Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 januari 2008 over de verlenging van de Nederlandse deelname aan de NAVO-trainingsmissie in Irak.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Het blijft raar dat er in Nederland nauwelijks meer aandacht is voor de grootste oorlog die heden ten dage in de wereld wordt gevoerd. Ik spreek over de oorlog in Irak, die illegaal begonnen is en zeer destructief doorwoedt. Nederland neemt deel aan de oorlog in de vorm van een handvol militairen, maar de beslissingen die hieraan ten grondslag liggen, zouden niet anders zijn als het een grote bijdrage was geweest. Het overleg dat onlangs met de minister is gevoerd, was voor mij op een aantal punten onbevredigend en inconclusief. Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel 58, lid 4, van de Irakese grondwet van 2005 parlementaire ratificatie vereist van elke internationale overeenkomst die de regering sluit;

constaterende dat in juni 2007 het Irakese parlement bij absolute meerderheid verlenging van het VN-mandaat voor de coalitietroepen heeft verworpen;

constaterende dat de Irakese premier de VN-Veiligheidsraad desondanks om verlenging van het VN-mandaat heeft verzocht;

van mening dat de NAVO in Irak het democratisch proces en grondwettelijk regime moet ondersteunen;

verzoekt de regering, de Kamer schriftelijk te informeren over de conformiteit met de Irakese grondwet van het mandaat van de NAVO-missie en de overeenkomsten van de NAVO met de Irakese regering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(29521).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland met een militaire bijdrage aan de NAVO-trainingsmissie in Irak assistentie verleent aan de coalitietroepen onder leiding van de VS;

constaterende dat volgens rapporten van de VN in Irak het Amerikaanse leger er meer dan 21.000 gevangenen in langdurige detentie houdt, zonder enige vorm van rechtsgang en in erbarmelijke omstandigheden;

overwegende dat dit in strijd is met de Geneefse Conventies en het internationale humanitaire recht;

verzoekt de regering, bij de Amerikaanse autoriteiten aan te dringen op behandeling van de gevangenen conform het internationale recht en de Kamer daarover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(29521).

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik vraag vijf minuten schorsing, omdat het onderwerp van de tweede motie niet aan de orde is geweest in het AO.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Het AO heeft kort geduurd, maar bestond uit drie termijnen van de Kamer. Ik heb deze punten tweemaal naar voren gebracht. De minister is er niet op ingegaan.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk. Wij behandelen moties als zij in het AO zijn besproken.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Het punt van de gevangenen is niet aan de orde geweest in het AO. Het feit dat het AO kort duurde, is een beslissing van de Kamer geweest.

De voorzitter:

De minister krijgt vijf minuten.

De vergadering wordt van 14.40 uur tot 14.45 uur geschorst.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Met betrekking tot de resolutie inzake het mandaat van de NAVO-missie zou ik graag het volgende willen opmerkingen. Ook tijdens het algemeen overleg heb ik gesteld dat in Veiligheidsresolutie 1790 eerste operationele paragraaf het volgende staat: notes that the presence of the multinational force in Iraq is at the request of the Government of Iraq and reaffirms the authorization for the multinational force as set forth in resolution 1546 (2004) and decides to extend the mandate as set forth in that resolution until 31 December 2008. Met andere woorden: daar staat derhalve de juridische onderbouwing. Het verzoek van de toenmalige premier Allawi van 20 juni 2004 aan de NAVO om ondersteuning bij de opbouw van Iraakse veiligheidsorganisaties, vormt de juridische grondslag voor die trainingsmissie. Hierin is dus niets veranderd. Die grondslag wordt versterkt door Veiligheidsraadresolutie 1546, waarin lidstaten, internationale organisaties en regionale organisaties worden opgeroepen om die multinationale troepenmacht te assisteren bij het creëren van veiligheid en stabiliteit, humanitaire hulp en wederopbouw. Aan deze oproep heeft de NAVO gevolg gegeven door het ontplooien van de NAVO-trainingsmissie op verzoek van de Iraakse regering.

Veiligheidsraadresolutie 1546 is inmiddels opgevolgd door een aantal andere resoluties waarvan de laatste 1790 is. Dat mandaat heb ik net voorgelezen uit resolutie 1790. Overigens heeft premier Al-Maliki op 29 januari jongstleden een hernieuwd verzoek aan de NAVO gestuurd om in het licht van het succes van de NAVO-trainingsmissie de samenwerking tussen de NAVO en Irak te continueren tot eind 2009. Wat dat betreft heeft ook de commandant van de missie in een recent gesprek met de Nederlandse ambassadeur in Bagdad nog eens benadrukt dat de NAVO in de professionalisering van de Iraakse strijdkrachten een belangrijke rol kan spelen. Dat is een rol die complementair is aan die van de VS op het veiligheidsterrein.

Ik heb voorts tijdens het algemeen overleg aangegeven dat de missie resultaten laat zien en aansluit bij het duidelijke verzoek van de Tweede Kamer om aandacht te besteden aan activiteiten ter ondersteuning van de Iraakse regering en ter bescherming van bijvoorbeeld christelijke minderheden en respect voor mensenrechten. Ik ben dan ook van mening dat een verlenging van de Nederlandse bijdrage wenselijk en zinvol is.

Het mandaat dat wordt verleend aan die multinationale troepenmacht, wordt door Veiligheidsraadresolutie 1790 verlengd. Dat er geen verzoek meer in staat aan de internationale gemeenschap om politie en leger in Irak te ondersteunen, doet niets af aan de juridische grondslag van de NAVO-trainingsmissie, want die is gebaseerd op het verzoek van de toenmalige premier Allawi aan de NAVO. Ik ontraad derhalve aanname van deze motie. Ik vind haar ook overbodig omdat het expliciete verzoek om de Kamer verder te informeren niets zal toevoegen aan hetgeen ik vandaag en tijdens het afgelopen algemeen overleg aan de Kamer heb meegedeeld.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik heb twee vragen naar aanleiding van het antwoord van de minister. In de eerste plaats heb ik die resoluties natuurlijk ook gelezen. De laatste resolutie, 1790, geeft inderdaad een mandaat aan de multinational forces. Mijn eerste vraag is waarnaar de term "multinational forces" verwijst. De minister verwijst ter verheldering van dat begrip terug naar eerdere VN-resoluties over dit onderwerp, met name VN-resolutie 1546. Daarin wordt onder multinational forces de coalitietroepen onder leiding van Amerika verstaan en worden de regional forces, waarmee onder andere de NAVO wordt bedoeld, apart genoemd. Die laatste verwijzing naar regional forces, zoals de NAVO-troepen, is weggevallen in de laatste resolutie 1790, waardoor er alleen nog maar een mandaat overblijft voor de coalitietroepen onder leiding van de VS en de VN. Hoe ziet de minister juist in die resolutie de NAVO-missie?

De motie gaat niet in op de vraag of het mandaat in de resoluties is gelegen, maar de motie meldt het probleem dat het Irakese parlement, met gebruikmaking van de grondwettelijke bevoegdheden, heeft besloten dat het geen toestemming verleent aan verlenging van het mandaat van de multinational forces in Irak en evenmin aan assistentie daaraan. Daarom gaat deze motie over de vraag of de afspraak tussen de NAVO en de Irakese regering, die inderdaad een verzoek aan de NAVO heeft gedaan, tot stand is gekomen in overeenstemming met de Irakese grondwet, gelet op het besluit van het Irakese parlement.

Minister Verhagen:

In resolutie 1546 is een oproep gedaan aan regionale organisaties. Daaraan is destijds gevolg gegeven door de NAVO, en wel door het ontplooien van de NAVO-missie. Resolutie 1790 en voorgaande resoluties van de Veiligheidsraad bevatten geen vergelijkbare oproep aan lidstaten en internationale of regionale organisaties, dus evenmin resoluties 1723 en 1637. Deze vormden een mandaat voor deze Kamer om aan die missie bij te dragen. Dat is niet opgenomen, omdat daartoe geen noodzaak bestond. Er was immers in die behoefte voorzien. De eerste resolutie, 1546, bevatte de oproep om in die behoefte te voorzien. Nadien is dus daarin voorzien door de NAVO. Dat is logischerwijs opgevolgd. Nogmaals, omdat daarin voorzien is, is er geen nieuwe oproep gekomen. Hierin is het verschil gelegen tussen resoluties 1546 en 1790. Door ook de referentie aan resolutie 1546 en het mandaat dat in resolutie 1790 is gegeven, wordt daarin dus voorzien.

Voorts vindt dit plaats op verzoek van premier al-Maliki. Hij heeft 29 januari jongstleden een hernieuwd verzoek aan de NAVO gedaan om in het licht van het succes van de NAVO-missie de samenwerking tussen NAVO en Irak te continueren tot eind 2009. Dat was het enige wat in de resolutie gevraagd werd: the request of the government of Iraq. Daar heb ik dus mee te maken. Ik ga er niet over hoe de premier van Irak dat regelt met zijn eigen parlement. De Tweede Kamer controleert mij en het Irakese parlement controleert de Irakese premier. Op basis van de VN-Veiligheidsraadsresoluties heb ik te maken met de volkenrechtelijke legitimatie die de inzet van de troepen rechtvaardigt op grond van een verzoek van de premier van Irak.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik heb nog een Verhagenvraag over de relatie tussen de Irakese regering en het Irakese parlement. Mijn onderzoeksvraag aan de minister in dat verband is: bent u bereid, te rapporteren hoe die relatie in elkaar zit en of dat wel allemaal grondwettelijk juist is gegaan? Dat is de strekking van de motie.

Minister Verhagen:

Nee, u kunt mij wel vragen of het in lijn is met de Nederlandse Grondwet. Daar ga ik over. Dat geldt ook voor de Nederlandse besluitvorming in relatie tot de parlementaire controle en het parlementaire instemmingsrecht. U kunt mij niet vragen om een oordeel uit te spreken over iets wat aan de Irakese parlementariërs is.

Voorzitter. De andere motie gaat over de ruim 21.000 langdurig gevangenen. Inderdaad worden naar schatting tussen 20.000 en 25.000 gedetineerden vastgehouden in Irakese gevangenissen, alsook een vergelijkbaar aantal in het centrum van de multinationale troepenmacht. Ik ken ook de mensenrechtenrapportages van de Verenigde Naties, waarin staat dat de omstandigheden zorgwekkend zijn waaronder zij worden vastgehouden. De Verenigde Naties hebben de kritiek geuit dat een eerlijke procesgang binnen een redelijke termijn onvoldoende is gewaarborgd. Nederland heeft dat onderstreept.

In de Irakese politiek is de positie van de gedetineerden terecht een belangrijk punt van discussie. Het grootste deel van de gevangenen bestaat uit soennieten. Voor de soennitische partijen is een verbetering van de situatie in de gevangenissen een belangrijke eis om toe te treden tot de regering. In dit verband kan een positieve ontwikkeling worden gemeld. Het Irakese parlement heeft gisteren een amnestiewet aangenomen die betrekking heeft op een deel van de gedetineerden in Irakese gevangenschap. De implicaties van deze wet kan ik op dit moment nog niet inschatten, evenmin als het aantal gevangen waarop deze betrekking heeft. Het Irakese parlement heeft hiermee in ieder geval wel een belangrijke stap gezet.

Ik zal zowel bilateraal als in het verband van de Europese Unie bij zowel de Irakese autoriteiten als bij de Verenigde Staten aandacht voor de situatie van gedetineerden vragen. De Nederlandse ambassadeur in Bagdad heeft dit in oktober vorig jaar ingebracht tijdens een ontmoeting met de Amerikaanse ambassadeur in Bagdad. Ook in mijn contacten zal ik benadrukken dat de gedetineerden onder menswaardige omstandigheden dienen te worden vastgehouden, dat eventuele misdaden tegen hen behoren te worden vervolgd en berecht en dat een spoedige en eerlijke procesgang dient te worden gewaarborgd. Ten aanzien van hetgeen ik zou moeten doen tegenover de Amerikaanse autoriteiten is de motie geheel in lijn met wat ik doe en heb gedaan. Een dergelijke oproep aan mijn adres is dus overbodig. Ik sta deze lijn voor en heb dat in andere overleggen met de Kamer reeds een aantal maal verklaard.

Ik heb wel grote problemen met de overwegingen van de motie. Er wordt gesteld dat het in strijd is met de Geneefse Conventie. Over dat element vindt, zoals de Kamer ongetwijfeld weet, een fors dispuut plaats tussen de Verenigde Staten en de Verenigde Naties. Ik stel mij op het standpunt dat sprake is van een intern conflict. Derhalve hoort het BUPO-Verdrag van toepassing te zijn, niet de Geneefse Conventie. Ik acht dit een essentieel element. Toepassing van de Geneefse Conventie gaat uit van de vooronderstelling dat sprake is van een oorlog. Naar mijn mening en de mening van de Nederlandse regering is sprake van een intern conflict waarbij de mensenrechten dienen te worden gerespecteerd. Wij spreken de Irakese regering hier niet alleen op aan, wij wijzen hen ook op de noodzaak van het respecteren van de mensenrechten en assisteren hen daarbij door middel van de trainingsmissie. Ik moet daarom het aannemen van deze motie ontraden. Ik beschouw het dictum, waarin mij wordt verzocht aan te dringen op een menswaardige behandeling van gevangen en respect voor de mensenrechten, als een ondersteuning van mijn beleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik stel voor, vanavond over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven