Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 december 2010 over WWB-onderwerpen.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik vervang mijn collega Karabulut. Zij was bij het algemeen overleg over WWB-onderwerpen aanwezig. De motie die wij willen indienen, luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een voorstel uit te werken om voor zelfstandigen zonder personeel de opgebouwde particuliere pensioenproducten niet aan te merken als vermogen bij de toekenning van een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW), en de Kamer hierover voor 1 februari 2011 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt, Karabulut, Klaver en Spekman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100(30545).

Staatssecretaris De Krom:

In het algemeen overleg dat wij gisteren voerden, heb ik de Kamer een brief toegezegd, omdat ik haar goed wil informeren over de verschillende aspecten van pensioenen en de daaraan gerelateerde vermogenstoets in de WWB. Ik heb tijdens het algemeen overleg ook gezegd dat dit een complexe materie is en dat wij die zorgvuldig willen bezien en beoordelen. Dat doen wij ook in het licht van het SER-advies dat komt. Ik verzoek ook de Kamer om hiermee zorgvuldig om te gaan. In de motie die nu voorligt, wordt de regering verzocht om een voorstel uit te werken op dit terrein. Ik kan echter op voorhand niet toezeggen dat wij de huidige regelgeving op dit punt inderdaad zullen wijzigen. Als ik de motie goed lees, wordt er daarin van uitgegaan dat wij dat wel zullen moeten gaan doen. Dat zou ik op dit moment onverantwoord vinden, omdat er mogelijk ook grote financiële consequenties aan vastzitten. Ik zou de indieners kunnen verzoeken om de motie aan te houden totdat zij nader bericht van het kabinet over deze zaak hebben gekregen. Als zij daartoe niet bereid zijn, dan zie ik mij op dit moment genoodzaakt om het aannemen van de motie te ontraden. Ik vind het namelijk eenvoudigweg niet verantwoord om er nu al van uit te gaan dat het kabinet de regelgeving zal wijzigen.

De voorzitter:

Dat lijkt mij helder.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven