Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 19 december 2007 over huiselijk geweld.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter, ik wil graag drie moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat huiselijk geweld en kindermishandeling een groot maatschappelijk probleem vormen met vaak ernstige gevolgen voor betrokkenen en de samenleving;

overwegende dat in 2006 in Nederland ruim 63.000 incidenten van huiselijk geweld zijn geregistreerd en dat uit recente onderzoeken naar kindermishandeling blijkt dat er 100.000 tot 160.000 slachtoffers van kindermishandeling zijn;

overwegende dat slechts 12% van de slachtoffers aangifte doet van huiselijk geweld;

constaterende dat er nog geen algemene meldcode huiselijk geweld bestaat en dat melden cruciaal is voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling;

overwegende dat de gemeente Rotterdam een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling heeft ontwikkeld, dat met het invoeren van deze meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling het aantal meldingen spectaculair is toegenomen en dat de vier grote steden de Rotterdamse aanpak willen navolgen;

verzoekt de regering, de Rotterdamse aanpak te steunen en verplicht landelijk in te voeren;

verzoekt de regering tevens, de Kamer zo spoedig mogelijk schriftelijk te berichten op welke wijze en met welk tijdpad tot landelijke invoering van een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling wordt overgegaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54(28345).

Mevrouw Van Velzen (SP):

In het eerste gedeelte van het dictum van deze motie wordt gesteld dat de meldcode verplicht landelijk moet worden ingevoerd. Bij de meldcode in Rotterdam is juist vrijwilligheid het uitgangspunt. Uw verplichting en de Rotterdamse vrijwilligheid kan ik niet met elkaar in overeenstemming brengen. Vindt u dat er een meldcode verplicht moet worden ingevoerd waaraan potentiële deelnemers al dan niet kunnen meewerken?

Mevrouw Arib (PvdA):

Het gaat mij er vooral om dat gemeenten niet zelf moeten kunnen bepalen of zij de code invoeren en dat instellingen niet zelf kunnen bepalen of zij wel of niet meewerken. De landelijke overheid, in dit geval de coördinerend bewindspersoon, moet zo'n meldcode min of meer aan gemeenten en instellingen opleggen. Hij moet bepalen dat dit de werkwijze is waarlangs men moet werken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dit heeft de minister gisteren toch al toegezegd?

Mevrouw Arib (PvdA):

U was er zelf bij. Volgens mij hebt u zelf gevraagd of hij dit heeft toegezegd. Ik heb hem daarop niet bevestigend horen antwoorden.

Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat huiselijk geweld en kindermishandeling een groot maatschappelijk probleem vormen, met vaak ernstige gevolgen voor betrokkenen en de samenleving;

overwegende dat slechts 12% van de slachtoffers aangifte doet van huiselijk geweld;

overwegende dat onderzoek uitwijst dat 53% van de slachtoffers van huiselijk geweld de spoedeisende hulp en 43% van de slachtoffers de huisarts bezoekt;

overwegende dat 75% van de artsen mishandeling niet meldt;

overwegende dat in andere landen al langer ervaring is opgedaan met een meldplicht voor huiselijk geweld en kindermishandeling;

verzoekt de regering, een onderzoek uit te laten voeren naar voor- en nadelen van een wettelijke meldplicht voor zorgverleners op basis van ervaringen in andere landen, daarbij tevens aan te geven welke meerwaarde een wettelijke meldplicht kan hebben naast invoering van een landelijke meldcode, en de Kamer zo spoedig mogelijk informeren, op welke wijze dit onderzoek zal worden uitgevoerd en wanneer de resultaten hiervan worden verwacht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55(28345).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van belang is dat rechters en raadsheren binnen de civiele sectoren van de rechtbanken en gerechtshoven die beslissen over de omgangsregelingen voor kinderen na scheiding van de ouders, kennis hebben van de – eventuele – justitiële documentatie van een van beide (of beide) ex-partners;

overwegende dat zo veel mogelijk dient te worden bevorderd dat beslissingen omtrent de omgangsregelingen voor kinderen dienen te worden genomen in het belang van die kinderen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat door de rechters die beslissingen nemen over de omgangsregelingen van kinderen, zo veel als mogelijk is kennis wordt genomen van informatie omtrent de justitiële documentatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56(28345).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. De onduidelijkheid van mevrouw Arib over wat de regering met de meldcode gaat doen, heerst ook bij mij. Vandaar dat ik een motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een meldcode huiselijk geweld duidelijkheid kan geven aan de beroepsgroep over hoe men moet handelen indien er sprake is van (vermoedens van) huiselijk geweld;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat er zo spoedig mogelijk door alle beroepsgroepen die in aanraking kunnen komen met huiselijk geweld, met een landelijke meldcode huiselijk geweld gewerkt wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(28345).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien als vervanger van mijn collega Azough de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat volgens de politiecijfers over 2006 naar schatting 15.340 kinderen getuige en 4480 kinderen slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld;

overwegende dat kinderen een zeer kwetsbare groep zijn bij huiselijk geweld, met alle negatieve gevolgen voor hun ontwikkeling en gedrag van dien;

overwegende, dat de publicatie "Kinderen in de keten" begin 2007 onder alle Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld en andere organisaties is verspreid als stimulans tot het opzetten van meer samenwerkingsverbanden, gericht op kinderen als getuigen van huiselijk geweld;

overwegende dat doortastender optreden noodzakelijk is met het oog op de bijzonder kwetsbare positie van deze kinderen;

verzoekt de regering, in de volgende Voortgangsberichten Aanpak van Huiselijk Geweld expliciet aandacht te besteden aan de kwetsbare positie van kinderen als getuigen en slachtoffers van huiselijk geweld en nadere maatregelen, specifiek gericht op de hulpverlening aan deze kinderen, voor te stellen en de Kamer daarover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent en Azough. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58(28345).

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Op de tweede motie van mevrouw Arib over huiselijk geweld en een meldplicht voor zorgverleners zal collega Rouvoet reageren. Hij zal ook reageren op de motie van mevrouw Van Gent en mevrouw Azough over de kinderen in de keten en de kwetsbare positie van kinderen. Ik zelf zal ingaan op de andere moties, om te beginnen op de motie van mevrouw Arib en de heer Teeven. Daarmee wordt gevraagd om de Rotterdamse meldcode voor huiselijk geweld op de een of andere manier landelijk van toepassing te laten zijn. De motie bevat in mijn ogen een onduidelijkheid. Er staat namelijk in: "verzoekt de regering de Rotterdamse aanpak te steunen en verplicht landelijk in te voeren". Verder wordt gevraagd om "schriftelijk te berichten op welke wijze en met welk tijdpad tot landelijke invoering van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wordt overgegaan". Ik kom op deze motie straks terug. Ik wil eerst iets zegen over de vierde motie, de motie van mevrouw Van Velzen. Daarmee wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat "zo spoedig mogelijk door alle beroepsgroepen die in aanraking kunnen komen met huiselijk geweld met een landelijke meldcode huiselijk geweld gewerkt wordt".

Zoals mijn collega voor Jeugd en Gezin en ik gisteren uiteen hebben gezet, moet bij het landelijk toepassen van meldcodes onderscheid worden gemaakt tussen datgene wat plaatsvindt in de beroepsgroepen en datgene wat gaat over de samenwerking tussen de beroepsgroepen. Mijn collega heeft aangegeven dat de beroepsgroepen codes hanteren voor de manier waarop zij omgaan met informatie. Het is onze bedoeling dat zij zoveel mogelijk belangrijke informatie doorgeven en dus melden wat zij constateren. Niet alleen in het algemeen overleg, maar ook bij eerdere gelegenheden hebben wij klip en klaar uitgesproken dat het niet aanvaardbaar is dat beroepsbeoefenaren of hulpverleners met informatie niet naar het goede adres gaan als uit die informatie blijkt dat voor kinderen mishandeling of huiselijk geweld dreigt. Zij moeten juist voorkomen dat de situatie voor het slachtoffer voortduurt.

Soms zijn er misverstanden over de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens. Die moeten uit de weg worden geruimd. Wij stellen daarvoor informatie beschikbaar op internet. Collega Rouvoet heeft daarover gesproken met de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens en daarbij specifiek het onderwerp van kindermishandeling aan de orde gesteld. De voorzitter van dat college heeft gezegd dat niet ten onrechte belemmeringen mogen worden opgeworpen met een beroep op de privacy. Als er desalniettemin belemmeringen zijn die wij niet willen aanvaarden, zullen die worden weggenomen. Gisteren heb ik in het algemeen overleg melding gemaakt van een commissie die ik binnenkort samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal instellen. Die commissie zal zich bezighouden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en andere fundamentele belangen, zoals de bescherming van de integriteit van kwetsbare mensen, waaronder kinderen, in gezinssituaties.

Wat de motie van mevrouw Van Velzen betreft: wij zijn het er geheel mee eens dat het gevraagde moet worden bevorderd als met "er zorg voor te dragen" is bedoeld: bevorderen en stimuleren. Dat zullen wij graag doen. Er is dus geen verschil van inzicht tussen wat met de vierde motie tot uitdrukking is gebracht en onze opvatting.

De andere motie waarop ik zal reageren, gaat over de Rotterdamse aanpak en het verplicht landelijk invoeren van die aanpak. Wij hebben geen instrumentarium en ook geen aanleiding om nu een soort wettelijke regeling tot stand te brengen over meldcodes die gelden tussen de verschillende instanties. Wij vinden – ik heb dat uitdrukkelijk gezegd toen de Rotterdamse meldcode aan mij werd aangeboden – dit een buitengewoon waardevolle aanpak: de verschillende instanties spreken af hoe zij zullen melden, wanneer enzovoorts. Wij zien heel graag dat dat landelijk wordt toegepast. Ik zeg graag toe dat wij ook over de verdere landelijke toepassing van dit soort meldcodes de Kamer zullen informeren. Dat hoeft niet per se letterlijk dezelfde te zijn als de Rotterdamse meldcode. Tenslotte is het belangrijk dat de verschillende instanties in hun regio daar ook hun opvattingen over kunnen ontwikkelen. Ik denk dus dat deze motie niet nodig is, in ieder geval niet wanneer ik de Kamer uitdrukkelijk verzeker dat wij haar zullen informeren over het landelijk uitrollen van dit soort meldcodes. De Rotterdamse aanpak ondersteun ik.

Ik kom toe aan de motie van mevrouw Arib en de heer Teeven over de justitiële documentatie. Ik vraag de indieners goed te vinden dat ik daarop schriftelijk reageer. Dit vereist namelijk enige analyse. Misschien kan de motie daarom even worden aangehouden. Wij moeten hier namelijk werken binnen de kaders van de wetgeving op justitiële en politiële gegevens. Hier wordt om een civiele toepassing gevraagd van deze gegevens, wat uiteraard moet passen binnen de kaders van de strafprocesrechtelijke wetgeving en de regels omtrent de justitiële en politiële gegevens. Ik begrijp de doelstelling van de motie, maar wij kunnen natuurlijk niet toezeggen dat wij dit gaan doen.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Arib en de heer Teeven stel ik voor, hun motie (28345, nr.56) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. In die brief zal ik een analyse geven van wat wettelijk kan en hoe wij de doelstelling zoveel mogelijk kunnen benaderen.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 55. De minister van Justitie heeft al gesproken over een landelijke meldcode. Het is enigszins complicerend dat dat hier in het dictum wordt meegenomen. De Kamer heeft net het standpunt van het kabinet gehoord over het verplicht stellen van landelijke meldcodes. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het Actieplan aanpak kindermishandeling heb ik met de Kamer gediscussieerd over een meldplicht, en daarbij aangegeven dat eerdere argumentatie van de kant van voorgaande kabinetten tot de onze is gemaakt. Het kabinet is geen voorstander van een wettelijke meldplicht, waarvoor ik de argumenten gisteren in het AO heb genoemd. Wij geven richting de hulpverleners aan dat wel sprake is van een meldrecht. Je kunt heel goed informatie uitwisselen en melden, bijvoorbeeld aan de AMK's, zonder dat dat per definitie in strijd is met de geheimhoudingsplicht, waarover de minister van Justitie net ook al sprak. Daar is het traject van voorlichting en informatieverstrekking van groot belang. Vanuit die achtergrond lijkt het mij niet dienstig om nu opnieuw voor- en nadelen van zo'n wettelijke meldplicht op een rij te gaan zetten. Tegen die achtergrond ontraad ik deze motie.

Mevrouw Arib (PvdA):

In de motie wordt de regering niet verzocht om een meldplicht in te voeren. De regering wordt verzocht om een onderzoek te doen naar de voor- en nadelen op basis van ervaringen elders, juist omdat wij al tien jaar discussiëren over het invoeren van een meldplicht en tot nu toe puur op basis van emotionele gronden.

Minister Rouvoet:

Het laatste is niet helemaal waar en dat heb ik ook aangegeven in het debat over het Actieplan aanpak kindermishandeling. Wij hebben in landen waar wel iets dergelijks functioneert, gezien dat een wettelijke meldplicht nadelen heeft. Die zijn voor de regering aanleiding om tot dit oordeel te komen. Ik heb gisteren een paar voorbeelden genoemd, onder andere dat ouders de hulpverlening gaan mijden, omdat zij bang zijn dat er inbreuk wordt gemaakt op de vertrouwelijkheid als men weet dat de professional sowieso zal melden. Er zijn nog meer argumenten die ook in andere landen onderkend zijn als belangrijke nadelen. Dat heeft de regering opnieuw tot de overtuiging gebracht dat wij er niet toe moeten overgaan en daarbij zijn die ervaringen in andere landen meegenomen. Het lijkt ons niet dienstig om die onderzoeken opnieuw te doen en de discussie opnieuw te voeren.

Mevrouw Van Gent heeft een motie ingediend mede namens mevrouw Azough. Deze motie verzoekt de regering om in volgende voortgangsberichten over de aanpak van huiselijk geweld, expliciet aandacht te besteden aan de kwetsbare positie van kinderen als getuigen en slachtoffers van huiselijk geweld, nadere maatregelen specifiek gericht op de hulpverlening aan die kinderen voor te stellen en de Kamer daarover te berichten. Daar is geen enkel bezwaar tegen – dat klinkt minimalistisch, maar ik bedoel het positief – en ik zal graag aan de staatssecretaris van VWS, die samen met de minister van Justitie verantwoordelijk is voor de aanpak rondom huiselijk geweld, overbrengen om specifiek aandacht te besteden aan deze groep kinderen die getuige is van huiselijk geweld. De motie vraagt verder om nadere maatregelen, met name voor die groep kinderen. Ik wijs erop dat kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld, vallen onder een definitie die wij in Nederland hanteren voor slachtoffers van kindermishandeling. Daarmee wordt deze hele groep bestreken door het Actieplan aanpak kindermishandeling, waarover ik met uw Kamer 18 oktober jongstleden heb gediscussieerd. De nadere voorstellen die voor die groep worden gedaan, zijn opgenomen in het actieplan zelf. Dat is uw Kamer voor de zomer toegezonden. In die zin is de motie overbodig. Dat neemt niet weg dat ik het eerste deel van het dictum graag alsnog zal overbrengen aan de staatssecretaris van VWS. Overigens lijkt het mij een aardige gedachte om het actieplan in de originele vormgeving aan de woordvoerders van huiselijk geweld te laten toekomen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen aan het begin van de avond over de moties.

Naar boven