Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 januari 2008 over maatschappelijke stages.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Wij hebben een algemeen overleg met de staatssecretaris gehad over de verplichte maatschappelijke stage. Een aantal fracties, waaronder die van de PvdD, kan zich niet vinden in het verplichte karakter van de stage, maar het kabinet gaat daarmee door. Wij hebben ook gesproken over de invulling van de stage waarop de scholen worden beoordeeld, maar het kabinet is al voortvarend aan de slag met een normatieve invulling. Wij vinden dat er duidelijkheid moet komen over de manier waarop de scholen op de invulling worden beoordeeld, maar die duidelijkheid is er nu nog niet. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is, een verplichte maatschappelijke stage in te voeren in het voortgezet onderwijs, en dat zij daarmee aangeeft dat een dergelijke stage "zinvol" moet zijn;

constaterende dat het kabinet geen heldere definitie van een "zinvolle maatschappelijke stage" heeft gegeven, maar hier in haar plan van aanpak en door afspraken met maatschappelijke en commerciële partijen over het beschikbaar stellen van stageplaatsen wel impliciet een eigen invulling en sturing aan geeft;

overwegende dat scholen in 2011 zullen Ouwehandworden beoordeeld op de invulling van de maatschappelijke stage, maar dat de criteria daarvoor onduidelijk zijn;

verzoekt de regering, een toetsingskader te ontwikkelen aan de hand waarvan scholen, leerlingen en ouders een afgewogen, onafhankelijk oordeel kunnen vormen over de aard en het maatschappelijke nut van de maatschappelijkestageplaats,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(31289).

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. D66 is geen voorstander van een maatschappelijke stage met een verplichtend karakter, zoals het kabinet die wil invoeren. In de ogen van het kabinet zou de overheid jongeren die zijn losgezongen van de maatschappij er weer aan de haren bij moeten trekken. Wij hebben daar een andere visie op. Daarom steunen wij de motie die de VVD dadelijk gaat indienen om het geld dat daarvoor wordt uitgetrokken anders te besteden. Wij hebben het idee dat de coalitie door wil op dit punt, maar wij luisteren wat dat betreft heel goed naar het gestelde door de commissie-Dijsselbloem. Zij heeft gisteren een aantal wetenswaardige dingen gezegd over hoe wij in de politiek om zouden moeten gaan met onderwijs, en vooral met ideologisch gedreven ideeën. Als voorbeeld wordt de maatschappelijke stage genoemd. Daarover zegt de commissie-Dijsselbloem dat eerst moet worden bekeken of men het wel wil en hoe men het wil. Er moet daarna op kleine schaal mee worden begonnen. Ik vind dat wij 24 uur na de presentatie van het rapport-Dijsselbloem daarnaar moeten handelen. Als de coalitie van plan is om hiermee door te gaan, moet dat eerst zorgvuldig worden getoetst. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Parlementaire Commissie Onderwijsvernieuwingen ten behoeve van door de overheid geïnitieerde toekomstige vernieuwingen van het onderwijsbeleid een toetsingskader heeft geformuleerd;

voorts constaterende dat de Parlementaire Commissie Onderwijsvernieuwingen bepleit dat de Tweede Kamer vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid bij grote beleidsveranderingen zelf een onafhankelijke uitvoeringstoets laat verrichten;

verzoekt de regering, de invoering van de maatschappelijke stage te onderwerpen aan het toetsingskader geformuleerd door de Parlementaire Commissie Onderwijsvernieuwingen, alsmede een onafhankelijke uitvoeringstoets te laten verrichten, de Kamer te informeren over de uitkomsten van beide toetsen en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te nemen met betrekking tot de invoering van de maatschappelijke stage,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(31289).

De heer Slob (ChristenUnie):

U doet het voorkomen alsof die maatschappelijke stage ineens uit de lucht komt vallen, maar is hij ervan op de hoogte dat er in de afgelopen periode op grote schaal pilots zijn geweest, zodat een flink aantal scholen al ervaring heeft opgedaan met de maatschappelijke stage, ervaringen die behoorlijk positief waren?

De heer Pechtold (D66):

Dat is in het AO genoegzaam aan de orde gekomen. Een van de voordelen van die proeven was dat ze vanuit de scholen zelf kwamen. Daar moeten wij ons niet mee bemoeien, prima, dat moeten ze vooral ze doen en ik hoop dat dat tot mooie dingen leidt. Maar dit kabinet ziet de jeugd als een probleem: ze moeten maar eens in verzorgingshuizen gaan werken, we gaan ze met een enorme bureaucratie het land in sturen. Dat mag u willen, maar voordat wij dat doen en daaraan jaarlijks 150 mln. gaan uitgeven – geld waarmee je op elke basisschool een conciërge kunt neerzetten met een echte baan – moet dat goed in kaart worden gebracht en moet goed worden geluisterd naar de aanbevelingen, ons nog geen 24 uur geleden gedaan, voordat wij achter deze ideologische wensen aan lopen.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. De VVD vindt de verplichte maatschappelijke stage één van de slechtste besluiten van dit kabinet. Eerst spellen en rekenen leren en dan koffie schenken in bejaardenhuizen. Eigenlijk voelt de VVD zich buitengewoon gesterkt door de uitkomsten van het rapport van de commissie-Dijsselbloem, waarin is gewaarschuwd tegen de maatschappelijke stage. De voorzitter van die commissie vindt dit een klassiek voorbeeld van hoe het niet moet. Net als al die andere veranderingen is dit ideologisch gemotiveerd, kan het rekenen op brede politieke steun en is het compleet dichtgetimmerd in het regeerakkoord. Dat is een schoolvoorbeeld van wat de commissie-Dijsselbloem aangeeft hoe het niet moet. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de beschikbare middelen prioritair door de overheid moeten worden aangewend;

van mening dat de verplichte maatschappelijke stage niets toevoegt aan de kwaliteit van het onderwijs, waar de prioriteit van de overheid moet liggen;

constaterende dat ernstige uitvoeringsproblemen verwacht worden bij de invoering van de verplichte maatschappelijke stage, zoals een gebrek aan Dezentjé Hammingstageplaatsen en aan capaciteit bij scholen en gemeenten;

constaterende dat de maatschappelijke stage de onderwijsnorm vervuilt;

van mening dat de maatschappelijke stage onder geen beding onder de onderwijstijd mag worden gebracht;

verzoekt de regering, het plan voor de verplichte maatschappelijke stage in te trekken en de vrijvallende middelen aan te wenden voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, waaronder de positie van de leraar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dezentjé Hamming, Pechtold en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31289).

De heer De Rouwe (CDA):

Voorzitter. De VVD maakt een ommezwaai, omdat in het vorige kabinet met de VVD de maatschappelijke stage altijd is gesteund, sterker nog: toen is er een motie ingediend door uw partij met de mijne voor extra geld.

U haalt de commissie-Dijsselbloem aan, wat ik interessant vind. Waar wordt in het rapport inhoudelijk gesproken over de maatschappelijke stage? Op pagina 107 wordt er één keer over gesproken, maar dan gaat het niet over de inhoud of de ideologie, maar over de discussie rond het aantal uren. Waarop baseert u uw uitspraak van daarnet? Waarom draait u nu volledig, terwijl uw partij een maatschappelijke stage eerst een goede zaak vond? Toen zat u in een coalitie en stemde u ermee in. Het is erg makkelijk om nu vanuit de oppositie wat anders te roepen.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Ik stel vast dat de heer Rous, pardon, De Rouwe van het CDA een aantal debatten heeft misgelopen. Daarin heb ik mij zeer stevig verzet tegen de maatschappelijke stage. Deze vraag is al eens eerder aan de orde geweest. In de eerste plaats bagatelliseert de heer De Rouwe een opmerking uit het rapport van de commissie-Dijsselbloem. Die opmerking staat erin genoemd. Dat lijkt mij belangwekkend genoeg, ongeacht hoeveel regels eraan worden besteed en op welke pagina die staan. In de tweede plaats was er geen sprake van een verplichte maatschappelijke stage. Dat is het nu wel. Wij zijn nu een tijdje verder en stellen vast dat er leerlingen zijn die niet goed kunnen spellen en rekenen. De CDA-fractie zal het toch met de VVD-fractie eens zijn dat leerlingen eerst de d's en t's goed moeten kunnen gebruiken voordat zij steunkousen gaan helpen aantrekken in bejaardentehuizen.

De heer De Rouwe (CDA):

Datzelfde geldt voor het juist uitspreken van een naam. Wat dat betreft vinden wij elkaar. Het gaat mij erom dat de VVD-fractie een ommezwaai maakt. Ik maak ook bezwaar tegen het feit dat mevrouw Dezentjé Hamming zegt dat het straks verplicht is terwijl het dat voorheen niet was. In het verleden was het zo dat de scholen konden kiezen of zij meededen. Als daar echter voor gekozen werd, waren de leerlingen juist verplicht om mee te doen. Daarin zit dus geen verschil.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

De VVD-fractie maakt zeker geen ommezwaai. Ik hoop dat de fractie van het CDA die ommezwaai wel maakt, en niet krampachtig vasthoudt aan de maatschappelijke stage omdat die in het regeerakkoord staat. Die bestuurlijke arrogantie is namelijk precies wat de commissie-Dijsselbloem aan het licht heeft gebracht. De heer De Rouwe kijkt kennelijk niet naar de achterstanden in het onderwijs. Kennelijk vindt hij dat niet belangrijk, maar zijn eigen politieke speeltje, de maatschappelijke stage, wel.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw Dezentjé Hamming heeft niet alleen het rapport van de commissie-Dijsselbloem niet goed gelezen, maar ook het coalitieakkoord niet. Zij spreekt over een dichtgemetseld coalitieakkoord. Dat kan zij niet volhouden. In het coalitieakkoord stond dat er een maatschappelijke stage van drie maanden zou moeten komen. De staatssecretaris, horende de scholen, heeft besloten om terug te gaan naar 72 uur, omdat dat beter is op te pakken en uit te voeren. Hoezo dichtgemetseld?

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Dat is een heel goed voorbeeld van hoe iets heel erg verkeerd kan gaan. Die drie maanden bleken al helemaal niet haalbaar, omdat de scholen helemaal geen stageplaatsen voor elkaar kregen, om nog maar te zwijgen over het geld. Het kost nu al 150 mln.

De heer De Rouwe (CDA):

Voorzitter. De Kamer discussieert vandaag over een voorstel dat erg breed gedragen wordt in de samenleving, binnen het onderwijs en bij jongeren zelf. Na het goede algemeen overleg van 24 januari, ontving ik een groep jongeren in de Kamer. Na het debat meldde 90% direct dat zij voorstander waren. Ik sprak de afgelopen jaren, weken en maanden docenten over dit onderwerp. Ook onder hen bestaat er een groot draagvlak. Tijdens het overleg heeft de CDA-fractie een drietal aanvullende voorstellen gedaan bij het plan van aanpak. Allereerst ziet mijn fractie liever een financiering per leerling tot 2011. De huidige financiering voor subsidiëring van de maatschappelijke stage is namelijk per BRIN-nummer geregeld. Dit is nadelig voor scholen met meerdere vestigingen, zo krijgen wij van de scholen zelf te horen. De staatssecretaris heeft aangegeven hierop volgend jaar te willen terugkomen, maar dat duurt ons te lang en biedt geen zekerheid over de uitkomst van het overleg. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor alle leerlingen in De Rouwehet voortgezet onderwijs vanaf het schooljaar 2011-2012 verplicht is, een maatschappelijke stage te volgen om kennis te maken met en bij te dragen aan de samenleving;

overwegende dat de komende vier jaren door scholen in fases toegewerkt wordt naar de verplichte invoering van de maatschappelijke stage;

overwegende dat de bekostiging van de maatschappelijke stage voor scholen vanaf het schooljaar 2011-2012 wordt opgenomen in de lumpsumfinanciering en tot die tijd wordt gebaseerd op een vast bedrag per BRIN-nummer;

constaterende dat de bekostiging via een vast bedrag op basis van BRIN-nummer geen rekening houdt met het leerlingenaantal van de school;

verzoekt de regering, de mogelijkheden en (financiële) consequenties te onderzoeken van een vervroegde invoering van een systeem van bekostiging van maatschappelijke stage dat meer recht doet aan het leerlingenaantal van de school en de Kamer hierover te berichten voor 1 mei 2008,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Rouwe, Kraneveldt-van der Veen en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31289).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik weet niet of het de heer De Rouwe, mevrouw Kraneveldt en de heer Slob is opgevallen, maar gisteren is er een rapport uitgekomen van de commissie-Dijsselbloem over de onderwijsvernieuwingen in de afgelopen tientallen jaren. Er staan twee belangrijke dingen in. Het eerste is dat onderwijstijd bedoeld is om echt onderwijs te geven en dat je die niet moet vervuilen met zaken zoals de maatschappelijke stage. Het tweede is dat je nooit in het regeerakkoord met een datum een onderwijsvernieuwing moet noemen, omdat tegenstemmen dan al geen optie meer is en je geen oog meer hebt voor uitvoeringsproblemen in de praktijk. Nu constateer ik dat niet alleen de PvdA en de ChristenUnie daar niets mee doen maar ook het CDA niet. Waarom niet?

De heer De Rouwe (CDA):

Het is mij niet ontgaan dat er een rapport verschenen is van de commissie waarin u ook zitting had. Het is mij ook niet ontgaan dat u tegen de maatschappelijke stage was en nog steeds bent. Hoewel het verleidelijk is om nu over dat rapport te praten, zou ik daarin nu beperkt willen zijn, omdat dat debat nog gevoerd zal worden. Ik constateer overigens wel dat in het rapport gesproken wordt over voorstellen die op een breed draagvlak kunnen rekenen in zowel de Kamer als de samenleving, dus ook in het onderwijs. In het rapport staat dat bij grote vernieuwingen – de vraag is overigens of de maatschappelijke stage een grote vernieuwing is, aangezien wij dit verschijnsel al heel lang kennen – daarvoor de tijd moet worden genomen. Wij zien graag dat er een maatschappelijke stage komt en wij zien ook dat er een breed draagvlak voor is in de samenleving. Het kabinet heeft gekozen voor twee uitgangspunten. Het eerste is fasering tot 2011, waarbij er eerst met pilots wordt gewerkt, hetgeen ook een aanbeveling is van de commissie-Dijsselbloem. Het tweede uitgangspunt is dat er rekening gehouden moet worden met de bezwaren vanuit het veld. Ik noem dan de discussie over de 72 uur. Dat is iets wat juist tot stand is gekomen omdat het veld het ook zo vond. Dus ik begrijp uw verleiding om als medeauteur van dit rapport uitgebreid bij dit punt te willen stilstaan, maar de discussie over dat rapport zal inhoudelijk nog plaatsvinden. Bovendien zie ik meer aanknopingspunten vanuit het rapport om de maatschappelijke stage te ondersteunen in plaats van het tegendeel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik weet dat er draagvlak is voor de maatschappelijke stage. Ik vind het ook leuk als jongeren vrijwilligerswerk doen en ik vind het ook een sympathiek voorstel, maar als er al zo veel scholen zijn die het doen, is het ook goed om het aan de scholen zelf over te laten in plaats van het als overheid te verplichten. Mijn belangrijkste bezwaar is dat wij het nu eigenlijk moeten hebben over de kwaliteit van het onderwijs omdat daarover heel veel zorgen bestaan. Wij kunnen aantonen dat het niveau van taal en rekenen achteruitgaat. Een aanbeveling van de commissie is om zaken zoals de maatschappelijke stage uit de onderwijstijd te halen. Bent u het daarmee eens?

De heer De Rouwe (CDA):

Wat er nu aangehaald wordt is een aanbeveling uit een rapport dat nog besproken moet worden. Het CDA gaat dat debat niet uit de weg. Wat mij betreft brengt u dat punt dan in. Dat is daarvoor de juiste plaats. Dat er vanmiddag nog een debat plaatsvindt over de maatschappelijke stage geeft voldoende aan dat er zorg over is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer De Rouwe heeft gelijk dat er een groot draagvlak is voor de maatschappelijke stage. Die verandering is dan ook goed te rechtvaardigen. De heer Dibi heeft evenwel weer een punt als hij zegt dat de maatschappelijke stage binnen de huidige 1040 urennorm tot verwarring leidt. Is de heer De Rouwe het niet met mij eens dat wij zorgvuldig opnieuw zouden moeten kijken naar die onderwijstijd?

De heer De Rouwe (CDA):

Het CDA wil graag een debat over de onderwijstijd, maar niet nu.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Ik heb zo-even gerefereerd aan een citaat van collega Dijsselbloem van de PvdA. Nu heeft het CDA ook in die commissie gezeten ...

De voorzitter:

Het gaat nu niet over het rapport van de commissie. Dus u gaat nu een vraag stellen over het onderwerp dat nu aan de orde is.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Het gaat over de uitspraak van de heer Dijsselbloem waarin hij waarschuwt voor de maatschappelijke stage en dat invoering ervan een klassiek voorbeeld is van hoe het niet moet. Wat vindt het CDA daar dan van?

De heer De Rouwe (CDA):

Ik heb even gesproken met een aantal leden van de commissie en die hebben aangegeven dat de discussie zich niet richt op inhoudelijke gronden van de maatschappelijke stage maar op het aantal uren en de norm ter zake. Daarvan zegt de heer Dijsselbloem dat het in zijn ogen een klassiek voorbeeld. Het gaat dus niet om de inhoudelijke gronden van de maatschappelijke stage. Het CDA heeft altijd aangegeven die maatschappelijke stage graag te willen. Dat vond u in het verleden ook, maar nu staat u aan de overkant en vindt u wat anders.

Voorzitter. Ik wil nog graag een motie indienen. Ik zie echter dat ik hier de verkeerde motie heb. De goede ligt nog op mijn tafel. Mijn excuses daarvoor.

De voorzitter:

Het overkomt ons allemaal wel een keer. Ik heb zelfs een keer een motie van een collega voor staan lezen. Dit tot grote hilariteit van de anderen, want ik kwam er zelf vrij laat achter.

De heer De Rouwe (CDA):

Ik heb nu de goede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs vanaf het schooljaar 2011-2012 verplicht is om een maatschappelijke stage te volgen om kennis te maken met en bij te dragen aan de samenleving;

overwegende dat jongeren door zich maatschappelijk in te zetten competenties ontwikkelen die belangrijk zijn voor hun functioneren en plek in de samenleving en dat daarom stimulatie van de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren van groot belang is;

overwegende dat vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan maatschappelijke betrokkenheid van jongeren het mogelijk moet zijn, jongeren te belonen die deze betrokkenheid reeds tonen doordat zij al actief zijn op het gebied van vrijwilligerswerk;

verzoekt de regering, in overleg met het veld te treden over de mogelijkheid, vrijwilligerswerk dat reeds door jongeren wordt uitgevoerd, deels mee te laten tellen in het aantal uren voor de maatschappelijke stage en de Kamer hierover te berichten voor het zomerreces,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Rouwe, Kraneveldt-van der Veen en Slob. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(31289).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Dat jongeren iets voor een ander leren doen op school, prima. Maar het vreemde is dat dit kabinet ook zegt dat als een jongere zelf al vrijwilligerswerk doet, dat niet uitmaakt en dat hij of zij toch die maatschappelijke stage moet volgen. Ik vind dat te ver gaan. Het verplichtende karakter strookt niet met de opvatting van mijn partij. Bovendien is er nu een grote discussie over de kwaliteit van het onderwijs. Ik zie nu dat afspraken in het regeerakkoord belangrijker gevonden worden dan de kwaliteit van het onderwijs. Dat is nu juist iets dat de commissie-Dijsselbloem ontzettend bekritiseert. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat "de norm voor onderwijstijd is vervuild met allerlei activiteiten die niets met harde lestijd te maken hebben, zoals de maatschappelijke stage";

verzoekt de regering, de maatschappelijke stage niet mee te tellen voor de urennorm,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(31289).

De heer Dibi (GroenLinks):

Als die maatschappelijke stage er dan toch komt, moet ik ook maar mee gaan denken. Daarom mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nut en noodzaak van de verplichte maatschappelijke stage niet zijn aangetoond;

constaterende dat de invoering van de maatschappelijke stage gepaard gaat met monitoring;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de monitoring ook antwoord geeft op de volgende vragen:

  • - hoe groot is de keuzevrijheid van leerlingen om de stage naar eigen inzicht in te richten?

  • - wat is de effectiviteit van de stage; met andere woorden wat leren leerlingen van de stage?

  • - hoe tevreden zijn de leerlingen over de stage?

  • - is er sprake van verdringing van de beroepsgerichte stages?

  • - hebben leraren voldoende begeleidingstijd?,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(31289).

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Ik wil de heer Dibi graag een vraag stellen over zijn eerste motie. Hij doet daarin een uitspraak over de urennorm en het feit dat de maatschappelijke stage daar niet in mee mag tellen. Nu hebben wij daar straks een debat over. De heer Dibi maakt zelf deel uit van in de commissie. Die commissie zegt: er is een toetsingskader en wij vinden dat als je veranderingen doorvoert in het onderwijs, je daar goed naar moet kijken. Waarom shopt hij nu zelf selectief in zijn eigen rapport, door aan de ene kant Dibite bepleiten dingen zorgvuldig te doen en aan de andere kant in een motie iets te zeggen over een urennorm en wat daar wel en niet onder zou moeten vallen? Vanmiddag zullen wij in het debat waarschijnlijk allemaal weer opnieuw gaan vragen om een gedegen en goed onderzoek naar hoe een nieuwe norm eruit moet gaan zien. Daar neemt hij nu zelf een voorschot op. Kan hij dat uitleggen?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind het opvallend dat mevrouw Kraneveldt zegt dat zij in het debat hierna gaat vragen om een gedegen onderzoek. Ik heb daar al eerder een motie over ingediend die zij niet heeft gesteund. Zij neemt wel het punt over van het rapport, maar zij neemt niet over wat mijn voorzitter en haar partijgenoot de heer Dijsselbloem in alle kranten heeft gezegd. Hij heeft gezegd dat de urennorm niet vervuild moet worden met andere rare dingen. De maatschappelijke stage moet buiten de urennorm vallen. Ik vind het raar dat mevrouw Kraneveldt het ene wel overneemt en dit niet.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat wij het op een ander moment over het rapport hebben. Verder geef ik nu al aan dat ik straks bij het debat over de 1040 urennorm misschien zal zeggen dat de naam Dijsselbloem niet genoemd mag worden. Ik denk dat de heer Dibi zich daar heel goed aan kan houden. En als hem dat niet lukt, zal ik hem daarbij helpen. Het zou jammer zijn als de bespreking van het rapport verkruimeld werd over debatten over dit soort AO's.

De heer Pechtold (D66):

Hier maak ik bezwaar tegen. De voorzitter van de commissie zegt vanochtend in een nationale krant dat deze maatschappelijke stage een voorbeeld is van zo'n ideologische dwaling. Dat staat los van een rapport; dat is gewoon een politiek feit dat een lid van één van de coalitiefracties naar voren heeft gebracht. Hij heeft die uitspraak gedaan. Ik begrijp dat de coalitie daarmee in haar maag zit. Ik snap dat dit niet goed uitkomt aan de vooravond van een spoeddebat en een VAO, maar hij heeft het vanochtend wel gezegd. Het staat ons volledig vrij om dat aan te grijpen. Ik zal het er straks bij het debat over de 1040 urennorm zeker over hebben.

De voorzitter:

Maar wij gaan het niet hebben over het rapport van de commissie, want dat wordt op een ander moment behandeld. Het staat niet op de agenda.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank alle leden die in eerste termijn gereageerd hebben op het punt van de maatschappelijke stage. Ik dank ook de leden voor het indienen van diverse moties, die een grote mate van betrokkenheid bij dit thema tonen.

Op 24 januari hebben wij in het algemeen overleg stilgestaan bij het plan van aanpak voor de maatschappelijke stage, onder andere bij de volgende punten. Wat zijn nut en doel van de maatschappelijke stage? Kennismaken met de samenleving, iets doen voor een ander is een verrijking voor jezelf. Het gaat daarbij om duurzaamheid. Er moet sprake zijn van een door scholen gedragen uitvoering. Er zijn vier condities waaronder scholen de maatschappelijke stage kunnen en willen uitvoeren. Ten eerste ruimte voor de eigen invulling van de scholen. Daarbij is ook van belang ruimte voor eigen initiatief van de jongeren. Door daarbij aan te sluiten, is het mogelijk om het op een goede manier te organiseren. Ten tweede een gefaseerde invoering. De ervaring leert dat de eerste klap een succes moet zijn. Dat vraagt om een zorgvuldige voorbereiding waarvoor de scholen de tijd moeten krijgen. Ten derde de duur van de stage. Scholen geven aan dat 72 uur inpasbaar en uitvoerbaar is. Ten vierde vinden scholen het heel belangrijk om de maatschappelijke stage in te passen in de onderwijstijd. Ik heb dan ook gemeend, dat te moeten doen.

Regionale en lokale samenwerking is heel relevant. De maatschappelijke stage is van onderop ontstaan. Daar borduren wij op voort. Het geld gaat naar de scholen en via de gemeenten ook naar de lokale infrastructuur. Overigens gaat het niet om 150 mln. Het gaat om 130 mln., waarvan 100 mln. naar de scholen gaat en 30 mln. naar de gemeenten. De gemeenten gaan eerst aan de slag om de maatschappelijke stage in te passen in het vrijwilligerswerk. Ook op lokaal niveau denkt men dat het wel eens om de vrijwilligers van de toekomst zou kunnen gaan. Na verloop van tijd zal die 30 mln. maatschappelijke participatie ook voor andere doelen in bredere zin worden benut.

De heer Pechtold (D66):

Ik zei net 150 mln. De staatssecretaris zegt nu: het is 130 mln. en 13 mln. Dat is dus samen 143 mln. De staatssecretaris heeft zojuist een motie van de coalitie aan de broek gekregen, waarin gevraagd wordt om te onderzoeken of het niet mogelijk is, niet die bedragen maar het aantal leerlingen als uitgangspunt te nemen. Dat drijft de staatssecretaris op meer kosten.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Daar ga ik zo meteen op in.

De heer Pechtold (D66):

Die motie wijst u dus af?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Daar ga ik zo meteen op in.

De heer Pechtold (D66):

Dan is het dus toch ruim 150 mln. Ik denk dat ik er niet zo gek ver naast zit.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Daar ga ik zo meteen op in, mijnheer Pechtold.

Op basis van de bestaande praktijk zijn er rond de 40.000 beschikbare stageplaatsen. Ik heb in het AO aangegeven hoeveel maatschappelijke organisaties schwung willen geven aan de maatschappelijke stage. Ik heb heel veel intentieverklaringen afgesloten, waarmee wij op dit moment op zo'n 87.000 stageplaatsen terechtgekomen zijn. Dit gaat nog door. Wij gaan de komende tijd ook met andere organisaties aan de slag om het aantal maatschappelijke stages verder uit te breiden. Dan heb ik het nog niet over de mogelijkheden op het informele, lokale niveau. Ik geloof erg in de kracht van lokale gemeenschappen. Daar bestaat op dit moment enthousiasme voor en betrokkenheid bij de maatschappelijke stages.

Ik zal nu ingaan op een aantal opmerkingen en kom daarna op de moties. De D66-fractie geeft aan dat zij geen voorstander van de maatschappelijke stages is. Zij baseert zich op het rapport van de commissie-Dijsselbloem. Daarin zou vermeld zijn dat maatschappelijke stages niet op deze manier gedaan zouden moeten worden. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer De Rouwe en beperk mij tot de feiten. Het rapport van de commissie-Dijsselbloem zal eerst in de Kamer bediscussieerd worden. Ik stel vast dat de commissie-Dijsselbloem in haar rapport slechts één keer over de maatschappelijke stage spreekt, namelijk alleen in de feitelijke constatering dat de uren daarvoor, bij elkaar opgeteld 72 uur, niet meer en niet minder, in de onderwijstijd gevonden mogen worden. Eerst wordt nog gezegd dat voor verruiming voor individuele activiteiten 40 uur onderwijstijd kan worden uitgetrokken. In het rapport staat verder wel – ook hiervoor sluit ik mij aan bij de heer De Rouwe – dat er aantal randvoorwaarden is om onderwijsvernieuwingen, of nieuwe initiatieven in het onderwijs, op een goede manier uit te voeren. Daarbij horen bijvoorbeeld draagvlak, voldoende financiering en een evenwichtige en gewogen wijze van invoeren. Ik kan niet anders zeggen dan dat wij dit voor de maatschappelijke stage in de komende tijd volop zo zullen doen.

Wij komen uit een periode van drie of vier jaar waarin bij scholen enthousiasme is opgebouwd voor de maatschappelijke stage. Wij hebben een groei gezien waardoor inmiddels 500 scholen meedoen aan de maatschappelijke stage. Dat is een prachtige eerste stap. Nu zeggen wij op grond van het regeerakkoord dat er een verplichte maatschappelijke stage komt. Dit gaan wij rustig opbouwen. Ik heb geluisterd naar de opvattingen in het veld over de drie maanden. Die heb ik uiteindelijk zo vertaald dat wij zijn uitgekomen op een hoeveelheid uren die haalbaar is voor de scholen. Op allerlei manieren ben ik dus eigenlijk al vooruitgelopen op de aanbevelingen die door de commissie-Dijsselbloem zijn gedaan, namelijk in de wijze van invoeren van vernieuwing en het streven naar een evenwichtige en voldoende financiering van nieuwe initiatieven. In de komende jaren zullen wij bovendien vorm en inhoud geven aan allerlei pilots, die wij met elkaar zullen evalueren. De Kamer krijgt jaarlijks een overzicht van de stand van zaken. Zoals ik in het AO gezegd heb, moeten wij dit doen met open oren en open ogen. Waar nodig moeten wij beleid bijstellen. Het is een belangrijke stap voor het voortgezet onderwijs, maar wel een gewogen en evenwichtig vormgegeven stap.

Daarnaast moet ik vaststellen dat de maatschappelijke stage echt draagvlak heeft bij de jongeren, zelfs het verplichte karakter ervan. Ik wijs op het advies van de SER, die hiervoor zelfs nog meer uren had willen invoeren. Alles afwegende, denk ik dat de heer Pechtold het beleid van harte zou kunnen omarmen, in ieder geval de wijze waarop het wordt ingevoerd.

Mevrouw Dezentjé Hamming van de VVD-fractie heeft gezegd dat wij toch eerst met het spellen en rekenen zouden moeten beginnen, en dan pas met koffie schenken. Spellen en rekenen is zeker belangrijk; daarom hebben deze bewindslieden aan de commissie-Meijerink opdracht gegeven om het reken- en taalonderwijs goed in beeld te brengen. Er is echter meer in het leven dan rekenen en taal. Wij moeten altijd opletten dat wij de slinger niet weer naar de andere kant laten doorslaan. Wij moeten goed zijn in kennis. Daarin moeten wij investeren, zodat er voldoende tijd is voor het verwerven van kennis: "Tijd voor onderwijs", zoals de mooie titel luidt. Daarnaast moeten wij nagaan of wij jongeren iets kunnen meegeven waarmee zij worden voorbereid op de toekomst. Daarvan maakt de maatschappelijke stage op een heel goede manier deel uit.

De heer Dibi heeft gezegd dat die afspraak in het coalitieakkoord een soort betonnen gegeven is. Dat vind ik toch niet helemaal recht doen aan het feit dat ik mijn nek heb uitgestoken en heb gezegd: laten wij even kijken naar die drie maanden, laten wij daar op een goede manier mee omgaan en aansluiten bij wat er leeft in het veld. Ik heb echt geluisterd naar wat er leeft in het veld en heb vervolgens naar eer en geweten gehandeld. Daar is uiteindelijk een aantal uren uit voortgekomen dat ook echt aansluit bij de wensen. Men zegt daarvan: als wij daar voldoende middelen voor krijgen – en dat worden er veel meer dan nu het geval is – dan kunnen wij daar op een goede manier vorm en inhoud aan geven.

De voorzitter:

Ik verzoek de staatssecretaris om de moties te bespreken. Dan krijgen de woordvoerders aan het einde van haar betoog de kans om één vraag te stellen. Anders komen wij in problemen met de tijd.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

In de motie van de Partij voor de Dieren wordt aangegeven dat er een toetsingskader moet worden ontwikkeld. Ik wil de Kamer de aanneming van deze motie ontraden. Wij willen nu juist ook ruimte geven aan de school. Ik geef toe dat wij op dit punt misschien wat meer ruimte geven dan normaal het geval is, maar ik vertrouw erop dat de scholen dat op een goede manier vorm en inhoud geven. Dat wil niet zeggen dat wij dan de ogen dichthouden en verder niet meekijken. In de Wet op het voortgezet onderwijs zullen een aantal criteria in het kader van burgerschap worden neergelegd die aansluiten bij het kerndoel van burgerschap en burgerschapsvorming. Ik wil die ruimte laten aan de scholen. Honderden scholen werken er al mee en hebben geen behoefte aan een strak toetsingskader. Die ruimte maakt juist de school creatief en geeft de school de mogelijkheid om op alle manier in te spelen op interesses van jongeren die aansluiten bij dat punt van de burgerschapsvorming. Er is straks uiteindelijk een schoolplan en ook de inspectie zal kijken hoe degelijk de scholen in dat kader hun visie op papier zetten en hoe de jongeren vervolgens hun eigen maatschappelijke stageplan op een goede manier vorm en inhoud geven.

In de motie van de heer Pechtold wordt geconstateerd dat de Parlementaire Commissie Onderwijsvernieuwingen een toetsingskader heeft geformuleerd. Daar heb ik net al het nodige over gezegd. Dat sluit mijns inziens buitengewoon goed aan. In de motie wordt de regering verzocht de invoering van de maatschappelijke stage te onderwerpen aan dat toetsingskader alsmede een onafhankelijke uitvoeringstoets te laten verrichten. Ik ontraad de Kamer de aanvaarding van deze motie. Deze motie sluit deels reeds aan bij datgene wat ik doe. Procedureel roept deze motie vragen op. De Tweede Kamer debatteert eerst zelf over het rapport van de commissie-Dijsselbloem en zij debatteert vervolgens met het kabinet. En pas dan is er ook duidelijkheid over de vervolgacties naar aanleiding van het rapport-Dijsselbloem.

Kijkend naar de inhoud van een aantal belangrijke punten heb ik stellig de indruk dat dit het nog helemaal niet zo slecht zal doen als die toetsing daar is.

De heer Pechtold (D66):

Dit verbaast me. De staatssecretaris zegt allereerst dat zij het toetsingskader dat ik in mijn motie opneem, een prima toetsingskader vindt. Zij zegt echter vervolgens: omdat wij het rapport formeel nog niet hebben besproken, kan ik nog niet zien of het in de discussie overeind blijft en of wij het kunnen gebruiken. Als wij het er nu toch over eens zijn dat het een goed toetsingskader is, dan kan dat toch worden overgenomen en dan kunnen wij het toch zo uitvoeren. Ik zet mij er al overheen dat die stages doorgaan. Maar ik roep u dan wel op om een toetsingskader te hanteren dat wij allemaal hartstikke waardevol vinden. De staatssecretaris zegt dat zelf ook!

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb de heer Pechtold van dienst willen zijn door gewoon even een paar punten langs te lopen die relevant zijn in het kader van het rapport-Dijsselbloem. Maar ik ben bescheiden genoeg: het is aan u als Kamer om straks te discussiëren over het rapport van de commissie-Dijsselbloem en uiteindelijk de aanbevelingen vorm en inhoud te geven. Ik heb willen aangeven dat wij met de maatschappelijke stage op dit moment in een bepaald traject zitten. De heer Slob zei ook al: dit is niet nieuw, dit loopt gewoon al een aantal jaren. Ik heb de Kamer gerust willen stellen dat het op dit moment nog niet zo gek gaat als je kijkt naar de procedure. Niet meer en niet minder! Verder houd ik het bij mijn reacties zoals ik die zojuist heb gegeven.

De heer Pechtold (D66):

U ontraadt mijn motie dus niet?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik ontraad de Kamer op dit moment wel om de motie te aanvaarden, want ik wil gewoon door met die maatschappelijke stages. Mensen moeten ook gewoon helderheid hebben, zij moeten weten wat er op hen af komt. De Kamer heeft haar eigen vergaderschema en bepaalt zelf hoe er aangekeken wordt tegen een aantal zaken waaronder de maatschappelijke stage. De voorzitter van de commissie-Dijsselbloem heeft daar nu een uitspraak over gedaan, maar in het commissierapport wordt er niet zo veel over gezegd. De Kamer moet dat rapport eerst intern bespreken. Nogmaals, slechts om u dienstbaar te zijn, heb ik gemeend om een aantal zaken alvast als lat ernaast te leggen.

Voorzitter. In de motie van de VVD wordt de regering verzocht om het plan voor de verplichte maatschappelijke stage in te trekken en de vrijvallende middelen aan te wenden voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, waaronder de positie van de leraar. Het is fijn om te kunnen constateren dat wij dat laatste al doen. Ik moet de toch motie ontraden; de maatschappelijke stage voorziet in de kerndoelen, de leereffecten ervan zijn de afgelopen jaren behoorlijk naar voren gekomen en er bestaat groot draagvlak voor bij de scholen.

Het CDA vraagt bij motie onderzoek naar de financiële consequenties van vervroegde invoering van het systeem van bekostiging en de Kamer hierover voor het zomerreces te berichten. Laat ik helder zijn, als ik deze motie zo mag uitleggen dat er een onderzoek komt om te bekijken of wij het eerder per leerling kunnen bekostigen, dan wil ik dat graag doen en ook graag richting de Kamer laten gaan. Ik moet deze coalitiefractie wel voorhouden dat de begroting de begroting is en dat ik daarbinnen de ruimte zal moeten vinden. Daarom heb ik ook gezegd dat het niet zo gemakkelijk zal zijn, want het komende jaar hebben wij nog een bescheiden budget staan. Naarmate het budget toeneemt, kunnen wij het gemakkelijker doen en ontstaat er ook echt een substantieel budget per leerling.

In een motie wordt gevraagd om vrijwilligerswerk mee te laten tellen als maatschappelijke stage. Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat ik dit een goed idee vind en dat ik het ook ga doen. Ik zie het als ondersteuning van mijn beleid, maar wel met de kanttekening dat de scholier ermee aansluit bij van te voren opgestelde leerdoelen en er na afloop ook een verslag over schrijft. Verder heb ik er geen probleem mee en zal ik dit ook meenemen in de communicatie richting de scholen.

De heer Dibi verzoekt de regering bij motie om de maatschappelijke stage niet mee te tellen voor de urennorm. Dat zou ik jammer vinden, want dat is nu net vanuit de scholen naar voren gekomen. Die toegevoegde waarde is voor scholen goed zichtbaar en zij vinden het heel goed passen in het kerndoel burgerschapsvorming. Ik zou niet weten waarom wij het niet zouden moeten laten meetellen. Er zitten werkelijk goede leeraspecten aan die maatschappelijke stage. Ik vind dat die echt goed past in de urennorm, dus moet ik de motie ontraden.

In zijn tweede motie verzoekt de heer Dibi de regering ervoor te zorgen dat de monitor ook antwoord geeft op de vervolgens weergegeven vragen. De komende jaren zal ik de vinger goed aan de pols houden. Een aantal punten die worden genoemd rondom het initiatief van de leerling – zo wil ik dat wel uitleggen – zullen daar zeker bij aan de orde komen. Wij moeten het ook op een goede manier doen, dus zie ik deze motie eigenlijk als overbodig.

De heer Dibi (GroenLinks):

Is die laatste motie nu overbodig of niet?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik wil het gewoon monitoren, dus wat mij betreft, heb ik er eigenlijk geen bezwaar tegen en zie ik de motie als ondersteuning.

De heer Dibi (GroenLinks):

En dan neemt u de stem van jongeren mee of zij een stage wel of niet als nuttig ervaren, zoals ook in de motie staat?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Laat helder zijn dat die stem al echt is meegenomen. Over dit onderwerp is in een heel brede klankbordgroep gesproken en ik kan dan ook naar eer en geweten zeggen dat het is gebeurd. Ik verwijs nogmaals naar het SER-jongerenrapport hierover. Natuurlijk is het goed om te volgen hoe de jongeren het ervaren, wat hun leerpunten zijn, enzovoorts. Dus, geen probleem met deze motie.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan trek ik deze motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Dibi (31289, nr. 23) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Dibi (GroenLinks):

Hopelijk kan ik de tweede motie ook intrekken, maar ik vrees het niet.

Gisteren is het heel duidelijke signaal afgegeven dat onderwijstijd les is door een bevoegde docent. Een maatschappelijke stage is dat niet. Sterker nog, de staatssecretaris zegt zelf dat het nadrukkelijk niet de bedoeling is om met die maatschappelijke stage competenties te verwerven. Waarom houdt zij die dan toch binnen de onderwijstijd?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Op twee onderdelen ben ik afgeweken van wat wij tot op heden in de onderwijsnorm hebben staan en heb ik twee aspecten toegevoegd: de 40 uur niet voor alle leerlingen verplichte tijd – mentoruren, enzovoorts – en de maatschappelijke stage. Inderdaad, daarmee is het aspect van die maatschappelijke stage toegevoegd, passend binnen de onderwijstijd. Ik vind het wel degelijk realistisch dat dat gebeurt. De maatschappelijke stage heeft veel draagvlak bij de scholen en heeft daadwerkelijk een toegevoegde waarde. Veel scholen ervaren dat ook zo. Ik heb er geen probleem mee om dit toe te voegen aan de urennorm. De meerderheid van de Kamer was en is het hiermee eens.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De staatssecretaris zei in haar reactie op mijn motie dat zij de vrijheid bij de scholen laat. Zij gaat de scholen wel afrekenen op de invulling van de maatschappelijke stage in 2011. Er is een discussie gaande over de vraag wat een zinvolle maatschappelijke stage is. De criteria zijn niet helder. De staatssecretaris zegt dat zij de scholen vrij laat, maar zij geeft een heel sterk Haags signaal af over wat zij als zinvolle maatschappelijke stage beschouwt. Er is gesproken over burgerschap en over de waarde van stages bij Sportvisserij Nederland, bij Defensie en bij Youth for Christ. Zij geeft daarmee signalen af. De staatssecretaris bewandelt nu twee wegen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Haagse signalen zijn niet altijd slecht; onderschat uzelf niet. Ik geef een goed Haags signaal af als ik zeg dat ik er vertrouwen in heb dat scholen zelf vorm en inhoud kunnen geven aan de stage. Ik geef daarvoor een aantal kaders mee. De stage moet passen in het kerndoel van de burgerschapsvorming en moet 72 uur omvatten. Ook geef ik aan welk budget ermee gemoeid is. Binnen die kaders kies ik voor maximale ruimte voor de school. In het schoolplan moet wel worden aangegeven welke vorm en inhoud de stage krijgt en wat de visie van de school is. De jongere geeft zijn eigen maatschappelijkestageplan vorm en ik zal kijken hoe dit zich ontwikkelt. Dat alles lijkt mij een buitengewoon breed gedragen Haags signaal.

De heer De Rouwe (CDA):

Het uitgangspunt van mijn motie is dat u kijkt naar de vorm van de financiering en niet naar de omvang, want die staat voor mijn fractie niet ter discussie. Ik verzoek u, dat op korte termijn te doen. Als u wat wilt doen met deze gedachte, dan moet voor de zomer bekend zijn hoe u ermee omgaat.

De voorzitter:

Volgens mij heeft de staatssecretaris dat al toegezegd.

De heer De Rouwe (CDA):

De staatssecretaris vroeg mij naar de omvang van het budget en ik geef aan dat die niet ter discussie staat. Als de staatssecretaris de motie uitvoert, trek ik haar in.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik voer haar uit.

De heer De Rouwe (CDA):

Dan trek ik de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-De Rouwe c.s. (31289, nr. 20) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Pechtold (D66):

Het lijkt alsof de staatssecretaris nu tegemoet komt aan de fractie van haar partij, maar het budget van 143 mln. blijft het maximum. Het bedrag per leerling wordt dus lager. De CDA-fractie riep op om niet meer per school te financieren maar per leerling. Het moet uit de lengte of uit de breedte komen, dus moet het bedrag per leerling omlaag om de maatschappelijke stage te financieren.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Bij motie wordt de regering gevraagd om te onderzoeken hoe daaraan zo snel mogelijk vorm kan worden gegeven. Ik ga dat doen. Het geld voor scholen loopt procentueel op, berekend naar het aantal leerlingen. Als er per school gefinancierd wordt, is de berekening anders. Het gebeurt in elk geval met het geld waarmee wij het moeten doen. Ik kom er gewoon per 1 mei op terug.

De heer Pechtold (D66):

Dit is een dans van twee CDA'ers.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik sta hier namens de regering.

De heer Pechtold (D66):

Dat snap ik. U probeert tegemoet te komen aan de CDA-motie. Er is een eindbedrag van 143 mln. U moet dan niet suggereren dat er een andere uitkomst mogelijk is dan dat het bedrag per leerling omlaag gaat. U zegt dat er niet aan de systematiek van dat nummer van de school wordt vastgehouden, conform de oproep van de CDA-fractie. Dan gaat het bedrag omlaag, want een andere uitkomst van dat onderzoek zie ik niet. Dat is eerlijk, dat is politiek, maar het bedrag gaat wel omlaag.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ten eerste heb ik toegezegd, voor 1 mei een onderzoek uit te voeren. Ten tweede is dit een beetje flauw van u. U weet dat er op dit moment wordt uitgegaan van een oploop van 20, 50, 75 naar 100. Het komende jaar is die verdeling 20-20, niet 100. Het is maar hoe de verdeling plaatsvindt. De heer De Rouwe heeft daar een vraag over gesteld. Ik voer uit wat hij bij motie heeft verzocht.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft de motie op stuk nr. 23 van de heer Dibi overgenomen. Ik ben het eens met het dictum van die motie. In de overweging van die motie staat echter dat nut en noodzaak van een verplichte maatschappelijke stage niet zijn aangetoond. Ik zou niet voor het aannemen van die motie kunnen stemmen, want mijn fractie vindt dat nut en noodzaak wel degelijk zijn aangetoond. De staatssecretaris vindt dat ook. Ik ben daarom verbaasd over het feit dat zij over die motie zegt: die vind ik goed.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Laat ik mijzelf verduidelijken. Ik voer het dictum uit. Ik dank u hartelijk voor uw alertheid want ik ben het natuurlijk niet eens met de overweging.

De voorzitter:

U steunt het dictum, niet de overweging.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen vanavond over de moties.

Naar boven