Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 54, pagina 3518-3532 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 54, pagina 3518-3532 |
Aan de orde is de interpellatie-Huizinga-Heringa, gericht tot de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de minister van Justitie, over kindersmokkel naar en vanuit Somalië.
Tot het houden van deze interpellatie is verlof verleend in de vergadering van 21 februari 2006.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. In een uitzending van Netwerk vorige week is bericht over schokkende gevallen van mensenhandel of mensensmokkel. Over de juiste juridische term komen wij wellicht nog wel te spreken, maar de zaak zelf wordt er niet anders van. Daarover is geen verschil van mening mogelijk; het is aangrijpend.
Het gaat om kleine kinderen, in de meeste gevallen oorlogswezen, die worden meegenomen naar Nederland door mensen die niet hun ouders zijn, maar zich wel voordoen als hun ouders. Wanneer zij de middelbare schooltijd hebben bereikt, worden ze door deze zogenaamde ouders weer meegenomen en achtergelaten in Somalië. Het motief is in veel gevallen de kinderbijslag. Vandaar dat het meestal niet gaat om één kind, maar om enkele kinderen per gezin die op deze manier worden uitgebuit. In sommige gevallen worden de paspoorten van de kinderen dan ook nog eens doorverkocht aan rijke Somaliërs, die zo een toekomst in het Westen voor hun kinderen willen veiligstellen.
De achtergelaten kinderen staan er alleen voor. Familie is er niet of is onbekend en rond hun twaalfde jaar staan zij alleen op straat in Somalië, in de meeste gevallen in gebieden waarnaar wij geen mensen uitzetten omdat het er te gevaarlijk is. Enkelen lukt het de Nederlandse ambassade in Addis Abeba te bereiken. Dat is een gevaarlijke reis, moeilijk om voor elkaar te krijgen en het kost ze soms jaren.
Ik wil daarover een aantal vragen stellen, want wanneer de ambassade is bereikt, is hun probleem nog lang niet voorbij. Toegang krijgen tot de Nederlandse ambassade op zichzelf is moeilijk en het bewijsmateriaal dat zij moeten verzamelen om hun verhaal te ondersteunen, is voor hen niet bereikbaar. Zonder geld, zonder vaste verblijfplaats en zonder toegang tot een computer is het onmogelijk bewijsmateriaal te vinden. De kinderen die tot nu toe hun verhaal konden bewijzen, konden dat alleen doordat een Nederlander in Ethiopië zich hun lot heeft aangetrokken en hen heeft geholpen.
In de beantwoordingsbrief op mijn vragen tijdens het ordedebat schrijft minister Bot dat hij zal bezien of er aanleiding bestaat onder bepaalde omstandigheden het vergaren van bewijsdocumenten te faciliteren. Ik vraag de minister of dit niet royaler kan. Kan de minister geen richtlijn uitvaardigen voor gevallen als deze, om zeker te stellen dat het kinderen in deze omstandigheden mogelijk wordt gemaakt bewijs te verzamelen? Ook mevrouw Dien Korvinus in Netwerk heeft hier om gevraagd.
Ik verneem ook graag het commentaar van de minister op de handelwijze van de Ethiopische ambassade tot nu toe tegenover deze kinderen. De kinderen worden niet toegelaten tot de ambassade en krijgen niet alleen geen medewerking, maar worden ook de ambassade nog eens uitgekeken.
Wanneer de betrokken jongeren aantonen dat zij slachtoffer zijn van deze mensonterende gang van zaken, staat het voor mijn fractie vast dat zij een verblijfsvergunning in ons land moeten krijgen. De meesten zijn Nederlander, al is de herkomst van het Nederlanderschap dubieus omdat het door fraude is verkregen. Dat kan hen echter niet worden aangerekend; het is buiten hun schuld gebeurd. Ook treden er soms problemen op wanneer een identiteit is doorverkocht. Hoe het ook zij, zij hebben het grootste gedeelte van hun leven in Nederland doorgebracht. Dat is de taal en de cultuur die zij kennen. In Somalië hebben zij helemaal niets. Kan de minister mij toezeggen dat deze kinderen in Nederland kunnen blijven?
Ik heb het over slachtoffers gehad. Waar slachtoffers zijn, zijn ook daders. Wil minister Donner mij verzekeren dat er alles aan gedaan wordt en dat grote haast wordt gemaakt met het opsporen van de daders van deze mensenhandel? Wordt het bewijsmateriaal dat dient om het verhaal te ondersteunen, ook direct gebruikt om de daders op te sporen? Het zou toch onverdraaglijk zijn, wanneer de veroorzakers van zo veel leed niet gestraft zouden worden?
Minister Bot:
Mijnheer de voorzitter. Ik dank mevrouw Huizinga-Heringa voor haar vragen en haar betoog. Indien het waar is dat een aantal Nederlands sprekende kinderen in Somalië worden achtergelaten onder de omstandigheden die zij heeft beschreven, dan is dit inderdaad een zeer schrijnende situatie. Ik deel dan ook de zorgen van mevrouw Huizinga-Heringa over het lot van deze kinderen; een zorg die ongetwijfeld breed wordt gedeeld. Ik teken daarbij wel het volgende aan.
In de eerste plaats heeft mevrouw Huizinga-Heringa verwezen naar de zendeling die deze zaken heeft aangezwengeld. Wij hebben bij verschillende gelegenheden deze heer gevraagd om naar de ambassade te komen. Dat is uiteindelijk gebeurd. Wij hebben hem ook gevraagd om een lijst te overleggen van gevallen die hem bekend zijn. Dat is tot dusverre helaas niet geschied. Wij moeten dus afgaan op de informatie waarover wij beschikken in algemene zin.
In de tweede plaats is in de Netwerkuitzending waar de Somalische gemeenschap is bevraagd over deze aangelegenheid, verklaard dat zulke aangelegenheden niet bekend waren en dat zij er in elk geval geen medewerking aan gaven.
In de derde plaats wijs ik erop dat met de twee kinderen die op de televisie werden geïnterviewd, inmiddels twee keer op de ambassade is gesproken, dit in verband met de toegang. Zij zijn in januari gehoord en zij zijn onlangs opnieuw gehoord. Daarbij hebben zij uiteengezet dat zij inderdaad een bepaalde tijd, ik geloof drie of vier jaar, hier hadden gewoond. De kinderen zijn inmiddels zeventien of achttien jaar. Na terugkeer in Somalië zijn zij verenigd met hun natuurlijke ouders. De Netwerkuitzending laat nog een aantal vragen onbeantwoord. Ik vind het heel belangrijk dat wij de situatie waarin de jongeren zich bevinden en het aantal serieus in kaart brengen. Daarom vind ik ook het onderzoek van de Ombudsman heel belangrijk. Ik zie dat met heel veel vertrouwen tegemoet. Mocht het zo zijn, dan teken ik erbij aan dat de problemen in eerste instantie zijn veroorzaakt door de Somaliërs die eraan hebben meegewerkt en niet de Nederlandse overheid of de Nederlandse ambassade.
Mevrouw Huizinga-Heringa heeft ook vragen gesteld over de omstandigheden en de aanleiding. Zij heeft gevraagd wat eventueel kan gebeuren en wat de ambassade kan doen. Ik stel voorop dat de ambassade in deze aangelegenheid voortdurend met alle zorg en alle aandacht naar deze zaak heeft gekeken, voorzover er sprake was van het kunnen vaststellen dat het inderdaad ging om gevallen van kinderen die waren achtergelaten. Het toegang hebben tot een ambassade is als volgt geregeld. Je hebt een identiteitsbewijs of een document waaruit blijkt dat je iets op die ambassade te zoeken hebt. Als je Nederlands sprekend bent en je hebt geen document, is het vervolgens aan degenen die aan de poorten staan om een medewerker van de ambassade te waarschuwen en te vragen om contact op te nemen. Dat is gebeurd bij twee gelegenheden met de twee betreffende jongens. Dan voert de ambassade een identificerend gesprek. Daarin worden vragen gesteld, onder meer waar de betrokkene heeft gewoond, welke school hij heeft bezocht, wanneer en hoe hij uit Nederland is vertrokken. Verder wordt gevraagd of hij nog namen en adressen weet van klasgenoten en hoe de leerkracht heette. Daarna worden de gegevens op juistheid gecontroleerd in de gemeentelijke basisadministratie van de woonplaats. Ook kan een recente foto van betrokkene helpen bij identificatie door bijvoorbeeld de school. Vergelijking met een klassenfoto is daarbij een mogelijkheid. In voorkomende gevallen is de ambassade uiteraard ook bereid om een DNA-onderzoek te faciliteren.
Ik zal op al deze zaken uitvoerig terugkomen in de brief die u in maart zal bereiken. Gegeven de ernst van deze zaak, vind ik het heel belangrijk dat hetgeen tot dusver naar buiten is gekomen goed wordt onderzocht. Ik moet u eerlijk zeggen dat wij echt ons best gedaan hebben. Ik heb ook contact gehad met de ambassade om te kijken wat nu de situatie is. Ik vind het jammer dat wij nog niet beschikken over een lijst van de betrokken zendeling over de huidige situatie. Ik hoop dat wij die krijgen, zodat wij daarvan werk kunnen maken.
Wij hebben gekeken welke gevallen ons uit de afgelopen twee jaren bekend zijn. Afgezien van de twee of drie waarover ik net gesproken heb, heeft het zich over het algemeen beperkt tot telefoontjes van mensen die zeiden dat zij hun paspoort kwijt waren en die vroegen of zij een nieuw paspoort konden krijgen en wat zij daarvoor moesten doen. Na de verkregen informatie hebben die mensen zich niet meer gemeld. Wij hebben nogmaals getracht te traceren in welke gevallen het om jongeren zou kunnen gaan. Wij zijn bezig om te bekijken of wij dat nog verder in kaart kunnen brengen.
Er is een vraag gesteld over de nationale rapporteur mensenhandel, die gesuggereerd heeft een richtlijn voor mensenhandel op te stellen. Ik zou hier toch een onderscheid willen maken tussen mensensmokkel en mensenhandel. Ik zie dat daarover veel verwarring bestaat. Bij mensensmokkel gaat het om het faciliteren en bij mensenhandel om het uitbuiten. Het vervelende is dat uitbuiting pas plaatsvindt en pas geconstateerd kan worden op de plaats van bestemming, dus als de kinderen eenmaal in Nederland zijn aangekomen. Ik vind het wat moeilijk om een richtlijn op te stellen met het oog op mensenhandel. Er kan wel, en dat doen wij ook, nog nauwkeuriger gekeken worden wanneer er verdenkingen bestaan ten aanzien van mensensmokkel. Dat is het buitenlandgedeelte. Ook daar zullen wij bekijken wat er gedaan kan worden.
Nogmaals, wij hebben tot dusver alles gedaan om te achterhalen om hoeveel gevallen het gaat. Dat zullen wij blijven doen. Terugkijkend ging het vooral om telefoongesprekken en in een enkel geval om meldingen aan de poort van de ambassade. De twee jongeren die op de televisie zijn geweest, hebben gesprekken gehad op de ambassade. Daar is een verslag van. Daaruit blijkt dat zij thans met hun natuurlijke ouders in Somalië wonen. Uiteraard zal ook daar verder naar gekeken worden.
Er is gevraagd hoe wij verder kunnen faciliteren als zoiets inderdaad het geval is, wat wij doen aan opvang, aan terugkeer, enzovoorts. Dat is een breder probleem. Dat moet bezien worden in het kader van de opvangmogelijkheden in Nederland. Daarbij gelden op het ogenblik een aantal regels ten aanzien van financiering, et cetera. Als wij het hele probleem in kaart gebracht hebben, denk ik dat wij met de Kamer moeten bekijken in hoeverre eventueel afgeweken kan worden van de bestaande regeling die er natuurlijk vaak van uitgaat dat er een bepaalde garantie wordt gegeven vanuit Nederland. Daarnaast moet natuurlijk aangetoond worden dat iemand de Nederlandse nationaliteit bezit. Als zij dachten dat zij de Nederlandse nationaliteit hadden omdat zij dachten dat zij met echte ouders hier waren, moet er een andere regeling getroffen worden. Het zijn allemaal zaken die ter sprake kunnen komen.
Ik heb absoluut geen reden om te veronderstellen dat de ambassade onzorgvuldig heeft gehandeld. Zodra ik ervan hoorde, heb ik contact opgenomen. Wij zijn nog eens nagegaan wat er in de afgelopen jaren gebeurd is. De ambassade in Addis Abeba is, voorzover men kennis had van de situatie, zorgvuldig met deze gevallen omgegaan. Dat blijkt ook uit het feit dat men de zendeling heeft uitgenodigd om op de ambassade te verschijnen. Men heeft gevraagd naar de lijst, en interviews met de kinderen gehouden. Alle medewerking is gegeven. Aan het onderzoek van de Nationale ombudsman zal ik uiteraard alle medewerking verlenen. Ik zie het met zeer veel vertrouwen tegemoet.
Minister Verdonk:
Voorzitter. De uitzending van Netwerk ging over een aantal individuele gevallen. Als het waar is, zijn het afgrijselijke situaties. Wij hebben al vaker met elkaar gedebatteerd over achtergelaten vrouwen of kinderen. Dit zijn praktijken die min of meer in dezelfde lijn liggen en waar wij wat mee moeten. En dat doen wij natuurlijk ook in het kader van het beleid dat ik eerder schetste.
Wij zitten al bovenop fraude met documenten en mensensmokkel. Wat doen wij bijvoorbeeld? Wij hebben in de bron- en transitlanden liaison officers gestationeerd. Zij zijn belast met taken in het kader van het tegengaan van illegale emigratie. Zij zijn onder meer getraind in het herkennen van fraude met reisdocumenten en zij adviseren luchtvaartmaatschappijen. In de periode 2005 tot januari 2006 hebben de liaison officers alleen al in Kenia en de Verenigde Arabische Emiraten in 27 gevallen melding gemaakt van Somaliërs die hun vlucht naar Nederland onderbraken of zelfs niet ondernamen.
Daarnaast worden gate-controles uitgevoerd, waarbij direct na aankomst van risicovluchten wordt geprobeerd om vast te stellen of passagiers in het bezit zijn van geldige reisdocumenten. Indien bij die controle een vals identiteitsbewijs wordt aangetroffen, wordt bij volwassenen een onderzoek gestart waarin ook vingerafdrukvergelijking plaatsvindt. Die mogelijkheden zijn beperkt, omdat alleen bij vreemdelingen in de asielprocedure vingerafdrukken worden afgenomen en niet bij reguliere procedures. Het onderzoek richt zich op volwassenen. Van de aanwezige kinderen tot twaalf jaar worden geen vingerafdrukken genomen. Van oudere kinderen gebeurt dat alleen als het strafrechtelijk onderzoek zich op het kind zelf richt. In de meeste gevallen richt het onderzoek zich alleen op de volwassenen. Door het in de toekomst toepassen van biometrie in visa en verblijfstitels wordt een heel grote stap gezet in de bestrijding van document- en identiteitsfraude.
Van gezinsleden van vreemdelingen met een asielvergunning die binnen drie maanden na verlening van die vergunning nareizen, kan bij kinderen een DNA-onderzoek worden gedaan. Gezinsleden die na drie maanden nareizen, moeten voldoen aan de voorwaarden voor de reguliere procedure voor gezinshereniging. Daarbij geldt als hoofdregel dat de familierechtelijke band moet worden aangetoond door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden. Als de vreemdeling niet in staat is om die bescheiden te produceren, bijvoorbeeld vanwege een bestaande politieke situatie of het ontbreken van registers, dan verkeert de vreemdeling in bewijsnood. Als personen bij gezinshereniging niet in staat zijn om de officiële gelegaliseerde bescheiden te overleggen, dan is ook een DNA-onderzoek mogelijk.
Mevrouw Huizinga heeft ook gevraagd hoe ik vorm geef aan de verantwoordelijkheid voor Nederlanders in den vreemde. Als minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie draag ik geen verantwoordelijkheid voor Nederlanders in den vreemde. De Vreemdelingenwet 2000 is niet van toepassing op Nederlanders en ik kan hen dan ook niet in het bezit stellen van een verblijfsvergunning om naar Nederland terug te keren. Daarvoor is de minister van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk.
De B9-regeling ziet toe op tijdelijk verblijf ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in het kader van mensenhandel. Wanneer dat strafrechtelijk onderzoek is afgerond, eindigt dat verblijf, behalve wanneer er redenen zijn om permanent verblijf toe te staan, bijvoorbeeld omdat de situatie schrijnend is of omdat betrokkene te vrezen heeft van represailles bij terugkeer naar het land van herkomst. Wanneer betrokkene de Nederlandse nationaliteit of een verblijfsvergunning heeft, heeft een beroep op de B9-regeling geen zin omdat men al een status heeft.
Een andere vraag is hoe ik de omstandigheden beoordeel, als minderjarige kinderen het Nederlanderschap kennelijk hebben verkregen door fraude en of mensenhandel. Als er sprake is van frauduleus handelen, ook al is dat niet door betrokkene, maar door een derde ten behoeve van die vreemdeling gedaan, dan kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken tot twaalf jaar na verlening van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. Voor verblijfsvergunningen asiel worden de betreffende artikelen analoog toegepast. Hiermee wordt de situatie hersteld, zoals die zou zijn geweest indien wel de juiste gegevens waren verstrekt. Als dat zo was geweest, was men namelijk waarschijnlijk niet in aanmerking gekomen voor een verblijfsvergunning.
Fraude om het Nederlanderschap te verkrijgen, weegt nog een tikkeltje zwaarder. De nieuwe rijkswet maakt onderscheid tussen identiteitsfraude en andere fraude. Wanneer het Nederlanderschap door identiteitsfraude is verkregen en dit komt later uit, dan geldt ingevolge de nieuwe rijkswet dat iemand nooit Nederlander geworden is. Immers, het Koninklijk Besluit waarmee het Nederlanderschap werd verleend, had geen betrekking op de echte personalia van betrokkene. Het Nederlanderschap dat door identiteitsfraude is verkregen, wordt dan geacht nimmer verstrekt te zijn aan de persoon in kwestie. Er staan geen rechtsmiddelen open tegen de brief waarin aan betrokkene wordt meegedeeld dat hij of zij geen Nederlander is geworden.
Wanneer andere fraude wordt geconstateerd, wordt wel een belangenafweging gemaakt en geldt een verjaringstermijn van twaalf jaar. In beginsel zal de IND bij gebleken fraude ofwel het toegestane verblijf beëindigen ofwel vaststellen dat de naturalisatie niet tot stand is gekomen. Ik zal voorts laten nagaan of gevallen waarin ouders kinderen aanmelden voor het Nederlanderschap, terwijl het niet hun eigen kinderen zijn, ook vallen onder de zojuist door mij genoemde artikelen inzake het tegengaan van fraude bij het verkrijgen van het Nederlanderschap. Ik doe dat natuurlijk ter bescherming van die kinderen.
Tot slot kom ik op de vraag of ik wil overwegen om betrokkenen een verblijfsvergunning toe te kennen. Als het om Nederlanders gaat, speelt dat natuurlijk niet. Dan is het een identiteitskwestie. Voorzover het om verblijfsstatussen gaat, verwijs ik naar het beleid dat al bestaat voor achtergelaten vrouwen en kinderen. In dit verband wijs ik er nog wel op dat vanaf mei 2005, mede naar aanleiding van eerdere debatten in de Kamer, bij de IND een netwerk is ingericht van beslismedewerkers die als eerste aanspreekpunt fungeren in reguliere zaken waarin achterlating een rol speelt. Die beslismedewerkers zijn uitgebreid geïnformeerd over de specifieke problemen die spelen in het kader van achterlating. Die informatie kan ook van dienst zijn in dit soort zaken.
Minister Donner:
Voorzitter. Ik kan heel kort zijn, omdat het Openbaar Ministerie tot op heden uitsluitend kennisgenomen heeft van de feiten zoals die zijn gepresenteerd in de Netwerkuitzending. Het is wel zo dat dit aanleiding is voor het Openbaar Ministerie om te onderzoeken of er sprake is van strafbare feiten, op basis waarvan dan te zijner tijd een strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden. Op dit moment kan ik er niets meer over zeggen.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording, hoewel het antwoord van minister Donner zodanig kort was dat ik het helemaal niet heb opgevangen, maar ik weet niet of ik er veel aan gemist heb.
Minister Bot heeft gezegd dat het in de Netwerkuitzending ging over twee kinderen en dat die inmiddels zijn herenigd met hun ouders in Somalië. Ik moet hem zeggen dat dit niet overeenkomt met wat er in die uitzending getoond is. Zo is er een meisje dat met behulp van een Nederlander in staat is gebleken aan te tonen dat zij is achtergelaten, dat zij lang in Nederland heeft gewoond en dat zij vervolgens weer in Nederland zit waarbij het maar de vraag is of zij mag blijven omdat haar identiteit is doorverkocht aan iemand anders en zij een brief heeft gekregen van de IND dat zij het land moet verlaten. Zij is dus niet herenigd met haar ouders in Somalië, aangezien die ouders niet bekend zijn. De meeste kinderen bij wie dit speelt, zijn zwerfjongeren. Een van degenen die in de Netwerkreportage zijn getoond, heeft inderdaad ouders wonen in Somalië, overigens in een bijzonder gevaarlijk oorlogsgebied. Er kan dus absoluut niet gezegd worden dat die kinderen gelukkig herenigd zijn met hun ouders.
Verder heeft minister Bot gezegd dat de ambassade met maar heel weinig gevallen bekend is. Ik heb de neiging om hier de vraag tegenover te stellen of dit nu juist niet mijn punt bewijst. Ze komen er dus niet. De desbetreffende Nederlander in de Netwerkuitzending heeft verklaard dat wel degelijk een aantal kinderen op deze manier door hem naar Nederland zijn gebracht. Mensen van Netwerk die onderzoek hebben gedaan, zeggen te beschikken over acht adressen. Hoe kan ik dat nu rijmen met wat minister Bot zegt? Ik heb het gevoel dat de drempel naar de ambassade zodanig is en dat er daar zo weinig medewerking is, dat dit mensen belemmert om bewijs te leveren dat zij in Nederland hebben gewoond en dat zij in de veronderstelling waren dat zij het Nederlanderschap hadden. Die kinderen voelen zich Nederlander en hebben de gedachte dat zij Nederlander zijn. Zij hebben enkele jaren, sommigen acht tot tien jaar, in Nederland gewoond. Zij zijn vervolgens achtergelaten in Somalië. De meesten van hen hebben daar geen familie. Ik vind dat een buitengewoon zware zaak. Het is dan ook jammer dat minister Bot daarop in zijn antwoord wat luchthartig reageert. Hij heeft gewezen op de richtlijn voor mensenhandel en heeft gezegd dat mensensmokkel pas blijkt als de kinderen in Nederland zijn. Het punt is nu juist dat de kinderen via mensensmokkel of mensenhandel naar Nederland zijn gebracht en hier een aantal jaren zijn uitgebuit en vervolgens worden teruggebracht. Als bewezen kan worden dat sprake is van uitbuiting, is het wel degelijk mensenhandel. Deze kinderen worden vaak als soort slaafjes in de huishouding gebruikt. Zij zijn hier niet omdat hun ouders zo veel van hen houden, maar omdat zij geld opleveren via de kinderbijslag. Ik dien op dit punt de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slachtoffers van mensenhandel Huizinga-Heringaof tegen hun wil in Somalië achtergelaten minderjarigen moeite blijken te hebben, bewijsdocumenten met betrekking tot onder meer hun identiteit te vergaren;
overwegende dat de minister van Buitenlandse Zaken heeft laten weten, te bezien of er aanleiding bestaat, onder bepaalde omstandigheden het vergaren van bewijsmateriaal te faciliteren;
overwegende dat het ook overigens van belang is, ten behoeve van de bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel signalen te onderkennen en dienovereenkomstig te handelen;
overwegende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft voorgesteld, een richtlijn op te stellen;
verzoekt de regering, een richtlijn op te stellen waarin deze overwegingen nader worden uitgewerkt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20(28638).
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik kan kort reageren op het antwoord van minister Verdonk. Ik krijg graag van haar de toezegging dat kinderen waarvan is bewezen dat zij zijn achtergelaten in Somalië, een verblijfsvergunning in Nederland kunnen krijgen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat minderjarige slachtoffers van mensenhandel of slachtoffers van mensensmokkel die tegen hun wil blijken te zijn achtergelaten, in Somalië in een schrijnende situatie blijken te zijn terechtgekomen wegens gebrek aan opvang, het ontbreken van familie, of omdat hun identiteit blijkt te zijn "doorverkocht";
verzoekt de regering, deze slachtoffers in deze gevallen een verblijfsvergunning te verlenen indien aannemelijk is, blijkens feiten en omstandigheden, dat zij tijdens hun minderjarigheid langdurig in Nederland hebben verbleven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21(28638).
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Wij hebben het over een ernstige zaak. In de berichtgeving is sprake van fraude met identiteitspapieren en uitkeringen. Het belangrijkste is echter dat er ernstige vermoedens zijn van handel in dan wel smokkel van kinderen. Degenen die zich hieraan schuldig maken, moeten hiervoor bestraft worden. In dat kader moet ook bezien worden welke consequenties dit moet hebben voor mensen met een verblijfsvergunning. Vandaag dient duidelijk te worden wat de positie is van de kinderen die het slachtoffer van dergelijke praktijken zijn geworden.
Ik sluit mij aan bij de vragen van mevrouw Huizinga. De minister van Justitie heeft gezegd dat hij niet meer kan zeggen dan dat het OM beziet of er reden is voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Er is kennelijk in 2002 eerder onderzoek hiernaar gedaan. Klopt dat? Zo ja, kan de Kamer op de hoogte worden gebracht van de resultaten daarvan? Wat hield dat onderzoek precies in?
Mevrouw Huizinga heeft uitgebreid stilgestaan bij de positie van ambassades in Ethiopië en Somalië. De betrokken kinderen proberen duidelijk te maken dat zij Nederlander zijn om naar Nederland te kunnen terugkeren. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat een kind bij de Nederlandse ambassade in Ethiopië heeft aangeklopt dat men daarna nooit meer heeft gezien. Is het mogelijk dat kinderen gedurende het onderzoek enige bescherming wordt geboden? Zoals ik het begrijp, zijn die kinderen immers vanuit Somalië naar Ethiopië getrokken. Is het mogelijk dat daar enige mate van bescherming wordt geboden, zodat die kinderen niet verdwijnen maar het onderzoek ter plekke kunnen afwachten?
De volgende vraag geldt zowel voor Ethiopië als voor Somalië. Ziet de minister mogelijkheden om, zodra wij dit in beeld hebben via de brief in maart, vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken informatie te verschaffen aan hulporganisaties die aanwezig zijn in Ethiopië en Somalië, bijvoorbeeld het Rode Kruis? Als er een probleem is, is het dan mogelijk om daarover informatie te verstrekken aan de hulporganisaties, zodat zij in de gelegenheid worden gesteld om daadwerkelijke hulp te bieden aan de kinderen die bij die organisaties aankloppen? Die hulp houdt dan in: begeleiding in de richting van de ambassade en het verkrijgen van duidelijkheid over de status op dat moment.
Tot slot een vraag aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De minister heeft betoogd dat een kind dat ooit de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, waarna blijkt dat dat op onjuiste gronden is gebeurd, de Nederlandse nationaliteit verliest. De minister zegt dat daartegen dan geen rechtsmaatregelen mogelijk zijn. Wat is dan de positie van die kinderen? Er bestaat immers geen zekerheid dat zij daardoor automatisch de Somalische nationaliteit of een andere nationaliteit krijgen. Wat is de positie van die kinderen? Ik sluit mij in dat opzicht graag aan bij de vragen van mevrouw Huizinga-Heringa. Kunnen die kinderen daadwerkelijk worden beschermd? Hoe lossen wij dit probleem op? Kan de Nederlandse nationaliteit opnieuw, maar dan op basis van de juiste formulieren, aan die kinderen worden verstrekt? Hoe gaat dat in zijn werk? Welke zekerheid kan de minister de minderjarige kinderen op dit punt bieden?
De heer Dittrich (D66):
Mijnheer de voorzitter. Misbruik van kinderen is een van de ernstigste misdrijven die er bestaan, juist omdat kinderen niet voor zichzelf kunnen opkomen. Als dat misbruik ook nog totstandkomt met hulp of medeweten van ouders of familieleden omwille van extra financieel gewin, is dat schokkend. Het tv-programma Netwerk heeft goed onderzoekswerk verricht. Dat is te prijzen, want daardoor is een misstand rond Somalische kinderen in Nederland naar voren gebracht. De kinderen worden gedumpt in Somalië, nadat zij, vaak na frauduleuze handelingen om kinderbijslag te kunnen krijgen, op zeer jonge leeftijd naar Nederland zijn gehaald. Hun identiteitspapieren worden doorverkocht in Somalië en nieuwe kinderen kunnen hun plaats innemen. Het draait dus allemaal om geld en intussen worden de kinderen in Nederland soms gebruikt als huisslaaf en misschien nog wel erger.
Het is duidelijk dat dit absoluut niet mag en kan gebeuren en dat hier een halt aan toegeroepen moet worden. De reacties van de nationale rapporteur voor de mensenhandel, mevrouw Korvinus, en van de Nationale ombudsman liegen er niet om. Er komt een onafhankelijk onderzoek. De fractie van D66 vindt dat prima. Nadat alle gegevens er zijn, is een nieuw, maar dan uitgebreid debat gerechtvaardigd.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik vanmorgen nogal verrast was door de brief van de FSAN, de Federatie van Somalische Associatieverenigingen in Nederland, want die brief geeft mij een ongemakkelijk gevoel. Die mensen schieten meteen in de verdediging. Zij geven de Nederlandse overheid de schuld en wijzen naar de journalisten, die zouden stigmatiseren. Die houding duidt niet op het besef dat sommige Somaliërs – ik zeg met nadruk: sommige Somaliërs – in Nederland aan kinderhandel doen, de Nederlandse wetten overtreden en daarvoor dus in Nederland gestraft moeten worden.
Voor mijn fractie staat een aantal zaken voorop, vooruitlopend op het debat dat wij zullen krijgen na de berichten in maart. Ten eerste moeten de kinderen die jarenlang in Nederland hebben gewoond, nadat zij in Ethiopië en Somalië zijn gedumpt, in beginsel naar Nederland kunnen terugkeren. Daarbij ga ik ervan uit dat zij het slachtoffer zijn van deze praktijken. Zij mogen daar dus niet nog eens de dupe van worden. Ten tweede moet de ambassade in Addis Abeba deze kinderen te hulp komen. Er zou een contactpersoon aangesteld moeten worden, die de kinderen helpt met bijvoorbeeld het vergaren van het bewijsmateriaal dat zij in Nederland hebben gewoond en hier op school hebben gezeten. Zij moeten een postadres krijgen en al dat soort zaken. Als besloten wordt dat sommige kinderen kunnen terugkeren naar Nederland, dan moet hun ook in Nederland adequate hulp worden geboden. Anders voorzie ik dat zij met lege handen hier staan en verder weinig mensen kennen. Dat is geen aantrekkelijk perspectief.
Vervolgens vinden wij dat er een gericht opsporingsonderzoek in Nederland moet komen naar documentfraude, kinderbijslagfraude en allerlei andere misdrijven die hiermee verband houden. Wij gaan ervan uit dat verdachten zullen worden vervolgd. Er moet ook gekeken worden hoe de financiële schade verhaald kan worden. Als blijkt dat mensen veroordeeld worden vanwege mensenhandel, dan moet het consequenties voor hun verblijfsrecht kunnen hebben, ook als zij niet de Nederlandse nationaliteit hebben maar een verblijfsvergunning. Het is belangrijk dat deze praktijken gestopt worden. Het is van belang dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op een of andere manier contact zoekt met de Somalische organisaties waarvan wij vandaag een brief hebben gekregen. Zij moeten bekijken hoe dit probleem wordt besproken en opgelost. Dat moet wel op een reële manier gebeuren, dus zonder beschuldigingen aan het adres van de Nederlandse overheid of journalisten.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Het debat van vandaag gaat voornamelijk over Somalische kinderen. Dat is terecht, want er was aanleiding genoeg om hier een interpellatiedebat over aan te vragen. Ik grijp dit debat echter ook aan om het kabinet te vragen breder op deze problematiek in te gaan. Het is niet de eerste keer dat er over kinderhandel wordt gesproken. In september vorig jaar hebben wij een rapport van ECPAT en Defense for Children ontvangen, waarin alarmerende signalen werden afgegeven over kinderen uit Somalië en Suriname die hier in de huishouding te werk worden gesteld. Ik verwacht van het kabinet dat de Kamer actief wordt geïnformeerd over de manier waarop deze praktijken worden aangepakt. Wij wachten het onderzoek van het OM af. Aan de hand daarvan zullen wij een gedegen debat aangaan. Hetzelfde geldt voor het onderzoek dat de Nationale ombudsman heeft aangekondigd. Ik wil het alleen verbreden tot alle vormen van kinderhandel, dus niet alleen in Somalië maar ook in andere landen.
Er zijn al veel vragen gesteld en beantwoord. Ik zal nog een aantal punten uit de antwoorden van de bewindslieden aankaarten. Het gaat mij vooral om het verlenen van een verblijfsvergunning aan slachtoffers van kinderhandel of kindersmokkel. Daar heeft collega Huizinga-Heringa een motie over ingediend, die wij van harte steunen. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gaat te gemakkelijk om met het probleem dat in deze motie aan de orde wordt gesteld. Zij verwijst namelijk alleen maar naar de B9-regeling. In debatten over vrouwenhandel en vrouwen die achtergelaten worden, is al uitvoerig besproken hoe streng deze regeling wordt toegepast. De minister staat alleen maar toe dat deze vrouwen een tijdelijke verblijfsvergunning krijgen voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek. Daarvan wordt alleen afgeweken vanwege dringende humanitaire redenen.
De ervaring leert dat het bijna onmogelijk is om op deze grond in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Men krijgt die vergunning niet, zelfs niet wanneer men bedreigd wordt. Wij spreken nu over kinderen en dan is het nog belangrijker dat er soepel met deze regeling wordt omgegaan. Ik doe daarom een dringend beroep op de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om hier soepel mee om te gaan. Wij zijn daar mijns inziens ook toe verplicht op grond van verdragen als het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het gaat namelijk om een kwetsbare groep: kinderen die het slachtoffer zijn van uitbuiting en mensenhandel.
In Trouw is een uitgebreid artikel gepubliceerd over een vertrouwelijk onderzoek uit 2004 van een interdepartementale commissie van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Sociale Zaken. Kan de minister mij zeggen waarom dit onderzoek vertrouwelijk is? Het is namelijk een voor de Kamer belangrijk onderzoek, aangezien hierin wordt ingegaan op mogelijke fraude en de problematiek van de Somaliërs. Is de regering bereid om dit onderzoek zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
In een artikel in Open Forum heeft mijn VVD-collega Hirsi Ali heel goed beschreven waarom Somaliërs hun land verlaten. De VVD-fractie moet volgens mij dan ook al veel langer op de hoogte zijn geweest van deze problematiek. Als de VVD-fractie zo goed op de hoogte was, waarom heeft zij het dan niet eerder aan de orde gesteld?
De heer Visser (VVD):
Voorzitter. De Kamer heeft deze week bij de regeling besloten om de vermeende feiten die in een televisieprogramma waren gepresenteerd, over twee debatten te verdelen. Wij zouden een breed debat wijden aan de problemen voor de lange termijn en vandaag met elkaar debatteren over de maatregelen die wij nu kunnen nemen voor de kinderen die tegen wil en dank achtergelaten worden in hun land van herkomst, Somalië. Dat leek mij een goede aanpak, ook al staat mijn fractie niet vooraan wanneer er wordt gevraagd om beleidswijzigingen naar aanleiding van een televisie-uitzending.
Het leek mij ook een goede aanpak, omdat de feiten die in het televisieprogramma werden gepresenteerd, in de brief van het kabinet niet werden ontkend. Het leek erop dat men wist van een aantal zaken en dat men daaraan werkte. Met name de minister van Buitenlandse Zaken lijkt de inhoud van deze brief nu te willen relativeren. Hij spreekt namelijk over twee kinderen en over meerdere telefoontjes, waaruit niet duidelijk geworden zou zijn wat er echt aan de hand is. Er zit dus spanning tussen de brief, waarin de feiten uit het televisieprogramma niet werden ontkend, en het antwoord van de minister dat het een probleem zou kunnen zijn, maar dat zeker niet bekend is hoe groot het is. Als ik hem goed begrepen heb, gaat hij zich inspannen om erachter te komen hoe groot het probleem werkelijk is. Als er daadwerkelijk sprake is van een urgent probleem, moet het natuurlijk op korte termijn adequaat opgelost worden.
Bij de regeling spraken wij af om in maart meer in het algemeen over deze problematiek te spreken. Ik denk niet dat er een politiek meningsverschil bestaat over de noodzaak om deze problematiek aan te pakken. Sprekers voor mij, maar ook het kabinet, hebben namelijk gezegd dat het misbruik van kinderen en het gebruik van valse papieren schandalig is. Er kunnen inderdaad afschuwelijke situaties ontstaan. De vraag die wij ons als politici moeten stellen, is: wat is een effectieve aanpak? En: hoe voorkomen wij ongewenst neveneffecten van dit beleid? Je wilt immers niet dat er nieuwe soorten van misbruik ontstaan. Ik hoor de bewindslieden antwoorden in termen van beleid, maar de vraag is natuurlijk wat er in de praktijk gebeurt. De vraag die de minister voor Vreemdelingenzaken heeft beantwoord voordat ik hem gesteld heb is: hoe gaan wij om met mensen die misbruik maken van naturalisatieregels ten behoeve van hun kinderen of vermeende kinderen? De minister heeft toegezegd, op korte termijn aan te geven wat daaraan gedaan kan worden. Iemand die de regels voor zichzelf misbruikt, kan op een adequate manier gestraft worden, maar misbruik van regels voor vermeende kinderen is een andere zaak die in mijn ogen echter minstens zo ernstig is.
De Koninklijke Marechaussee houdt toezicht bij de toegang tot Nederland en bij het vertrek uit Nederland en kan op die momenten in de gaten houden wat er gebeurt: wie vertrekken er, wat zijn de omstandigheden, et cetera. Er gaan verhalen dat luchtvaartmaatschappijen constateren dat er vijf plaatsen zijn geboekt voor de reis terwijl er geen kinderen meegingen op de heenreis en wel op de terugreis. Wordt door de Koninklijke Marechaussee samengewerkt met die luchtvaartmaatschappijen? Vindt gegevensuitwisseling plaats zodat geconstateerd kan worden dat op de terugreis drie stoelen bezet zijn die niet op de heenreis bezet waren? Bestaat dergelijk contact in de praktijk?
Er zijn gemeenten en consulaire diensten waar paspoorten meer dan gemiddeld worden verloren. In Londen, waar een grote Somalische gemeenschap is, worden vijf keer vaker paspoorten en andere identiteitsbewijzen verloren dan normaal. Wat doet een ambassade met dergelijke informatie? Wordt dat doorgegeven aan politie en justitie? Volgens mij is dat het overleg tussen departementen waarnaar verwezen is.
Vervolgens is de vraag hoe groot het potentiële probleem is. Als iemand driemaal een paspoort verliest en die paspoorten vervolgens gebruikt worden door look-a-likes, dan zouden drie kinderen onder dezelfde naam in Nederland kunnen verblijven. Dat is lastig om uit te zoeken en een potentieel groot probleem, zeker het totaal overziend: veel verloren documenten en veel misbruik door look-a-likes die op en neer reizen. Weten wij wel om hoeveel mensen het gaat? Mij valt de relativering van de minister van Buitenlandse Zaken op. Hij zegt dat er van twee mensen geluiden over gehoord zijn, maar meer niet. Het probleem kan potentieel veel groter zijn. Ik hoor graag de reactie van de bewindslieden daarop, zonodig in de brief die in maart naar de Kamer wordt gestuurd. Uiteindelijk staat het effectief aanpakken van geconstateerd misbruik centraal.
Deze interpellatie overziend, constateer ik dat het kabinet het probleem serieus neemt. Zaken zijn niet weggeredeneerd of te veel gerelativeerd. Het kabinet zoekt uit hoe groot het probleem is en wil dat aanpakken. Het feit dat wij niet direct kunnen concluderen na deze interpellatie dat het probleem opgelost kan worden, zegt niets over de interpellatie zelf. Het is goed dat wij die op dit moment hebben gehouden en dat wij verder gaan met het bespreken van het onderwerp.
De heer Dittrich (D66):
Uw fractiegenote Ayaan Hirsi Ali heeft in de Volkskrant een artikel geschreven met de titel Mensensmokkel en ik vraag mij af waarom uw fractie niets heeft gedaan tegen deze misstanden in de afgelopen jaren, terwijl het probleem volgens het artikel en het interview op televisie wel bekend was?
De voorzitter:
U herhaalt de vraag van mevrouw Arib.
De heer Visser (VVD):
De heer Dittrich kan niet zeggen dat de VVD-fractie al die jaren niets tegen documentfraude heeft gedaan en nooit bij enig debat heeft gewezen op het belang van het aanpakken van het verliezen van paspoorten. Dat heeft mijn fractie steeds gedaan. In 2004 is daardoor een beleidswijziging tot stand gebracht. Het punt is continu aan de orde gesteld, niet alleen specifiek met betrekking tot Somalië, maar ook al eerder, voordat collega Hirsi Ali in de Kamer kwam. Ik ben dus verbaasd over die vraag want de VVD stelt altijd het thema misbruik van documenten en voorzieningen aan de orde.
De heer Dittrich (D66):
Het is wel opvallend dat de misbruikpraktijken rond documentfraude, bijstand, kinderbijslag et cetera al die tijd zijn doorgegaan en dat er steeds kinderen zijn misbruikt in Nederland. Het had voor de hand gelegen dat uw fractie, als zij daarvan op de hoogte was geweest – hetgeen volgens dat artikel het geval was – zij aan de bel had getrokken. Die kinderen zijn in de afgelopen jaren misbruikt.
De heer Visser (VVD):
U hebt het artikel anders gelezen dan ik. Volgens mij zei collega Hirsi Ali dat zij niet verbaasd was over de berichtgeving. Zij heeft niet gezegd dat zij voorbeelden kende en dat zij vervolgens op haar handen is blijven zitten.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dan is het nog erger. Het is voor haar kennelijk bijna vanzelfsprekend dat die praktijken al die jaren hebben plaatsgevonden. Ik erken dat de VVD-fractie misbruik, fraude enzovoort aan de orde heeft gesteld. Het gaat er hier echter om dat mevrouw Hirsi Ali zegt dat het om een specifieke bevolkingsgroep gaat. Zij kent de cultuur en zij weet precies welke mechanismen een rol spelen, waardoor zij van het ene naar het andere land trekken. Ik vind het dan een kwalijke zaak dat zij daarover heeft gezwegen en dat de VVD-fractie daarover nooit eerder vragen heeft gesteld. De VVD-fractie heeft dit specifieke probleem nooit eerder op de politieke agenda gezet en voert daarover nu pas het woord.
De heer Visser (VVD):
Ik kan niet voor een ander spreken, maar laat ik wel het volgende zeggen. Als je het artikel leest, dan zegt iemand dat zij niet verbaasd is dat dit nu boven water komt met haar persoonlijke achtergrond en kennis over die bevolkingsgroep en dat land. Er is niet gezegd dat zij harde bewijzen heeft dat het gebeurt. Dat is wel een belangrijk verschil. U, ik en anderen hier moeten, voordat wij iets naar voren brengen, over harde bewijzen beschikken. Anders bent u de eerste om naar de microfoon te lopen om te zeggen: waar hebt u het over, u stigmatiseert en u doet maar wat.
De heer Van Fessem (CDA):
Voorzitter. Het spreekt vanzelf dat de in de Netwerkuitzendingen aan de orde gestelde praktijken, krachtig moeten worden bestreden. Dat is de unanieme mening van de CDA-fractie. Dit geldt met name wanneer het gaat om kinderen die de dupe kunnen zijn geworden van dubieuze praktijken van volwassenen. Daar moet dus heel zorgvuldig mee worden omgegaan. Wij praten over kindersmokkel en wellicht over kinderhandel. Dat zijn ernstige zaken. Juist als het om kinderen gaat, moet daartegen krachtig worden opgetreden. Als er duidelijke indicaties zijn dat deze kinderen recht hebben op verblijf in Nederland, dan moet er snelle en adequate hulp worden geboden om dat te bewerkstelligen.
Ik heb een heleboel feitelijke vragen over de gang van zaken die is geschetst. Ik begrijp dat de Kamer in maart een brief kan verwachten. In de oorspronkelijke brief met de antwoorden op vragen van mevrouw Huizinga staat dat het OM ermee bezig is en in maart met een overzicht komt. Ik hoor de minister van Buitenlandse Zaken ook al spreken over die brief. Wie gaat zich allemaal bemoeien met het onderzoek dat kennelijk afkomstig is van het OM en dus van de minister van Justitie? Krijgen wij in de beloofde brief antwoord op alle vragen die de uitzending van Netwerk heeft opgeroepen? Ik doel bijvoorbeeld op het verhaal over vrouwen die in een vliegtuig stappen, kinderen inchecken, deze kinderen niet mee laten vliegen en met andere kinderen terugkomen. Heeft de marechaussee inderdaad, zoals is gesuggereerd, zitten slapen? Ik doel verder op de toepassing van de regels voor gezinshereniging, het nareiscriterium, het aantonen van gezinsband, de kinderbijslagkwestie. Gaan er geen bellen rinkelen als men kinderbijslag kan aanvragen voor kinderen in het land van herkomst en dit pas na bepaalde tijd doet? Ik hoop dat dit soort vragen, die ieder normaal mens bij zichzelf stelt, in de brief worden meegenomen.
De bewakers bij de ambassade zijn niet bevoegd om bezoekers zelfstandig te weigeren, zegt de minister. Dat is geen garantie dat zij dat niet doen. Hoe wordt dit gecontroleerd? Wij wachten het onderzoek van de Nationale ombudsman af, maar de CDA-fractie heeft er weinig trek in als volgende week bij Netwerk wordt getoond hoe kinderen door bewakers van de ambassade worden weggestuurd. Ik verzoek dit heel goed in ogenschouw te nemen.
Afgelopen jaar hebben zich ongeveer twintig ongedocumenteerde Somalische kinderen telefonisch of in persoon tot de ambassade gewend met het verzoek om vervangende reisdocumenten. Hoe is daarmee omgegaan? Hoeveel van hen hebben die documenten gekregen? Bezaten zij de Nederlandse nationaliteit? Hebben zij een Nederlandse verblijfsvergunning of hadden zij die eerder, maar later niet meer? Kortom: hoe is het met deze twintig gevallen afgelopen? Als er nu niet op deze vragen geantwoord kan worden, dan verwacht ik dat zij in de steeds omvangrijker wordende brief worden beantwoord. Wij zijn blij met het onderzoek van de Nationale ombudsman, want ik denk dat er zo veel mogelijk blootgelegd moet worden. Als er iets mis is, dan dienen wij dat te weten.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
De heer Visser legde de vinger bij een soort discrepantie. Enerzijds gaat het om de antwoorden van de minister van Buitenlandse zaken in zijn brief. Hij schrijft dat hij zal bezien of er aanleiding bestaat om het vergaren van bewijsdocumenten te faciliteren. Dat geeft toch aan dat de minister eigenlijk wel overtuigd is dat er iets aan de hand is en dat er iets moet gebeuren. De heer Van Fessem heeft gezegd dat er in dat onderzoek allerlei zaken moeten gebeuren. Meent hij niet dat er ook op dit moment aanleiding is om het kabinet te vragen wat maatregelen te nemen?
De heer Van Fessem (CDA):
Zeker, het is het ene doen en het andere niet laten. Haar vragen en mijn vragen maken duidelijk dat er niet alleen een brief van het OM moet zijn, maar dat op dat soort vragen duidelijke antwoorden moeten komen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Wij kunnen toch niet met maatregelen wachten tot alle onderzoeken zijn verricht? Er zullen ook nu misschien al wat maatregelen moeten worden genomen.
De heer Van Fessem (CDA):
Ja, maar ik heb begrepen dat de minister van Buitenlandse Zaken voor dat soort zaken al instructies heeft gegeven.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Dat staat jammer genoeg niet in zijn brief.
De heer Van Fessem (CDA):
Dat staat niet in de brief, maar dat heb ik uit de antwoorden begrepen. Als dat niet het geval is, zullen wij hem vragen daarop alsnog te reageren.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Als ik mij ooit een voorstelling had gemaakt van mijn Kamerlidmaatschap, had ik niet gedacht dat ik gedwongen zou worden, in positieve betekenis, te spreken over kindersmokkel naar en vanuit Somalië of welk land dan ook. Het is een beschamende kwestie in het geval dit is geschied. Daarnaar wordt nog onderzoek gedaan. De vermoedens zijn echter wel indringend. Het gaat natuurlijk vooral om de kwetsbaarheid van de kinderen. Ons uitgangspunt dient te zijn dat zij niet tussen wal en schip mogen komen. Voorzover dat al is gebeurd, moeten zij op onze medewerking kunnen rekenen om uit die nare positie te geraken.
Er wordt onderzoek ingesteld. Wat is er gebeurd? Hoe is het gebeurd? Hoe vaak is het gebeurd? Hoe heeft het kunnen gebeuren? Op al die vragen moet een gezaghebbend antwoord komen. Dat onderzoek wordt ingesteld. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat daaraan alle mogelijke medewerking zal worden gegeven. Dat hebben wij dus af te wachten. Daarover zal een brief komen en die zullen wij te zijner tijd serieus bezien. Misschien is er nog de vraag hoe het in de ons omringende landen op dit punt gesteld is. Zijn daar ervaringen van gelijksoortige aard en hoe hebben zij dat aangepakt of zijn zij er ook mee bezig? Misschien dat de aanpak verbreed kan worden, nu wij onderdeel uitmaken van een Europees gebied met open grenzen.
Hangende dat onderzoek en het politieke debat daarover wil men de zekerheid hebben dat al het ons mogelijke wordt gedaan om deze routes af te snijden en de gewraakte zaken te voorkomen. Wat dat betreft voel ik mij een beetje aangesproken door de suggestie van mevrouw Huizinga-Heringa. Moeten er geen nadere richtlijnen zijn voor de ambassades hoe in voorkomende gevallen te handelen? Zou dat niet dienstig kunnen zijn? Ik vraag hierop een antwoord, mede in een becommentariëring van de daarover ingediende motie van mevrouw Huizinga-Heringa.
Het handvat dat wij hebben, is een zo sterk mogelijke controle op alle plaatsen die relevant zijn voor de waarneming wat er gebeurt en onder welke omstandigheden zaken gebeuren. Het gaat om de controle op Schiphol: douane, marechaussee, de incheckbalies, de gate checks en wat dies meer zij. Ook hier kan ik mij niets anders voorstellen dan dat naar aanleiding van het bestaande beeld, dat nog van een definitief commentaar en een definitieve beleidsreactie zal worden voorzien, ook met al deze instanties gesproken zal worden over aangescherpte instructie.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter. Het is Netwerk weer gelukt een misstand aan de orde te stellen. Wij vestigen de aandacht op dit afschuwelijke onderwerp, namelijk fraude, mensensmokkel en eventueel ook nog mensenhandel, waarbij het ook nog eens gaat om kinderen. De heer Van der Vlies heeft dit uitstekend verwoord in het begin van zijn betoog en ik sluit mij volledig aan bij zijn woorden.
Dit moet tot op de bodem worden uitgezocht. Er loopt al een aantal onderzoeken bij de Nationale ombudsman en er is ook een strafrechterlijk onderzoek ingesteld. Tegen de heer Dittrich zeg ik nog dat stigmatisering moet worden voorkomen. Deze zaak moet worden onderzocht omdat het afschuwelijk is, maar je kunt natuurlijk niet hele bevolkingsgroepen verantwoordelijk stellen voor het optreden van een aantal individuen.
De heer Dittrich (D66):
Ik denk dat er een misverstand in het spel is. Ik stigmatiseer helemaal geen bevolkingsgroepen, maar heb zelfs met nadruk gesproken over "sommige mensen uit de Somalische gemeenschap".
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De heer Dittrich refereerde aan de brief die de Somalische organisatie naar de Kamer heeft gestuurd. Ik kan mij voorstellen dat de gemeenschap niet graag ziet dat er wordt gezegd dat "de Somaliërs dat doen, want dat is hun cultuur". De heer Dittrich sprak over artikelen, waarin een bepaald gedrag wordt toegeschreven aan een bepaalde cultuur. Zover ga ik absoluut niet. Ik vind het belangrijk de individuele verantwoordelijkheid van mensen die dergelijke strafbare feiten plegen, uit te zoeken. Wij zijn het erover eens dat deze mensen vervolgd moeten worden.
Wij moeten kijken welke maatregelen nu kunnen worden getroffen, zodat de slachtoffers die vanuit en naar Somalië worden gesmokkeld onder vreselijke omstandigheden, worden geholpen.
Minister Bot heeft gezegd geen reden te hebben te denken dat ambassades onzorgvuldig hebben gehandeld. Al zijn het slechts twee gevallen, dan is dat voor mij al een reden. Wil de minister erop toezien dat dit niet nog een keer gebeurt en dat de toegang tot deze ambassades gemakkelijker wordt gemaakt voor de kinderen? Ik weet uit eigen ervaring dat deze ambassades echte vestingen zijn, zeker voor de lokale bevolking. Je kunt er niet zo gemakkelijk binnenkomen. De minister zegt bereid te zijn het vergaren van documenten te faciliteren, maar het uitgangspunt blijft dat de kinderen hun identiteit moeten kunnen bewijzen.
Ik weet dat de minister van Buitenlandse Zaken niet in Somalië is geweest en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ook niet. Ik ben er wel geweest en heb geconstateerd dat het geen functionerende staat is, maar dat er krijgsheren zijn. Je kunt daar moeilijk aan identiteitsbewijzen komen, tenzij je ze op de markt koopt. Op de markt kun je daar van alles kopen. Je moet er echt rekening mee houden dat deze kinderen geen identiteitsbewijs of bewijsmateriaal kunnen overleggen. De Nederlandse regering moet deze slachtoffers niet formalistisch benaderen, maar moet ze ruimharig steun verlenen en als ze bij de ambassade in Ethiopië zijn aangekomen, moeten ze worden beschermd.
Wij spreken over de ambassade in Ethiopië, maar bij mijn weten kan hetzelfde ook gebeuren in Kenia en in Jemen. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie sprak ook nog over de Verenigde Arabische Emiraten. Wil zij in het onderzoek ook mogelijke andere ambassades betrekken? Het is namelijk heel erg belangrijk dat het niet beperkt blijft tot alleen de ambassade in Ethiopië.
Op het punt van opvang en terugkeer was minister Verdonk niet zo helder over de consequenties van eventueel frauduleus verkregen Nederlanderschap. Collega De Wit heeft er ook over gesproken. Als ik de minister goed heb begrepen, kan het betekenen dat kinderen hun Nederlanderschap kunnen kwijtraken vanwege bijvoorbeeld fraude met de identiteit. Dit kan natuurlijk niet geaccepteerd worden. Daarvoor moet een oplossing komen.
De heer Varela (LPF):
Mijnheer de voorzitter. Jaarlijks worden miljoenen kinderen in de wereld verhandeld in het illegale circuit. Deze industrie levert per jaar 7,7 mld. en komt hiermee steeds dichter bij het niveau van illegale drugs en wapenhandel. Dit concludeerde het Unicef Kinderfonds van de Verenigde Naties, verleden jaar nog. Unicef-directeur Bellamy benadrukte toen ook dat wetgevers zich wereldwijd moeten inzetten om de uitbuiting en het misbruik van kinderen te stoppen. Ook wij als parlementariërs moeten strijden tegen kinderhandel. Wij dienen besluiten te nemen waardoor kinderen beschermd worden of minder kwetsbaar worden voor uitbuiting en misbruik. Kinderhandel blijft bestaan doordat allerlei criminele organisaties achter deze illegale handel staan. De handel gaat soms gepaard met toerisme. Slachtoffers zijn soms ook bang om hun verhaal te doen. Bestrijding van armoede en beter onderwijs is volgens mijn fractie één van de oplossingen om kinderen minder kwetsbaar te maken.
Wij praten vandaag over kinderen die het slachtoffer zijn geworden van kinderhandel. Mijn fractie is ook van mening dat ouders te allen tijde herenigd dienen te worden met hun kinderen. Andere fracties gaven het al aan. In Somalië zijn de bevolkingsadministraties niet zo goed ingericht als in Nederland. Dat betekent dat de ouders vaak bij deze administraties niet bekend zijn. De vraag rijst hoe wij deze kinderen kunnen herenigen met hun ouders. Hoe ruimhartig zal de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie omgaan met verblijfsvergunningen voor deze kinderen, wanneer aantoonbaar is vastgesteld dat deze kinderen het slachtoffer zijn geworden van smokkelpraktijken? Welke maatregelen neemt de minister tegen mensen die deze kinderen misbruiken om verblijfstitels voor hun landgenoten te genereren?
De voorzitter:
Ik vraag de Kamer om ermee akkoord te gaan dat de minister van Justitie als eerste antwoordt. Hij heeft namelijk om 14.30 uur een algemeen overleg, waarvoor ook heel veel mensen van buiten komen.
Minister Donner:
Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Huizinga was wel erg onaardig tegenover mij. Zij zei dat zij niet gehoord had wat ik zei en dat zij dan wel niet veel gemist zou hebben. Dan houd je het kort en is het ook weer niet goed! In der Beschränkung zeigt sich der Meister. Ik zei dat het OM tot nu toe alleen de feiten heeft die in Netwerk zijn gepresenteerd, dat bekeken zal worden of er strafbare feiten zijn en dat op basis daarvan te zijner tijd besloten zal worden tot onderzoek.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik wil graag mijn woorden terugnemen dat ik er niet veel aan gemist zou hebben. Het is een mooi antwoord. Dank u wel, minister.
Minister Donner:
Dank u, mevrouw Huizinga.
De heer De Wit vroeg mij naar een zaak uit 2002. Dat klopt. Ik verwijs naar de beantwoording van vragen van het lid van uw Kamer de heer Kamp. De beantwoording is van 8 mei 2002. Kort daarna trad de heer Kamp aan als minister. In die beantwoording wordt op die vragen ingegaan en wordt gesteld dat de rapportage niet overgelegd kan worden aan de Kamer omdat deze operationele informatie bevat. Het is een communicatie tussen de minister en het OM. Die wordt niet gepubliceerd. Er wordt in het antwoord op de vragen wel uitvoerig stilgestaan bij de feiten zoals die daar lagen. Ik kan daaraan toevoegen dat de zaak heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg door de rechtbank Leeuwarden tot 15 maanden voor mensensmokkel; dat er geen criminele organisatie is aangetoond en dat dit vonnis in tweede aanleg is bevestigd, zij het dat de straf is verlaagd. Uit die antwoorden kunt u afleiden dat er weliswaar ook sprake was van kinderen, maar dat er een ander feitencomplex ter tafel lag dan hier aan de orde is.
Mevrouw Arib vroeg mij naar de aanpak van kinderhandel meer in den brede. Ik verwijs naar de brief die ik deze week naar de Kamer heb gestuurd over de aanvullende maatregelen bij het nationale actieplan mensenhandel, mede naar aanleiding van het rapport van de rapporteur. Daarin wordt in het bijzonder ingegaan op maatregelen tegen mensenhandel waarbij minderjarige slachtoffers in het geding zijn. Ik denk dat het verstandig is om naar aanleiding van die teksten eventueel verder te spreken.
De heer Visser vroeg mij nog naar het verlies van reisdocumenten. Dat onderwerp is hier vorige week aan de orde geweest in het kader van het AO over de fraude. Daarin heb ik aangegeven welke maatregelen getroffen worden met betrekking tot veelplegers op het terrein van verlies van paspoorten. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is bezig met nieuwe maatregelen om daartegen op te treden.
Er is mogelijk een misverstand dat er in brief van maart ook ingegaan zal worden op de resultaten van het onderzoek van het OM. Als daartoe aanleiding is, kan daarop ingegaan worden, maar het is wel zo dat het OM een separate rapportage heeft aan de minister van Justitie, want het blijft een onafhankelijk onderzoek. Zo snel daarover duidelijkheid is, zal ik de Kamer inlichten, eventueel in de brief van maart.
De heer Van Fessem (CDA):
Dan komen er in principe dus twee brieven: een van het OM aan de minister en eventueel naar ons en een algemene brief die antwoord geeft op al onze vragen? Het is niet duidelijk uit de beantwoording.
Minister Donner:
Er wordt nu onderzocht of er sprake is van een strafbaar feit. Op die basis besluit het Openbaar Ministerie om al dan niet tot vervolging over te gaan. Dat is niet primair een communicatie aan de Kamer, dat is primair een communicatie aan de rechtbank. Ik zeg u toe dat ik de Kamer daarover zal informeren zodra daartoe aanleiding is, zo mogelijk in het kader van de brief van maart.
Mag ik het daarbij laten, mijnheer de voorzitter? Ik hoop dat ik niet te kort geweest ben.
De voorzitter:
Als ik nu zeg "nooit", is dat erg onaardig.
Mevrouw Arib (PvdA):
De minister verwijst naar stukken die kennelijk deze week zijn binnengekomen.
Minister Donner:
Afgelopen vrijdag zijn de stukken over aanvullende maatregelen door de ministerraad aanvaard. Ik dacht dat deze stukken deze week naar de Kamer zijn gegaan.
Mevrouw Arib (PvdA):
Er wordt ook aangekondigd dat er in maart apart over deze problematiek wordt gesproken. Ik zou willen vragen of wij die stukken daarbij kunnen betrekken.
Minister Donner:
Mevrouw Arib, dat is een zaak van de Kamer. Ik geef u aan dat deze stukken zo snel mogelijk naar de Kamer komen, ik meen zelfs dat zij al bij de Kamer zijn. Het is vervolgens aan de Kamer om te beslissen hoe zij deze zaken behandelt. Nogmaals, hier gaat het om aanvullende maatregelen op het rapport van de rapporteur mensenhandel. Die kan ik niet vermengen met deze specifieke zaak van Somalië en het feitencomplex wat daarbij aan de orde is. Het is aan de Kamer om zelf te kiezen voor een gezamenlijke behandeling van de verschillende zaken.
Minister Bot:
Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor de aanvullende opmerkingen en vragen. Ik herhaal dat ik zeer zorgvuldig met deze zaak ben omgegaan en zal omgaan. Ik heb van schrijnende toestanden gesproken. Ik heb ook gezegd dat een nader onderzoek zal volgen en dat wij in maart daarover een brief zullen overleggen. Het onderzoek van de Ombudsman ondersteun ik van ganser harte en geheel. De indruk die mevrouw Huizinga wekte als zou ik de zaak bagatelliseren, werp ik verre van mij. Wij hebben voorlopig onderzoek verricht. Van degene die hiertoe in eerste instantie aanleiding heeft gegeven, hebben wij tot op heden, ondanks herhaalde verzoeken, geen lijst met kinderen gekregen, terwijl hij beweert dat zij zijn achtergelaten. De Somalische gemeenschap hier te lande heeft ook mededelingen gedaan. De twee kinderen die op de televisie zijn verschenen, zijn zelf naar de ambassade gekomen. Zij hebben toegang tot de ambassade gekregen, zowel in januari als onlangs. Dat alles neemt niet weg dat ik de zaak heel zorgvuldig zal onderzoeken, dat ik de zaak heel serieus neem. Als dit soort dingen voorkomt, moet er alles aan gedaan worden om het recht te trekken. Ik heb voor maart al een brief toegezegd. Er komt een onderzoek van de Ombudsman, waaraan ik alle medewerking zal verlenen. Ik zie dat onderzoek met veel vertrouwen tegemoet.
De heer De Wit vroeg naar mogelijkheden om hangende het onderzoek bescherming aan de kinderen te verlenen. Zodra wij zekerheid hebben over de kinderen, zal ik mij in eerste instantie tot niet-gouvernementele organisaties wenden om de mogelijkheden en wenselijkheden van verbeterde lokale opvang na te gaan.
De heer Dittrich heeft gevraagd naar de contactpersoon. In het algemeen is het hoofd van de consulaire afdeling degene bij wie dit soort zaken terechtkomt. In het licht van het debat van vandaag zal ik de aandacht van alle ambassades in de regio hierop richten. Het hoofd van de consulaire afdeling moet hiervoor oog hebben. Hij moet als contactpersoon optreden, zoals tot dusver altijd het geval is geweest.
Ik zal mij inspannen om na te gaan hoe groot het probleem is. Dat is de taak van het onderzoek dat al gestart is en van het onderzoek dat nog zal plaatsvinden. In het onderzoek van de Ombudsman zal worden nagegaan of het alleen dit land betreft of ook andere.
De heer Van Fessem vroeg naar de bewakers van de ambassade. Ik denk dat ik kort de situatie moet schetsen in een aantal van deze landen. Ten eerste speelt de zaak van bescherming en beveiliging. Er is de laatste tijd veel over terrorisme gesproken. Wij moeten er dus ook voor zorgen dat onze ambassades beschermd blijven. Dit mag er niet toe leiden dat degenen die toegang moeten krijgen tot een ambassade, degenen die er recht op hebben om zich in verbinding te stellen met de consulaire afdeling, die toegang geweigerd wordt. Ik zal nog eens met de ambassades in contact treden om daarop te wijzen.
Bij de navraag is mij niet gebleken dat ambassades hier geen medewerking aan verlenen of niet bereid zouden zijn om dergelijke kinderen te helpen en te woord te staan. Nogmaals, ik kan alleen maar wijzen op de twee kinderen die tot twee keer toe bij de ambassade zijn geweest en die door Netwerk zijn geïnterviewd. Zij hebben verteld dat zij nooit een probleem hebben gehad om toegang tot de ambassade te krijgen. Ik zal ook dat bij mijn beoordeling betrekken. Er zijn op dit ogenblik een hoop wilde verhalen in omloop en daar wil ik graag evenwicht in aanbrengen. Het mag niet lijken alsof er een potje van wordt gemaakt en de ambassades niet goed functioneren. Ik werp dat echt verre van mij; dat is gewoon niet waar. Er wordt op de ambassades goed en serieus gewerkt. Mensen die hulp nodig hebben, krijgen die hulp. Daar wordt in de begroting van Buitenlandse Zaken ieder jaar uitvoerig op ingegaan. Uit mijn contact met de ambassade in Addis Abeba is gebleken dat de kinderen ook in dit geval toegang hebben gekregen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Minister Bot zegt dat de twee gevallen die in Netwerk getoond zijn, naar de ambassade konden gaan. De heer Van Fessem heeft al gezegd dat hij niet graag zou zien dat er beelden komen van kinderen die niet bij de ambassade binnenkomen. Die beelden zijn echter al wel getoond in de reportage van Netwerk. Het vervelende in deze zaak is dat er geen rapport is van degenen die niet binnenkomen. Het is dus buitengewoon moeilijk om daarachter te komen. De minister zegt dat hij bij de ambassade heeft geïnformeerd, maar ik wil wel eens weten hoe hij erachter meent te kunnen komen hoe vaak er kinderen geweigerd worden en hoe vaak er mensen naar de ambassade gaan die niet worden toegelaten. Moet daar niet ook naar worden gekeken? Het is nu een soort cirkelredenering: degenen die je spreekt, hebben toegang gekregen en degenen die geen toegang hebben gekregen, spreek je niet.
Minister Bot:
Dan moeten wij ook kijken naar de vraag wie er toegang hebben tot de ambassade. Dat zijn mensen die een identiteitsbewijs hebben, en mensen die Nederlands spreken of aan de bewakers duidelijk maken waarom zij toegang willen hebben. Ik weet uit ervaring dat er bij ambassades altijd drommen kinderen zijn die niets met de ambassade te maken hebben, maar die er toch op de een of andere manier toegang toe willen hebben. Er zijn ook kinderen die zoeken naar een manier om naar Nederland te gaan en die zich dan voordoen als minderjarig. Ook daarin moet dus een onderscheid gemaakt worden. Ik zeg alleen toe dat ik, nu dit probleem geïdentificeerd is, de ambassades opdracht zal geven om hier nog zorgvuldiger mee om te gaan. Er moet echter wel een evenwicht bereikt worden met de noodzaak van bewaking van de ambassades. Wij moeten de bewakers dus instrueren dat kinderen die Nederlands spreken of die kunnen aantonen dat zij op de een of andere manier een band met Nederland hebben en dat zij in de problemen zitten, toegang moeten krijgen. Wij moeten er echter ook voor waken dat wij niet ineens een toevloed krijgen van honderden kinderen die hier niets te zoeken hebben, maar die hier wel een kans zien. Dat is allemaal een kwestie van evenwicht en redelijke benadering. Men kan ervan verzekerd zijn dat wij de ambassades als zodanig opnieuw zullen instrueren.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik ben blij dat u de ambassades opnieuw zult instrueren. Kinderen die Nederlands spreken en een identiteitsbewijs hebben, zullen ook wel worden toegelaten. Het probleem is gelegen bij kinderen die geen identiteitsbewijs hebben, en bewakers die de Nederlandse taal niet herkennen. Als u toezegt dat u op korte termijn zult bekijken of de toegang van kinderen die Nederlands spreken, tot de ambassade verzekerd is, dan ben ik heel blij.
Minister Bot:
Dat zal ik doen. Dat is trouwens ook de regel: men behoort kinderen die Nederlands spreken, toegang te verlenen. Ik heb de uitzending van Netwerk niet gezien, want ik was toen in het buitenland. Ik weet dus helemaal niet of het ging om kinderen die Nederlands spraken of niet. Ik zeg alleen toe dat ik opnieuw met klem aan de ambassades zal zeggen dat kinderen die Nederlands spreken en die verzoeken om toegang te krijgen tot de ambassade, ook echt toegang moeten krijgen tot de ambassade.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik ben echt blij met die laatste toezegging van de minister. Overigens, hoewel het goed is dat hij voor zijn mensen in de ambassade gaat staan, kan het natuurlijk niet zo zijn dat de veiligheidskwestie voorrang heeft boven de situatie zoals zo-even geschetst. De bewakers van ambassades spreken meestal geen Nederlands, aangezien het veelal lokalen zijn die ingehuurd worden voor veiligheidsdoeleinden. Mijn vraag is dan ook waar de test plaatsvindt van wie wel of geen Nederlands spreekt.
Minister Bot:
Ik heb u aangetoond dat er in ieder geval twee kinderen zijn geweest die wel toegang hebben gekregen tot de ambassade. Die zijn er op een of andere manier kennelijk in geslaagd om toegang te krijgen. Verder wijs ik erop dat er veel kinderen zijn die bellen. Naar wat wij hebben kunnen traceren, behoren die tot eerdergenoemde 20. Ze hebben opgebeld met de vraag hoe zij in het bezit kunnen komen van een paspoort aangezien zij dat kwijt zijn. Er is informatie over gegeven. Als die kinderen vervolgens vragen of zij langs mogen komen op de ambassade, dan kan je de bewaker ervan op de hoogte stellen dat die kinderen langskomen. Wat ik wil doen, is nogmaals aangeven dat de bewakers extra alert zijn op kinderen. Als het gaat om een kind dat daar is en dat geen of een beetje Somalisch spreekt en aangeeft Nederlands te spreken, in Nederland gewoond te hebben en daar graag naar terugwil, kunnen wij een bewaker heel wel instrueren om extra alert te zijn.
De heer Van der Vlies heeft gevraagd wat er is gebeurd en hoe vaak. Daar kan ik op dit moment helaas geen antwoord op geven. In de korte tijd die mij ter beschikking heeft gestaan, heb ik getracht dat te achterhalen, zo goed en zo kwaad als het ging. Ik heb reeds toegezegd dat er een nader onderzoek zal komen. Het getal van 20 is vooral gebaseerd op telefonische gesprekken die hebben plaatsgevonden en de paar kinderen die zich inderdaad aan de balie hebben gemeld en die zijn toegelaten. Daar zullen wij dus zorgvuldig mee omgaan.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mijn vragen over wat er is gebeurd en hoe vaak, betroffen juist de explicatie van de noodzaak tot nader onderzoek. Dat onderzoek heeft u inmiddels toegezegd. Ik vraag u dus nu niet meer naar de explicatie, omdat ik begrijp dat er eerst onderzoek voor nodig is.
Minister Bot:
Dank u.
Voorzitter. Vervolgens ga ik in op de motie in relatie tot de richtlijn. Ik vraag mij af of een dergelijke motie niet meer op zijn plaats is nadat wij in maart aanvullende informatie hebben. Ik heb toegezegd dat ik additionele informatie en instructies zal geven aan de ambassades over hoe men met deze zaken moet omgaan. Ik vind dat er op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de aard en de omvang van de problematiek. In dezen gaat het specifiek om het verzoek van mevrouw Korvinus om de richtlijnen ten aanzien van mensenhandel wat breder te trekken. Ik zou dat graag nader willen bezien als wij eenmaal het debat hebben in het licht van de brief van maart. Dan hebben wij ook een veel beter inzicht in de aard en de omvang van de problematiek, waar die zich afspeelt en wat de gevolgen ervan zijn. Het enige wat ik nu kan zeggen, is dat de ambassade, zoals steeds, alert met deze problematiek zal omgaan, zeker in het licht van wat er nu naar boven is gekomen. Ik weet op dit moment dan ook niet goed wat ik in zo'n richtlijn zou moeten zetten. Met andere woorden: is het niet verstandiger om even te wachten met de motie totdat wij een volgend debat hebben en dus iets meer inzicht hebben in de aard en de omvang van de problematiek?
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik heb wel een paar ideeën over wat er in die richtlijn zou moeten komen te staan. Bijvoorbeeld dat wanneer kinderen met zo'n verhaal bij de ambassade komen en zij niet in staat zijn om zelf dat bewijs te verzamelen, dit gefaciliteerd wordt. Dit lijkt mij van het grootste belang. Dat moet er volgens mij sowieso in. Verder ben ik wel gevoelig voor uw suggestie om eerst nog wat meer informatie af te wachten opdat wij een adequate richtlijn kunnen opstellen. Als dat is wat u zegt, als u niet afwijzend staat tegenover een richtlijn en u er ook mee instemt dat genoemde facilitering voor het vinden van bewijsmateriaal er onderdeel van uitmaakt, ben ik best bereid om mijn motie aan te houden tot het moment waarop wij wat meer informatie hebben.
Minister Bot:
Wij zijn natuurlijk bereid om behulpzaam te zijn bij DNA-onderzoek en het sturen van foto's. Dat laatst gebeurt overigens al. Als iemand met een dergelijk verhaal komt, zal de ambassade meewerken om te achterhalen wat er aan de hand is. Een richtlijn is welkom, maar ik weet nog niet precies wat daarin moet komen te staan. De motie komt wat dat betreft te vroeg.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Als u mij kunt toezeggen dat het faciliteren onderdeel van de richtlijn wordt, houd ik mij motie aan.
Minister Bot:
Die toezegging kan ik zonder meer doen.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Huizinga-Heringa stel ik voor, haar motie (28638, nr. 20) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bot:
Voorzitter. In antwoord op een vraag van mevrouw Karimi kan ik zeggen dat ook de ambassades in de regio hierop attent gemaakt worden. Ik zal vragen om in de gaten te houden wat er zich zoal in hun regio afspeelt. Deze bevindingen worden in het nader onderzoek betrokken.
Mevrouw Verdonk:
Voorzitter. Wij hebben het over een afgrijselijk verschijnsel, maar dit was al bekend uit andere landen. Daar is inmiddels al beleid op ontwikkeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen achtergelaten minderjarigen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en achtergelaten minderjarigen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Bij de eerste groep wordt beoordeeld of de betrokkene het hoofdverblijf heeft verplaatst. Er wordt natuurlijk rekening gehouden met de omstandigheden van degenen die tegen hun wil zonder verblijfsdocumenten en identiteitsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten, maar die lopen sterk uiteen. Als de betrokkene zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid heeft gewend – de gemeente, de ambassade, het consulaat, de IND, de vreemdelingenpolitie et cetera – wordt aangenomen dat er geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf. Van geval tot geval wordt bezien of aan het criterium "zonder dralen" wordt voldaan. Daarbij wordt met nadruk rekening gehouden met de positie van de achtergelatene. Als een beroep wordt gedaan op achterlating kan de betrokkene worden gevraagd om zijn positie te onderbouwen met relevante bescheiden.
Wanneer de achtergelaten minderjarige de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd langer dan een jaar heeft, wordt een te late indiening van de aanvraag voor voortgezet verblijf niet aan hem toegerekend. Had hij die verblijfsvergunning echter minder dan een jaar dan komt hij niet in aanmerking voor voortgezet verblijf. Als er echter aanleiding voor is, zal altijd bezien worden of toelating in dat geval toch noodzakelijk is.
Nu kom ik bij de motie van mevrouw Huizinga-Heringa, waarin de regering wordt verzocht om deze slachtoffers in deze gevallen een verblijfsvergunning te verlenen indien blijkens feiten en omstandigheden aannemelijk is dat zij tijdens hun minderjarigheid langdurig in Nederland hebben verbleven. Volgens mij is die motie een ondersteuning van het beleid. Ik heb het beleid zojuist geschetst. Voor achtergelaten vrouwen en kinderen en voor slachtoffers van mensenhandel hebben wij een beleid. Dat beleid zullen wij in voorkomende gevallen toepassen. Dat kan ook tot verblijfsaanvaarding leiden.
De heer De Wit vroeg welke zekerheid wij kinderen kunnen geven. Volgens mij heb ik die vraag al beantwoord: dat zullen wij natuurlijk in individuele gevallen bekijken. Natuurlijk zullen wij daarbij altijd een afweging maken, waarin ook de situatie van betrokkenen wordt meegenomen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
U zegt dat de motie een ondersteuning van het beleid is. Dat is prachtig, maar vervolgens zegt u dat tot het verlenen een verblijfsvergunning kán worden besloten. Mijn motie houdt juist in dat er in deze gevallen een verblijfsvergunning komt en dus niet dat die mogelijkheid bestaat. Deze mensen moet niets worden tegengeworpen. Wij hebben het natuurlijk niet over individuele gevallen, maar op dit moment is er iemand in Nederland die slachtoffer is van mensenhandel, maar toch nog steeds in onzekerheid leeft over een verblijfsvergunning. Als de minister zegt dat de motie een ondersteuning van het beleid is, zou ik graag willen dat vanmiddag tegen dat meisje gezegd kan worden: maak je geen zorgen; jij mag hier blijven.
Minister Verdonk:
U vraagt in uw motie om slachtoffers in deze gevallen een verblijfsvergunning te verlenen indien blijkens feiten en omstandigheden aannemelijk is dat zij tijdens hun minderjarigheid langdurig in Nederland hebben verbleven. Die afweging wordt gemaakt. Als het antwoord "ja" is, kan een verblijfsvergunning gegeven worden. Als het antwoord "nee" is, zal dat niet gebeuren. Ik zal die afweging natuurlijk altijd moeten maken.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
U zegt dus dat er in de door de motie geschetste gevallen altijd een verblijfsvergunning komt.
Minister Verdonk:
Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg dat altijd een afweging gemaakt wordt. U geeft zelf aan dat het afhankelijk is van de feiten en omstandigheden. Dan zeg ik: ja, het is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Ik kan natuurlijk niet op basis van ieder verhaal dat verteld wordt, zomaar een verblijfsvergunning verlenen. Dat zou u toch niet willen?
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
De motie gaat ervan uit dat die feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt zijn. Ik begrijp dat er altijd een verblijfsvergunning komt als die feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt zijn.
Minister Verdonk:
Nee, ook dat zeg ik niet toe. Ik zeg toe dat er altijd een afweging gemaakt wordt. Die afweging vindt individueel plaats. Ik vind ook dat wij dat vooral niet moeten wijzigen, want dan kunnen wij zo goed mogelijk maatwerk leveren voor iedereen op wie dit van toepassing is. Ik ga u dat dus niet toezeggen.
Mevrouw Arib (PvdA):
De minister zegt dat het beleid dat nu wordt gevoerd ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel of mensensmokkel, ook van toepassing is op deze kinderen. Ik wil dat graag concreet maken. Ik wil graag weten hoeveel kinderen die slachtoffer zijn van mensenhandel, tot nu toe een verblijfsvergunning hebben gekregen. Ik kan mij voorstellen dat u die informatie niet paraat hebt, maar ik wil die informatie graag schriftelijk van u ontvangen, ook in het kader van de door de minister genoemde B9-regeling, die ook voor hen van toepassing is.
Minister Verdonk:
Als daar vraag naar is, zal ik dat natuurlijk doen. Ik heb die gegevens reeds eerder aan de Kamer overhandigd. In maart komt de brief waarover wij het al een paar keer hebben gehad. Ik stel voor om die gegevens in die brief op te nemen.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb een vraag over het dictum van de motie en de reactie van de minister. De minister was heel enthousiast en beschouwde de motie als ondersteuning van haar beleid. Toen stelde mevrouw Huizinga-Heringa een vraag en toen eindigde het voor mij onduidelijk. Als het echt gaat om slachtoffers en als feiten en omstandigheden worden vastgesteld waaruit blijkt dat zij tijdens hun minderjarigheid langdurig in Nederland hebben verbleven, maakt de minister dan de afweging dat zij een verblijfsvergunning krijgen?
Minister Verdonk:
Ik houd vast aan het woord "kan". Er kan een verblijfsvergunning worden verleend. Het is zo'n individueel bepaald stelsel van feiten en omstandigheden in dit soort gevallen. Misschien komt iemand er wel achter dat zijn ouders in Somalië wonen. Dan kiest hij ervoor om naar Somalië terug te gaan. Laten wij een afweging maken die in het belang van het slachtoffer is. Er kan een verblijfsvergunning worden verleend.
De heer Dittrich (D66):
Dit voorbeeld is niet overtuigend. Als iemand naar Somalië wil teruggaan, vraagt hij hier geen verblijfsvergunning aan. Het gaat mij om die feiten en omstandigheden. Stel dat zonneklaar is dat iemand als minderjarige langdurig in Nederland heeft verbleven. Het is geen verzonnen verhaal, maar het is echt waar. Is de conclusie dan niet uiteindelijk dat iemand een verblijfsvergunning krijgt?
Minister Verdonk:
Dat kan.
De heer Dittrich (D66):
Zo komen wij niet verder. Ik snap best dat u voorzichtig moet zijn. Als blijkt dat iemand jarenlang tijdens de periode van minderjarigheid in Nederland heeft verbleven, maar slachtoffer is geworden van een truc, dan is het toch haast niet denkbaar dat u geen verblijfsvergunning geeft.
Minister Verdonk:
U gebruikt precies de goede woorden. Dan is het haast niet denkbaar, maar het kan wel, juist door die individuele omstandigheden. Ik kan niet verder gaan dan te zeggen dat het haast niet denkbaar is. Toch is het mogelijk dat het in bepaalde situaties niet tot vergunningverlening komt.
De heer Dittrich (D66):
Staat dan bezwaar en beroep open? Stel dat u toch besluit om het niet te doen. Kan iemand dan naar de rechter stappen?
Minister Verdonk:
Volgens mij wel, ja.
De heer Van der Vlies (SGP):
Het is toch merkwaardig. De minister zei eerst dat zij de motie als een ondersteuning van haar beleid ziet. Nu blijkt er toch een behoorlijk verschil van opvatting te bestaan over de mogelijke uitkomst van de individuele afweging. Dat de minister ruimte vraagt om te kijken of het aannemelijk is, zal niemand betwisten. Als het aannemelijk is, dan vraagt de minister toch nog ruimte om een afweging naar twee kanten te maken. De motie spreekt echter uit dat er dan een verblijfsvergunning wordt verleend. Punt uit. Dat lijkt mij een politiek verschil van mening. De motie is óf een ondersteuning van beleid, óf niet en dan moet de minister aanneming van de motie ontraden. Ik denk dat hier eerst volstrekte duidelijkheid over moet zijn.
Minister Verdonk:
Dan neem ik de uitgestoken hand van de heer Van der Vlies aan. Ik ontraad aanneming van deze motie.
De heer De Wit (SP):
Op mijn vraag over de minderjarige die de nationaliteit verloren heeft als gevolg van fraude hebt u nog geen antwoord gegeven. U hebt verwezen naar de uiteenzetting over iemand die de verblijfsvergunning verliest. Mijn vraag was de volgende. Er wordt vastgesteld dat iemand de nationaliteit verliest op grond van door de ouders gepleegde fraude. Wat is dan de nationaliteit van het kind? Hoe kunnen wij dat probleem oplossen? Kan zo'n kind dan zelf opnieuw de Nederlandse nationaliteit aanvragen met behulp van nieuwe papieren? Wat is uw visie daarop?
Minister Verdonk:
Ik zie het probleem. Wij nemen aan dat nimmer de Nederlandse nationaliteit is verleend. Ik heb echter al toegezegd dat ik zal onderzoeken wat wij kunnen doen aan die ouders of pseudo-ouders. Ik stel voor dat ik hier ook naar kijk en dat ik daar serieus op terugkom in de brief van maart.
Voorzitter. De heer Dittrich heeft gesproken over de brief van FSAN. Ik heb die brief niet ontvangen, dus ik weet niet precies waar die over gaat. Ik heb wel contact met FSAN. Ik ben vorige week bij de Somalische gemeenschap in Den Haag geweest. Ik zou dezelfde dag naar FSAN gaan, ware het niet dat de Kamer mij toen vroeg om mij te verantwoorden over het beleid. Ik denk dat dit gesprek met een week of twee zal plaatsvinden. Dan zullen wij hier ook over praten. Als de Kamer er prijs op stelt dat ik ook over die brief spreek, dan zou ik die brief graag ontvangen.
Ik zeg voor alle duidelijkheid maar tegen mevrouw Arib dat Nederland zich altijd houdt aan zijn internationaal-rechtelijke verplichtingen en dus ook aan het Verdrag voor de rechten van het kind.
Naar aanleiding van een artikel in Trouw vroeg mevrouw Arib mij naar een vertrouwelijk rapport. Het is geen rapport, maar een beleidsverkennende notitie, waarin globaal wordt ingegaan op problemen in de Somalische gemeenschap. Wij merkten namelijk dat veel Somaliërs doorverhuizen naar het Verenigd Koninkrijk. Naar aanleiding van deze notitie ben ik in gesprek gegaan met de Somalische gemeenschap in Nederland. Het is een interne notitie, maar ik zeg u toch toe dat de relevante informatie hieruit opgenomen zal worden in de brief die in maart naar de Kamer wordt gestuurd.
De heer Visser (VVD):
Zult u in de brief ook aangeven welke maatregelen zijn genomen om herhaling te voorkomen van de feiten die in de notitie zijn geconstateerd?
Minister Verdonk:
De aanleiding voor deze notie waren verhuisbewegingen. Ik herhaal dat de voor de discussie van vandaag relevante informatie aan de brief zal worden toegevoegd.
De heer Visser (VVD):
Wordt in deze notitie niet ook ingegaan op fraude met documenten en het verlies van paspoorten en andere documenten? Kwam dit soort zaken bij deze groep niet veel vaker voor dan mocht worden verwacht?
Minister Verdonk:
Dat was niet het onderwerp van deze notitie.
Voorzitter. De heer Visser vroeg naar de controle op toelating en vertrek. Meer in het bijzonder vroeg hij of hierbij samengewerkt wordt door de Koninklijke Marechaussee en de vliegtuigmaatschappijen en of het beeld juist is dat er meer kinderen uitreizen dan "inreizen". Ik zal dat nagaan. De Kamer zal hierover eveneens worden geïnformeerd in de maart-brief.
De vragen van de heer Varela heb ik volgens mij inmiddels beantwoord.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wij zullen vandaag aan het einde van de vergadering over de ingediende moties stemmen.
De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.15 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Een nagekomen bericht van verhindering is ontvangen van de heer Wilders, wegens verblijf buitenslands.
Dit bericht wordt voor kennisgeving aangenomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-3518-3532.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.