Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 31 januari 2008 over het project Veiligheid begint bij voorkomen.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Veiligheid begint bij voorkomen, wat betekent dat het kabinet inzet op preventie. Bij preventie hoort een serieuze afschrikking, want samen met repressie is dat de beste preventie, naast heel veel andere zaken. Je moet dat niet alleen door de politie laten doen, maar dat moet gebeuren in de hele justitiële keten. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat effectuering van het zogenaamde lik-op-stukbeleid met zich brengt dat (super)snelrecht meer toegepast moet kunnen worden;

overwegende dat een snelle afwikkeling van een strafzaak kan bijdragen aan het tegengaan van recidive;

constaterende dat (super)snelrecht tevens dient plaats te hebben op avonden en in de weekeinden als dat nodig is;

van oordeel dat de regering ten spoedigste in overleg treedt met de Raad voor de Rechtspraak en de presidenten van de arrondissementsrechtbanken, teneinde te realiseren dat, indien noodzakelijk, ook op avonden en op zaterdagen en zondagen snelrechtzittingen kunnen plaatsvinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven en Heerts. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125(28684).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik feliciteer het kabinet met zo'n ambitieus programma. Er is heel veel werk te verrichten, over een aantal jaren moet de veiligheid zijn toegenomen met 25%, of de onveiligheid zijn afgenomen met hetzelfde percentage. Wij dienen de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bestrijding van cybercrime een belangrijk onderwerp is in het programma "Veiligheid begint bij voorkomen";

overwegende dat niet alleen de rechtshandhaving op het internet van belang is, maar ook het zo veel mogelijk voorkomen van cybercrime;

overwegende dat veel bedrijven en particulieren, in het bijzonder minderjarigen, zich te weinig bewust zijn van de gevaren op internet, onvoldoende preventieve maatregelen treffen en daardoor makkelijk slachtoffer kunnen worden van cybercrime;

verzoekt de regering om een inventarisatie te maken van bestaande voorlichtingscampagnes en de Kamer te berichten of dit afdoende is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çörüz, Anker, Heerts en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126(28684).

De heer Çörüz (CDA):

Daarnaast moeten wij met zijn allen veilig in het openbaar vervoer kunnen zitten en moeten de mensen daar veilig hun werk kunnen doen. Maar helaas is dat vandaag de dag niet het geval. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zowel werknemers als passagiers in het openbaar vervoer regelmatig en in toenemende mate worden geconfronteerd met agressie en geweld;

overwegende dat dit veel persoonlijk leed en economische schade tot gevolg heeft;

overwegende dat het op grond van de Wet personenvervoer 2000 is verboden, zich in het openbaar vervoer zodanig te gedragen dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord;

overwegende dat het tot de wettelijke mogelijkheden behoort om bij een veroordeling een openbaarvervoersverbod op te leggen;

overwegende dat hiervan tot op heden te weinig gebruik wordt gemaakt;

verzoekt de regering, te bevorderen dat er een OM-richtlijn openbaar vervoer wordt opgesteld waarin een openbaarvervoersverbod wordt geactiveerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çörüz, Anker en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127(28684).

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik heb met belangstelling geluisterd naar de motie-Teeven. Hoewel die in de goede richting gaat, is die mijns inziens nog niet scherp genoeg en gaat deze niet ver genoeg. Daarom wil ik toch mijn eigen motie over dit onderwerp indienen.

De veiligheid wordt gediend met een lik-op-stukaanpak van strafzaken die daarvoor geschikt zijn en van daders die dat verdienen. Een inzicht dat door de wetgever al jaren geleden in het Wetboek van Strafvordering is vertaald in bepalingen die het mogelijk maken om bij politierechter, kinderrechter en kantonrechter een op heterdaad aangehouden verdachte nog op de dag van de aanhouding te berechten. Echter, de mogelijkheid om aan die behoefte gevolg te geven wordt in de praktijk ernstig belemmerd doordat de zittende magistratuur in de avonduren en de weekenden hiervoor geen zittingsruimte reserveert en geen organisatorische maatregelen treft die toepassing van snelrecht in de avonduren en de weekenden mogelijk maakt. De zaak lijkt op dit punt muurvast te zitten. Nu moeten wij de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht natuurlijk respecteren en deze niet zonder meer dicteren in de trant van "gij zult in de weekenden en iedere avond altijd snelrechtzittingen houden", maar het is wel een goede zaak als de regering met de rechterlijke macht daarover in gesprek gaat. Dan kan worden bezien wat de knelpunten en de belemmeringen zijn en dan kan ook worden nagedacht over hoe die knelpunten en belemmeringen, wellicht ook met behulp van de regering, kunnen worden weggenomen. Ik wil daarom dan ook dat de regering met de rechterlijke macht op korte termijn gaat overleggen en ik wil dat de Kamer over dat overleg binnen afzienbare termijn door de regering wordt geïnformeerd. Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de De Roonberaadslaging,

overwegende dat een effectuering van het zogenaamde lik-op-stukbeleid met zich brengt dat verdachten in het kader van (super)snelrecht moeten worden berecht;

overwegende dat een snelle afwikkeling van een strafzaak bijdraagt aan het tegengaan van (toekomstig) crimineel gedrag;

constaterende dat het noodzakelijk is dat in de justitieketen ook daadwerkelijk (super)snelrecht dient plaats te hebben op avonden en in de weekeinden;

constaterende dat er na een doortastend politie- en justitieoptreden in zaken die een lik-op-stukaanpak vergen, er geen lik-op-stukaanpak door de rechterlijke macht plaatsvindt in de avonden en in de weekeinden;

van oordeel dat de regering ten spoedigste in overleg dient te treden met de Raad voor de Rechtspraak en de presidenten van de arrondissementsrechtbanken, teneinde te realiseren dat ook op avonden en op zaterdagen en zondagen snelrechtzittingen plaatsvinden;

verzoekt de regering, dat overleg te entameren en de Kamer daarover binnen drie maanden schriftelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 128(28684).

De heer Heerts (PvdA):

Kan de heer De Roon aangeven of het enige verschil de termijn van drie maanden is?

De heer De Roon (PVV):

Nee, het verschil is niet alleen de drie maanden, hoewel dat wel een belangrijk verschil is. Het verschil is ook dat ik de regering verzoek het overleg te entameren. Dat staat ook niet in de motie-Teeven. Een verder verschil is dat waar de heer Teeven nog allerlei voorbehouden in de vorm van "kunnen" en "mogelijk" erin heeft staan, ik die woorden niet gebruik. Het moet gewoon gebeuren.

De heer De Wit (SP):

Ik stel de heer De Roon dezelfde vraag als die welke ik aan de heer Teeven wilde stellen. Wat is in 's hemelsnaam supersnelrecht? Snelrecht is al snel. Betekent supersnelrecht dat de rechten van de verdachten niet meer gerespecteerd worden en iemand simpelweg direct veroordeeld wordt? In de media en de literatuur wordt gewaarschuwd voor onzorgvuldigheid bij snelrecht. Nu wil de PVV-fractie het nog sneller gaan doen. Wat is dat eigenlijk, supersnelrecht?

De heer De Roon (PVV):

Het is absoluut niet mijn bedoeling om de rechten van de verdachte in het gedrang te brengen. Ik weet zeker dat de heer Teeven dat ook niet bedoelt. Het is de taak van de rechter, zoals beschreven in het Wetboek van Strafvordering, om te bewaken dat de rechten van de verdachte niet in het gedrang komen als het Openbaar Ministerie snelrecht beoogt en de verdachte dus wordt voorgebracht op een snelrechtzitting. Dat uitgangspunt moet natuurlijk altijd overeind blijven. Supersnelrecht is dat als een verdachte vanavond kan worden voorgeleid maar het bijvoorbeeld ook nog morgenochtend om 9 uur zou kunnen, het soms beter is om het al vanavond te doen. Dat noem ik supersnelrecht.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik probeerde supersnel recht te doen aan de verschillen tussen de twee moties. Daar moest ik even op studeren. Ik zal om te beginnen ingaan op de motie-Teeven en daar een reactie op de motie-De Roon aan verbinden.

Ik sta positief tegenover de toepassing van snelrecht waar dat mogelijk is. In die zin is het niet moeilijk om met een positieve instelling te reageren op de moties die zojuist zijn ingediend. Ik zeg graag toe dat ik met de Raad voor de Rechtspraak en het College van procureurs-generaal in overleg zal treden over de toepassing, de consequenties en de complicaties. Op dat laatste wees de heer De Wit al terecht. Het streven van de kant van het Openbaar Ministerie is er al op gericht zo veel mogelijk snelrecht toe te passen. Daar mag geen twijfel over bestaan.

Er komen bij de voorstellen in de moties twee problemen naar voren. Het eerste probleem is dat het toepassen van snelrecht een element van onvoorspelbaarheid heeft voor het aantal zaken. De beschikbaarheid van de rechtspraak om in zo'n snelle of supersnelle procedure recht te doen kan moeilijk worden voorspeld.

De tweede complicatie bij snelrecht is van een geheel andere aard. Er worden nogal eens bezwaren aangevoerd vanuit de advocatuur, met name door de raadslieden van de verdachten tegen deze snelle afdoening. Dat vergt een heel ander soort overleg. Daarbij spelen de positie van de advocatuur en de rechten van de verdachte een rol. Ook hier moet goed naar worden gekeken. Als er heel veel dagvaardingen zijn voor de zittingen en vervolgens de rechtspraak daarop reageert door een andere procedure voor te stellen, dan komen wij niet verder. Mijn bedoeling is om verder te komen. Ik zeg graag toe dat ik dit overleg zal aangaan en dat ik de Kamer daarover zal berichten. Ik denk dat na deze toezeggingen het het eenvoudigste is als ik zeg dat mij lijkt dat beide moties overbodig zijn.

De heer Teeven (VVD):

Het lijkt misschien zo dat de moties overbodig zijn, maar dan komt toch de vraag op waarom u, nadat de minister-president op 13 januari heeft gezegd dat snelrecht een goede oplossing is voor tal van problemen in ons land, bijvoorbeeld als het gaat om geweldplegingen en vernielingen, niet meteen de volgende dag in overleg bent getreden met de Raad voor de Rechtspraak. U kunt de moties dan ook zien als een aanmoediging. Het is ook belangrijk dat de Tweede Kamer, als die motie zou worden aangenomen, als haar oordeel uitspreekt dat de rechterlijke macht ook haar steentje bij moet dragen op het punt van het snelrecht. Het gaat dan wel om de zittende magistratuur en daar gaat u uiteraard niet over, maar u kunt het beschouwen als een uitspraak van de Tweede Kamer waar u uw voordeel mee kan doen als minister.

Minister Hirsch Ballin:

Het is buitengewoon verleidelijk om nu te zeggen dat het een overbodige aanmoediging zou zijn. Het is misschien goed, erop te wijzen dat snelrecht en het stimuleren daarvan al onderwerp van gesprek is. De veronderstelling van de heer Teeven dat wij daar niet mee bezig zijn, klopt dan ook niet. In een gesprek met de Rotterdamse driehoek, waar ook de president van de rechtbank van Rotterdam bij aanwezig was, is hier ook al over gesproken. Daarbij is ook aan de orde gekomen de complicatie in verband met de argumenten die vanuit de advocatuur worden aangevoerd. Ik heb hierover al contact opgenomen met de nieuwe voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak. Ik stel uiteraard elke aanmoediging buitengewoon op prijs, maar ik meen niet dat het per se nodig is om dat in één, twee of nog meer moties tot uitdrukking te brengen.

Wat betreft de andere moties gaat het om één motie per onderwerp. Dat maakt het gemakkelijker. Na de reactie van de heer Teeven, constateer ik al bij voorbaat dat er geen verschil van inzicht is over wat wenselijk is.

Ik wil nog even de schijnwerper zetten op iets dat de heer Çörüz, terecht, heeft gezegd in zijn inleiding op het indienen van de motie over cybercrime. De heer Çörüz zei dat "Veiligheid begint bij voorkomen" een ambitieus programma is. Dat onderken ik als projectminister volledig. Ik ben dan ook blij dat – dat blijkt ook uit de gezamenlijke ondertekening van een reeks hierbij betrokken collega's – het een gezamenlijke inspanning vereist, die over de grenzen van ministeries heengaat. Als het gaat om de zorg, de aansluiting en de overdracht bijvoorbeeld nadat een straf of maatregel is ondergaan aan de zorginstellingen, is er ook een rol weggelegd voor de gemeenten. Ik heb daar, samen met mijn collega van BZK, verleden week nog over gesproken met een delegatie van de VNG. Dit vergt een voortdurende mobilisering van veel betrokkenen. Ik vind het buitengewoon belangrijk dat wij erin slagen, de doelstelling van het project Veiligheid begint bij voorkomen, te realiseren. Het is inderdaad ambitieus en het vergt zeer veel inspanningen. Het heeft ook consequenties voor de inzet van mensen en middelen. Snelrecht maakt hier ook deel van uit en dat geldt ook voor de onderdelen waar de heer Çörüz zojuist over heeft gesproken. Ik zal de verbinding met andere beleidsterreinen nog onderstrepen bij een van zijn moties.

Cybercrime is inderdaad een belangrijke prioriteit in het beleid dat ik heb geschetst en waarvan ik heb aangegeven hoe wij dat ter hand nemen. De heer Çörüz vraagt in zijn motie, die ook is ondertekend door de heren Anker en Heerts, om een voorlichtingscampagne. Wij nemen dat graag ter harte, maar wij moeten nog bekijken hoe wij dat uitwerken. Ik heb echter al een brief in voorbereiding over rechtshandhaving met betrekking tot criminaliteit op internet. Ik zal daarbij, indien de motie wordt aangenomen, ook ingaan op de motie en een preciezere reactie geven op wat in de motie wordt gevraagd.

Dan agressie en geweld in het openbaar vervoer. Een van de belangrijke punten in het kabinetsbeleid is het tegengaan van geweld tegen functionarissen, maar ook van onveiligheid in de publieke ruimte. Het openbaar vervoer is daar een onmiddellijk verlengstuk van. Dat raakt uiteraard ook de verantwoordelijkheid van mijn collega's van Verkeer en Waterstaat. Het is dus een van de terreinen waarbij meer ministeries betrokken zijn. Ik meld daarbij dat er mogelijkheden zijn voor een strafrechtelijk toegangsverbod voor het openbaar vervoer. Dat is vanwege de betrekkelijke anonimiteit in het openbaar vervoer niet gemakkelijk. Uiteraard levert de Wet op de identificatieplicht daar een positieve bijdrage aan.

Wat de handhaving betreft, hebben ov-bedrijven mogelijkheden. In dat verband is het van belang dat er afspraken worden gemaakt tussen het OM en de politie. Op dit moment wordt de handreiking voor reis- en verblijfverboden in het ov herzien. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, collega Huizinga, heeft daarover in oktober een mededeling aan de Kamer gedaan. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij in de eerste helft van 2008 op basis van de opgedane praktijkervaringen tot een betere toepassing daarvan zal komen. Dat maakt het mogelijk om de Kamer mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat te melden dat de motie voor ons aanleiding zal zijn om een reactie te verbinden met de totstandkoming van die handreiking voor ov-bedrijven. Dan zal daaruit precies blijken wat wij doen om de in de motie van de heren Çörüz, Anker en Teeven geschetste doelstelling tot uitvoering te brengen.

De heer Heerts (PvdA):

Wordt daarin ook de ontwikkeling van de ov-chipkaart meegenomen? Als je die in de handhavingssfeer kunt uitschakelen, kom je toch niet meer door allerlei poortjes? Kunt u dat erbij betrekken?

Minister Hirsch Ballin:

Zeker, de ov-chipkaart biedt interessante en waardevolle mogelijkheden. Ik ben dat helemaal met de heer Heerts eens. Ik zal dit punt dus bij mijn collega mevrouw Huizinga onder de aandacht brengen.

De heer Çörüz (CDA):

Ik heb u het OM nog niet horen noemen, maar ik neem aan dat in het overleg met uw collega Huizinga ook de in mijn motie genoemde richtlijn van het OM wordt betrokken.

Minister Hirsch Ballin:

Het begint uiteraard met het optreden in het ov zelf. Daar werken boa's, bijzondere opsporingsambtenaren. Die zijn werkzaam onder verantwoordelijkheid van het OM. Het OM zal uiteraard en noodzakelijkerwijs deze rol moeten vervullen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over de moties zullen aan het eind van de middag plaatsvinden.

Naar boven