Aan de orde is de voortzetting van het debat over de Najaarsnota 2007 (31290).

Minister Bos:

Voorzitter. Ik ga op een aantal algemene onderwerpen in. Gezien de inbreng van de leden gaat het vooral over hoe het economische beeld zich ontwikkelt en over het budgettaire beeld. Over tien tot twintig kleinere onderwerpen zijn de nodige vragen gesteld. Ik zal proberen die zo goed mogelijk te beantwoorden. Ik begin met iets wat misschien overbodig is, maar wat ik toch maar zeg, namelijk dat ik hoop dat iedereen zich realiseert dat de Najaarsnota vooral over 2007 gaat. Dit is dus in een heleboel opzichten niet het meest geëigende debat om allerlei voornemens en voorstellen die betrekking hebben op 2008, laat staan latere jaren, met elkaar te bespreken. De keerzijde van de vaststelling dat de Najaarsnota en dus ook dit debat vooral over 2007 gaan, is, en dat is ook niet nieuw, dat er heel weinig ruimte is om grootschalige veranderingen tot stand te brengen die dus nog in 2007 geëffectueerd kunnen worden. Wat dit betreft is de aard van het debat over de Najaarsnota toch vooral een gedachtewisseling over de stand van zaken op dit moment in termen van het economisch en het budgettair beeld. De mogelijkheden om daar nog heel veel aan te doen binnen de begroting van dit jaar zijn gering.

Dit gezegd hebbende, wil ik nu ingaan op het economisch beeld. De president van De Nederlandsche Bank, de heer Wellink, heeft hier recent het een en ander over gezegd. Ik heb hier vorige week nog iets aan toegevoegd. Ik hoor in de bijdragen van de leden de nodige zorg als zij spreken over de vraag hoe de economie zich in de komende jaren zou kunnen ontwikkelen. Zorgen heb ik niet, in die zin dat ik er zeker van ben dat zich verschrikkelijke dingen zullen voordoen. Wij zijn echter wel alert. Wij zien ook de berekeningen, de voorspellingen en de scenario's van diverse, ook internationale instanties. Wij realiseren ons ook dat er iets heel bijzonders aan de hand is als de Europese Centrale Bank en andere banken interveniëren met bedragen van honderden miljarden. Er is dus geen enkele reden om de kwetsbare situatie op met name de internationale financiële markten te onderschatten.

Tegelijkertijd denk ik dat wij er goed aan doen om vast te stellen dat als die situatie op de internationale financiële markten door zou slaan op de reële economie, het nog altijd zeer aannemelijk is dat dit in eerste instantie de Amerikaanse economie raakt, meer dan de Europese economie. Zelfs als dit de Europese economie zwaarder zou raken dan thans verondersteld wordt, mogen wij er nog steeds vanuit gaan dat de Nederlandse economie er binnen die groep van Europese economieën relatief goed voorstaat. Nederland zit binnen het Europese beeld aan de goede kant van het gemiddelde zowel wat betreft de werkgelegenheidsontwikkeling, als de inflatie- en groeiontwikkeling.

Door de manier waarop wij de kaders hebben vastgesteld voor de komende jaren, hebben wij voorzichtigheidsmarges ingebouwd. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de van het CPB afwijkende veronderstellingen met betrekking tot de olieprijs en het feit dat wij een saldo-ontwikkeling hebben die uitgaat boven wat strikt genomen van ons verwacht wordt in het kader van het coalitieakkoord. Als het dan uiteindelijk toch iets zou blijken tegen te vallen, hoeven wij niet meteen tot allerlei drastische maatregelen over te gaan.

Voor zover dat nodig mocht zijn, breng ik de leden in herinnering dat dit kabinet niet aan saldosturing doet, zoals dit ook niet door mijn voorgangers werd gedaan. Dus het enkele feit dat het saldo zich op een gegeven moment slechter zou ontwikkelen dan voorzien, is op zich geen reden tot aanvullend of corrigerend beleid. Wij sturen op basis van ruimte binnen de kaders en de vraag of daar overschrijdingen of onderschrijdingen aan de orde zijn. De spelregels zijn de Kamer bekend.

Er is in dit verband ook een reactie gevraagd op de renteontwikkelingen en het rentebeleid van de Europese Centrale Bank. Iedere maand als ik naar de vergadering van ministers van Financiën in Europa ga en ik loop het grote gebouw van de Raad binnen, is het vaste prik dat er buiten journalisten staan die altijd dezelfde twee vragen stellen, een over de rente en een over de wisselkoersen. Op beide vragen geven wij nooit antwoord, omdat wij het in Europa nu eenmaal zo hebben geregeld dat dit nu echt de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank is. Ik denk dat het een goede gewoonte is dat de politici die actief zijn in lidstaten die zijn aangesloten bij de Europese Centrale Bank, zich onthouden van commentaren die geduid zouden kunnen worden als politieke bemoeienis met het rentebeleid van de bank. Ik houd mij aan die regeling.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik heb het renteprobleem namens mijn fractie aan de orde gesteld omdat de inflatie oploopt. Dat zou een reden zijn om de rente te verhogen. De economische groei dreigt echter af te nemen, wat een reden is om de rente te verlagen. Een derde punt is het feit dat in Amerika de rente verlaagd wordt, wat een grotere discrepantie tussen de dollar en de euro veroorzaakt. Mijn fractie wil weten hoe het kabinet een en ander duidt.

Minister Bos:

Uw analyse van de verschillende aspecten die aan de orde zouden kunnen komen op het moment dat autoriteiten een besluit nemen over de rente, klopt grotendeels. Het enige punt waar ik nog een kanttekening bij plaats, is dat er niet te somber gedaan moet worden over wat er met de inflatie gebeurt. Destijds is uitgegaan van 2%. In het decemberrapport van het CPB is dat 2,25%. Nederland zit dik onder het Europese gemiddelde.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

In Duitsland is het inmiddels 3%.

Minister Bos:

Ik kan mij heel goed voorstellen dat de Europese Centrale Bank bij het nadenken over het rentebeleid kijkt naar de inflatie, naar veronderstelde effecten op de economische groei, naar de situatie op de financiële markten, naar de bereidheid van banken om interbancair middelen beschikbaar te stellen en naar de verschillen met de rentestand in de Verenigde Staten. Het is vervolgens aan de Europese Centrale Bank om daar een conclusie uit te trekken. Ik wil dat niet doen, en ik volg daarmee een goede traditie, omdat ik echt van mening ben dat als politici zich expliciet en publiekelijk uitspreken over wat er met de rente moet gebeuren, dat gezien kan worden als politieke inmenging in de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank. Die is heel bewust onafhankelijk van de politiek gemaakt. Ik praat wel over de rente. Ik neem ook alles mee wat mij daarover vanuit de Kamer wordt meegegeven. Ik spreek daar echter alleen intern over, in het overleg met de Europese ministers van Financiën en de heer Trichet. Ik doe dat niet hier.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik stel het onderwerp niet aan de orde om mij politiek met het rentebeleid te bemoeien, maar om het probleem in de volle omvang te schetsen. Gewoon rustig blijven zitten, lost de zaak niet op. Ik hoop dat wordt nagedacht over mogelijke scenario's voor oplossingen.

Minister Bos:

Ik vind het prima dat u uw inzichten aan mij meegeeft en de factoren duidt waarvan u verwacht dat de daartoe bevoegde autoriteiten er rekening mee houden. Ik hoop dat u er begrip voor heeft dat ik mij daar verder niet expliciet over uitspreek.

De heer Irrgang (SP):

De politici hebben natuurlijk wel aan de Europese Centrale Bank de doelstelling meegegeven om binnen 2% prijsstijging te blijven. Om prijsinstabiliteit te voorkomen, kan het instrument van de rente worden gebruikt. Nu doet zich de bijzondere situatie voor dat de inflatie vooral wordt veroorzaakt door ontwikkelingen buiten de Europese economie, zoals de stijgende olie- en voedselprijzen. De vraag is daarom of politici zich niet eens moeten bezinnen op de vraag of de Europese Centrale Bank moet kijken naar de inflatie zelf of naar de inflatie die daadwerkelijk door de ECB beïnvloed kan worden, de "geschoonde inflatie". Dat maakt nogal wat uit voor de reactie van de ECB op de inflatie van dit moment.

Minister Bos:

Ik vind dat een relevant perspectief; dat komt ook in discussies aan de orde. De ECB werkt met dergelijke begrippen. Overigens moet niet worden gedaan alsof alle inflatie waarmee de Eurozone op dit moment te maken heeft, te wijten is aan externe factoren. Een deel heeft gewoon te maken met arbeidsmarktkrapte en loonstijgingen die daar al dan niet aan gerelateerd zijn. Het beeld is gemengd. Ik heb in discussies met de Europese Centrale Bank over dit soort zaken altijd ervaren dat men zich terdege bewust is van wat achter de bruto inflatiecijfers schuilgaat. En dat geldt dus ook voor de opmerkingen die nu gemaakt zijn.

Ten slotte aangaande het algemene economische beeld ook iets over de koopkracht en het lastenbeeld. De heer Weekers heeft een indrukwekkende grafiek aan ons voorgehouden. Ik was er op zichzelf aan gewend dat af en toe het verschil tussen centen en procenten wat moeizaam over het voetlicht kwam, maar dat het nu tussen euro's en procenten misgaat, was voor mij ook weer een nieuwe ervaring. De cijfers in deze grafiek zijn in euro's. De rode blokken waar de heer Weekers op duidde, hebben betrekking op bedragen van rond de € 2 per maand. Ik wijs er ook nog maar eens op dat volgens de logica van de heer Weekers hardwerkende Nederlanders alleen Nederlanders zijn die een middeninkomen verdienen en geen Nederlanders die een lager inkomen verdienen. In dit staatje zie ik dat heel hard werkende Nederlanders met een wat lager inkomen er volgend jaar juist enorm op vooruit gaan. Daar zou de heer Weekers toch ook blij mee moeten zijn?

Misschien is de meest relevante opmerkingen dat wij ons, los van alle beperkingen, moeten realiseren dat bij deze berekening de veronderstelling is gehanteerd dat er geen loonstijging plaatsvindt voor de desbetreffende werknemers. Dit zijn loonstrookjeseffecten. Daar zitten dus ook een heleboel dingen niet in die zich buiten het loonstrookje afspelen. Iedereen leest de kranten en weet wat er aan cao's wordt afgesloten en wat er de afgelopen jaren aan cao's is afgesloten. Ik heb daar nooit een cao tussen gezien met een loonstijging van nul. Integendeel: het zijn altijd loonstijgingen van 1%, 2%, 3% en soms zelfs meer procent geweest. Voor het reële effect moet dat er vervolgens wel bij worden opgeteld.

Waar nodig maak ik de heer Weekers erop attent dat er in het begeleidende artikel in de Volkskrant in ieder geval op één punt een onnauwkeurigheid is geslopen. Er wordt gesproken van een ziektekostenpremie die gemiddeld 18 cent lager zou zijn dan in 2007. Onze berekeningen zijn dat de ziektekostenpremie waarschijnlijk rond de € 10 goedkoper zal uitvallen dan in 2007. De ziektekostenpremie wordt € 10 goedkoper, terwijl het hier gaat om een achteruitgang van € 2. Dan sta je ineens op € 8 in de plus. Laten wij het er maar op houden dat dit de relativiteit van dit soort berekeningen aantoont.

De heer Weekers (VVD):

Natuurlijk geeft de minister aan dat dit soort plaatjes met de nodige relativiteit moeten worden betracht. Mijn excuses voor het feit dat ik straks in antwoord op een interruptie van de heer De Nerée even over de euro's heen las en daar een percentage in meende te zien. Het klopt wat de minister zei, want het is gewoon een bedrag in euro's. Dat maakt de feitelijke ontwikkeling van dit plaatje natuurlijk een stuk relatiever als ik wellicht heb gesuggereerd. Dat neemt niet weg dat in dit plaatje in elk geval zaken als de afschaffing van de TBU, de zorguitgaven, tal van indirecte belastingen, autobelastingen, accijns op sigaretten en diesel, et cetera ontbreken. Die zitten wel in de gebruikelijke koopkrachtplaatjes. Daarom was het ook niet zo verwonderlijk dat de heer Tang zei dat wij dit soort plaatjes al hebben gezien in het kader van de Miljoenennota. Het gaat om het beeld dat de onderkant er het komende jaar op vooruit gaat en de middengroepen erop achteruit gaan. Is de minister bereid om in januari of februari aan de hand van de feitelijke ontwikkeling, waarbij de nieuwste cao's worden betrokken, te kijken wat het koopkrachtbeeld is?

Minister Bos:

Ik geloof niet dat dit zo geweldig zinvol is. Wij weten grofweg wat wij hier afgesproken hebben en wat zich dus volgend jaar gaat voordoen. Als dit plaatje al iets zegt, bevestigt het wat wij hier al eerder met elkaar hebben gewisseld, namelijk dat de koopkrachtontwikkeling volgend jaar van neutraal tot licht negatief zal zijn. Wij zijn er echter met elkaar in geslaagd om met name de mensen aan de onderkant bescherming te bieden. Dat beeld zal begin volgend jaar echt niet anders zijn. Voor zover ik op het specifieke voorbeeld van de diesel inga, het volgende. Er is al vele malen gezegd dat alles wat op het autodossier lastenverhogend plaatsvindt, op een andere plek lastenverlagend wordt teruggegeven aan de mensen. Dat valt allebei buiten het loonstrookje. Het erbij halen zal dus in essentie niets veranderen, want tegenover elke verhoging staat een gelijke verlaging.

Op dit punt heb ik nog een vraag van de heer Van Dijck te beantwoorden. Hij stelt die volgens mij elke keer dat ik met hem in debat ben: of ik kan beloven dat er de komende jaren geen nieuwe lastenverzwaringen plaats zullen vinden. Ik kan hem beloven dat wij zullen doen wat er in het coalitieakkoord is afgesproken, ook als dat lastenverzwarend is. Een aantal zaken spelen zich dus ook in de komende jaren af. Wij hebben met elkaar een inkomstenkader afgesproken, waaraan ik mijzelf en mijn collega's de komende jaren houd. Binnen dat inkomstenkader kunnen verschuivingen optreden, maar de totale lastendruk die zeg maar een gevolg is van het hanteren van het inkomstenkader, zal niet meer veranderen. Dit is vastgesteld en daar houden wij ons aan.

Over het budgettair beleid kan ik zeggen dat ik met de leden constateer dat het saldo zich iets gunstiger ontwikkelt dan de laatste keer dat wij daarover spraken, was voorzien. Wij moeten dat verder niet mooier voorstellen dan het is, want er spelen inderdaad ook incidentele factoren een rol, al is deze ontwikkeling per saldo natuurlijk wel prettiger dan zij zou zijn geweest in omgekeerd geval. Een aantal leden heeft met begerige ogen naar de onderuitputtingen en meevallers gekeken. Zij hebben gevraagd waarom de meevallers niet aan goede doelen worden uitgegeven. Ik belijd hier nog maar eens dat aflossing van de staatsschuld ook een goed doel is en dat wij met elkaar begrotingsregels hebben afgesproken op grond waarvan meevallers in principe niet automatisch mogen worden ingezet voor nieuw beleid. Voor het eventueel toch maken van dergelijke afwegingen is het moment waarop wij de Voorjaarsnota behandelen geëigend, al was het maar omdat wij daar nu met het oog op de begroting voor 2007, waarover wij het hebben, niet of nauwelijks meer tijd of ruimte voor hebben. Bovendien speelt natuurlijk een rol dat veel van de geconstateerde onderuitputting incidenteel is en zich daarom ook niet leent voor aanwending voor structureel beleid. Ten slotte is hier al het specifieke geval genoemd: de onderuitputting die door onderbesteding in het Infrafonds gegenereerd is. Die ruimte wordt gewoon doorgeschoven naar 2008. Als het goed is, wordt die in dat jaar volop besteed. Om al deze redenen is de vanwege de geconstateerde onderuitputting reëel beschikbare ruimte voor het doen van leuke dingen toch tamelijk beperkt.

De heer Irrgang (SP):

Ik zou de dingen, waaraan de onderuitputting kan worden besteed, niet "leuk" noemen, maar gewoon dingen die misschien wel belangrijker zijn dan staatsschuldaflossing. Dat is op zichzelf inderdaad ook een goed doel, maar ik vind het bestrijden van de wachtlijsten in de WSW een belangrijker doel. Daar gaat de politiek over. Er is toch geen begrotingsregel die zich daar in principe tegen verzet?

Minister Bos:

Ja. In principe moet nieuw beleid worden gecreëerd "ten koste van" oud beleid, tenzij er ruimte voor is gereserveerd binnen de kaders en uit hoofde van het coalitieakkoord. In het coalitieakkoord is extra ruimte gereserveerd voor de WSW. Mijn collega's van SZW bestuderen nu ook wat zij daarmee willen doen. Er bestaat in mijn ogen geen reden om op hun afweging vooruit te lopen. Daar komt bij dat het creëren van extra arbeidsplaatsen in de WSW neerkomt op het creëren van structurele plaatsen. Het wordt dan dus een structurele voorziening. Een dergelijke voorziening met onderuitputting financieren komt neer op incidenteel financieren. Dit lijkt mij in technisch opzicht niet de meest gelukkige manier van doen. Hiermee heb ik iets vroeger dan ik van plan was commentaar op het amendement van de heer Irrgang gegeven.

De heer Irrgang (SP):

Nu wil het toeval dat ik vorig jaar een vergelijkbaar amendement heb ingediend. Dat is aangenomen met de steun van de PvdA-fractie, waarvan minister Bos toen fractievoorzitter was. Dat amendement voor aanwending van eenmalig geld is gebruikt om de wachtlijsten in de WSW korter te maken. Het tijdelijke geld is dus nuttig gebruikt. Ik heb er namens de SP-fractie ook op toegezien dat het geld niet werd gebruikt voor andere dingen. Wetende dat de wachtlijsten verder zijn gegroeid, kunnen wij dat toch nog een keer doen met het geld dat is bedoeld om te worden uitgegeven?

Minister Bos:

Ja, maar mijn eerste argument blijft onverminderd uw voorbeeld in mijn ogen geldig, namelijk dat er uit hoofde van het coalitieakkoord al extra geld is vrijgemaakt voor de WSW en dat mijn collega's van SZW al bezig zijn om voor dat geld een goede bestemming te vinden. Het lijkt mij niet geweldig zinnig om, terwijl de besluitvorming over waar wij dat geld aan gaan uitgeven nog niet eens is afgerond, daar nu al weer geld aan toe te voegen, zonder dat eigenlijk duidelijk is gemaakt dat wat wij al van plan waren, niet afdoende zou zijn.

De heer Irrgang (SP):

Natuurlijk wordt er gesproken over aanpassingen van de WSW. De wachtlijsten zijn echter heel lang. Wij hebben het over een groei naar 20.000. Die 25 mln. betekent hooguit 1.000 minder op de wachtlijsten. Wat er ook gaat gebeuren, er zal hoe dan ook meer geld nodig zijn. Die 25 mln. is dus zeer welkom. Dat mag dan ook geen reden zijn om op dat punt bezwaar te maken.

Minister Bos:

Ik ben het met u eens dat er een goede reden is om meer geld in de richting van de WSW te sluizen. Dat geld hebben wij ook in het kader van het coalitieakkoord al klaar gezet. Ik zou de discussie over de vraag of er nog meer geld dan dat nodig is, pas willen voeren, als wij weten wat wij gaan doen met het geld dat daar nu al voor bestemd is.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik heb nog een vraag over de 1 mld. onderuitputting van het FES-fonds en het Infrastructuurfonds. Vindt u het terecht dat die onderuitputting het EMU-saldo rooskleuriger voorstelt dan het eigenlijk is? Het slaat namelijk wel op het EMU-saldo, maar eigenlijk is het niet eens een meevaller te noemen.

Minister Bos:

Als wij erin slagen om het volgend jaar uit te geven, belast dit het EMU-saldo dan weer. In de tijd gezien, kan dat voordeel tegen dat nadeel worden weggestreept. U hebt wel gelijk dat het in het jaar dat het zich voordoet, een in positieve zin vertekenend beeld van het saldo geeft en dat dit in negatieve zin het geval is in het jaar dat alsnog tot besteding wordt overgegaan.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Nu komt het over dat het EMU-saldo van min 0,7 naar min 0,2 is gegaan, dus alsof wij 0,5% vooruitgang geboekt hebben. Er zit echter voor 0,5% onderschrijding bij. Bovendien weten wij nog niets van de zorguitgaven. Misschien komt het EMU-saldo in de Voorjaarsnota wel uit op min 1%.

Minister Bos:

Een ding weten wij altijd zeker van EMU-saldo's en dat is dat die zich nooit zo ontwikkelen als wij denken. Dat zal ook hierbij ongetwijfeld weer het geval zijn. Elke keer dat ik hier met u over praat, geef ik u onze beste inschattingen, maar uiteindelijk blijken die nooit te zijn waar die reëel op eindigen. Wel probeer ik er steeds zo dicht mogelijk bij in de buurt te komen.

Wij passen de definities toe die wij uit hoofde van waar wij in Europa over moeten rapporteren, gewend zijn te gebruiken. Wij voegen daar ook alle informatie bij waardoor u in staat bent om een en ander te interpreteren. Alles wat u zojuist gezegd hebt over de vertekening, klopt, maar zo lang wij ons dat realiseren, is dat prima.

Voorzitter. De heer Tang heeft gevraagd waarom er in de Najaarsnota geen onderscheid gemaakt wordt tussen het incidentele en structurele karakter van mee- en tegenvallers en dus de incidentele en structurele doorwerking. De informatie die wij daarvoor nodig hebben, is vaak nog niet beschikbaar. Het gaat natuurlijk toch om mee- en tegenvallers die zich gedurende het begrotingsjaar voordoen en waar vaak nog geen zicht op is. De twee belangrijkste die ook aan de Kamer gecommuniceerd zijn, zijn in de sfeer van de kinderopvang en van de huurtoeslag. Op dit moment zijn wij met onderzoek bezig om te proberen te begrijpen wat daar precies aan de orde is. Die exercitie moeten wij afgerond hebben voor de voorjaarsbesluitvorming. Dat is immers het moment waarop je een beeld moet hebben of het structureel of incidenteel is. Dat bepaalt namelijk of ik collega's aanspreek op compenserende maatregelen of niet. Gedurende het jaar is het evenwel bijna altijd te vroeg om die vraag goed te kunnen beantwoorden.

Voorzitter. Een aantal leden heeft gevraagd of wij op een goede manier omgaan met onderuitputting, eindejaarsmarge en in is uit taakstelling. Ik bevestig dat een onderuitputting die groter is dan de eindejaarsmarge in het EMU-saldo loopt. Ik geloof niet dat je daar meteen de conclusie aan mag verbinden dat die kaders te hoog zijn vastgesteld. Die kaders zijn vastgesteld op basis van onze best mogelijke ramingen over meer reeksen van jaren. De reden dat er soms sprake is van onderuitputting heeft niet noodzakelijkerwijs te maken met het feit dat die raming niet klopte. Het kan ook betekenen dat er ergens politieke vertraging is opgetreden. Ook kan het betekenen dat een uitvoeringsorganisatie haperde. Het kan dus iets tijdelijks zijn wat later weer wordt ingehaald. Dus het kan zijn dat er sprake is van ramingsfouten en dat wij in die zin, met alle informatie die wij nu hebben, kunnen zeggen dat wij dit misschien op een ander niveau hadden moeten vaststellen. De praktijk is eigenlijk te divers om die conclusie in algemene zin te kunnen trekken.

De heer Irrgang heeft daaraan vervolgens de vraag vastgeknoopt of de eindejaarsmarge-uitkering niet buiten het uitgavenkader gehouden zou moeten worden. Leidraad is voor ons dat uitgaven die relevant zijn voor het EMU-saldo ook relevant zijn voor het uitgavenkader. De uitgaven die in de eindejaarsmarge vallen, zijn EMU-relevant, dus moeten wij dit ook onder de kaders laten vallen. Op die manier blijft het een sluitend systeem met sluitende logica.

De heer Irrgang (SP):

De minister legt mij nu uit hoe de procedure in elkaar zit, maar de vraag die ik heb opgeworpen als het gaat om geld dat overblijft van het voorgaande jaar is of je een ministerie dat dit geld vervolgens in het jaar erop gaat uitgeven wel moet straffen omdat het door de uitgavenkaders heengaat. Het is misschien wel EMU-relevant.

Minister Bos:

Ik begrijp niet wat de straf is.

De heer Irrgang (SP):

De straf is dat er een taakstellende onderuitputting wordt opgelegd, waardoor men eigenlijk weer moet proberen om dat geld alsnog...

Minister Bos:

Hierover bestaat misschien een misverstand. Mocht een departement de ingeboekte in=uittaakstelling niet halen, dan is dat voor rekening van de minister van Financiën. Dat is een ander type taakstelling dan een bezuiniging. Wanneer je die als minister op je hebt genomen en je maakt die niet waar, dan moet je maar zorgen dat je het op een andere manier haalt, maar bij die in=uittaakstelling is dat niet aan de orde.

De heer Irrgang (SP):

Ik kom hierop in tweede termijn nog terug.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik heb gevraagd naar de plafonds van de uitgavenkaders. Als je in september vaststelt – vandaar mijn verwijzing naar het kerkelijk recht en het dogma – dat die departementen die te veel hebben uitgegeven op nul worden gezet omdat het uitgavenkader heel hoog is en als je dan een grotere onderuitputting hebt, mag je minder meenemen dan wanneer je een lager plafond zou hebben gehad. Als een bepaald departement honderd als plafond heeft en zestig uitgeeft, is er een onderuitputting van veertig. Als men negentig had gehad, zou men een onderuitputting van dertig hebben gehad. Dat is de vreemde systematiek van het vaststellen van de uitgavenkaders in 2007. Ik meen dat dit per departement is bekeken en dat het overall nul was. In tweede termijn kom ik hier nog op terug.

Een ander punt is het Infrafonds. Bij het FES-fonds is het duidelijk dat het geld meegaat. Dat is niet aan kaders gebonden. Wat gebeurt er met infrastructuurgelden? Ik dacht dat zij wel onder het kader vallen. Alles wat je meeneemt, blijft dan weliswaar voor het Infrafonds bestemd, maar je zult ergens anders moeten gaan bezuinigen, tenzij ik dat helemaal verkeerd zie. Daarover krijg ik graag opheldering.

Minister Bos:

Ik zal dit nog even goed nakijken en, nu u toch al een tweede termijn aankondigt, dit naar mijn antwoord in tweede termijn toesluizen. Ik meen dat het is zoals ik net heb gezegd. Dit kan gewoon integraal worden doorgeschoven naar het volgend jaar. Ja, die uitgaven belasten dan wel het saldo, maar dat creëert dan niet een nieuwe kaderproblematiek die de desbetreffende minister dan moet oplossen.

De heer Weekers (VVD):

De heer De Nerée tot Babberich heeft in eerste termijn gevraagd hoe je ervoor kunt zorgen dat middelen die bijvoorbeeld bestemd zijn voor infrastructuur ook daadwerkelijk in enig jaar aan dat doel worden uitgegeven. In het staatje van de afgelopen vijf jaar is er elk jaar behoorlijk veel overgebleven op het terrein van infrastructuur. Dat heeft met procedures en met luchtkwaliteitsnormen te maken. Ziet de minister van Financiën mogelijkheden op korte termijn om de middelen die beschikbaar zijn gesteld voor datgene waarvan wij allen vinden dat het moet gebeuren – de aanleg van een aantal wegen – uitgegeven te krijgen?

Minister Bos:

Ik constateer met enige verbazing hoe in dit debat de minister van Financiën door een aantal leden vooral wordt aangemoedigd om geld uit te geven en collega's aan te sporen geld uit te geven. Op dit punt denk ik niet dat regels die ik hanteer en kaders waarvan ik mijn collega's vraag zich daaraan te houden de beperkingen opleveren. De beperkingen liggen in een aantal zaken die u schetst, die te maken hebben met ruimtelijke ordeningsproblematiek, met milieuproblematiek, met procedures die kunnen gaan lopen. Juist op dat gebied heeft collega Eurlings een aantal initiatieven genomen. Ik denk aan de commissie-Elverding die probeert meer eenvoud te brengen in de juridisering van de procedures die aan de orde zijn. Ik denk ook aan de wetgeving die mede op aandringen van de Kamer recent in behandeling is genomen om bij procedurefouten niet meer de hele procedure over te hoeven doen maar een soort kortsluiting tot stand te brengen om toch met enige snelheid door te kunnen gaan. Daarvan zullen wij het moeten hebben. Ik meen niet dat de vertraging voortkomt uit regels die vanuit Financiën worden gehanteerd.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De opmerking van de CDA-fractie behelsde dat wij in de Najaarsnota een enorme onderuitputting constateren bij zowel het Infrafonds als het FES. Ik heb namens mijn fractie de minister van Financiën opgeroepen om deze opmerking over te brengen aan de bewindslieden die op hun begrotingen onderuitputtingen kennen. Als wij in de begroting gelden aan een bepaald departement toewijzen en daarbij sprake blijkt van een enorme onderuitputting, wordt niet in volle omvang tegemoet gekomen aan het budgetrecht van de Kamer. Wij hebben deze gelden gevoteerd. Ik wil niet de discussie aangaan of het allemaal moet worden uitgegeven. Er mag best iets minder worden uitgegeven, maar niet in de mate die wij hebben moeten constateren.

Minister Bos:

Mijn voorganger heeft, in sanctionerende zin, de stelling verdedigd dat het vaststellen van een begrotingsartikel vooral een mandaat inhoudt om een bepaalde uitgave tot dit niveau te doen, maar niet noodzakelijkerwijs de verplichting om de uitgave tot dit niveau te doen. Ik zal niet ingaan op de context waarin deze discussie speelde. Uit hoofde van de Comptabiliteitswet is het echter feitelijk wel een correcte vaststelling. Als de Kamer een begroting vaststelt, machtigt zij daarmee de regering om tot een bepaald niveau uitgaven te doen. Als men daar onder blijft, doet dat geen afbreuk aan het budgetrecht van het parlement. Ik ben wel van mening dat men de Kamer dan iets heeft uit te leggen. Ik neem aan dat dergelijke gesprekken plaatsvinden, bijvoorbeeld bij de behandeling van suppletoire begrotingen. Soms zijn er goede redenen waarom het geld niet wordt uitgegeven en soms niet. Ik constateer dat niet van mij wordt gevraagd om collega's aan te moedigen dat het geld vooral wordt uitgegeven omdat zij het nu eenmaal hebben.

De voorzitter:

Wij hebben hierover ruim gesproken. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Bos:

Voorzitter. De heer De Nerée heeft gevraagd of zich ook overschrijdingen voordoen in departementale begrotingen. Dat is het geval bij twee departementen. Ik meen dat dit ook in de ter beschikking gestelde informatie staat, maar dat weet ik niet helemaal zeker. Bij het ministerie van VROM bedraagt de overschrijding 88,5 mln. Deze is vooral het gevolg van de huurtoeslagproblematiek. De overschrijding bij het ministerie van OCW bedraagt per saldo ruim 15 mln.

De heer Weekers heeft gevraagd hoe de tegenvaller bij Sociale Zaken moet worden geïnterpreteerd in termen van incidenteel of structureel. Dat kunnen wij op dit moment nog niet zeggen. In het kader van de Voorjaarsnota zal worden bezien of en in hoeverre compenserende maatregelen op deze begroting nodig zijn.

De heer Weekers (VVD):

Begrijp ik de minister goed dat hij zegt dat het budgettair kader sociale zekerheid als een huis staat en hij er het kader van de Voorjaarsnota zo nodig maatregelen zal treffen wanneer het tekort structureel blijkt?

Minister Bos:

Ja. Dan gelden de gewone begrotingsregels.

Ik kom toe aan alle losse onderwerpen. Ik zal proberen deze zo kort en zo goed mogelijk langs te lopen.

De PvdA-fractie heeft gevraagd of een onderuitputting van het Clean Development Mechanism tot een bedrag van 20 mln. die is vooruitgeschoven naar 2012, kan worden teruggehaald naar de SDE-regeling 2008. Ook het CDA heeft daaraan gerefereerd. Ik heb hierover de afgelopen uren contact opgenomen met mijn collega van VROM. Zij heeft mij verzekerd dat dit bedrag in 2012 nodig is voor het verwezenlijken van Kyotodoelstellingen. In die zin is het bedrag naar haar mening politiek al belegd. Daarom zou zij het zeer onverstandig vinden als deze uitgave naar voren werd gehaald, naar de SDE-regeling 2008. In essentie is dit een politieke afweging, die naar mijn mening niet nu aan de orde behoeft te zijn. Ik kan mij voorstellen dat ik haar vraag, de eraan ten grondslag liggende argumentatie in een brief aan de Kamer te doen toekomen. De Kamer kan er dan bij de Voorjaarsnota zo nodig verder over van gedachten wisselen met mij. In essentie gaat het in het verzoek van de heer Tang om de begroting 2008 van Economische Zaken. Het debat over de Voorjaarsnota is dan een passend moment, als het verzoek van de heer Tang wat hem betreft dan nog steeds aan de orde is.

De heer Tang (PvdA):

Voor alle duidelijkheid: zijn er op dit moment geen juridische verplichtingen die eraan in de weg staan dat het geld nu wordt aangewend? Zou hier een politieke keuze kunnen worden gemaakt? Wij kunnen in plaats van in 2012 in het buitenland het volgend jaar in het binnenland een uitgave doen.

Minister Bos:

Als de heer Tang dat zegt, zal het ongetwijfeld zo zijn. Ik ken zelf de precieze details niet. Ik weet niet in welke mate er op dit moment al juridische verplichtingen zijn. Juist daarom geef ik de minister van VROM graag de gelegenheid om dit aan de Kamer uiteen te zetten.

De heer Tang (PvdA):

Het is toch moeilijk voorstelbaar dat wij nu al weten dat in 2012 ...?

Minister Bos:

Ik sluit helemaal niet uit dat u gelijk hebt.

De fractie van de PvdA heeft de ook wat ons betreft oncomfortabele consequentie van een aantal fiscale regelingen op het gebied van het milieu, EIA, MIA en Vamil, aan de orde gesteld. Die zijn gebudgetteerd, dus de begrotingsregels gaan ervoor op. Als wij een overschrijding zien aankomen, moet wij de regelingen dichtgooien. Dat is dit jaar gebeurd. Het is voor niemand prettig, maar het moest wel.

Er zijn twee manieren om er iets aan te doen. Tot de eerste ben ik bereid. Wat de tweede betreft, ben ik bereid om te kijken of het verstandig is en er met de Kamer over van gedachten te wisselen.

Het eerste dat wij kunnen doen is de kans op overschrijding kleiner maken. Als wij liever een wat preciezer afgestelde, in sommige opzichten wat krappere regeling hebben, waarbij de zekerheid maximaal is dat zij niet voor het eind van het jaar hoeft te worden dichtgegooid, dan een wat losser vastgestelde regeling, met een groter risico dat zij voor het eind van het jaar moet worden dichtgegooid, dan kan dat. Er zijn knoppen in de regelingen waar wij aan kunnen draaien, teneinde haar preciezer af te stellen en de kans op vroegtijdig dichtgooien kleiner te maken. Ik ben volgaarne bereid dit zo snel mogelijk met mijn collega's op te nemen. Dat biedt meer rechtszekerheid aan rechthebbenden. Het risico op budgettaire problemen wordt verkleind.

Een meer fundamentele vraag is of een regeling die gebudgetteerd is en in hoge mate het karakter van een subsidie heeft wel aan de inkomstenkant van de begroting hoort. Misschien kun je haar met het oog op dit soort problemen beter aan de uitgavenkant een plek geven, waar je haar kunt managen en uitvoeren zoals je dat ook met andere subsidies doet. Dan ontstaat in veel mindere mate dit type problemen dan aan de inkomstenkant. Ik ben bereid om dat eens met mijn collega's onder de loep te nemen. Als wij die analyse hebben afgerond, kan ik de Kamer erover berichten.

De heer Tang (PvdA):

Ik zou het wel prettig vinden als de minister ons hierover een brief stuurde, ook omdat er, zoals ik heb geprobeerd aan te geven, voor mij een wat principiëler punt aan is verbonden. Is het wel een goede manier om de budgettaire risico's beperkt te houden? Worden geen onnodige risico's bij de bedrijven gelegd? Er zijn verschillende soorten regelingen. Bijvoorbeeld bij de WBSO is er een budgettair plafond en worden de tarieven aangepast. Het is daar niet wie het eerst komt het eerst maalt. Het risico wordt verspreid over de hele groep.

Minister Bos:

Wij moeten onderscheid maken tussen een uitdaging op korte termijn en een uitdaging op lange termijn. Mijn voorstel zou zijn om het probleem op korte termijn, dat het risico bestaat dat in 2008 de zaak vroegtijdig moet worden dichtgegooid, te redresseren door de knoppen wat preciezer af te stellen. De langetermijnproblemen van de budgettaire beheersbaarheid kunnen wij overbrengen naar de uitgavenkant, dan wel naar andere vormen van correctie aan de inkomenskant, zoals bij de WBSO gebeurt waaraan de heer Tang refereert. Dat kunnen wij een iets langere termijn op ons nemen. Ik informeer de Kamer daar graag in een brief verder over.

De heer Tang (PvdA):

Voor alle duidelijkheid, voor de korte termijn kunnen wij een herziene regeling verwachten voor Vamil, WIA en EIA?

Minister Bos:

Dat is wel mijn bedoeling.

Over de wachtlijsten WSW heb ik al iets gezegd tegen de heer Irrgang. Een aantal leden heeft aan de zorg gerefereerd. Een aantal heeft zelf geconstateerd – mede naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden op de vragen – dat het feit dat er bij de Najaarsnota geen nieuwe informatie beschikbaar is niet nieuw is. Dat is meestal zo. Ik zie echt niet veel mogelijkheden om die informatie in volgende jaren wel beschikbaar te krijgen. Wij hebben zo goed en zo kwaad als het ging in het voorjaar, ten behoeve van de besluitvorming in augustus, onze voorgenomen maatregelen gebaseerd op de uitvoeringsinformatie die toen beschikbaar was. De Kamerleden hebben zowel collega Klink als collega Bussemaker de afgelopen maanden in de Kamer pijnlijke maatregelen zien en horen verdedigen. Die waren bedoeld om eventuele budgettaire onbeheersbaarheid in de sfeer van de zorg op een verstandige manier aan te pakken. Meer dan dat is bij afwezigheid van meer uitvoeringsinformatie op dit moment niet goed mogelijk.

De heer Pechtold (D66):

Ik begrijp het gedeeltelijke onvermogen. Ik hoop echter dat de minister onze wens begrijpt. Die wens is natuurlijk gebaseerd op bijvoorbeeld de uitspraak die de heer Teulings gisteren bij BNR nieuwsradio deed. Hij zegt dat op dit moment 10% van het BNP zorg is en dat dit binnen tien jaar naar 20% groeit. Als wij de Amerikaanse trend zouden volgen, zou het zelfs 30% kunnen worden. In het kader van hetgeen wij hier vandaag behandelen, wordt het steeds urgenter dat wij zicht krijgen op die zorg. De premies, alles, wordt natuurlijk mede daarvan afhankelijk. Ik begrijp de moeilijkheid, maar ik hoop met de minister vandaag een vorm te kunnen vinden om in de Najaarsnota meer informatie te kunnen geven.

Minister Bos:

Wat er niet is, is er niet. Het gaat om uitvoeringsinformatie. Een indruk of kosten toenemen en nog meer zullen toenemen kan ik alleen maar baseren op informatie die op een gegeven moment vanuit de uitvoeringspraktijk naar ons toekomt. In het voorjaar bleek dat er in de sfeer van de pgb's echt iets aan de hand was. Op andere momenten zagen wij dat iets dergelijks zich in de sfeer van de geneesmiddelen afspeelde. Dan weet je waar je aan moet grijpen om het probleem beheersbaar te maken. Dat soort nieuwe informatie heb ik op dit moment niet. Ik zie niet echt mogelijkheden om iets dat er niet is toch beschikbaar te maken.

De heer Pechtold (D66):

Een minister van Financiën houdt natuurlijk van harde getallen en wil deze natuurlijk het liefst in spreadsheets kunnen neerzetten. Hij is natuurlijk bang dat hij eraan wordt gehouden als de cijfers niet kloppen. Ik omschrijf hier echter een ontwikkeling. De heer Teulings geeft die aan. Ik heb graag dat de minister daarop ingaat. Ik wil met de minister zoeken, al is het in brandbreedtes. De minister ziet ontwikkelingen, wanneer apothekers ergens mee komen en zaken in een pakket gaan, een demografische ontwikkeling, kortom, wat mij betreft indicatoren die tot brandbreedtes kunnen leiden. Ik heb graag dat de minister de intentie uitspreekt dat hij wat beschikbaar is – al zijn het maar trends – jaarlijks aan de Kamer meegeeft.

Minister Bos:

Als er andere informatie beschikbaar is dan waar de ramingen op zijn gebaseerd – dat is uiteindelijk de informatie die van het CPB komt en voor ons leidend is – is het aanbieden van de begroting het beste moment om met de Kamer te delen. Ik ben gaarne bereid om aan collega's Klink en Bussemaker te vragen of zij informatie over een mogelijk scenario bij de volgende begrotingsronde aan de Kamer kunnen doen toekomen. Het gaat eigenlijk om een soort gevoeligheidsanalyse van de zorgkosten. Ik kan mij inderdaad voorstellen dat dat zinvol is.

De heer Weekers (VVD):

Ik ben blij met de toezegging van de minister in de richting van de heer Pechtold, maar ik wil toch nog heel even terugkomen op het eerste punt. Ik begrijp dat de minister nu niet over die informatie beschikt. U kunt ook geen ijzer met handen breken. Toch wil ik een klemmend pleidooi houden en de heer Pechtold bijvallen – volgens mij hebben meer collega's in de Kamer dat gevoel – dat u toch kijkt of u in de toekomst niet alleen bij de Voorjaarsnota en de begroting, maar ook bij de Najaarsnota meer specifieke informatie over de zorg kunt leveren. Dan houden wij wat meer zicht, niet alleen op de ontwikkelingen binnen de rijksbegroting in enge zin, het budgettair kader sociale zekerheid, maar ook op de zorg, zeker omdat dat financieel gezien het zorgenkindje is.

Minister Bos:

Ik ben best bereid om er volgend jaar naar te kijken, maar heb geen hoge verwachtingen. Wij zijn het eerste departement dat er baat bij heeft om informatie te verzamelen, als die er is, dat iets budgettair uit de klauwen loopt. Dat wij die informatie niet hebben, zou u te denken moeten geven, hoop ik, dat die er niet is. Als die informatie er zou zijn, had ik die allang gebruikt in de richting van mijn collega's van Volksgezondheid om het nodige van hen te vragen. Ik heb die niet, maar wij zullen volgend jaar het rondje nog een keer maken vlak voor de Najaarsnota om te kijken wat er al dan niet aanwezig is.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De collega's hebben elkaar bij de Voorjaarsnota bijna de nek omgedraaid, met name over de overschrijdingen binnen de zorg. Als je er dan bij de Najaarsnota helemaal geen gegevens over krijgt, is dat op zijn minst frustrerend, zeker omdat het hele politieke debat over de Voorjaarsnota juist over de overschrijdingen op dit punt heeft plaatsgevonden. Ik ben dan ook blij met de toezegging van de minister dat hij zal kijken naar eventuele scenario's en dergelijke om ons inzicht te geven. Dat ondersteunt het verhaal van de heer Pechtold.

Minister Bos:

De heer Tang heeft een aantal vragen gesteld over de toeslagenproblematiek bij de Belastingdienst. Ik meen dat staatssecretaris De Jager er gisteren in de Kamer het nodige over gezegd heeft, maar ik zal proberen het kort na te lopen.

Zijn eerste vraag is waarom er opnieuw gegevens uitgevraagd moeten worden. Het blijkt dat van ongeveer 16.000 werkgevers geen opgaaf loongegevens is ontvangen en dat ook niet alle aangeleverde loongegevens bruikbaar zijn. De Belastingdienst onderneemt momenteel actie om al die gegevens alsnog beschikbaar te krijgen. Dat heeft gevolgen voor enkele honderdduizenden burgers, zowel wat de toeslagen als de teruggaaf in het kader van de Ziektekostenverzekeringswet betreft.

Hij constateert ook dat er eerst een miljoen toeslagen definitief waren vastgesteld in 2008 en dat het nu zou gaan om twee miljoen. De reden is dat, naast het ontbreken van loongegevens van inhoudingsplichtigen, ongeveer 700.000 toeslaggerechtigden uitstel hebben voor het doen van aangifte inkomstenbelasting. Zij krijgen pas een definitieve toeslag, als de loongegevens binnen zijn. Er is ook nog een groep waarvan alle gegevens wel binnen zijn, maar nog in de verwerkingsfase zitten. Dat zijn de oorzaken waardoor het aantal toeslagen dat pas in 2008 definitief wordt vastgesteld, is opgelopen.

De heer Tang vraagt vervolgens waarom de teruggaaf pas in het eerste kwartaal plaatsvindt. Begin december heeft ongeveer 90% van de betrokkenen een teruggaaf van de te veel betaalde premie ontvangen. De overige 10% zal inderdaad in 2008 een teruggaaf krijgen. Dat is wederom het gevolg van ontbrekende loongegevens.

Ten slotte vraagt hij of wij duidelijkheid kunnen verschaffen over de data waarop wij een en ander voor elkaar willen hebben. Alles wat de Belastingdienst nu op dit punt onderneemt, is erop gericht om de in totaal twee miljoen toeslagen voor 1 april 2008 definitief vastgesteld te hebben. Dat is ook van belang, omdat wij in het kader van de voorjaarsbesluitvorming liefst zo definitief mogelijk zicht willen hebben op de vraag of de resterende problematiek structureel dan wel incidenteel van karakter is.

De heer Tang (PvdA):

Ik begrijp dat er voor 1 april duidelijkheid moet zijn. Het is mooi om van het kabinet te horen dat er dan duidelijkheid is. Ik hoop wel dat u ons gevoel van ongemak begrijpt, als je zo'n rijtje maakt.

Minister Bos:

U moest eens weten hoe groot ons gevoel van ongemak is.

De heer Tang (PvdA):

Er zijn nieuwe loongegevens aangevraagd, omdat de samenwerking tussen UWV en Belastingdienst niet zo soepel verliep. Maar nu blijken er ook daarmee weer problemen te zijn, waardoor honderdduizenden belastingplichtigen worden geraakt. Dat hoor ik hier. Of begrijp ik dat niet goed?

Minister Bos:

Ik zal niet op alle details ingaan, maar laat ik het erop houden dat uw gevoel van ongemak minstens zo groot is als het mijne. Er zijn de afgelopen maanden een paar complicaties bij gekomen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

De minister zegt dat van 16.000 inhoudingsplichtigen de loongegevens niet zijn ontvangen. Dat is niet juist. De gegevens zijn wel ontvangen, maar vervolgens in de keten zoekgeraakt. Om die reden moesten ze door de Belastingdienst nog een keer worden opgevraagd. Ik wil dat echt rechtgezet hebben.

Minister Bos:

Ik weet niet helemaal zeker of dit klopt, maar ik zal er in tweede termijn op terugkomen.

Ik heb het idee dat alle financiële vragen rond Uruzgan deze week al beantwoord zijn. Ik benadruk dat het kabinet dit besluit niet zou hebben genomen, als het gevoel bestond dat er enigerlei financieel probleem aan de orde was. Dat gevoel is er dus niet. Wij zullen het komend voorjaar de hele rekensom nog een keer maken. Als dan blijkt dat er toch nog iets aan de hand is, dan zullen wij dat alsdan aan de orde stellen.

De heer Pechtold (D66):

Dat laatste vind ik cryptisch: "aan de orde stellen". In de artikel 100-brief staat dat het nog geregeld moet worden bij de komende Voorjaarsnota. De minister geeft nu aan dat de keiharde toezegging van de minister van Defensie dat deze operatie niet zal drukken op lopende defensietaken, juist is. Het is dus opgelost.

Minister Bos:

Als wij in het voorjaar op een financieel probleem stuiten, zullen wij het oplossen. Als minister van Financiën ga ik zo'n overleg niet in met de gedachte dat ik het allemaal uit de schatkist zal bijpassen. Soms zijn oplossingen te vinden door te herprioriteren. Wij zullen het hele scala aan mogelijke oplossingen langslopen. Het commitment van dit kabinet is duidelijk: de krijgsmacht mag niet lijden onder de uitzending naar Afghanistan. Als er in het voorjaar financiële problemen blijken te bestaan, dan zullen wij ze oplossen.

De heer Pechtold (D66):

Ik geef de minister alvast mee dat de nazorg en de zorg voor de mensen thuis een belangrijk punt is. Ik hoor hem nu zeggen dat daarop niet beknibbeld zal worden.

Minister Bos:

Ik heb daar goed nota van genomen.

Een aantal leden heeft mijn alertheid gevraagd voor de armoedeproblematiek, die deze week weer in de Armoedemonitor aan de orde werd gesteld, en de effectiviteit van de schuldhulpverlening. Gisteren heb ik daarover met de Kamer uitgebreid overleg gepleegd. Ik had de indruk dat er brede instemming is voor het plan van aanpak dat in eerste instantie door collega Aboutaleb werd verdedigd. Ik begrijp dat er ook bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een goede discussie is gevoerd over de 80 mln. extra die de komende jaren in dit kader beschikbaar komt. Ik heb er vol vertrouwen in dat dit geld op een verstandige manier zal worden aangewend. Als dat niet gebeurt, zal de Kamer ons weten te vinden.

De heer De Nerée maakte melding van groeicijfers in de woningbouw. In 2005 ging het nog om 5,7%, maar nu zou het nog maar 2,5% zijn. Deze percentages kan ik niet thuisbrengen. Van jaar op jaar zien wij een stijging in het aantal woningen. Voor de jaren na 2007 gaat het om ongeveer 83.000 woningen per jaar. Jongstleden november heeft minister Vogelaar haar actieplan woningproductie aan de Kamer aangeboden. Op 23 januari zal daarover worden gesproken. Ik kan het mij voorstellen dat dit debat bij die gelegenheid wordt voortgezet. Zij weet er ongetwijfeld veel meer van dan ik.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik haal dit uit de nieuwsbrief van het CPB van december. De mutaties per jaar lopen terug. In 2005 betrof het 5,7% en voor 2008 wordt 2,5% geraamd. Welke invloed heeft dit in termen van het aantal woningen?

Minister Bos:

Mag ik die vraag doorgeven aan collega Vogelaar, zodat zij het antwoord daarop vóór het algemeen overleg in januari kan geven?

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Uitstekend.

Minister Bos:

Oké.

Een aantal leden heeft de actie van twee hedgefondsen bij Philips aan de orde gesteld. De afgelopen weken zijn mij veel vragen gesteld over hedgefondsen die wij ook menigmaal met elkaar besproken hebben in een aantal debatten. Ik geloof niet dat daaraan vandaag in essentie iets nieuws is te voegen. Op de vraag of het wellicht zinvol is om met het bestuur van Philips in contact te treden, kan ik zeggen dat wij dat al op regelmatige basis doen. Dan zal ook dit onderwerp ongetwijfeld een keer aan de orde komen. In het Belastingplan 2008 is een maatregel inzake inkoop eigen aandelen voorgesteld die een bijdrage kan leveren aan het iets onkwetsbaarder maken van ondernemingen met veel liquide middelen voor allerlei interventies van hedgefondsen of andere activistische aandeelhouders.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Mijn verzoek aan de minister was om de maatregelen die in de pijplijn zitten, er versneld uit te laten komen in de vorm van wetsvoorstellen en om, voor zover er nog nieuwe maatregelen nodig zijn, deze in de pijplijn te stoppen en ze onder dezelfde druk te zetten.

Minister Bos:

De maatregelen die hierop het meest betrekking hebben, betreffen het agenderingsrecht op de aandeelhoudersvergadering, het moment waarop men de eigen intenties en identiteit kenbaar moet maken et cetera. De bedoeling is dat dit de volgende maand in een openbaar consultatiedocument wordt gepresenteerd, als eerste fase van het wetgevingsproces.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Maar dan zijn wij een heleboel tijd kwijt. Consultatiedocumenten zijn allemaal heel mooi, maar voordat het leidt tot wetgeving, kan het zijn dat een aantal bedrijven verdwenen zijn in Nederland. En dat willen wij toch niet meemaken.

Minister Bos:

Ik geloof niet dat dit aan de orde is, ook niet bij het activisme van hedgefondsen, althans ik ken er geen voorbeelden van. Als het echt nodig is om maatregelen te nemen, dan blijken wij daartoe ook op zeer korte termijn in staat te zijn. Het voorbeeld uit het Belastingplan is in dat kader een heel juist voorbeeld.

In de richting van de heer Van Dijck kan ik bevestigen dat ten aanzien van de 16.000 werkgevers waarvan nog loongegevens moeten komen, niet sprake is van kwijtgeraakte gegevens. Het zijn echt gegevens die niet eerder aangeleverd waren en alsnog aangeleverd moeten worden. Er was wel een problematiek inzake gegevens die in het systeem zoekgeraakt waren en die er weer op een heel complexe manier uitgehaald moesten worden.

De heer Van der Vlies heeft een wensenlijstje ingediend. Per saldo betreft het zijn evaluatie van hoe de begrotingsbehandeling op diverse terreinen is afgelopen en wat er aan verdere wensen resteert die alsnog gefinancierd zouden kunnen worden. Ik denk niet dat ik daaraan in dit debat over de Najaarsnota geweldig veel kan doen. Wel ben ik gaarne bereid deze wensen door te geven aan de desbetreffende collega's. Rond het voorjaar zal ik dan wel merken of zij in gesprekken met mij wensen indienen die betrekking hebben op de wensen van de heer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik sprak inderdaad over een wensenlijstje, waarbij ik zelf al de opmerking heb gemaakt dat ik er nu geen harde punten van wil maken, maar wel aandachtspunten wil formuleren voor de zeer nabije toekomst. Echter, op één uitzondering na, te weten het laatste punt, ten aanzien waarvan minister Plasterk maandag jongstleden tijdens het debat met de vaste commissie voor OCW over de cultuurbegroting verwees naar de Najaarsnota's. Ten aanzien van het desbetreffende programma blijkt nog 60 mln. te resteren aan inspanningsverplichtingen voor de nabije toekomst. Dat zou nog deze kabinetsperiode rond moeten komen. Minister Plasterk verwees daarbij expliciet naar achtereenvolgende Najaarsnota's. Welnu, wij spreken nu over deze Najaarsnota. Minister Plasterk verwees mij naar dit debat. Dus laten wij daar nu mee beginnen.

Minister Bos:

Dan kom ik er in tweede termijn op terug.

Vervolgens kom ik te spreken over de commissie-Frijns. Ik meen niet dat het enkele feit dat bijvoorbeeld door mijzelf gezegd is dat er reden is om te werken aan een aantal wettelijke maatregelen betrekking hebbende op excessieve beloningen, betekent dat daarmee het rapport van die commissie waardeloos is, soft is of zelfs, zoals mevrouw Halsema zei, door de papierversnipperaar kan. Ik geloof dat de aanbevelingen van Frijns buitengewoon krachtig zijn en zeer fors ingrijpen, bijvoorbeeld op de manier waarop commissarissen geacht worden zich te gaan bemoeien met het beloningsbeleid. Dat beschouw ik echt als heel grote winst van deze exercitie. Wij zouden met elkaar een enorme stap vooruit maken als commissarissen dat gaan oppakken. Wat mij betreft – maar daar gaat de Kamer uiteindelijk natuurlijk zelf over – gaat het debat over de vraag hoe wij het voor elkaar kunnen krijgen dat commissarissen dit daadwerkelijk gaan doen.

De heer Pechtold heeft gesproken over de commissie-Bakker. Die ken ik niet, maar daar heeft de minister van SZW ook al iets over gezegd. Voor zover ik weet, is er nog geen sprake van een voorgestelde invulling van die commissie. Ik kan daar verder dus niet veel meer over zeggen. De taakstelling en de bedoeling van de commissie zijn bekend.

De heer Pechtold (D66):

Dit is natuurlijk een "feestje" van de coalitiepartijen, maar u hebt ook ons er behoorlijk mee beziggehouden. De voorzitter en ik hebben er elf dagen onder het genot van pina colada...

De voorzitter:

Nee, ik niet. Geen pina colada. Laten wij dat even helder houden.

De heer Pechtold (D66):

Daarom wil ik nou een debat over die reis hebben.

Minister Bos:

Ik wil helemaal niets van uw drinkgewoonten weten. Laat de rest ook maar achterwege.

De heer Pechtold (D66):

Wij gaan terug naar het ontslagrecht. Vanochtend las ik dat de heer Slob heeft gezegd: kom op jongens, politiek bedrijven, ga eens wat doen. U zegt dat het niet "de commissie-Bakker" heet. Dat gonst in de gangen. U bent vicepremier en politiek leider van een smaldeel dat eerst het ene zei en nu het andere probeert te regelen. Wanneer gaan wij hier iets over horen? In mijn controlerende taak vind ik dit van belang. Er is nogal wat aan de hand met de economie en er moeten hervormingen komen. Ik wil gewoon weten wanneer die commissie wordt ingesteld. Dit is de laatste dag voor het kerstreces. Krijgen wij een opdracht of een namenlijstje? Dan kunnen wij ook enig inzicht krijgen of er voor de zomer een advies ligt.

Minister Bos:

De opdracht kent u, want die stond in de brief die een paar weken geleden al naar de Kamer is gestuurd. De minister van SZW is verantwoordelijk voor het informeren van de Kamer over de personen die in de commissie zitting zullen nemen. Ik heb het voorstel nog niet gezien. Volgens mij is dat besluit dus nog niet genomen door het kabinet.

De heer Pechtold (D66):

Wordt dat gedaan voor het kerstreces en wordt de Kamer daar voor het kerstreces over geïnformeerd? Zo niet, bent u het dan met mij eens dat dat niet zou kunnen?

Minister Bos:

Ik zeg u oprecht dat ik het niet weet. Ik weet het gewoon niet. Daar gaat echt de minister van SZW over. Ik weet het gewoon echt niet.

Ik bevestig wat mevrouw Halsema heeft gezegd over het Belastingplan en het element van de beperking van de aftrekbaarheid van pensioenpremies. Die beperking is aangenomen in de Eerste Kamer en is dus onderdeel van de wet. Het zal ook niet uit de wet verdwijnen totdat alternatieve voorstellen met een vergelijkbare opbrengst ontwikkeld zijn. Wij gooien geen oude schoenen weg voordat wij nieuwe schoenen hebben. Dat is ook altijd aan iedereen op die manier gecommuniceerd.

Een andere vraag had betrekking op het bij de Eerste Kamer liggende wetsvoorstel over de betaalbaarheidsheffing. Wat is de toekomst daarvan nu het overleg met Aedes, de woningcorporaties, her en der wat hapert? De wet inzake de betaalbaarheidsheffing garandeerde een zekere opbrengst voor de schatkist. Die opbrengst wordt nu gegarandeerd door het ook net in de Eerste Kamer aangenomen voorstel om woningbouwcorporaties onder de vennootschapsbelastingplicht te brengen. Daarmee zal het bij de Eerste Kamer liggende wetsvoorstel over de betaalbaarheidsheffing voor verdere behandeling worden teruggetrokken en niet meer aan de orde komen.

De heer Van Dijck had het over de 24 mln. die aan de ODA was toegerekend in verband met naar boven bijgestelde ramingen van het aantal asielzoekers. Dat is een verdeelsleutel die wij maken op het moment dat sprake is van meer asielzoekers. Bij ODA blijft overigens de 0,8% bepalen hoeveel ODA wij beschikbaar maken. Het feit dat ook 24 mln. voor asielzoekers daarvan nu onderdeel van uitmaakt, verhoogt het totale bedrag voor ontwikkelingssamenwerkingsgelden of ODA-gelden dus niet.

Tot slot het amendement van mevrouw Halsema. Het is goed dat zij zelf desgevraagd onderscheid maakte tussen twee discussies die op dit moment lopen, want daarover bestond ook bij mij lange tijd verwarring. Ten eerste is er de discussie over het aflopen van een overgangsregeling met betrekking tot eigen bijdragen in de AWBZ en ten tweede is er een meer algemene discussie over de vraag of extra maatregelen in de sfeer van inkomensvoorziening nodig zijn voor mensen die afhankelijk zijn van langdurige zorg in de AWBZ. Over de eerste discussie wordt vanmiddag in de Kamer verder overleg gevoerd. De dienstdoende staatssecretaris weet precies wat daarvan de financiële mogelijkheden zijn. Over de tweede discussie heeft mevrouw Halsema een amendement ingediend. Ik ontraad het aannemen ervan, om een aantal redenen.

De meest principiële reden is dat de Najaarsnota niet het moment is voor een debat, als wij met elkaar vinden dat de inkomensvoorziening binnen de AWBZ onvoldoende geregeld is en er sprake zou zijn van een onvoldoende niveau. De Najaarsnota gaat bovendien over 2007. Wij krijgen dit geld nooit uitgekeerd in 2007, als wij dit al zouden willen. Het zou dus sowieso pas voor 2008 aan de orde zijn. Wij moeten echter een debat durven voeren over het niveau van de inkomensvoorziening in de AWBZ. Ik denk dat dit type amendement een iets te vluchtige manier is om daarmee om te gaan, los van de uitvoeringsproblemen. Er is dus niets mis mee om hierover een fundamentele discussie te voeren, maar dan wel op een ander moment, bij de bespreking van een andere begroting en niet bij dit amendement. Daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Ik heb een vraag gesteld over de tegenvallers in de uitgaven voor sociale zekerheid en arbeidsmarkt. Doordat de werkloosheid minder snel is gedaald dan verwacht is er een tegenvaller van 100 mln. Als de minister hierop al antwoord heeft gegeven, heb ik het gemist. Ik bied op voorhand mijn excuses daarvoor aan. Mijn vraag is of er een fout zit in de raming van het teruglopen van de werkloosheidscijfers.

Minister Bos:

Ook voor deze materie geldt dat wij in het voorjaar een mening zullen vormen over of deze ontwikkeling structureel is of incidenteel. Misschien is er sprake van een vertraging, maar anders moeten wij de raming bijstellen omdat wij structurele ontwikkelingen verkeerd geschat hebben. Op basis van die inschatting in het voorjaar zullen wij bekijken welke andere maatregelen er nodig zijn. Om dit moment valt daarover dus nog niet zo geweldig veel te zeggen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Irrgang (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik ben in de eerste termijn uitgebreid ingegaan op de grote onderuitputting die dit jaar in de Najaarsnota zichtbaar wordt. De minister heeft erop gewezen dat er geen straf voor ministeries bestaat en dat het niet realiseren van de taakstellende onderuitputting in het jaar daarop voor rekening komt van het ministerie van Financiën. Dit was mij niet duidelijk en ik vind dit winst. Het is mij echter nog steeds niet duidelijk waarom dan in tabel 2.2 van de Najaarsnota het realiseren van die taakstellende onderuitputting – die "in=uit"-doelstelling – als een overschrijding wordt geboekt. Zoals ik die tabel lees, leidt dit tot een beperking van de eindejaarsmarge voor ministeries in het volgende jaar. Als zij het jaar daarop de taakstellende onderuitputting realiseren, gaat dit ten koste van het bedrag dat zij naar het volgende jaar kunnen meenemen. Dit lijkt mij een beperking, omdat het geld bedoeld is om uit te geven en dus zou moeten worden doorgeschoven.

Als er wordt gecorrigeerd voor het geld dat overblijft in het Infrastructuurfonds, is er nu al 400 mln. over. Afgaande op de voorgaande vijf jaar loopt dit bedrag waarschijnlijk op naar minimaal 700 mln., nog los van het Infrastructuurfonds. Dit geld wordt allemaal besteed voor de aflossing van de staatsschuld. Ik vind dit een goed doel, maar het hoeft niet het enige doel te zijn. Als ik dan een amendement indien voor 25 mln. en mevrouw Halsema een amendement voor 60 mln., waar hebben wij het op die bedragen dan eigenlijk over? Dan is onze vraag toch heel beperkt? Wij hadden als woordvoerders van de oppositie best wel verder los kunnen gaan. Dat de minister zelfs die amendementen nog afwijst, verbaast mij. Ik mag toch hopen dat hij toch wel iets linkser is dan dat? Ik mag toch hopen dat die 400 tot 700 mln. niet helemaal besteed zullen worden voor de aflossing van de staatsschuld?

Ik heb gesproken over Philips. Ik was eerlijk gezegd niet zo blij met die wijziging van het Belastingplan, omdat zo fiscaal wordt gefaciliteerd dat bedrijven zich precies zo gaan gedragen als de hedge funds verlangen, doordat dat zij al het geld dat in kas is, uitkeren aan de aandeelhouders en zich meer gaan gedragen naar de wens van die aandeelhouders. Ik zie dit niet als een middel om het gedrag van de hedge funds te bestrijden; er wordt immers precies gedaan wat zij willen. Daarom vraag ik de minister of het kabinet zich actief zal opstellen en in ieder geval contact zal opnemen met Philips opdat wij niet zoals met ABN AMRO een halfjaar later in de krant moeten lezen dat er geen mogelijkheid was om contact op te nemen met het kabinet. 2008 mag niet het jaar worden van het drama met Philips na het drama met ABN AMRO in 2007.

Ik heb in eerste termijn gevraagd naar de betekenis van het feit dat de Eerste Kamer de Najaarsnota pas volgend jaar behandelt.

De heer Weekers (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord, maar hij is daarin naar mijn mening onvoldoende ingegaan op het algemeen economisch beeld en de signalen die wij daarover krijgen dat de economische groei terugloopt, dat de inflatie en de krapte op de arbeidsmarkt toenemen en dat de begrotingsrisico's zich daardoor opstapelen. Dit geldt ook voor de kritiek van gezaghebbende economische afdelingen van banken. Eerlijk gezegd vind ik zijn houding te laconiek.

Bij de start van het kabinet zo'n driekwart jaar geleden waren de economische verwachtingen anders dan nu. De houding van de minister van Financiën en zijn visie op die economische verwachtingen zijn echter nog precies dezelfde. Dat is jammer. Ik vrees dat straks de wal het schip moet keren. Ik ken de afspraken in het regeerakkoord en ik vrees dat er straks eerst sprake moet zijn van een fors negatief EMU-saldo voordat er echt maatregelen worden genomen. Ik zou zeggen: liever ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Dat is een verschil in politieke visie en insteek.

Helaas is op dit moment nog onvoldoende duidelijk welke mee- en tegenvallers eenmalig zijn en welke structureel zijn. De minister kan daar met een beetje goede wil een betere inschatting van maken. Het zou niet nodig moeten zijn om daarop te wachten tot de Voorjaarsnota. Ik begrijp dat de minister niet in alle posten inzicht kan bieden, zeker als hij daarbij afhankelijk is van gegevens van derden. Ik vind echter wel dat hij een betere inschatting moet geven dan er nu ligt. Wanneer verwacht de minister dat inzicht te kunnen bieden? Ik vind het wat laat om dat bij de Voorjaarsnota te doen; die wordt pas in april of mei naar de Kamer gestuurd. Aan het begin van het nieuwe jaar zou er meer zicht moeten zijn.

Ik vind het jammer dat de minister niet is ingegaan op opmerkingen over de krapte op de arbeidsmarkt. In de economische analyses met de minder gunstige verwachtingen is dat aan de orde, zeker als dat wordt gerelateerd aan het vooruitschuiven van het probleem van flexibilisering van de arbeidsmarkt en de kritiek die de fractievoorzitter van de ChristenUnie vanochtend uitte in de Volkskrant. Ik ben het met de heer Pechtold eens dat het uitermate te betreuren is dat zelfs nog niet bekend is wie die nieuwe commissie gaat vormen. Misschien kan het kabinet een commissie instellen ter werving en selectie van commissieleden.

Ik zeg het de heer Slob na: kabinet, regeer nu eens zelf, toon daadkracht en schuif niet alles op commissies af. De Kamer kan best een tijdje aan het lijntje worden gehouden met een commissie. Uit de reactie op het rapport van de commissie-Frijns blijkt echter dat de minister toch wel zijn eigen plan trekt. Wat doen die commissies er dan uiteindelijk nog toe?

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is goed dat de minister vandaag klip en klaar duidelijkheid heeft geschapen over de financiële ontwikkelingen en de waarschuwingen die daarover zijn gegeven. Hij zegt daarover niet bezorgd te zijn, maar volgens mij is hij wel bezorgd. Hij zegt ook dat hij er zeer alert op is, en dat spoort met die bezorgdheid; als iemand bezorgd is, is hij extra alert. Het is goed dat de minister het zo nadrukkelijk zegt, want dat is het kader waarbinnen wij dit soort dingen moeten bekijken.

Vanochtend stond ik in tweestrijd: kon het beter of kon het slechter? Ik trek nu de conclusie dat het beter kon. Een aantal cijfers waarop nog geen zicht is, kan het eindbeeld nog behoorlijk vertekenen. Verschillende collega's refereerden aan de historische ontwikkeling en aan hoe het de afgelopen jaren verder is gegaan. Ik noem in dit verband het zorgkader. Dergelijke zaken kunnen nog fors uitlopen. Dan kunnen er nog andere cijfers gepresenteerd worden. Is dat reden tot bezorgdheid? Ik denk het niet, want dat is een beetje "all in the game". Alertheid is echter wel degelijk geboden. Mijn fractie vindt het overigens erg moeilijk dat over zo'n grote post als de zorg zo weinig cijfers bestaan.

Ik maak twee laatste opmerkingen. Ik dank de collega's die telkens zo ruimhartig mijn fractievoorzitter citeren. Ik ben daar zeer blij mee. Ik adviseer hen echter ook om het stuk even goed te lezen. Natuurlijk is het een politiek gebruik om selectief te winkelen. De heer Slob heeft echter een heleboel behartigenswaardige opmerkingen gemaakt, ook over andere partijen.

Ik heb vanmorgen de minister omstandig bedankt voor zijn bijdragen dit jaar. Bij dezen bedank ik ook de collega's voor hun bijdragen. Zij waren teleurgesteld dat ik die dank niet hardop uitsprak.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb het heel goed gelezen en ik vind dat u er gewoon te gemakkelijk mee wegloopt. Ik vind het nogal wat als een fractievoorzitter van een coalitiepartij, zo vlak voor het kerstreces terugkijkend, dit soort uitspraken doet over de daadkracht van het kabinet. Daadkracht vertaalt zich altijd in uitgavenpatronen. Daar heeft de heer Slob heldere uitspraken over gedaan, of u moet ze nu terugnemen. Volgens mij zat daar geen woord Chinees tussen.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Dat ben ik volstrekt met u eens. Er zat geen woord Chinees tussen.

De heer Tang (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden die voor mij vaak heel duidelijk waren. Ik voel toch de behoefte om wat puntjes op de i te zetten als het gaat om Vamil, EIA en MIA. Ik begrijp dat de minister de kans op uitputting voor afloop van het jaar sterk gaat verkleinen. Dank daarvoor. Dat wordt duidelijk als die regelingen komend jaar herzien gaan worden. Ik vraag de minister om eerst met de Kamer te overleggen voordat er besluiten worden genomen in een situatie waarin toch uitputting dreigt.

Er zijn verschillende manieren om budgettaire beperkingen in regelingen te hebben. Dat is een wat algemenere discussie en dat trok de minister dus terecht uit elkaar. Als ik het goed heb, komt er een brief over die manieren en de wenselijkheid van die budgettaire beperkingen. Dat stellen wij zeer op prijs.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De heer Tang en ik zijn het erover eens dat je een goede regeling moet ontwerpen voor de MIA en de EIA. De Kamer raadplegen op het moment dat uitputting dreigt, is vragen om een grotere overschrijding, omdat op dat moment duidelijk gaat worden dat er waarschijnlijk ingegrepen gaat worden. Dat lijkt mij dus niet zo'n goed idee.

De heer Tang (PvdA):

Laten wij ervan uitgaan dat wij het erover eens zijn dat de kans zo klein mogelijk moet zijn en dat dit een onwenselijke situatie is. Zo heb ik de minister ook verstaan, dus laten wij daar maar even vanuit gaan.

Mijn volgende punt betreft de SDE. Ik begrijp dat het geld voor het Clean Development Mechanism in 2012 nog niet juridisch vast ligt. Ik hoor graag of de minister dat met mij eens is. Dan is er inderdaad een politieke weging te maken ten aanzien van de wijze waarop het geld besteed moet worden. Voor de PvdA is duidelijk dat wij het liever nu gebruiken voor de SDE en niet in 2012 voor het CDM. Ik wil nog wel een stap verder gaan, gerelateerd aan de discussie over de bestaande regeling. Wil de minister toezeggen dat de SDE-regeling in 2008 niet plotseling gesloten wordt of dat de kans daarop heel klein is?

De heer Weekers (VVD):

Ik heb de heer Tang in tweede termijn niets meer horen zeggen over de problemen met de toeslagen. Ik kan mij nog herinneren dat mevrouw Hamer daar bij het verantwoordingsdebat toch zware woorden aan heeft gewijd. U zult het zich ongetwijfeld ook kunnen herinneren. Zij zei dat de problemen niet van vandaag of gisteren waren ontstaan en dat het kabinet ervoor was gewaarschuwd. Zij vervolgde haar betoog als volgt. Laat ik hier duidelijk over zijn. In het jaarverslag 2007 moet staan dat de problemen met de toeslagen zijn opgelost. De bewindslieden voor zorg en belasting krijgen wat ons betreft de gele kaart, met dank aan hun voorgangers. Als de problemen eind 2007 – en dat is het nu – niet zijn opgelost, moeten daar naar de mening van de PvdA consequenties aan worden verbonden. Staat de heer Tang nog steeds achter deze uitspraak?

De heer Tang (PvdA):

Dat is precies waarom ik mijn zorgen over een moving target heb uitgesproken. Dat wilden wij daarom ook duidelijk hebben. Ik heb de minister horen zeggen dat er oplossingen zijn gezocht, maar dat er binnen die oplossingen ook weer problemen zijn opgetreden. Daar komt een keer een eind aan. Ik heb de minister duidelijker dan ook 1 april 2008 horen zeggen. Dat lijkt mij een mooi moment om deze discussie dan te voeren.

De heer Weekers (VVD):

Mag ik dan concluderen dat de termijn van mevrouw Hamer enigszins wordt opgerekt van eind 2007 naar 1 april 2008? Als de problemen dan niet opgelost zijn, worden er consequenties aan verbonden wat de Partij van de Arbeid betreft.

De heer Tang (PvdA):

Het gaat ons erom dat belastingplichtigen hierdoor niet in moeilijkheden komen. Hier hebben wij groot ongemak bij en dat is ook door de minister uitgesproken. Dat staat bij ons voorop. Wij willen dat het kabinet zijn uiterste best doet om deze problemen op te lossen. Volgens mij heb ik nu ook een duidelijke termijn gehoord.

De heer Weekers (VVD):

Ik zie wat schuivende panelen, maar als 1 april een keiharde datum is... Voor die tijd spreken wij verder met elkaar.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording.

Ik meen dat de minister niet heeft geantwoord op mijn vraag of er zicht is op verdere onderuitputting in 2007. Verder heb ik gevraagd hoe het EMU-saldo voor 2008 eruit ziet, gezien de onderuitputting van 2007.

Telt het Infrafonds wel mee voor de in- en uittaakstelling en wordt het naarmate de bedragen stijgen niet veel lastiger om die op te vullen? Van de minister heb ik begrepen dat het ten laste komt van het ministerie van Financiën als een en ander niet wordt gehaald. Het is een geruststelling dat die fondsen in ieder geval beschikbaar blijven voor de infrastructuur.

Ik ben tevreden met de woorden van de minister over de hedge funds waaruit blijkt dat het mogelijk is om op een aantal terreinen snel maatregelen te nemen, indien dat nodig is. Daaraan zal ik hem houden. Ik spreek de hoop uit dat het kabinet die zaak goed in de gaten houdt. Het is immers niet één bedrijf dat onder vuur ligt. In het Belastingplan is ruimte gecreëerd voor inkoop van eigen aandelen. Dat is een mogelijkheid om de aantrekkelijkheid van dit soort fondsen voor hedge funds te minimaliseren. Dat is echter niet de enige mogelijkheid.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de duidelijke beantwoording ten aanzien van Uruzgan en het onderhandelingsakkoord Aedes.

Ik verzoek de minister om voor het kerstreces duidelijk te maken hoe de stand van zaken is ten aanzien van de Commissie Arbeidsmarkt. Daarop wacht de Kamer al weken. Graag verneem ik dan ook vandaag waaraan wij toe zijn. Misschien kan de minister telefonisch naar de stand van zaken informeren en de Kamer daarover in tweede termijn berichten.

Het algemeen economisch beeld van het kabinet is naar mijn oordeel te rooskleurig. Dat betreur ik. Het was fijn geweest als de minister daaraan wat meer woorden had gewijd. Misschien kan hij in tweede termijn ingaan op de internationale ontwikkelingen. Ik heb het vermoeden dat er internationaal iets te gebeuren staat, dat wij aan de vooravond daarvan staan en dat wij wat dat betreft meer alert moeten zijn. Hopelijk heb ik het wat dat betreft niet bij het rechte eind. Dat zou immers niet fijn zijn.

De D66-fractie staat voor een solide financieel beleid. Als er een overschot is in de Najaarsnota omdat het nog niet mogelijk is geweest om alles onder de loep te nemen, is het naar haar oordeel niet de bedoeling om geld uit te geven aan zaken die sympathiek ogen. De fracties van de SP en GroenLinks hebben amendementen ingediend – ik doel onder andere op het amendement over de AWBZ – die mij sympathiek in de oren klinken. Ik vind het echter gevaarlijk om de systematiek te doorbreken. Ik begrijp dat mevrouw Halsema dat niet fijn vindt, maar wat dat betreft is er een verschil tussen de fractie van GroenLinks en die van D66. Wij zien liever structurele oplossingen voor dit soort problemen en hechten eraan om die te behandelen in commissies waar die problemen dienen te worden besproken in plaats van dat wij op de laatste dag voor het reces een greep doen uit een kas waarvan wij nog niet weten hoe die gesloten moet worden.

Mevrouw Halsema:

Ik begrijp dat dit aan de heer Pechtold een nette uitvlucht biedt. Als de heer Pechtold het eens is met datgene wat ik beoog, namelijk het verbeteren van de positie van mensen in AWBZ-instellingen, moet hij ook erkennen dat 1 januari 2009 een beetje laat is om iets aan hun financiële omstandigheden doen. Dat is namelijk het alternatief dat minister Bos biedt, namelijk door het ordentelijk bij begroting te regelen. Dan zult u toch ook bereid moeten zijn om boter bij de vis te geven, om er maar eens een vreselijk cliché tegenaan te gooien.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind het niet prettig dat mevrouw Halsema zegt dat ik een uitvlucht zoek. Ik geef juist iets aan op grond van mijn jarenlange ervaring in de lokale politiek. Ik weet hoe het gaat met dit soort instellingen en de cliënten die zij bedoelt. Het is geen uitvlucht voor D66. Hier is in het verleden wel eens een schilderij op het laatste moment gekocht. Het is bekend dat ik het als kunsthistoricus fantastisch vind, wanneer de Nederlandse staat schilderijen aanschaft. Ik wil wat scherper worden. Ik zeg namelijk tegen de minister: scherp volgens de regels handelen. Ik ben soms in de rol van de oppositie onmachtig, wanneer ik de regering niet tot een ander beleid kan aanzetten door ze in de reguliere financiën op andere gedachten te brengen. Ik kan nu ook niet zeggen: wij proberen een greep in uw kas te doen. Anders zou dat inconsequent zijn. Uiteindelijk is het symbolisch, wanneer de coalitie ons dan niet steunt.

Voorzitter. Ik blijf met zorg zitten over de zorg. Dat leeft wat breder. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ontwikkeling van de zorguitgaven van groot belang is voor de hoogte van de zorgpremies, de koopkracht en voor het EMU-saldo;

van mening dat derhalve een adequaat inzicht in de ontwikkeling van de zorguitgaven noodzakelijk is;

verzoekt de regering, plannen te ontwikkelen die ertoe leiden dat voortaan bij Najaarsnota scenario's en/of gevoeligheidsanalyses verstrekt kunnen worden over de actuele ontwikkeling van de zorguitgaven in het lopende jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Tang, Halsema, Weekers, De Nerée tot Babberich, Cramer en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 3(31290).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil graag de minister dank zeggen voor zijn beantwoording. Hij deed mij de eer aan om over mijn wensenlijstje te beginnen. Nou, dat houd ik wel bij mij op zak en dat haal ik op elk gepast volgend moment weer voor de dag. Het is ook niet de stijl van de SGP-fractie om nu in de kas te graaien.

Wel heb ik altijd geleerd dat de Najaarsnota het moment is om gaatjes die hier en daar vallen, incidenteel te dichten. Vandaar dat ik toch maar de vrijheid neem om een motie in te dienen. Dat moet maat houden. Ik erken dat de slotwet pas de uiteindelijke dimensies van het begrotingsresultaat oplevert. Wij weten dan tot op het naadje wat wij hebben overgehouden vanwege de meevallers die nu getraceerd zijn. Om dat nu al te gaan bestemmen voor incidentele activiteiten, zou ook mij te ver gaan. Wij hebben ook als prioriteit om de staatsschuld af te lossen, gevolgd door de andere prioriteiten. Tevens zijn wij voorstander van begrotingsdiscipline. Dat is ook helemaal mijn lijn.

Toch dien ik de volgende bescheiden motie in over dat ene gaatje.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er ten aanzien van een al jarenlang durende achterstand in restauratie van doorgaans beeldbepalende kerkgebouwen, na alles wat in de achterliggende jaren op dit terrein is gepresteerd, nog een financieringsbehoefte resteert van plusminus 60 mln.;

overwegende dat dit bedrag op grond van een op te stellen actieplan in de loop van deze kabinetsperiode zou moeten worden gevonden, waarbij de minister van OCW verwees naar de achtereenvolgende najaarsnota's;

spreekt uit dat daarmee nú een bescheiden begin moet worden gemaakt, waarbij te denken valt aan een bedrag van 10 mln. uit de rijksbrede onderuitputting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(31290).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter...

De heer Irrgang (SP):

Ik neem aan dat de heer Van der Vlies met "nú" bedoelt: in deze Najaarsnota.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ja.

De heer Irrgang (SP):

Waarom dient u dan geen amendement in?

De heer Van der Vlies (SGP):

Daar heb ik over nagedacht. Bij mijn afweging ben ik tot de conclusie gekomen dat ik een motie indien, omdat het gaat om een schakeltje in een plan dat langer doorloopt. Dat staat ook duidelijk in de motie. Het gaat nu niet alleen om de 10 mln. waarin de motie om vraagt, want dat zou inderdaad bij amendement mogelijk zijn, maar het gaat mij natuurlijk uiteindelijk om de inspanningsverplichting voor 60 mln.

De heer Irrgang (SP):

U wilt nu dus helemaal geen 10 mln.? Het moet hom of kuit zijn. U kunt hier niet tegen mevrouw Halsema en mij zeggen dat wij een greep uit de kas doen en vervolgens wel om 10 mln. voor dit onderwerp vragen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Zo kunt u mijn motie lezen. Ik dacht dat daar geen misverstand over bestond. Het gaat mij om het totale concept, vandaar dat ik het in de vorm van een motie heb gegoten. Dat is een keuze, dat erken ik. Als u zegt dat u voor stemt als ik het in de vorm van een amendement giet, dan haast ik mij om nog even een amendement in te dienen. Natuurlijk doe ik dat dan. De motie van 60 mln. ligt er dan alleen ook. Maandagmiddag jongstleden waren wij het daar vrijwel Kamerbreed mee eens of misschien wel helemaal Kamerbreed, maar dat zou ik even moeten natrekken.

De heer Irrgang (SP):

Dan constateer ik maar dat of u nu al dan geen amendement indient over het bedrag van 10 mln., u in ieder geval ook de mogelijkheid ziet om een deel van het geld niet voor de aflossing van de staatsschuld te gebruiken, maar voor het doel dat u nu belangrijk vindt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb net bedoeld te zeggen dat ik onderscheid maak tussen graaien uit de kas met alle risico's van dien en het dichten van gaatjes. Dat klinkt wat badinerend, maar het dichten van gaatjes vergt kleinere inspanningsverplichtingen voor dingen die zijn blijven liggen en wij nu kunnen oprapen. De wachtlijsten in de WSW zouden als zodanig kunnen worden bestempeld. Overigens vind ik dat de optie van mevrouw Halsema eigenlijk een veel structurelere component in zich bergt. Die is niet incidenteel, althans, zo heb ik het begrepen. De heer Irrgang heeft in zijn verdediging terecht aan het precedent gerefereerd. De wachtlijst is er en door 25 mln. via de constructie die hij voorstelt, beschikbaar te stellen, kunnen wij die zo'n 5% korter maken. De eigenbijdragesystematiek in de AWBZ loopt langer door, dacht ik.

De voorzitter:

Deze discussie is al gevoerd. De standpunten zijn zeker na de uitspraak van de heer Van der Vlies wel duidelijk.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Mijn fractie heeft er altijd moeite mee als zaken uit de onderuitputting worden gedekt. Het doel van de motie is sympathiek. Misschien wil de heer Van der Vlies aan de minister van Financiën vragen of die wil nagaan of bij de Voorjaarsnota geld gevonden kan worden om dit doel te verwezenlijken. Ik heb vaker meegemaakt in de Kamer dat daar dan met een heel plezierig oog naar werd gekeken.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister heeft dit gehoord. Ik wacht zijn antwoord af.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer Van der Vlies zegt dat hij een klein gaatje wil dichten, maar eigenlijk wil hij 60 mln.

De heer Van der Vlies (SGP):

Vandaar mijn motie, ja.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Dat begrijp ik. Ik sluit mij alleen wel aan bij de kritiek van de heer Irrgang. U wilt geen 10 mln., maar 60 mln. Ik vind een bedrag van 10 mln. ook al veel voor een klein gaatje, maar goed, u komt er zo wel heel gemakkelijk mee weg.

De voorzitter:

Ik vind dit eerlijk gezegd ook een herhaling.

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik reageer op het feit dat de heer Van der Vlies zich verdedigt door te zeggen dat hij slechts 10 mln. vraagt en de heer Irrgang iets meer.

De voorzitter:

Dat heeft een van uw voorgangers ook al opgemerkt, echt waar.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn heldere beantwoording. Ik maak nog enkele korte opmerkingen. De minister heeft gelijk met wat hij zegt over de commissie-Frijns en de positie van de raad van commissarissen. Ik heb die pagina's dus uit de papierversnipperaar gered.

Ten tweede bedank ik de minister voor de bevestiging dat de beperking van de fiscale aftrek van de pensioenen in het Belastingplan blijft totdat er een alternatief in de wet is vastgelegd. Ik neem aan dat de heer De Nerée dat ook goed van de minister heeft begrepen.

Ik heb nog enkele opmerkingen over mijn amendement. De minister zou mij toch eens moeten wijzen op de plaats in de wet waar staat dat bij een Najaarsnota niet incidenteel noden kunnen worden gelenigd. Het zou anders ook wel gek zijn, want het zou kunnen veronderstellen dat de Partij van de Arbeidfractie de afgelopen jaren in de oppositie onverantwoord heeft gehandeld. Ik zie de minister van Financiën hartgrondig ja knikken! Het is nogal wat dat de financieel woordvoerder met terugwerkende kracht eigenlijk gediskwalificeerd wordt door de partijleider. Mij lijkt dat dit niet de bedoeling kan zijn.

De heer Van der Vlies heeft gelijk dat je incidenteel gaten kunt vullen. Dat is precies wat wij hier doen. Voor de goede orde wijs ik erop dat het amendement niet gaat over de eigen bijdrage, maar over het geld dat mensen in AWBZ-instellingen maandelijks krijgen voor hun zak- en kleedgeld. Daarvan vindt een Kamermeerderheid dat dat bedrag van € 270 per maand te laag is om zich van te kleden, naar de kapper of de stomerij te gaan. Een Kamermeerderheid vindt dat dat bedrag mogelijk moet worden verhoogd. Als enige kom ik niet met een structurele investering, maar zeg ik dat wij, waar een Kamermeerderheid eigenlijk al een moreel oordeel uitspreekt, incidenteel – eenmalig, als dertiende maand – dit zouden kunnen uitkeren. Nu heeft de minister vooral procedurele en technische bezwaren genoemd. Daarin wil ik best nog wel een eindje meegaan, maar de minister moet het met mij eens zijn dat procedurele en technische bezwaren altijd worden afgewogen tegen de ernst van de omstandigheden waarin mensen verkeren, tegen de ernst van het maatschappelijke probleem dat men wil lenigen. Ik verwacht van de minister toch dat hij daarop iets inhoudelijker ingaat.

Ik kan tellen en ik zie nog geen meerderheid ontstaan, maar dat kan nog veranderen na de gewijzigde argumentatie van de minister in tweede termijn. Ik ben bereid om hier met de woordvoerders AWBZ zo dadelijk nog eens naar te kijken, maar ik hoop wel dat er iets inhoudelijker gereageerd wordt omdat wij hier spreken over echt grote financiële nood van de meest kwetsbare groep die wij in onze samenleving kennen, namelijk mensen die langdurig in zorginstellingen verblijven.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. De minister negeert de koopkrachtproblemen bij de werkende bevolking. Hij negeert de signalen dat 50% van de bevolking aangeeft niet of nauwelijks te kunnen rondkomen van het loon. Hij schetst een te rooskleurig beeld van de financiële situatie. Daarmee negeert hij ook de risico's van een stagnerende economische groei, zoals door vele experts en signalen wordt aangekondigd.

De PVV ziet de bui hangen dat de lastendruk in de toekomst verder wordt verhoogd, waardoor de koopkracht nog verder zal wegzakken. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de lasten voor de werkende burgers in de komende kabinetsperiode aanzienlijk verzwaart;

constaterende dat veel burgers hierdoor in 2008 in koopkracht achteruit zullen gaan;

verzoekt de regering, te garanderen dat de lasten in deze kabinetsperiode niet verder worden verhoogd en dat mogelijke tegenvallers worden gecompenseerd door de overheidsuitgaven te beperken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Tony van Dijck. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(31290).

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voor de Partij van de Vrijheid is het dan ook onbegrijpelijk dat wij van de burgers offers vragen, zelfs ten tijde van deze hoogconjunctuur, terwijl het parlement zelf buiten schot blijft. Een eerdere motie om de verhoging van de ministerssalarissen te stoppen is helaas niet aangenomen door deze Kamer. Vandaar dat ik nog een andere poging waag om iets te bezuinigen en een signaal te geven aan de bevolking dat ook wij de hand in eigen boezem steken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er na elke verkiezing fracties in omvang zullen afnemen, waardoor zij recht hebben op een lagere vergoeding;

constaterende dat deze lagere vergoeding bij de verkiezingsuitslag van 2006 pas in 2008 effectief wordt, waardoor deze fracties gedurende meer dan een jaar een te hoge vergoeding hebben genoten;

verzoekt de regering, de fractievergoedingen direct na de verkiezingen vast te stellen en te effectueren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Tony van Dijck. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(31290).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb geen behoefte om inhoudelijk op de motie in te gaan, maar het lijkt mij nogal vreemd de minister van Financiën hierom te vragen. Daar gaan wij zelf over. Dit had u bij de raming moeten doen. Als u daar uw zin niet heeft gekregen, bent u nu veel te laat.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Te laat? Als de Kamer zich uitspreekt over deze motie, geven wij in ieder geval een signaal af om hierop actie te ondernemen. Misschien kan deze minister daar niet iets aan doen, maar wij kunnen wel in de toekomst vormgeven dat het niet meer gebeurt. Het is natuurlijk schandalig dat fracties die in omvang afnemen een dik jaar lang een te hoge vergoeding krijgen, terwijl wij van de mensen in het land vragen om in te leveren. Of het nu kan of niet, ik wil gewoon dat er wordt gestemd over deze motie om te kijken of wij het in meerderheid in deze Kamer terecht vinden dat een fractie een te hoge vergoeding krijgt gedurende meer dan een jaar. Ik vind dat onterecht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De vergoedingen die een jaar doorlopen, zijn voor afvloeiingsregelingen voor medewerkers, die niet stante pede op straat komen te staan maar die, net als andere mensen in het land die het moeilijk hebben, de mogelijkheid hebben om geleidelijk te vertrekken. Daar gaat het om.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Dat begrijp ik, maar ik begrijp niet waarom zo'n afvloeiing meer dan een jaar moet duren. Dat kan ook in een maand of twee maanden. In het bedrijfsleven wordt men met twee maanden naar huis gestuurd, hier krijg je meer dan een jaar salaris doorbetaald. Het gaat om een gelijk speelveld en om een voorbeeldfunctie voor het parlement.

Er is hier vandaag ook gesproken over topinkomens. Vanochtend hoorde ik op het Journaal dat er niets gebeurt aan de inkomens van ambtenaren. Wanneer gaat de minister nu eindelijk de Balkenendenorm toepassen en handhaven in de semipublieke sector?

Minister Bos:

Voorzitter. Via u dank ik alle leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik zal de bijdragen in chronologische volgorde langslopen.

De heer Irrgang opende met een vraag die betrekking heeft op een aantal zeer technische aspecten van het werkprogramma, de eindejaarsmarge en de in=uitregeling. Ik meen dat het voor dit debat niet noodzakelijk is er technisch over uit te weiden. Ik stel daarom voor dat ik er in een brief uitgebreid op zal ingaan. Ik zal ervoor zorgen dat het antwoord de Kamer zo snel mogelijk bereikt.

De heer Irrgang bepleitte dat ik wat linkser zou moeten zijn dan ik mij voordeed en ervoor zou moeten zorgen dat toch nog een bedrag van 25 mln. beschikbaar komt voor de sociale werkplaatsen. Links zijn wordt naar mijn mening niet gedefinieerd door de hoeveelheid belastinggeld die je uitgeeft maar vooral door het antwoord op de vraag of je het aan de goede dingen uitgeeft en of je je daarvoor durft te verantwoorden. Uit mijn hoofd meen ik dat wij al 50 mln. extra beschikbaar stellen voor de sociale werkplaatsen. Wij hebben nog niet eens met elkaar afgesproken hoe wij dit bedrag zullen gaan uitgeven en hoe wij bijhouden of het geld goed wordt besteed. Ik acht het dan ook niet verantwoord, dus ook niet links, om er dan maar weer gelijk nog eens 25 mln. bovenop te doen.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb begrepen dat het bedrag van twee maal 25 mln. niet is bedoeld om de wachtlijsten aan te pakken, maar voor het lenigen van een aantal andere problemen in de WSW. Zelfs als het hele bedrag zou zijn bedoeld om de wachtlijsten aan te pakken, zou het bij lange na nog niet voldoende zijn. Als de WSW zo belangrijk is – en ik veronderstel dat ook de minister die mening is toegedaan - is er toch alle reden om deze extra inspanning te doen om de wachtlijsten terug te dringen?

Minister Bos:

Ik ben het niet bij voorbaat eens met de analyse van de heer Irrgang dat het geld dat nu beschikbaar is gesteld niet voldoende is. Wij weten nog niet eens hoe wij dit geld precies willen uitgeven. Dan kun je deze conclusie dus ook nog niet trekken. Daarbij komt het argument dat ik in eerste termijn al heb gegeven. De heer Irrgang wil een in essentie structureel probleem aanpakken door er een incidentele dekking voor aan te wenden. Dat lijkt mij niet verstandig. Het geld dat wij in de begroting vrijmaken, is structureel geld. Het past in deze zin dan ook veel beter als antwoord op het probleem dat de heer Irrgang aanstipt. Ik blijf dus bij mijn mening.

De heer Irrgang dringt aan op een actieve houding ten opzichte van hedgefondsen. Zoals gezegd zijn wij in nauw contact met het bedrijfsleven en af en toe met individuele bedrijven. Soms is dat op het moment dat zich daar dingen afspelen rondom activistische aandeelhouders. Ik heb al eerder gezegd dat hedgefondsen ook in gesprekken met Philips aan de orde zijn geweest. Volgens mij is de alertheid waarom de heer Irrgang op dit punt vraagt verzekerd, even los van wat wij in wetgeving zullen doen: gewoon in de gaten houden wat er speelt en met iedereen in gesprek blijven die daarbij een rol speelt en er in positieve of negatieve zin mee te maken heeft.

Voor zover wij snel hebben kunnen nagaan, is het niet uniek dat de Najaarsnota pas volgend jaar in de Eerste Kamer wordt behandeld. Ook in vorige jaren is dit aan de orde geweest en heeft het nooit tot specifieke problemen geleid. Ik weet niet of de heer Irrgang hierbij een specifiek probleem voor ogen heeft.

De heer Irrgang (SP):

Ik kan mij een specifiek probleem voorstellen. Stel dat mijn amendement over de 25 mln. voor de WSW wordt aangenomen – ik ben daarover niet heel optimistisch nu ik de reactie gehoord heb – dan verwacht ik van de minister dat hij dit amendement uitvoert. De suppletoire begroting is dan nog niet door de Eerste Kamer goedgekeurd. Hoe gaat dat dan?

Minister Bos:

Oké, dat weet ik eigenlijk niet. Ik neem aan dat er dan een mogelijkheid bestaat om in de uitvoeringspraktijk vooruit te lopen op maatregelen waarvan wij aan mogen nemen dat daarvoor draagvlak bestaat in de Eerste Kamer. Wij kunnen dat dan met zodanige waarborgen omgeven, dat mocht die veronderstelling niet juist blijken te zijn, wij daarop kunnen reageren. In een brief kom ik terug op de technische vragen over de eindejaarsmarge. Daarbij kan dit aspect meenemen, want ik vind het een relevante vraag.

De heer Weekers heeft gewaarschuwd voor onderschatting van de economische situatie. Ik vind dat er een zekere dubbelheid in zijn betoog zit, omdat de afgelopen maanden tegelijkertijd door de VVD allerlei voorstellen zijn gedaan voor nog verdergaande lastenverlichting. Als je vindt dat wij de internationale economische situatie onderschatten en dat deze de schatkist harder zou kunnen raken dan wij op dit moment veronderstellen, zou dat juist een reden moeten zijn om enorm rustig aan te doen met initiatieven voor verdergaande lastenverlichting. De heer Pechtold heeft gezegd dat wat vandaag over het voetlicht kwam over de internationale economische situatie wat karig is. In essentie is mijn antwoord dat wij daarover inderdaad nog heel veel langer kunnen praten. Ik weet echter gewoon niet meer dan wat ik hier zeg. Wij kunnen dus verder praten over wat er verondersteld zou kunnen worden en wat scenario's zijn, wij kunnen speculeren over van alles, maar ik vind dit nu niet het meest verstandige omdat de onzekerheden zo groot zijn. Daarmee creëer je namelijk op een gegeven moment ook weer verwachtingen, waarvoor ik geen verantwoordelijkheid zou willen nemen. Er doen genoeg mensen nu al hun zegje over wat er mogelijkerwijs met groei, inflatie en rente gaat gebeuren. Ik voel niet zoveel behoefte om daaraan de volgende speculatie toe te voegen.

De heer Weekers (VVD):

Ik heb hierover twee opmerkingen. Ik vind dat de minister van Financiën erg laconiek met zijn kijk op de economie omspringt en zich op hetzelfde standpunt stelt als bij het aantreden van dit kabinet, terwijl de indicatoren toch wezenlijk anders zijn. Weliswaar klopt de opmerking van de minister dat de VVD de afgelopen maanden een aantal voorstellen tot belastingverlaging heeft ingediend, maar die werden allemaal gedekt uit minder overheidsuitgaven. Dan is het economische effect neutraal.

Minister Bos:

Of het neutraal is, is de vraag, want dan moet je met zeer veel effecten rekening houden. De heer Tang heeft vanochtend in het debat dat de heer Weekers niet met hem aan wilde gaan in de sfeer van het successierecht ook gewezen op negatieve economische effecten van bijvoorbeeld lastenverlichting. Dat is een heel ander type lastenverlichting – ook in termen van economisch effecten – dan lastenverlichting op andere plekken. De heer Weekers echter heeft gelijk dat het ook zou moeten gaan over het totale pakket en niet slechts over één onderdeel.

Hij vraagt of wij niet eerder zicht kunnen hebben op het incidentele dan wel structurele karakter van mee- en tegenvallers. Dat hangt vaak af van de uitvoeringsinformatie. Ik voeg hieraan nog één argument toe. Wij moeten ons ook afvragen hoe zinvol het is om nu over die informatie te beschikken. In de begrotingsdiscipline waarop de heer Weekers altijd terecht aandringt op het moment dat hij met mij in debat is – een begrotingsdiscipline die in grote mate is overgenomen van mijn voorganger – staat één element centraal. Op één moment in het jaar maken wij alle afwegingen wat wij wel en wat wij niet honoreren, gelet op de ruimte die er dan is. Dat is in het voorjaar. Dat is eigenlijk het enige moment waarop het ertoe doet om te weten wat incidenteel is en wat structureel. Ik heb daarom niet zo geweldig veel trek om X ambtenaren bezig te moeten houden met het verzamelen van informatie, op een moment dat je eigenlijk met die informatie niets doet. De informatie moet beschikbaar zijn op het moment dat wij haar nodig hebben, in het voorjaar. Daarnaast kan het vaak niet eerder.

De heer Weekers vroeg waarom wij een commissie-Frijns hebben als wij het advies naast ons neerleggen. Ik leg het advies niet naast mij neer. Met mevrouw Halsema zeg ik dat er wel degelijk heel waardevolle elementen in dat advies zitten. Dat wij daarnaast op het terrein van de wetgeving een aantal dingen ondernemen heeft ook niet zozeer te maken met het advies dat Frijns heeft gegeven, maar het heeft te maken met de recente parlementaire geschiedenis van voorstellen die wij al eerder hadden gedaan, bijvoorbeeld over de beperking van de aftrekbaarheid van pensioenpremies.

De heer Cramer heeft zijn punt over de zorg nog een keer gemaakt. Ik heb dat goed in mijn oren geknoopt.

De heer Tang vraagt zich af of wij bij volgende gelegenheden niet moeten overleggen voordat er een regeling wordt dichtgegooid. Laten wij eerst vaststellen dat wij moeten proberen dat te voorkomen. Ik kan mij best voorstellen dat wij de Kamer wat vroeger informeren dan bijvoorbeeld dit jaar het geval is geweest, zo wij daartoe in staat zijn. Tegelijkertijd moeten wij geen overdreven verwachting hebben waar dat overleg toe zou kunnen leiden. Als er een overschrijdingsprobleem is, is er een overschrijdingsprobleem als een gemeenschappelijk probleem, dat wij samen moeten oplossen. Er niets aan doen is in een eventueel overleg geen optie. De Kamer zou wel kunnen besluiten om de zaak open te laten staan en het budgettaire probleem elders op te lossen. Zo'n mogelijkheid is er ook niet het hele jaar door, want regelingen zijn vaak voor het hele jaar vastgesteld. Halverwege ingrijpen is buitengewoon complex. Ik kan mij voorstellen dat wij de Kamer informeren voor het moment dat een besluit definitief is.

Ik heb geen nieuwe informatie of de 20 mln. in 2012 juridisch verplicht is. Misschien hengelde de heer Tang naar de mededeling dat er in budgettair opzicht geen belemmering zou zijn om de 20 mln. in 2008 over te hevelen naar de SDE. Dit kan prima in het debat over de Voorjaarsnota aan de orde komen. Omdat dit in essentie een politieke afweging is, zou ik minister Cramer de gelegenheid willen geven haar argumenten nog eens aan te dragen. Ik zal haar vragen de Kamer hierover tijdig een brief te sturen.

Wij kunnen geen zicht bieden op de waarschijnlijkheid of onwaarschijnlijkheid van de SDE-regeling volgend jaar. Aanvragen worden gewoon op volgorde van binnenkomst behandeld. Als het eind van het budget in zicht is, is daar niets aan te doen. Dan zullen er maatregelen moeten worden genomen. Wij hebben wel ramingen gemaakt en zijn uitgegaan van veronderstellingen, waardoor wij denken dat het volgens ons voorstel te managen valt. Ik kan echter geen harde garanties geven.

De heer Tang (PvdA):

Bij de bestaande regelingen wordt de kans dat zij uitgeput raken klein gemaakt. Geldt dat niet voor de SDE?

Minister Bos:

Het verschil is dat wij bij de EIA, de MIA en de Vamil ervaren hebben hoe de regeling in elkaar zat. Er werd een grotere vraag gegenereerd dan het budget toeliet. Er is daar een reden om weer aan de knoppen te gaan zitten. Dat is bij de SDE vooralsnog niet het geval. Dat zullen wij het volgend jaar merken.

De heer Tang (PvdA):

Misschien is het dan wel goed om daar extra geld aan te spenderen, om te voorkomen dat de regeling gesloten wordt.

Minister Bos:

Extra geld?

De heer Tang (PvdA):

De 20 mln.

Minister Bos:

Zoals gezegd heb ik daar begrotingstechnisch geen probleem mee. Over een aantal maanden zullen wij een debat hebben over de vraag of het politiek verstandig is.

De heer De Nerée tot Babberich vraagt of er zicht is op verdere onderuitputting. Anders dan dat wij op basis van ervaringsgegevens kunnen vaststellen dat het beeld bij de finale afrekening weer een slag anders kan zijn dan wij bij het opstellen van de Najaarsnota wisten, heb ik niets concreets in zicht.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Het Centraal Planbureau gaat uit van een EMU-saldo van nul voor 2007. Weet het CPB meer dan de minister van Financiën?

Minister Bos:

Nee, zij zaten ook bij Miljoenennota en MLT altijd al een paar tiende procentpunten boven ons. Dat verschil is redelijk constant gebleven. Misschien weten zij wel meer dan wij, maar dan weet ik het weer niet.

De heer De Nerée heeft gevraagd naar het saldo 2008. De vooronderstellingen wisselen ook daar tussen het CPB en onszelf. Laat ik het heel veilig houden. Wij hopen uit te kunnen komen tussen de nul en de 0,5. Laten wij gewoon rustig afwachten in welke richting het gaat. Wij komen er volgend jaar op een daartoe geëigend moment met iets preciezere inschattingen bij u op terug.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik vraag het, omdat de onderuitputting in zowel het Infrafonds als het FES groot is. Dat schuift door naar volgend jaar en het belast het EMU-saldo van volgend jaar. Dat was de relevantie van de vraag.

Minister Bos:

Wij moeten er inderdaad rekening mee houden.

Ik kan nogmaals bevestigen wat ik in eerste termijn heb gezegd over het Infrafonds en de in=uittaakstelling. Het is goed om er nog iets aan toe te voegen. Bij het Infrafonds is in afwijking van andere onderschrijdingen de eindejaarsmarge niet maximaal 1%, maar mag de volledige onderschrijding doorschuiven via de eindejaarsmarge. Daardoor gaan er geen middelen verloren. Wel kan bijvoorbeeld de belasting van het EMU-saldo ook groter zijn in het jaar waarin het wel tot besteding komt.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Geldt ook dan in=uit? Naarmate je er meer in meeneemt, moet er ook meer uit. Dat geeft wel een belasting van het fonds, tenzij dat weer ten laste van de algemene middelen komt.

Minister Bos:

Ik heb reeds gezegd dat het niet taakstellend is zoals een bezuiniging. Als men daar niet aan komt, is dat verder mijn probleem.

In de tijd dat de heer Pechtold mij achter deze tafel zag zitten, ben ik niet in staat geweest om collega Donner te bellen. Ik kan echt niets meer zeggen over de commissie arbeidsparticipatie dan ik tot nu toe heb gedaan.

De heer Van Dijck heeft een vraag gesteld over de Balkenendenorm in de semipublieke sector. Het kabinet beraadt zich op de adviezen die de commissie-Dijkstal daarover heeft uitgebracht. Minister Ter Horst heeft gezegd dat zij er in principe begin volgend jaar bij de Kamer op terugkomt. Dat onderschrijf ik uiteraard.

Mevrouw Halsema vroeg om een inhoudelijkere reactie op haar amendement dan ik tot nu toe had gegeven. Op zichzelf is dat terecht. Ik heb gezegd dat mijn collega's en ik gaarne bereid zijn tot een fundamentele discussie over deze materie, alleen niet hier. Dat betekent niet dat wij niet bereid zijn om over deze zaken te spreken. Ook al gaat het bij de Najaarsnota formeel over 2007, niets staat de Kamer in de weg, ook al is het misschien niet de bedoeling van dit debat, om het ook over zaken te hebben die pas in 2008 spelen. Dat heeft de PvdA-fractie in het verleden ook wel eens gedaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mijn amendement ziet toe op 2007, niet op 2008.

Minister Bos:

Maar dan geldt dat wij niet meer in staat zijn om dat in 2007 uit te geven. Als wij uw amendement zouden willen uitvoeren, zou dat de facto uitkomen op het belasten van 2008. Er is generlei uitvoeringsinstantie te bedenken die in staat is dit bedrag nog in 2007 bij die groep terecht te doen komen. Praktisch gaat het dan ook om 2008. Maar wij hebben het genoeg gehad over de procedure; nu over de inhoud zelf.

Mevrouw Halsema zegt dat dit amendement niet over de problematiek van de eigen bijdrage gaat. Ik wijs erop dat deze problematiek wel degelijk wordt genoemd in de toelichting op het amendement. Ook al zijn het formeel twee verschillende discussies, in de toelichting wordt wel degelijk gezegd: bovendien is er een groep die met ingang van januari 2008 wordt geconfronteerd met een verhoging van de eigen bijdrage.

Mevrouw Halsema zegt dat het gewoon incidenteel is. Maar haar argumentatie dat het niveau van het zak- en kleedgeld onvoldoende is, gaat niet alleen op in 2007. Deze argumentatie stelt structureel het niveau van het zak- en kleedgeld ter discussie. Als mevrouw Halsema dat vindt voor 2007, en wij zouden daarmee akkoord gaan, dan schept dat de facto een precedent voor latere jaren. Als het voor 2007 opgaat, gaat het ook voor latere jaren op. Daarmee heeft het naar mijn idee wel degelijk een structureel karakter. Die discussie mag gevoerd worden, maar dan moeten wij ook durven praten over een structurele dekking. Dat hoort niet plaats te vinden in dit debat. Dit is toch echt de inhoudelijke argumentatie waar mevrouw Halsema om vroeg, hoewel wellicht niet de argumentatie die zij wilde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik dank de minister voor zijn antwoord, dat inderdaad veel inhoudelijker is dan het vorige. Toch heb ik nog een vraag. Het gaat hier echt om een incidenteel bedrag. Dat neemt niet weg dat je natuurlijk wel de ambitie kunt hebben om te komen tot een structurele verhoging. Daar is echter met dit amendement geen enkele sprake van. Dat moet vastgesteld worden. Ik verwijs naar een Kamermeerderheid die problemen heeft met de hoogte van het bedrag. Dat neemt niet weg, hoe je het ook wendt of keert, dat dit incidenteel is. Dat moet de minister toch bevestigen?

Minister Bos:

Het verzoek van mevrouw Halsema is strikt genomen incidenteel. Ik weet echter precies hoe het in deze Kamer werkt. Als dit doorgaat, verdringen de Kamerleden zich volgend jaar om te zeggen dat het vorig jaar aangenomen is op basis van een bepaalde argumentatie, en dat er dus dit jaar geen enkele reden is om het niet weer op basis van dezelfde argumenten aan te nemen. Daarmee wordt de facto een precedent geschapen. Ik vind het prima om die discussie te voeren, maar dan is die zo fundamenteel en inhoudelijk dat ik daar structurele dekking bij wil zoeken. Dan is de vraag of die dekking voorhanden is, of die gerechtvaardigd is en of die in de prioriteiten past. Dat debat moet gevoerd worden op een daarvoor geëigend moment.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik blijf dit debat niet eindeloos met de minister voeren. Ik vind het echter veel te gemakkelijk om te zeggen dat het een precedent schept. De minister is mans genoeg om volgend jaar, mocht hij goede inhoudelijke argumenten tegen verhoging hebben gevonden, de Kamer mee te delen dat de verhoging niet doorgaat? Dan is er geen juridisch precedent, dan gaat het alleen om symboliek.

Minister Bos:

Mevrouw Halsema is ook mans genoeg om een structurele dekking te vinden als zij een structureel probleem aan de orde wil stellen.

De heer Irrgang (SP):

Ik wil een voorbeeld geven. Ik heb vorig jaar een amendement ingediend voor 25 mln. voor de WSW. Dat amendement is aangenomen, en zou dus een precedent kunnen scheppen. De minister heeft het het jaar daarop echter gewoon van tafel geveegd. Dat kan dus geen argument zijn om mevrouw Halsema hier af te serveren.

Minister Bos:

Gezien uw teleurstelling over die handelswijze van het kabinet, is dat een aanbeveling het niet nog een keer zo te regelen.

Ik ben nog commentaar verschuldigd op enkele ingediende moties. Allereerst de motie van de heer Pechtold over de zorg. In het debat heb ik gezegd bereid te zijn mijn collega's te vragen om bij de begroting cijfers te geven over de zorgkosten. Ik sprak van een gevoeligheidsanalyse en van scenario's rondom de ontwikkeling van de zorgketen. Ik kan mij voorstellen dat dit nuttig is. In de motie die de heer Pechtold indient, wordt gevraagd dit bij de Najaarsnota te doen. Nogmaals, ik ben gaarne bereid om dit aan mijn collega's te vragen. Het zou echter prettig zijn als ik mag vasthouden aan hetgeen ik daarover in de vorige termijn gezegd heb, omdat het een logischer moment lijkt om het bij de begroting te doen dan bij de Najaarsnota. Als ik de motie van de heer Pechtold op deze manier zou mogen interpreteren, dan ben ik bereid deze vraag aan mijn collega's voor te leggen, op voorwaarde dat de motie wordt aangenomen. Gezien de ondertekening, is de kans hierop groot.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb mijn motie ruim geformuleerd, vandaar de brede ondertekening. Ik heb uw eigen taal gebruikt en u zelfs geciteerd. Ik vind het prima dat u het hebt over de Voorjaarsnota, maar ik heb het in de motie over de Najaarsnota.

Minister Bos:

Ik heb het over Prinsjesdag. Op Prinsjesdag ontvangt de Kamer van het kabinet voorstellen over invulling van de zorg in het daarop volgende jaar. Dan krijgt de Kamer ook inzicht in de prioriteiten die het kabinet stelt. Dat lijkt mij het meest geëigende moment om ook alternatieve scenario's van kostenontwikkeling c.q. gevoeligheidsanalyses aan de orde te stellen. Ik ben geneigd te zeggen dat de Kamer daar meer aan heeft dan aandeordestelling op een moment in het jaar waarop wij alleen maar de lopende begroting bediscussiëren waaraan nauwelijks meer iets gewijzigd kan worden.

De heer Pechtold (D66):

Zullen wij het eens een jaartje zo doen zoals u voorstelt?

Minister Bos:

Dat lijkt mij prima, dank u.

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, betekent dit dat u uw motie intrekt, nu u zo'n ruime toezegging hebt ontvangen?

De heer Pechtold (D66):

Ja, voorzitter.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Pechtold c.s. (31290, nr. 3) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Bos:

Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft eveneens een motie ingediend. Wij hebben proberen te achterhalen op welke wijze minister Plasterk verwezen zou hebben naar dit debat in relatie tot kerkgebouwen, maar wij zijn hierin niet geslaagd. Wellicht is sprake van een misverstand. Wel weten wij dat afgelopen maandag bij de behandeling van de Cultuurbegroting gesproken is over kerkgebouwen. Hierbij heeft minister Plasterk aangekondigd dat hij wil overgaan tot een initiatief voor modernisering van de monumentenzorg. Hierin zullen ook kerkgebouwen aan de orde komen. Overigens heeft de minister ook gezegd dat de markt voor restauratie tot 2010 verzadigd is. De reële ruimte om zaken anders te prioriteren dan nu is gepland, is buitengewoon gering. Op dit moment kan ik niet veel anders dan de heer Van der Vlies aanraden om dit initiatief van de minister af te wachten en op basis daarvan zelf te beoordelen of hij vindt dat de kerkgebouwen daarbinnen voldoende prioriteit krijgen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Minister Plasterk heeft verwezen naar de Najaarsnota's, dus niet expliciet naar dit debat. Wij kennen en waarderen zijn initiatieven. Er ontstaat evenwel een gat van 60 mln. op de langere termijn. Het gaat hierbij niet om een equivalent voor hetgeen zonder meer gebeurt, maar om een aanvulling.

Minister Bos:

Op basis van uw uitleg voer ik een andere argumentatie aan en ontraad ik het aannemen van de motie. Ook al gaat het slechts om 10 mln., wij kunnen dit geld niet meer uitgeven in 2007. Daarnaast kent het departement van OCW geen onderuitputting op de begroting, integendeel, OCW is een van de twee departementen waar juist sprake is van overschrijding. Er is dus geen ruimte op de departementale begroting. Mocht er al ergens ruimte zijn vanwege een meevaller, dan wordt deze niet ingezet voor nieuw beleid. Bij dit onderwerp is sprake van nieuw beleid. Tot slot zou ik er zelf een slecht gevoel bij hebben als verzoeken van de Kamer in verband met extra geld voor sociale werkplaatsen en voor mensen in de AWBZ-inrichtingen zouden worden afgewezen en een verzoek om restauratie van kerkgebouwen zou worden toegewezen. In termen van prioritering zou ik dat moeilijk vinden. Om deze reden zou ik het aannemen van deze motie willen ontraden.

De heer Van Dijck heeft een motie ingediend over koopkracht en lasten. Een dergelijke motie komt in elk debat terug en in elk debat ontraad ik de aanvaarding ervan. Dat doe ik nu dus weer.

De motie over vergoedingen aan politieke partijen gaat in essentie over iets wat vastligt in de wet die ziet op subsidiëring van politieke partijen. Als de indiener vindt dat er met die wet iets mis is, moet hij daarover met de minister van Binnenlandse Zaken in debat gaan. Er zijn misschien allerlei goede redenen voor, maar het lijkt mij nu niet het geëigende moment om ad hoc in te grijpen. Om die reden ontraad ik aanvaarding van die motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • - de minister van VROM stuurt een brief aan de Kamer over het bedrag van 20 mln. met betrekking tot "clean development mechanisms" versus de SDE-regeling;

  • - de regeling EIA/MIA/Vamil wordt geanalyseerd, waarvan nader bericht aan de Kamer wordt gestuurd;

  • - de minister voor WWI stuurt voor het AO in januari 2008 een brief aan de Kamer over de CPB-cijfers met betrekking tot woningen;

  • - de minister van Financiën stuurt de Kamer een brief over de "in=uit"-taakstelling, waarin wordt meegenomen het aspect van behandeling in de suppletoire begrotingen door de Eerste Kamer na het kerstreces;

  • - informatie over de ontwikkeling van zorguitgaven (in de vorm van scenario's en gevoeligheidsanalyses) wordt gepresenteerd in de desbetreffende begrotingen op Prinsjesdag.

Zoals gebruikelijk zullen de moties vanavond in stemming komen bij de eindstemmingen.

Ik stel voor, de suppletoire begrotingen samenhangend met de Najaarsnota voor het jaar 2007, waarvoor zich geen sprekers hebben gemeld en waarop geen amendementen zijn ingediend, te weten 31290-II A tot en met XV en de fondsen A, C, D, F en H, zonder stemming aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven