel druk over maken en daar moet je vooral ook oplossingen voor zoeken. Dit kabinet introduceert nog een derde soort problemen, namelijk problemen die geen problemen zijn. Daarover maakt het kabinet zich ongelofelijk druk. Dat is zonde van onze tijd en zonde van ons geld; tijd en geld die we moeten steken in de echte vijanden, namelijk de gewetenloze misdadigers die onze vrouwen en kinderen bedreigen. Daarvan zie ik veel te weinig. Dit is dus een pleidooi voor een ambitieus programma waarbij geïnvesteerd wordt in de kwaliteit van de opsporing en de agenten om zo kindermisbruik en vrouwenhandel tot het verleden te laten behoren.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik verkeer in de veronderstelling en leef in de overtuiging dat juist dit kabinet voldoet aan de eisen die de heer Dibi hier neerlegt. Even los van de vraag of de VVD-fractie het eens is met de oproep van de heer Dibi, wil ik graag opmerken dat we bezig zijn met de behandeling van de begroting. Dit is het moment waarop de Kamer, en dus ook de heer Dibi en de partij van GroenLinks, in staat is om het beleid van het kabinet de goede richting op te duwen. De heer Dibi gebruikt prachtige woorden om duidelijk te maken hoe het allemaal anders moet, maar er volgt geen concreet voorstel daartoe. Ik heb ook geen amendementen voorbij zien komen. Wat wil hij dan dat er anders gebeurt? Wat is de fantastische, vernieuwende visie van GroenLinks op de vraag hoe de wereld wel veilig kan worden gemaakt? Het zit blijkbaar niet in de enorme hoeveelheid wetsvoorstellen en de wijzigingen daarop die het kabinet al heeft voorgedragen en de komende jaren nog zal voordragen op basis van het regeerakkoord.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het amendement dat ik in voorbereiding had over de griffierechten is al door een andere partij ingediend. Ik zal het steunen. Ik heb ook een motie over de griffierechten. Als de heer Van der Steur niets liever doet dan een voorstel van GroenLinks steunen, leg ik die motie zo aan hem voor. Ik zit inmiddels vijf jaar in de Kamer en kan ongeveer inschatten voor welke voorstellen ik een meerderheid kan behalen en voor welke niet. Ik wil graag een meerderheid behalen op het punt van het vergroten van de pakkans. Dat betreft dus niet slechts de hogere straffen maar vooral het opsporen van criminelen. Ik hoop dat de heer Van der Steur GroenLinks hierin wil steunen. Ook pleit ik voor een ambitieuzer programma voor het bestrijden van kindermisbruik en vrouwenhandel. Ik ben ervoor dat daaraan bij de volgende begrotingsbehandeling meer aandacht wordt besteed dan nu gebeurt.

Bij deze begroting zijn daar te weinig woorden aan gewijd en te weinig maatregelen aan gekoppeld. Als de heer Van der Steur mij daarin steunt, ben ik bereid om in tweede termijn op dit punt het initiatief te nemen, maar eerst wil ik graag de antwoorden afwachten.

De heer Van der Steur (VVD):

De beantwoording van de heer Dibi is wat merkwaardig. Ik vraag hem wat hij concreet wil doen om die misdadigers aan te pakken en wat er anders moet. Het antwoord daarop is dat hij een amendement heeft ingediend om de griffierechten te verlagen. Ik weet niet hoe de misdadigers daarvan in paniek moeten raken en ik denk dan ook niet dat dit zal gebeuren. Er is een baaierd aan projecten die door dit kabinet worden voortgezet of geïnitieerd, zoals het ZSM-project. Dat is een fantastisch project om de pakkans te vergroten, om de snelheid erin te brengen en om de samenwerking te verbeteren. In plaats van dat de heer Dibi daar complimenten voor geeft en er zijn lof voor uitspreekt, blijft hij steken in allerlei vage bezwaren waar werkelijk geen kop of staart aan zit.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben niet gekozen om bij het kabinet op schoot te zitten en het de hele tijd complimentjes te geven, zoals de heer Van der Steur doet. Ik ben gekozen om kritisch naar de plannen van dit kabinet te kijken. Ik maak deze bewindslieden complimenten voor de aandacht – dat heb ik ook vaak in de media gedaan – die zij besteden aan een van de grootste zorgen van Nederlanders, namelijk onveiligheid. Nu ga ik na wat er concreet terecht komt van die woorden. Op het gebied van de pakkans is dat veel te weinig. Op het gebied van de capaciteit en kwaliteit van agenten en rechercheurs is dat ook veel te weinig. De meest gewetenloze misdadigers kunnen nog te vaak doen wat ze willen. Ik leg dat op het bordje van het kabinet en ik stel daar vragen over. Ik wil dat het kabinet daar meer werk van maakt. Ik wacht de beantwoording af, want ik heb het gevoel dat deze bewindspersonen welwillend naar de oppositie luisteren. Maken zij daar naar mijn mening te weinig werk van, dan zal ik op dit punt het initiatief nemen. Ik ben blij te horen dat de heer Van der Steur dat initiatief zal steunen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. In het overheidsbeleid gaat het uiteindelijk altijd om recht en gerechtigheid, Justitia. Openbare veiligheid, ontzettend belangrijk in het dagelijks leven van mensen, is daar een verschijningsvorm van. Deze bewindspersonen mogen zich de hoeder weten van het recht en de gerechtigheid. Dit klinkt abstract, maar komt dichtbij in de onderwerpen die wij vandaag behandelen. Actuele problemen zoals winkeldiefstal, gewelddadige overvallen, mensenhandel en misstanden in de prostitutie vragen om een antwoord. Veiligheid is belangrijk voor dit kabinet. Veiligheid is ook belangrijk voor de ChristenUnie. Maar voor een veilige samenleving is meer nodig dan grenzen stellen alleen. Ook handhaven, bijvoorbeeld door het vergroten van de pakkans, en preventie zijn noodzakelijk. Voor de ChristenUnie past een combinatie van enerzijds duidelijke grenzen stellen, maar anderzijds ook inzetten op preventie en rehabilitatie bij de tweeslag recht en gerechtigheid. Graag hoor ik de inzet van de bewindspersonen op deze twee punten.

Begin dit jaar is de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche door de Tweede Kamer behandeld. Gelukkig werd breed de noodzaak gezien om de misstanden in de prostitutiebranche aan te pakken. Meer dan de helft van de vrouwen werkt gedwongen in de prostitutie. Dwangarbeid, uitbuiting en verkrachting, daar kun je niet stil over blijven. De wet zal voor verbeteringen zorgen, maar regels stellen is één, ook de handhaving en zorg voor slachtoffers moet op orde zijn. Daar is nog veel winst te behalen. De opbrengsten van prostitutiegerelateerde mensenhandel zijn enorm. De pakkans is gering en de straffen zijn laag. In de begroting is sprake van een forse werkvoorraad voor de bestrijding van mensenhandel en kinderporno. Ondertussen komt dit jaar wel de dierenpolitie op stoom met maar liefst 250 agenten, terwijl er zelfs nog geen inzicht is in het antwoord op de vraag hoe groot de werkvoorraad is. De ChristenUnie vindt deze verhouding in inzet van de politie voor deze taken scheef en stuitend. Ik heb daarom een amendement ingediend om de capaciteit van de animal cops in te zetten voor de bestrijding van mensenhandel en kinderporno.

Ik vind het bijna beschamend dat ik weer moet beginnen over de uitstapprogramma's. Jaar na jaar heeft de Kamer uitgesproken, geld te willen vrijmaken voor uitstapprogramma's en deze programma's tot structureel flankerend beleid te willen maken. Ondanks de warme overdracht van het ministerie – dat wil ik de betrokkenen wel meegeven – moeten wij constateren dat de uitstapprogramma's zijn teruggeworpen in de tijd. De minister schrijft in de antwoorden op de feitelijke vragen dat in het grootste deel van de gevallen continuering van de projecten veilig is gesteld. Dat komt niet overeen met wat wij horen uit de verschillende gemeenten.

In Den Haag moesten de vier trajectbegeleiders stoppen. Ook in Rotterdam zijn de trajectbegeleiders en coördinatoren ontslagen en blijft een groep van 100 prostituees dit najaar zonder hulp achter. De toekomst van de uitstapprogramma's in Deventer en Haarlem is ongewis en in Zwolle is geen geld meer voor het stimuleren van werkgevers om ex-prostituees in dienst te nemen. De uitstapprogramma's redden het dus niet zonder landelijke betrokkenheid. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, dat ook de evaluatie heeft gedaan, adviseerde de minister om te zorgen voor een landelijk geborgde dekking van de uitstapprogramma's. Uitstappers moeten ook buiten hun woon- of verblijfplaats terechtkunnen. Ik citeer: "Hoewel een effectieve uitvoering van de uitstapprogramma's bij uitstek een lokale of regionale regie en coördinatie vergt, ligt het volledig onderbrengen van de RUPS in gemeenten niet zo voor de hand". Waarom heeft de minister dit advies niet overgenomen?

De ChristenUnie heeft een amendement ingediend om structureel 2 mln., en dat is het minimale, beschikbaar te stellen voor een landelijk geborgde dekking van de uitstapprogramma's. We mogen deze vrouwen niet in de kou laten staan. Door gebrek aan opvangcapaciteit belanden slachtoffers van mensenhandel op dit moment ongewild weer in de prostitutie, zelfs nadat ze zich gemeld hebben bij de politie, zo meldt de Federatie Opvang. Dat kan toch niet? Hoe gaat de minister hier werk van maken?

Ik kom nu te spreken over privacy. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven blijkt dat winkeldiefstal een hardnekkig verschijnsel is, dat speciale aandacht verdient. Winkeliers gaan op zoek naar wegen om dit zelf aan te pakken, door het publiceren van beelden van overvallen en diefstallen. Ik kan me hier iets bij voorstellen, want het is nogal wat als je voor de zoveelste keer wordt overvallen. Tegelijk vindt ook mijn fractie dat het primaat voor opsporing bij de politie behoort te liggen. Ziet de minister mogelijkheden om dit te faciliteren, bijvoorbeeld door als uitgangspunt te nemen dat aan de politie ter beschikking gestelde beelden op een website van Justitie moeten worden gepubliceerd tenzij Justitie binnen zeven dagen motiveert waarom het onderzoeksbelang of de privacy zich tegen de openbaarmaking verzetten?

De heer Elissen (PVV):

Het is fijn om te horen dat mevrouw Schouten gaat staan voor het midden- en kleinbedrijf en voor de individuen die overvallen en beroofd worden. Het is wel realiteit dat mensen vandaag de dag niet altijd adequaat en snel geholpen kunnen worden als zij zich melden bij de politie. Het komt zelfs voor dat er een briefje "bureau gesloten" op de deur hangt en er niet eens een intercom is, waardoor mensen naar een ander bureau moeten. Als we nu met elkaar vinden dat we de opsporing moeten faciliteren en dat daarbij snelheid geboden is, zou mevrouw Schouten dan kunnen leven met het voorstel dat ik zojuist formuleerde? Dat voorstel behelst twee keiharde randvoorwaarden, namelijk het doen van aangifte en het ter beschikking stellen van de beelden ten behoeve van justitie. We maken het met mijn voorstel in deze moderne tijd mogelijk dat mensen heel snel de beelden van de daders met elkaar kunnen delen ten behoeve van een snelle opsporing.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nogmaals, voor onze fractie is het van groot belang dat het primaat voor de opsporing wel bij de politie blijft liggen, maar ik begrijp dat dit voor de fractie van de heer Elissen ook zo is. Als er beelden vertoond zouden moeten worden, zou dat altijd via justitie moeten lopen. Wij vragen ook om facilitering daarvan. Het voorstel dat wij doen – we zullen bekijken hoe dat zich verhoudt tot het voorstel van de heer Elissen – is als het ware de omkering van het proces. Je moet de beelden altijd via justitie laten lopen, maar justitie moet er dan wel binnen zeven dagen een reactie op geven: ofwel plaatsen op een website ofwel gemotiveerd zeggen waarom dat niet kan, bijvoorbeeld omdat het in strijd is met de privacyregels. Ik wil dat voorleggen aan de staatssecretaris en er zijn reactie op horen.

De heer Elissen (PVV):

Het zal ongetwijfeld bekend zijn dat als je daders snel wilt opsporen, je dat vooral de eerste uren moet doen. Vandaar ook mijn pleidooi om een voorziening te treffen om de burger, met die keiharde randvoorwaarden, het recht te gunnen. Dat is volgens mij mogelijk. We moeten niet in een situatie terechtkomen waarin het bureaucratisch wordt, het zeven dagen of langer moet gaan duren en wij toch weten dat het apparaat onvoldoende is toegerust. Het is fantastisch mooi als de politie het wel kan, maar als de politie het op een bepaald moment niet 24/7 kan, dan vind ik dat de burger het zelf zou moeten doen. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord van de bewindspersonen, maar ik dank mevrouw Schouten alvast voor deze handreiking.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik vervolg mijn betoog. De ChristenUnie is blij met de invoering van de evenementenheffing ter bekostiging van de politie-inzet. De ChristenUnie begrijpt echter niet waarom de evenementenheffing niet gaat gelden voor voetbalwedstrijden.

Het gaat om 300.000 manuren per jaar. Dat is circa een derde van alle politie-inzet bij evenementen. Het kan toch niet zo zijn dat voor dancefeesten die worden verstoord door voetbalvandalen wel een heffing wordt gevraagd, maar dat voor voetbalwedstrijden waar diezelfde vandalen heen gaan, geen heffing wordt gevraagd? Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee er tevens extra geld vrijkomt voor de vrijwillige politie.

Over vrijwilligers gesproken: dit kabinet kiest zowel bij de brandweer als bij de politie voor schaalvergroting. Het risico is groot dat dit ten koste gaat van de binding van de vrijwilligers met het korps. Hoe willen de minister en staatssecretaris de betrokkenheid van brandweer- en politievrijwilligers borgen?

Enkele joodse instellingen zijn meer dan € 800.000 per jaar kwijt aan beveiligingskosten. Dat bleek deze zomer. Die instellingen zijn onevenredig zwaar belast. Eerder dit jaar werd de motie-Rouvoet c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht om in gesprek te gaan met de joodse onderwijsinstellingen en de gemeenten om tot een oplossing te komen voor de onevenredig hoge beveiligingskosten van deze instellingen. Welke oplossing heeft de minister voor de Kamer in petto? Ik heb in dit kader een amendement in voorbereiding, maar ik wacht even het antwoord van de minister af. Als de beantwoording onvoldoende is, wil ik dit echter via de Kamer zelf gaan regelen.

Een dienstbare overheid is een rechtvaardige overheid, een overheid die veiligheid biedt en bovendien recht en rechtszekerheid waarborgt. Voor een samenleving zijn dit de belangrijkste voorwaarden om in vrede samen te leven. Het komende jaar staat er veel op de agenda, bijvoorbeeld in verband met de gerechtelijke kaart, de griffierechten en de politie. De fractie van de ChristenUnie zal ook het komend jaar met genoegen haar bijdrage leveren aan het waar mogelijk versterken van die dienstbare en rechtvaardige overheid.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Er zijn op zijn minst twee redenen die deze begrotingsbehandeling heel bijzonder maken. De eerste bijzonderheid is dat ik onlangs in de krant las dat het Vaticaan een pluim heeft gegeven aan Nederland voor de aanpak van drugs en prostitutie. Zoiets heb ik nog niet eerder gelezen. Dat is toch wel bijzonder, zeker omdat er liberale bewindslieden aan het roer staan. Dit geeft in ieder geval aan hoe ver het in het verleden mis was met drugs en prostitutie. Bovendien blijkt daaruit dat de aanscherpingen op die onderwerpen breed gedragen worden.

De tweede bijzonderheid bij deze begrotingsbehandeling is het feit dat ik al een schriftelijke beantwoording heb gekregen op vragen die ik nog niet heb uitgesproken. Dat de vragen die ik hier nog moet stellen, al schriftelijk beantwoord zijn, heb ik ook nog niet eerder meegemaakt. Dit geeft aan dat deze bewindslieden over excellente telepathische kwaliteiten beschikken.

Paal en perk stellen aan criminaliteit, sneller recht spreken en sneller straffen; deze motto's uit de beleidsagenda van het kabinet krijgen terecht veel aandacht en uitwerking. De SGP steunt de inzet voor een flinke aanpak van de onveiligheid, voor een snelle rechtspraak en strengere straffen, maar vindt tevens dat de sociale kant goed geregeld moet zijn. In eerdere debatten hebben wij al gediscussieerd over de nazorg voor de ex-gedetineerden. Vorige week stuurde de staatssecretaris een brief daarover, waarin € 750.000 extra beschikbaar wordt gesteld voor de justitiële nazorg, de zogenaamde DEMO-instellingen. Wij vinden dit heel positief en waarderen dat deze stap wordt gezet. Zijn de kosten voor de justitiële nazorg daarmee ook volledig gedekt? Kan de staatssecretaris bovendien nog eens goed kijken naar de aansluitende vrijwillige nazorg? Het is hem bekend dat die nazorg positief werkt voor het terugdringen van recidive. Dit geldt temeer als er een langer traject plaatsvindt. Is gewaarborgd dat de nazorg ook na 2012 gefinancierd wordt?

Ik heb nog een vraag over de vrijwilligersorganisaties in het kader van de sanctietoepassing. In dat verband wordt meer gelet op de maatschappelijke inbreng. Wij hebben in de afgelopen tijd een heel beleidskader gekregen voor de inzet van vrijwilligers in het kader van de sanctietoepassing, maar het budget dat daarvoor beschikbaar is – ik hoor graag de precieze cijfers hiervan – is naar ons gevoelen eerder gedaald dan gestegen in de afgelopen periode. Wij bepleiten daarom een verhoging van dit budget, zodat het eigenlijk weer uitkomt bij de 2 mln. die daarvoor voorzien was. Graag ontvang ik een reactie hierop.

De minister gaat voortvarend door met de invoering van de nationale politie. Wij zien dat de nationale politie zeker kansen kan bieden, maar de lokale verankering is voor ons echt een kernzaak. Wij zullen daar bij de behandeling van het wetsvoorstel nog op terugkomen. Zeker bij grote regio's moet iedere gemeente recht hebben op een zekere beschikbare basiscapaciteit aan politie, want anders pakt het verdelen van schaarste slecht uit voor gebieden waar minder aan de hand is, maar ook de zogenaamde kleinere criminaliteit een grote weerslag heeft op de gevoelens van onveiligheid. Wat zijn de concrete plannen om de betrokkenheid van gemeentebesturen en de beschikbare lokale politiecapaciteit te verbeteren? Ik sluit mij aan bij collega's die aandacht hebben gevraagd voor de toegankelijkheid van politie in de buurt. Als ze voor een aangifte of een gesprek naar het bureau moeten, merken veel mensen toch dat het bureau steeds verder weg komt te staan. Dat kan mensen ervan weerhouden om zaken tijdig aan te kaarten.

De bestrijding van mensenhandel moet topprioriteit hebben. Talloze prostituees werken onder dwang. Terecht vraagt Maria Genova, in het boek Vrouwen te koop, aandacht voor verkrachtingen, mishandelingen en gedwongen abortussen die in het prostitutiecircuit plaatsvinden. Is hier wel voldoende oog voor? Wij steunen de verhoging van de voorziene strafmaat en de inzet voor een betere pakkans bij de mensenhandel, maar vinden dat de straf die uiteindelijk wordt opgelegd, ook hoger moet worden. Ook mogen wij niet accepteren dat gestraften voor mensenhandel zonder toezicht weer in hun oude praktijken kunnen terugvallen. In hoeverre staan privacyregels zulk goed toezicht in de weg?

Prostitutie houdt niet halt bij gemeentegrenzen. Veel vrouwen komen van elders. Dat is ook het probleem als uitstapprogramma's uitsluitend lokaal focussen. We denken dat het belangrijk is om hier vanuit het Rijk bij betrokken te blijven en dat gemeenten de projecten voor loopbaanbegeleiding blijven financieren. Wil de minister zich inzetten om gemeenten hiervoor verantwoordelijk te houden? Het gaat niet vanzelf goed. Ik deel de zorgen die mevrouw Schouten hierover naar voren bracht en hoor hier graag een reactie op.

Het rapport-Dettmeijer over kinderpornografie drukt ons met de neus op de feiten: er is bij de aandacht voor kindermisbruik nauwelijks oog voor het bestaan van kinderpornografie, terwijl dat verband er wel vaak is. Die constatering roept dan ook de vraag op hoe het kan dat er bij kindermisbruik nauwelijks aandacht is voor digitale recherche. Het is goed dat in het eind deze maand aangekondigde actieplan stevig wordt ingezet op verbreding van de aandacht voor kinderpornografie. Graag ook uitdrukkelijk aandacht voor deze complexe problematiek bij de opleiding en bijscholing.

De SGP leest met bezorgdheid de berichten die telkens opduiken over commerciële praktijken rond draagmoederschap. Die zijn verboden, maar wordt op dit gebied ook daadwerkelijk gehandhaafd? We horen over allerlei vormen van voortplanting waarbij derden betrokken zijn, vaak ook over de grenzen heen. Familiebanden zijn soms nauwelijks achterhaalbaar. We lezen over draagmoederschap door een oma, een recente datingsite voor ei- en zaadcellen en draagmoederschappen in ontwikkelingslanden, waar het heel slecht gesteld is met de controle op de manier waarop het gebeurt. Hier zou ook internationaal meer aandacht voor moeten zijn. Zien de bewindslieden mogelijkheden om hiervoor internationaal meer aandacht te bepleiten? Prof. Hoksbergen heeft onlangs een boek gepubliceerd – ik meen dat de staatssecretaris nog bij de presentatie heeft gesproken – waarin hij zijn zorgen hierover tot uitdrukking brengt, ook over het punt dat kinderen vaak weinig kennis van hun afkomst hebben. Die informatie zit soms heel erg verstopt. Dat is vanuit het belang van kinderen gezien een slechte zaak. We moeten bekijken hoe we dit kunnen versterken. Hoe denkt de staatssecretaris over een soort Haags verdrag inzake niet-genetisch ouderschap, zoals prof. Hoksbergen bepleit?

Nazorg bij adoptie is van groot belang en moet goed geregeld zijn. Stichting Adoptievoorzieningen ontvangt daarvoor subsidie van zowel Justitie als VWS. Intussen hebben beide ministeries stevig gekort op deze subsidies. Graag zien we aandacht voor de samenloop van kortingen. We moeten voorkomen dat subsidiekortingen tot grote ontslagen leiden en dat de druk op het adoptieproces wordt vergroot. Verder zitten veel adoptieouders te wachten op de vergoeding voor adoptiekosten. Het door de Eerste Kamer aanvaarde wetsvoorstel is nog steeds niet in werking getreden. Graag zien we dat het zo snel mogelijk in werking treedt, want het gaat soms om gevallen uit 2009. Mensen wachten er al jaren op. Bovendien heeft het wetsvoorstel een beperkte horizon, zoals we bij de behandeling al hebben besproken. Is er al duidelijkheid over het vervolg?

Wat de griffierechten betreft wil ik nog kort kwijt dat het ook voor de SGP-fractie van groot belang is dat de laagdrempelige toegang tot de onafhankelijke rechtspraak overeind wordt gehouden. Wij vragen ons in dit verband af of kostendekkendheid in de bestuursrechtspraak wel een reëel uitgangspunt is.

Tot slot, het onderwerp antisemitisme. Daar gaan wij binnenkort nog afzonderlijk over spreken. Wij vinden het van belang dat dit onderwerp zelfstandige aandacht krijgt en niet wegvalt in een breder antidiscriminatiebeleid. In onze motie werd verzocht om een afzonderlijke inzet op dit thema. Wij spreken allang over de beveiliging van joodse scholen. Als mensen gewoon doen wat er van hen verwacht mag worden, dan heeft de overheid in dezen wel een aanvullende taak. Je mag van mensen niet verwachten dat zij extreme beveiligingskosten voor hun rekening nemen. Wij hebben dan ook sympathie voor het amendement van mevrouw Schouten daarover.

De voorzitter:

Op verzoek van de leden van het kabinet schors ik de vergadering tien minuten.

De vergadering wordt van 17.01 uur tot 17.11 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdragen bij de behandeling van de begroting van het departement van Veiligheid en Justitie. Wij zijn hen daarvoor zeer erkentelijk.

Wij zijn een goed jaar verder en er is naar onze mening en zoals bleek ook naar uw mening enorm veel gebeurd. Wij hebben veel gedaan, doen veel en gaan nog veel meer doen. U hebt van ons een groot aantal wetsvoorstellen en veel maatregelen ontvangen. U kent het regeerakkoord. U weet wat u van ons kunt verwachten. Wij zijn goed op stoom. Ook buiten onze eigen organisatie hebben wij veel maatregelen genomen met de betrokken partners. Met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere ketenpartners hebben wij gezamenlijk offensieven geformuleerd en prioriteiten van onderaf opgebouwd. Dat is ook mogelijk in dit land. Het is een voorrecht om daarin vanuit deze positie verantwoordelijkheid te nemen naast de andere verantwoordelijkheden in ons land. Zo zijn wij een offensief begonnen tegen overvallen, geweldsdelicten, inbraken en straatroven.

Het is u niet ontgaan – ik heb dat op 27 oktober naar de Kamer gezonden – dat er afgelopen jaar heel intensief is gewerkt met het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak om het actieprogramma sneller recht doen en sneller straffen te lanceren en in te zetten. Wij zien dat er met veel enthousiasme en veel visie aan wordt gewerkt, met resultaat. Het lijkt mij goed om dat aan u te melden.

Recht raakt mensen en onrecht raakt mensen nog veel meer. Wie zich als burger niet veilig voelt, is niet vrij. Veiligheid is niet voor niets een van de kerntaken van de overheid; ieder van u heeft dat vanuit zijn verantwoordelijkheid en visie gezegd. Dat recht en veiligheid een grote impact hebben, ervaar ik elke dag weer in gesprekken, niet alleen met agenten, brandweerlieden en rechters, maar ook met slachtoffers van criminaliteit. Tijdens deze gesprekken dringt goed tot je door wat onrecht en onveiligheid teweeg kunnen brengen. De staatssecretaris en ik brengen heel veel werkbezoeken, juist op de werkvloer. Het is een voorrecht om op deze stoel te mogen zitten en voor die mensen wat te doen, zodat zij daardoor in actie kunnen komen met nog meer genoegen en met nog meer gezag dan zij tot nu toe doen. Het is ongelofelijk om te beseffen wat de impact is van een overval, een beroving of een inbraak, te horen hoe men daarmee omgaat en hoe het mensenlevens kan tekenen.

Staan voor een veiliger Nederland is wat mij en de staatssecretaris drijft. Dat doen wij niet alleen voor de professionals die zich elke dag weer inzetten voor de veiligheid in de wijken, maar ook voor de slachtoffers van criminaliteit. Doen wat nodig is geldt daarbij als ons adagium. Wij stellen paal en perk aan criminaliteit, overlast en geweld. Vanuit onze verantwoordelijkheid proberen wij daaraan bij te dragen. Dat doen wij niet alleen door het bestrijden van de oorzaken van onveiligheid, maar ook door onze aandacht te richten op de veiligheidsbeleving van de burgers.

Dagelijks werken duizenden professionals aan een veiliger Nederland en ik sta voor deze mensen. Onze ambities kunnen enkel slagen als alle betrokkenen zijn aangesloten en aangehaakt, als wij als bewindslieden ook onze problemen eerlijk vertellen, als wij ook de onmogelijkheden met hen delen, en er proberen uit te komen. Onze ambities kunnen enkel slagen als alle betrokkenen zijn aangesloten en aangehaakt. Ik onderstreep dat nog een keer. Dit vraagt om samenwerking en partnerschap, op lokaal en nationaal niveau, maar vooral in de wijken. Alleen dan kan de gezamenlijke inzet van politie, Openbaar Ministerie, burgemeester en ketenpartners slagen. Het verleden leert dat een brede integrale aanpak van de veiligheidsproblemen in nauwe samenwerking leidt tot goede resultaten. Ik wil dat vasthouden en mij als minister inzetten om deze verbanden verder te smeden en te onderhouden, met alles wat in mij is.

De opgave waarvoor wij ons gesteld zien, is aanzienlijk. Wij zijn ambitieus, wij doen het met ongelofelijk veel genoegen en een zekere trots, maar ook met respect voor iedereen, ook voor de Kamer. Daar sta ik voor en daar mag ik ook op worden afgerekend. Ik vind dat een prettige manier van werken. Een aantal leden heeft vorig jaar bij de begrotingsbehandeling gevraagd of wij concreet willen aangeven waar wij voor staan. Dat hebben wij in de loop van het jaar opgebouwd in verschillende ontmoetingen en debatten. Wij hebben dat nu concreet aangegeven, niet alleen de onderwerpen, maar ook de concrete doelen van jaar tot jaar, opdat de Kamer het kan volgen. Dat hebben wij niet alleen op het departement gedaan. Het is van onderaf opgebouwd met de gemeentebestuurders, met de politie, met de ketenpartners en met het Openbaar Ministerie. Wij hebben in ieder geval de indruk dat datgene waar wij nu voor staan, gedeeld wordt in het land. Men accepteert dat wij die resultaten – ik denk aan de pakkans, aan onze mogelijkheden en aan concrete resultaten – gaan bereiken. De Kamer weet waar wij staan en langs welke lijnen de prioriteiten worden uitgewerkt, langs welke lijnen wij werken, wat de prioriteiten betekenen en welke kwaliteit en welke capaciteit daarbij hoort.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik hoor dat de minister graag afgerekend wil worden, dus ik dacht: het is tijd voor een eerste interruptie. Ik heb in mijn eerste termijn gesproken over al die persberichten, over al die voorpagina's waarop de plannen gepresenteerd worden. Daar is niks mis mee, dat is ook heel goed. Ik wil het over die concrete resultaten hebben en ik noem een van de persberichten. Op 2 januari 2011 lees ik: "Overheid moet sneller ingrijpen bij kindermishandeling". Over die concrete resultaten wil ik wat vragen. Er is een tekort van ongeveer 75 rechercheurs om die ongeveer 1000 kinderpornoplankzaken aan te pakken. Waar staan wij nu? Wat zijn de resultaten tot op heden?

Minister Opstelten:

Ik heb daarover afspraken gemaakt met de Kamer en ik kom daar later in mijn betoog op terug. In een AO heb ik gesproken met mevrouw Van Gent. De heer Dibi was toen helaas verhinderd, maar ik had het genoegen dat mevrouw Van Gent er was. Zij ondervroeg mij zwaar op hetzelfde punt. Het is onvoldoende waar wij nu staan. Wij gaan niet langer op 25 eilandjes opereren in de bestrijding van kinderporno. Wij gaan nationaal met de regio's een inzet plegen. Wij gaan het aantal verdubbelen en wij gaan de mensen opleiden, zowel bij de politie als bij het Openbaar Ministerie, om die kwaliteitsimpuls te geven. Per 1 januari aanstaande – geef mij de tijd om de mensen op te leiden – zullen wij daarmee beginnen.

In de jaarschijven heb ik aangegeven wat de resultaten zullen zijn op basis waarvan de Kamer kan beoordelen of wij, dus niet alleen de minister, maar ook politie, Openbaar Ministerie en anderen, dat hebben waargemaakt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik deel de opvatting van de minister dat de inzet bij het bestrijden van kinderporno op dit moment onvoldoende is. Ik zat op dat moment bij een ander algemeen overleg, maar mevrouw Van Gent wilde heel graag met deze minister debatteren. Volgens mij heeft zij dat goed gedaan. Laat ik het concreter maken. Kunnen wij afspreken dat ergens begin volgend jaar – wij kunnen over de maand misschien nog discussiëren – alle plankzaken, de zaken die er nu nog liggen, weggewerkt zijn?

Minister Opstelten:

Dat kan ik niet toezeggen. Ik heb de cijfers op dat moment aan de Kamer gegeven. Wij hebben ook afspraken gemaakt over de wijze waarop wij daarover zullen rapporteren. Wij hebben aangegeven dat wij per jaarschijf zullen laten zien waar wij op dat moment zullen zijn, wat de pakkans zal zijn en waar wij op inzetten. Het komt niet vaak voor, maar de Kamer heeft toen gezegd deze inzet, deze verandering – misschien mag ik zeggen: deze ingreep – van de minister te waarderen. Het is jammer dat de heer Dibi daar niet bij was.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb de Handelingen gelezen. Ik heb het antwoord van de minister nu goed gehoord. Ik vind het nog steeds onvoldoende. De minister pleitte zojuist voor concrete resultaten, voor een offensief. Hij smeekte bijna om afgerekend te worden. Ik doe een voorstel. Voor de zomer, voor 1 juli 2012, zijn alle plankzaken in behandeling genomen. Ik zou het heel jammer vinden als de minister op dit punt niet zou willen samenwerken met de Kamer. Ik wil niet gedwongen worden om in dezen het initiatief te nemen. Het lijkt mij dat dit een gedeelde ambitie zou moeten zijn van Kamer en kabinet.

Minister Opstelten:

Ik heb al afspraken met de Kamer gemaakt. Wij hebben ingegrepen. Wij hebben een investering gepleegd en de capaciteit verdubbeld. De mensen worden nu opgeleid. Daar gaan wij het mee doen. De heer Dibi heeft niets aan een minister die hier zegt, omdat het toevallig mooi uitkomt, dat over een paar maanden alle zaken zullen zijn opgelost. Daar is deze problematiek veel te zwaar voor.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik wil een opmerking maken over de behandelvolgorde. Ik hoor graag van de minister of hij in blokjes gaat antwoorden, want dat is makkelijk voor de interrupties.

Minister Opstelten:

Ja. Ik kom daar nu ook toe. Ik zal nu ingaan op de vragen van de Kamer, waarbij ik in drie blokken zal antwoorden. In het eerste blok ga ik in op de nationale politie en de landelijke en lokale prioriteitenwijken. In het tweede blok behandel ik de rechterlijke macht, de rechtsstaat en de griffierechten. In het derde blok ga ik in op de aanpak van de criminaliteit en de aanscherping van het strafrecht.

Ik begin met het eerste blok. De vorming van de nationale politie heeft een hoge prioriteit van het kabinet en van mij. De Kamer weet dat. Wij hebben daar gedurende het hele jaar van tijd tot tijd over gedebatteerd. Wij zijn daar ook mee begonnen. Ik zal nog eens kort en krachtig in drie punten weergeven wat de hoofdlijn is en waarom wij dit doen.

Ten eerste gaat het bij de nationale politie om de nationalisering van de beheersverantwoordelijkheid en niet van de nationalisering van het gezag. Ik benadruk dat. In het gezag verandert niets; de gezagsdragers, het Openbaar Ministerie en de burgermeester, worden versterkt. Het is belangrijk om de politie beter te organiseren en efficiënter te laten zijn. Ook dit debat geeft daar aanleiding voor.

Ten tweede willen wij bewerkstelligen dat de politieman of -vrouw zijn of haar werk beter kan doen, met meer genoegen en met meer gezag. Dan hebben wij het over de 59.500 politiemensen, de operationele sterkte.

Ten derde, en dit punt is door velen van u benadrukt, gaat het om de lokale inbedding. Het laatst heeft de heer Van der Staaij dat genoemd in zijn betoog. Wij hadden kunnen vermoeden dat hij daar vandaag een vraag over zou stellen. Wij hebben dit punt echt voor vandaag bewaard. Excuses dat wij de vooruitziende blik hadden dat die vraag wellicht zou komen, maar als nieuwe bewindsman moet je je nu eenmaal goed voorbereiden op dit werk, dus ik heb de Handelingen goed gelezen. Die lokale inbedding is een kernpunt van het beleid.

Juist de lokale prioriteiten zijn landelijk gemaakt. Ik herhaal dat het bottom-up wordt voorbereid. Het is niet de minister die met een slimme jongeman of jonge vrouw naast zich de prioriteiten bepaalt. Hij is in de kern als laatste aan bod. Het komt bij je. Iedereen die daarin ervaring heeft, weet ook dat het niet zo moeilijk is om in dit land met een paar mensen uit de lokale sfeer, uit het OM en uit dezelfde ketens in een paar uur samen die prioriteiten te formuleren. Laten wij daarin niet kinderachtig zijn. Of ik er nu zit of een ander, wij zouden tot dezelfde prioriteiten komen in de lokale aanpak van overvallen, inbraken, geweld, high impact crime, etc. Iedereen deelt die ook.

Ik hanteer vaak het volgende voorbeeld. Ik zit in Groningen en de burgemeester zegt tegen mij dat daar minder sprake is van overvallen, omdat men die goed onder de knie heeft en dat dit ook geldt voor straatroven, inbraken en geweld, maar dat de topprioriteit ligt bij de jeugdoverlast. Daarop wordt door allen gefocust. En of er nu een nationale prioriteitslijn is of niet, als de raad, de politie en de burgemeester ja zeggen, gaat dat gebeuren. Zo zijn de verstandhoudingen en zo moeten wij het ook doen.

Ik ben opgegroeid met een wijkagent. Die vervult een centrale rol in de aanpak van overlast en criminaliteit. De politie zal er zijn voor de burger die een beroep doet op de politie. Wij moeten in het hele land zorgen voor één wijkagent op 5000 inwoners, die 80% van zijn tijd op straat doorbrengt. Dat speelt ook in op de opmerking van de heer Van der Staaij, dat je ergens een vast ankerpunt moet hebben waarop je je kunt richten, waar je ook zit in het land. Ik concentreer de aanpak van veiligheid waar dat nodig is: dicht bij de burger, daar waar die woont. Het is belangrijk dat mensen veilig zijn en zich veilig voelen in een wijk. Daarom moet de politie goed bereikbaar en snel ter plaatse zijn. De aanrijtijden van de politie zullen worden verbeterd. Ik heb aangegeven dat het streven is dat in 90% van de spoedeisende gevallen de politie binnen een kwartier ter plaatse is. Ook de aangiftemogelijkheden worden uitgebreid. Dat is allemaal beter mogelijk als je dat nationaal kunt beheren.

Mevrouw de voorzitter. Ik ga mij niet met de leiding van deze vergadering bemoeien.

De voorzitter:

Ik dacht dat u blokjes had. Als u klaar bent met dit blokje, gaan wij naar de interrupties.

Minister Opstelten:

Dan ga ik door.

Met de inzet van burgernet en andere alerteringssystemen kunnen ook de burgers zelf helpen om de pakkans voor criminelen te vergroten. Daarvan zijn goede voorbeelden gegeven. Enkele van de leden hebben dit ook aangegeven en het is bij de schriftelijke beantwoording van de vragen aan de orde geweest. De kern van de samenwerking is steeds het oplossen van de lokale veiligheidsproblematiek.

Er zijn natuurlijk problematische jeugdgroepen.

De voorzitter:

Mijnheer de minister, u gaat nu naar een ander onderwerp?

Minister Opstelten:

Nee, voorzitter, dit is nog steeds het blokje over de nationale politie, veiligheid, lokale inbedding, wijken, etc.

De voorzitter:

Dat is ons iets te breed. Dan gaan we toch naar mevrouw Berndsen.

Minister Opstelten:

Dat kan ook.

Mevrouw Berndsen (D66):

De minister heeft het over het wetsvoorstel inzake de nationale politie. Ik begrijp dat de minister daar snelheid mee wil maken. Dat past ook bij het imago van deze politie en de minister wil dit ook graag doen, maar vanmorgen is in een procedurevergadering besloten dat het wetsvoorstel op 28 november moet worden behandeld in een wetgevingsoverleg. Daar ben ik niet blij mee, want ik vind dat dit wetsvoorstel door zijn statuur – het gaat om een stelselwijziging – in deze plenaire zaal behandeld dient te worden. Dat hebben wij helaas niet voor elkaar gekregen. Omdat dit gaat om de kwaliteit van wetgeving, doe ik een dringend beroep op de minister om dit traject niet met stoom en kokend water op deze manier vorm te geven omdat die nationale politie per se op 1 januari zou moeten worden ingevoerd. Ik verwijs naar een wetgevingstraject dat buitengewoon ongelukkig is verlopen, namelijk de Politiewet in 1993. Na een jaar werd daarvan gezegd dat het eigenlijk anders had gemoeten. Dit wetsvoorstel is onvolmaakt. Het is belangrijk dat enkele punten goed verankerd worden in de wet, namelijk de lokale inbedding en de positie van de burgemeester. Ik constateer nu al dat burgemeesters met een voldongen feit worden geconfronteerd op het punt van de inrichtingsplannen van de nationale politie. Zij hebben daar geen inspraak in. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat die capaciteit voor de burgemeesters in die gemeenten ter beschikking komt en dat zij hun gezagspositie waar kunnen maken? Ik hoop dat de minister niet met stoom en kokend water dit wetsvoorstel erdoor wil krijgen.

Minister Opstelten:

Daar zou ik iets later op zijn ingegaan, want ik heb gisteren natuurlijk goed naar mevrouw Berndsen geluisterd. Laat ik het zo zeggen: toen ik aantrad, heb ik meteen aangegeven dat je moet beginnen met het concept. Je moet het concept dat je in je hoofd hebt, op een rijtje zetten. Ik heb dat naar de Kamer gestuurd: zo gaan we beginnen. We hebben er een paar keer een goed debat over gehad. Dat heeft mij ook gescherpt. Ik heb er met de hele wereld over gesproken: met wetenschappers, met lokaal bestuur en met degenen die hier verstand van hebben. Ik heb hier zelf ook verstand van. Ik weet mij 1993 nog goed te herinneren; toen zat ik naast de toenmalige minister. Ik heb mijn schema uiteengezet. Ik heb alle troepen georganiseerd.

Ik heb ook ongelooflijk veel respect voor de snelheid van de Kamer, want we zitten op schema. Ik heb echt respect voor de snelheid waarmee de Kamer het voorlopig verslag heeft opgesteld. Dat zeg ik niet omdat ik dat behoor te zeggen; ik vind dit echt. Wij hebben daar een heel diepgaand antwoord op gegeven. Nu is de Kamer aan bod. Ik waardeer het zeer dat er een datum is gevonden om dit wetsvoorstel te behandelen. Ik heb vanochtend begrepen dat dit op 28 november gaat gebeuren. Daar richt ik mij natuurlijk op.

Ik ben zorgvuldig. Ik heb vanuit mijn verantwoordelijkheid alleen gezegd wat mijn planning is; ik zal nooit iets zeggen over de verantwoordelijkheden van de Kamer en ik ga de Kamer ook niets vragen. Ik moet er gewoon voor zorgen dat er ook in een veranderende situatie rekening mee wordt gehouden dat we met die 65.000 dienders tijdens de verbouw ook de verkoop goed laten doorgaan; dat is natuurlijk belangrijk. Mag ik dat zeggen? Verder heb ik veel respect voor de Kamer, die ik zeer waardeer. Ik heb naar de zorgen van mevrouw Berndsen geluisterd. Ik neem die zorgen natuurlijk serieus; daar hoeft zij geen enkele zorg over te hebben, maar ik vind het wel prettig dat we elkaar op 28 november zullen ontmoeten.

Daarnaast zeg ik ook dat ik te vuur en te zwaard en 24 uur per dag, ook op zaterdag en zondag, bewaak dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet. Ik heb namelijk goed naar mevrouw Berndsen geluisterd gisteren. We zetten geen onomkeerbare stappen. Dit betekent niet dat er geen voorbereidingen plaatsvinden door kwartiermakers. Dat heb ik open aan mevrouw Berndsen verteld. Ook heb ik haar open gezegd wie het zijn. Zij moeten mijn debat met haar en straks met de senaat goed voorbereiden. Ik moet namelijk wel antwoorden geven als mevrouw Berndsen vraagt hoe het met de regionale beleidsplannen en met de sterkte gaat. Ik kan het niet in mijn eentje met die ene slimme meneer of mevrouw op mijn kamer doen. Dat wil ik ook niet. Mevrouw Berndsen hoeft zich dus geen enkele zorg te maken. Er worden geen onomkeerbare stappen gezet. Mag ik het zo zeggen? De nationale politie kan doorgaan, nadat het wetsvoorstel in het Staatsblad geplaatst is. Daar hebben we het over. We hebben het er niet over dat het ingaat, maar we hebben het erover dat het wetsvoorstel in het Staatsblad staat. Dat zal 1 januari zijn. We kunnen doorgaan, maar de situatie is zo dat we ook niet zouden kunnen doorgaan.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik wil graag een ordepunt maken, al is het maar voor de Handelingen. Wij hebben vanochtend een procedurevergadering gehad. Dit huis gaat over zijn eigen agenda. Het gebeurt niet op verzoek van de minister. Ook D66 heeft vanochtend na goed overleg ingestemd met een behandeling op 28 november. Het punt dat mevrouw Berndsen nu maakt, vind ik dus ietwat vreemd. De Kamer gaat namelijk over haar eigen agenda. D66 was vanochtend aanwezig, nam deel aan het debat en ging in goed overleg akkoord met de behandeling op 28 november.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik ga daar verder niet op in, want je kunt je vraagtekens plaatsen bij dat "in goed overleg".

Ik heb nog één puntje voor de minister. Ik hoor heel goed dat hij zegt dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet. Ik zeg hem echter dat de kwartiermakers de burgemeesters dan ook niet moeten confronteren met eigenlijk voldongen feiten ten aanzien van teamindeling en dergelijke. Daar hebben ze helemaal niets over te vertellen. Dat vind ik onomkeerbare stappen.

Minister Opstelten:

Ik heb goed geluisterd. Alles wat ik hier hoor, deel ik met de kwartiermaker en met de burgemeesters. Ook heb ik gehoord wat mevrouw Berndsen zei over de regioburgemeester. Anderen hebben dat ook gezegd. Dat breng ik over. Ik praat met de kwartiermakers, met de regioburgemeesters, met de VNG en met de andere burgemeesters. Ik heb ze allemaal toegesproken en verteld hoe ik erin zit. Onder leiding van de burgemeester van Haarlem gaat er een actiegroep aan de slag om het lokaal gezag te versterken en om dit allemaal in te brengen, zonder dat ik daarbij zit. Dat moeten ze zelf met elkaar doen. Mevrouw Berndsen wordt wat dat betreft dus bediend.

Laten we in het begrotingsdebat niet meer over de nationale politie spreken. Dat vind ik prima, want dat gaat op 28 november gebeuren. Daar ben ik gaarne toe bereid. Er zijn wel wat vragen over gesteld, maar ik ben heel gaarne bereid om de antwoorden in te slikken. Dat kan u ook goed uitkomen. Als de Kamer dat prima vindt, dan bewaren we dat tot 28 november.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik had nog wel een vraag over de nationale politie, met name over het draagvlak hiervoor bij de agenten. De minister sprak mooie woorden over het belang van de wijkagent, maar het is mij nog steeds onduidelijk wat de opvattingen zijn van de agenten ten aanzien van de totstandkoming van de nationale politie. Is de minister bereid om ons voor het wetgevingsoverleg de opvattingen van de gemiddelde agent mee te geven? Dan kunnen we daarmee aan de slag bij de vorming van de nationale politie. Nu hoor ik namelijk vooral de bestuurders. Ik wil hen geen "bobo's" noemen, want dat zou oneerbiedig zijn. Het zou echter goed zijn als we ook de agenten en hun opvattingen mee kunnen krijgen.

Minister Opstelten:

Ik heb wel een gevoel, maar ik heb geen officiële metingen. Ik heb het niet aan De Hond gevraagd. Ik vind het op zich interessant om op de een of andere manier iets te kunnen laten zien van hoe men daarin zit. Dat vind ik zelf ook interessant om te weten, los van de vraag van de heer Dibi. Ik heb wel een gevoel, maar ik weet ook wel dat men niet altijd eerlijk is tegen mij als ik mensen op straat aanspreek. Er passeert geen diender of ik vraag: hoe vind je dat het gaat en ben je voor de nationale politie. Zij zeggen allemaal: zorg dat de ICT beter wordt en dat de bureaucratie ophoudt. Verder hoor ik dat zij vinden dat ik het goed gedaan heb met die bonnenquota. Zij vragen mij om ervoor te zorgen dat zij hun werk goed kunnen doen, zo snel mogelijk. Dat zijn de kernpunten. Men is tot op dit moment niet negatief tegen ons.

De heer Dibi (GroenLinks):

Kan ik dit zien als een toezegging dat de Kamer voor het wetgevingsoverleg iets op papier krijgt? Ik ontvang overigens graag iets onafhankelijks.

Minister Opstelten:

Dat begrijp ik. Ik houd van gevalideerde documenten, zelfs bij de beoordeling van het behalen van de doelstellingen. Ik heb niets als alleen mijn directe medewerkers zeggen dat het goed gaat. Het gaat om gevalideerde dingen. Ik zal hierover nadenken, want ik vind het een interessante optie. Geef mij even de tijd om daar goed mee om te gaan, zonder keiharde toezegging. Ik wil een beeld creëren van de wijze waarop het ongeveer in elkaar zit.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil de minister zeker die ruimte geven, maar als Kamerlid wil je ook iets in handen hebben waar je op terug kunt komen. Als er niets verschijnt, kom ik daar natuurlijk wel op terug.

Minister Opstelten:

Wij zien elkaar – ik neem aan dat de heer Dibi daar ook bij is – op de 28ste.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil voor het wetgevingsoverleg iets in handen hebben.

Minister Opstelten:

Het is de vraag of dat het goede moment is. Ik zal in elk geval een antwoord geven op de vraag van de heer Dibi. Geef mij de tijd om zoiets te doen. Het is gewoon even gevoelig. Het heeft geen zin, want dit gaat gebeuren. De Hond heeft hem waarschijnlijk zondag al op zijn website staan, maar die telt dan even niet. Zullen wij dat afspreken? Nu heb ik hem wel uitgedaagd om dat wel te doen. Het spijt mij zeer, Maurice.

De heer Van der Staaij (SGP):

Bij onze werkbezoeken horen wij in de praktijk vaak dat lokale prioriteiten prachtig zijn als daar ruimte voor is, maar dat het vaak aan voldoende capaciteit ontbreekt. Die capaciteit wordt opgeslokt door andere prioriteiten. Omdat je die inzet nodig hebt voor de criminele bende die in de grote stad opereert, is de jeugdoverlast in dat dorp eigenlijk een beetje relatief. Dat snapt men wel. Maar is niet ook een deel van de onvrede die vaak lokaal bestaat dat het gewoon simpelweg ontbreekt aan een soort basiscapaciteit die lokaal inzetbaar is? Wat is daar nu het perspectief op?

Minister Opstelten:

Volgens mij is de essentie – het is onze taak om dat aan de burgemeesters over te brengen – dat doordat de politie beter georganiseerd is, zij beter en meer gaat doen wat het lokaal gezag wil. Dat is erg belangrijk. Dat heeft niet zoveel met schalen te maken. Daardoor kun je in een regio duidelijker zeggen wat er aan de hand is, wat je wel gaat doen, wat minder en hoe je met elkaar omgaat. Dat is iets robuuster. Ik denk dat het een ongelooflijk voordeel is voor het lokaal gezag om met een nationale politie te werken. Men gaat immers bepalen wat de politie moet doen. De politie is er klaar voor om dat te gaan doen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Als er inderdaad voldoende capaciteit is. Nu horen wij heel vaak dat men bezig is met het verdelen van schaarste. Is er niet een bepaalde norm, met het oog op de toekomst, waarvoor draagvlak is, bijvoorbeeld dat je per zoveel duizend inwoners recht zou moeten hebben op één wijkagent?

Minister Opstelten:

Dat heb ik net gezegd. Dat is de norm. Die moet er ook hard in. Wij zijn op dit moment enorm opgeschoven wat betreft het aantal wijkagenten. Het gaat erom dat men in elke omgeving met 5000 inwoners – dat is de norm – kan rekenen op een wijkagent. Die norm is niet 100%, maar wel 80%. Daarbij moet het percentage waar wij vandaan komen in ogenschouw worden genomen. Dat lag procenten lager. Wij zitten nu op 80% en dat vind ik op zich reëel. Dat moeten wij versterken. Dat is het anker. Men kan dan in kleine gemeenten en in grote steden – dat is de ervaring die ik meedraag – in buurten en wijken zeggen: dat is onze man. Die kent iedereen. Dat is het gezicht. Die persoon kan ook direct opereren als er iets is. Hij moet kunnen optreden.

De voorzitter:

Ik verzoek de minister om zijn bevlogenheid enigszins in te tomen.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben blij dat de minister toch bereid is om hier plenair een debat over de nationale politie te voeren. Dan doen wij het vandaag.

Minister Opstelten:

Voorzitter, mag ik dan vragen dat wij ook meteen gaan stemmen?

De heer Van Raak (SP):

Ik heb het voorgesteld. Wij werden zo onder druk gezet, dit werd er zo doorheen gejaagd en ik voelde mij als medewetgever zo in de hoek gedrukt, dat ik vanochtend heb voorgesteld om dit af te doen als hamerstuk. Ik vond de manier waarop dit werd besproken namelijk niet verantwoord. Sindsdien is er wel een verbetering aangebracht. Dit dreigde er even binnen vier uur op een avond doorheen gejast te worden, maar het wordt nu een hele dag. Dat is beter, maar ik heb er geen goed gevoel bij.

Natuurlijk heeft de heer Van der Staaij gelijk: straks hebben wij een nationale politie met landelijke prioriteiten. Dat wordt dan uitgevoerd, en dan zijn de agenten op wanneer de burgemeester met het lokale plan aankomt. Je ziet nu al overal dat er te weinig agenten zijn voor het lokale beleid. Overal zie je bijzondere opsporingsambtenaren. De minister heeft dat zelf als burgemeester van Tilburg ook gedaan. Honderden mensen worden er ingehuurd, 600 in Rotterdam. Er dreigt nu een particuliere gemeentepolitie te ontstaan omdat burgemeesters en raadsleden de belofte aan hun burgers niet kunnen waarmaken.

Minister Opstelten:

Dit sluit aan bij het betoog van de heer Marcouch; dat neem ik dan nu mee, als dat kan. Het gaat hierbij om de boa's. Laatst hebben wij daarover een goed AO gehad. In de Politiewet zal, zoals destijds in de Kamer is afgesproken, geregeld worden dat de regie daarover bij de politie ligt en nergens anders. Ook zullen wij uniform duidelijke afspraken maken over de regie en de kwaliteit bij de 4200 handhavers en toezichthouders in de openbare ruimte. Zoveel zijn het er; wij moeten het ook niet gekker maken dan het is. Dat zijn in mijn ogen geen grote getallen in vergelijking met de politiesterkte. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik zulke afspraken zou maken. Er zijn diverse domeinen: milieu en welzijn – daar heeft de heer Van Raak het nu niet over – onderwijs, openbaar vervoer, werk, inkomen en zorg, generieke opsporing en openbare ruimte. Het aantal verschillende functiegroepen hebben wij al teruggebracht van 100 naar 6, en wij zullen het nog verder terugbrengen; daar kom ik nog mee. Ik begrijp de zorg, maar de regie zal nergens anders liggen dan bij de politie. Over het beheer hebben wij vanuit dit huis zeggenschap. Het gezag ligt echter bij de burgemeester en het Openbaar Ministerie, en niet hier.

De heer Van Raak (SP):

Dit zal voor de SP een heel belangrijk punt worden voordat zij steun kan geven aan dit wetsvoorstel. Dit moet goed worden uitgewerkt. Ik zie alleen een wildgroei van toezichthouders. Daar wordt niemand beter van, omdat ze ook niet goedkoper zijn.

Naast de structuurverandering is een cultuurverandering belangrijk. Als ik kijk naar de kwartiermakers, valt me op dat het allemaal weer dezelfde koppen zijn, allemaal oud-korpschefs en een enkele plaatsvervangend korpschef. De minister moet dat toch ook gezien hebben? Het is in het verleden zo vaak misgegaan omdat het management aan de top van de politie niet goed was. Diezelfde mensen gaan nu de nieuwe nationale politie vormgeven. Ik ben daarvan geschrokken.

Minister Opstelten:

Op het onderwerp dat de heer Van Raak nu aansnijdt, zou ik later in mijn betoog komen, maar ik wil er nu wel meteen op ingaan. Dit staat in relatie tot de ICT. De heer Van Raak was niet bij het AO daarover, wat mij zeer speet.

De heer Van Raak (SP):

Mij ook.

Minister Opstelten:

Dat weet ik. Ik ben het niet eens met wat de heer Van Raak hierover opmerkte. De Rekenkamer heeft op verzoek van de Kamer – ik heb dat meteen in gang gezet – zeer onafhankelijk historisch onderzoek gedaan en daarnaast een visie op de toekomst gegeven. Het historisch onderzoek leidde tot de conclusie dat er veel fout is gegaan, maar dat daarvoor niemand in het bijzonder is aan te wijzen. Daar moeten wij bij stilstaan.

Ik zeg dit niet omdat ik het vroeger ben geweest – daar kan ik wel boven staan; ik ben zeer goed in staat om mezelf een tik te geven – maar het probleem ligt in het stelsel en niet in de mensen. We moeten van het stelsel af. Daarom volg ik het niet. We hebben buitengewoon goed geselecteerd bij de kwartiermakers. Ik heb dat gedaan in grote transparantie met de Kamer. Ze zijn aan de slag. Het is gewoon het beste wat er beschikbaar is en wat we hebben. Geef ze de ruimte om het waar te maken.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

De Algemene Rekenkamer heeft op het punt van de computersystemen niet de verantwoordelijkheidsvraag beantwoord. Dat moet de Kamer nog doen. Die discussie zal de Kamer nog moeten voeren. De politietop is klein. Als zulke kritische rapporten boven tafel komen, weet iedereen dat. Toch zijn ze niet besproken, maar in een lade verdwenen. Die onderste steen zal nog boven komen. Dat is belangrijk, want mensen die zulke fouten hebben gemaakt, moeten niet telkens terugkomen om elders fouten te gaan maken. Het spijt mij zeer om te zeggen, maar de minister heeft op dit punt niet zijn best gedaan. Het is het old boys' network; de mannen die elkaar kennen – met een enkele vrouw erbij – die elkaar weer eens in de ogen hebben gekeken en de baantjes hebben verdeeld. We moeten oppassen, want we kunnen maar één keer en valse start maken met de nationale politie. Dat dreigt nu wel degelijk te gebeuren.

Minister Opstelten:

Daar ben ik het niet mee eens. Ik vind het niet prettig dat de heer van Raak die vraag zo scherp stelt, maar het betekent wel dat ik ook voluit kan antwoorden. Ik ben het er ábsoluut niet mee eens. Ik ben verantwoordelijk voor die benoemingen en verder niemand anders. Er is gewikt en gewogen …

De heer Van Raak (SP):

Is dat zo?

Minister Opstelten:

Ja, dat is zo, dat is de kern. U moest eens weten hoe dat gaat op het departement. Ik heb die verantwoordelijkheid en ik sta gewoon voor de keuze voor deze mensen. Daar gaat het nu om. Ik heb dit al in de Kamer gezegd. Ik heb ook gezegd hoe we ermee omgaan. Het is onafhankelijk bekeken, we zitten nu in de toekomst. We hebben het ICT-programma gelanceerd. De Kamer heeft het in feite ook positief ontvangen. Dat vond ik heel plezierig. Ik heb deze aap op mijn schouder genomen. Sommigen zeggen dat het een baviaan geworden is. We maken er geen gorilla van en we gaan nu aan de slag.

De heer Marcouch (PvdA):

Het is een beetje lastig geworden door deze interrupties, want we dachten daarvoor nog dat het per blok behandeld zou worden. Versta ik de minister goed dat hij zegt: in elke buurt een wijkagent?

Minister Opstelten:

Jazeker. Ik heb die norm gesteld. Hij geldt voor het gehele land, of het nou Amsterdam is of Nunspeet of Delfzijl of Doorn. Ik ga maar even de gemeenten langs waar ik gewoond heb, voorzitter. Het is overal zo. Ik kan doorgaan.

De heer Marcouch (PvdA):

Heb ik de minister goed verstaan …

Minister Opstelten:

Of Heukelum!

De heer Marcouch (PvdA):

Hemelum.

Minister Opstelten:

Hemelum. Ik heb toen burgemeester Apotheker daarover gebeld.

De heer Marcouch (PvdA):

Heb ik goed begrepen dat de minister zegt dat de operationele reorganisatie van de nationale politie nog niet aan de gang is, maar dat er alleen nog maar verkenningen worden gedaan door kwartiermakers?

Minister Opstelten:

Jazeker, maar heb er nou toch vertrouwen in. Ik zou er heel open over zijn als het anders was. Ik heb zelf het begrip "geen onomkeerbare feiten" gelanceerd, zowel uit respect voor deze Kamer als voor de collega's in de senaat. Het is logisch: de Kamer moet gewoon haar verantwoordelijkheid nemen. Wij met elkaar als wetgever moeten dat doen en tot de tijd dat het in het Staatsblad verschijnt, zal er geen feitelijke uitvoering plaatsvinden van wat men hoopt dat in de toekomst zal gebeuren. Ik hoop dat ook, laat daarover geen misverstand bestaan.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik stel deze vragen omdat ik, wanneer ik in het land ben – nog niet zolang geleden was ik bijvoorbeeld in Barendrecht – geconfronteerd word met sluitingen van politiebureaus en met het feit dat sommige wijkagenten er niet meer zijn. Ik geloof best wel dat de minister de ambitie heeft ...

Minister Opstelten:

En deelt u die ambitie?

De heer Marcouch (PvdA):

Ik deel de ambitie om in iedere buurt een wijkagent te hebben die dicht bij de mensen staat. Maar de werkelijkheid is anders: politiebureaus worden gesloten, wijken zonder wijkagenten en wijkagenten die zich bezig moeten houden met andere zaken. Dat is de werkelijkheid. Mensen hebben het gevoel dat de politie zich terugtrekt uit de wijken. Wat gaat de minister daaraan doen?

Minister Opstelten:

In welke regio was dat met die wijkagenten?

De heer Marcouch (PvdA):

Ik noemde het voorbeeld van Barendrecht waar het politiebureau zelfs wordt gesloten.

Minister Opstelten:

Ik wil niet kinderachtig zijn, maar daar ga ik niet over. Dat is duidelijk. Wij sturen wel het beleid ten aanzien van wijkagenten aan. Daarom beschik ik ook over de cijfers. Ook dat is een prima erfenis van mijn voorgangster. Wij gaan die lijn nog verder doortrekken en verstevigen. Wat u nu noemt, is een keihard argument om zo snel mogelijk over te gaan tot de nationale politie. Dan kunnen wij het hier met elkaar organiseren. Dan geef ik aan hoe ik het wil en u controleert of ik de goede gedachten heb.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik had al in de gaten dat deze minister maar één thema heeft, namelijk de reorganisatie tot de nationale politie. Ik zie een tegenstelling. Aan de ene kant zegt de minister dat hij de wijken en buurten veilig wil maken. Aan de andere kant is er de werkelijkheid waaruit blijkt dat de politie zich terugtrekt. Er is te weinig capaciteit bij de recherche om boeven te vangen. Als wij de minister daarop aanspreken, zegt hij: dat kan wel de werkelijkheid zijn, maar daar ga ik niet over. De minister wil eerst de nationale politie en dan kan hij werk maken van de veiligheid. Dat is wat ik hem hoor zeggen.

Minister Opstelten:

Ik zei ook al dat ik niet kinderachtig wil zijn. Het beleid ten aanzien van de wijkagenten sturen wij aan. De vraag of andere aspecten beheerd worden op de wijze die wij willen, is een tweede. Daar gaan anderen over. Zo zit het systeem in elkaar. Ik ga ook niet over het bestuur van de stad Amsterdam. Daar zal ik ook niet aankomen. Dat geldt ook voor de stad Rotterdam waar ik woon. Ik zal ook niet aan Nunspeet komen. Als een politiebureau wordt gesloten, zullen daarvoor afwegingen zijn gemaakt. Daar moeten wij ons bij neerleggen. Verder hebben wij te maken een politiesterkte die in de kern operationeel nog nooit zo hoog is geweest. Nog nooit was die sterkte financieel over een aantal jaren verankerd. De sterkte is zeker, men kan daarop rekenen. Dat moet de heer Marcouch ook eens zeggen. Hoe de verhouding straks is tussen basispolitiezorg en recherchecapaciteit, is nog niet precies te zeggen. De kwartiermakers zijn ook bezig met de voorbereiding van dit punt samen het lokaal gezag en het Openbaar Ministerie. Dat kunnen wij later met elkaar bespreken in dit huis.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In het reces zijn enkele leden van de CDA-fractie naar het kinderpornoteam in het oosten van het land geweest. Wij hebben daar met de minister over gesproken en hij was direct zeer enthousiast over dat team. Hij is er zelf ook naartoe gegaan. Zij hebben hem onder andere duidelijk gemaakt dat zij zorgen hebben over de positionering. Kan de minister daar al iets over zeggen of neemt hij ook dat liever mee in het wetgevingsoverleg?

Minister Opstelten:

Ik kan zeggen dat dit inderdaad een hartstikke goed bezoek was. Ik ben u nog steeds erkentelijk voor die tip. De aanpak van kinderporno wordt zowel nationaal als regionaal georganiseerd. Vooruitlopend op de ontwikkelingen zijn voorbereidingen gaande voor één nationaal team met tien regionale teams die daarop zijn aangesloten. De sterkte is verdubbeld, zoals ik heb aangegeven in reactie op de kritische vraag van de heer Dibi.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Opstelten:

Ik wil nu verder voorbijgaan aan het onderwerp nationale politie omdat wij daarover op 28 november een wetgevingsoverleg hebben. De vragen die daarover zijn gesteld, zal ik daarbij betrekken. Ik meen dat ik de vragen van de heer Marcouch goed heb beantwoord.

De heer Van Raak (SP):

Ik hoop dat de minister nog doorgaat op de bezuiniging op de jonge agenten. Komt de minister daar nog op?

Minister Opstelten:

Ik dacht dat ik daar schriftelijk op had geantwoord, maar als de heer Van Raak dat wil, wil ik nog een keer kort het volgende zeggen. Het voornemen dat in het regeerakkoord en in de begroting staat, gaan we uitvoeren. Dat leidt niet tot minder belangstelling vanuit de markt. Als de heer Van Raak wist wie er allemaal bij de politie willen horen. Als hij wist hoe populair dit vak is. Als hij wist uit welk reservoir we kunnen kiezen. Daar zullen velen jaloers op zijn.

De heer Van Raak (SP):

Ik vrees dat de minister een troebele blik heeft. Nu krijgen jonge agenten in opleiding een salaris. Dat salaris wordt afgeschaft en de opleiding wordt verkort. Dat betekent dat straks alleen nog jongens en meisjes van achttien jaar oud naar die opleiding gaan. Zij-instromers, die vaak een gezin hebben of kostwinner zijn, kunnen het niet meer betalen. Zij krijgen een studiebeursje. Wat nu dreigt te gebeuren, is dat we onvoldoende jonge agenten opleiden. In ons onderzoek, dat ik de minister heb gegeven, zegt 80% van de agenten dat er nu al te weinig mensen worden opgeleid. Dit voornemen dreigt een drama te worden. Het loopt ook vooruit op de onderhandelingen die de minister met de bonden moet voeren.

Minister Opstelten:

Dat laatste is waar; het staat daar op de agenda. Ik wil die onderhandelingen niet hier voeren.

Voor het eerste punt van de heer Van Raak geldt dat de feiten anders zijn. Waarom hebben we dit in het regeerakkoord opgenomen en ben ik er als minister mee akkoord gegaan? Ik had die visie allang, omdat die past in een moderne opvatting van de aansluiting van studenten uit het onderwijs op de arbeidsmarkt. Verder is de gewone zijinstroom mogelijk. Daar kunnen bijzondere posities voor komen in de salariëring. Ik vraag de heer Van Raak dus om gewoon even af te wachten waar we mee komen. Ik ben er namelijk buitengewoon optimistisch over. De markt geeft het aan: iedereen staat te springen om bij de politie te komen.

De heer Van Raak (SP):

Het is gewoon niet waar. Ik vind het verschrikkelijk, maar het is gewoon niet waar. Elk korps heeft ongelooflijk veel moeite om voldoende mensen naar de opleiding te krijgen. Het voornemen van de minister is gelukkig nog geen werkelijkheid. Het is de toekomst. Ik schets hier de donkere wolken van de toekomst, waarin jonge agenten in opleiding geen salaris meer krijgen, alleen nog een beursje. En hoe groot dat zal zijn? Wat zal het worden? Een paar honderd euro? Dat is een drama. We hebben een vergrijzing. Er zullen heel veel agenten weggaan de komende jaren, hoe hoog we de pensioenleeftijd ook maken. Er moet nieuw blauw bloed bij de politie komen. En nu schrijven agenten bijvoorbeeld al: mijn dochter heeft altijd bij de politie gewild; ze wil nu naar de opleiding en nu kunnen we het niet meer betalen! We zijn blauw bloed naar huis aan het sturen op deze manier.

Minister Opstelten:

De feiten wijzen gewoon anders uit. Er zijn ook monitoren over de populairste werkgevers in het land. Bij de overheid is dat by far de politie. Dat is gewoon zo. Het geldt zowel voor de hogere leiding als voor de dienders op straat. Dat moeten we koesteren; daar moeten we goed mee omgaan. Wij gaan dus gewoon door. Ik ga onderhandelen met de bonden. Ik ben daar zeer optimistisch over en de werving en selectie loopt als een tierelier.

De heer Dibi (GroenLinks):

Als het allemaal als een tierelier zou lopen, dan had de minister niet de aanvullende eisen ter discussie hoeven stellen die korpsen stellen aan agenten. Als het allemaal zo geweldig ging, dan had hij een aanbod van enorm veel agenten die aan de aanvullende eisen voldoen en dus beter geëquipeerd zijn om hun werk te doen. De minister wringt zich in allerlei bochten om koste wat het kost aan een bepaald target te komen. Ook GroenLinks maakt zich enorm veel zorgen over het verkorten van de opleidingen waardoor we jonge mensen op straat krijgen die misschien niet alles kennen en kunnen wat ze moeten kennen en kunnen. Ik leg dat aan de minister voor. Hoe kijkt hij hiertegenaan?

Minister Opstelten:

Het zijn twee verschillende dingen: of er een markt is en hoe de werving en selectie is georganiseerd. Dat heeft ook weer met het stelsel te maken. Ik ben heel open tegen de Kamer geweest over de manier waarop het is gegaan, met alle cijfers. Ik heb voor de Kamer geen geheimen. Wie zijn wij? We hebben hetzelfde doel: de target moet gehaald worden. Daar gaat het om. Er werd daar via twee schijven geworven. De laatste schijf deed over wat de eerste al in voldoende mate had gedaan. Daar gaat het om. Het heeft niets met belangstelling te maken.

Verder daalt de kwaliteit van de opleiding helemaal niet. Als die korter duurt en je daarna de straat op kan, hoeft dit niet te betekenen dat je minder en dus onvoldoende geëquipeerd bent. Integendeel, de opleiding wordt daardoor spannender en intensiever. Dat willen de jongeren van deze tijd, zo is de ervaring. Ik weet dit ook nog vanuit een vroegere functie bij de politieacademie.

De heer Dibi (GroenLinks):

Zei de minister nu dat de jongeren van deze tijd dit zo willen? Wij hebben er in de Kamer juist discussies over dat de jongeren wat meer kwaliteit in hun opleidingen moeten hebben. Zij moeten niet alleen krijgen wat zij willen. In debatten over het onderwijs en ook over de jeugdzorg is er in Kamer een discussie over het verstevigen van de opleidingen en over het stellen van meer eisen aan de studenten. De minister gaat het bij de politie echter totaal omgekeerd doen. Hij verlaagt de eisen en verkort de opleidingen. Daardoor komen de jonge agenten op straat in heel onverantwoorde situaties terecht. Waarom doet de minister dit? Hij moet, koste wat het kost, zijn target halen. Daardoor gaat kwantiteit boven kwaliteit.

Minister Opstelten:

Beide dingen hebben niets met elkaar te maken. Die ontwikkelingen staan los van elkaar. Die hebben ook niet zo veel met mij te maken, want die ontwikkelingen zijn al voor mijn tijd ingezet. Ik was alleen degene die dit alles graag onderschreef, omdat dit noodzakelijk was. Er vindt nu een noodzakelijke vernieuwing plaats. De kwaliteit van de politie en de kwaliteit van de mensen die wij werven, staat totaal niet ter discussie. Het ging hier om de werving- en selectiesystematiek met twee schijven, terwijl één schijf voldoende is.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil het concreet maken, want wij leven volgens mij op verschillende planeten. De minister zegt namelijk dat het heel goed gaat met de kwaliteit. Bovendien zegt hij dat de opleiding korter kan, omdat de jongeren van tegenwoordig dit zo willen. Daardoor kan de opleiding spannender en beter worden. Kan de minister aangeven wat er dan uit de huidige opleiding kan?

Minister Opstelten:

Ik heb dit aangegeven in mijn brief aan de Kamer. Daar staat het precies in. De twee fases staan in die brief. Als de heer Dibi meer belangstelling daarvoor heeft, zal ik de Kamer later nog verder informeren. Een goed moment daarvoor is na de afronding van de eerste shift. Dan moeten wij eens even kijken hoe het ermee staat. Ik heb ongelooflijk veel vertrouwen erin dat dit de goede lijn is. Deze lijn moet juist gehanteerd worden om het best geëquipeerde politiekorps te krijgen. Daar heeft dit land recht op.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik ga nog even in op de kwaliteiten van de agenten. Is de minister het met mij eens dat het in bepaalde steden of bepaalde wijken soms nuttig is dat een agent een tweede of een derde taal spreekt?

Minister Opstelten:

Nederlands is de taal.

De heer Marcouch (PvdA):

Dat staat bij mij ook niet ter discussie.

Minister Opstelten:

De heer Brinkman stelde een vraag in dit verband. Laten wij in dezen rechttoe rechtaan opereren. Ik heb gezegd dat de politie in de operatie in normale situaties gewoon Nederlands moet spreken. Dat is de taal van de politie. Het kan zo zijn dat het heel professioneel is – die verantwoordelijkheid leg ik bij de politieman of -vrouw neer – om zich van een buitenlandse taal te bedienen als men bijvoorbeeld een toerist te woord staat.

De heer Marcouch (PvdA):

Dat is één aspect. Is de minister het met mij eens dat de pakkans toeneemt als wij ook agenten hebben die bijvoorbeeld Romatalen spreken? De minister maakt terecht een belangrijk punt van het aanpakken van de georganiseerde misdaad. Denk in dit kader maar aan de ondernemers die bestolen worden. Is het beheersen van meerdere talen in dat verband ook belangrijk? Ziet de minister dit als competentie?

Minister Opstelten:

De heer Marcouch weet als geen ander dat onze politie juist in opsporingszaken internationaal georiënteerd moet zijn. De politie moet zich dan misschien bedienen van meerdere talen en daarvoor tolken beschikbaar hebben. Dat is natuurlijk zo, men moet internationaal verkeer hebben. Ik denk dat wij over hetzelfde spreken. Ik vind wel dat de Nederlandse diender op straat gewoon Nederlands moet spreken, daar ben ik open en eerlijk in.

De heer Marcouch (PvdA):

Dat staat bij mij ook niet ter discussie. Er moet Nederlands gesproken worden en heel goed ook; daar wil ik niet op afdingen. Maar ik wil dat de minister gezien de geringe pakkans uitdraagt dat we ook mensen werven uit kringen waar de criminaliteit vandaan komt, mensen met kwaliteiten die nodig zijn om de pakkans te verhogen. Ik hoor de minister er toch een beetje omheen draaien, terwijl hij hier een podium heeft om te zeggen "Wij vinden die jongens en meisjes belangrijk", zoals de korpschef van Amsterdam recentelijk gezegd heeft. Waarom zegt u dat niet gewoon, minister?

Minister Opstelten:

Ik weet niet wat de oude of de nieuwe korpschef heeft gezegd. Het gaat mij om wat ik zeg. Ik vind dat de Nederlandse politieman of -vrouw Nederlands spreekt op straat. Daar moeten we ook niet omheen draaien. Natuurlijk moeten politiemensen in deze tijd internationaal georiënteerd zijn, maar ze hebben hun eigen verantwoordelijkheid. U hoort mij niet zeggen dat een politieagent niet zus of zo mag praten. Ik ga hier bij de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie geen protocol uitgeven. Het gaat erom hoe de politie overkomt en welk gezag zij heeft. Bij de werving en selectie moeten we de beste mensen hebben. Voor een aantal functies kun je heel select in bepaalde groepen kijken.

De voorzitter:

Kan de minister doorgaan met het volgende blokje?

Minister Opstelten:

Zeker. De heer Brinkman heeft een belangrijke vraag gesteld, die al eerder bij de algemene politieke beschouwingen is gesteld. Hij heeft gevraagd om een onderzoek in te stellen naar de uitrusting van de politie en de inzet van een taser of elektrische wapenstok. Op korte termijn zal een evaluatie gestart worden naar de effectiviteit van de bij de in politie in gebruik zijnde wapenstokken en pepperspray. Aan de hand van de uitkomsten van deze evaluatie zal worden bezien of het wenselijk is om de bewapening van de politie aan te passen. Ik zeg de Kamer toe dat de eventuele invoering van de taser in de basispolitiezorg zal worden meegenomen in de overwegingen die uit het onderzoek voortvloeien. Voor de zomer van 2012 zal duidelijkheid bestaan of aanpassing van de huidige bewapening gewenst is en zal ik de Kamer hierover informeren. Ik heb dus een positieve insteek en wil dit open en goed bekijken. Daarnaast zal op korte termijn een proef worden gestart met het gebruik van uitschuifbare wapenstokken in de basispolitiezorg.

Voorzitter: Van Beek

Minister Opstelten:

Mevrouw Berndsen heeft mijn reactie gevraagd op haar zorgen over de mentale en fysieke weerbaarheid van agenten. In mijn brief van 27 oktober heb ik daarover gerapporteerd. Ik vind het niet goed dat de balans tussen sociale vaardigheid en geweldsvaardigheid te veel is verschoven naar sociale vaardigheid. Sommige situaties vragen om een gepaste geweldstoepassing. Ik sta voor een robuuste aanpak van problemen door de politie, waarbij de waardevolle elementen van het de-escalerend optreden waar mogelijk in acht worden genomen. Daarom moet iedere agent het arsenaal aan maatregelen om incidenten aan te pakken, gewoon beheersen en de kennis en het vertrouwen hebben om altijd het juiste middel in te zetten. De agent moet zich hierbij gesteund weten door het team waarin hij of zij werkt, door de direct leidinggevende en door de organisatie. In de uitvoering van het actieprogramma Versterking professionele weerbaarheid ben ik al volop bezig om de basis van het politiewerk beter op orde te krijgen en de operationele balans te herstellen. Dat doen wij onder andere door in te zetten op het werk in teams en op voldoende politie op de juiste momenten, door aandacht te besteden aan de uitrusting van agenten, door leidinggevenden specifiek op te leiden en bewust te maken van de weerbaarheid van agenten en door de hardere strafrechtelijke aanpak van personen die geweld gebruiken tegen politie.

De vraag van de heer Brinkman over leidinggevenden die voor mensen gaan staan, zie ik dus als ondersteuning van dit beleid.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik ben op zich blij met de woorden van de minister, maar ik hoop niet dat de eerste zin die hij uitsprak, namelijk dat er te veel de sociale kant is opgegaan, een vrijbrief wordt om er maar op los te meppen. Dat zou namelijk een heel verkeerd signaal zijn. Verder vraag ik mij af of de minister kansen ziet om het programma Versterking professionele weerbaarheid binnen de politiebegroting uit te voeren. Dat zal ongetwijfeld kosten met zich meebrengen. Het zal waarschijnlijk betekenen dat de individuele beroepsmatigheidstraining, de zogenaamde IBT, met een aantal blokken zal moeten worden uitgebreid, waardoor er minder inzet van politieagenten mogelijk is.

Minister Opstelten:

Het antwoord op de vraag is: ja, want anders zou ik dat ook niet aan de Kamer hebben geschreven. Ik ben zelf al bij zo'n training geweest. Ik wilde zien hoe dat ging. Ik ben daar heel positief over; het moet gewoon gebeuren. Hierbij wil ik ook de balans vasthouden, zoals ik dat als minister doe. Laat daar geen misverstand over zijn. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd, maar er is geen gebrek aan balans. De financiering geschiedt ook met steun van de vakbonden uit het A+O-fonds. Ook is er geld voor gereserveerd binnen de begroting van Veiligheid en Justitie, dus binnen het totale politiebudget. Mevrouw Berndsen kent mijn ankerpunt en vindt het vervelend dat ik telkens hetzelfde zeg, maar het is nu eenmaal zo: aan die 49.500 dienders komen wij niet.

Mevrouw Berndsen (D66):

Waarvan akte.

Minister Opstelten:

Dank u zeer.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De minister komt nog met een nadere analyse, in een brief over de uitrusting en geweldstoepassingen. Ik vraag de minister om daarin het volgende mee te nemen. Onlangs waren wij op werkbezoek bij de arrestantenbewaring in Rotterdam. De arrestantenbewaarders vonden het bijzonder dat niet alleen de politie op straat maar ook het personeel in de gevangenis pepperspray mag gebruiken. Zij zelf zouden dat niet mogen, omdat zij het in een gebouw zouden gebruiken; dat geldt echter ook voor het gevangeniswezen. De mensen van de arrestantenbewaring – het CDA herkent dat wel – zijn van mening dat er soms sneller en minder excessief opgetreden kan worden door de inzet van die spray. Nu gaat het namelijk, als men rollend door het gebouw gaat, toch wel eens mis.

Minister Opstelten:

Dat soort situaties wordt daar natuurlijk in meegenomen. Met dit punt is een concreet signaal afgegeven en dat zal ik daarin meenemen. Het gaat om de effectiviteit van het materieel dat de politie tot haar beschikking heeft en de vraag of er niet iets tussen moet. Ik vind dat zelf ook; de heer Brinkman heeft het aangekaart. Ik vind dat een reëel punt waar we ongelooflijk goed naar moeten kijken. Ik zal er heel duidelijk bovenop zitten om ervoor te zorgen dat er een goed en duidelijk verhaal komt. Daar speelt dit geval in mee.

De heer Brinkman heeft ook gesproken over situaties waarin dienders te horen krijgen dat ze niet in uniform mogen surveilleren omdat dit escalerend zou werken. Ik schrik van dat soort signalen. Nederland kent geen no-goareas voor de politie. Ik zal ook nooit toestaan dat gebieden ontstaan waar men niet in uniform naartoe moet gaan. De politie is voldoende uitgerust om alle vormen van dreiging en geweld aan te kunnen, waar nodig door inzet van de mobiele eenheid of andere gespecialiseerde eenheden zoals aanhoudings- en ondersteuningseenheden.

Dan kom ik bij het voorstel van de heer Recourt van de Partij van de Arbeid en mevrouw Berndsen van D66 voor de invoering van een gele kaart bij kleine overtredingen. Het voorstel is sympathiek, maar ik neem de suggestie tot invoering van de gele kaart niet over. Ik vind ook geen aanleiding om dat verder te bekijken. De essentie van een gele kaart is het geven van een waarschuwing zonder daaraan een boete of straf te verbinden. Hiervoor is wel noodzakelijk dat het uitreiken van de gele kaart wordt vastgelegd. Uit het oogpunt van de administratieve lasten acht ik dit niet wenselijk. Ik vind het ook niet helemaal geloofwaardig tegenover de politie. Het betekent een extra registratie die voor een belangrijk deel handmatig op het politiebureau moet plaatsvinden en extra ICT-aanpassingen vergt. Ik ben juist bezig de administratieve lasten binnen de politie met 25% te reduceren. Bovendien vind ik dat het de handhaving niet ten goede komt, maar juist bureaucratiseert. Na een geregistreerde gele kaart moet altijd een bekeuring volgen. In de praktijk wordt nu al een waarschuwing gegeven; dat kan ook zonder een gele kaart. Het is de bevoegdheid van de agent om afhankelijk van de situatie – dat vind ik een hard argument; ik sta achter die agent – te bepalen wat de juiste interventie is bij de constatering van overtredingen.

Mevrouw Berndsen (D66):

Met dat laatste ben ik het van harte eens. Het aardige van het voorstel voor de gele kaart, de waarschuwing, is dat mensen weten dat zij er een tweede keer niet mee wegkomen. Het biedt de politieagent een extra tool. Ik begrijp het punt van de administratievelastendruk niet helemaal. Ik las afgelopen zaterdag in een van onze kranten een heel klein artikel waarin stond dat alle agenten een smartphone krijgen en dat het de bedoeling is dat in die smartphone ook het bonnenboekje terechtkomt. Dat wordt volledig geautomatiseerd. Ik mag dan ook hopen dat die 45 velden ook gereduceerd worden. Dat maakt het veel gemakkelijker om die waarschuwing te registreren met een aantal simpele gegevens.

De minister heeft opgeroepen om vanuit de praktijk met initiatieven te komen om de administratievelastendruk te verminderen. Er komt een jonge agent vanuit de praktijk met dit idee en wij geven aan en kunnen ook staven dat er minder administratief wordt vastgelegd. Maar dan zegt de minister dat het meer administratievelastendruk oplevert. Ik snap het niet meer, dus ik zou graag een toelichting van de minister krijgen.

Minister Opstelten:

Ik ben überhaupt niet zo voor gele kaarten. Ik was vroeger ook meer van rode kaarten en misschien nu ook nog wel. Maar ik heb niet zo veel recht van spreken, want ik draag niet het gezag; ik ben geen burgemeester. Ik ben alleen verantwoordelijk, op afstand, voor het Openbaar Ministerie. Dat zijn de gezagsdragers en die moeten dat zelf doen. Ik vind dat ik niet aan hun positie moet komen en dat wij dit niet moeten introduceren. Dat is niet mijn taak. Ik ben erg voor transparantie. Iedereen moet zich eraan houden en overtreed je het, dan heb je meteen een rode kaart.

Een ander punt is dat het wel degelijk bureaucratiserend werkt. Of het met een smartphone moet of op een andere manier, er moeten weer allerlei acties worden ondernomen. Iemand moet het bijhouden. Laat die politieman of -vrouw dat gewoon zelf doen. Laat die wijkagent in Nunspeet dat zelf doen. Alsjeblieft, laten wij er niet aankomen. Dat is voor mij de kern. Meer heb ik er niet over te zeggen. Maar dank voor het initiatief, want dat waardeer ik ook. Een volgende keer komt er een initiatief dat ik fantastisch vind. Waarom niet?

De heer Recourt (PvdA):

Ik ga de minister toch vragen om er iets meer over te zeggen. Wij laten de discretionaire bevoegdheid van de agent op straat intact. Hij ziet het beste wat er is.

Minister Opstelten:

Dat is die professional.

De heer Recourt (PvdA):

Precies. Met een boete wil je effect bereiken, gedragsverandering. Daar gaat het uiteindelijk om. De waarschuwing stelt op dit moment niet zo heel veel voor, want die wordt niet geregistreerd. De kans dat dezelfde agent dezelfde persoon bij hetzelfde feit tegenkomt, is minimaal. Kortom, van die waarschuwing gaat weinig gezag uit. Daartegenover staat meteen bekeuren. Ook dat is niet heel effectief, want mensen ergeren zich te pletter en de boosheid overwint dan het begrip in de zin van "oké, volgende keer heb ik wel de autopapieren bij mij". Wat is het oordeel van de minister over de effectiviteit? In het kader van de administratieve druk merk ik op dat het niet voor niets nú wordt geïntroduceerd. Laat de techniek voor je werken. Met de techniek heb je de plaats, de locatie en de datum al. Dan moeten twee gegevens ingevuld worden die sowieso ingevuld moeten worden. Administratief gezien houden wij de agent dus juist meer op straat. De minister zegt: laat het werk aan de agent. Dat klopt: invullen, invullen, invullen. En daarmee houden wij hem juist van de straat af. Graag een reactie.

Minister Opstelten:

Met het oog op het ICT-programma was een betere timing passend geweest, maar goed, daar is geen ruimte voor. Er moet echt een programma voor worden gemaakt. Ik zou dat aankondigen als ik zou zeggen dat ik er positief over ben en dat het in 2013 kan worden ingevoerd. Ik noem maar wat. Wij gaan niet nu de politie hiermee belasten.

Ik geloof niet in de opmerking van de heer Recourt over de effectiviteit. Ik vind echt dat de politieman of -vrouw in een wijk dat zelf moet doen. Wij zijn gestopt met de bonnenquota en wij moeten niet overgaan tot een ander instrument. Geef nu eerst eens even de ruimte. Er is een problematiek rond de boetes en transacties, maar dat is niet de reden waarom ik erg voor rode kaarten ben. Ik ben meer voor lik op stuk, ook op dit soort punten. Ik merk dat men dat ook in de Kamer vindt: er moet meer maatwerk komen en er moet harder worden opgetreden in buurten en wijken. Dat is niet geel, dat is rood.

De voorzitter:

Ik zie dat nu mevrouw Berndsen wil interrumperen. Het wordt een interessant driehoekje.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik hoor de minister helemaal niks zeggen over die smartphone en ik ben benieuwd of die nu wel of niet wordt ingevoerd. Komt daar inderdaad een digitaal bonnenboekje in te zitten?

Minister Opstelten:

Nee.

Mevrouw Berndsen (D66):

Dus het is een fout bericht in de krant?

Minister Opstelten:

Ik heb het niet in de krant gelezen. Er staat mij wel iets bij van een pilot, maar het wordt niet landelijk ingevoerd. Dat is de kern. Ik ben alles nagegaan. Het past niet in het ICT-programma waarvan wij net hebben bepaald dat wij het gaan uitvoeren. Ik ben er ook niet voor om de reden die ik eerder heb aangegeven. Het moet hier geen nietes-wellesgesprek worden.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik constateer dat het bericht in de krant dat iedere agent een smartphone krijgt, een niet op waarheid gebaseerd verhaaltje is.

Minister Opstelten:

Het wordt jokken of niet, en dan moet ik in dit huis altijd voorzichtig zijn.

De voorzitter:

Ook daarbuiten trouwens.

Minister Opstelten:

Altijd. Ik wil niet zomaar een intuïtief gevoel naar buiten brengen. Ik wil de harde feiten hebben. Ik kijk even naar de mensen die dit meestal weten. Ik zie niemand nee schudden of ja knikken. Ik zal nog even nagaan hoe dat bericht van die smartphone precies de wereld in is gekomen. Dat hoort de Kamer nog van mij. Ondanks dat ben ik er gewoon niet voor. De Kamer weet haar weg wel te vinden met het initiatiefvoorstel.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb genoteerd dat wij nog een brief over de smartphone krijgen. Ons voorstel is bedoeld om analoog en gelijktijdig mee te lopen. De minister is net als de PvdA van mening dat je moet doen wat werkt. Ik vind het jammer dat hij niet wil onderzoeken of dit werkt.

Een tweede punt is dat er in Dordrecht in het kader van "doen wat werkt" al een dergelijk traject loopt, niet bij de politie, maar bij de boa's, waarover wij zeer enthousiaste reacties hebben ontvangen. Ik stel vast dat wij dat nooit te weten komen.

Minister Opstelten:

Ik zeg open wat ik vind van het initiatiefvoorstel, dat ik gisteren heb ontvangen. Eerder had ik in de krant gelezen dat het zou worden aangeboden, dus ik kon erover nadenken. Ik zal, alle argumenten nog eens wikkend en wegend – maar met dezelfde uitkomst, daarover moet de heer Recourt niet verrast zijn – mijn standpunt toelichten in een keurig antwoord op het charmante en zeer prijzenswaardige, maar door mij niet ondersteunde initiatief. In dat antwoord zal ik het verhaal over de smartphone meenemen. Dat lijkt mij netjes ten opzichte van de indieners van het initiatief.

Door een aantal sprekers is wederom de dierenpolitie gememoreerd. Wij spreken dan over 1% van de totale politiesterkte in 2014, als de dierenpolitie overal zal zijn ingevoerd. De heer Recourt heeft gevraagd hoe de sterkte wordt verdeeld. Dit gebeurt aan de hand van de verdeelsleutel van de BVH. Op basis daarvan verdelen wij 500 mensen over 25 regio's. Dat is straks de basis voor de sterkteverdeling bij de nationale politie. Amsterdam krijgt aldus 58 dierenpolitiemensen. Dat is de systematiek.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb het niet meer zo heel scherp. Een tijdje geleden hebben wij gesproken over het belang dat de dierenpolitie ook zicht krijgt op de situatie thuis. De ervaring leert helaas dat mensen die dieren mishandelen, zich vaak ook niet goed verstaan met kleine kinderen. Kan de minister hier iets over zeggen? Wordt de dierenpolitie daadwerkelijk geleerd om daarvoor extra aandacht te hebben, zoals gebeurt in de pilot in Amsterdam, waarbij jeugdzorg, dierenartsen en de politie proberen zo veel mogelijk samen te werken?

Minister Opstelten:

Ik zal nagaan of dat op goede wijze is opgenomen in het inmiddels door de Politieacademie ontwikkelde curriculum.

De heer Recourt (PvdA):

Ik snap dat je in coalitieonderhandelingen niet altijd je eigen zin kunt doordrijven, maar ik hoor nu dat de dierenpolitie moet nagaan of mensen die hun dier niet goed behandelen, wellicht ook hun kinderen niet goed behandelen. Zullen wij die agenten dan gewoon inzetten op de plankzaken waarbij het vermoeden van kindermishandeling bestaat of waarbij allang duidelijk is dat de kinderen niet goed worden behandeld? Ik kan mij over deze malle priortering ongelofelijk opwinden.

Minister Opstelten:

Dit debat hebben wij met elkaar al vele malen gevoerd. Ik wil nog wel een keer herhalen dat dit gewoon een prioriteit is. Ik heb dit ook aangegeven in de brief die ik de Kamer aan het begin van dit jaar heb gestuurd over de prioriteiten voor de politie, die wij met elkaar hebben opgebouwd. Eerlijk gezegd heb ik de korpsbeheerders iets nadrukkelijker moeten zeggen dat dit op de prioriteitenlijst komt, maar zij hebben dat aanvaard. Dat gaan wij dus doen. Dat is een keuze die wij met elkaar gemaakt hebben. Ik respecteer zeer dat de heer Recourt daar anders over denkt, maar dit zijn de feiten. Ik zal over een maand geen andere dingen zeggen en ook over drie maanden zal ik dat niet doen. Wij investeren nu om de dierenpolitie opgeleid te krijgen, volgens de criteria die ik eveneens in een brief aan de Kamer heb vermeld. Zo zit het in elkaar. Ik sta daar vierkant achter.

De voorzitter:

Ik verzoek de minister om naar een hogere versnelling te schakelen. Ik heb mij intussen verstaan over de hoeveelheid tekst er nog ligt.

Minister Opstelten:

Ja, en de hoeveelheid vragen die er nog ligt.

De voorzitter:

Het gaat nu te breedvoerig.

Ik neem aan dat wij nu klaar zijn met dit onderwerp.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb nog twee korte vragen.

De voorzitter:

Een originele vraag die nog niet eerder aan de orde geweest is?

De heer Van Raak (SP):

Ja. Het is een heel raar argument dat mensen die dieren mishandelen ook kinderen mishandelen en wij daarom een dierenpolitie moeten hebben. Je kunt het ook omdraaien: mensen die slecht zijn voor kinderen, zijn ook slecht voor dieren en daarom is er extra capaciteit bij de politie nodig om kindermishandeling aan te pakken. Laten wij de redenering wel zuiver houden, anders wordt het een aanfluiting. De dierenpolitie wordt binnen de politiek toch al niet serieus genomen. Laten wij de argumenten op orde houden. Er hoeft voor mij geen dierenpolitie te komen, maar als die er wel komt, maak het die zo breed mogelijk. Het moeten echte agenten zijn met een extra cursus.

Het gaat mij ook om de capaciteit. De minister zegt altijd dat er 49.500 agenten zullen blijven. Nieuwe aspiranten worden nu voor 40% meegeteld. Heb ik het goed begrepen dat die straks voor 100% worden meegeteld, dus dat wij straks alleen maar op papier genoeg agenten hebben?

Minister Opstelten:

De heer Van Raak heeft het over de dierenpolitie?

De heer Van Raak (SP):

Ik heb het over de aspiranten, want de dierenpolitie gaat ten koste van de bestaande capaciteit. Ik wil graag dat wij de dierenpolitie heel breed maken en hoop dat de minister dat ook doet. Als dat niet gebeurt, moeten wij die 500 agenten nu al wegstrepen. Ik ben bang dat wij nog meer agenten moeten wegstrepen omdat de minister gaat goochelen met cijfers.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik heb altijd hetzelfde gezegd. Voor de dierenpolitie komen er 500 agenten. Een agent heeft een vrije keuze om het te doen. Het is geen verplichting. De aspiranten die binnenkomen, worden gewoon meegeteld voor die 40% inzet langs de lijnen die ik heb aangegeven. Dat is het verhaal. Ik heb dat één keer gezegd en herhaal dat. Dat is nog nooit anders geweest. Iedereen knikt mij toe dat dit wederom het juiste antwoord is.

Misschien mag ik vragen om niet telkens dezelfde vragen te stellen over die cijfers? Dit is al het hele jaar aan de gang en ik geef het hele jaar hetzelfde antwoord.

De heer Van Raak (SP):

Dit was anders. Tot nu toe ging ik ervan uit dat aspiranten ook in de nieuwe situatie voor 40% zouden meetellen. Ik heb begrepen dat het 100% gaat worden. Het is goed als dat niet zo is, maar dan houd ik de minister eraan en ook de ambtenaren die zo zitten te knikken.

Minister Opstelten:

Zij worden natuurlijk voor 100% meegeteld.

De heer Van Raak (SP):

Precies, maar nu worden zij voor 40% meegeteld in de capaciteit. Straks wordt dat 100%. Dan heb je op papier genoeg agenten, maar in de praktijk dus minder.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Dit gesprek hebben wij al vaker gevoerd. De heer Dibi was daarin het meest stellig met Rotterdamse voorbeelden. Toevallig ken ik die ook heel goed. Zij worden voor 100% meegeteld. Zij worden ook opgeleid, zij zijn dus weleens even naar de academie en komen daarna weer terug. Dat is heel normaal. Dat gebeurt in elk bedrijf en in elke organisatie. Zo doen wij dat hier ook. Wat dat betreft is er niets veranderd. Ik ben blij dat er even wordt doorgevraagd, want dan wordt het scherp en is daarover geen misverstand.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik had eigenlijk een vraag over de dierenpolitie en over het kiezen tussen kind of cavia. Het kabinet kiest voor cavia's, want de kinderpornozaken blijven op de plank liggen.

Politieaspiranten zijn maar voor 40% inzetbaar voor het verrichten van politietaken. Zij kunnen dus niet voor 100% worden meegerekend. Toen ik de minister hierop heb bevraagd tijdens een vorige debat, zei hij dat de vorige minister dat ook zo heeft gedaan en dat hij dat zo blijft doen. Er wordt tegenwoordig altijd naar PvdA-bewindspersonen gewezen. Nu zegt de minister echter dat hij deze aspiranten voor 100% gaat meerekenen. Wanneer is dat besloten en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?

Minister Opstelten:

Wat dit betreft is er niets veranderd ten opzichte van de vorige keer en dat blijft ook zo. Mag ik dat herhalen? Dat was inderdaad zo onder het vorige kabinet en dat is nu weer zo. Wij gaan daarmee door. Het is een heel goede lijn en leidt ook niet tot allerlei vervuiling van cijfers. Integendeel, het is gewoon een aspirant die af en toe in opleiding is en af en toe in de praktijk moet werken. Hij komt nu dus in dienst van een korps en straks in dienst van de nationale politie.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik concludeer dat de politieaspiranten ook in de toekomst maar voor 40% inzetbaar zijn, dat zij worden opgeteld bij de cijfers en dat er niet gegoocheld wordt om aan een target te komen. Ik wilde die conclusie trekken, want het lijkt nu alsof er iets anders is gezegd.

De voorzitter:

Zo gaan wij niet met elkaar om. U praat keurig in mijn richting, mijnheer Dibi. U mag nu één vraag stellen.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister geeft in zijn brief over de kinderpornozaken aan dat hij eind 2012 een toename van 7,5% verwacht van het aantal bij het Openbaar Ministerie aangeleverde verdachten, terwijl er 1000 plankzaken zijn. Zet dat tegenover de dierenpolitie, de 59 fte's die in Amsterdam gedwongen worden om met cavia's bezig te zijn. Durft de minister die keuze voor zijn rekening te nemen?

Minister Opstelten:

Het antwoord is ja. Ik heb met de heer Dibi al uitvoerig gesproken over de aanpak van de kinderpornozaken; ik zal er straks ook nog iets over zeggen. Hij citeerde nu uit een brief die ik naar de Kamer heb gestuurd. Ook wat de dierenpolitie betreft, is de situatie duidelijk: daarover heb ik de Kamer een- en andermaal geïnformeerd. Over de aspiranten wil ik nog een keer zeggen dat elke aspirant voor 100% wordt meegeteld en niet voor 40%; dan is dat ook duidelijk.

De heer Dibi (GroenLinks):

Nu is het weer heel onduidelijk. Op dit moment wordt een politieaspirant voor 40% meegeteld omdat hij niet 100% inzetbaar is en geen volwaardige agent is. Gaat dat veranderen of niet? Nu creëert de minister namelijk weer mist.

Minister Opstelten:

Nee, ik creëer geen mist. Ik zeg hetzelfde: 100% is 100%; één is dus één. De aspirant wordt dus in de sterkte meegeteld. Dat is vanaf het begin zo geweest. Dat is vroeger zo geweest en dat is nu weer zo. Dat zetten wij door. De aspirant wordt opgeleid en komt straks volledig, voor de volle 100%, in dienst. Zo gaat dat. Dat is niets anders dan wat wij de vorige keren hebben gezegd.

De heer Van Raak (SP):

De minister vertelt hier dingen die niet waar zijn. Dat is bezwaarlijk.

De voorzitter:

Nee, u hebt het woord niet. Mevrouw Schouten heeft het woord.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over de verhouding tussen de dierenpolitie en de opsporing van mensenhandel. We hebben zojuist gehoord dat in Amsterdam 59 fte's zullen worden ingezet voor de dierenpolitie.

Minister Opstelten:

Dat zijn er 58.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Oké, 58 fte's. Hoeveel fte's zijn er in Amsterdam beschikbaar voor de opsporing van mensenhandel?

Minister Opstelten:

Ik ben geen korpsbeheerder van Amsterdam; dat cijfer heb ik hier dus niet paraat. Ik heb zojuist al wel gezegd dat wij de zaak nationaal gaan uitbreiden van 75 naar 150. Die worden nu geworven en opgeleid. Dat gaat op 1 januari starten. Er vindt dit jaar dus een verdubbeling plaats.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mijn informatie is dat er op dit moment in Amsterdam 16 fte's beschikbaar zijn voor het opsporen van mensenhandel. Hoe verhoudt dat zich tot die 58 fte's als u zegt dat de opsporing van mensenhandel een hoge prioriteit heeft?

Minister Opstelten:

Ik kan de cijfers van mevrouw Schouten niet bevestigen. Ik heb wel veel respect voor wat er in Amsterdam gebeurt en is gebeurd op dat terrein. Dat is niemand van ons ontgaan. Ik herhaal dat het cijfer met betrekking tot de dierenpolitie natuurlijk betrekking heeft op het eind van de periode, in 2014. Ik kan niet uit mijn hoofd reproduceren hoeveel inzet er op dit moment in Amsterdam specifiek op dit terrein is. Ik herhaal wel waar ik zelf verantwoordelijk voor ben, samen met de hele Nederlandse politie, namelijk een inzet van 150 zwaar opgeleide mensen, rechercheurs en specialisten die de kinderporno aanpakken. Daar is Amsterdam dus ook bij betrokken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan is mijn conclusie, hoe schrijnend die ook is, dat de dierenpolitie op dit moment veel meer aandacht krijgt dan de opsporing van mensenhandel. In het licht van de prioriteiten die ook deze minister zelf stelt, snap ik dat niet.

Minister Opstelten:

Ik kan dat niet bevestigen; het is ook niet juist. Dat is een verkeerde voorstelling van zaken. Ik geef aan dat wij voor de dierenpolitie over het hele land een team opbouwen. We zijn daar net mee begonnen; de dierenpolitie staat er dus nog niet. Binnenkort zullen de eerste 125 er staan. Ik kan zeggen dat er op het punt van de opsporing van kinderporno met instemming van de Kamer is besloten om de capaciteit met 100% te vermeerderen en ook de kwaliteit te verhogen. Dat is ook het advies dat ik van alle deskundigen heb gekregen. Wij gaan op dat punt inzetten wat er nodig is. Men vindt dat dit op dit moment nodig is.

De voorzitter:

Wilt u uw eigen betoog vervolgen?

Minister Opstelten:

Ik kom bij de brandweer en de hulpdiensten. Ik wil mevrouw Hennis iets zeggen over de meldkamers. Dat is natuurlijk een belangrijk punt uit het regeerakkoord. Laat ik dat kort samenvatten. De verantwoordelijkheid voor de meldkamers ligt natuurlijk niet bij mij, maar bij de 25 veiligheidsregio's in het land. Zij hebben een stuurgroep samengesteld waar iedereen in zit die daar verstand van heeft. Ik moet ook even naar mijn collega van VWS kijken vanwege de witte verantwoordelijkheid bij de GHOR. Daar is een werkgroep die tot taak heeft om het regeerakkoord in beeld te krijgen. Dat is natuurlijk een financiële opdracht vanwege de 50 mln. op termijn. Vervolgens heb ik de ruimte gegeven om de visie van het regeerakkoord weer te geven, maar ook een aantal andere varianten als die beter kunnen zijn. Ze mochten zich daarbij oriënteren over de hele wereld. Ik wil uiteindelijk namelijk een voorstel doen voor de beste variant voor de komende jaren. Die rapportage zal in januari komen. Dan kan ik beslissing nemen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik begrijp ten aanzien van de meldkamers heel goed dat de minister zich geconfronteerd ziet met het Veiligheidsberaad. De discussie is echter niet gisteren gestart. Zij is al een tijdje gaande. Ik wil dat er binnen nu en drie maanden een definitief ei wordt gelegd. Het is hierbij voor de VVD van belang dat het centrale model leidend is. De geluiden die nu vanuit het Veiligheidsberaad komen, stellen mij echt niet gerust. Als wij ons straks geconfronteerd zien met tien meldkamers, dan zal de VVD diep en diep teleurgesteld zijn. Het regeerakkoord is en blijft voor ons ook in dezen leidend.

Minister Opstelten:

Laat ik duidelijk zijn. Voor mij als minister is het regeringsakkoord leidend. Daarom wordt die variant meegenomen. Die is belangrijk. Het Veiligheidsberaad heeft ook een variant ingediend. Daarnaast is er nog een andere variant. Laat men dat in beeld brengen. Ik neem daar uiteindelijk een beslissing over. Ook ik ben natuurlijk zeer ongeduldig. Het is een belangrijke beslissing. Ik ken de meldkamers in New York en Chicago ook en, vooral niet te vergeten, die in andere delen in de wereld. We moeten bekijken wat het beste is voor ons land. Mevrouw Hennis wordt bediend. Gun mij het kerstreces om het rapport dat is ingediend te wegen, om daarna in het nieuwe jaar keurig een beslissing te nemen en om het mevrouw Hennis dan te laten weten.

De heer Elissen heeft een vraag gesteld over het nationale dekkingsplan. Dat komt eraan conform de afspraken die we hebben gemaakt. De regio's hebben krachtens de wet tot plicht om een regionaal dekkingsplan te maken. Dat wordt bij elkaar gevoegd tot een nationaal plan. Dat komt eraan. Ik heb toegezegd dat dit er begin 2012 komt. Ik zal die toezegging waarmaken.

Ook stelde de heer Elissen een vraag over de experimenten voor de variabele voertuigenbezetting. De heer Elissen beschikt over alle experimenten die er zijn. Ook die zijn een verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio's. Het is een beslissing die zij nemen. Wat daar gebeurt, is niet tegen de wet. Er zal hierover een evaluatie plaatsvinden die in 2012 wordt opgestart. De uitkomsten hiervan zullen in 2012 of begin 2013 beschikbaar komen. Op zichzelf is dit "in control", maar het is wel belangrijk dat we die ruimte geven.

Mevrouw Berndsen en Mevrouw Schouten vroegen naar de gevolgen van de regionalisering en de schaalvergroting van de brandweer voor de rol van de vrijwilligers. Daar moeten we heel attent op zijn. Ik wil het niet te lang maken, maar de kern van de brandweer is natuurlijk de vrijwilliger. De brandweer bestaat voor 80% uit vrijwilligers. De heer Van Raak heeft hierover een rapport uitgebracht. De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers zijn gevraagd om in hun project visieontwikkeling vrijwilligers ten behoeve van de brandweer op zoek te gaan naar gezamenlijke oplossingen.

Daar zijn zij mee bezig. Daar ben ik wel optimistisch over. Mijn opvatting is dat de regionalisering mogelijk moet zijn. De Kamer heeft er zelf in grote meerderheid voor gekozen om die weg op te gaan, wat ik volledig onderschrijf. Het is echter telkens de kunst – dat zie ik ook bij werkbezoeken – dat de mensen in de regio, ook de vrijwilligers, vanaf het begin worden meegenomen in de informatievoorziening. Zij moeten worden geïnformeerd over wat er gebeurt.

Er was altijd een lijn wat betreft politievrijwilligers, maar die was wat verslonsd. Ik heb die nieuw elan gegeven. In een aantal jaren moeten wij dat opbouwen. Daar is ook wel enthousiasme voor. Uit de meest rare hoeken krijg ik verzoeken om mee te mogen doen, uit alle lagen van de bevolking. Dat is prima. Het gaat om 10%. Daar is geld voor, dus wij gaan dat doen.

Ik wijs mevrouw Schouten erop dat haar voorstel afwijkt van waar ik mee bezig ben. In het regeerakkoord is de opdracht opgenomen politiekosten te gaan doorberekenen, nadat het een aantal malen mislukt is door de sport erbij te betrekken. Wij willen dat nu doen op een eenvoudige wijze, door ons te concentreren op incidentele commerciële evenementen. Dat voorstel bevindt zich in de consultatiefase. Het duurt nog even voor ik het naar de Kamer kan zenden, want het moet ook nog naar de Raad van State. Het komt er wel aan. Het voorstel van mevrouw Schouten staat hier echter haaks op, dus dat zal ik niet ondersteunen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister spreekt over incidentele commerciële activiteiten. Als ik elke week een voetbalwedstrijd heb, hoeft het dus niet. Maar als een club één keer een specifieke wedstrijd heeft tegen een grote buitenlandse club omdat dit leuk is voor de supporters, moet deze dus wel gaan bijdragen aan de politiekosten.

Minister Opstelten:

Laat ik duidelijk zijn. Mevrouw Schouten kent kennelijk het voorstel dat in consultatie is niet. Sport is ervan uitgesloten. Die keuze hebben wij gemaakt omdat wij een prioriteit bij de sport leggen. De sport is door een aantal van de leden aangevoerd. Dat wij de sport hier even van willen uitsluiten, heeft niet alleen financiële redenen, maar ook inhoudelijke. Het gaat om commerciële evenementen, zoals een groot festival dat alleen maar wordt neergezet met het doel om winst te draaien. Dat krijgt een rekening.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik zit heel hard te bedenken wat er nu niet commercieel is aan een betaaldvoetbalorganisatie. Feit is inderdaad dat er tegenwoordig heel veel gemeenschapsgeld naartoe moet. Daardoor zou je je bijna kunnen afvragen hoe commercieel het allemaal nog is en of het niet bijna in publieke handen genomen zou moeten worden. De minister zegt eerst dat het alleen over incidentele commerciële activiteiten gaat. Hij zegt nu echter ook heel duidelijk dat hij gewoon niet wil dat de sport erbij wordt betrokken. Ik vraag hem een rechtvaardiging daarvoor te geven. Waarom wil hij dat niet?

Minister Opstelten:

Dat is een inhoudelijk besluit dat in het kabinet is genomen. Wij hebben er bovendien voor gekozen om simpel te beginnen door de keuze te maken om de organisatie van evenementen in ons land verder te professionaliseren. Vele kunnen dat al. Wij willen bekijken of zij dat zo veel mogelijk op eigen kracht kunnen zonder dat daar politiekosten mee gemoeid zijn. Ik heb er dus nog wel enige zorg over of ik de opbrengst die in het regeerakkoord staat, kan halen. Ik wacht dat nog even af.

De voorzitter:

Bent u daarmee aan het einde van uw eerste blok, minister?

Minister Opstelten:

Jazeker, voorzitter.

De voorzitter:

Dan ga ik schorsen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik mag toch nog wel een afsluitende conclusie trekken?

De voorzitter:

Nee. U mag wel een vraag stellen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Nou, een vraag stellen dan. Ik had één vraag gesteld en één interruptie gedaan. Dan mag ik er toch nog één?

De voorzitter:

Ja, dat mag.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan wil ik dat graag doen.

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Schouten. U houdt namelijk veel te lange verhalen. U mag ervan uitgaan dat de minister weet waar hij het over heeft. Als u gewoon uw vraag stelt, kan de minister ook kort reageren.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik zal heel kort mijn vraag stellen. De conclusie is dus dat de minister waarschijnlijk middelen tekort komt om het nu al te redden met zijn evenementenheffing. Het voorstel dat wij doen, gaat hem die middelen gewoon opleveren doordat een derde van de politie-inzet voetbalevenementen betreft.

Ik zie dus uiteindelijk alleen voordelen voor de minister en voor de samenleving als dit voorstel wordt ingevoerd.

De voorzitter:

Mevrouw Schouten, dit is toch geen vraag? U houdt een betoog. Ik gaf u alleen de ruimte om een vraag te stellen. Als u dan zegt dat u geen vraag hebt, is dat prima.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik vraag de minister of ons voorstel zijn probleem oplost, namelijk dat hij te weinig middelen binnenhaalt.

Minister Opstelten:

Dat lost mijn probleem niet op, omdat ik er niet voor ben. Bovendien ligt het wetsvoorstel nog niet ter beoordeling voor. Het is nog in consultatie. Ik zou mevrouw Schouten dus willen vragen om af te wachten tot ik het wetsvoorstel heb ingediend. Vervolgens kan zij met een amendement komen. Nu kan dat niet.

De voorzitter:

Mevrouw Berndsen heeft nog een slotvraag. Is het een vraag bij blok 1?

Mevrouw Berndsen (D66):

Ja, bij blok 1. Mijn vraag gaat over de ICT van de politie. De minister heeft schriftelijk geantwoord op onze vragen daarover. Hij heeft aangegeven dat ten aanzien van het beheer van de ICT bij de politie structureel 90% van de 650 mln. nodig is voor het beheer van het huidige systeem en dat hij voor de uitvoering van het aanvalsprogramma 326 mln. beschikbaar heeft. Daaruit moet een heleboel worden betaald. Kan de minister toezeggen dat dit bedrag gebruikt kan worden maar geen euro meer, en dat hij de Kamer onmiddellijk informeert zodra het overschreden dreigt te worden?

Minister Opstelten:

Op beide vragen is het antwoord ja. In het aanvalsplan staat waaraan het geld wordt uitgegeven, zoals ik in de antwoorden heb geschreven.

De voorzitter:

Bent u daarmee aan het einde van blok 1 gekomen?

Minister Opstelten:

Er is nog één punt overgebleven. Dat betreft de vraag van de heer Elissen of ambulances rijden en stilstaan op de busbaan of de spitsstrook. Ik verwijs naar de antwoorden die mede namens mij al zijn gegeven door mijn collega van Infrastructuur en Milieu. Overigens inventariseert de minister van VWS met de ambulancesector of er nog problemen resteren op dit gebied. Indien noodzakelijk, zullen de uitkomsten daarvan met mij en de minister van I en M worden besproken en gedeeld.

De heer Elissen (PVV):

Die antwoorden heb ik uiteraard gelezen. In de kern komt het erop neer dat het aan de wegbeheerder is. Dat kan zijn op het niveau van Rijk, provincie of gemeente. Er lopen op dit moment ook rechtszaken tussen provincies en ambulancediensten, wat een wat vreemde situatie is. Als wij dit bezien naar analogie met hoe het voor de politie en de brandweer is geregeld – ik heb begrepen dat er voor de brandweer een beschikking is – doet de vraag zich voor waarom er niet een soortgelijke constructie is voor ambulances.

Minister Opstelten:

Als ik hierop antwoord, kom ik op het terrein van mijn collega van VWS, iets wat ik op zichzelf geen probleem vind, maar dan wel graag in de ministerraad, zodat niemand wat merkt. De eerdere antwoorden op deze vragen zijn niet voor niets door de collega's van I en M en VWS gegeven. Dit onderwerp hoort daar thuis. Daarnaast ligt het een beetje op mijn terrein, voor zover het gaat om handhaving. Dat is wel de volgorde.

De heer Elissen (PVV):

Ik heb niet het gevoel dat ik van het kastje naar de muur word gestuurd, want ik begrijp het systeem. Ik zou het echter zeer op prijs stellen als hiermee enigszins pragmatisch zou worden omgegaan, en er zo snel mogelijk tot een acceptabele oplossing zou worden gekomen. Deze situatie moeten wij immers met zijn allen niet willen.

Minister Opstelten:

Dat is duidelijk. Dat wij dit bekijken en dat dit wordt geïnventariseerd, geeft aan dat wij zoekende zijn naar maatregelen hiervoor. Gun ons dus de tijd om te bezien waar wij uitkomen. Daarna komt er weer een mogelijkheid om dit verder te bespreken.

De voorzitter:

Dit is een natuurlijk moment in het betoog van de minister om de avondpauze in te lassen.

De vergadering wordt van 19.00 uur tot 20.00 uur geschorst.

De voorzitter:

De minister begint zo meteen aan zijn tweede blok. Dat betreft de rechterlijke macht. Ik wil graag met de woordvoerders afspreken dat ik het aantal interrupties per fractie limiteer tot twee.

Het woord is aan de minister.

Minister Opstelten:

Dank u, voorzitter. Ik ben trots op het hoge niveau van de rechtspraak in Nederland. Ik ben trots op alle rechters, officieren van justitie en op alle anderen die dit hoge niveau, dat ik graag wil vasthouden, mogelijk maken. Tegelijkertijd wil ik voldoen aan wensen en behoeften in de samenleving betreffende de kwaliteit en toegankelijkheid van de rechtspraak, de versteviging van het bestuur en de optimalisering van de bedrijfsvoering. Ook hebben we gerechten en parketten nodig met voldoende massa. Het voorkomen van capaciteitsproblemen bij de verdeling van zaken kunnen we straks beter organiseren. Er komt meer ruimte voor specialisatie; grotere gerechten kunnen meer maatwerk leveren en meer deskundigheden opbouwen. Daarmee maken zij de rechtspraak toegankelijker. Dit geldt ook voor het Openbaar Ministerie. Uit grotere parketten kan het OM hoogwaardige handhavingskwaliteit leveren en het maatschappelijk effect daarvan versterken, ook onder meer door aanwezigheid in veiligheidshuizen, zeg ik er nadrukkelijk bij tegen mevrouw Hennis. Op een later moment kom ik met de Kamer te spreken over het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart. Ook hiervoor geldt dat we niet vooruitlopen op de parlementaire behandeling en dat we het nemen van onomkeerbare stappen zullen bewaken.

De heer Schouw legt mij vijf uitgangspunten voor. Ik noem ze nog een keer, want ik onderschrijf ze van harte. Dat zal de heer Schouw niet verbazen, net zomin als het mij verbaasde dat hij met deze punten kwam. Ten eerste. De opgebouwde rechtspraak wordt niet afgebroken. Ten tweede. Er is een onafhankelijke en professionele rechter in ons land. Ten derde. De toegang tot het recht is gewaarborgd. Ten vierde. Internationale en Europese verdragen zijn een belangrijke bron geworden voor de rechten van burgers. Dit is zondermeer waar. Ten vijfde. Mijn beleid en wetgeving zijn gebaseerd op kennis van de professionals en op wetenschap en niet op veronderstellingen.

Ik zeg hier graag en met volle overtuiging dat ik een onafhankelijke en zelfstandige positie van de rechter in onze rechtsstaat buitengewoon belangrijk en essentieel vind. Het is een gegeven dat inherent is aan de rechtsstaat waar de scheiding der machten een belangrijk uitgangspunt van ordening der maatschappij is. De rechtspraak draagt bij aan de instandhouding van de rechtsstaat en het vertrouwen van de burger in het recht. De rechtspraak geeft richting aan de wijze waarop burgers, bedrijven en overheid met elkaar moeten omgaan en biedt gedragsnormen voor het maatschappelijk en economisch verkeer. De benoeming voor het leven is een belangrijke waarborg voor de onafhankelijke positie van de rechter, zeg ik tegen mevrouw Helder. Ik zal daar dus niet aan tornen.

De heer Schouw vraagt om een reactie op zijn voorstel om de toegang tot het recht in de Grondwet te verankeren. Het recht op een eerlijk proces en de toegang tot het recht zijn al verankerd in de Grondwet en in internationale verdragen. Het EVRM regelt het recht op toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces al afdoende. Artikel 17 van de Grondwet – we zijn ermee opgevoed – bevat al een recht op de toegang tot de rechter, zij het negatief geformuleerd: niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. Ik verwijs ook naar het kabinetsstandpunt over het rapport van de Staatscommissie Grondwet. Collega Donner heeft dat mede namens mij naar de Kamer gestuurd.

De heer Schouw (D66):

Ik wil allereerst de minister bedanken voor zijn korte en bondige reactie op de vijf uitgangspunten. Fijn dat hij deze onderschrijft. We zullen het kabinet daar natuurlijk aan houden. Dat is ook onze taak als Kamerleden. Bij het antwoord op mijn vraag om de toegang tot het recht in de Grondwet te verankeren, gaat de minister wel heel flexibel om met een bepaalde interpretatie op grond van de bestaande Grondwet. Het kan hem niet zijn ontgaan dat de staatscommissie heeft geadviseerd om dit in de Grondwet te verankeren. Ik kan nu een heel betoog houden om aan te tonen dat dit nodig is, maar gelet op de tijd zal ik dat niet doen. Wil de minister niet nog even de tijd nemen om daar goed over na te denken?

Minister Opstelten:

Dat hebben wij natuurlijk gedaan. De commissie heeft dat niet geadviseerd, in ieder geval niet unaniem. Het is dus geen advies dat wij naast ons neer hebben gelegd. In artikel 6 van het EVRM is de toegang tot het recht opgenomen. Wij vragen ons voortdurend af of iets wel EVRM-proof is.

De heer Schouw (D66):

In internationale verdragen en dan met name in de jurisprudentie is de toegankelijkheid tot de rechter verbrokkeld en versnipperd geregeld. Dat zal de minister met mij eens zijn. Het zou dan ook helpen om die toegankelijkheid in onze eigen nationale Grondwet vast te leggen. Dat bevordert de helderheid en voorkomt dat men in de samenleving massaal beroep aantekent bij het Europese Hof van Justitie. Het zou toch een geweldige uitdaging voor de minister moeten zijn om dit nationaal keurig netjes te regelen. Ik wijs erop dat hij de vijf uitgangspunten hartgrondig onderschrijft.

Minister Opstelten:

Er is een verschil tussen de opvatting van de heer Schouw en zijn fractie en die van het kabinet. Wij vinden dat niet nodig. Integendeel, de toegang tot het recht is een in de Grondwet gewaarborgd systeem. Die toegang wordt ook in internationale verdragen en met name in het EVRM gewaarborgd. Het lijkt mij voldoende om het op dit moment daarbij te laten. Wij krijgen nog een debat over het standpunt van het kabinet naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie Grondwet. In dat debat kan dit nog een keer gewisseld worden.

De heer Schouw (D66):

Feit is dat de toegang tot de rechter niet als subjectief grondrecht in de Grondwet staat. Dan kan de minister wel een verhaaltje ophangen, maar wat ik zojuist heb gezegd, blijft een feit. Het is jammer dat de minister niet een beetje met D66 mee wil denken, terwijl D66 juist zo constructief is op dit dossier.

Minister Opstelten:

Wij komen elkaar op dit punt nog tegen. Het staat vast dat wij beiden vinden dat de toegang tot het recht verzekerd moet zijn en dat die toegang deugdelijk juridisch moet kunnen waargemaakt, ook door de burger. Dit kan via artikel 6 EVRM.

De heer Schouw heeft gesproken over de wijze waarop wij met de rechtsstaat en de toegankelijkheid tot het recht omgaan. In dat verband had hij het over het EHRM. Ook de heer Recourt heeft hierover gesproken. Het heeft mij verbaasd dat beiden zo kritisch waren over de brief waarover wij tot nu toe alleen maar complimenten hebben gekregen. Het is dan ook goed dat er een datum is vastgelegd waarop wij hierover spreken, want dat is nodig. Laat er geen enkel misverstand over bestaan dat het kabinet natuurlijk voor de uitgangspunten van het EVRM staat en voor de uitgangspunten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarom is deze brief ook geschreven.

Maar natuurlijk speelt altijd de subsidiariteit, de margin of appreciation, een belangrijke rol. Die is altijd een discussiepunt in Straatsburg. Verder spelen effectiviteitspunten, waar de heer Schouw gisteren naar verwezen heeft, natuurlijk ook een belangrijke rol. Nederland doet het eigenlijk heel goed – dat staat ook in de brief – zeker als je kijkt naar de cijfers over zaken waar we in Nederland naar kijken en die met het Europese Hof te maken hebben.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter, ik ben zuinig met mijn interrupties, maar ik wil er toch een plaatsen. Ik heb de brief met aandacht gelezen. De brief zal door mijn collega Timmermans worden opgepakt waar die het buitenland betreft. Er staat ook één punt in dat Nederland betreft. Als ik het goed lees, maar dat vraag ik aan de minister, staat daar eigenlijk: Europees Hof, wij willen niet meer dat u een feitenrechter bent; gaat u nu toch uit van de feitenvaststelling door de Nederlandse rechter; als de Nederlandse rechter zegt dat iets ontijdig is aangeleverd, moet u dat ook doen.

Kortom, de toetsing door de Europese rechter wordt aanzienlijk beperkt als de Nederlandse regering haar zin krijgt in Straatsburg. Ik zeg dat in het kader van wat ik ook in mijn eerste termijn heb gezegd over de cumulatie. De minister zegt tegen de Europese rechter dat het beperkter moet. Tegen de Nederlandse rechter zegt hij: u straft te laag; er moeten minimumstraffen onder. Dat is een cumulatie van voortdurend zeggen: u doet uw werk niet goed.

Minister Opstelten:

Dat laatste is niet aan de orde. Er is natuurlijk wel de margin of appreciation. De subsidiariteit is belangrijk. Het Hof wil deze discussie ook best. Dat hebben we daar ook besproken. Het Hof vindt dit een terechte discussie. Beperk je in je handelen als Europees Hof. Laat het aan de nationale rechter over. Ik denk dat we het daarover hebben. Ik denk dat het belangrijk genoeg is. Daarom is er goed en ontzettend hard gestudeerd op deze brief en hebben we hem zo vol overtuiging gebracht, na ons ook breed georiënteerd te hebben in Straatsburg, met iedereen. Ik denk dat de brief op zichzelf niet slecht valt, maar hij moet hier bediscussieerd worden en dat wil ik ook graag doen, zeker met alle fracties die het aangaat. Vandaar dat ik dacht dat er al een datum was gepland. Laten we het daarbij houden, ook gelet op de tijd. Maar dat is helemaal aan de Kamer.

De heer Recourt (PvdA):

Gelet op de tijd wil ik me dan tot één kernvraag beperken. Heb ik goed begrepen dat de minister wil bekijken hoe het Hof efficiënter kan functioneren, maar aan de omvang van de rechtsbescherming niet wil tornen?

Minister Opstelten:

Wat betreft de omvang van de rechtsbescherming speelt natuurlijk altijd de discussie over de margin of appreciation een rol. Daar moet je het voortdurend over hebben. Daar hebben wij het met collega's ook over, bijvoorbeeld met mijn Engelse collega en met mijn Duitse collega. Daar heb je het voortdurend over. De secretaris-generaal en de president van het Hof vinden dat ook normale discussies.

De heer Recourt (PvdA):

Maar mijn opmerking zag niet op de margin of appreciation, maar op het subsidiariteitsbeginsel.

Minister Opstelten:

Ja, maar dat moet je wel telkens beoordelen, aan de hand van de uitspraken van het Hof. Daarom is er ook een Comité van Ministers. Daar gaan we ook eens wat meer onze gezichten laten zien. Onze ambassadeur doet daar natuurlijk goed mee. Verder is er de assemblee, waar leden van de beide Kamers ook in opereren en functioneren.

De heer Recourt (PvdA):

Maar …

De voorzitter:

Nee, dit was drie keer.

De heer Recourt (PvdA):

Maar ik concludeerde dat de minister niets over de rechtsbescherming wil zeggen.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Recourt, dat doen we niet. We houden ons aan de spelregels.

Minister Opstelten:

Voorzitter, ik wil graag nog het volgende zeggen. Het is het echt waard om daar een keer goed voorbereid een AO of een ander debat over voeren en daar ook de tijd voor te nemen. Graag.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter …

De voorzitter:

Mijnheer Dibi, wij hebben in uw afwezigheid afgesproken dat u maximaal twee interrupties hebt in dit blok. Het is goed dat u dat ook weet; ik zag dat u er niet was.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dank u wel. En dit blok is?

De voorzitter:

Alles wat met de rechterlijke macht te maken heeft.

De heer Dibi (GroenLinks):

Oké, dan is dit mijn eerste interruptie, over een opinieartikel van de fractievoorzitter van de VVD. Hij stelt eigenlijk dat het Europese Hof aan banden gelegd moet worden en dat de minister in Europa bondgenoten moet zoeken om het Hof aan banden te leggen. Begrijp ik de beantwoording van de minister goed? Neemt de minister daar afstand van?

Minister Opstelten:

Zeker. Dat is de verantwoordelijkheid van de heer Blok. Vragen over die brief moet de heer Dibi gewoon aan de fractie van de VVD stellen. Er zitten natuurlijk elementen in. Als je over subsidiariteit spreekt en over de margin of appreciation, heeft dit natuurlijk daarmee te maken. Het kabinet staat gewoon aan de basis. De grondvesten van het Hof worden niet ter discussie gesteld. Mijnheer Dibi, leest u de brief van het kabinet maar. Daar gaat het om.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik was wel op een aantal punten aangenaam verrast door de brief, maar die staat wel haaks op wat de grootste partij van Nederland vindt. Die vindt namelijk dat het kabinet het Hof aan banden moet leggen, omdat het bijvoorbeeld immigratiemaatregelen onmogelijk zou maken. Het is dus goed om te horen en om vandaag vast te stellen dat het kabinet daarin niet meegaat.

Minister Opstelten:

Ik stel nogmaals vast dat het kabinet de verantwoordelijkheid voor deze brief draagt. De heer Dibi moet anders aan zijn collega's vragen wat zij ervan vinden. In het dualistisch verkeer in dit huis is dit immers zo aan de orde

Ik kom nu graag bij het volgende punt, de griffierechten en de innovatieagenda. Ik weet niet of dit mag, maar ik wil eigenlijk suggereren dat wij dit onderwerp, ook gelet op de tijd, een andere keer behandelen. Ik wil er best iets over zeggen, maar afgelopen vrijdag hebben de staatssecretaris en ik onze stukken en ons huiswerk in dezen afgeleverd. Wij deden dit niet omdat het vlak voor de begrotingsbehandeling was, maar omdat was toegezegd dat die stukken in oktober zouden worden ingediend. Wij vonden dit terecht. Wij wachten dus op de antwoorden, de reactie en de vragen van de leden der Kamer. Dan zullen wij daarop reageren in een ordelijk wetgevingsoverleg. Anders gaan wij hier zo dadelijk ook allerlei casuïstiek bespreken, maar ik wil eigenlijk vragen om dat niet te doen. Wij moeten namelijk niet anticiperen op de wetgeving. Net hebben wij dit ook even bij de nationale politie gedaan. Dat is anders gelopen. Misschien zou het in dit geval echter wel zo kunnen.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de collega's. Ik wil voorkomen dat wij twee halve of onvolledige discussies over dit onderwerp krijgen. Ik denk daarom dat het verstandig is dat wij er niet aan beginnen en dat wij het hele onderwerp als blok wegzetten tot het moment van de integrale behandeling.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Er liggen amendementen.

De voorzitter:

Mijnheer Recourt, zou u de moeite willen nemen om heel even naar de microfoon te komen. Ik versta u niet en wat u zegt wordt anders ook niet vastgelegd.

De heer Recourt (PvdA):

Excuses, voorzitter. Mevrouw Gesthuizen en ik hebben samen amendementen op deze begroting en specifiek op dit onderwerp.

De voorzitter:

Die amendementen moeten natuurlijk wel aan de orde komen. Het kabinet wordt namelijk straks om advies daarover gevraagd. Het is echter wenselijk dat wij ons beperken tot dat onderdeel.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik kan mij niet op een dergelijke manier beperken. Ik beloof dat ik het heel erg kort zal houden. Ik heb tot dusver sowieso vrij beperkt geïnterrumpeerd. Ik wil echter wel een paar principiële punten aankaarten. Bij de begrotingsbehandeling heb je het over het beleid in een breder kader. Ik wil daar wel een paar principiële vragen over kunnen stellen.

Minister Opstelten:

Er is een groot aantal opmerkingen gemaakt, maar dat waren geen vragen aan mij. Er zijn wel stellingen betrokken. Ik ben het vannacht precies nagegaan en ik heb vastgesteld dat er eigenlijk geen concrete vragen zijn gesteld. Daarom stelde ik voorheen ook die vraag, maar wij zullen hierover nog te spreken komen. Wij hebben ook al eerder hierover gesproken. Er zijn in dit verband al twee keer moties ingediend en ook in stemming gebracht door leden van de Kamer. De heer Schouw en de heer Pechtold hebben namelijk bij de algemene politieke beschouwingen moties ingediend. Ik wil nog wel een keer verantwoording afleggen en zeggen waarom wij dit hebben gedaan en met dit voorstel zijn gekomen. Wij hebben namelijk wel goed geluisterd. In de kern is het zo dat dit item, in deze tijden waar het kabinet voor staat, de rechtspraak 240 mln. moet opleveren.

Je kunt ervoor kiezen om te bezuinigen op de rechterlijke macht, maar dat hebben wij niet gedaan. Wij hebben besloten om naar de griffierechten te kijken. Dat is ook verantwoord. Ik wijs op de impactanalyse die wij hebben meegestuurd. In de consultatie hebben wij het advies van de Raad van State goed gelezen. Wij hebben goed bekeken wat wij doen. De heer Schouw had het net over bruto en netto, maar er is geen enkel bureaucratisch punt. Er wordt geen geld rondgepompt. De 100 mln. en de 340 mln. zijn verwerkt in dit voorstel. Dit wordt dus niet anders. Voor de compensatie en de tariefsbepaling hanteren wij een systeem dat er al is. Dat is niets nieuws. Er komt alleen een extra punt bij voor de middengroep. Wij voldoen hiermee aan de consultatie. Ook in het bestuursrecht hebben wij een behoorlijke stap gezet. Dat is belangrijk voor de toegang van de rechtzoekende tot het recht. Het bestuur – met name het nationaal bestuur, dus ministeries en hun diensten – krijgt een forfaitaire boete als ze een zaak verliezen. Dat staat ook allemaal in het systeem. Al met al, dit gaan we doen. We kunnen het goed verdedigen

Dan de innovatieagenda. De heer Schouw heeft mij weleens gevraagd of ik kon aangeven welke voorstellen allemaal zijn gedaan die niet door mij zijn overgenomen. Zoals ik altijd heb gezegd, is er geen sprake van "een alternatief voor". Een en ander bestaat naast elkaar. Alle gremia, al die groepen, staan erachter en gaan ervoor. Dit is een innovatieagenda die wordt uitgevoerd. Daar wil ik het in de kern bij laten.

De heer Van der Steur heeft gevraagd om de effecten te monitoren. Dat zullen wij uitvoerig doen, maar eerst moet het stelsel uitgekristalliseerd zijn, anders kun je de zaken niet monitoren. Ook heeft de heer Van der Steur gevraagd naar de mogelijkheid en wenselijkheid om een knip in te voeren bij civiele procedures na de comparitie van partijen, na antwoord. Ik vind het geen onaardige gedachte, maar het zou volgens de deskundigen niet zuiver zijn omdat er sprake is van twee aparte systemen. Op beide systemen moeten griffierechten worden geheven. In het wetgevingsproces kunnen wij hierop verder terugkomen.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister wil burgers ontmoedigen om naar de rechter te gaan en wil hen zaken vooral buitengerechtelijk laten oplossen. Dat kan soms terecht zijn, maar soms is de gang naar de rechter onvermijdelijk. Als je heel veel moet betalen, stap je misschien wel niet meer naar de rechter. Ik heb een vraag over het voorbeeld dat de overheid geeft. Vandaag werd door RTL 4 duidelijk gemaakt dat de overheid de afgelopen tien jaar miljoenen heeft uitgegeven aan doorprocederen en dingen niet buitengerechtelijk oplossen: de Catshuisbrand, de zaak-Spijkers … Als het kabinet burgers vraagt om zaken buitengerechtelijk op te lossen, waarom procedeert de overheid dan tot aan de hoogste rechter door en wil zij zaken nooit buitengerechtelijk oplossen?

Minister Opstelten:

Ik vind dit een goed punt. Dit hoort bij het bestuursrecht. Daarvoor staan voorstellen in de innovatieagenda. Telkens moeten de overheden – mijn collega's en ik, provincies, waterschappen en gemeenten – afwegen of de zaak het waard is om door te procederen en of het niet mogelijk is om de partijen op een moderne manier om tafel te krijgen en een oplossing te vinden. Dit punt spreekt mij zeer aan. Dit is een element van de innovatieagenda.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik maak het concreter. Veel landsadvocaten verdienen op dit moment veel geld. Volgens RTL verdienen zij in 2011 al ruim 11,1 mln. aan het doorprocederen op verzoek van de overheid. Zegt de minister nu dus dat de overheid dit een stuk minder gaat doen?

Minister Opstelten:

Als zodanig zeg ik dat niet. Ik zou het natuurlijk wel prettig vinden als het niet meer nodig is om die landsadvocaten in te huren. Van tijd tot tijd zou het echter heel stom en onverstandig zijn en zou ik een ongelooflijk gedoe met de Kamer krijgen als ik het niet zou doen. Ik moet natuurlijk op het juiste moment onafhankelijke juridische topexpertise binnenhalen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Deze minister permitteert zichzelf de vrijheid vanwege zijn portemonnee, maar de burger die zich soms ook genoodzaakt ziet om naar de rechter te stappen, zoals een zwangere vrouw die onterecht ontslagen wordt of een zzp'er die niet betaald wordt en dus naar de rechter moet om zijn geld te krijgen, mag dat niet. Hem wordt het namelijk onmogelijk gemaakt om naar de rechter te stappen. Hij kan wel gaan maar dan is hij al zijn geld kwijt. Dit is dus een heel rare en omgekeerde wereld waarin de overheid doorprocedeert tot aan weet ik veel waar, maar waarin gewone Nederlanders dat niet kunnen. Waarom wordt dat onderscheid gemaakt?

Minister Opstelten:

Ik denk niet dat dit juist is. Dat is een verschil in beoordeling van de situatie en van de feiten die nu op tafel liggen. Wij vinden wel dat de burger moet kunnen doorprocederen. We hebben zelfs het advies van de Raad van State overgenomen om totaal onvermogenden de mogelijkheid te geven naar de rechter te stappen als ze niet kunnen betalen. Dat is een hardheidsclausule. Er is dus een verschil van inzicht tussen ons beiden.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In de voorfase hebben we heel duidelijk aangegeven dat de CDA-fractie met name kritisch was op het bestuursrecht. Er zijn ons heel veel sommetjes voorgehouden waaruit zou moeten blijken wat dat nu betekent. Kan de minister op één punt duidelijkheid geven? In al die rekensommetjes komt steeds de WOZ-waarde terug, waarbij niet duidelijk is of die in het hoge of het lage tarief zit.

Minister Opstelten:

Dat zit nadrukkelijk in het lage tarief. Daarmee ziet u dat ik goed in het dossier zit. Daarmee vraag ik u om er tot het wetgevingsoverleg mee te wachten, want dan zit u er ook goed in.

De heer Schouw (D66):

Ik ken de minister goed. Niet dat hij het zal doen, maar voordat je het weet, wekt hij bij anderen de suggestie: wie zwijgt, stemt toe. For the record, wij gaan met elkaar dus nog echt de strijd aan over de getallen, de effectiviteit en de zinvolheid van de griffierechten?

Minister Opstelten:

Zeker. Ik weet wat de heer Schouw gisteren heeft gezegd. Het lijkt mij beter om hem op dat punt nu niet te citeren. Ik weet ook dat hij en zijn fractievoorzitter een motie hebben ingediend. De positie van de heer Schouw is mij dus bekend. Ik houd de hoop dat wij later in het proces, als wij die vijf punten langs gaan lopen, nader tot elkaar kunnen komen.

De voorzitter:

Mevrouw Gesthuizen, toch nog een vraag?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Jazeker. Ik had hem al aangekondigd. Laten we het even heel principieel houden. De heer Van der Steur schudde gisteren heel gemakkelijk een aantal voorbeelden uit zijn mouw, waar ik de mijne tegenover heb gesteld. Bij de begrotingsbehandeling gaat het echter ook om de principiële zaak. Ik heb dan ook een principiële vraag voor de minister. Is die toegang tot de rechter een collectief goed?

Minister Opstelten:

Ik zou het nooit zo zeggen, want de term "collectief goed" leidt tot misverstanden. Dan zou je het namelijk met zijn allen, als belastingbetaler, moeten betalen. Een heel groot gedeelte wordt door ons betaald. Daarom is ook het misverstand gerezen van de kostendekkendheid van de rechtspraak; dat is namelijk niet zo. De heer Van der Steur heeft daar gisteren het nodige over gezegd. Ik vind het wel een kernbegrip in onze rechtsstaat.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik vraag dat, omdat ik mij ook afvraag of de minister de volgende stap wil zetten door antwoord te geven op de vraag of wij niet kunnen stellen dat er in onze rechtsstaat geen alternatief is voor mensen om hun recht te halen.

Minister Opstelten:

Nee, er is een rechtsstelsel in ons land. Je kunt het natuurlijk ook op andere manieren doen, innovatie, maar ik wil dat nooit in de plaats stellen van de rechtspraak. Daarom vind ik dat die agenda daarnaast uitvoering moet krijgen en niet als een alternatief voor het voorstel dat wij doen. Dat was een discussiepunt destijds met de heer Schouw. Je kunt er in de Kamer en als samenleving verschillend over denken waar je staat, maar dit is de verantwoordelijkheid van het kabinet. Dat heeft uitdrukkelijk bekeken: is het inderdaad terecht dat wij met dit voorstel komen? Ons antwoord is ja. Is daarmee de toegang tot het recht gewaarborgd? Het antwoord is ja. Anders was ik er natuurlijk niet mee gekomen. Het is niet een beetje waar, het is gewoon ja.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik bestrijd dat, omdat ik zeker weet dat het beperken van de toegang tot de rechter een van de doelen is van deze voorstellen. Wij willen minder rechtszaken. Er wordt gesuggereerd, zeker door de coalitie, dat te veel mensen procederen. Is het terecht om te stellen dat het een collectief goed is? Mensen hebben in deze rechtsstaat geen alternatief, maar wij wentelen wel de kosten af op de pechvogels die gedwongen zijn om bij de rechter hun recht te halen.

Minister Opstelten:

Collectief goed? Ik vind het een algemeen belang. De heer Schouw en ik hebben gesproken over de juridische waarborgen daarvoor. Wij spreken nu niet over slachtoffers. Iedereen, vanuit welke positie dan ook, moet naar de rechter kunnen.

Een volgend punt van mevrouw Gesthuizen is juist. Ik wil er niet omheen gaan. Wij zien hier en daar – er wordt ook al antwoord op gegeven in de impactanalyse – dat het kan leiden tot vraaguitval. Is die vraaguitval dan terecht? Dat is weer een andere weging. Wij kunnen er verschillend over denken, maar ik vind het op zichzelf een aanvaardbare en misschien zelfs wenselijke vraaguitval.

De heer Çörüz (CDA):

Ik wil de rechtszaken even koppelen aan de politie. Ik vraag de mening van de minister over een zaak die voor de zomer speelde in het Brabantse. Daar waren twee agenten ontslagen door korpsbeheerder Van Gijzel. De agenten hebben gelijk gekregen en er zijn dwangsommen opgelegd. De dwangsommen worden door de politie betaald, hoewel de rechter heeft gezegd dat deze agenten weer in dienst moeten worden genomen. Vindt de minister dat terecht? Waaruit wordt dat betaald, uit het politiebudget? Je kunt toch niet zomaar tot in het oneindige een rechterlijke uitspraak naast je neerleggen? Dat is gebeurd en er wordt betaald. Waar komen die gelden vandaan?

Minister Opstelten:

Wij spreken over het al dan niet uitvoeren van een rechterlijke uitspraak. Ik heb er u weet niet hoeveel tijd aan besteed om er toch voor te zorgen dat wij ergens uitkwamen. Er was ook sprake van onverenigbare karakters die in een bepaald team moesten functioneren, wat niet meer ging; ik zeg het even uit mijn hoofd. Daardoor is dat niet goed gelopen. Het had veel eerder gemoeten. Het is idioot dat daar ten koste van de politie dwangsommen worden betaald. Dat vind ik niet acceptabel.

De heer Van der Steur heeft gevraagd naar de stand van zaken van het klachtenloket voor de rechterlijke macht. Hij heeft dat vorig jaar ook gevraagd; ik herinner mij dat heel goed. In het voorjaar van 2011 is de website www.rechtspraak.nl vernieuwd.

Een van de verbeteringen die is doorgevoerd, is dat de informatie over de indiening van een klacht bij een rechtbank of gerechtshof transparanter en beter vindbaar is geworden. De beschrijving, de klachtenregeling en het digitaal klachtenformulier zijn op de pagina's van de individuele gerechten eenduidig onder het tabje "regels en procedures" opgenomen. Hier kan men tevens het digitaal klachtennummer invullen en digitaal inzenden. Ik kan de heer Van der Steur verder nog melden dat ik voornemens ben om volgend jaar een wetsvoorstel in consultatie te brengen om de mogelijkheden voor de rechterlijke macht te verruimen om elkaar disciplinair aan te spreken. Kern van het wetsvoorstel is dat er verschillende instrumenten ingezet kunnen worden die het mogelijk maken op verschillende vormen van ongewenst gedrag te reageren. Dat pakket is breder dan disciplinaire maatregelen alleen, omdat je daarmee niet alle vormen van ongewenst gedrag adequaat kunt aanpakken. De nieuwe ordemaatregelen zal ik graag naar de Kamer sturen.

De heer Van der Steur (VVD):

Dankzij de moderne techniek heb ik inmiddels die vernieuwde website rechtspraak.nl bekeken. Daar is niet zo heel veel aan veranderd ten opzichte van vorig jaar. Ik heb expliciet gevraagd, en de minister heeft toegezegd dat hij dat zou bespreken met de Raad voor de rechtspraak, om op pag. 1 van de website helder met een button aan te geven waar je als justitiabele, als rechtzoekende, een klacht kwijt kunt. Dat is niet het geval. Je moet gaan zoeken onder "klachten" en dan kom je bij allerlei reglementen. Het gewoon indienen van een klacht op een simpele, laagdrempelige manier kan nog steeds niet. Ik vraag de minister nogmaals om deze klus ter hand te nemen en het gesprek met de Raad voor de rechtspraak op dit punt aan te gaan.

Het tweede punt van mijn vraag van vorig jaar was het volgende: als je klachten krijgt, moet je er transparant iets mee doen. Dat is het allerbelangrijkste. Als er klachten zijn, moet je laten zien wat je ermee doet. Die twee dingen moeten samen op die website terechtkomen. Dat is anders dan nu helaas het geval is.

Minister Opstelten:

Ik heb het niet zo precies nagekeken als de heer Van der Steur, en ik neem het mee. Het moet in etappes. De Raad voor de rechtspraak zal ontvankelijk zijn voor dit verzoek, zeker gelet op het tweede onderwerp dat ik aangaf. Ik zal daar verder mee gaan en er in alle scherpte over spreken. Ik zal daar eerder over terugrapporteren dan bij de begroting voor 2013.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik dank de minister voor de toezegging dat het eerder wordt dan bij de begroting voor 2013. Ik doe er een suggestie bij. Ik heb een algemeen overleg over de rechterlijke macht geagendeerd. Ik stel voor dat de minister bij die gelegenheid hierover terugkoppelt. Het is onderdeel van het vertrouwen dat de samenleving in de rechterlijke macht heeft als de rechterlijke macht laat zien wat hij doet met klachten over de kwaliteit.

Minister Opstelten:

Ik zal dat doen; het is duidelijk.

Mevrouw Helder vroeg naar de betrokkenheid van rechters bij de activiteiten van de stichting Forum Levenslang. Men is in het land – ik hoop dat mevrouw Helder dat deelt – vrij om hierin te opereren en zijn mening te geven. Ik zeg er iets bij. Je moet in elke functie een zekere terughoudendheid betrachten, zeker als je rechter bent. De uitoefening van diens vrijheid van meningsuiting ligt dichter bij de uitoefening van zijn professie.

Mevrouw Helder heeft mij ook om een reactie gevraagd op de mening dat leden van de Hoge Raad geen lid dienen te zijn van Eerste of Tweede Kamer. Het is juist dat de grond van de huidige wetgeving het lidmaatschap van een van beide Kamers alleen voor leden van de Hoge Raad absoluut onverenigbaar is met het rechtsprekende ambt. Overigens wordt in gedragscodes van de rechterlijke macht zelf het lidmaatschap van Eerste of Tweede Kamer van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, ontraden. Mede naar aanleiding hiervan zal ik in overleg met mijn ambtsgenoot van BZK bezien of in de wet voor alle met rechtspraak belaste rechterlijke ambtenaren zou moeten worden geregeld dat dit lidmaatschap ongeoorloofd is. Ik zal de Kamer hierover informeren.

Ik kom bij het laatste blok, de aanpak van de criminaliteit en de aanscherping van het strafrecht. Ook de staatssecretaris zal hier uiteraard over spreken. In het afgelopen jaar hebben wij dit onderwerp al voortvarend ter hand genomen. Ik wijs op de verlenging van de verjaringstermijnen voor ernstige delicten, de verruiming van het preventief fouilleren, de verhoging van de strafmaxima voor mensenhandel en de verruiming van de mogelijkheden om beslag te leggen op tegoeden van daders.

Ondermijnende en georganiseerde criminaliteit leidt tot een ontwrichting van de samenleving. Ik zet mij ervoor in dat criminelen daar niet mee wegkomen. Misdaad mag niet lonen. Recentelijk hebben wij in een AO aangegeven – dit werd door alle fracties ondersteund – dat het ontnemen in alle scherpte verder moet worden doorgezet. De buurt moet veilig worden voor bewoner en ondernemer. Met nadruk zeg ik dat de aanpak van de outlaw motorclubs met alle daarvoor benodigde instrumenten centraal zal moeten worden aangepakt. Dat gebeurt ook, met steun van de betrokken gemeentebesturen. De schriftelijk beantwoorde vraag van mevrouw Hennis past hierin.

Het aantal overvallen met geweld, straatroof en inbraken willen wij in de periode tot en met 2014 komende jaren, samen met de ketenpartners met 25% teruggedrongen hebben. Dat is natuurlijk niet alleen uw en mijn wens, maar ook die van de burgemeesters, het OM en anderen. Met de politie en het Openbaar Ministerie zijn afspraken gemaakt om de pakkans bij geweld, straatroof, overvallen en woninginbraak tot en met 2014 met 25% omhoog te brengen. Ik zal dat ook gevalideerd monitoren, zodat de Kamer dat kan volgen en wij daar goed over kunnen spreken.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Was dit het antwoord van de minister op mijn vragen over de outlaw bikers?

Minister Opstelten:

Ja, maar als mevrouw Hennis daar meer over wil horen, dan kan dat. Wij zijn daar al schriftelijk op ingegaan, dus ik had enige aarzeling om erover te beginnen, maar het schoot mij te binnen, omdat haar vragen bij dit punt passen. Het antwoord is dus "ja".

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

In dat geval wil ik een aanvullende vraag stellen. Ik dank de minister voor de schriftelijke inbreng. Ik heb heel concreet gevraagd hoeveel outlaw biker-criminelen er in de afgelopen twee jaar zijn vervolgd en veroordeeld, en waarvoor, en welke wettelijke belemmeringen de burgemeester nog ziet. Het is geen geheim dat wij een probleem hebben met artikel 20 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ziet de minister ruimte of mogelijkheden om op dit punt te bewegen?

Minister Opstelten:

Het betreft hier een zwaar item. Ik zal mij daar verder op oriënteren. Op dit moment hebben wij de cijfers niet zodanig paraat dat ik dat alleen even op een knop hoef te drukken om die op tafel te krijgen. Ik wil mij daar wel nader op oriënteren – ik meen dat dit eveneens in de schriftelijke beantwoording staat – en de Kamer daar later op antwoorden. Het is een buitengewoon belangrijk punt. Er wordt momenteel niet direct gedacht aan een wettelijk instrumentarium, maar het zou kunnen dat dit wel gebeurt en dan zullen wij daar meteen op inspelen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik dank de minister voor zijn antwoorden, maar ik wil het graag iets concreter hebben. Wanneer kan ik de cijfers verwachten over de veroordelingen en de aard van de delicten waarvoor men veroordeeld is? Wanneer kan ik een reactie verwachten op de eventuele beweging van het kabinet op artikel 20, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek?

Minister Opstelten:

Het lijkt mij duidelijk dat wij niet voortdurend in alle openbaarheid daarover spreken. Gelet op wat er speelt, lijkt het mij vanzelfsprekend dat ik de Kamer na het kerstreces direct antwoord.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Dus nog voor 31 december 2011, zo vraag ik via de voorzitter aan de minister.

Minister Opstelten:

Dat zou dan zijn tijdens het kerstreces. Ik doe een poging om het kerstreces erbij te betrekken en noem januari. Ik denk dat de geachte afgevaardigde zo ruimhartig is dat ik dat wel kan vragen. Als het anders is, hoor ik dat graag in de tweede termijn.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Volgens mij is de minister klaar met zijn antwoord over de pakkans.

Minister Opstelten:

Ja, dat is het geval.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Het is goed om te horen dat de minister de ambitie heeft om de pakkans te verhogen. Mag ik uit de antwoorden concluderen dat hij het voorstel overneemt om een app te introduceren waarmee burgers met één druk op de knop dingen kunnen doorgegeven? Ik overweeg hierover namelijk een motie, maar als het een toezegging van de minister is, laat ik die achterwege.

Kan de minister inzichtelijk maken hoe die pakkans verhoogd gaat worden? Wij hebben net een discussie gehad over capaciteit, rechercheurs, prioriteiten en dergelijke. Ik ben niet gerustgesteld omdat ik op dat terrein geen initiatief zie. Kan de minister nu of later per brief aangeven hoe die pakkans verhoogd wordt?

Minister Opstelten:

Het staat in de beleidsbrief en in de begrotingsstukken. Ik heb er al vele malen iets over gezegd. Het wordt niet door mij uitgevoerd. Daarvoor moet u bij de driehoek in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Assen zijn. Wij volgen dat wel. Voor de criminele jeugdgroepen bijvoorbeeld hebben wij een taskforce en voor de overvallen hebben wij een nationale taskforce onder leiding van de burgemeester van Rotterdam. Op al die punten sturen wij aan. Wij betrekken daar het bedrijfsleven bij en alle andere partners. Wij volgen de resultaten heel scherp. Per politieregio worden de resultaten gemonitord.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Het wordt ingewikkeld. Ik ben het met de minister eens dat er een offensief moet komen. Ik begrijp de rol van de minister niet goed als hij zegt dat anderen het moeten doen, maar dat hij wel de ambitie heeft. Ik neem aan dat er afspraken of sancties zijn. Het gaat er vooral om dat wij de ondernemers en de bejaarden die thuis onveilig zijn en beroofd worden, beschermen. Ik heb er enigszins vertrouwen in als de minister stelt dat er motoragenten en rechercheurs komen.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Het zijn prioriteiten van de burgemeesters, van de korpschefs, van de politie, van het OM en van mij. Wij spreken daarover voortdurend in allerlei meetings. De stand van zaken wordt gemonitord. Het is een nieuw systeem van werken, maar zo gebeurt het wel. Ik monitor en zij ook. Met elkaar spreken wij over de vraag, waarom het bij de ene wat aan de lage kant is en bij de andere aan de hoge kant, etc. Zo moeten wij prestaties leveren. Ik vind het resultaat belangrijker dan de wijze waarop het gebeurt. Wij hebben met elkaar de keuze gemaakt om de politie en het OM daarvoor in te zetten. Daarom doen wij dat.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Wat hebben wij aan hogere straffen voor ernstige criminelen als die niet opgepakt worden? Het blijft een raadsel dat er zo veel aandacht is voor die hogere straffen. Nogmaals, ik vind dat prima. Als je hen niet oppakt, kun je mensen ook geen hogere straf geven. Kan de minister, zonder meteen te wijzen naar de driehoek en de gemeenten, dus nog eens aangeven waar dat ambitieuze programma voor het verhogen van de pakkans blijft? GroenLinks wil graag een apart programma waarin beschreven wordt hoe alle verschillende partners die pakkans gaan vergroten, want nu is de pakkans 23%.

Minister Opstelten:

Het verschilt natuurlijk per delict. Wat de overvallen betreft: wij brengen het aantal overvallen naar beneden; voorkomen is altijd belangrijker dan het laten plaatsvinden van een overval. Het gaat dus in de eerste plaats om een vermindering. En als dan toch een overval plaatsvindt, moeten de boeven worden gevangen. De pakkans is absoluut te laag; die gaat dus omhoog, want die moet ruim boven de 20% komen. Ik weet niet wat de huidige situatie is, maar het gaat omhoog. Het is belangrijk dat wij monitoren en afspraken maken over die prioriteiten en dat wij daar met elkaar de capaciteit voor inzetten en dan resultaten laten zien. Van tijd tot tijd, op de geëigende momenten, rapporteer ik daarover aan de Kamer en dan kan de Kamer dit volgen en mij daarop aanspreken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil het graag volgen, maar ik zie niet wat er concreet gebeurt aan het verhogen van die pakkans. De minister noemt dit zelf graag "een aanvalsplan" of "een offensief". Ik herhaal mijn verzoek om te komen met een aanvalsplan voor verhoging van de pakkans, waarin alle maatregelen van alle partners, dus ook van de gemeenten, beschreven worden en om de Kamer daarover te informeren. Nu wordt er alleen gezegd dat wij naar ruim boven de 20% willen, maar wat is dat? Betekent dit dat we van 23% naar 29% gaan? Dat is toch geen ambitie?

Minister Opstelten:

Dat punt had u zojuist ook op het terrein van de kinderporno. Wij zijn het er natuurlijk allemaal over eens dat wij een pakkans van 100% willen, maar ik moet ook realistisch zijn. Natuurlijk wil ik meer. Die discussie hebben mevrouw Gesthuizen en ik voortdurend over het afpakken van crimineel verkregen vermogen. Natuurlijk willen we alles, miljarden, pakken. Dat zal bij wijze van spreken ook gebeuren, maar ik moet wel realistisch zijn. Ik moet gewoon zeggen waar het op staat en op dit moment is het niet meer dan dat.

De voorzitter:

Voor de laatste maal, mijnheer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat was een teleurstellend maar wel eerlijk antwoord van de minister. Ik heb niets aan loze beloften, maar ik verzoek de minister nogmaals om met een apart offensief of aanvalsplan te komen, specifiek voor het verhogen van de pakkans. Dan kunnen we in ieder geval elk jaar een keer spreken over de pakkans, het investeren in de recherchekwaliteit, bij- en nascholing et cetera. Daar zie ik nu te weinig van terug in de brieven van het kabinet. Kan de minister dus toezeggen dat hij op het punt van de pakkans met een aanvalsplan komt? Dat mag ergens in de loop van volgend jaar.

Minister Opstelten:

Ik zal het volgende toezeggen, want het door de heer Dibi en anderen genoemde woord sprak mij aan. We moeten keuzes maken bij het investeren. Ik wil graag dat de heer Dibi en anderen daarachter staan. Je moet het momentum gelijk laten oplopen met de totstandkoming van de nationale politie, die zich hierop moet inrichten. Dat wordt natuurlijk allemaal voorbereid maar nog niet uitgevoerd. We zullen in de loop van volgend jaar de prioriteiten van de nieuwe Nederlandse politie goed laten zien: wat is daarbij de inzet en wat is de relatie met en de inzet van de andere spelers?

De voorzitter:

Zou de minister ook de vraag van de heer Marcouch of hij bereid is om een speciale app te ontwikkelen, willen beantwoorden?

Minister Opstelten:

Dat is nou typisch iets waarvan de staatsecretaris niet blij zou zijn als ik die vraag zou beantwoorden.

De voorzitter:

Dan bewaren wij die vraag even.

Minister Opstelten:

Ik wil nog een keer tegen vele Kamerleden iets zeggen over het belang en de prioriteit van de kinderpornozaken, maar ik wil ook op dat punt nu niet allerlei cijfers gaan oplepelen. Ik wil echt verwijzen naar wat wij met de Kamer hebben afgesproken en naar waar wij staan. Daar komen wij op terug, graag zelfs.

Ook de aanpak van de mensenhandel is natuurlijk heel belangrijk. Ik kan ook daarover nu wel allerlei cijfers noemen, maar net als op het punt van de kinderporno staan wij natuurlijk vierkant achter de recente rapportage van mevrouw Corinne Dettmeijer. Dat herhaal ik hier. De staatssecretaris van VWS en ik hebben inmiddels een brief geschreven. We zullen schouder aan schouder met allerlei plannen komen. Samen staan we ervoor dat deze zullen worden uitgevoerd. We gaan het verbreden, want het is – zoals de staatssecretaris van VWS heeft gezegd – niet alleen een politie- en een justitiële zaak. Zij ziet wel wat in onze aanpak, maar zij vraagt ons ook steun om anderen dan alleen het ministerie van Veiligheid en Justitie en dat van VWS erbij te betrekken. Zij wil een meer integrale benadering zoeken. Ik heb in de brief ook aangegeven dat wij seksueel misbruik van kinderen met harde hand en breed willen bestrijden. Dat wil ik hier nog een keer heel scherp tegen de Kamer zeggen. De Taskforce Aanpak Mensenhandel wordt onder leiding van de voorzitter van het college van pg's heel goed gestuurd. Deze taskforce heeft iedereen aan boord, alle sterke burgemeesters van de grote steden waar het plaatsvindt en ook de burgemeesters van de steden waar de opvang moet plaatsvinden. De taskforce stuurt dat aan. We komen hier stapje voor stapje verder mee, maar het gaat langzaam en het is schrijnend.

Mevrouw Berndsen (D66):

Nu het tot een taakuitbreiding komt van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, vraag ik de minister of het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van VWS budget ter beschikking stellen, zodat het team van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel kan worden uitgebreid.

Minister Opstelten:

Ik vind dat een terechte vraag, maar ik moet dit met de staatssecretaris van VWS bespreken. Wij hebben al met de rapporteur, mevrouw Dettmeijer, gesproken. We zullen dat gesprek moeten vervolgen. Als we haar dat vragen en zij graag wil dat dit ook gaat gebeuren, moet het namelijk wel kloppen. Ik weet dat hiervoor heel veel steun is in de Kamer. Ik heb niet naar die steun gevraagd, maar ik kan het me niet anders voorstellen.

Mevrouw Berndsen (D66):

Daar zit nou net mijn zorg. Ik vond het enthousiasme van de staatssecretaris van VWS bij de aanbieding van het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel niet van dien aard dat ik daar heel veel vertrouwen in heb. Ik wil minister Opstelten wel helpen door hierover een motie in te dienen, maar ik ga ervan uit dat hij mans genoeg is om haar ervan te overtuigen dat dit nodig is.

Minister Opstelten:

We waren beiden bij die bijeenkomst. Ik had al gezegd dat we het gingen doen. Dan hoeft de staatssecretaris dat niet ook nog een keer te zeggen. Andersom, als zij het had gezegd, had ik het zeker niet herhaald. Zo moet mevrouw Berndsen dat bekijken. Wij zijn mans genoeg om dit voor elkaar te krijgen. Dat was de vraag van mevrouw Berndsen. Ik vind het prettig dat zij mij wil steunen, maar een motie is niet echt nodig. Ik laat het uiteraard aan haar over om dat te doen of te laten.

Mevrouw Berndsen (D66):

Die motie zou dan ondersteuning van het beleid worden. Ik vind dat een beetje een overbodige exercitie. Ik hoop dat het ministerie van VWS hier dan ook budget voor ter beschikking wil stellen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Kan de minister in dit blok ingaan op de brief van de politieagenten in Groningen over vermiste kinderen? Die brief hebben wij hem voorgehouden. Misschien past dat heel mooi in dit blokje. Wij zijn zeer benieuwd.

Minister Opstelten:

De staatssecretaris neemt dat volgens onze verdeling voor zijn rekening. We zijn het niet vergeten!

De ChristenUnie vroeg nog naar de opvangcapaciteit voor vrouwen die weer in de prostitutie belanden. Wij hebben hierover al vele malen gecommuniceerd, ook door vragen die hierover werden gesteld. Wij volgen dit op de voet, ook met de instituten als zodanig. Dit doen wij samen met de staatssecretaris van VWS, de minister voor Immigratie en Asiel en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik verwacht de Kamer daar begin volgend jaar nader over te kunnen berichten.

De heer Elissen zeg ik dat ik nadere berichten van het OM in de kwestie-MARTIJN afwacht. Voor het einde van het jaar denk ik de Kamer daarover verder te kunnen informeren.

De heer Elissen stelde vragen over drugs. De producten op lijst 1 zijn in het wetsvoorstel van toepassing, dus hij wordt bediend. Hij vroeg ook om verkopers van grondstoffen en nepdrugs aan te pakken. Tegen personen die nepdrugs aanbieden die stoffen bevatten die schadelijk zijn voor de volksgezondheid kan worden opgetreden op grond van de artikelen 174 en 329 van het Wetboek van Strafrecht.

Mevrouw Helder vroeg naar de mogelijkheid om artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht aan te passen in het kader van een strenge aanpak van openlijke geweldpleging. Ik ben het volstrekt met haar eens dat ook groepen moeten worden aangepakt. Naar mijn mening kan dat. Politie en justitie moeten in dat kader kunnen beschikken over adequate bevoegdheden en strafbaarstellingen. Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is zo'n strafbaarstelling met een ruime delictomschrijving. Ik kan daar nu een heel betoog over houden. Uit mijn eigen ervaring weet ik dat dit moet en dat dit kan. Ik zal een toezegging doen. Ik vind dat het niet voldoende is om te zeggen dat het kan, dat het moet en dat de politie en het Openbaar Ministerie goed hun best moeten doen. Ik vind het erg belangrijk dat dit een keer goed wordt aangepakt en bekeken. Ik zeg toe dat ik het met het Openbaar Ministerie en de politie helemaal zal doornemen en dat ik zal aangeven op welke wijze dit mogelijk is. Dan kunnen het Openbaar Ministerie en de politie op dit punt in beweging komen. Het kan niet meer zo zijn dat er hele veldslagen plaatsvinden en dat te weinig verdachten hun straf daarvoor krijgen, terwijl duidelijk is dat er hele groepen bij betrokken waren. Naar de mening van onze specialisten zou het moeten kunnen met artikel 141.

De voorzitter:

Misschien dat het verstandig is dat ik mevrouw Schouten de kans geef om een vraag te stellen.

Minister Opstelten:

Sorry. Ik wachtte op uw interventie voorzitter. Ik mag mij niet met de leiding bemoeien. Dat kost mij moeite, maar dat respecteer ik.

De voorzitter:

Ga uw gang, mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik kom even terug op de uitstapprogramma's voor prostituees. De minister zegt dat hij daar begin volgend jaar op zal terugkomen. Wat bedoelt hij daar precies mee?

Minister Opstelten:

Ik wilde dat als volgt doen. Wij hebben hier bij de behandeling van de vorige begroting uitvoerig over gesproken. Er zijn programma's in het kader van de Regeling Uitstapprogramma's Prostituees (RUPS) in – ik zeg het even uit mijn hoofd – dertien steden. Daarvan zijn er in elk geval elf naar onze inzichten binnen. Er zijn twee aarzelaars die beide hebben gezegd het wel te zullen proberen. Mevrouw Schouw heeft andere informatie. Ik vind dit een belangrijke zaak. Ik heb op mij genomen om die warme overdracht voor elkaar te krijgen. Als dat niet lukt – ik neem de berichten van mevrouw Schouten daarover serieus – ga ik dat eerst bespreken met de steden. Daar zal ik de Kamer over rapporteren. Het is absoluut noodzakelijk dat ik dat nu ga doen. Ik ga al die gemeenten langs en ik zal de Kamer rapporteren. Dan kan zij zien wat zij dan doet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de minister in elk geval voor deze toezegging. Feit is echter dat die programma's volgend jaar allemaal stoppen. Als wij de informatie pas begin volgend jaar krijgen, kunnen wij er nu niet meer zo heel veel aan doen. Kan de minister toezeggen dat hij daar wat meer versnelling in aanbrengt?

Minister Opstelten:

Ik neem uw signaal natuurlijk heel erg serieus. Ik moet daar even de tijd voor nemen. Wij hebben een klein land. Dit ga ik oplossen. Ik heb de vorige keer gezegd dat ik sta voor een warme overdracht. Het onderwerp is veel te belangrijk. Geef mij de tijd om dat te doen. Als het niet zo loopt, weet mevrouw Schouten mij te vinden. Zij kijkt mij zo doordringend aan. Het is ook een serieus punt. Ik voel mijn verantwoordelijkheid en ik ga het oplossen. Ik kan niet anders. Het kan niet zo zijn dat de gemeente zegt dat zij het overneemt en dat dit vervolgens niet gebeurt. Dan moeten wij gewoon even van overheid tot overheid met elkaar spreken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor deze toezegging. Ik zal hem zeker aan zijn jas blijven trekken om te bezien hoe het gaat.

De voorzitter:

Mijnheer Elissen had nog een korte, scherpe vraag op een vorig punt.

De heer Elissen (PVV):

Ik stel de minister een vraag ter verificatie. Heb ik het goed begrepen dat ik op mijn wenken word bediend en dat de voorbereidingshandelingen ten aanzien van alle stoffen op lijst 2 inderdaad strafbaar worden gesteld?

Minister Opstelten:

Dat zijn de feiten, ja.

De heer Elissen (PVV):

Dat is een heel mooie toezegging. Dank u wel.

Minister Opstelten:

Zeker. Zo heb ik het in ieder geval begrepen.

De voorzitter:

Mevrouw Helder, had u ook nog een vraag over iets wat al aan de orde is geweest?

Mevrouw Helder (PVV):

De minister zei dat hij met politie en justitie de aanpak van het groepsgeweld gaat bespreken en dat hij meer daders daarvan bestraft wil zien. Dat is een mooie toezegging. Ik heb alleen niet gehoord of hij de Kamer daarover zal informeren.

Minister Opstelten:

Zeker.

Mevrouw Helder (PVV):

Kan hij ook enigszins aangeven wanneer? Ik heb een motie hierover klaarliggen. Ik meen namelijk niet dat dit via artikel 141, Wetboek van Strafrecht kan, maar als de brief van de minister hierover binnen een bepaalde termijn komt, wacht ik die graag af.

Minister Opstelten:

Dit is een sterk operationele kwestie, waarvoor ik echt de toppers aan boord wil hebben. Tegen mevrouw Hennis zei ik dat het na het kerstreces zou zijn. Zullen wij afspreken dat de brief er over drie maanden, in januari zal zijn? Ik zal hierover in ieder geval rapporteren.

De heer Çörüz ben ik nog de antwoorden schuldig over de administratieve lasten die het OM zou creëren bij de politie. Ik dank hem voor zijn heel concrete interventies. Een belangrijk onderdeel betreft de samenwerking. Het OM draagt bij aan de vermindering van overbodige administratieve lasten. Het is belangrijk dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt. In de vijf steden Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven en Den Haag werken politie en OM gezamenlijk aan de directe afhandeling van zaken. Er wordt ingezet op snelle interventies en de directe afdoening van zaken. De eerste resultaten zijn positief. Directe afhandeling leidt ook tot snelle beschikbaarheid van alle informatie, directe selectie en indien mogelijk ook afdoening van de strafzaak.

Er wordt gewerkt aan het vereenvoudigen van het aangifteformulier winkeldiefstal en het afschaffen van de schaduwboekhoudingen waarvan de heer Çörüz sprak. Het minimaliseren van risico's op enkele succesvolle bezwaarprocedures leidt tot administratieve lasten in algemene zin. Dit moet in verhouding tot elkaar staan. Dat politieregio's verschillende bonnenboekjes hanteren, zal met de invoering van de nationale politie afgelopen zijn; neem dat mee, zo vraag ik de Kamer. Ook het Openbaar Ministerie werkt aan echt eenduidige richtlijnen om verschillen tussen parketten aan te pakken. Het OM zal het optreden bij APV-overtredingen gelijkschakelen en de minst belastende werkwijze voor de politie landelijk toepassen. Ik denk dat het OM ook op dit dossier enorm in beweging is gekomen. Dit zijn enige voorbeelden waarbij men kennelijk nog niet zover was. Het is goed om mij daarbij scherp te houden.

De heer Çörüz (CDA):

Ik zoom graag nog in op de Wet openbaarheid van bestuur, de WOB. Ik wil eigenlijk dat de minister mij toezegt dat het met het oneigenlijk gebruik van de WOB gewoon afgelopen is. Vorig jaar heb ik dit ook al aan de orde gesteld. Het is heel goed dat er democratisch wordt gelegitimeerd en gecontroleerd, maar het gebruik van de WOB door allerlei hobbyisten, die er ook nog geld voor krijgen als het opmaken van de reactie zo veel tijd kost dat zij recht hebben op schadevergoeding, moet maar eens afgelopen zijn.

Minister Opstelten:

Hier ligt een verantwoordelijkheid van mijn collega Donner. Het is niet zo dat elke andere minister in het kabinet zomaar even kan zeggen: wat mij betreft doen wij minder WOB. De vraag hoe wij hiermee moeten omgaan, staat wel op de grote lijst van attentiepunten. Ik zal echter niet voor de politie een uitzonderingspositie vragen in het kader van de WOB, tenzij dit de opsporing van strafbare feiten of het feitelijk handelen van de politie zou aantasten. Daarvoor moet de heer Çörüz begrip hebben. Dit staat wel op ons lijstje, maar ik begin geen alleingang op dit terrein binnen het kabinet.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Maar ik zie de heer Schouw mij nog toezwaaien.

De heer Schouw (D66):

Altijd uit vriendelijkheid, voorzitter!

De collega's van de PvdA en het CDA hebben ook vragen gesteld over mogelijke compensatie voor de gemeente Zutphen. In het verleden zijn daarover afspraken gemaakt. Het idee is nu dat die compensatie niet helemaal wordt nagekomen. Met name het vertrek van de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) is een probleem. De minister is in zijn schriftelijke beantwoording al op dit punt ingegaan, maar dat antwoord is een beetje dunnetjes. Kan hij dus gewoon toezeggen dat de oorspronkelijke afspraken over de compensatie worden nageleefd?

Minister Opstelten:

Ik heb binnenkort een afspraak met de burgemeester van Zutphen. Die zal ongetwijfeld over dit punt gaan en wellicht ook over andere punten; iedereen kan me verrassen. Mag ik dit punt dan even bekijken en de Kamer te zijner tijd, dus na dat gesprek, erover berichten? Momenteel spelen veel zaken zoals de nationale politie, de gerechtelijke kaart en de vraag waar welk kantoor, welke rechtbank en welk politiebureau komt. Ik stel voor dat we elkaar even in balans houden op dit punt en dat ik de Kamer toezeg dat ik haar bericht hoe het gesprek met de burgemeester van Zutphen is verlopen en hoe het verder zal gaan met Zutphen en de SSR.

De heer Schouw (D66):

Dank voor deze toezegging. Ik wijs de minister erop dat er afspraken lagen over de compensatie. Ik vertrouw op de minister en hoop dat we zo snel mogelijk bericht krijgen van hem.

Op een van mijn vragen is de minister nog niet ingegaan. Een van mijn vijf punten is dat het beleid gebaseerd moet zijn op kennis en niet op allerlei ideeën. We hebben het gehad over recidive, gevangenisstraffen en alternatieven voor gevangenisstraffen, werkstraffen, die beter … Ik begrijp uit de lichaamstaal van de minister dat de staatssecretaris dit onderwerp behandelt?

Minister Opstelten:

Jazeker. In onze taakverdeling valt het gevangeniswezen onder de staatssecretaris.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb een vraag over functionarissen die meer dan de balkenendenorm verdienen. Ik weet niet of deze vraag voor de minister of voor de staatssecretaris is.

Minister Opstelten:

U bedoelt de politie?

De heer Recourt (PvdA):

Nee, ik bedoel al degenen die onder de begroting vallen, met inbegrip van functionarissen bij zelfstandige bestuursorganen.

Minister Opstelten:

Ik meen dat de staatssecretaris de Kamer hierover al heeft geïnformeerd. Ik heb het in ieder geval gelezen. Het komt terug.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter, ik wil nog heel even …

De voorzitter:

Nee, u hebt uw interrupties gehad.

De staatssecretaris krijgt nu het woord. Hij zal spreken in een zestal blokjes. Ik stel voor dat ik na ieder blokje kijk of er aanvullende vragen zijn. Dit om te voorkomen dat we er helemaal nooit meer doorheen komen.

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

Dank u wel, voorzitter. Allereerst bedank ik de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik heb wel het idee dat wij er vanavond nog doorkomen. Ik ben daar optimistisch over. Na een heel korte inleiding zal ik inderdaad zes blokjes behandelen: slachtoffers, het gevangeniswezen, de verklaring omtrent het gedrag, het adolescentenstrafrecht, het volgsysteem voor zedendelinquenten en ten slotte veiligheid en privacy.

U hebt natuurlijk gehoord hoe de minister onze ambities op het terrein van veiligheid heeft toegelicht, voorzitter. Met de minister ben ik bezig met het versterken van de positie van slachtoffers, het versterken van het vertrouwen van de burger en de samenleving in de rechtsstaat en het verhogen van het veiligheidgevoel van burgers. Daarnaast besteden we natuurlijk ook aandacht aan wat ik maar de "grote J" van het ministerie van Veiligheid en Justitie noem. Daaronder vallen tal van andere zaken. De heer Van der Staaij heeft aandacht gevraagd voor een aantal zaken die deze grote J raken. Ik zal daarop ingaan. Het onderwerp zit nog niet in de schriftelijke beantwoording, dus ik kom er aan het einde van mijn bijdrage aan toe; je zou kunnen zeggen in het zevende blokje.

Ik kom op een punt dat de heer Schouw aan de orde heeft gesteld. Ik heb afgelopen maandag een heel recent rapport van het WODC naar de Kamer gestuurd. Uit deze publicatie blijkt dat er bij de Nederlands bevolking, afgaande op de geïnterviewde 1066 personen wel draagvlak bestaat voor strenger straffen. Of er dan ook draagvlak bestaat voor het wetsvoorstel inzake minimumstraffen, zoals De Pers morgen publiceert, is van een andere orde. Dat zijn verschillende grootheden. Als je echter vaststelt dat de Nederlandse bevolking vindt dat er bij recidive strenger moet worden gestraft, kan het wetsvoorstel voor minimumstraffen een manier zijn om die mening te effectueren. Indien men met justitie in aanraking is gekomen, is een goede nazorg een belangrijk sluitstuk van de strafrechtelijke interventie. Verschillende woordvoerders hebben daar vandaag ook over gesproken. Een geslaagde terugkeer in de samenleving vermindert de kans op terugval in het criminele gedrag en is derhalve van eminent belang. Met mevrouw Helder ben ik van mening dat interventies in de strafrechtelijke keten ook een vergeldingsdoel dienen. Wij als overheid proberen er in en kort na de gevangenis betere mensen van te maken. Dat is erg belangrijk. Tegelijkertijd is het van belang dat het optreden van de overheid ook eigenrichting tegengaat, zeker als vergelding bij sommige delicten gewenst is. Laten wij daar dan ook maar gewoon duidelijk over zijn: het strafrecht heeft meerdere doelen en dit is er een van.

De minister en ik erkennen als geen ander dat het belang van preventie bij de aanpak van criminaliteit en overlast buitengewoon groot is. Burgers, bedrijven en de Staat hebben een verantwoordelijkheid om, zo mogelijk in gezamenlijkheid, de nodige preventieve maatregelen te nemen. Ik heb een aantal leden horen spreken over een gebrek aan preventieve maatregelen. Het regeringsbeleid zou op dat punt het afgelopen jaar wat armoedig zijn geweest. Ik herken mij daar niet in. Er zijn heel veel initiatieven genomen en die ik heb ik op een rijtje gezet. Dat waren niet allemaal mediapakkers, maar wel concrete plannen die in beleid zijn omgezet en ook uitgevoerd. De regering is met de gemeente Weert actief geweest in de zaak waarvoor gisteren de Hein Roethofprijs, de preventieprijs, is uitgereikt. Een woningbouwcorporatie in Weert heeft initiatieven genomen om de overlast in woongebieden te verminderen. Ik vond dat een buitengewoon goed voorbeeld van een effectief preventiebeleid van dit kabinet. Gezien de tijd zal ik niet alle initiatieven noemen. Ik heb er een lijstje van gemaakt. Ik kan de leden daar een kopie van geven, zodat zij die gegevens voor de tweede termijn kunnen gebruiken. Daar zijn zaken bij die het vorige kabinet heeft ingezet – alle lof daarvoor – en die dit kabinet het afgelopen jaar heeft doorgezet. Er zijn ook veel nieuwe projecten. Ik noem de bestrijding van ladingdiefstal. Onder het vorige kabinet is daar uitentreuren om gevraagd. Dat is nu geëffectueerd in de secure lanes, de transportroutes. Ik noem ook de bestrijding van acquisitiefraude, de meldlijn afpersing en het afrekenen met winkeldieven voor € 151. Ik kan zo nog wel even doorgaan met zaken die op het terrein van preventie zijn geëffectueerd. De leden krijgen een kopietje zodat zij kunnen zien dat de plannetjes van de minister en mij ook handen en voeten krijgen. Tot zover mijn algemene inleiding.

De voorzitter: Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Mag ik nu interrumperen?

De voorzitter:

De staatssecretaris begint nu met de beantwoording. Als u nog even rustig blijft zitten, hoort u vanzelf de antwoorden langskomen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De staatssecretaris heeft aan het begin van zijn betoog een punt gemaakt waarop ik wil reageren. Ik heb al een hele tijd gewacht. Als ik nu nog langer moet wachten, komt dat punt misschien wel niet meer terug.

Staatssecretaris Teeven:

Als ik mevrouw Gesthuizen naar de microfoon zie lopen, stop ik meteen met praten

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ben bang dat dit punt niet meer aan de orde komt.

De voorzitter:

Stelt u uw vraag dan nu maar.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De staatssecretaris had het over het al dan niet strenger straffen. Ik heb dat onderzoek erbij gepakt en in ieder geval de samenvatting helemaal gelezen. De staatssecretaris durft naar aanleiding van het onderzoek naar de vraag hoe de Nederlandse bevolking denkt over strenger straffen een wetenschappelijke conclusie te formuleren waar de heer Stapel nog een puntje aan kan zuigen. Het is echt heel erg. Er staat namelijk letterlijk in dat onderzoek: "We constateren dat er heel uiteenlopende ideeën bestaan over de gewenste strafmodaliteit en strafzwaarte voor één en hetzelfde delict". Volgens de onderzoekers is niet te stellen dat er "een draagvlak" bestaat voor strenger straffen. Wat de staatssecretaris zegt over recidivisten klopt, maar er staat: "Recidivisten mogen zwaarder gestraft dan first offenders". Er staat niet: ze mogen zwaarder worden gestraft dan nu het geval is. Nee, ze mogen zwaarder worden gestraft dan first offenders. Ik vind dit een manier van zaken in de media presenteren die van geen kant deugt en ik maak daar bezwaar tegen bij de staatssecretaris. Wellicht wil hij het nog toelichten.

Staatssecretaris Teeven:

Ik ga daar graag over met mevrouw Gesthuizen in debat. Dit is nu typisch een voorbeeld waaruit blijkt dat de minister en ik op de punten waarop wij volgens het regeerakkoord het beleid intensiveren, precies doen waar de Nederlandse bevolking om vraagt, althans 1066 geënquêteerden. En dat is dat er bij recidive strenger moet worden gestraft. Daar hoef je eigenlijk niet eens een onderzoek voor te houden, want als ik op een zaterdag op straat loop en boodschappen doe, word ik aangesproken door mensen die zeggen: het wordt gewoon eens tijd dat er bij geweldsmisdrijven en zedenmisdrijven strenger wordt gestraft. Het onderzoek is een bevestiging van iets wat ik van mensen hoor als ik in de tram zit. Ik pak af en toe nog de tram, mijnheer Schouw!

De voorzitter:

Ik wijs de Kamerleden erop dat dit geen sociëteit is. In de loop van de nacht zult u mij dankbaar zijn dat ik heb geprobeerd om toch nog enige orde te houden, want dit loopt echt uit de hand. Ik wil echt proberen om de staatssecretaris snel aan zijn zes blokken te laten beginnen, want dit gaat een heel algemeen debat worden dat ook na afloop gevoerd kan worden. Als er kort en zakelijk wordt gereageerd is dat prima, maar anders gaan we door naar het volgende onderwerp.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Mijn grote bezwaar is, en daar heb ik echt een punt van gemaakt in mijn inbreng, dat er verschil is tussen de manier waarop het kabinet zaken presenteert in de media, of het nu gaat over de manier waarop het zaken wel even zal hebben geregeld of dat nog gaat doen of over resultaten die al zouden zijn geboekt, en de realiteit. Dat geldt ook voor dit onderzoek. Ik maak echt bezwaar tegen het zo ontzettend gedeeltelijk citeren van zinnen uit een onderzoek. Het klopt ook gewoon echt niet. Ik kan het nog net geen liegen noemen, maar het is ook zeker niet de waarheid vertellen.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter, nu …

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De staatssecretaris geeft een onjuiste weergave van de werkelijkheid.

Staatssecretaris Teeven:

Nu toch even de puntjes op de i. Ik stuur een rapport naar de Kamer. Daar heb ik geen enorme beleidsreactie bij gegeven; dat heb ik toegezonden. Ik constateer dat daar in perspublicaties melding van gemaakt wordt. Dat is niet meer en niet minder dan wat we doen. Met mevrouw Gesthuizen constateer ik dat er in dit stuk melding van wordt gemaakt dat 1066 personen vinden dat er bij recidive strenger moet worden gestraft. Wat miszeg ik dan?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat ligt eraan wat er na het woord "dan" komt. "Strenger straffen dan …". Is dat strenger straffen dan nu het geval is? Want dat was eigenlijk de onderzoeksvraag. Moeten we strenger gaan straffen dan nu het geval is? Of moeten recidivisten strenger gestraft worden dan first offenders? Dat laatste klopt, maar de staatssecretaris zet het beeld neer dat met het onderzoek significant is aangetoond dat Nederlanders vinden dat er zwaarder mag worden gestraft dan nu het geval is. En dat is onjuist.

Staatssecretaris Teeven:

Nu voor de tweede keer de puntjes op de i. Het kabinet zet in het regeerakkoord neer dat er bij recidive strenger moet worden gestraft, dat dit een goede zaak zou zijn. We nemen een aantal maatregelen. Mevrouw Gesthuizen weet net als ik dat in concrete, individuele zaken niet de regering daarover gaat, maar de rechter. Of er strenger moet worden gestraft en of er niet hoog genoeg wordt gestraft in individuele zaken, is dus een heel andere zaak. Als het echter gaat om recidive van strafbare feiten is het niet heel bijzonder dat ik me herken in wat deze 1066 mensen zeggen, als ik kijk naar de opstellers van het regeerakkoord. Ik hoor mevrouw Gesthuizen zeggen: de staatssecretaris liegt nog net niet. Ik zit er zelfs ver van af.

De heer Recourt (PvdA):

Het wetboek is doordesemd van het beginsel dat er een hogere straf is als je recidiveert. Denk alleen maar aan de strafverhoging van een derde op het strafmaximum. Het rapport zegt vervolgens precies hetzelfde, namelijk dat de gemiddelde Nederlander vindt dat er in het geval van recidive strenger gestraft moet worden. Dit staat allang in de wet. De rechter straft in het geval van recidive al zwaarder. Het enige wat overblijft is wat de staatssecretaris zegt: als ik in de tram zit, hoor ik mensen zeggen dat er strenger gestraft moet worden. Dit is precies het verwijt dat wij dit kabinet kunnen maken, namelijk dat het een gevoelskwestie is. Het is niet onderbouwd, het is niet gestaafd, maar vooral gebaseerd op de ideologie dat het in Nederland beter wordt als je er maar hard op slaat. Is de staatssecretaris het ermee eens dat het inderdaad een gevoel is? Of zegt de staatssecretaris dat er ook nog feiten hiervoor aan te dragen zijn?

Staatssecretaris Teeven:

Natuurlijk zijn er feiten. In het verleden is er wel meer onderzocht op welke wijze er gestraft wordt bij recidive. Als het in Nederland om heel zware delicten – levensmisdrijven, geweldsmisdrijven met zwaar geweld – gaat, weten de heer Recourt en ik en iedereen die dit debat volgt, dat er zwaarder gestraft wordt. Bij recidive wordt er ook zwaarder gestraft. De discussie in Nederland gaat over de vraag of er bij overvallen of straatroof met fors lichamelijk geweld ook zwaarder gestraft wordt. Daarover gaat de discussie in de samenleving en vanavond hier in de zaal. Soms gaat ook de discussie in de rechtszaal daarover.

Ik kijk de heer Recourt nu rechtstreeks aan. Hij heeft net zoals ik in het rechtsbedrijf gewerkt. Wij hebben beiden ook weleens geconstateerd – dan gaat het natuurlijk om een individuele zaak – dat er bij een overval met behoorlijk wat geweld door een overvaller die al eerder was veroordeeld, bij die tweede keer door een rechter soms een vonnis wordt uitgesproken waarbij wel heel veel rekening wordt gehouden met de persoon van de dader en heel weinig rekening wordt gehouden met de persoon van het slachtoffer. Daarom ben ik vanavond begonnen met te zeggen dat de minister en ik – ik heb dat bewust als eerste uitgesproken – en dit kabinet ervoor staan dat de balans hersteld wordt. Ik heb de heer Schouw vanavond horen spreken over het woordje "balans". Dit kabinet werkt dus ook aan de balans, aan het in evenwicht brengen van de belangen van slachtoffers en de belangen van verdachten en daders. Daar gaat het mijns inziens om.

De heer Recourt (PvdA):

De Partij van de Arbeid is het in individuele gevallen wellicht zelfs vaak eens met de staatssecretaris. Beleid maak je echter niet aan de hand van individuele gevallen. Beleid maak je op basis van statistische gegevens en onderzoek. Die onderzoeken wijzen bijvoorbeeld al een aantal keren uit dat je, als je over alle gegevens beschikt, een andere afweging maakt dan als je alleen maar in de krant leest wat het vreselijke gevolg was. Dit is nog zo'n belangrijk gegeven uit de praktijk. Ik verzoek het kabinet met klem om daar rekening mee te houden en niet rekening te houden met het gevoel in de krant. Als ik in de krant lees dat er maar een paar jaar volgt op een heel ernstig feit, ben ik ook boos, totdat ik het dossier lees. Dan snap ik het. Wij moeten regels maken op basis van dossiers, op basis van alle dossiers en alle feiten bij elkaar en niet op basis van het gevoel.

Staatssecretaris Teeven:

Het gevoel speelt natuurlijk wel een rol, maar misschien niet bij de heer Recourt die de daden van de regering beoordeelt en bij mij of bij de minister als lid van het kabinet. Bij ons zou dat gevoel veel minder een rol moeten spelen of slechts een heel kleine rol. Het gevoel speelt natuurlijk wel een rol bij de slachtoffers. Zij vinden dat zij de afgelopen 25, 30 jaar in het rechtssysteem in Nederland soms te weinig aandacht hebben gekregen. De slachtoffers kunnen de mensen zijn die het daadwerkelijk hebben meegemaakt, maar dat kunnen ook mensen zijn die nog slachtoffer zullen worden. Ik wil hiermee zeggen dat dit kabinet probeert om de balans te herstellen. Het probeert de balans te herstellen tussen een systeem dat de afgelopen 30 jaar misschien heel veel rekening heeft gehouden met de rechten van verdachten en daders en wellicht iets te weinig met de rechten van degenen die getroffen worden door criminaliteit. Dat is de balans waar de heer Schouw in zijn bijdrage in eerste termijn over heeft gesproken. Het herstellen van die balans is het uitgangspunt van het kabinet.

De heer Recourt (PvdA):

Aandacht voor slachtoffers is niet uniek voor dit kabinet. De voorgaande kabinetten hebben ook voortdurend aandacht gevraagd voor de positie van het slachtoffer en nog steeds vallen daar stappen in te zetten. De Partij van de Arbeid heeft in deze hele range zelfs het voortouw genomen. Het is ook niet nieuw dat de straf nooit hoog genoeg is, als je die aan het slachtoffer overlaat. Dat snap ik, want als mij of mijn gezin iets aangedaan wordt, vind ik dat ook. De taak van de overheid is het echter om dit in balans te brengen. Niet alleen de positie van het slachtoffer moet goed afgewogen worden, maar alle belangen. Soms heb ik het idee dat bij het kabinet de balans een beetje doorgeslagen is.

Staatssecretaris Teeven:

Dit is geen vraag. Ik kan de heer Recourt zijn ideeën niet afnemen, maar de minister en ik zijn volledig in balans. Het is aan de fracties in het parlement om te beoordelen of wij in balans blijven. Het is niet aan ons om daar iets van te vinden. Toch hebben wij wel het idee dat wij volledig in balans zijn. Wij zullen de missie voortzetten die wij op dit punt hebben en die in het regeerakkoord is vastgelegd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik bedank de staatssecretaris voor dit onderzoek. Het bewijst dat veel Nederlanders zich niet laten manipuleren door politici die willen doen alsof het allemaal zo verschrikkelijk is in Nederland. De meeste Nederlanders die kennis hebben van de feiten rondom de zaak, komen tot hetzelfde oordeel als de rechter. Daarvoor verdienen zij complimenten. Ondanks dat zij steeds bang gemaakt worden dat pedoseksuelen er met een taakstraf vanaf komen, kunnen zij zelf nuchter nadenken en zeggen "nee, dat is niet waar". Waarom creëert de staatssecretaris dan dit beeld? Waarom doen alsof het zo verschrikkelijk is en alsof er draagvlak is onder het volk, terwijl dat veel genuanceerder is dan de staatssecretaris?

Staatssecretaris Teeven:

We moeten allereerst vaststellen dat ik een onderzoek ter kennis van de Kamer heb gebracht omdat ik vind dat zij daar deelgenoot van moet zijn. Laten we dat vooropstellen. Laat ik duidelijk zijn: het is een doelstelling van dit kabinet om de balans, die volgens de coalitiepartijen en de gedoogpartij enigszins verstoord is, te herstellen. Dat betekent niet dat we helemaal geen rekening meer houden met de rechten van verdachten en daders; die blijven ook belangrijk in de rechtsstaat. De minister heeft dat vanavond al gezegd en ik zeg het ook nog eens nadrukkelijk. Dat betekent niet dat de balans niet hersteld moet worden. Dat is geen bangmakerij. Ik spreek regelmatig met de slachtoffers, met hun ouders, met mensen die slachtoffer kunnen worden en met mensen in de samenleving die bang zijn. De heer Dibi doet dat ook. Ik krijg daaruit de indruk dat hier behoefte aan is. We moeten er continu op letten dat de balans in de samenleving in stand blijft.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb geen vraag gesteld over de balans of de rechten van slachtoffers. Ik geef de staatssecretaris vaak complimenten voor het feit dat hij zich zo hard inzet om de kant van de slachtoffers te belichten, om ze meer spreekrecht te geven et cetera. Dit gaat echter over het onderzoek. Het is de hobby van heel veel politici, vaak rechtse politici, om te doen alsof Nederland verloederd is, rechters helemaal niet meer goed straffen en deze partijen noodzakelijk zijn om daar een einde aan te maken. Burgers worden bang gemaakt. Dit onderzoek bewijst dat burgers nuchter zijn en zich niet bang laten maken.

Ik heb eigenlijk geen vraag meer, maar tot slot vraag ik de staatssecretaris om dit niet meer te doen. Hij weet beter. Ik heb de heer Teeven hoog zitten. Hij heeft dit helemaal niet nodig om draagvlak te krijgen voor zijn beleid.

Staatssecretaris Teeven:

Ik bedank de heer Dibi voor zijn inbreng. Ik heb goed naar zijn woorden geluisterd. Ik denk dat het zinnig is dat wij continu bekijken hoe in de samenleving wordt gereageerd op de daden van het kabinet en alle dingen die wij doen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De belangen van de slachtoffers zijn bij de staatssecretaris beslist in goede handen. Onlangs hebben we een doelgroep wat meer in beeld gekregen: de kinderen die nabestaanden van geweldsslachtoffers zijn. Mevrouw Hennis-Plasschaert van de VVD, mevrouw Kooiman van de SP en ikzelf zijn bezig met een initiatiefwet voor deze kinderen, omdat we zien dat kinderen nog steeds worden gedwongen om op bezoek te gaan bij de vader die hun moeder heeft vermoord. Dat zagen we deze weken ook weer in een actuele strafzaak. Kinderen keren daarvan totaal getraumatiseerd terug. Kan de staatssecretaris daaraan op dit moment al aandacht besteden, in ieder geval met het OM en jeugdbescherming? Mogen we daarnaast op ambtelijke bijstand rekenen, zodat we hiervoor zo snel mogelijk een goede voorziening treffen die ook de belangen van de kleinste slachtoffers behartigt?

Staatssecretaris Teeven:

Het antwoord is twee keer ja. We besteden hier op dit moment al aandacht aan, natuurlijk met respect voor de instanties – soms de rechter, soms de Raad voor de Kinderbescherming – die onafhankelijk in de individuele zaak beslissen. Maar we volgen dit nauwgezet. Uiteraard krijgt u alle ambtelijke bijstand die u nodig hebt voor dit initiatief.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mag ik de staatssecretaris wijzen op het Psychotraumacentrum in Utrecht? Dat heeft op dit gebied heel veel expertise en wij zouden dat hierbij graag zo veel mogelijk betrekken.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb hier kennis van genomen.

De voorzitter:

Dank u. Wilt u nu overgaan tot de beantwoording van het eerste groepje vragen?

Staatssecretaris Teeven:

Zeker. De woorden waar mevrouw Hennis haar bijdrage in eerste termijn mee opende, zijn mij uit het hart gegrepen. Het is belangrijk om erin te persisteren dat de aandacht niet alleen gevestigd is op de rechten van daders maar ook op die van slachtoffers. Dat betekent zeker niet dat de balans tussen de rechten van slachtoffers en de rechten van daders aan de aandacht van het kabinet zou ontsnappen. Ik ben ook blij met de aandacht die de heer Schouw van D66 op dat punt heeft gevraagd, want dat houdt het kabinet scherp.

Inmiddels hebben de minister en ik in samenwerking met de Kamer belangrijke stappen gezet in het verbeteren van materiële en immateriële voorzieningen ten behoeve van deze bijzondere groep. In de afgelopen periode is de voorschotregeling voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven in werking getreden. Als de dader na acht maanden nog steeds geen schadevergoeding heeft betaald, keert de overheid het hele bedrag als voorschot uit aan het slachtoffer. Overigens was dit initiatief al door het vorige kabinet in gang gezet. Het CJIB verhaalt de kosten vervolgens op de dader. Omdat deze voorschotregeling voor een groep slachtoffers en nabestaanden te laat kwam, heb ik een bedrag van ongeveer 10,4 mln. ter beschikking gesteld, om openstaande schadevergoedingsmaatregelen met terugwerkende kracht tot 1996 te kunnen uitkeren. Daarnaast zal het spreekrecht worden versterkt; ik kom daar zo direct op terug.

Inmiddels is het wetsvoorstel dat zal regelen dat bij verdachten en daders sneller beslag kan worden gelegd ten behoeve van het slachtoffer, in consultatie geweest. Dit zal ook verder in behandeling worden gebracht. Tegen de heer Van der Steur zeg ik dat in dat wetsvoorstel ook de procedure van artikel 116 Wetboek van Strafvordering zal worden geregeld. Het is al mogelijk om eenvoudige goederen terug te geven. Dat zal nadrukkelijk in dit wetsvoorstel worden meegenomen, zodat voor iedereen duidelijk is dat een goed dat is onttrokken aan de rechtmatige eigenaar straks ook zonder toestemming van de dief kan worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, nog voordat er een rechterlijke uitspraak in de strafzaak is gedaan.

Mevrouw Van Toorenburg heeft het kabinet gevraagd ervoor te zorgen dat bij vermiste en weggelopen kinderen eerder opsporingsmiddelen kunnen worden ingezet, ook als er nog geen sprake is van een strafbaar feit. De minister en ik hechten er zeer aan dat kinderen zo snel mogelijk kunnen worden teruggevonden. Dit punt baart ons buitengewoon veel zorgen. Een landelijke werkgroep voor vermiste personen, met daarin een vertegenwoordiging van politie en OM, rondt naar verwachting over enkele maanden een rapport af met conclusies en aanbevelingen om het opsporingsproces bij vermissingen te verbeteren; ik hoop dat ik het rapport eind januari heb. Hierin is ook aandacht voor knelpunten omtrent het inzetten van bevoegdheden voordat het vermoeden van een strafbaar feit bestaat. Ik wacht dit rapport af en zal na overleg met de politie, het OM en andere betrokken organisaties beoordelen welke bevoegdheden dienen te worden verruimd.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter …

De voorzitter:

Nee, we hebben afgesproken om steeds te wachten tot het eind van het blokje.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mag ik één zin zeggen?

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Namens de heer Wierenga, die de brief heeft geschreven die ik hier toon, dank ik de staatssecretaris hartelijk hiervoor. Hij kijkt mee en is zeer betrokken.

Staatssecretaris Teeven:

Oké. Dan ga ik over naar blokje twee over het gevangeniswezen. Het kabinet hanteert als uitgangspunt de eigen verantwoordelijkheid …

De heer Dibi (GroenLinks):

Sorry, voorzitter, ik weet dat u voortvarend het debat wilt voeren, maar ik heb in mijn inbreng gesproken over onder andere 't Hofnarretje en seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk. Voor mijn fractie is het nog steeds heel moeilijk te achterhalen waarom er niet in een vroeger stadium melding wordt gemaakt van kindermisbruik. We zijn toch op zoek naar manieren om eerder te kunnen ingrijpen en niet pas als iets uitlekt. Is dit het enige voorstel dat we kunnen verwachten naar aanleiding van het onderzoek, of komt er meer aan?

Staatssecretaris Teeven:

We zijn ook bezig met het herzien van de kinderbeschermingswetgeving. Die is al door de Tweede Kamer behandeld en zal binnenkort in de Eerste Kamer worden behandeld. In de civiele context wordt er ook gesproken over de vraag hoe snel je bij een gezin kunt ingrijpen, hoe snel je kunt ingrijpen bij ouders die hun taak niet goed vervullen, bijvoorbeeld als er geen strafrechtelijke verdenking van kindermishandeling bestaat maar er wel aanleiding is om te vermoeden dat zo'n kind verwaarloosd wordt; Mevrouw Kooiman heeft daar ook diverse keren aandacht voor gevraagd. Hoe snel kun je in zo'n gezin overgaan tot een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing? Het amendement-Dijsselbloem spreekt daarover en vraagt ook aandacht voor dit punt. Als dat wetsvoorstel in de Eerste Kamer is behandeld, zullen er meer mogelijkheden zijn in de civiele jeugdzorg om dit aan te pakken

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zal proberen iets duidelijker te vragen wat ik precies wil weten. Onterecht beschuldigd worden van kindermisbruik kan net zo desastreus zijn, dus ik wil wel dat de staatssecretaris oplet dat wij mensen niet onterecht massaal gaan beschuldigen van kindermisbruik. Zijn er voldoende faciliteiten voor kinderen zelf om hiervan melding te maken? Heeft de staatssecretaris het gevoel dat die faciliteiten maximaal worden benut?

Staatssecretaris Teeven:

Ik moet de heer Dibi toegeven dat ik na een jaar staatssecretarisschap niet de indruk heb dat alles maximaal wordt benut. De heer Dibi heeft ongetwijfeld het spotje gezien rondom kindermishandeling en de manier waarop men moet omgaan met een kind dat aandacht vraagt voor bepaalde noden. Ik ben met hem van mening dat de mogelijkheden niet maximaal worden benut. Het is de inzet van dit kabinet, zowel van de minister wat betreft de strafrechtelijke interventies samen met de staatssecretaris van VWS als van mij in mijn verantwoordelijkheid voor het jeugdbeschermingsbeleid, om hieraan nadrukkelijk meer aandacht te besteden.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dank voor deze toezegging, maar ik wil meer in handen hebben. Komt er iets aan? Gaan wij binnenkort debatteren over een voorstel van het kabinet of wacht de staatssecretaris eerst het onderzoek af? Na de grote gebeurtenissen dit jaar, 't Hofnarretje en kindermisbruik in de rooms-katholieke kerk, is het van belang om erover na te denken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen.

Staatssecretaris Teeven:

Wij wachten drie dingen af: het rapport over de gebeurtenissen in de katholieke kerk, het rapport van de commissie-Samson, dat in de loop van 2012 zal verschijnen en het al dan niet aannemen van het wetsvoorstel inzake versterking kinderbeschermingswetten. Dat zal op dat moment duidelijk maken hoeveel speelruimte er is voor het kabinet en ook voor de uitvoeringsinstanties, voor de Bureaus Jeugdzorg, om daaraan nader invulling te geven. Het heeft vanuit strafrechtelijke en civielrechtelijke optiek nadrukkelijk onze aandacht. Ik kan de heer Dibi toezeggen dat wij in de eerste helft van 2012, als de onderzoeken zijn afgerond, zullen komen met de beleidsreactie. De minister en ik zullen dat vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid doen. Daarbij zullen wij ook de uitvoeringsaspecten nadrukkelijk onder de loep nemen.

Ik kom bij de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden. In 2012 wil ik een verdubbeling van het gebruik van elektronisch toezicht op delinquenten die onder voorwaarden terugkeren in de samenleving. Het kabinet wil dat slachtoffers van misdrijven die opnieuw worden geconfronteerd met hun dader zo goed mogelijk worden beschermd. Met het elektronisch toezicht kan immers worden gecontroleerd of een delinquent zich houdt aan de voorwaarden zoals een locatie- en een contactverbod. Het wetsvoorstel dat hiervoor de juridische ankers biedt, zal volgende week dinsdag worden behandeld in de Eerste Kamer. De inwerkingtreding zal 1 januari aanstaande zijn. Dan kunnen wij nadrukkelijk werken met de bijzondere voorwaarden.

Recentelijk heb ik aangekondigd dat ik in het kader van het programma Modernisering gevangeniswezen een systeem van promoveren en degraderen ga invoeren, om het snel onder woorden te brengen. Momenteel wordt onderzocht of er meer mogelijkheden zijn om meer faciliteiten aan gedetineerden te verstrekken door hen meer dan twintig uur te laten werken. Mevrouw Gesthuizen en de heer Van der Steur hebben hier nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Aan kortverblijvenden wordt nu al arbeid in de zin van productiewerk aangeboden. Bij langverblijvenden wordt zo veel mogelijk ingezet op vakmatige arbeid en arbeid binnen de facilitaire dienst van de penitentiaire inrichting. Hiermee voeren gedetineerden nuttig werk uit. De uitvoeringsconsequenties van meer uren laten werken worden op dit moment in beeld gebracht. Uiteraard heb ik bij de vaststelling van die uitvoeringsconsequenties goed notitie genomen van de ervaringen die in de pi Tilburg zijn opgedaan met gedetineerden die daar onder het Belgische regime aanzienlijk meer werken dan in Nederlandse gevangenissen. Uw Kamer wordt voor het eind van het jaar hierover in detail geïnformeerd.

Ik deel de mening van mevrouw Van Toorenburg en de heer Recourt dat het van groot belang is om kinderen van moeders in detentie te steunen. Zoals zij reeds hebben aangegeven – beide leden hebben er aandacht voor gevraagd – wordt er middels het project Een betere start proefgedraaid met een interventie gericht op opvoedingsondersteuning.

Tijdens het symposium over een betere start op 10 oktober jl. waren mevrouw Van Toorenburg en ik, net als andere aanwezigen zeer onder de indruk van de gepresenteerde resultaten van de training. Het probleemgedrag van kinderen van gedetineerde moeders neemt door de training fors af, waardoor de kans dat zij in de criminaliteit belanden ook sterk vermindert. Hiermee schenkt het kabinet ook in preventieve zin aandacht aan kinderen van gedetineerde moeders. Ik hecht eraan dat de interventie wordt voortgezet. Voor 2012 en 2013 heb ik daarom middelen gereserveerd. Daarnaast voer ik met mijn ambtgenoot van VWS op dit moment overleg over de manier waarop wij een betere start ook na 31 december 2013 structureel kunnen voortzetten.

Ik kom op een onderwerp dat mevrouw Gesthuizen in eerste termijn nadrukkelijk onder de aandacht heeft gebracht. Zij heeft mij gevraagd om in te gaan op de in haar ogen onwenselijke situatie van medewerkers van DJI die gebruikmaken van de SBF-verlofregeling. Laat ik vooropstellen dat ik vanzelfsprekend oog heb voor deze problematiek. Er is voortdurend overleg met deze medewerkers. In september en oktober is er overleg geweest, en ook aanstaande vrijdag zal de hoofddirectie van DJI weer overleg voeren met deze groep. De regeling als gebaseerd op het onderhandelingstekort 2005–2006, de cao voor het Rijk, kan ik niet openbreken, maar ik zie wel mogelijkheden om mensen twaalf uur meer te laten werken. Dat zal voor sommigen een oplossing bieden, maar niet voor iedereen. Wij blijven wel met de groep in gesprek en wij kijken naar de mogelijkheden die binnen het bedrijfsplan DJI, ook kijkend naar de gezondheid van de individuele werknemer, bestaan om aanvullingen te plegen. Daarmee beëindig ik het tweede blokje over het gevangeniswezen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Het is technisch gezien heel gecompliceerd. De meeste mensen zullen denken: hoe zit dat precies met die twaalf uur extra werken? Het gaat om mensen die eerder moeten stoppen met werken, die niet langer mogen doorwerken. Er is iets veranderd in hun regelingen, waarover zij te laat en verkeerd zijn geïnformeerd. En nu zitten zij met de gebakken peren en gaan zij er soms tot een derde van hun inkomen op achteruit. Dat is iets wat wij niet kunnen maken. De staatssecretaris zegt dat hij in gesprek is, maar ik wil natuurlijk gewoon dat er een oplossing komt voor deze mensen.

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Gesthuizen luistert altijd goed, maar ik herhaal één onderdeel van wat ik heb gezegd. In 2005 en 2006 is er over deze materie onderhandeld tussen het Rijk, BZK en de bonden. De bonden zijn akkoord gegaan met dit onderhandelingsresultaat. Ze zijn akkoord gegaan met de regeling die er op dat moment lag. Nadien hebben medewerkers, ook van DJI, aan de bonden gevraagd of dit hersteld kon worden, of er kon worden heronderhandeld, of het resultaat kon worden opengebroken. De bonden hebben toen gezegd dat zij niet opnieuw zouden onderhandelen. Daar wilden zij niet aan beginnen. Vanaf september wordt er met de hoofddirecteur van DJI gesproken om tot een oplossing te komen. Dat probeer ik te doen binnen de huidige regeling. Wij praten over een groep van ongeveer 450 personen. Dit zou kunnen betekenen dat zij twaalf uur per week meer kunnen werken, waardoor zij voor een bepaalde periode compensatie op hun inkomen kunnen krijgen en ook een hoger pensioen kunnen krijgen. Kijkend naar het bedrijfsplan van DJI, kijkend naar de individuele gezondheid van sommige werknemers, zal dit desondanks niet voor iedereen een oplossing bieden. Er zijn twee mogelijkheden. Ik kan doen wat ik nu vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het gevangeniswezen en het personeel van gevangenissen doe om binnen de bestaande regelingen zo veel mogelijk oplossingen te zoeken. Als mevrouw Gesthuizen wil zeggen dat dat in het verleden niet altijd goed is gegaan, dan geef ik dat graag toe. Er is niet altijd optimaal gecommuniceerd. Nú wordt er wel gecommuniceerd met de hoofddirectie van DJI. De andere mogelijkheid is om het hele akkoord open te breken, maar de vakbonden hebben de desbetreffende groep tot nu toe op dit punt nul op het rekest gegeven.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik begrijp dat de staatssecretaris geen ijzer met handen kan breken. Ik begrijp dat er een probleem is en dat er ook budgettaire gevolgen kunnen zijn. Hij spreekt van 450 mensen, maar het kunnen er natuurlijk meer worden.

Staatssecretaris Teeven:

Het kunnen er ook minder worden, omdat zij op enig moment in de reguliere pensioenregeling terugvallen en dan wordt de groep weer kleiner.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik was voornemens om op dit punt een motie in te dienen, maar als de staatssecretaris mij kan toezeggen dat hij ons binnen afzienbare tijd meldt wat hij heeft gedaan en waartoe dat heeft geleid, dus hoeveel dat concreet aan verlichting heeft opgeleverd voor de mensen die getroffen worden, dien ik de motie niet in.

Staatssecretaris Teeven:

Ik wil met mevrouw Gesthuizen afspreken dat ik de Kamer regulier op de hoogte houd. Wij hebben binnenkort een AO over het gevangeniswezen in het algemeen, maar wij hebben daarnaast regelmatig AO's over allerlei facetten die het gevangeniswezen betreffen. Wij kunnen dit onderwerp steeds agenderen en daar iedere keer over spreken. Ik zal de Kamer periodiek informeren, soms schriftelijk, als er echt bijzondere ontwikkelingen zijn, maar de Kamer is daarnaast in staat om in de AO's van mij de stand van zaken te vernemen. Dat is wat mij betreft een heel werkbare oplossing om hier uit te komen.

Ik zie dat u mij tot spoed maant. Ik zal proberen tempo te maken, maar ik ben nog niet zo heel lang bezig.

De verklaring omtrent het gedrag is een onmisbare schakel voor het functioneren van de samenleving. De samenleving hecht terecht steeds meer waarde aan de bescherming van de integriteit binnen kwetsbare sectoren. Hoewel de verklaring omtrent het gedrag geen garantie biedt, vormt zij wel een extra barrière voor personen die een risico vormen voor het welzijn van bijvoorbeeld kinderen.Mevrouw Van Toorenburg en de heer Recourt vroegen naar de mogelijkheid van het gratis verstrekken van een verklaring omtrent het gedrag voor vrijwilligers. Uit verkennend onderzoek dat ik heb laten uitvoeren – dit punt is namelijk al eerder ter sprake gebracht door mevrouw Van Toorenburg – is gebleken dat de kosten van het gratis verstrekken van een vog aan vrijwilligers die in een afhankelijkheidsrelatie werken kunnen oplopen tot een jaarlijks bedrag van 22 mln. Gelet op de aanzienlijke consequenties qua financiën en capaciteit, kan ik de vog niet zonder meer aanbieden aan alle vrijwilligers. Wel ben ik bereid een selecte groep vrijwilligers een gratis vog te verstrekken. Hierbij denk ik aan de vrijwilligers bij de scouting en de sportclubs en de begeleiders van jeugdkampen. Naar mijn inschatting zal de legesprijs voor de overige vog's dan wel met enige euro's te worden verhoogd, maar ik zeg er tegelijkertijd bij, ook tegen mevrouw Toorenburg, die ik nu naar de interruptiemicrofoon zie lopen, dat als het automatisch verstrekken van de vog's zijn beslag krijgt, de prijs weer kan dalen.

Om jeugdigen verder te beschermen, faciliteer ik in samenwerking met de staatssecretaris van VWS de op- en inrichting van een tuchtcollege voor de vrijwilligerssector en het gebruik van een referentielijst. Ook daar is door verschillende leden meermalen naar gevraagd. Op deze referentielijst worden personen geplaatst die de gedragsregels hebben overtreden en hiervoor tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd. Het doel hiervan is te voorkomen dat mensen met aantoonbaar ongepast gedrag bij andere vrijwilligersorganisaties aan de slag kunnen gaan. Met de staatssecretaris van VWS zal ik op korte termijn die plannen presenteren.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wil nog een ding specifiek noemen. Wij hebben herhaaldelijk over dit onderwerp gesproken, onder meer toen wij spraken over de Kindervakantieweek in het noorden van Nederland. Vallen ook de vrijwilligers van de Kindervakantieweek daaronder? Namens alle vrijwilligers die met kinderen werken dank ik de staatssecretaris heel hartelijk voor deze belangrijke toezegging.

Staatssecretaris Teeven:

De Kindervakantieweek valt daaronder, want het gaat om begeleiders van jeugdkampen. Dat moeten wij niet te eng uitleggen. Bijvoorbeeld ook de Stuif-Stuif in Haarlem, waar eveneens problemen zijn geweest, valt daaronder. De heer Çörüz als mede-Haarlemmer zal dat wel herkennen, want elk jong kind in Haarlem ging naar de Stuif-Stuif.

Vervolgens een opmerking over het adolescentenstrafrecht. Adolescenten moeten beter uit een justitieel traject komen dan zij erin gaan, zeker als het gaat om jeugdige delinquenten. Dat is de inzet van het kabinet. Met dit in het achterhoofd brengt de regering binnenkort het in het regeerakkoord aangekondigde conceptwetsvoorstel Adolescentenstrafrecht in consultatie. Dit wetsvoorstel behelst een samenhangende – met een streep onder "samenhangende" – strafrechtelijke aanpak van minderjarigen en jongvolwassenen. In het wetsvoorstel wordt niet alleen voor de doelgroep van 16- tot 23-jarigen een volledig sanctiepakket uit het jeugd- en volwassenenstrafrecht ter beschikking gesteld, ook de maximumduur van de jeugddetentie voor 16- en 17-jarigen wordt van twee naar vier jaar gebracht.

Het biedt ook de mogelijkheid om een Pij-maatregel om te zetten in een tbs-maatregel. Er zal nadrukkelijk gekeken worden naar de ontwikkelingsleeftijd in plaats van naar de kalenderleeftijd. De justitiële reactie wordt daarop toegespitst. Ik weet dat dit een wens is van een meerderheid van de Kamer. Soms is een meer pedagogische aanpak effectiever bij het voorkomen van verder crimineel gedrag dan hard optreden. Een eerste gedachtewisseling met de Kamer heeft mij in ieder geval gesterkt in de gedachte dat er voor deze plannen op veel onderdelen brede steun bestaat. Dat geldt ook voor de maatregel terbeschikkingstelling van het onderwijs waarover ik nu te spreken kom.

In mijn brief over het adolescentenstrafrecht en in het algemeen overleg met de Kamer is aangekondigd dat ik het volgen van onderwijs als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke sanctie in de wet zal opnemen. Zo kan een strafrechtelijk kader als stok achter de deur dienen om jongeren weer naar school te krijgen en hen daar te houden. Naar mijn oordeel geef ik daarmee uitvoering aan het idee van de terbeschikkingstelling onderwijs uit de tijdens de vorige begrotingsbehandeling van Justitie aangenomen motie van de heer Marcouch. Daarnaast ben ik samen met mijn collega's van OCW, SZW en VWS betrokken bij de ontwikkeling van de zogenaamde werkscholen. Die zijn bedoeld voor jongeren in het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, die niet in staat zijn een startkwalificatie te halen maar wel op de arbeidsmarkt mee kunnen doen. Die werkscholen bestaan uit netwerkorganisaties in de regio's. Ik werk daarbij samen met de staatssecretaris van SZW om leerlingen naar de arbeidsmarkt toe te geleiden. Naar aanleiding van de nadrukkelijke zorg die bij de fractie van de PvdA bestaat, kan ik zeggen dat in de regio Flevoland bij de justitiële jeugdinrichting Rentray in Lelystad wordt proefgedraaid. Daar wordt gewerkt met dat concept van werkscholen. Wij proberen jongeren onderwijs te bieden binnen die jji's als zij daar langer zijn, met een verlenging naar de werktrajecten buiten. Dat kunnen de werkscholen zijn waarmee wordt samengewerkt.

Ik wil even terugkomen op wat tijdens het AO is gewisseld over het adolescentenstrafrecht. Ik herhaal dat bevordering van specialistische jeugdkennis waarvoor mevrouw Van Toorenburg maar ook andere leden van de commissie aandacht hebben gevraagd, bij de professionals van zowel het OM als bij de zittende magistratuur van het grootste belang is. Rechtspraak door leken, ook al zijn zij even oud, doet daaraan op zichzelf geen recht. Wij zijn wel bezig met de uitvoering van een motie die dit jaar bij de bespreking van het nationaal jeugddebat is aangenomen. Wellicht kom ik daarop in tweede termijn nog even terug.

Het CDA in de persoon van mevrouw Van Toorenburg pleit voor een grondige analyse van de positie van ouders van kinderen die met de politie in aanraking komen. Ik ben het helemaal eens met de opvatting dat betrokkenheid van ouders in het jeugdstrafproces heel belangrijk is. Op basis van wetenschappelijke inzichten vanuit verschillende onderdelen van de strafrechtketen moet dan ook snel worden ingezet op het betrekken van ouders in opsporings- en vervolgingstrajecten en in het executietraject. Dat is het moment waarop de justitiële jeugdinrichting in beeld komt.

De sociale omgeving waaraan mevrouw Van Toorenburg in haar eerste termijn refereerde, is soms een onderdeel van de oplossing en soms een onderdeel van het probleem. Wij moeten wel vaststellen dat ouders niet altijd een onderdeel van de oplossing zijn. In dit verband heb ik goed notie genomen van hetgeen wij met elkaar hebben besproken tijdens het algemeen overleg. Onze inspanningen met jeugdigen moeten wij intensiveren, maar het moet wel werkbaar blijven. Ik wijs in dit verband op de problemen die zijn ontstaan omdat soms beide ouders aanwezig moeten zijn bij een jeugdstrafzaak. Daar wordt het niet altijd overzichtelijker van.

Daarnaast wijs ik de Kamer er graag op dat ook in het kader van slachtofferrelaties een versterking van de positie van ouders is aangekondigd in het wetsvoorstel spreekrecht. Het gaat om versterking van het spreekrecht, ook van ouders. Dat zou een rol kunnen spelen in de Amsterdamse zedenzaak die op 27 april inhoudelijk wordt behandeld. Ik zal dit wetsvoorstel voor het einde van het kerstreces naar de Kamer sturen.

Ik kom daarmee aan het einde van dit blok, voorzitter.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik heb een vraag aan de minister over het zogenoemde dwangkader voor resocialisatie van veelplegers, of moet ik daarmee nog even wachten?

Staatssecretaris Teeven:

Als ik het mij goed herinner, is de minister daar in zijn schriftelijke beantwoording op ingegaan.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ja, maar die vond ik onvoldoende. Misschien kan ik er beter in de tweede termijn op terugkomen?

Staatssecretaris Teeven:

Ja, dat is een goed voorstel, want dan kan de echte minister u beantwoorden; anders moet u het doen met de staatssecretaris.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik neem aan dat we de ouders niet grondig gaan analyseren als een kind één keer iets heeft misdaan.

Staatssecretaris Teeven:

Het hangt natuurlijk van de situatie af wat er dan gebeurt. Ook die ene keer dat er iets is misgegaan, kan er in de civielrechtelijke context binnen de jeugdbescherming, bijvoorbeeld als er al een traject liep – in eerste instantie bij de vrijwillige jeugdzorg en later in het gedwongen kader – immers van alles zijn gebeurd wat toch noodzakelijk maakt dat je ook bij een eerste individuele strafrechtelijke zaak wél naar het handelen van ouders kijkt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Als er structureel iets mis is, is het prima om die ouders opvoedingondersteuning te geven, desnoods met wat dwang en wat drang. Ik proef echter een beetje dat wij, zoals zo vaak, toch weer doorslaan door meteen bij first offenders, ook als het niet om iets zeer ernstigs gaat, de ouders erbij te betrekken zonder dat die ouders van iets weten en zonder dat er echt iets aan de hand is. Daar wil ik niet naartoe. We kennen allemaal pubers die wel eens iets hebben misdaan en vervolgens komt het allemaal toch weer goed. Ik wil er dus voor waken dat wij hierin doorschieten.

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat de heer Dibi van mij kan verwachten dat doorschieten geenszins de bedoeling is, maar ik denk dat je niet kunt zeggen dat daar sprake van is als er één keer iets strafrechtelijks aan de hand is. Dat kan niet het criterium zijn. Elke individuele zaak moet je op zich beschouwen, maar het uitgangspunt moet niet zijn dat wij daarin doorschieten en dat wij de ouders ogenblikkelijk onder een vergrootglas leggen. Dat ben ik met de heer Dibi eens.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

We hebben juist specifiek gevraagd om een bredere analyse van de rol van ouders, want wij zetten hen niet bij het verhoor door de politie en niet bij de rechter-commissaris. Zij krijgen de stukken niet automatisch. Daar kunnen goede redenen voor zijn, maar die zouden wij graag eens met elkaar tegen het licht willen houden. Wij weten dat het WODC dit soort dingen heel goed kan, want dat doet vaak dit soort interessante onderzoeken. Mogen wij de staatssecretaris vragen om ons hiervan een doorlichting te geven, zodat duidelijk wordt op welke momenten wij ouders erbij betrekken en waar wij dat mogelijk kunnen verbeteren? Dat hoeft echt niet morgen klaar te zijn, maar wij hebben het zo vaak over hapsnapdingetjes. Wij wensen een fundamentelere visie hierop.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan mevrouw Van Toorenburg zeggen dat ik met het WODC zal bespreken hoe dit kan worden ingepast in de onderzoeksagenda van het WODC.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank.

De heer Marcouch (PvdA):

Eerst over de ouders: ik heb bij de vorige begrotingsbehandeling een motie ingediend waarin ervoor wordt gepleit om ouders in het begin, dus al bij de aanhouding, te betrekken. Daarbij gaat het niet zozeer om het strafproces, maar zij zouden wel moeten worden geconfronteerd met hun eigen opvoedingsverantwoordelijkheid en zouden daarop moeten worden aangesproken. De staatssecretaris geeft in zijn brief aan dat hij dit doet, maar er verandert niets. Ik zie namelijk weer hetzelfde riedeltje van de keten: de Raad voor de Kinderbescherming spreekt met zo'n jongen en neemt vaak dagen later telefonisch contact op met de ouders. De ouders worden dus veel te laat ingeschakeld, terwijl het heel relevant kan zijn om de ouders er meteen vanaf het eerste moment bij te betrekken, juist voor de resocialisatie van zo'n kind. Wil de minister daar nog een keer naar kijken om de effectiviteit van die interventie te verhogen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan mij herinneren dat wij vorig jaar bij de begrotingsbehandeling behalve het onderwerp van de terbeschikkingstelling van het onderwijs ook dit onderwerp hebben besproken. Volgens mij had de heer Marcouch toen in eerste instantie voorgesteld dat bij een verhoor van een jeugdige in een strafrechtelijke context de ouders altijd aanwezig zouden zijn. Ik heb mij daar toen tegen verzet, omdat dit de waarheidsvinding niet altijd ten goede zou komen. Nu vraagt hij consequent iets anders. Ik hoor goed wat hij vraagt; hij vraagt nu iets anders. Ik zal mij daarop beraden en ik zal de Kamer hierover informeren.

De heer Marcouch (PvdA):

Mijn verzoek was niet om de ouders bij het verhoor te betrekken maar wel om hen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Een ander punt is die terbeschikkingstelling van het onderwijs.

Ik hoor de staatssecretaris ook zeggen dat de sociale omgeving soms een onderdeel is van het probleem. De uitwerking van de terbeschikkingstelling van het onderwijs moest juist zijn dat jongeren in dat soort gevallen worden onttrokken aan die negatieve sociale omgeving. Dat was ook de strekking van mijn motie. In de uitwerking die ik in de brief van de staatssecretaris lees, zie ik dat de staatssecretaris hiervoor een voorwaarde oplegt, maar dat de jongere wel in dezelfde sociale omgeving blijft. Dat doen we al en dit blijkt weinig effectief. Het is juist de strekking van de motie dat zo'n jongere uit die sociale omgeving wordt gehaald en dat hij als perspectief gedwongen wordt om onderwijs te volgen.

Staatssecretaris Teeven:

Ja, maar er is meer mogelijk. Ik wijs op de toegevoegde voorwaarden onder de algemene voorwaarden onder punt 15 in het wetsvoorstel dat volgende week wordt behandeld in de Eerste Kamer. Daar staat een algemene noemer waaronder we dit soort maatregelen kunnen vangen. Nadrukkelijk is ook in de memorie van toelichting opgenomen dat dit ook kan betekenen dat zo'n jongere uit zijn huidige sociale context moet en dat hij inderdaad een maatregel van onderwijs in een andere sociale omgeving krijgt opgelegd. Er is dus wel in voorzien. Ik heb net melding gemaakt van het juridisch anker dat we nodig hebben om dit allemaal te doen. Een van de dingen die we nodig hebben, is die algemene voorwaarde in het wetsvoorstel nr. 32319.

De heer Marcouch (PvdA):

Betekent dit dat de staatssecretaris er werk van gaat maken dat er bijvoorbeeld onderwijsinstituten komen die in staat zijn om deze jongeren daadwerkelijk perspectief te geven in plaats van ze therapeutisch bezig te houden met onderwijsactiviteiten?

Staatssecretaris Teeven:

Ik ben daar laatst wezen kijken. Ik nodig de heer Marcouch nadrukkelijk uit om ook te gaan kijken bij Rentray in Lelystad. We hebben op dit moment natuurlijk wel een project lopen waarbij we proberen het onderwijs vanuit de jji naar buiten te brengen. We proberen de koppeling te maken met de werkscholen. Ik zeg niet dat dit allemaal erg makkelijk is. Nu is dit allemaal op vrijwillige basis en gaat zo'n jongere naar zo'n werkschool. Je moet dan maar hopen dat hij op die werkschool blijft en daar een startkwalificatie kan halen voor zijn latere leven. Als iemand daar niet aan voldoet, is er straks met de wet echter de mogelijkheid om een soort time-outsituatie te creëren. Dan kun je zeggen dat iemand even naar de gesloten setting, de jji, terugmoet, omdat hij zijn kans heeft gehad en hij hem niet pakt. De dwang wordt wel groter als die wet er straks is.

Ik kom op het volgsysteem voor zedendelinquenten. Mevrouw Gesthuizen heeft opgemerkt dat zij er een groot voorstander van is om mensen die een groot risico vormen voor de samenleving niet zomaar zonder maatregel na een gevangenisstraf helemaal vrij, open en bloot, in de samenleving te zetten. Dat idee sluit natuurlijk heel goed aan bij het idee van mevrouw Helder van de fractie van de PVV voor het wetsvoorstel voor levenslang toezicht op zedendelinquenten na tbs-behandeling, dat ik op dit moment voorbereid. Het uitgangspunt hierbij is dat levenslang toezicht als zelfstandige maatregel in het Wetboek van Strafrecht kan worden opgenomen. In het kader van het zogenaamde zedenvolgsysteem houdt de politie daarnaast aanvullend toezicht op zedendelinquenten. Hierdoor wordt de buurtagent in de gelegenheid gesteld om actie te ondernemen, indien er maatschappelijke onrust ontstaat. Hiermee heb ik volgens mij ook antwoord gegeven op de vragen hierover van mevrouw Helder.

Ik ga over op het een-na-laatste blok, over veiligheid en privacy. Door verschillende leden zijn hier veel vragen over gesteld. Laat vooropstaan dat het kabinet staat voor een balans tussen de bescherming van persoonsgegevens van het individu en het belang van de opsporing en van een veilig Nederland. Dat is volgens mij precies waar het om gaat. Versterking van de informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens zijn dringend noodzakelijk. We hebben dat vorige week tijdens het mondelinge vragenuur met elkaar gewisseld. Diverse incidenten in de laatste weken laten dit ook wel zien. In mijn brief van 27 oktober heb ik daarom aangekondigd dat de meest dringende maatregelen met voorrang zullen worden aangepakt. Daarom zorg ik in eerste instantie voor het wetsvoorstel over meldplicht datalekken, ondersteund met een bestuurlijke boete.

De heren Schouw en Elissen hebben beiden gevraagd naar de boetebevoegdheid van de privacywaakhond. Het College bescherming persoonsgegevens is en blijft het orgaan dat belast is met het toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Er is gesproken over het toekennen van de boetebevoegdheid. De heer Schouw sprak over tanden en de heer Elissen over scherpe hoektandjes. Een heel gebit kwam langs, zou ik bijna willen zeggen. Ik wil hierbij opmerken dat wij wel de nodige zorgvuldigheid moeten betrachten. Daar hebben wij ook over gesproken in het algemeen overleg, niet zo lang geleden. Ik heb gezegd dat ik het belangrijk vind dat het CBP kan optreden tegen privaatrechtelijke overtredingen en dat daar een substantiële boete op staat. Ik heb voorbeelden genoemd van grote bedrijven. Vorige week in het vragenuur heb ik het voorbeeld genoemd van CheapTickets.nl, een typisch voorbeeld van een geval waarin het niet goed ging met de bescherming van persoonsgegevens.

Ik heb de Kamer ook gezegd dat ik die boetebevoegdheid ga vormgeven zodra ik weet wat de inhoud is van de nieuwe Europese privacyrichtlijn. Ik ben mij daarbij zeer bewust van de noodzaak om snel en goed te kunnen handhaven bij bijvoorbeeld datalekken. Daarover hebben wij gesproken in het algemeen overleg. Ik wijs erop, gehoord de heer Schouw, dat het nadrukkelijk niet zo is – dat meende ik een beetje te kunnen opmaken uit zijn woorden, maar ik hoor wel als ik die verkeerd heb geïnterpreteerd – dat ik de boetebevoegdheid van het CBP in de ijskast wil zetten. Dat is zeker niet het geval. Ik heb twee voorbeelden genoemd. Ik heb gezegd dat privaatrechtelijke overtredingen door grote bedrijven substantieel moeten worden beboet. Ik heb ook een voorbehoud gemaakt, in een ander voorbeeld, met betrekking tot de handhaving in de veiligheidssector. De vraag is of wij daar op die manier tekeer moeten gaan met boetes voor burgers en kleine bedrijven. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat ik mij nog aan het herberaden ben op de vraag of de rol die het CBP nu in de veiligheidssector speelt onverkort moet worden gehandhaafd.

Er zijn dus drie dingen. De eerste is de meldplicht datalekken. Die komt op korte termijn. Daarnaast is er de bevoegdheid in de privaatrechtelijke sfeer. Daarvoor wacht ik op Europa. Als de inhoud van de nieuwe richtlijn bekend is, gaan wij er met voortvarendheid mee aan de gang. Wat betreft de veiligheidssector, beraad ik mij op de vraag of wij moeten doorgaan op de weg die wij de afgelopen jaren zijn ingeslagen. Zo ziet het veld er op dit moment uit.

De heer Van der Steur heeft gevraagd of ik kan bevestigen dat bij alle veiligheidsmaatregelen die worden genomen goed op de privacyaspecten wordt gelet en de Kamer in staat wordt gesteld om die afweging te toetsen. Bij alle wetsvoorstellen waarbij sprake is van een beperking op het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zullen wij de privacyaspecten in de afweging en besluitvorming betrekken. Daarvan zal verslag worden gedaan in de memorie van toelichting bij het betreffende wetsvoorstel. Indien nodig zal een wetsvoorstel vergezeld gaan van een Privacy Impact Assessment, zoals wij hebben besproken.

De Kamer heeft een wens uitgesproken wat betreft concrete privacywaarborgen. De heer Elissen heeft in dat verband gevraagd naar het privacyaspect in de Nationale Cyber Security Strategie. Ook wat dit betreft kan ik de Kamer hopelijk geruststellen. Waarborgen op het terrein van privacy worden ook als uitgangspunt gehanteerd voor de Nationale Cyber Security Strategie.

Eenzelfde beoordeling wat betreft privacy wordt ook gemaakt ten aanzien van het voorstel van de heer Elissen over het gebruik van beelden gemaakt door burgers. Hij vroeg of het kabinet het mogelijk gaat maken dat burgers beelden van daders op het internet kunnen zetten zonder dat zij bang hoeven te zijn voor strafvervolging of beboeting. De minister en ik hebben vastgesteld dat het tonen van camerabeelden aan een breder publiek de opsporing kan bevorderen en dus nuttig kan zijn. Dat delen wij met een meerderheid van de Kamer. De wet kan mijns inziens op dat onderdeel wat meer ruimte bieden. Daarbij moet worden gezorgd voor een goede afweging tussen het opsporingsbelang en de belangen van de afgebeelde personen, van slachtoffers en anderen. Al die belangen moeten daarbij in het oog worden gehouden. In mijn brief van 27 oktober jongstleden – die is inderdaad nog niet zo lang geleden aan de Kamer gezonden – heb ik uiteengezet dat de Wet bescherming persoonsgegevens naar mijn oordeel mogelijkheden biedt om dergelijke gegevens van strafrechtelijke aard te verwerken. Dat zal onderwerp zijn van het wetsvoorstel dat volgende maand in consultatie gaat.

Dit is het einde van het blok, voorzitter.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik had een vraag over het inzetten van burgers bij opsporing en aanhouding van verdachten. Daarbij kan worden gedacht aan zowel "Pak de overvaller, pak je mobiel" als aan de door de politie gecreëerde file om een benzinedief te pakken, waarbij onlangs een dode is gevallen. Denkt de staatssecretaris dat er voldoende kennis is bij de politie over hoe hiermee moet worden omgegaan en dat er voldoende waarborgen zijn?

Staatssecretaris Teeven:

Laat ik toch even de puntjes op de i zetten bij deze voorstelling van zaken, zonder op individuele zaken in te gaan. Wij moeten niet denken dat elke benzinedief dezelfde is. Sommige mensen rijden met valse kentekenplaten, in gestolen auto's of met valse identiteitspapieren. Ik zeg niet dat dit in deze zaak zo is gebeurd, want op een individuele zaak gaan wij niet in. De ene benzinedief is kortom de andere niet. De een doet het voor de eerste keer, de ander voor de tiende keer. Daarom moeten wij de opsporing naar mijn mening in staat stellen om maatregelen te nemen die effectief zijn, bijvoorbeeld in het geval van de filefuik. Ik denk dat er bij de politie en het Openbaar Ministerie in Nederland voldoende inzicht aanwezig is om de maatregelen te nemen die in het belang van een goede opsporing noodzakelijk zijn, wat niet wil zeggen dat er nooit fouten worden gemaakt in een individuele zaak.

De heer Dibi (GroenLinks):

De staatssecretaris denkt dat er voldoende kennis en inzicht is en dat er voldoende waarborgen zijn. Ik vind dat iets te mager. Het gaat mij niet om de verdachte, maar om de burgers die gebruikt worden om de verdachte op te sporen en aan te houden. Daarbij zijn ook slachtoffers gevallen. Het gaat mij ook niet om deze individuele zaak. Als wij burgers vragen om mee te helpen om verdachten op te pakken, moeten wij er wel voor zorgen dat er zo min mogelijk risico is voor de burger zelf. Is dat nu voldoende afgedekt, vraag ik de staatssecretaris. Hij was heel ruimhartig in het toezeggen van het onderzoek door het WODC dat gevraagd werd door mevrouw Van Toorenburg. Misschien kan hij met het WODC eveneens bespreken dat het ook hiernaar nog eens kijkt.

Staatssecretaris Teeven:

Ik ben van oordeel – laat ik duidelijker zijn, want de heer Dibi vond mij wat te algemeen – dat er voldoende kennis is bij opsporings- en vervolgingsinstanties om gebruik te maken van bevoegdheden waarbij gebruik wordt gemaakt van de assistentie van burgers. Ook ben ik van mening dat er in zijn algemeenheid voldoende waarborgen zijn dat er met de belangen van die derdenburgers goed wordt omgegaan. Ik breng in herinnering dat ik vorig jaar bij de begrotingsbehandeling aan mevrouw Van Toorenburg de toezegging heb gedaan dat ik de derdenopsporing in het algemeen in een nader onderzoek zou betrekken. Het ging om een verzoek van de CDA-fractie, die wilde weten hoe wij daarmee moesten omgaan. Dit onderzoek loopt op dit moment. Toen heb ik volgens mij ook aangegeven dat ik daarvoor meer dan een jaar nodig zou hebben. Dit kan daarin heel goed worden meegenomen. Daartoe zijn wij bereid.

De voorzitter:

Laatste maal, mijnheer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris zegt dat de risico's voor burgers bij het aanhouden van verdachten worden meegenomen in een eerder toegezegd onderzoek en dat de Kamer daarover dus wordt geïnformeerd?

Staatssecretaris Teeven:

Vorig jaar heb ik bij de begrotingsbehandeling volgens mij toegezegd – ik zeg dit even uit het hoofd – om te kijken naar de belangen die kunnen spelen als derden worden betrokken bij de opsporing, of als derden, mensen die geen verdachte zijn, moeten worden verplicht om handelingen te verrichten teneinde mee te werken bij de opsporing. Vorig jaar hebben wij daarover met elkaar gesproken. Daarin zou het onderwerp dat de heer Dibi aan de orde heeft gesteld, kunnen worden meegenomen.

De heer Schouw (D66):

Ik kom terug op het onderwerp privacy. Dat is voor de fractie van D66 heel belangrijk, en naar ik aanvoel ook voor het kabinet. Ik twijfel echter een beetje aan de geloofwaardigheid van het kabinet op dit punt. Hierover hebben wij eerder met de staatssecretaris gesproken. Volgens mij heeft de hele commissie toen tegen de staatssecretaris gezegd: overdenk nog eens even de boetebevoegdheid van het CBP. Dat zou de staatssecretaris doen, en hij zou ons daar per brief over informeren. Dat was de feitelijke gang van zaken. Die brief hebben wij laatst ontvangen. Daarin staat de redenering zoals de staatssecretaris die hier weergeeft. Ik herinner de staatssecretaris eraan dat er toch vrij breed de behoefte bestond om de boetebevoegdheid snel te regelen. Er moet een privacywaakhond met tanden zijn. Ik vraag de staatssecretaris dus nog één keer of hij een inspanning kan verrichten om dit in de eerste helft van 2012 in gang te zetten. Zo niet, dan ben ik genoodzaakt om hierover een motie in te dienen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik roep in herinnering dat het algemeen overleg toen niet heeft geleid tot het indienen van moties. Ik kan me heel goed herinneren – volgens mij staat het ook zo in de Handelingen – dat ik de drie situaties die ik zonet heb beschreven, ook tijdens het algemeen overleg uiteen heb gezet. Ik heb gezegd dat ik meteen zou beginnen met de meldplicht datalekken. Met Europa zal ik overleggen over de vraag hoe wij moeten omgaan met de boetebevoegdheden in het kader van de grote bedrijven; ik heb gezegd dat ik daarmee zo snel mogelijk aan de gang ga. Bovendien heb ik gezegd dat ik me opnieuw zou beraden na overleg met de minister die naast mij zit over de vraag hoe wij moeten omgaan met de rol van het CBP in de veiligheidssector.

Volgens mij heb ik met mijn brief van 27 oktober duidelijk gemaakt dat ik daarmee bezig ben. De heer Schouw heeft het over de eerste helft van 2012, dus voor 30 juni 2012. Ik hoop dat de Europese agenda dit toelaat. Ik denk dat het gaat lukken, maar ik weet het niet zeker.

De heer Schouw (D66):

Er is destijds een VAO aangekondigd, juist op dit punt. Dat VAO staat nog op de lijst, het moet nog worden gepland. Deze begrotingsbehandeling loopt vooruit op dat VAO over de privacy. Mijn fractie wil niet dat het kabinet zich op dit punt afhankelijk maakt van de voortgang in Europa. Wij zien daar echt absoluut de inhoudelijke noodzaak niet toe. Vorige week in het vragenuur toen het ging over de problemen met de website CheapTickets.nl, verwees de staatssecretaris naar het CBP. Dat geeft nog eens indringend aan dat we echt moeten zorgen dat we die organisatie instrumentaliseren.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb goed geluisterd naar de woorden van de heer Schouw. Ik heb zonder enig bravoure vorige week tijdens het vragenuur gezegd dat we zeer voortvarend aan de gang zijn met een meldplaats datalekken. Dat wordt zeer binnenkort in consultatie genomen. De opstelling van de D66 verbaast mij wel een beetje. Over alles moet de regering van deze partij namelijk in Europa overleg plegen om het beleid nationaal niet uit de pas te laten lopen. Dit is nou typisch een onderwerp, zeg ik van de zijde van de regering, waarbij je met je nationale privacywaakhond niet uit de pas moet lopen met de rest van West-Europa.

De heer Schouw (D66):

De staatssecretaris kan geen begin van een inhoudelijke argumentatie geven over de vraag waarom je op dit punt zou moeten wachten op Europa. Hij weet dat zelf ook hartstikke goed. Mijn conclusie is dat het opzet is van dit kabinet om die waakhond geen tanden te geven. Als het namelijk geen opzet zou zijn van het kabinet, had de staatssecretaris zijn nek uitgestoken, zowel voor het budget als voor de bevoegdheden. Op al deze punten zit hij echter gewoon op zijn handen!

Staatssecretaris Teeven:

Ik begrijp de emoties van de heer Schouw. Ik wijs er echter op dat mijn standpunt in dezen niet anders is dan ik in het AO al heb gezegd. Ik wijs erop dat de regering de dingen die zij zo belangrijk vindt, heeft opgenomen in het regeerakkoord. Die voeren we dus ook uit. Ik wijs erop dat ik al eerder heb gezegd dat ik vind dat het CBP inderdaad tanden moet hebben, zeker op het gebied van handhaving, ook op privaatrechtelijk vlak. Ik heb echter ook gezegd dat we wel de nodige zorgvuldigheid in acht moeten nemen en dat we als de Europese Commissie initiatieven neemt, daar nationaal niet doorheen moeten wandelen.

De heer Elissen (PVV):

De staatssecretaris maakt duidelijk dat er waarborgen voor de privacy zijn in de Nationale Cyber Security Strategie. Uitstekend, daar zijn wij een groot voorstander van. Mijn vraag was echter niet zozeer gericht op de waarborgen van de crimineel als wel op de garanties voor de burger en het midden- en kleinbedrijf. Ik doel dan bijvoorbeeld op een juwelier die wordt overvallen. Ik wil niet het risico lopen dat er voor die burger en die kleine ondernemer een risico blijft bestaan op een bestuurlijke boete. Dit wil ik niet in de lucht laten hangen. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?

Staatssecretaris Teeven:

In een reactie op de opmerking van de heer Kohnstamm deze zomer heb ik meteen al gezegd dat het niet de bedoeling is van het kabinet dat burgers en kleine bedrijven die op een bepaalde manier meewerken met de opsporing ogenblikkelijk worden geconfronteerd met hoge boetes. Ik heb dit vanavond al gezegd, ik heb het gezegd toen de publiciteit er kwam, ik heb het in mijn brief gezet en ik heb ook gezegd dat we opnieuw bekijken hoe de rol van het CBP moet worden ingevuld in de veiligheidssector.

De heer Elissen (PVV):

Ik wil het toch scherper krijgen. Mijn fractie is absoluut voorstander van de bestuurlijke boete en de scherpe hoektanden. Ik sluit mij graag aan bij een vorige spreker, die al memoreerde dat we niet per se op Europa hoeven te wachten. We kunnen immers ook zorgen dat we in het proces vroegtijdig voorsorteren en ons standpunt duidelijk maken, desnoods via bijvoorbeeld voorbehouden. Onze inzet moet zijn het regelen van die bestuurlijke boete en dat liefst zo snel mogelijk. In dat traject moet dan direct ook geregeld worden dat die boete niet van toepassing kan zijn op de individuele burger of het midden- en kleinbedrijf, bijvoorbeeld via de route van het normeringskader.

Staatssecretaris Teeven:

De wens van de heer Elissen is mij volstrekt duidelijk. Nogmaals, ik maak duidelijk dat we niet uit de pas moeten lopen met initiatieven van de Europese Commissie.

Ik heb in het algemeen overleg ook niet gezegd dat dit een jaar zal duren. Ik heb gezegd dat wij meteen aan de slag gaan met de meldplicht datalekken. Dat andere verhaal loopt. Wij verschillen niet van mening over de gewenste uitkomst, namelijk dat er een hoge boete komt. Ik wil alleen niet dat wij wetgeving ontwikkelen die vervolgens in Europees verband spaak loopt. Dit is typisch iets wat wij niet zomaar nationaal kunnen regelen.

De heer Elissen (PVV):

Volgens mij spreek je in Europees verband een aantal kaders af. Vaak zijn dat minimuminspanningsverplichtingen. Je kunt ook voorbehouden maken. Wat mij betreft, kunnen wij gewoon nationaal de regie nemen en bepalen dat wij niet willen dat burgers of het mkb een bestuurlijke boete krijgen. Het zou te gênant voor woorden zijn om daar al te lang mee te wachten. Op welke termijn denkt de staatssecretaris dat te realiseren?

Staatssecretaris Teeven:

Tijdens het algemeen overleg heb ik al aangegeven dat ik verwacht het overleg binnen een aantal maanden te hebben afgerond. De heer Schouw spreekt over het eerste halfjaar van 2012. Dat lijkt mij een zeer redelijke termijn.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb mijn vraag over de app al aan de minister gesteld, maar die moest aan de staatssecretaris worden gesteld. Met die app kan men niet alleen bellen met de politie, maar ook beelden en teksten versturen. Uit het schriftelijke antwoord kon ik geen duidelijke conclusie trekken. Ik denk dat de staatssecretaris dit wel wil doen, alleen wordt het meegenomen in een ontwikkelproces.

Staatssecretaris Teeven:

Ik moet realistisch zijn. Ik heb goed gehoord dat de minister heeft gezegd dat het op mijn bordje lag. In de gemeenten Best, Son en Breugel en Oirschot is zo'n initiatief genomen. Ik ben daar ongeveer een maand geleden geweest om de app in gebruik te stellen. Dat is de eerste app waarbij burgers konden waarnemen wat de politie deed en ook konden reageren, bijvoorbeeld door informatie te verstrekken. De politie Brabant Zuid-Oost wil dit initiatief uitbreiden. Ik sta helemaal niet onwelwillend tegenover het verzoek van de heer Marcouch. De minister ook, want hij is nog meer dan ik een groot liefhebber van automatisering en digitalisering van informatie. Wij gaan daar voortvarend mee door en wij proberen de ideeën van de heer Marcouch in te passen in wat er al in gang is gezet bij de politie Brabant Zuid-Oost.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb van dit initiatief gehoord, maar dat is niet van het niveau van "als elke seconde telt" en 112. Het gaat mij vooral om de snelheid waarmee beelden en teksten kunnen worden uitgewisseld. Ik overweeg een motie op dit punt. Kan ik die achterwege laten omdat de staatssecretaris zegt: dit gaan we gewoon doen?

Staatssecretaris Teeven:

Als elke seconde telt, moet de informatie van de politie worden doorgegeven.

De heer Marcouch (PvdA):

De minister knikt ja.

Staatssecretaris Teeven:

Dat zag ik niet, omdat ik u aankeek. Maar ik zie nu ongeveer iedereen ja knikken. Ik denk dat u uw motie achterwege kunt laten. U kunt ervan uitgaan dat de minister en ik op dit punt initiatieven ontplooien. Ik was er erg enthousiast over, maar wij hebben het de laatste weken zo druk gehad dat ik daar nog niet met de minister over heb kunnen spreken.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik laat mijn motie achterwege en ik denk graag mee.

De voorzitter:

Fantastisch. Dan is de staatssecretaris volgens mij nu aangekomen bij zijn toegevoegde en laatste punt van de beantwoording.

Staatssecretaris Teeven:

Dat zou geen recht doen aan de inbreng van de mevrouw Schouten en die van de heer Van der Staaij. Mevrouw Schouten vroeg naar de mogelijkheid om beelden van overvallen ten behoeve van de opsporing te publiceren. Een vorm waarbij justitie hiertoe verplicht is, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen, achten wij niet de goede weg. Naar ons oordeel is de koninklijke weg dat particulieren hun zelfvervaardigde camerabeelden van strafbare feiten ter beschikking stellen aan politie en Openbaar Ministerie, bijvoorkeur in combinatie met het doen van aangifte. Dat is de meest voor de hand liggende weg. Onder omstandigheden kan een particulier rechtmatig gegevens op internet zetten, zoals de heer Elissen al onder de aandacht bracht. De voorwaarde is dan dat het belang van opsporing en vervolging ermee is gediend en dat er geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Dat vergt nog nader onderzoek. Wij werken dus aan wijziging van artikel 22 van de Wet bescherming persoonsgegevens waardoor het mogelijk wordt om bij Algemene Maatregel van Bestuur dergelijke voorwaarden vast te stellen. Daarnaast wordt bekeken of de regulering van gebruik van camerabeelden door particuliere beveiligingsorganisaties een optie is. Verder wordt op dit moment onderzocht hoe politie en justitie effectiever gebruik kunnen maken van camerabeelden die aan hen ter beschikking zijn gesteld.

Het College van procureurs-generaal werkt op dit moment aan een aanwijzing om die mogelijkheid om opsporingsberichten via internet te verspreiden, onder de aandacht van de politie te brengen.

De heer Van der Staaij heeft een vraag gesteld over het door de Eerste Kamer aanvaarde wetsvoorstel over de regeling voor een tegemoetkoming in adoptiekosten, die nog steeds niet in werking is getreden. Hij had zorgen over een snelle inwerkingtreding. De regeling tegemoetkoming in de adoptiekosten zal op 1 januari 2012 in werking treden. Dat is het vaste wetgevingsmoment voor deze wet. Ik hecht er nog wel aan om op te merken dat de tijd die is verstreken sinds de aanvaarding door de Eerste Kamer geen gevolgen heeft voor het recht op vergoeding. Dat recht zal bestaan voor adoptieouders die vanaf 1 januari 2009 aan de voorwaarden voldoen, maar dat hebben we al eerder gewisseld. Voor de zomer is door de Tweede Kamer de wens uitgesproken dat de wet eindig zou zijn. Ik heb toen gezegd dat ik zal zoeken naar een alternatief. Mijn voorstel is op dit moment dat ik dit zal meenemen in een brief aan de vaste commissie over de stand van zaken rond adoptie.

De heer Van der Staaij heeft ook gevraagd om een brief van mij over de nazorg aan ex-gedetineerden en de plannen voor vrijwilligersorganisaties. Ik heb de € 750.000 die hij noemde beschikbaar gesteld voor de justitiële nazorg. Ik heb besloten om dat budget voor twee jaar, voor 2012 en 2013, met € 750.000 te verhogen. Om te zorgen voor voldoende capaciteit voor de opvang en begeleiding van ex-gedetineerden kopen we naast de subsidie voor de 150 plekken bij de 24 uursnazorginstellingen ook nog eens 270 plekken in bij de regionale instellingen voor beschermd wonen. Ik ga ervan uit dat die capaciteit beschikbaar is, omdat zich dit jaar, evenals in 2010, geen grote wachtlijsten hebben voorgedaan. We hebben ook geen signalen dat dit anders zou zijn; dat was ook een vraag van de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij heeft gezegd dat de aansluitende vrijwillige nazorg ook van belang is. De nazorggelden worden in 2012 en 2013 gecontinueerd met 6 mln. Die middelen worden weer verdeeld over de centrumgemeenten en zijn dus bestemd voor de regionale coördinatie van de ketenregie nazorg via het veiligheidshuis. Daarmee denken we ook een extra impuls te geven aan de opzet van de regionale samenwerking die gemeenten via de veiligheidshuizen verder vorm kunnen geven.

De heer Van der Staaij heeft ook gevraagd hoe ik denk over de mogelijkheden om de rechten van kinderen op kennis over hun afkomst te regelen, opdat ze altijd duidelijkheid krijgen over de vraag waar ze vandaan komen en wat hun wortels zijn. Hoe denk ik over een Haags verdrag inzake het niet-genetisch ouderschap? Tijdens een in 2010 gehouden bijzondere bijeenkomst van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, waarin de werking van het Haags Adoptieverdrag onderwerp van bespreking was, is al ten aanzien van het internationale draagmoederschap de aanbeveling gedaan dat de Haagse Conferentie een verdere studie uitvoert. Ik zal, mede gelet op de opmerkingen die gemaakt zijn over het recht op kennis over de afstamming, genoemd in artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, bezien of ook hierin een rol is voor de Haagse Conferentie.

De heer Van der Staaij heeft ten slotte gevraagd naar commercieel draagmoederschap. Dat is verboden, maar wordt dit gehandhaafd? Het huidige beleid rond commercieel draagmoederschap wordt op dit moment bezien. Ik ben hierover nog in overleg met de minister van VWS en ik zal de Kamer binnenkort, voor het kerstreces, een nadere oriëntatie doen toekomen. Daarbij zal ik ook de vraag naar de handhaving van de bestaande strafbepalingen betrekken. Ik zal dan de positie van het kabinet op dit punt bekendmaken.

Voorzitter, ik denk dat ik door de vragen heen ben.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik dank de beide bewindslieden voor hun beantwoording in eerste termijn. Ik krijg het signaal dat er behoefte is aan een tweede termijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

En nog een vraag over dit laatste blokje. Wij hebben een beetje een teleurstellend antwoord gekregen van de bewindslieden over de pilot die wij graag uitgevoerd zouden willen zien naar reassuring policing. Wij wilden dit immers met name koppelen aan de veiligheidshuizen. Dit is niet iets in het algemeen van de politie, maar wij vragen daar wel graag aandacht voor. Wij horen dat er hier en daar iets gebeurt, maar de structurele betrokkenheid van burgers, horeca en winkeliers missen wij nog. Wij zouden graag extra aandacht daarvoor willen hebben. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij met een veiligheidshuis in gesprek gaat om te bekijken of hij het voorbeeld dat in Engeland en Wales zo succesvol is, toch ergens eens kan uitproberen?

Staatssecretaris Teeven:

De minister zal in tweede termijn nog even daarop terugkomen.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb drie heel korte vragen over punten die ik niet gehoord heb. Die punten zijn wel in de schriftelijke beantwoording meegenomen, maar wat mij betreft niet voldoende. Mijn eerste vraag gaat over de balkenendenorm. Geldt die voor de hele breedte van de begroting van Justitie, dus ook voor agentschappen enzovoort? Mijn tweede vraag betreft de winnaar van de Hein Roethofprijs. Die gaat juist over preventie. Is er ook vanuit het ministerie van Justitie een bijdrage in het Jeugdsportfonds? Mijn derde vraag gaat over het mentorschap. Wij gaan daar binnenkort over praten. Ik wil het daar dus niet uitvoerig over hebben op dit moment, maar tussen de nieuwe wet en de huidige regeling van VWS valt een gat. De mentoren zijn bang dat zij daardoor financieel in de knel komen. Ik vraag niet meteen om geld maar om overleg met het veld om te bezien of die angst reëel is.

Staatssecretaris Teeven:

Ik begin met de beantwoording van de laatste vraag. Ik ben een aantal weken geleden op een open dag geweest van de vereniging die zich met mentorschap bezighoudt. Ik heb toen al aangeboden dat ik nader overleg zal plegen met de organisaties over de knelpunten. Ik kan dus toezeggen dat ik in overleg zal treden en wel op korte termijn.

Ik kom nu op het Jeugdsportfonds. Ik ben op dit moment in gesprek met de minister van VWS om te bezien of er mogelijkheden zijn om samen met VWS het Jeugdsportfonds op enigerlei wijze nader te ondersteunen. Ik zal de Kamer daarover samen met de minister van VWS informeren.

De beantwoording van de vragen over de balkenendenorm heb ik reeds naar de Kamer gestuurd. Gevraagd werd bijvoorbeeld of wij forensische zorg inkopen bij instellingen waarvan het salaris van de directieleden ver boven de balkenendenorm ligt. Ik begrijp dat de heer Recourt die beantwoording niet gezien heeft.

De heer Recourt (PvdA):

Kan de staatssecretaris mij zeggen waar ik die kan vinden? Dan zoek ik die op en kom ik er eventueel later op terug.

Staatssecretaris Teeven:

Die beantwoording is aan de Kamer gestuurd. Ik zal in mijn tweede termijn hierop terugkomen, maar volgens mij is de beantwoording eergisteren naar de Kamer gezonden.

De voorzitter:

Ik dank beide bewindslieden voor hun beantwoording. Er volgt een tweede termijn. Ik hoop dat de leden der Kamer zich even verdiepen in de spreektijd per fractie. Die spreektijd is inclusief de mogelijke indiening van moties. Ik zeg dit erbij, want de populariteit binnen hun fractie stijgt niet als de leden meer dan de toegemeten tijd verbruiken.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Allereerst dank ik de bewindslieden voor de beantwoording, voor de toezegging voor een betere start in de vog en voor de punten die ik zojuist noemde. De belangen van het slachtoffer moeten goed en zelfs beter dan tot nu toe behartigd worden door de overheid. Als de wens van het slachtoffer tot strenger straffen echter uitgangspunt wordt voor de hoogte van de straf, zijn wij op een weg zonder eind. Dan is de straf namelijk nooit zwaar genoeg. Alle Nederlanders, ook slachtoffers, snappen dat de rechter onafhankelijk moet zijn om de straf te bepalen. Zij snappen dat de rechter moet straffen als een gemiddelde Nederlander. Het kabinet gaat hier in de fout. Door het belang van het slachtoffer te verwarren met de terechte emotie van het slachtoffer ten aanzien van een zware straf, misschien wel een zo zwaar mogelijke straf, doe je het slachtoffer geen recht meer. Met dit uitgangspunt doet de rechter het namelijk nooit goed, want de straf is nooit zwaar genoeg. Op die manier neem je gezag weg en dat maakt Nederland op termijn niet veiliger.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Ik dien drie moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten steeds meer toezichthouders in dienst hebben die, aanvullend aan de politie, bij moeten dragen aan een grotere veiligheid en leefbaarheid in de openbare ruimte;

constaterende dat er een grote en onwenselijke versnippering is in de uniformering, toerusting en opleiding van deze toezichthouders, die zo snel mogelijk weggenomen moet worden;

constaterende dat niet al deze toezichthouders ook daadwerkelijk handhavend op kunnen treden, dat handhavers door de BOA-regelgeving slechts bij een beperkt aantal overtredingen in kunnen grijpen en dat het Openbaar Ministerie toestemming moet geven voor de inzet van BOA's;

overwegende dat voor iedereen duidelijk moet zijn dat gemeentelijk toezichthouders in de openbare ruimte bevoegd zijn om stevig in te grijpen, beschikken over de benodigde vaardigheden en fysiek en mentaal voorbereid zijn op hun werkzaamheden;

roept de regering op om zo snel mogelijk wettelijke kaders te scheppen voor de gemeentebrigadier, de toezichthouder die op gezag van het gemeentebestuur doortastend op kan treden tegen alle overtredingen in de openbare ruimte, en daarbij tevens eisen te stellen aan uniformering, opleiding en samenwerking met de politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (33000-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aangiftebereidheid onder slachtoffers van haatcriminaliteit te laag is, terwijl het voor de bestrijding van haatcriminaliteit cruciaal is dat meteen aangifte gedaan wordt bij de politie;

constaterende dat de verdachten meestal bekenden zijn, zoals collega's, klas- of buurtgenoten, waardoor de kans op vergelding na een aangifte zeer hoog is;

constaterende dat door de politie onvoldoende onderkend wordt dat het pesten en treiteren van bijvoorbeeld LHBT-personen zorgt voor een ernstige wijze van vrijheidsberoving, waardoor mensen zichzelf niet authentiek kunnen gedragen op straat, hun huis niet uitdurven of geen bezoek meer durven ontvangen;

constaterende dat de lage pakkans voor daders van haatcriminaliteit de aangiftebereidheid negatief beïnvloedt, terwijl zeer effectieve opsporingsmethoden, zoals lokagenten of intensief cameratoezicht, onvoldoende benut worden;

constaterende dat het dus in handen van de overheid ligt om de aangiftebereidheid voor deze ernstige vrijheidsberovende haatcriminaliteit te vergroten;

verzoekt de regering, de aangiftebereidheid van slachtoffers van haatcriminaliteit te vergroten door het anoniem doen van aangifte echt overal mogelijk te maken en door bij de politie de kennis van haatcriminaliteit te vergroten zodat de ernst van het misdrijf meteen onderkend wordt en de meest effectieve opsporingsmiddelen worden ingezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marcouch, Van Raak, Berndsen, Dibi, Van der Staaij en Çörüz.

Zij krijgt nr. 25 (33000-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit ervaringen met "youth courts" in de Verenigde Staten, waar jonge "first offenders" door leeftijdsgenoten met hun gedrag worden geconfronteerd, blijkt dat zij daarna veel minder recidiveren;

van mening dat een Halt-afdoening effectiever zou kunnen zijn als de dader zich voor leeftijdsgenoten moet verantwoorden;

van mening dat het verantwoorden tussen leeftijdsgenoten een belangrijk opvoedkundig effect op alle betrokken jongeren heeft;

van mening dat jongeren na een training lid kunnen worden van een zogenaamde "jeugdrechtbank" en daardoor net als de dader ook meer respect zullen krijgen voor politie en justitie;

roept de regering op, in Veiligheidshuizen een proef te doen met deze "jeugdrechtbanken",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Marcouch, Van Toorenburg en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (33000-VI).

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Voorzitter. Ik bedank de bewindspersonen voor de beantwoording in eerste termijn. Ik heb een paar korte vragen die ik in eerste termijn niet aan de orde heb gesteld, maar nu snel de revue wil laten passeren.

Allereerst heb ik een vraag over kinderontvoering. Die gaat in het bijzonder over het voorstel van wet van het lid Timmer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot rechtsmacht en strafmaat ter zake van internationale kinderontvoering. Dit voorstel ligt al een tijdje stil; ik zie de staatssecretaris al knikken. In de wandelgangen wordt gezegd dat de voorgestelde verruiming van de rechtsmacht inmiddels overbodig is en dat de strafmaat in feite al gedekt wordt door, naar ik meen, artikel 279. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Deelt hij dit uitgangspunt of moedigt hij de Kamer juist aan om het voorstel vlot te trekken? Ik hoor het graag.

In het kader van meer efficiency en slagkracht had ik gisteren ook graag nog aandacht willen vragen voor de positie van de KMar binnen het politiebestel. De tijd ontbreekt ook nu weer. Ik zal dit onderwerp dan ook op een ander moment aan de orde stellen, maar heb alvast de volgende vragen. Over hoeveel fte's beschikt de KMar nu eigenlijk? En, belangrijk: hoeveel fte's zijn daarvan het afgelopen jaar voor de politie ingezet?

Dan heb ik nog het puntje van de diefstal van mobiele telefoons. Straatroof, hele transporten, het is inmiddels een ware rage geworden. Bij aangifte is de boodschap: houd Marktplaats.nl in de gaten, meer kunnen wij niet voor u doen. Dat vind ik behoorlijk somber. Ik heb hierover eerder schriftelijke vragen gesteld en de staatssecretaris gaf toen aan in afstemming met zijn collega van EL&I naar mogelijke maatregelen zou kijken. We zijn inmiddels maanden verder; ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij nu zicht heeft op die beloofde maatregelen.

Naar aanleiding van de eerste termijn en de schriftelijke beantwoording heb ik nog vragen over de regels en bepalingen die de inzet van de politie steeds verder hebben beperkt. Kan de minister aangeven wanneer de onderhandelingen met de bonden van start gaan? Kan hij ook het tijdspad inschatten dat nodig is om tot een akkoord te komen? Denkt de minister hierbij ook aan een arbeidstijdenbesluit, aangezien de ATW zelf ook voor de nodige belemmeringen lijkt te zorgen?

Dan kom ik bij de outlaw biker-criminelen. In eerste termijn vroeg ik in een interruptie al om een overzicht van het aantal mensen dat in het afgelopen jaar vervolgd en veroordeeld is en om aan te geven waarvoor. Ik heb zojuist al gesproken over artikel 20, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek. Ik hecht er zeer aan dat de minister daar uitvoerig op ingaat binnen drie maanden. Dat is na het kerstreces, dus we kunnen er nog even op kauwen. Hoe verder ik me erin verdiep, hoe wranger het aanvoelt dat wel de vereniging van Enschedese cannabisconsumenten kan worden verboden op grond van artikel 20, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, maar dat we bijvoorbeeld bij de Hells Angels nog steeds niets voor elkaar weten te boksen. Ik doe een dringend beroep op de minister om hier werk van te maken en binnen nu en drie maanden duidelijkheid te bieden.

Wat de meldkamer betreft, stellen de schriftelijke antwoorden op mijn vragen ietwat teleur. Er wordt gesproken over AMBER Alert en social media, terwijl ik de vragen daarover duidelijk gesteld had in relatie tot de meldkamer; dat wordt echter ineens als een apart gegeven beschouwd. De keuze voor het model is stap één, maar vervolgens komen een heleboel vragen aan de orde bij de inrichting van het model. Dat bedoelde ik toen ik sprak over AMBER Alert, cameratoezicht et cetera. Waar praten we überhaupt over? Dat vroeg ik gisteren. Gaat het alleen om noodhulp, of bied je ook die Intel-functie aan? Sluit het concept aan bij de toekomst, sluit het aan bij crisismanagement en sluit het aan bij de toenemende invloed van social media? Wat doen we met AMBER Alert en cameratoezicht? In dat kader hadden die vragen bezien moeten worden. De beantwoording en het muizengaatje dat de minister bood ten aanzien van de hoeveelheid meldkamers, hebben mij doen besluiten om de volgende motie in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nog altijd geen definitieve beslissing is genomen over het aantal meldkamers;

constaterende dat de gesignaleerde besluiteloosheid tot onrust en onzekerheid leidt;

verzoekt de regering, zorg te dragen voor een spoedige beslissing, in ieder geval binnen drie maanden, waarbij het centrale model leidend is;

verzoekt de regering, erop toe te zien dat de inrichting van voornoemd model aansluit bij nieuwe ontwikkelingen en dus toekomstproof is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hennis-Plasschaert, Brinkman, Çörüz en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (33000-VI).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik kreeg een motie van de heer Van der Staaij onder ogen over de politiecapaciteit, die medeondertekend is door de coalitie en de gedoogpartner. Ik heb haar zelf ook van harte ondersteund. Het gaat om een onderzoek om te bekijken of het aantal wijkagenten op dit moment wel voldoende is. Nu heeft de oppositie de coalitie daar heel vaak op bevraagd: moeten we niet kijken naar het aantal agenten? We geven ze namelijk wel heel veel taken. Erkent de VVD dat er inderdaad een tekort aan capaciteit is en dat het kabinet daar werk van moet maken?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Volgens mij is het aan de heer Van der Staaij om zijn eigen motie hier toe te lichten, maar zo lees ik zijn motie helemaal niet. Ik denk dat wij in onze handjes mogen knijpen met de operationele sterkte, die dit kabinet heeft weten te handhaven door een enorme investering in de politie. Het is een gegeven dat politiecapaciteit altijd schaars is, of wij er nu 10.000 agenten bijzetten of afhalen. Wij zullen heel effectief en heel efficiënt ermee moeten omgaan en dus ook alert moeten zijn op het takenpakket.

De heer Dibi (GroenLinks):

De VVD kan zeggen: het zal nooit genoeg zijn, wij knijpen onze handjes dicht met wat er nu is. Maar waarom heeft mevrouw Hennis de motie meeondertekend?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Nogmaals, ik ga geen toelichting geven op de motie van de heer Van der Staaij.

De heer Dibi (GroenLinks):

Op haar steun aan de motie. Ik ga niet wachten totdat de heer Van der Staaij aan het einde aan de beurt is om de coalitie hierop te bevragen. Waarom steunt de VVD deze motie?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Het is echt aan mij wanneer ik daarop inga. Ik laat de eer aan de heer Van der Staaij om een toelichting te geven op zijn motie. Het is een heel simpele vraag voor de toekomst, ook om een realistisch beeld te scheppen voor eventuele plannetjes. Dat doet echter verder niet ter zake. Het doet ook helemaal geen afbreuk aan de enorme investeringen van dit kabinet in deze sector.

De heer Van der Staaij (SGP):

Een klein puntje van orde. Als een motie daadwerkelijk wordt ingediend, wordt er gezegd dat zij onderdeel uitmaakt van de beraadslaging. De heer Dibi heeft inderdaad een conceptmotie van mij gezien en zijn handtekening eronder geplaatst, maar de motie zelf moet nog worden ingediend.

De voorzitter:

Dat is ons allemaal duidelijk en dat weet de heer Dibi ook.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb het verkeerd geformuleerd. Er is een motie in de wandelgangen rondgedeeld. Ik wilde een van de woordvoerders alvast ermee confronteren, omdat het anders geen onderdeel van het debat zou zijn. De oppositie vecht al lang, langer dan vandaag, voor meer capaciteit, maar wordt daarin nooit ondersteund door de coalitie. Nu is er ineens een mooie en goede motie die wel werk daarvan wil maken en die ineens wordt ondersteund door de coalitie. Dat is goed nieuws, maar het is wel een verrassing.

De voorzitter:

Wij komen daarop terug op het moment dat de motie onderdeel uitmaakt van de beraadslaging.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Tot slot kan ik alleen maar benadrukken dat de motie die in de wandelgangen rondgaat niet vraagt om meer capaciteit op dit moment. De toelichting laat ik verder over aan de heer Van der Staaij. Nogmaals via u, voorzitter, aan het adres van GroenLinks: met dit kabinet mag u uw handjes dichtknijpen, want zonder dit kabinet waren er 3000 agenten minder geweest dan nu het geval is.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording van de door ons gestelde vragen. Ik kijk terug op een heel goede inhoudelijke begrotingsbehandeling. Het is een belangrijk moment, omdat dit het eerste volledige jaar is waarin dit kabinet zal laten zien wat het daadwerkelijk doet ter bestrijding van de criminaliteit. Ik ben buitengewoon verheugd dat alle partijen in de Kamer de zorg over de aanpak van de criminaliteit delen. Het is goed dat alle partijen, ook de partijen die niet behoren tot de coalitie- of de gedoogpartijen, blijven aandringen op slagkracht en op daadkracht. Ik denk dan ook dat wij samen een heel eind komen.

Een vraag is schriftelijk beantwoord, maar niet volledig en is zo belangrijk voor de VVD-fractie dat ik die hier graag nogmaals in zijn volledigheid stel. Dat is de vraag over de manier waarop dit kabinet kijkt naar Europese richtlijnen en verordeningen die als uitgangspunt hebben het vertrouwen in elkaars rechtsstelsel – wij hebben in de eerste termijn al vastgesteld dat dit heel belangrijk is – maar die tegelijkertijd doen alsof die rechtsstelsels allemaal op hetzelfde niveau zijn. In de schriftelijke beantwoording wordt gefocust op Brussel I, een belangrijk onderwerp waarmee wij volgens de VVD-fractie heel voorzichtig moeten omgaan. De beantwoording daarvan is overigens zeer tevredenstellend. Maar ik heb ook gesproken over het strafrecht. Binnenkort komt het Europese onderzoeksbevel in behandeling in Europa. Daardoor zouden wij verplicht kunnen worden om mee te werken aan Europese onderzoeken op verzoek van andere landen, die dat mogelijkerwijs doen op basis van het legaliteitsbeginsel en die niet het uitgangspunt hanteren dat bagatelzaken niet tot zo'n verzoek mogen leiden. De VVD-fractie vindt het van essentieel belang dat dit kabinet bevestigt dat de inzet zal zijn dat wij voorzichtig omgaan met onzindingen, met kleine zaken die alleen maar worden onderzocht op basis van het legaliteitsbeginsel en niet op basis van het opportuniteitsbeginsel, en dat met name het uitgangspunt van de dubbelestrafbaarheidseis in die discussie zal worden meegenomen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik maak nog één punt, aansluitend bij datgene wat de staatssecretaris zei over het focussen op slachtoffers. Mag ik hem vragen om een spoedige beantwoording van de Kamervragen die ik al op 9 september heb gesteld en die specifiek gaan over slachtoffers en over de toevoegingen die zij krijgen in het strafproces? Er is een uitstelbriefje gekomen, maar ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris daarmee gaat doen als hij zegt zo enorm sterk op te komen voor slachtoffers, iets waar wij natuurlijk volmondig steun aan zullen verlenen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de maatschappelijke schade door faillissementsfraude groot is en de pakkans bij faillissementsfraude buitengewoon laag is;

overwegende dat verschillende partijen, zoals de Kamer van Koophandel, werknemers en zakelijk partners van de fraudeur vaak al in een vroeg stadium zicht hebben op de financiële problemen van een onderneming en/of weet hebben van signalen dat de werkwijze van een onderneming niet rechtmatig is;

constaterende dat het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst de mogelijkheid hebben om faillissement aan te vragen, maar dit niet vaak genoeg doen;

tevens constaterende dat de kennis van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, werknemers en zakelijk partners op dit moment niet terechtkomt bij de rechter-commissaris;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst vaker werk gaan maken van het aanvragen van faillissementen waar dat terecht is;

verzoekt de regering voorts, te bewerkstelligen dat de rechter-commissaris in een eerder stadium betrokken wordt in het onderzoek door:

  • - te zorgen dat een verzoek tot faillissement door meer partijen bij de rechtbank kan worden gedaan;

  • - te zorgen dat signalen van fraude in een faillissement door meer partijen gemeld kunnen worden aan de rechter-commissaris, zodat eerder onderzoek verricht kan worden en onnodige verdere schade kan worden voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (33000-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het ministerie van Veiligheid en Justitie in 2011 voor 329 mln. forensische zorg heeft ingekocht bij zorgaanbieders via een inkooprelatie;

constaterende dat bij veel zorginstellingen waar Justitie plaatsen inkoopt, bestuurders salarissen opstrijken die hoger zijn dan het salaris van de minister;

van mening dat zuinig moet worden omgegaan met schaarse middelen op de Justitiebegroting;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat het ministerie van Veiligheid en Justitie geen zorgplaatsen inkoopt bij zorginstellingen die salarissen uitkeren die hoger zijn dan het salaris van de minister,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (33000-VI).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Deze motie heb ik ingediend naar aanleiding van onbevredigende antwoorden op Kamervragen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bewindspersonen op Veiligheid en Justitie de neiging vertonen bepaalde onderzoeken eenzijdig in de media te presenteren en selectief te winkelen in de conclusies van onderzoeken;

spreekt uit dat dit ongewenst is;

verzoekt de regering, dit niet meer te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Schouw en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33000-VI).

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De minister heeft hart voor de politie, maar hij heeft wel een beetje hulp nodig. De bestuurders, de burgemeesters, hebben een puinhoop gemaakt van de ICT, maar de agenten dreigen dat nu te moeten betalen. Dat kan natuurlijk niet. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de ontwikkeling van nieuwe computersystemen bij de politie niet te financieren uit de politiebegroting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (33000-VI).

De heer Brinkman (PVV):

Leuke motie, maar wie moet dit dan wél betalen?

De heer Van Raak (SP):

De heer Brinkman deed een aardige suggestie: het Gemeentefonds. Ik heb dat bewust niet ingevuld. Ik geef de minister de opdracht om met een voorstel te komen.

De heer Brinkman (PVV):

Als de minister het bij de zorg wil weghalen, dan gaan wij daar niet akkoord mee. De heer Van Raak misschien wel, maar wij niet. Ik vraag hem om een idee te geven waar hij aan denkt.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb nog wel een aardige suggestie. De regering had een heel ambitieus plan voor het plukken van criminelen. Zij wilde dat verhogen van 0,2% naar 0,4%. Mijn hart sloeg over bij het horen over deze ambitie. Dat zal bij de heer Brinkman ook gebeurd zijn. Wellicht kan dit hogere percentage gebruikt worden. Wij plukken dan boeven ten behoeve van betere politiecomputers. Dat lijkt mij wel aardig.

Nu er sprake is van vergrijzing bij de politie, moeten wij goed zorgen voor nieuwe mensen. De bezuinigingen die daarop plaatsvinden, zijn echt onverantwoord. Dat legt een hypotheek op de toekomst van de politie. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, niet te bezuinigen op de vergoedingen van agenten in opleiding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (33000-VI).

De heer Van Raak (SP):

Wij gaan ook niet rommelen met cijfers. Vroeger telden agenten in opleiding mee voor zover zij operationeel inzetbaar waren. De minister wil daar 100% van maken. Dat is rommelen met cijfers, rommelen met operationele inzet. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, agenten in opleiding mee te tellen in de operationele sterkte naar de mate waarin zij operationeel inzetbaar zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raak en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (33000-VI).

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie heeft deze begrotingsbehandeling in het teken gezet van samen Nederland veiliger maken. Wij hebben echt het gevoel gekregen dat wij dat ook zeker samen met deze bewindspersonen doen. Wij danken hen zeer voor de toezeggingen die wij hebben mogen krijgen.

De CDA-fractie heeft gepleit voor een stevige positie van ouders en een goede analyse daarvan. De staatssecretaris zal daar aandacht voor vragen bij het WODC.

Wij hebben gevraagd om voortzetting van een betere start van een opvoedprogramma voor gedetineerde moeders. Die toezegging hebben wij gekregen.

Er wordt nader gekeken naar opsporingsmethoden om vermiste kinderen terug te vinden, ook op verzoek van een betrokken agent uit Groningen. Heel veel dank daarvoor.

Het kabinet brengt bij de VNG onder de aandacht dat sportlocaties veilig bereikbaar moeten zijn. Dat is heel goed.

De vog wordt gratis voor vrijwilligers die met kinderen werken. Daar zijn wij zeer, zeer gelukkig mee.

Wij horen nog over de uitkomst van het overleg met Zutphen.

Ik durf het bijna niet te zeggen – wij voelen ons een beetje Rupsje Nooitgenoeg – maar wij hebben toch nog één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat dit kabinet een belangrijke rol weggelegd ziet voor de Veiligheidshuizen, waarin tal van instanties samenwerken aan opsporing, vervolging en hulpverlening;

overwegende dat veel burgers in probleemwijken klachten hebben over allerlei vormen van criminaliteit, die bijdragen aan gevoelens van onveiligheid;

overwegende dat in het concept Veiligheidshuizen allerlei instanties aan het werk zijn (zoals gemeente, politie, Openbaar Ministerie en reclassering), maar dat aan burgers zelf geen structurele rol is toebedeeld;

overwegende dat in Engeland en Wales ervaring wordt opgedaan met reassurance policing, waarbij de lokale gemeenschap structureel wordt betrokken bij de vaststelling van prioriteiten van de politie en waarbij de wijkpolitie zorgt voor uitvoering die voor bewoners zichtbaar is, zodat zij merken dat er aan hun problemen wordt gewerkt;

verzoekt de regering, te bevorderen dat er een pilot komt in een of enkele Veiligheidshuizen, waarbij de lokale gemeenschap (burgers, winkeliers, horeca) structureel betrokken wordt bij de vaststelling van prioriteiten van politiewerk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg, Marcouch, Dibi, Van Raak, Schouten en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 35 (33000-VI).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over de aandacht voor kinderen. Wij kennen het CDA als een partij die daaraan veel aandacht wil besteden. Op het vlak van kinderporno hebben wij duizend zaken op de plank liggen. Het kabinet weigert met ons een resultaatverplichting aan te gaan, met concrete en afrekenbare doelstellingen. Misschien was ik iets te ver in mijn vraag om die allemaal al voor de zomer in behandeling te hebben genomen. Is de CDA-fractie bereid om met mij aan het kabinet te vragen of voor de volgende begrotingsbehandeling al die zaken in behandeling zijn genomen? Het is nu iets te vrijblijvend.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat herken ik wel. Het kabinet heeft echter toegezegd dat hier meer mensen worden ingezet en het meer structureel wordt benaderd, ook in overleg met VWS. Ook het CDA vindt dat deze zaken niet op de plank mogen blijven liggen. Wij hebben echter ook van de politie gehoord dat men soms niet verder komt met iets, hoe verschrikkelijk men dat ook vindt. Ik vind het iets te gemakkelijk om te zeggen dat er geen zaak meer tijdelijk in behandeling mag zijn. Ik ben het wel eens met de heer Dibi dat het kabinet alles op alles moet zetten om ervoor te zorgen dat deze drama's snel worden beëindigd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zeg uitdrukkelijk niet dat alle zaken opgelost moeten zijn. Ik ken de ernst en de complexiteit van veel van deze zaken. Ik wil het kabinet niet aanpakken als de politie er niet meteen uitkomt. De 75 fte die het kabinet gelukkig heeft beloofd, komen op een gegeven moment beschikbaar. Wanneer dat zal zijn, weten wij niet. Ondertussen liggen er zaken op de plank. Wij hebben met het kabinet geen enkele afspraak over een deadline wanneer een zaak in behandeling moet zijn genomen. Ik ben met mevrouw Van Toorenburg op zoek naar een moment waarop wij tegen het kabinet kunnen zeggen: nu wordt het geregeld. Vindt mevrouw Van Toorenburg de begrotingsbehandeling van volgend jaar daarvoor geen goed moment?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ja, beslist. Het is goed dat de bewindspersonen reageren op wat wij nu wisselen. Ik realiseer mij ook dat wij zeer binnenkort een AO hebben over kindermishandeling. Wij zullen zeer spoedig terugkomen op de vereniging Martijn en op kindermisbruik. Op die momenten vinden wij misschien weer een haakje om iets aan de orde te stellen. Wij zouden voor de stemming ook nog creatief kunnen kijken naar allerlei amendementen.

De heer Brinkman (PVV):

Het systeem reassurance policing lijkt heel erg op het wijkgericht buurtwerken dat wij al kennen in Nederland. In de beginjaren van deze eeuw zijn wij begonnen met het maken van wijkplannen die eerst districtplannen en uiteindelijk korpsleidingplannen moesten worden. In de praktijk bleek dat niet te werken omdat de kracht van het organiseren van boven naar beneden groter werd. Dat is een van de redenen waarom ik de politie heb verlaten en in de politiek ben gegaan.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

En toen was u bij ons, mijnheer Brinkman.

De heer Brinkman (PVV):

Toen was ik bij u, mevrouw Toorenburg, althans bij de PVV.

Wij moeten niet opnieuw het wiel willen uitvinden. Deelt mevrouw Van Toorenburg mijn mening dat wij meer moeten kijken naar de functies en in dit geval naar de functie van de wijkagent? Het plan voor reassurance policing werkt eigenlijk tegen het wijkgericht werken. Ik denk dat wij dat niet moeten doen. De wijkagent is voor de wijk. Wij moeten ervoor zorgen dat hij zo veel mogelijk in de wijk is. Hij heeft zijn haarvaten in die wijk en weet wat er aan de hand is. Wij moeten niet allerlei werkgroepjes opstarten met overlegorganen. Dat leidt alleen maar tot teleurstelling, want na vijf jaar blijkt dat de burgers gefrustreerd raken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wij zijn het daarmee niet eens. Toen wij dit aan de orde stelden en daarover met de politie van gedachten wisselden, bleek juist dat Opzoomeren in Rotterdam heel goed werkt. Wij begrijpen van het kabinet dat er een pilot loopt in Eindhoven. Er zijn dingen die lijken op wat er in Wales gebeurt. Het is onduidelijk. Het komt niet bij ons. Daarom vinden wij het belangrijk dat het kabinet hier serieus naar kijkt. De ervaringen op diverse plaatsen in Nederland zijn juist positief. Wij willen daaraan wat meer body geven in die veiligheidshuizen.

De heer Brinkman (PVV):

Ik heb heel veel rapporten over buurtgericht werken en over prestaties die na al die jaren niet gehaald zijn. Kan ik mevrouw Van Toorenburg misschien overtuigen als ik haar die rapporten overhandig en aangeef wat de verbinding is tussen reassurance policing en de ervaringen die wij al tien jaar hebben met buurtgericht werken? Laten wij ons richten op de wijkagent in de buurt. Hij kan peilen waaraan de burger behoefte heeft. Volgens mij is dat het fundament en dat moeten wij niet met allerlei praatgroepjes bezoedelen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Natuurlijk wil ik de stukken van de heer Brinkman graag hebben. Zelf bezoek ik ook vaak wijken. Er zijn heel kwetsbare wijken bij. Ik spreek met de bewoners. Zij zeggen de wijkagent nog niet gezien te hebben en die hoort daar wel bij. Ik denk dat een uitwisseling goed is.

Mevrouw Berndsen (D66):

Dat is nou juist het probleem. We moeten dus zorgen voor meer wijkagenten. Het zal u misschien verbazen, maar op dat punt wil ik de heer Brinkman ondersteunen, ook omdat de functie van de veiligheidshuizen echt een heel andere is. Daarbij gaat het met name om de ketenaanpak door professionele organisaties. De wijkagent behoort daarbij in te brengen wat er in zijn eigen wijk gebeurt.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Berndsen (D66):

Mijn vraag aan mevrouw Van Toorenburg is om de indiening van deze motie te heroverwegen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat doe ik niet. Juist het feit dat alleen de professionals daar aan tafel zitten, is voor mij een motivatie om hiermee door te gaan, want ik mis de bewoners. Ik herken ook niet dat het zonder meer gaat om een tekort aan wijkagenten, want ik kom in verschillende kwetsbare wijken. Waarom is de wijkagent in de ene wijk kind aan huis en is de wijkagent in de andere wijk totaal uit beeld? Het kan dus echt beter, ook met dezelfde mensen.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun krachtige antwoorden en voor hun krachtig optreden. Wij zijn dit van hen gewend. Ik dank de bewindslieden ook voor de toezeggingen.

De administratieve lasten kosten niet alleen veel; zij zijn ook tijdrovend en ontnemen ook heel veel plezier. Ik ben dan ook blij dat de minister de bonnenboekjes en de formulieren voor de landelijke aangifte van winkeldiefstal gaat aanpakken en dat hij gaat kijken naar de schaduwboekhouding, want die zijn allemaal overbodig.

Ik wil even stilstaan bij het punt van de OM-richtlijnen, die heel veel werk met zich meebrengen. Ik wil dat de minister niet alleen kijkt naar bestaande aanwijzingen maar ook naar toekomstige aanwijzingen. Zoiets hebben wij natuurlijk ook voor het bedrijfsleven; daar toetst Actal alle wetgeving die op het bedrijfsleven afkomt. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Openbaar Ministerie gebruikmaakt van aanwijzingen voor het stellen van beleidsregels betreffende de uitoefening van taken en bevoegdheden door de politie;

constaterende dat er op dit moment ruim 100 van dergelijke aanwijzingen zijn;

overwegende dat deze aanwijzingen voor veel administratieve lasten zorgen bij de politie;

overwegende dat een vermindering van de administratieve lastendruk betekent dat er meer ruimte ontstaat voor blauw op straat;

verzoekt de regering, alle huidige aanwijzingen kritisch tegen het licht te houden en ervoor te zorgen dat bij voornemens tot een nieuwe aanwijzing een zorgvuldige toets plaatsvindt met betrekking tot nut en noodzaak, waarbij in ieder geval betrokken wordt de vraag of de met de voorgenomen aanwijzing beoogde waarborgen ook op een andere manier kunnen worden gerealiseerd (subsidiariteitstoets),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çörüz, Hennis-Plasschaert, Berndsen, Van der Staaij, Schouten, Recourt, Van Raak, Dibi en Helder.

Zij krijgt nr. 36 (33000-VI).

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik wil nog een paar opmerkingen maken en een motie indienen.

Ik constateer dat de minister heeft toegezegd dat hij geen onomkeerbare stappen zal zetten in het kader van de wet voor de nationale politie en dat hij ervoor zal zorgen dat er een goede wet zal ontstaan. Hij heeft ook toegezegd dat er geen overschrijding zal plaatsvinden van het ICT-budget. Voor de taken van de nationale rapporteur zullen financiën ter beschikking worden gesteld, in ieder geval door het ministerie van V en J, en de minister gaat zijn collega van VWS ertoe bewegen om ook financieel bij te dragen. Ik denk dat dit een heel goede beweging is.

Het is jammer dat de minister het idee van de gele kaart niet wil omarmen, maar ik ben heel benieuwd naar de smartphone. Ik verwijs de minister naar een ANP-bericht en naar een bericht in de NRC, volgens mij afgelopen vrijdag of afgelopen zaterdag. Daarin staat nadrukkelijk dat iedere politieagent binnenkort over een smartphone zal beschikken en dat het bonnenboekje daarin zal zijn opgenomen.

Dan heb ik nog iets anders gevraagd. De minister is daar in zijn schriftelijke beantwoording niet op ingegaan. Ik vind het merkwaardig dat ik geen antwoord krijg, terwijl ik mijn hele bijdrage ter beschikking heb gesteld. Ik heb gevraagd of wij een overzicht kunnen krijgen van alle prioriteiten op het terrein van Veiligheid en Justitie, met de benodigde politiecapaciteit daarbij. Ik heb echter alleen het antwoord gekregen dat het overzicht van de prioriteiten opgenomen is in de beleidsagenda van de begroting. Ja, dat weet ik. Het gaat mij natuurlijk met name om de benodigde politiecapaciteit.

Ten slotte, preventie is belangrijk in het kader van sociale veiligheid. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat grote en middelgrote gemeenten met behulp van rijksgelden voor sociale veiligheid invulling hebben gegeven aan hun regierol, bijvoorbeeld door verslavingszorg, wijktoezicht en Veiligheidshuizen;

constaterende dat met ingang van 2012 de incidentele gelden voor sociale veiligheid, de zogeheten Van Montfransgelden, vanuit het Rijk zijn stopgezet;

overwegende dat deze gelden zeer nuttig zijn gebleken ten behoeve van de aanpak van veiligheid in buurten en wijken en het zodoende wenselijk is dat de aanpak kan worden gecontinueerd;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te bezien voor een rijksbijdrage in 2012 ten behoeve van sociale veiligheid en de Kamer daarover uiterlijk op 1 december 2011 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen, Marcouch, Dibi en Van Raak. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33000-VI).

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Buitengewoon veel dank aan de bewindslieden voor hun beantwoording. Het is natuurlijk altijd ontzettend fijn om gepassioneerde betogen te horen! Dat spreekt mijn fractie enorm aan, al kan het hier en daar misschien wel een tikje korter. Dat zeg ik in alle vriendelijkheid. Het was niettemin een fijne dag!

De voorzitter:

En hij is nog lang niet afgelopen!

De heer Schouw (D66):

Dat hoopt u natuurlijk, voorzitter. We gaan echt proberen om voor twaalven klaar te zijn. We komen nog over heel veel dingen te spreken, want mijn fractie is het op een aantal punten niet eens met beide bewindslieden. De enorme waardering voor hun inzet en hun energie blijft natuurlijk staan.

Mijn fractie denkt op drie punten nog een zetje te kunnen geven om de geloofwaardigheid van beide bewindslieden nog wat te vergroten.

Daar heb ik drie moties voor voorbereid. De eerste motie gaat over het opnemen van het recht op de toegang tot de rechter in de Grondwet. De minister heeft heel duidelijk aangegeven dat hij schouder aan schouder staat met D66 op één van die vijf punten. Om hem nog een zetje te geven, dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het recht op een eerlijk proces en toegang tot de rechter niet in de Grondwet staat, hoewel dit een wezenskenmerk is van de staatsinrichting;

overwegende dat de bescherming van mensen tegen de overheid de basis vormt van de grondrechten en het constitutionele recht;

constaterende dat de staatscommissie Grondwet unaniem heeft geconcludeerd dat deze rechten moeten worden opgenomen in de Grondwet;

verzoekt de regering, het advies van de staatscommissie over te nemen en het initiatief te nemen om het recht op een eerlijk proces en toegang tot de rechter in de Grondwet op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Van Raak en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (33000-VI).

De heer Schouw (D66):

De staatssecretaris heeft een betoog gehouden om de juistheid van zijn beleid te bewijzen. Hij heeft gezegd dat 1066 mensen het met hem eens zijn dat wij in de richting van zwaardere straffen moeten gaan, et cetera. Het was een soort opiniepeiling om te onderzoeken of mensen het ermee eens zijn. Dat zegt echter niets over kennis en de vraag of de methoden en het beleid van deze bewindslieden de juiste zijn. Om ook op dit punt een zetje te geven – ik vond ook hier de beantwoording van beide bewindslieden een beetje mager – dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om minimumstraffen en zwaardere straffen in te voeren;

constaterende dat uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum en het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat gevangenisstraf geen positief effect heeft op recidive en langere celstraffen zelfs een negatief effect hebben op een goede terugkeer van ex-gedetineerden in de maatschappij;

overwegende dat het belangrijk is inzicht te hebben in de effecten van zwaardere strafrechtelijke sancties, zowel ten aanzien van gedrag als ten aanzien van de kosten die gepaard gaan met uitvoering van zwaardere straffen;

verzoekt de regering, een maatschappelijke kosten-batenanalyse te maken van zwaarder straffen en deze voor 1 februari 2012 aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Berndsen, Recourt en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (33000-VI).

De heer Schouw (D66):

Practice what you preach, zou ik willen zeggen tegen de staatssecretaris, met name op het punt van de privacy.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Brouwer-Korf (31051, nr. 5; d.d. 3 november 2009) is toegezegd dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP) als privacywaakhond tanden zou krijgen;

overwegende dat destijds door het kabinet is toegezegd dat het CBP daartoe de wettelijke bevoegdheid krijgt om bestuurlijke boetes op te leggen en dat het huidige kabinet zich bij herhaling achter dat voornemen heeft geschaard;

voorts overwegende dat het kabinet vorige week plotseling heeft aangegeven minder prioriteit toe te zullen kennen aan het equiperen van het CBP met deze instrumenten;

verzoekt de regering, de wetgeving die nodig is om het CBP deze boetebevoegdheid te geven met voorrang voor te bereiden en het daartoe strekkende wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan de Kamer toe te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Recourt, Gesthuizen, Dibi en Schouten.

Zij krijgt nr. 40 (33000-VI).

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank bewindslieden voor hun duidelijke beantwoording en de vier toezeggingen. Ik heb geen antwoord gekregen op twee vragen. Ik heb daar wel een schriftelijke reactie op gekregen, maar daar ben ik niet geheel tevreden over. De eerste vraag betrof de verhouding tussen de minimumstraffen en de meerdaadse samenloop. Laten wij die parkeren tot wij het wetsvoorstel over de minimumstraffen in de Kamer bespreken. Ik wil nog wel even een punt van maken van mijn vraag over de meerdaadse samenloop. In de schriftelijke beantwoording staat namelijk een fout. De beperking van een derde gaat namelijk alleen over vrijheidsbenemende straffen.

Waar het antwoord gaat over tbs met dwangverpleging, kan ik er dus helaas niets mee. Ik heb ook gezegd dat het plafond van een derde eraf moet, zodat met ieder feit apart rekening kan worden gehouden, niets meer en niets minder. Ik heb hierbij nota bene het voorbeeld van de zaak rondom Robert M. genoemd, zonder natuurlijk de minister of de staatssecretaris om een inhoudelijke reactie op een lopende strafzaak te vragen. Ik heb dit echter aangehaald, omdat deze mijnheer wordt vervolgd voor 67 ernstige misdrijven. Dat het kabinet dan komt met het voorbeeld van de diefstal om zijn standpunt te onderbouwen dat het surplus van een derde in de praktijk genoeg ruimte biedt, vind ik erg jammer. Op dat punt voel ik me bijna gedwongen om me aan te sluiten bij de heer Dibi, waar hij het altijd heeft over de ronkende taal van het kabinet.

Ik ga dus uit van een mooie beantwoording in de tweede termijn. Daar kijk ik naar uit. Desondanks dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regeling van de meerdaadse samenloop in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht betekent dat wanneer iemand voor meerdere strafbare feiten terechtstaat de rechter voor de strafbare feiten die na het eerste misdrijf zijn gevolgd in totaal geen hogere straf kan opleggen dan een derde van het hoogste maximum;

van mening dat dit plafond onwenselijk is, omdat de rechter met elk strafbaar feit apart rekening moet kunnen houden en daar een gepaste straf voor dient te kunnen geven;

verzoekt de regering, de regeling van de meerdaadse samenloop uit het Wetboek van Strafrecht te halen en de daarmee samenhangende artikelen in het Wetboek van Strafrecht dienovereenkomstig aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (33000-VI).

De heer Elissen (PVV):

Voorzitter. Ook ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden en voor de gedane toezeggingen. Twee punten vormen voor mij nog aanleiding om een motie in te dienen.

Het eerste betreft de kwestie van de ambulances. Dat op zo'n busbaan de politie en de brandweer kunnen rijden, vinden wij allemaal vanzelfsprekend. Ten aanzien van ambulances ligt het kennelijk wat complexer. Dat is natuurlijk raar. Ik zie taxi's, vrachtauto's, HTM-personeelsbusjes en de Soepbus op de busbaan; iedereen maakt er dankbaar gebruik van. Je zult maar doodziek in zo'n ambulance liggen. Ik hoop dus dat wij dit nu eens goed gaan regelen. Ik begrijp dat de minister verwijst naar de beantwoording van de schriftelijke vragen, maar die antwoorden waren volstrekt onvoldoende. Wij kunnen niet van loket naar loket hoppen. Daarom geef ik de minister in overweging om een goed rondetafelgesprek te voeren en dit nu eens voor eens en altijd goed te regelen.

Ik richt daartoe de volgende motie tot de regering.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wegbeheerders op decentraal niveau besluiten of een ambulance op een busbaan mag rijden voor andere typen vervoer dan de typen A1 en A2 (spoed);

overwegende dat ambulancebestuurders er belang bij hebben om ook buiten het A-vervoer gebruik te kunnen maken van busbanen, bijvoorbeeld om de meest optimale spreiding te kunnen blijven garanderen of om patiënten zo comfortabel mogelijk te vervoeren;

overwegende dat er wettelijke aanrijdtijden zijn (95% binnen vijftien minuten bij A1) en dat hiervoor een goede spreiding essentieel is;

overwegende dat ambulancebestuurders verantwoorde en goed getrainde bestuurders zijn;

overwegende dat het voorkomt dat taxichauffeurs en andere vervoerders ontheffingen krijgen om busbanen te gebruiken op plaatsen waar de ambulance deze ontheffing niet krijgt;

overwegende dat de Nederlandse overheid bestuurders van ambulances niet moet hinderen bij de uitvoering van hun werk en dit ook duidelijk en ondubbelzinnig moet uitdragen;

verzoekt de regering om te bewerkstelligen dat ambulances in Nederland kunnen rijden en stilstaan waar de bestuurder dit noodzakelijk acht (dus ook op een busbaan) indien dit bevorderlijk is voor bijvoorbeeld betere ambulancespreiding of comfortabeler vervoer van patiënten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Elissen, Çörüz, Berndsen, Marcouch en Van Raak.

Zij krijgt nr. 42 (33000-VI).

De heer Elissen (PVV):

Ik ben redelijk tevreden over de antwoorden die wij hebben gekregen met betrekking tot de burger die foto's of beeldmateriaal zo snel mogelijk, om de opsporing te faciliteren en om boeven sneller te kunnen pakken, op internet wil zetten. Wij hebben ook gesproken over de bestuurlijke boete. Ik proef in de antwoorden toch nog te veel ruimte, te veel openingen. Ook het voorbehoud ten aanzien van Europa bevalt mij niet helemaal.

Ik dien daarom de volgende motie in. Wellicht kan de minister deze zien als ondersteuning van beleid, of anders als stok achter de deur.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de overheid de burger wil activeren en betrekken;

overwegende dat er steeds vaker opnamen van overvallers en andere criminelen worden gemaakt terwijl er op het gebied van opsporing ruimte voor verbetering bestaat;

overwegende dat de politie er niet in slaagt alle beschikbare opnamen snel en adequaat op internet te zetten;

verzoekt de regering om beleid te ontwikkelen zodat burgers zonder angst voor strafrechtelijke vervolging en/of bestuurlijke beboeting beeldregistraties van overvallers en andere verdachten van misdrijven op internet kunnen zetten of op andere manieren kunnen openbaren, mits daarbij aangifte wordt gedaan bij de politie en de beeldregistratie tevens wordt aangeboden aan de politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Elissen en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (33000-VI).

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Dank aan de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn. Ik moet zeggen dat ik buitengewoon tevreden ben, niet alleen met de beantwoording – ik heb uiteraard nog wel wat moties en kanttekeningen, maar dat hoort erbij – maar ook met de manier waarop het gisteren en vandaag is gegaan. We zitten met een nieuw kabinet, met een nieuw elan en een nieuwe cultuur, dat een nieuwe politie en een nieuw justitieel orgaan in dit land gaat bouwen. We zien een coalitie die behoorlijk eensgezind is, maar we zien ook een oppositie die zich niet heel veel heeft geroerd. Dat is een compliment waard. Het is een teken dat ook de oppositie inziet dat er wel degelijk wat moet gebeuren in het land. Daar ben ik echt heel erg blij om.

Ik dank de minister voor het toezeggen van een onderzoek naar bewapening. Wat mij betreft gooien we de korte wapenstok in de shredder. Ik heb de taser genoemd. De minister zegt dat hij daarover na wil denken en het onderzoek serieus wil nemen. Ik vraag hem alleen nog wanneer wij dat onderzoek kunnen verwachten, dan kan ik daar rekening mee houden. Ik hoop niet dat het al te lang duurt; ik hoop rond mei over dit onderwerp te kunnen praten met de minister.

Politiemensen die geweld hebben gebruikt en naar wie een onderzoek loopt door het OM of de rijksrecherche of mogelijk zelfs een intern onderzoek, worden vaak tijdelijk geschorst, in een andere functie gezet, binnenskamers gehouden en mogen niet meer op straat lopen. De minister zegt dat hij begrijpt dat dit voor betrokkenen heel vervelend is en dat die periode zo kort mogelijk moet duren. Ik vraag mij af hoe hij dit gaat regelen. Ik wil dit heel graag goed geregeld hebben, want anders verzandt het in mooie woorden en komt er in de praktijd niets van terecht.

Ik ben absoluut niet tevreden, en zal dat om een aantal redenen ook never nooit niet zijn, met de beantwoording van de vragen over het punt dat Turks-Nederlandse politieagenten met overheidsgeld, Nederland belastinggeld, gedurende drie weken betaald verlof hun dienstijd kunnen uitoefenen in Turkije en vervolgens ook nog een renteloze lening kunnen afsluiten. Ik vind dit echt niet kunnen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er bij de politie nog steeds regelingen bestaan op grond waarvan Nederlandse politiemensen met een Turks paspoort betaald verlof kunnen krijgen alsmede een renteloze lening kunnen afsluiten, zodat deze Turks-Nederlandse politiemensen hun diensttijd in Turkije tot drie weken kunnen afkopen en zij deze diensttijd zonder opname van verlofdagen in Turkije kunnen uitvoeren;

van mening dat het absoluut onwenselijk is dat een Nederlandse politieman actief dienst verricht bij een leger van een andere mogendheid;

verzoekt de regering, deze regeling ogenblikkelijk te stoppen en tevens wetgeving te initiëren dat personen met een Nederlandse nationaliteit op generlei wijze een dienstplicht voor een buitenlandse natie mogen uitoefenen, noch op andere wijze in vreemde krijgsdienst werkzaam mogen zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (33000-VI).

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter, ik moet erbij zeggen dat ik mij werkelijk niet kan voorstellen dat wij het zouden willen dat Amsterdamse, gewoon Nederlandse, politiemensen straks een cordon gaan bewaken dat Palestina of in ieder geval de Gazastrook gaat voorzien van wapens tegen Israel. Dat zou ik vreselijk vinden.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik begrijp het punt van de heer Brinkman echt wel, maar weet hij ook hoeveel politieagenten eronder gebukt gaan dat zij helemaal geen afstand kúnnen doen van hun nationaliteit voordat zij hun dienstplicht ten minste hebben afgekocht? Weet hij dat deze mensen, die betrokken zijn en zich inzetten voor de Nederlandse samenleving, gewoon met de rug tegen de muur staan?

De heer Brinkman (PVV):

Dat geldt niet voor Turken. Zij kunnen wel degelijk afstand doen van hun tweede nationaliteit.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat kan soms niet, omdat zij dan allerlei zaken niet meer kunnen. Soms kunnen zij dan niet meer terugkeren. Bovendien moeten zij eerst hun dienstplicht afbetalen, anders werkt de Turkse overheid niet mee. De heer Brinkman weet dit ook. Soms is er familiebezit dat ze dan niet meer mogen hebben. Er zijn allerlei regels waardoor het vreselijk moeilijk wordt. Zij kunnen niet zomaar afstand doen.

De heer Brinkman (PVV):

Maar dan nog: waarom moet een Nederlandse belastingbetaler bijbetalen voor onbetaald verlof en een renteloze lening? Dat is toch absurd? Dat kunnen die mensen toch zelf betalen? Ze verdienen geld, ze hebben een baan, ze krijgen vakantiegeld, ze krijgen een dertiende maand. Dan sparen ze er maar voor. Zij willen hun tweede paspoort houden. Mevrouw Van Toorenburg zegt wel dat ze er soms niet van af kunnen, maar dat is als iemand de Turkse nationaliteit heeft gewoon niet waar. Als je van je Turkse nationaliteit af wilt en wilt kiezen voor de Nederlandse nationaliteit, kun je wel degelijk van die Turkse nationaliteit af. En waarom moet de Nederlandse belastingbetaler daarvoor betalen? Daarvoor kan hij toch zelf dokken?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als iemand van de PVV over integratie spreekt, gaat altijd de toon omhoog. Ik probeer rustig te blijven.

De heer Brinkman (PVV):

Omdat u het niet begrijpt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Turkse mensen kunnen niet zomaar hun paspoort inleveren voordat zij hun dienstplicht hebben vervuld. Dat is juist het knelpunt. De heer Brinkman zegt het zelf al: ze hebben onbetaald verlof. Bovendien krijgen zij een lening die zij gewoon terugbetalen. Wij willen deze betrokken agenten niet met hun rug tegen de muur zetten. En dat is op dit punt mijn slotopmerking.

De heer Brinkman (PVV):

Dat is niet waar. Deze mensen krijgen betaald verlof en zij krijgen een renteloze lening. Zij krijgen in totaal drie weken verlof van de overheid om daar de dienstplicht te vervullen. U kunt wel nee schudden, maar dit zijn de feiten. Waarom moet de Nederlandse overheid de rente betalen als men geld wil lenen om de dienstplicht af te kopen? Doen wij dat straks ook bij Griekenland? Nou, dan houd ik mijn hart vast.

Ik wil de dag mooi eindigen. Mijn laatste motie is echt een troef. Deze motie is ondertekend door de coalitiepartijen het CDA en de VVD en uiteraard door ons, maar ook door de heer Marcouch van de PvdA. De motie roept de burgemeesters die niet durven door te pakken, die altijd het excuus gebruiken dat de ME niet zichtbaar mag zijn omdat daardoor de boel kan escaleren, op om dat niet meer te doen. Ik zeg tegen de minister dat deze motie door de Kamer zal worden aangenomen. Hij zal dit dus moeten gaan regelen. Als er in de toekomst zich weer incidenten bij het Feyenoordstadion voordoen en de ME staat drie straten verderop te wachten tot het weer finaal uit de klauwen loopt, dan zullen wij het er hier in de Kamer over hebben. Ondanks dat ik niet van de incidentenpolitiek ben, wil ik dit toch gezegd hebben.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij dreigende schendingen van de openbare orde vaak voorinformatie voorhanden is of uit ervaringen geconcludeerd kan worden, dat een situatie zeer waarschijnlijk uit de hand zal gaan lopen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat burgemeesters de politie zodanig inzetten dat de politie bij grove schendingen van de openbare orde, onder dreiging van escalatie, niet de inzet van de (ME) politie achterwege laat, vermindert of anderszins halfslachtig inzet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Brinkman, Hennis-Plasschaert, Marcouch, Çörüz en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 45 (33000-VI).

De heer Brinkman (PVV):

Ik geloof dat de heer Dibi mij een vraag wil stellen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Eerst een opmerking. Alle partijen in de Kamer – en ook het kabinet – die een einde willen maken aan de dubbele nationaliteit zijn volstrekt ongeloofwaardig omdat zij allemaal zelf leden met een dubbele nationaliteit hebben. In het kabinet, bij de VVD, bij het CDA en ook bij de PVV zitten mensen met een dubbele nationaliteit. Een Statenlid van de PVV heeft nota bene nog steeds de Turkse nationaliteit. Als de heer Brinkman het zo erg vind dat mensen twee nationaliteiten hebben, moet hij zelf het goede voorbeeld geven.

Mijn vraag gaat over de inbreng van de PVV.

De heer Brinkman (PVV):

Ik wil hier graag eerst op reageren.

De voorzitter:

Wij beginnen niet een debat opnieuw. Er is een motie ingediend en de heer Dibi kan daar een vraag over stellen en daarop kan de heer Brinkman weer reageren.

De heer Brinkman (PVV):

Ik wil hier eerst op reageren, voorzitter.

De voorzitter:

De heer Dibi heeft een vraag.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zal het kort houden. Ik heb de begrotingsbijdragen van de PVV tijdens de vorige kabinetsperiode nog eens nagelezen. Toen was het oorlog in Nederland. Militairen moesten ons te hulp schieten om burgers te beschermen. Er moest door knieën worden geschoten. Nu hoor ik daar helemaal niets van terug. Is er nu ineens vrede in Nederland omdat er een nieuw kabinet zit? Waar zijn al die grote woorden gebleven?

De heer Brinkman (PVV):

Ik reageer eerst op de opmerking van de heer Dibi. Hij stelt dat ook de PVV iemand heeft met een dubbele nationaliteit. Dat klopt, maar die persoon wist dat aanvankelijk zelf niet eens. Die persoon kwam daar pas later achter en is op dit moment buitengewoon hard bezig om afstand van haar tweede nationaliteit te doen. U, mijnheer Dibi, zou daar lering uit kunnen trekken. Ik wil u overigens wel helpen.

Dan uw vraag. Weet u wat het grote verschil is tussen dit kabinet en het vorige kabinet? Het grote verschil is dat ik vertrouwen in dit kabinet heb. Ik hoef die toon niet meer aan te slaan en ik hoef die feiten niet meer aan te dragen. Hier zit een daadkrachtig kabinet dat de koe bij de hoorns vat. Op het moment dat een baas het nog waagt om met bonnenquota aan te komen, pakt deze minister de telefoon. Ik wil niet weten wat hij dan tegen die baas zegt, maar de volgende dag zijn de bonnenquota de wereld uit.

Als er ellende is in Brabant met grote criminele organisaties, dan pakt deze minister de koe bij de hoorns. Dan gaat hij ernaartoe en formeert hij een team. Dan wordt het aangepakt en is de hele ellende binnen een jaar voorbij. En dat is de essentie. Ik heb hier vertrouwen in. In die slappe aanpak van de afgelopen vier jaar van het vorige kabinet, met alle respect, had ik inderdaad geen vertrouwen. Daar ging onze toon inderdaad steeds verder omhoog en dat was ook niet meer dan terecht. Dat blijkt wel.

De voorzitter:

Helder. Een aanvullende vraag nog.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik stel vast dat de dubbele nationaliteit er nog steeds is.

De voorzitter:

Nee, een vraag.

De heer Dibi (GroenLinks):

Mijn vraag is de volgende. De heer Brinkman zegt eigenlijk dat hij in de vorige kabinetsperiode politieke spelletjes speelde en dat hij in dit geval …

De heer Brinkman (PVV):

Dat is onzin! Dat hebt u mij niet horen zeggen!

De heer Dibi (GroenLinks):

Mag ik mijn vraag afmaken?

De voorzitter:

Zeker mag u dat. U mag uw vraag afmaken. Het woord is aan de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ga over mijn eigen woorden, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, en ik heb de leiding over de vergadering, dus u mag uw vraag stellen.

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Brinkman zei zojuist dat de enige reden waarom de toon zo hoog was in de vorige kabinetsperiode en er zoveel grote woorden gesproken werden, de samenstelling van het kabinet was en niet de problemen in Nederland. Want als de problemen in Nederland daadwerkelijk zo groot waren als de PVV in de vorige kabinetsperiode deed voorkomen, zou hij nog steeds even hard van de toren blazen. De heer Brinkman is dus volstrekt ongeloofwaardig geworden. Een oorlogsbeeld creëren alleen omdat de PvdA in de regering zit? Nu zit er een andere regering en horen we helemaal niets meer van de PVV over de onveiligheid. Helemaal niets meer. Er wordt één motie ingediend door de heer Brinkman, over Turkse politieagenten. Of twee moties. Dat staat in schril contrast met die grote woorden die de PVV altijd heeft gesproken. Dat is toch ongeloofwaardig?

De voorzitter:

Helder. Het woord is aan de heer Brinkman.

De heer Brinkman (PVV):

Ten eerste kan de heer Dibi niet tellen, want ik heb twee moties ingediend. Ten tweede heeft hij het boekje "Hoe word ik een populist?" heel goed gelezen en daar lering uit getrokken. Zoals u weet, houd ik niet van populisme. Ik begrijp dus de opstelling van de heer Dibi niet. Ik weet niet of de heer Dibi goed heeft geluisterd, maar ik heb zojuist verteld waarom ik dit kabinet niet op die manier aanval. Waarom niet? Omdat dit een daadkrachtig kabinet is. Dat kon ik van de vorige minister van BZK niet zeggen wat betreft de politie. Het was pappen en nathouden. We hebben uitvoerige discussies gevoerd met de vorige minister: pak die telefoon, bel die korpschef op en ga het regelen! En wat zei die minister? Die minister zei: nee, dat doe ik niet, want dit is mijn nieuwe gesprekspartner. Daar begon de ellende al! Als er problemen waren, werd daar niets aan gedaan. Deze minister pakt de telefoon en zorgt ervoor dat de volgende dag de bonnenquota er niet meer zijn. Deze minister gaat naar Brabant, formeert een team en pakt daar criminele organisaties op. Kijk, dat is nu daadkrachtig beleid, mijnheer Dibi! Ik hoop dat GroenLinks ooit nog … Ik hoop het eerlijk gezegd niet, maar stel dat de ellende ons ooit overkomt in Nederland dat GroenLinks regeringsverantwoordelijkheid krijgt, dan hoop ik wel dat u hier een voorbeeld aan neemt en niet aan al die andere labbekakdingen.

Voorzitter, ik heb nog één opmerking. Dat is de laatste opmerking die ik wilde maken; het is geen motie. Ik ga niet in op individuele gevallen, maar wat mij erg tegen de borst stuit, is de regeling omtrent het geweld tegen politiemensen. We hebben afgesproken dat de eis van het OM 200% omhoog gaat. Dat is mooi. Dat is prima. Maar mij bereiken elke keer weer bepaalde geluiden. Afgelopen weekend zijn in Landsmeer opnieuw twee politiemensen belaagd en mishandeld. De ene politieman lag op de grond; zijn keel werd dichtgeknepen. En wat gebeurt er? 24 uur later staan de twee daders gewoon weer op straat! Die OM-eis zal er zijn. Die 200% zullen ze krijgen. Maar het kan toch niet zo zijn dat zo iemand binnen 24 uur op straat staat? Waarom gebruiken wij de voorlopige hechtenis niet eerder? Waarom gaan wij er toch niet toe over om te bekijken of we een module kunnen vinden om dit soort zware delicten met snelrecht onderuit te schoffelen? Die mensen moeten toch niet zomaar binnen een aantal maanden vrij kunnen komen? Die moeten vastzitten totdat die zaak voorkomt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik hoop dat ik, als GroenLinks ooit in de regering terechtkomt en ik nog steeds Kamerlid ben, niet ineens een totaal ander verhaal heb en ineens niets meer durf te vragen aan ministers of niet meer eigenstandig moties durf in te dienen, maar mij in slaap laat sussen en blind volg. Ik hoop echt dat dit nooit gebeurt.

Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording en voor een aantal toezeggingen. Daar kom ik later op terug. Mij bekruipt echter het gevoel dat deze partners in crime met name grossieren in ronkende inspanningstoezeggingen en niet in resultaatsverplichtingen.

Dit speelt het meest klemmend een rol bij de aanpak van kinderpornozaken. Al jarenlang liggen er weerzinwekkende dossiers op de plank. Eind 2012 verwacht de minister een stijging van 7,5% van bij het OM aangeleverde verdachten. De traagheid en het gebrek aan ambitie op het vlak van kinderporno staan in schril contrast met de voortvarendheid van de dierenpolitie. Ik hoor net van een raadslid van de Partij van de Arbeid uit Nijmegen, Stijn Verbruggen, dat daar drie agenten ingeruild zijn voor drie animal cops. In Amsterdam wordt 59 fte vrijgesteld voor de dierenpolitie. Als ik moet kiezen tussen kind of cavia – hoezeer dierenleed mijn groene partij ook aan het hart gaat – is de keuze duidelijk. Ongeacht de complexiteit en de ernst van kinderpornozaken is de ambitie dus veel te mager. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat dit kabinet inzet op vergroting van het aantal fte's voor de opsporing en bestrijding van kinderporno;

overwegende dat er op dit moment te veel kinderpornozaken op de plank liggen;

verzoekt de regering om voor de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie in 2012 alle kinderpornozaken die nu nog op de plank liggen in behandeling te nemen en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33000-VI).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik dank de minister voor zijn toezegging om de Kamer te informeren over het draagvlak van de stelselwijziging onder politieagenten. Een stelsel dat niet gedragen wordt, is gedoemd te mislukken. De politieagent is de schakel waarmee de veiligheid toe- of juist afneemt. Ik wil nog wel de toezegging dat wij de informatie krijgen voor het wetgevingsoverleg op 28 november en niet tijdens het overleg.

Ik ben terecht geïnterrumpeerd op kritische GroenLinksgeluiden over de opheffing van het bordeelverbod, onder anderen door de heer Van der Staaij. GroenLinks biedt die ruimte graag, juist ook intern. Prostitutie is geen normaal werk en zal dit ook nooit worden. De fractie van GroenLinks onderschrijft de bedoeling van de wetgever nog steeds: legalisering van de fatsoenlijke branche waarin vrijwilligheid en professionaliteit vooropstaan en keiharde bestrijding van de illegale segmenten waarin uitbuiting en slachtofferschap aan de orde van de dag zijn. Die sferen moeten niet met elkaar verward worden. Het probleem is nu juist dat van handhaving sinds de Wet opheffing bordeelverbod in werking is getreden, weinig terecht is gekomen. Kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen moeten op de politie kunnen rekenen. Hoezeer wij ook hechten aan de bestrijding van dierenleed, is de keuze wat ons betreft duidelijk. De prioriteit moet liggen bij vrouwen en kinderen, bij de kwetsbare groepen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit onderzoek blijkt dat niet zozeer de hoogte van de opgelegde straffen, maar veeleer de pakkans doorslaggevend is voor de afschrikkende werking van de strafrechtspleging;

overwegende dat de verhoging van de pakkans speerpunt is geweest van de voorgaande kabinetten, maar dat juist ten aanzien van de delicten waarbij kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen het slachtoffer worden de pakkans nauwelijks is gestegen;

verzoekt de regering om te voorzien in een ambitieus offensief om het ophelderingspercentage van delicten zoals vrouwenhandel en kindermisbruik te verhogen naar ten minste 50% in 2015 en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Berndsen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (33000-VI).

De heer Dibi (GroenLinks):

Omdat de pakkans voor GroenLinks de topprioriteit van het kabinet moet zijn, dien ik nogmaals een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een hoge pakkans van belang is voor het verbeteren van zowel de feitelijke als ervaren veiligheid;

verzoekt de regering, met een aanvalsplan te komen om de pakkans te verhogen en de Kamer daarover voor 1 februari 2012 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Berndsen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (33000-VI).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik kom tot slot op de griffierechten. Het moet mij van het hart dat de overheid het slechte voorbeeld geeft op het vlak van de buitengerechtelijke conflictbeslechting. Ze roept burgers op om zaken vooral buiten de rechter om op te lossen. Dat is een mooi pleidooi, maar de Catshuisbrand en de zaak-Spijkers zijn treurige voorbeelden van zaken waarbij de overheid de juridische hakken in het zand zette. Ik vrees voor de toegang tot het recht. Wij willen dan ook een fijnmaziger, rechtvaardiger systeem als ontwerp voor een verhoging van de griffierechten; een systeem waarin notoire querulanten afgeremd worden en waarin ongelijke machtsverschillen, bijvoorbeeld tussen verzekeraars en letselschadeslachtoffers, gecompenseerd worden.

Het wetsvoorstel versterkt juist die machtsverschillen door de verdubbeling van griffierechten voor rechtspersonen te schrappen. Ik wilde daar eigenlijk een motie over indienen, maar verwacht dat die kansloos is. Ik wacht op de behandeling van het wetsvoorstel en zal daarbij bekijken wat er nog mogelijk is met het kabinet.

Ik eindig met de politieaspiranten. De heer Van Raak heeft daarover een motie ingediend. Niet goochelen met cijfers om het beeld op te wekken dat er meer agenten zijn dan er daadwerkelijk zijn, wil ik de minister nog meegeven.

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten over; dat is een wonder. Ik kan die inzetten bij een andere begrotingsbehandeling.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit was mijn eerste begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie. Als je die zo de hele dag meemaakt, is het bijna een spoedcursus Veiligheid en Justitie. Alle onderwerpen zijn langsgekomen, met dank aan de collega's. Ik ben een hoop wijzer geworden over veel zaken waarvan ik het fijne nog niet wist en ben weer helemaal op de hoogte. Dank ook voor de beantwoording van de bewindslieden. Zij zijn ons zeker tegemoetgekomen op een aantal punten, maar ik heb toch nog een paar vragen.

Allereerst heb ik nog vragen over prostitutie en mensenhandel. Ik bedank de minister voor de toezegging dat hij in gesprek gaat met de gemeenten over de warme overdracht van de RUPS-programma's, maar praten is niet genoeg. Wij moeten ervoor zorgen dat die programma's daadwerkelijk substantieel doorgang vinden. Ik heb op dat punt een amendement ingediend. Ik trek dat nog niet in, want ik wil graag weten wat de uitkomst van de gesprekken is voordat wij gaan stemmen over de amendementen. Ik heb vertrouwen in de goede wil van de minister, maar nogmaals, er moet een resultaat komen, niet zozeer voor ons als wel voor al die vrouwen die uit die wereld willen stappen en waarvoor wij ons zeker moeten inzetten. Dank ook voor de toezegging over de opvangcapaciteit voor slachtoffers van mensenhandel. Ook op dat gebied wacht ik de concrete informatie van de gesprekken af. Ook die krijg ik graag in december.

Dan de privacy. Met betrekking tot ons voorstel over het gebruik van camerabeelden in het belang van de opsporing hecht ik eraan, nogmaals te benadrukken dat dit ook volgens de ChristenUnie binnen de kaders van de wet dient plaats te vinden. Toch willen wij winkeliers in dezen zo veel mogelijk tegemoetkomen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat particulieren steeds vaker zelf het initiatief nemen om camerabeelden van bijvoorbeeld winkeldiefstal of gewapende overvallen afkomstig van mobiele telefoons of bewakingscamera's op internet te plaatsen zonder tussenkomst van de politie;

van mening dat het tonen van camerabeelden van strafbare feiten aan een breder publiek de opsporing kan bevorderen en daardoor een zeer nuttig opsporingsmiddel kan zijn;

voorts van mening dat het strafrecht een instrument is van de overheid en het strafrecht en opsporingsmethoden in overeenstemming met de wet en onder toezicht van de rechter moeten worden ingezet;

verzoekt de regering, de ruimte in de wet- en regelgeving maximaal te benutten om particulieren te faciliteren bij het openbaar maken van beschikbare camerabeelden van bijvoorbeeld winkeldiefstal en gewapende overvallen, indien dit in het belang is van de opsporing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Hennis-Plasschaert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (33000-VI).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister maakt zich er wel heel makkelijk vanaf door te stellen dat sport nu eenmaal niet onder de evenementenheffing ging vallen. Ik heb nog steeds geen goede rechtvaardiging gehoord voor dit onderscheid. De voetbalwedstrijden waarover het gaat, zijn commerciële activiteiten, een van de criteria van het kabinet. Daarom dien ik hierover de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vanaf 2012 de kosten van politie-inzet worden doorberekend aan de organisatie van een evenement;

constaterende dat de politie meer dan een miljoen manuren per jaar kwijt is aan inzet bij sportevenementen, feesten en andere publieksevenementen;

van mening dat er geen reden is, onderscheid te maken tussen de politie-inzet bij sportevenementen en de politie-inzet bij andere publieksevenementen;

verzoekt de regering, bij de uitwerking van de evenementenheffing ook de kosten van politie-inzet bij commerciële sportevenementen door te berekenen en de opbrengsten hiervan te investeren in extra mankracht voor de (vrijwillige) politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Berndsen en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (33000-VI).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Tot slot de beveiliging van de joodse instellingen. Ik heb nog geen antwoord van de minister gekregen op dit punt. Ik ga ervan uit dat de gesprekken hebben plaatsgevonden en ik hoor graag van hem welke concrete oplossing er gevonden is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording en beperk mij tot het indienen van een motie en het nog kort noemen van een amendement dat zo-even is ingediend.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat overal in het land lokaal adequate politiecapaciteit beschikbaar is voor lokale prioriteiten;

verzoekt de regering te onderzoeken, welke groei van de politiesterkte op termijn nodig zou zijn om te waarborgen dat onafhankelijk van landelijke prioriteiten per 5000 inwoners ten minste een wijkagent voor minimaal 80% van de tijd beschikbaar is, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Hennis-Plasschaert, Çörüz, Schouten, Brinkman, Berndsen, Van Raak, Marcouch en Dibi.

Zij krijgt nr. 51 (33000-VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

De motie was al aangekondigd door collega Dibi. Laat ik zeggen dat ik in ieder geval blij ben met het feit dat ook zijn naam eronder staat, mede omdat GroenLinks in haar verkiezingsprogramma nog niet direct de noodzaak van extra agenten naar voren bracht.

Voor het amendement om extra budget vrij te maken ten behoeve van vrijwilligerswerk bij de sanctietoepassing, dat ik samen met mevrouw Van Toorenburg heb ingediend, verwijs ik kortheidshalve naar de toelichting bij dit amendement, dat inmiddels is rondgedeeld.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik kom terug op de motie. Stel dat naar aanleiding van dit onderzoek – ik ben overigens benieuwd wanneer dit onderzoek af moet zijn en welke termijn het kabinet in gedachten heeft – blijkt dat er meer wijkagenten nodig zijn. Komt er dan een nieuwe motie om dat in orde te maken, medeondertekend door de coalitie en de gedoogpartner?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het gaat in de motie nadrukkelijk om wat op termijn nodig is. Wat mij betreft beperkt dit zich niet tot deze kabinetsperiode. Voor deze kabinetsperiode is de inzet gegeven, namelijk 3000 agenten meer dan anders het geval zou zijn. Ik hoop echter dat in de verkiezingsprogramma's van de toekomst, ook bij een partij als GroenLinks, die extra agenten niet nodig vond, veel breder de mening wordt gedeeld dat we nog meer agenten nodig hebben en nog te vaak tegen schaarste aanlopen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik dacht een vraag te hebben gesteld aan de heer Van der Staaij van de SGP, niet aan de woordvoerder van het kabinet. De heer Van der Staaij manifesteert zich de laatste tijd steeds meer als woordvoerder van Rutte I. De heer Van der Staaij heeft een motie ingediend. Mijn vraag is wanneer dat onderzoek af moet zijn. Ik neem aan niet pas aan het eind van deze kabinetsperiode. Als het af is, welke conclusies verbindt hij er dan aan?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is bijzonder om woordvoerder van Rutte I te worden genoemd. Die kwalificatie had ik nog niet eerder gehoord. Ik prijs de heer Dibi voor zijn creativiteit, maar ik herken de kwalificatie niet. Om antwoord te kunnen geven op de meer inhoudelijke vraag naar de consequenties zullen we eerst de resultaten moeten bezien. De motie is breed ondertekend, onder andere door de heer Dibi zelf, en ik wil de brede ondertekening niet in gevaar brengen door hier uitlatingen te doen die misschien gevolgen kunnen hebben voor die medeondertekening. Laten we de motie eerst maar uitgevoerd krijgen. Vervolgens kunnen we verder spreken.

De voorzitter:

Mijnheer Dibi, laatste maal.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil het draagvlak voor die motie absoluut niet ondermijnen, maar ik wil de initiatiefnemer de kans geven om duidelijk te maken waar het kabinet mee aan de slag moet. Anders is het nietszeggend. Ik heb nog steeds geen antwoord gekregen op mijn vraag wanneer het onderzoek af moet zijn, terwijl ik dat al twee keer gevraagd heb. Stel dat blijkt dat er op bepaalde plaatsen niet één wijkagent op de 5000 inwoners is. Moet dat dan daarna geregeld worden?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het onderzoek moet zo snel mogelijk af zijn. Ik heb geen behoefte om daar een concrete datum aan te verbinden. De initiatiefnemers van deze motie hebben daar samen ook geen datum voor gekozen. Ik beperk me dus nu tot de uitspraak: zo snel mogelijk. Wat de consequenties betreft gaat het om het langetermijnperspectief. Wat is nodig om ervoor te zorgen dat we ook lokaal optimaal over voldoende politiecapaciteit kunnen beschikken?

De vergadering wordt van 23.57 uur tot 00.10 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun interventies in tweede termijn. Ik kom snel tot de vragen en de moties.

Ik begin met de motie van de heer Marcouch op stuk nr. 24. Ik stel vast dat ook hij het ermee eens is dat de regie bij de politie komt te liggen, want dat is de randvoorwaarde. Daarmee kan ik de motie beschouwen als ondersteuning van het beleid. Zijn motie op stuk nr. 25 beschouw ik als ondersteuning van het beleid.

Mevrouw Hennis heeft een motie ingediend op stuk nr. 27 en ook een aantal vragen gesteld. Zij beseft dat ik niet precies in mijn hoofd heb wanneer en met hoeveel mensen de KMar is opgetreden. Wij zullen deze vraag schriftelijk beantwoorden.

De onderhandelingen over de politie-cao en over de arbeidstijden vergen goede en strategische timing en overleg. Ze zullen binnen niet al te lange tijd plaatsvinden, maar meer wil ik er ook niet over zeggen in haar en mijn belang. Op het moment dat het aan de orde is, zal ik haar en natuurlijk uw Kamer daarover informeren.

Binnen drie maanden komt de informatie over de outlaw bikers.

De motie op stuk nr. 27 is inderdaad een bevestiging en ondersteuning van hetgeen ik heb gezegd, dus ik kan er gaarne mee instemmen.

De heer Van der Steur heeft een vraag gesteld over Europa en de dubbele strafbaarheid. Ik denk dat wij elkaar kunnen en zullen vinden. Maar om heel precies te zijn, moeten wij het AO afwachten op basis van de brief die ik naar de Kamer heb gestuurd. Wij hebben natuurlijk ook onze verplichtingen in Europa.

Ik kom bij de motie van mevrouw Gesthuizen op stuk nr. 29. Ik herhaal wat ik in het AO heb gezegd, namelijk dat het op dit moment niet kan. Wij hebben goede afspraken gemaakt, dus ik moet de motie ontraden.

Ik vind dat de motie op stuk nr. 31 niet kan, omdat die de integriteit van de staatssecretaris en mij aantast. Ik wil die met klem ontraden aan de Kamer.

Ik kom bij de motie van de heer Van Raak op stuk nr. 32. Ik denk dat wij het debat goed hebben gevoerd en dat wij beiden duidelijk zijn geweest. Het zal de heer Van Raak niet verrassen dat ik de motie ontraad.

Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 33, omdat wij daarover duidelijk hebben gesproken. Er is verschil van inzicht tussen ons over de vergoeding van de aspiranten. Ik ontraad de motie.

Dan komen wij bij de motie op stuk nr. 34. Ik heb een- en andermaal gezegd hoe het precies zit, dus ik ontraad ook deze motie.

Ik kom bij de motie van mevrouw Van Toorenburg op stuk nr. 35. Op zichzelf is het een sympathieke motie, gezien de hele situatie rondom reassurance policing. Ik ken het zelf ook. Wij moeten niet iets gaan doen dat niet werkt. Naar mijn mening zijn die veiligheidshuizen niet bedoeld voor een dergelijk initiatief zoals ik het ken en heb ervaren. Ik wil een pilot opzetten met die reassurance policing. Ik wil er goed met deze en gene over spreken, en de Kamer informeren hoe wij dat gaan doen. Maar ik wil het dus uit de lijn van de veiligheidshuizen halen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dan wil ik de motie óf meteen aanhouden óf gewijzigd aanhouden. Zij zal in geen geval in de huidige vorm in stemming worden gebracht.

De voorzitter:

Dat lijkt mij lastig.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik houd de motie aan. Als zij ooit in stemming komt, wordt zij eerst gewijzigd.

Minister Opstelten:

Misschien kan ik een voorstel doen om dit verder te helpen. Mevrouw Van Toorenburg kan de motie aanhouden totdat ik met een voorstel kom om er inhoud aan te geven. Ik denk dat ik aan een aantal gedachten die in de Kamer leven tegemoet kan komen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik hou mijn motie op stuk nr. 35 aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van Toorenburg stel ik voor, haar motie (33000-VI, nr. 35) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Opstelten:

Voorzitter. De motie van de heer Çörüz op stuk nr. 36 voelen wij als een krachtige ondersteuning van het beleid.

Ik kom op de vragen van mevrouw Berndsen. Ik ben heel constructief en positief over de inzet en de taakuitbreiding van de coördinator mensenhandel richting kinderporno. Ik heb nog geen toezegging van Financiën gedaan. Wij moeten bekijken hoe wij er uitkomen. Gun mij de ruimte om dit goed te doen, samen met VWS. Ik vind dat wij samen moeten optrekken. Ik ga dit niet in mijn eentje toezeggen en dan vervolgens van de ander horen: als jij het al hebt toegezegd, doe het dan helemaal. Nogmaals, gun mij de ruimte om het zo te doen.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik vind dat de minister zijn toezegging nu wat afzwakt. Dat spijt mij wel, want anders had ik een motie willen indienen. Volgens mij spreekt de regering altijd met één mond.

Minister Opstelten:

Dat klopt.

Mevrouw Berndsen (D66):

Maar goed, ik kan er nu niets meer aan doen. Ik kan geen motie meer indienen, maar ik hoop dat de minister er echt voor gaat zorgen dat de nationale rapporteur haar werk kan gaan doen.

Minister Opstelten:

Dat heb ik toegezegd, maar ik moet dat gewoon ordelijk met de staatssecretaris van VWS doen. Ik zorg dat het gebeurt. Die verwachting heb ik niet voor niets gewekt. Sterker nog, ik wil dat het gebeurt.

Ik kom op de motie op stuk nr. 37 over de Van Montfransgelden. Ik heb dat duidelijk bij de G4 en de G32 gezegd: de Van Montfransgelden worden stopgezet. Daar zijn wij duidelijk over geweest. Wij ontraden deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 38. De heer Schouw en ik hebben erover gesproken en wij zijn het niet met elkaar eens. Ik ontraad de motie.

Mevrouw Helder heeft de motie op stuk nr. 41, ingediend. Ik vind de schriftelijke beantwoording glashelder, dus ik blijf op die lijn zitten. Ik begrijp dat mevrouw Helder daar niet tevreden over is. Mijn conclusie is dat de bestaande strafmaxima met de regeling van de meerdaagse samenloop voldoende ruimte laten voor een passende en effectieve strafoplegging, conform het gestelde in de schriftelijke beantwoording. Ik ontraad dus de motie op stuk nr. 41.

De motie op stuk nr. 42, ingediend door de heer Elissen, gaat over de ambulance. Ik wil er duidelijk over zijn dat ik deze motie ontraad. In spoedeisende gevallen is de zaak voor ambulances geregeld, maar in niet-spoedeisende gevallen, waar de motie over gaat, is dat niet geregeld. Aangezien het hier niet gaat om spoedeisende gevallen, hoort deze kwestie naar mijn mening bij de minister van Infrastructuur en Milieu thuis. Ik kan en wil ook niet anders dan deze motie ontraden.

De heer Elissen (PVV):

U begrijpt dat de vragen al ingediend zijn bij de minister van I&M. De minister van V&J heeft er al iets van gevonden. Mijn verzoek aan de minister is om te bezien of hij deze zaak op de een of andere manier kan regelen. Het gaat niet om de spoedeisende gevallen waarin ambulances met zwaailicht en sirene rijden. Wij pleiten voor een goede geografische spreiding, zodat men op een optimale manier de ambulance-inzet kan regelen. Het gaat uiteindelijk om het betere vervoer van de mensen, waarbij de ambulances niet al die drempels hoeven te nemen. Ik vind het een beetje te gemakkelijk om naar een ander ministerie te verwijzen. De regering spreekt met één mond. Ik verzoek de minister om intern te overleggen. Het zou een rare move zijn als wij via de begroting van een ander ministerie de motie opnieuw moeten indienen.

Minister Opstelten:

Ik heb dat in eerste termijn gesuggereerd. Ik vind het niet juist om nu een motie op het terrein van mijn collega van I&M positief te benaderen. Ik heb gezegd dat ik mij kan voorstellen dat de heer Elissen de motie intrekt. Ik zeg toe dat ik de zaak bespreek met mijn collega en dat ik haar vraag om de heer Elissen te antwoorden.

Ik ben aanbeland bij de motie op stuk nr. 44. Het betreft hier een ingewikkelde kwestie. Dit punt is eerder aan de orde geweest. Ik heb nog eens scherp naar de motie gekeken, maar ik moet haar ontraden. Hier moeten wij duidelijk een keuze maken. Gelet op het feit dat er dienders zijn met een Nederlandse en Turkse nationaliteit, die niet of slechts met heel veel moeite van hun Turkse nationaliteit af kunnen komen, is het gelet op de operationele taak en tijd die ermee gemoeid is, praktisch om de regeling te continueren. Wij kunnen op die manier zo snel mogelijk weer van hun diensten gebruik maken. Ik ontraad dus de motie op stuk nr. 44.

De heer Brinkman (PVV):

Als ik het hele gedoe van de nationaliteit uit de motie haal, zodat in de motie alleen wordt vastgesteld dat de betrokkenen betaald verlof en een renteloze lening van de overheid krijgen, wat zegt de minister dan?

Minister Opstelten:

Ik zeg dat dit het waard is. De betrokkenen komen op een heel praktische manier van die ellendige militaire dienst af. Ik bekijk het neutraal-zakelijk – dat is ook mijn taak – en stel vast dat wij met een klein pakketje de politie geholpen hebben, omdat de diender gewoon beschikbaar is voor zijn dienst. Daar gaat het om. Wij bekijken het gewoon praktisch. Zo heb ik ernaar gekeken. Ik wil dat langs die lijn open vertellen.

U kunt zich voorstellen dat ik de motie op stuk nr. 45 een paar keer heb gelezen. Ik beschouw deze motie met de kanttekening dat ik daar niet over ga. Ik ben glashelder: ik ga er niet over. Er staan verder geen dingen in die verkeerd zijn. De burgemeesters kunnen deze motie zien als een ondersteuning van hun beleid. Daarom heb ik er geen bezwaar tegen als de Kamer deze motie aanvaardt.

De heer Brinkman (PVV):

De motie is ondertekend door een meerderheid van deze Kamer en zal waarschijnlijk aangenomen worden. Dat betekent dat de Kamer vindt dat de minister er wel over gaat. Hij zal daarop toch worden aangesproken.

Minister Opstelten:

Ik zal overal over aangesproken worden. Ik ben zuiver in de leer wat het staatsrecht, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden betreft. De burgemeester is in de gemeente waar hij of zij burgemeester is, in de eerste plaats verantwoordelijk. Ik beschouw deze motie als een steun in de rug van de burgemeesters die een strak en sterk beleid op het gebied van de openbare orde moeten voeren. Zo bekijk ik het echt. Daarom steun ik de motie.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik vind dit wel heel krom geredeneerd. Óf de minister gaat er over, óf hij gaat er niet over. Als hier staat: "verzoekt de regering ervoor te zorgen..." wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat de minister er ook voor kán zorgen. Dat is echter maar de vraag, want het is de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van de burgemeester. Omdat de motie door alle regeringspartijen en twee gedogers is ondertekend, vindt de minister de motie opeens een ondersteuning van het beleid. Dat vind ik echt heel wonderlijk.

Minister Opstelten:

Dat kan. Ik ben hier glashelder over en zuiver in de leer. Ik heb gekeken hoe ik de burgemeesters kan helpen. Ik heb niet eens naar meerderheden gekeken. Ik kan de motie natuurlijk ontraden en als zij wordt aangenomen, zien wij verder wel. Ik vind dat de motie duidelijk is. Het is goed dat de Kamer het gezag in de steden een keer een steun in de rug geeft. Natuurlijk zullen wij dat op de een of andere manier altijd volgen, maar in de kern zijn de burgemeesters verantwoordelijk en niemand anders.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister en een deel van de Kamer willen de nationale politie heel snel invoeren. Wij bespreken nu de begroting 2012. Als de nationale politie er is, heeft deze motie dan wel betrekking op de minister?

Minister Opstelten:

Het punt is dat het gezag bij de burgemeester ligt en niet bij de minister. Daarover bestaat wel eens verschil van mening in deze Kamer, of er is sprake van gebrek aan kennis, of van een wens dat het wel bij mij zou liggen. Ik heb die wens niet. Ik weet wat mijn positie is. Ik wil graag gaan over het beheer van de politie. Daarvoor ben ik straks ten volle verantwoordelijk als deze en de Eerste Kamer ermee instemmen.

Nu kom ik bij de motie op stuk nr. 46 van de heer Dibi. Ik vind het jammer dat ik de heer Dibi er niet van heb kunnen overtuigen dat onze ambities enorm groot zijn, ook op dit terrein. Dat wil ik gezegd hebben. Wij zijn op het punt van deze prioriteit, de aanpak van kinderporno en van mensenhandel, ongelooflijk ambitieus. Ik ben echter een realist en ik ga dus niet iets aanraden en ondersteunen wat niet realistisch is en wat geen enkele bewindspersoon voor zijn rekening zou kunnen nemen. Het is wel wenselijk.

De heer Van der Steur (VVD):

Ter vermijding van misverstanden: de minister refereert nu aan de motie op stuk nr. 47.

De voorzitter:

Ik denk dat het de motie op stuk nr. 46 is.

Minister Opstelten:

Ik heb het over de motie op stuk nr. 46. Ik ga straks in op de motie op stuk nr. 47. Het gaat nu om de motie met als overweging "dat er op dit moment te veel kinderpornozaken 'op de plank' liggen" en met als verzoek aan de regering om voor de volgende begrotingsbehandeling "alle kinderpornozaken die nu nog 'op de plank' liggen, in behandeling te nemen". Dat kan niet; dat is totaal onhaalbaar.

De voorzitter:

Dat is inderdaad de motie op stuk nr. 46.

Minister Opstelten:

Ja, ik herhaal nu dus voor de vijfde keer dit advies aan de Kamer over deze motie.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister zegt dat dit totaal onhaalbaar is. Wat is er wel haalbaar?

Minister Opstelten:

Ik vind het jammer dat u dit niet meer hebt gewaardeerd dan destijds in de Kamer. Mevrouw Van Gent heeft dit wel gewaardeerd. We hebben hier twee keer over gesproken of in ieder geval één keer. Ik wil ondersteuning voor de aanpak die wij met elkaar hebben afgesproken. We hebben daar zelf over gezegd dat wij het als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de Kamer en de minister beschouwen om zo scherp mogelijk te zeilen. Ik vind ook dat je dit onderwerp redelijk kunt depolitiseren. Daarom vind ik dit jammer. Ik wil zo ver mogelijk gaan en ik wil zo ambitieus mogelijk zijn. Ik wil de grenzen opschuiven, maar ik moet nu gewoon doen wat we hebben afgesproken. Dat is het; meer kan ik op dit moment niet voor mijn rekening nemen, want dan zou ik een valse belofte doen. Dat is het ergste wat je kunt doen bij dit zware onderwerp.

De heer Dibi (GroenLinks):

Tot slot: wat is er wel haalbaar? Wat er nu is afgesproken, vind ik immers onvoldoende. Kan de minister dus een schepje bovenop die ambitie doen? Ik ben bereid om het dictum te wijzigen in iets wat voor de minister acceptabeler is, maar waar staan wij over een jaar met het aantal kinderpornozaken op de plank? Daar kan toch wel een doelstelling aan gekoppeld worden?

Minister Opstelten:

Nee. Ik ben tot veel bereid om ook u erbij te houden. Dat vind ik ongelooflijk waardevol. Mag ik u vragen om mij gewoon te steunen? Natuurlijk hebben wij allemaal de wens dat wij alle plankzaken oplossen en alles tegelijk aanpakken, maar dat kan niet. We zijn enorm aan het professionaliseren. Ik wil graag dat u dit gewoon steunt en dat u hier vertrouwen in hebt. Het gaat niet zomaar om "even een paar mensen erbij". We doen nationaal tweemaal zoveel, los van wat alle korpsen en regio's doen. Dat heb ik ook tegen mevrouw Van Toorenburg gezegd. Ga schouder aan schouder staan op dit punt; dat is veel sterker. Ik ontraad deze motie dus. Ik zou het prettig vinden als de heer Dibi de motie zou intrekken en zich schaart in de rijen van degenen die dit met z'n allen willen aanpakken. Ik ben best bereid om dit een volgende keer nog scherper met elkaar te bekijken.

Ook de motie op stuk nr. 47 moet ik ontraden, want ten minste 50% is gewoon niet haalbaar. Iemand die daar ja tegen zegt, kan zijn koffers meteen pakken. Het is ook wenselijk dat hij zijn koffers dan meteen pakt, want hij zou dan sprookjes vertellen. Het is allemaal heel prettig om ervoor te gaan. Ik wil dat ook doen. Op dit moment kan ik het echter niet halen. Het spijt mij zeer. Ik ontraad dan ook de motie.

Tegen mevrouw Schouten zeg ik het volgende. Over prostitutie en mensenhandel zijn duidelijke afspraken gemaakt. Ik constateer dat zij het amendement hierover aanhoudt. Dat respecteer ik natuurlijk. Ik zal haar zo snel mogelijk laten weten waar wij staan. Ik herhaal dat ik de warme overdracht gewoon ga regelen.

Op de motie op stuk nr. 24 heb ik al gereageerd. Ik heb al gezegd niet een aanvalsplan te maken om de pakkans te verhogen. Het aanvalsplan ligt er al. Dat is gewoon mijn beleid, de beleidsnota. Daarin staat heel concreet opgeschreven hoe wij de pakkans gaan verhogen en met welke cijfers. Ik ben er door iedereen voor gewaarschuwd om dat niet te doen. Er komen immers tijden dat te zien zal zijn dat het is gelukt of dat het sneller gaat. Zo wil ik ook werken. Ik ga nu dus niet een aanvalsplan maken om het anders te doen. Dit is de koers die ik vaar. De politie, het OM, iedereen staat hierachter.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voor alle duidelijkheid. De minister zei de Kamer zo snel mogelijk te informeren over de warme overdracht. Het is voor ons van belang dat er een reactie komt voordat er over de amendementen wordt gestemd. Kan die reactie er in december komen?

Minister Opstelten:

Ik zal zo snel mogelijk reageren. Wij zullen het goed in de gaten houden. Ik zal ervoor zorgen dat wij contact hebben over de stand van zaken bij de ontwikkelingen. U bent dan precies op de hoogte. U brengt dan niet iets op het verkeerde moment in stemming, waarvan u en ik spijt zouden kunnen krijgen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik ben helemaal blij met deze toezegging!

Minister Opstelten:

Dan de doorberekening van de politiekosten. Ik kan herhalen wat ik heb gezegd. Ik ontraad deze motie strak. Er is een regeerakkoord en een gedoogakkoord waarin duidelijk staat wat wij willen. Ik heb dat nog eens gezegd. Wij beginnen met de eenvoudige zaken. In het verleden zijn veel zaken van doorberekening van politiekosten ingetrokken. Wij hebben duidelijk niet voor de sport gekozen, omdat daar een beleidsmatige prioriteit ligt. Het is in consultatie. Als mevrouw Schouten daarover anders wil denken, omdat zij niet betrokken is bij het gedoog- of het regeerakkoord, is het moment voor haar bij behandeling van het wetsvoorstel. Ik ontraad deze motie.

Dan de beveiliging van de Joodse instellingen. Er is, zoals afgesproken, overleg met de verschillende instanties en de Joodse instellingen. Dat is nog niet afgerond. Ik wil dat dit even een kans krijgt. Na afronding informeer ik de Kamer hierover, zoals indertijd afgesproken. Ik doe hier natuurlijk geen mededelingen over veiligheidsmaatregelen. Dat is duidelijk. Ik zal de Kamer wel informeren over de kern van de maatregelen, over de sfeer en de conclusies, ook in financiële zin. Ik vraag mevrouw Schouten om het daarbij te laten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Hierbij ook een verzoek aan de minister om dat uiterlijk in december te laten weten aan de Kamer, omdat ook op dit punt een amendement voorligt.

Minister Opstelten:

Dat vind ik een reële vraag. Het is ook alweer enige tijd geleden dat wij die toezegging hebben gedaan.

De motie van de heer Van der Staaij is in de kern een bevestiging van hetgeen ik heb gezegd. Ik denk dat het een reëel punt is om voor te gaan. Ik wil dat graag ondersteunen. Ik wil het wel inkaderen, gelet op het interruptiedebatje tussen de heren Van der Staaij en Dibi. Dit punt moet natuurlijk in het kader van de totstandkoming van de nationale politie zijn weg vinden. In dat kader zal ook het antwoord komen op de vraag wat wij op de korte termijn gaan doen. De komende jaren zal dat altijd zijn binnen de sterkte die wij met elkaar hebben afgesproken. Daar wil ik geen enkel misverstand over laten bestaan. Dat betreft deze kabinetsperiode. Voor de langere termijn kunnen wij scenario's en vergezichten ontwikkelen. Ik wil deze Kamerbreed ondersteunde motie buitengewoon graag van een positief advies voorzien. Ik beschouw deze als ondersteuning van wat wij voorstaan.

Wij zullen de ingediende amendementen, gelet op de discussie die wij hebben gevoerd, ontraden.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. De heer Recourt heeft nog een antwoord van mij tegoed op zijn vraag wat er bij Veiligheid en Justitie boven de balkenendenorm wordt betaald. Op pagina 2 van de schriftelijke antwoorden wordt daarnaar verwezen. Het is gebleken dat dit in 2009 nog twee functionarissen waren. De stand van vandaag, in 2011, is nul. Er is niemand bij het ministerie van Veiligheid en Justitie die meer verdient dan de balkenendenorm.

Mevrouw Hennis stelde een vraag over de kindontvoering, artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. Dat betrof het wetsvoorstel-Timmer c.s., om het zo maar te noemen. Dat wetsvoorstel heeft geen enkele meerwaarde op dit moment. Ik adviseer om dat wetsvoorstel in te trekken. Dat heeft ook te maken met de aanpassing van de internationale kindontvoeringswetten. Er is ook een groot aantal maatregelen genomen naar aanleiding van moties van de Kamer. Die zijn tot wetgeving gekomen. Een aantal van de doelstellingen die werden beoogd in het initiatiefwetsvoorstel Timmer met die strafverhoging, is gerealiseerd door in de civiele wetgeving een aantal aanpassingen te doen. Ik verwijs daarvoor naar het wetsvoorstel inzake internationale kinderontvoering dat nu bij de Eerste Kamer ligt.

Mevrouw Van Toorenburg heeft een opmerking gemaakt over de positie van ouders. Die nemen wij mee. Wij zullen zo snel mogelijk overleggen zodat dit onderzoek kan worden ingepast.

Dit waren de vragen. Ik wil nog wel een opmerking maken in de richting van de heer Recourt, in aanvulling op de antwoorden, namelijk dat wij het overleg met Mentorschap Netwerk Nederland zo snel mogelijk zullen starten om te bezien wat de knelpunten zijn.

Ik kom nu op de moties. De motie op stuk nr. 26 van de heer Marcouch moet ik ontraden. Ik heb geen kennis van een onderzoek waaruit zou blijken dat het verantwoorden tegenover leeftijdsgenoten een gunstig effect heeft. De Halt-afdoening is in 2010 opnieuw vormgegeven en zal in 2012 op effectiviteit worden beoordeeld. Ik acht dit dus niet het aangewezen moment om dat via Halt te corrigeren. Ik wijs er overigens op dat het ministerie van Veiligheid en Justitie een belangrijke subsidiënt is van Halt, voor ongeveer twee derde, maar dat het niet de werkwijze van Halt op elke manier kan beïnvloeden. Ik wil de heer Marcouch wel toezeggen – misschien is dat een reden voor hem om zijn motie aan te houden – dat ik mij zal oriënteren op de ervaringen in de VS op dit terrein, zoals die door hem zijn genoemd. Ik verwijs ook nog naar een opmerking die is gemaakt in het Nationaal Jeugddebat van dit jaar. Daarin werd door de jongeren geopperd jongeren door jongeren te laten aanspreken.

Daarmee zijn wij op dit moment nog bezig op het ministerie van Veiligheid en Justitie. Ik zou de heer Marcouch eigenlijk willen vragen om mij nog een maand of drie de tijd te geven om me te kunnen oriënteren op dit terrein en te bezien hoe wij hiermee verder moeten. Daarna zal ik de Kamer per brief informeren over datgene wat hij wenst.

De heer Marcouch (PvdA):

Dat lijkt mij prima. Dan houd ik in afwachting daarvan de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Marcouch stel ik voor, zijn motie (33000-VI, nr. 26) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

De volgende motie is de motie-Gesthuizen op stuk nr. 30 over de inkooprelatie. Over de inkoop van forensische zorg heeft mevrouw Gesthuizen ook al vragen gesteld. De antwoorden op deze vragen zal de Kamer uiterlijk volgende week ontvangen. Ik deel overigens de zorg van mevrouw Gesthuizen over de hoogte van de topbeloningen in de semipublieke sector en de ontwikkelingen daarin. Het kabinet heeft een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend om deze inkomens te normeren en te reguleren. Na inwerkingtreding van deze wet normering topinkomens vindt die regulering vanzelfsprekend plaats. Op dit moment zou ik de motie echter willen ontraden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Waarom ontraadt de staatssecretaris dan die motie?

Staatssecretaris Teeven:

De reden hiervoor is dat het ministerie van Veiligheid en Justitie uiteraard een inkooprelatie met een groot aantal instellingen heeft. Bij de antwoorden op de schriftelijke vragen zullen de leden zien bij wie wij allemaal inkopen. Daaronder is een aantal instellingen waarvan de bestuurders ruim boven de balkenendenorm verdienen. In die zin klopt dus wel wat in de motie staat. Daar staat tegenover dat het ministerie van Veiligheid en Justitie forensische zorg moet inkopen. Het is natuurlijk wel onze taak om ervoor te zorgen dat de forensische zorg op peil blijft in Nederland. Om datgene te regelen wat mevrouw Gesthuizen vraagt, hebben wij een andere wet gekozen, de wet normering topinkomens. Dat is ook in de Kamer besproken. Ik denk dus dat dit niet de juiste weg is om dit te doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

In de zorg doen wij het toch ook niet zo? Ik snap dit werkelijk niet. Het lijkt net alsof de staatssecretaris ineens een pleidooi houdt om de balkenendenorm maar weer gewoon niet te handhaven. Ik snap er helemaal niets van.

Staatssecretaris Teeven:

Dat is helemaal niet zo. Er ligt een wetsvoorstel om dit op een bepaalde manier te regelen. In het dictum wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat er helemaal geen zorgplaatsen meer worden ingekocht bij zorginstellingen die salarissen uitkeren die hoger zijn dan het salaris van de minister. Als ik dat consequent zou doen met de forensische zorg, zouden wij morgenochtend wel een probleem hebben met de forensische zorg in Nederland. Laten wij dit dus niet doen, maar afwachten hoe wij dit kunnen regelen. Wellicht kan er naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel een aanwijzing worden gegeven dat bepaalde inkomens moeten worden genormeerd. Langs die weg willen wij het doen.

De motie-Schouw c.s. op stuk nr. 39 moet ik ontraden. Ten behoeve van de voorbereiding van het wetsvoorstel inzake minimumstraffen is er onderzoek verricht naar de effecten van zwaardere straffen, ook in termen van kosten en baten. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel inzake minimumstraffen, die de minister en ik de Kamer binnenkort zullen doen toekomen, gaan wij nadrukkelijk in op deze thematiek. Een aanvullende maatschappelijke kosten-batenanalyse op dit moment is niet nodig. Het is ook dubbel werk. Om die reden ontraad ik dus deze motie.

Ook de motie-Schouw c.s. op stuk nr. 40 met betrekking tot de boetebevoegdheid moet ik ontraden. De motie is prematuur. Er komt een boetebevoegdheid, zoals ik vandaag duidelijk heb gezegd. Ik heb daarbij gezegd dat er geen verkeerde interactie moet ontstaan met Brussel. Wel kan ik toezeggen, zo zeg ik in de richting van de D66-fractie, dat wij daarmee vaart zullen maken. Ik zal de Commissie ook bevragen over haar bedoeling met betrekking tot de samenloop tussen wat de Commissie in Europees verband zal doen en wat wij hier willen doen met de boetebevoegdheden. Ik geef de fractie van D66 dus in overweging om deze motie aan te houden, zodat ik de Kamer kan berichten wat de mogelijkheden uit Brussel zijn. Ook in de richting van de heer Elissen heb ik in het debat al aangegeven dat hierover in de eerste helft van 2012 duidelijkheid moet ontstaan. Ik vraag me dus af of mijn beantwoording voor mevrouw Berndsen aanleiding kan zijn om de motie aan te houden.

Ik kom op de motie-Elissen/Van Toorenburg op stuk nr. 43. De minister en ik zien deze als een ondersteuning van het beleid. De voorwaarden waaronder dit mogelijk wordt, zo zeg ik in de richting van de heer Elissen, zullen worden meegenomen bij de uitwerking van artikel 22 van de Wbp, dat ik eerder tijdens de behandeling heb genoemd. Deze motie vormt dus een ondersteuning van het beleid.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik heb de brief over het beleid op dit punt, het openbaren van beelden van misdadigers, goed gelezen. Het uitgangspunt van die brief is dat de opsporing van deze misdadigers op geen enkele wijze in gevaar komt. Dat uitgangspunt ondersteunt de VVD-fractie nadrukkelijk. In de motie staat dat je aangifte moet doen en de beeldregistratie moet aanbieden bij de politie. Je kunt om 10 uur 's ochtend aangifte doen. Om 10.02 uur mag je dan diezelfde beeldregistratie al openbaar maken, al dan niet op internet. Je mag het ook op andere manieren openbaar maken. Dat is het uitgangspunt van deze motie. Met andere woorden, op het moment dat er aangifte plaatsvindt en op het moment dat de beelden worden aangeboden aan de politie mag meteen daarna de beeldregistratie openbaar worden gemaakt. Naar de stellige overtuiging van de VVD-fractie kan de opsporing als gevolg van deze handeling in gevaar komen, omdat de misdadigers al gewaarschuwd zijn op het moment dat de politie nog niet in staat is geweest om over te gaan tot arrestatie. Daarom hebben wij gezegd dat wij het uitgangspunt en het beleid delen maar dat wij deze motie niet delen, omdat ik niet wil dat misdadigers gewaarschuwd worden zonder dat de politie heeft kunnen adviseren over de vraag of het verstandig is. Ik denk dan ook dat de staatssecretaris er verstandig aan doet om zijn advies over deze motie te herzien. Als hij deze motie uitvoert, komt dat namelijk de opsporing niet ten goede.

Staatssecretaris Teeven:

Daar hadden de minister en ik natuurlijk aan gedacht toen wij de motie lazen. Daarom zeggen wij ook dat we dit bij de uitwerking van artikel 22 zullen meenemen. Ik heb de motie niet zo gelezen dat het de bedoeling van de heer Elissen is om de opsporing in de wielen te rijden. Dat is natuurlijk helemaal niet zijn bedoeling geweest. Zo hebben de minister en ik de bijdrage van de PVV in het debat niet begrepen. Daarom neem ik op bij mijn beantwoording dat we bij de uitwerking van artikel 22 en de overwegingen die het kabinet daar kiest, nadrukkelijk zullen kijken naar het belang van de waarheidsvinding. Ik heb in mijn bijdrage ook duidelijk gemaakt dat bij privacybescherming en waarheidsvinding soms twee zaken om voorrang vechten. We zullen dit punt nadrukkelijk meenemen. Zo hebben wij de motie beoordeeld. Wellicht kan de heer Elissen nog wat duidelijkheid verschaffen.

De heer Elissen (PVV):

Laat ik het zo zeggen. De staatssecretaris interpreteert de motie op correcte wijze. Zo is de motie bedoeld. Ik waardeer het dat hij de motie ziet als ondersteuning van beleid. Ik begrijp dat de heer Van der Steur er nog wat vraagtekens bij zet. Ik bied hem aan om eens even bilateraal in gesprek te gaan om zo nodig het dictum aan te passen.

Staatssecretaris Teeven:

Als de heer Elissen en anderen aanleiding zien om het dictum aan te passen, wachten wij dat af. Op dit moment echter hebben wij de motie geïnterpreteerd als ik heb toegelicht. Ik heb nadrukkelijk wel oog gehad voor de bezwaren van de heer Van der Steur. Daarom heb ik het geformuleerd zoals ik het heb geformuleerd.

Voorzitter. De motie-Schouten/Hennis-Plasschaert op stuk nr. 49, die de regering oproept om de ruimte maximaal te benutten om particulieren te faciliteren, zien wij als ondersteuning van beleid. Wij hebben dat al gezegd. Het is ook nooit onze bedoeling geweest om particulieren en het midden- en kleinbedrijf te frustreren. De heer Elissen heeft hier ook al aandacht voor gevraagd. Deze motie kunnen wij goed gebruiken bij de verdere uitvoering van ons beleid.

Ik wil nog iets zeggen over het amendement van de heer Van der Staaij en mevrouw Van Toorenburg. Ik moet dit amendement ontraden. Ik heb daar een aantal redenen voor, die we al eerder met elkaar hebben gedeeld. Ik wijs erop dat het budget in 2004 circa € 750.000 bedroeg en dat dit is verdubbeld tot 1,5 mln. Tijdens het algemeen overleg van 14 september heb ik ook het belang van vrijwilligerswerk onderstreept. Er is nog veel te weinig bezuinigd maar er is wel gezorgd dat het vrijwilligersbudget stabiel is gebleven. Ik heb toen ook gezegd dat ik mede naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s. zou proberen om de vrijwilligersorganisaties te stimuleren om additionele financiering te vinden bij maatschappelijke partijen. In mijn brief van 26 oktober heb ik de Kamer aangegeven dat ik de vrijwilligersorganisaties wel wil verbinden aan maatschappelijke organisaties om los van overheidssubsidies eigen inkomsten te verwerven. Ik heb overigens met de vrijwilligersorganisaties hierover gesproken. Naar ons oordeel bestaat er groot draagvlak en is dit amendement niet nodig. Om die reden ontraad ik het. Als de heer Van der Staaij op dit punt nog voor licht in de duisternis kan zorgen of wanneer mijn weergave van de feiten niet juist is, dan hoor ik dat graag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Van de vrijwilligersorganisaties begreep ik dat zij wel blij zijn met deze prikkel, maar dat het alleen om de expertmeeting lijkt te gaan. Er komt geen extra budget beschikbaar voor de organisaties die eigen inkomsten kunnen genereren. Een organisatie als Exodus coördineert momenteel het werk van zo'n 1900 vrijwilligers, maar krijgt dezelfde subsidie als vier jaar geleden voor 1300 vrijwilligers. Het kader is professioneler geworden en er wordt ook meer verwacht. Dan lijkt het mij een goede prikkel om het budget verder te verhogen. Daarbij komt dat ook andere activiteiten uit die pot worden gefinancierd, zoals preventieve voorlichting op scholen, in plaats van het rechtstreeks bezoeken van gevangenen of hun familie of de begeleiding daarna. In feite is daardoor het bedrag dat voor de organisaties beschikbaar is, minder geworden. Ik erken dat wij dit amendement in een vrij laat stadium hebben ingediend. Gelet op het late uur nu, vraag ik de staatssecretaris of het mogelijk is dat hij zich hier nog nader op zal oriënteren en de Kamer daarover berichten.

Staatssecretaris Teeven:

Dat zou ook mijn voorstel aan u geweest zijn. Ik neem het amendement nog even mee terug. Vlak voor het kerstreces wordt er over de amendementen gestemd. Voor die tijd zal ik de Kamer een brief sturen over het definitieve standpunt van het kabinet op dit punt.

Dan liggen er nog drie amendementen waarmee eigenlijk hetzelfde wordt beoogd, namelijk extra geld voor het CBP. Ik ontraad deze amendementen. Het college is vrij lang aan taakstellingen ontkomen. Het budget is geregeld uitgebreid, maar nu moeten de prioriteiten scherp worden gesteld. Dat geldt voor alle organisaties, dus ook voor het College bescherming persoonsgegevens.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb nog een vraag aan de minister over twee amendementen. Het ene heeft betrekking op Joodse instellingen en het andere op de RUPS-programma's. Wij krijgen daarover nog aanvullende informatie van de minister. Kan hij zijn definitieve oordeel over de amendementen later per brief aan de Kamer sturen?

Minister Opstelten:

Zeker, mijn oordeel over de amendementen had ook een relatie met mijn oordeel over verschillende moties en de opstelling in het debat. Dat oordeel geldt niet voor de twee punten waarover wij afspraken hebben gemaakt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb eigenlijk geen vraag maar een opmerking. De oordelen van beide bewindspersonen over de moties en de amendementen vertonen een opvallend patroon. De gedogende partijen en de coalitiepartijen kunnen op steun rekenen, terwijl bijna alles van de oppositie wordt ontraden. Dat siert beide bewindspersonen niet.

Minister Opstelten:

Ik werp dat verre van mij. Het klopt niet. Wij hebben puur naar de inhoud gekeken. Daarop is ons judicium en advies aan de Kamer gebaseerd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week stemmen wij over de ingediende moties. Vlak voor het kerstreces stemmen wij over de ingediende amendementen en de begroting.

Sluiting 1.02 uur.

Naar boven