Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 12 december 2006 over landgebonden asielbeleid.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat het kerstregime geldt.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Vorige week is een algemeen overleg gevoerd over het landgebonden asiel. Mijn fractie heeft daarbij twee punten naar voren gebracht: het uitzetten van mensen uit Irak en het probleem van de Syriërs die in Nederland zijn gehoord door een delegatie uit Syrië.

Mijn eerste motie gaat over het terugsturen van mensen uit Irak.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van Buitenlandse Zaken in het ambtsbericht over Irak van april 2006 meldt dat de veiligheidssituatie in Irak onverminderd van grote zorg is;

overwegende dat sindsdien de situatie in Irak alleen maar is verslechterd en er volgens diverse deskundigen sprake is van een burgeroorlog;

overwegende dat de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR staten dringend oproept om niet over te gaan tot het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Centraal- en Zuid-Irak;

overwegende dat Amnesty International en VluchtelingenWerk Nederland evenals de UNHCR van mening zijn dat een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Irak nodig is gezien de zorgwekkende veiligheids- en mensenrechtensituatie;

overwegende dat Nederland sinds januari 2006 geen categoriale bescherming meer biedt aan asielzoekers uit Irak, enkel en alleen omdat ons omringende landen dat ook niet zouden doen;

overwegende dat er op dit moment vanuit België, Duitsland en Denemarken niet gedwongen wordt uitgezet naar Irak en dat het Verenigd Koninkrijk alleen in 2005 een kleine groep mensen heeft uitgezet naar Noord-Irak;

overwegende dat de aard van het geweld en de mate en willekeur van mensenrechtenschendingen in Irak tezamen bezien met de activiteiten van internationale organisaties in dit land, zoals beschreven in het ambtsbericht, en het beleid van andere EU-landen ten aanzien van Irakese asielzoekers, er geen twijfel over laten bestaan dat een beleid van categoriale bescherming op grond van artikel 29, lid 1, sub d, Vreemdelingenwet 2000 is geïndiceerd;

verzoekt de regering, per direct over te gaan tot het bieden van categoriale bescherming aan asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Irak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Azough en Spekman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1118(19637).

De heer De Wit (SP):

Mijn tweede motie heeft betrekking op de Syriërs.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in februari 2006 181 Syrische asielzoekers zijn gepresenteerd aan een delegatie van de Syrische overheid;

overwegende dat de betrokken Syrische asielzoekers voor de presentatie ten onrechte en in strijd met de aanbevelingen van de commissie-Havermans niet is verteld dat zij het recht hebben, te zwijgen over hun asielaanvraag;

overwegende dat er aanwijzingen zijn dat sommige van deze Syrische asielzoekers door de delegatie zijn ondervraagd over hun asielaanvraag en dat zij deze vragen hebben beantwoord, waardoor asielgerelateerde informatie, mede door onzorgvuldigheid van de Nederlandse overheid, in handen is gekomen van de Syrische autoriteiten;

overwegende dat deze Syrische asielzoekers daardoor een verhoogd risico lopen om bij terugkeer in Syrië geconfronteerd te worden met sancties of een anderszins negatieve behandeling;

overwegende dat noch Nederland noch internationale organisaties zoals de UNHCR of de IOM beschikken over mogelijkheden om deze asielzoekers bij terugkeer in Syrië tegen sancties of een negatieve behandeling door de Syrische overheid te beschermen;

verzoekt de regering om de 181 in februari 2006 gepresenteerde Syriërs, voor zover zij nog in Nederland zijn en er geen sprake is van contra-indicaties, een verblijfsvergunning te verstrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Azough en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1119(19637).

De heer Çörüz (CDA):

Luidt de eerste motie dat in beginsel naar Noord-Irak kan worden uitgezet?

De heer De Wit (SP):

Ja. De motie gaat alleen over Centraal- en Zuid-Irak.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. De heer De Wit heeft naar aanleiding van het algemeen overleg twee moties ingediend. Ik ga eerst in op de motie over Irak. Mijn voorgangster in deze portefeuille heeft reeds uiteengezet – en de heer De Wit weet dat, evenals alle aanwezigen – dat de afstemming met andere Europese landen belangrijk is. Het is niet het enige punt, zoals de heer De Wit aanduidde, maar het is in ieder geval een van de indicatoren, en een belangrijke, voor het al dan niet voeren van categoriaal beschermingsbeleid in de zin van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens mijn gegevens voeren Duitsland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk op dit moment geen speciaal beleid ten aanzien van Irak. Asielaanvragen worden uiteraard op hun individuele merites beoordeeld. Vanuit het Verenigd Koninkrijk vindt ook gedwongen terugkeer plaats. In het licht hiervan en van de andere overwegingen die in het algemeen overleg ter sprake zijn gekomen, wordt het handhaven van het categoriaal beschermingsbeleid op dit moment niet ter discussie gesteld.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De ons omringende landen doen nu juist géén uitzettingen. Sterker nog, Duitsland heeft het systeem van de "Duldung" en er wordt geen persoon uitgezet. Ook uit het Verenigd Koninkrijk niet.

Minister Hirsch Ballin:

Volgens mijn gegevens gebeurt dit wel uit het Verenigd Koninkrijk, maar ik wil dit met alle genoegen nogmaals nalopen. In ieder geval is de huidige stand van zaken geen andere dan die met betrekking tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 3 juli 2006, waarbij de situatie in de andere landen als argument een rol speelde.

Wel wordt in januari, dus in de komende maand, een nieuw algemeen ambtsbericht verwacht over de situatie in Irak. Als dit binnen is, zal ik uiteraard beoordelen of er reden is voor een andere lijn. Het lijkt me daarom niet nodig om op dit moment een conclusie te trekken langs de lijn van de motie. Uiteraard zal ik, zodra het algemene ambtsbericht is ontvangen en ik het heb beoordeeld, de Kamer onmiddellijk informeren of dat tot een nieuw gezichtspunt aanleiding geeft.

Nu de kwestie-Syrië. De heer De Wit maakte melding van een speciale zorg ten aanzien van verwijdering naar dat land. Het gaat uiteraard bij de presentatie aan de buitenlandse vertegenwoordiging om een situatie met wat complicaties. Er zijn in beginsel twee Nederlandse ambtenaren aanwezig. Het behoort ook tot de praktijk van de IND om de vreemdeling vooraf in een voor hem begrijpelijke taal te informeren over het doel van de presentatie. Na afloop wordt nagegaan wat zich daarbij heeft afgespeeld. In de werkwijze wordt erop gelet dat onwenselijke gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen. De Syrische autoriteiten hebben ten aanzien van de 181 Syriërs over wie de heer De Wit sprak steeds aangegeven dat zij reisdocumenten zullen verstrekken ten behoeve van degenen van wie wordt vastgesteld dat zij het Syrische staatsburgerschap bezitten. Voor een groot deel van de groep is dat inmiddels het geval, maar de Syrische vertegenwoordiging wil het bezien voor de hele groep van 181. Op dit moment weten wij niet wanneer de zaak rond is. Ik vermeld daarbij dat wij uit eigen gegevens weten – waar uiteraard naar gekeken is, ook in het licht van de debatten van eerder deze week en vorige week – dat 150 van hen vallen onder het project Terugkeer. Zoals ik heb aangegeven, zullen de uitzettingen van de mensen die onder dat project vallen, niet worden doorgezet als zij voldoen aan de voorwaarden die wij hebben besproken, zoals dat het gaat om gezinnen met kinderen en humanitaire redenen. Wij bekijken dat uiteraard ook ten aanzien van deze flinke deelgroep in de groep van de 181 Syriërs.

Ik bevestig graag de toezegging van de vroegere minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dat met de Syrische vertegenwoordiging in overleg wordt getreden. Ik meen dat er op dit moment, ook wat betreft deze groep, geen reden is om te concluderen dat iets over de hele linie moet worden stopgezet. Wij kijken naar die groep van 150 en wij hebben nog geen bericht ontvangen van de Syrische vertegenwoordiging. Ik zie dan ook geen reden voor deze motie. Ik ontraad dus het aannemen van beide moties.

De heer De Wit (SP):

Ik stel nog een vraag over de eerste motie over de Irakezen. De minister zegt dat er in januari vermoedelijk een nieuw ambtsbericht uitkomt. Is hij bereid om in afwachting daarvan geen uitzettingen te doen plaatsvinden of ontraadt hij het aannemen van de motie?

Minister Hirsch Ballin:

Ik ontraad het aannemen van de motie. Op dit moment geldt de situatie die beoordeeld is door de rechter in de uitspraak die ik heb genoemd. Uiteraard doet dat allemaal niet af aan de gewone individuele beoordeling. Het is mijn bedoeling om de gewijzigde omstandigheden waar de heer De Wit over sprak, te bezien aan de hand van het algemene ambtsbericht. Ik zal dat punt naast de andere factoren wegen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties wordt vanavond gestemd.

Naar boven